ONDERZOEK
Bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van de oudere werknemer Langer doorwerken gaat niet vanzelf W. Ko o l h a as , S . B ro u we r, J . W. G ro o t h o f f, B . S o rg d ra g e r, J . J . L . va n d e r K l i n k
S A M E N VAT T I N G
De participatie in arbeid van mensen boven de 45 jaar neemt toe en de verwachting is dat deze tendens zich nog zal voortzetten. Van werknemers wordt steeds meer verwacht dat zij doorwerken tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Om inzicht te krijgen in de factoren die van invloed zijn op duurzame inzetbaarheid van deze groep is in 2008 een vragenlijstonderzoek uitgevoerd onder 3008 werknemers van 45 jaar en ouder. Doel van het onderzoek was om te inventariseren welke factoren de inzetbaarheid van oudere werknemers positief of negatief beïnvloeden en te bepalen hoe de inzetbaarheid van deze werknemers kan worden vergroot. Uit de resultaten blijkt dat 42% van de respondenten (gezondheids)problemen ervaart door het ouder worden en dat 37% een chronische aandoening rapporteert. Door deze problemen ervaart meer dan de helft van de werknemers moeilijkheden bij het uitvoeren van werk, met risico’s voor de toekomstige inzetbaarheid. Een actief beleid gericht op duurzame inzetbaarheid lijkt noodzakelijk gezien de gerapporteerde participatieproblemen.
DUURZAME INZETBAARHEID, OUDERE WERKNEMER, ONDERSTEUNENDE EN BELEMMERENDE FACTOREN, BEHOEFTEN AAN ONDERSTEUNING, ARBEIDSPARTICIPATIE
286
Werkgevers zullen de komende jaren vaker geconfronteerd worden met een personeelsbestand waarin de oudere werknemer sterker is vertegenwoordigd dan voorheen.1-3 Het toenemen van de leeftijd op de werkvloer heeft tot gevolg dat (langdurige) gezondheidsklachten vanwege het ouder worden, steeds vaker zullen optreden tijdens het arbeidzame leven.4,5,6 Daarnaast heeft het ouder worden invloed op aspecten van belastbaarheid. Beide ontwikkelingen kunnen gevolgen hebben voor de arbeidsparticipatie.7,8 Doel van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de door werknemers ervaren ondersteunende en belemmerende factoren ten aanzien van arbeidsparticipatie en hun behoefte aan ondersteuning, in relatie tot ouder worden en chronische gezondheidsproblematiek. Inzicht in de gezondheidstoestand en belastbaarheid van de werknemer ouder dan 45 jaar kan leiden tot maatregelen die bijdragen aan een werkomgeving waarin de werknemer tot op hoge leeftijd gezond en gemotiveerd kan participeren.
P O P U L AT I E E N M E T H O D E N A l gemene p roced ure
Voor het onderzoek zijn 18 organisaties in NoordNederland, geselecteerd op sector en aantal werknemers, benaderd door hun bedrijfsarts. Negen organisaties hebben ingestemd met deelname aan het onderzoek, afkomstig uit de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, productie en overheid. Negen bedrijven hebben aangegeven niet deel te willen nemen aan het onderzoek, met als belangrijkste reden: veranderingen op organisatieniveau in de afgelopen jaren (n=3), recent uitgevoerd werknemerstevredenheidsonderzoek (n=2) of geen instemming van het management met deelname aan het onderzoek (n=4). Alle werknemers van 45 jaar en ouder binnen de negen deelnemende organisaties zijn benaderd voor deelname aan het onderzoek. De deelnemers werden schriftelijk geïnformeerd over het doel van het onderzoek en een aanbevelingsbrief van de organisatie was bijgesloten. Deelname aan het onderzoek was anoniem en vrijwillig. Vier weken na het versturen van de eerste brief zijn alle deelnemers nogmaals schriftelijk gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. De data zijn verzameld in februari en maart 2008. G egevens ver z amel ing
De gegevens zijn verzameld door het eenmalig afnemen van een vragenlijst. De vragenlijst bestond uit 132 vragen gericht op sociaal-demografische kenmerken, de werksituatie, het ouder worden, de aanwezigheid van een chronische aandoening, de algemene gezondheidstoestand en het werkvermogen. Sociaal-demografische en werkgerel ateerd e kenmer ken
Om een overzicht te krijgen van de kenmerken van de studiepopulatie is de deelnemers gevraagd naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. Het opleidingsniveau is onderverdeeld in vier niveaus; geen of basisonderwijs, algemeen middelbaar of lager beroepsonderwijs, algemeen voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs, of een hogere beroeps- of universitaire opleiding.
T BV 17 / nr 7 / september 2009
De respondenten is gevraagd in welke sector zij werkzaam waren en of er in ploegendiensten werd gewerkt. De aard van het werk werd onderscheiden in uitvoerend, secretarieel/administratief, beleidswerknemer/adviseur en leidinggevende/management. Het aantal uren per week werk dat werknemers verrichten is gecategoriseerd in drie groepen; 24 uur of minder, 25 tot 40 uur en meer dan 40 uur per week.
3 verschillende aandoeningen heeft die tot de categorie behoren. Geef eerst het aantal aandoeningen aan zoals u die zelf ervaart (eigen mening) en vervolgens het aantal aandoeningen dat is vastgesteld en/of behandeld wordt door een arts’. De antwoordmogelijkheden waren identiek aan de lijst van chronische aandoeningen in de Work Ability Index.10 Vragen over h et wer kver m ogen
Vra g e n ove r h et o u d e r wo rd e n
Aan alle werknemers zijn vier dichotome vragen (ja/nee) gesteld met betrekking tot het ouder worden. De vragen richten zich op de aanwezigheid van (gezondheids)klachten door het ouder worden, belemmerende en ondersteunende factoren in het werk en de behoefte aan ondersteuning om het werk te kunnen blijven uitvoeren. Om aan te geven dat het vragen betrof over het ouder worden werden de vragen ingeleid met: ‘Bij het beantwoorden van de onderstaande vragen moet u alleen denken aan hinder of klachten die zijn ontstaan door het ouder worden. Het gaat dus niet om hinder of klachten die bijvoorbeeld zijn ontstaan door een ziekte of een ongeval’. De vragen waren: ‘Ervaart u ongemakken of hinder door het ouder worden?’, ‘Ervaart u moeilijkheden bij het uitvoeren van uw werk door deze klachten?’, ‘Kunt u factoren benoemen in uw werksituatie die u positief beïnvloeden en die u stimuleren te blijven werken?’en ‘Heeft u behoefte aan aanpassingen in uw werksituatie, zodat u de komende jaren, ondanks het ouder worden, uw werk met plezier kunt blijven uitvoeren?’. Indien een vraag met ja werd beantwoord, werd de respondent gevraagd in eigen woorden (maximaal drie) voorbeelden te geven.
Het werkvermogen van de respondenten is gemeten met de Work Ability Index (WAI). De WAI is een vragenlijst die de lichamelijke en psychische eisen van het werk, de gezondheidstoestand en het prestatievermogen in kaart brengt met behulp van zeven items: 1. huidige werkvermogen in vergelijking met beste werkvermogen (0-10 pnt); 2. werkvermogen in relatie tot de eisen van het werk (2-10 pnt); 3. aantal huidige aandoeningen vastgesteld door een arts (1-7 pnt); 4. inschatting beperking werkuitoefening door aandoening (1-6 pnt); 5. ziekteverzuim gedurende de afgelopen 12 maanden (1-5 pnt); 6. eigen prognose werkvermogen over 2 jaar (1, 4 of 7 pnt); 7. psychische vitaliteit (1-4 pnt).10 De som van de punten op alle dimensies resulteert in de uiteindelijke WAI-score, die kan variëren van 7 tot 49 punten. Deze WAI-score toont aan hoe hoog het eigen vermogen wordt geschat om aan de eisen van de arbeidssituatie te kunnen voldoen. De individuele score op het werkvermogen wordt ingedeeld naar vier categorieën: slecht werkvermogen (7-27 pnt), matig werkvermogen
Vragen over chronische aandoeningen
De definitie van een chronische aandoening zoals in dit onderzoek is gebruikt, sluit aan bij andere onderzoeken en houdt in: ‘de subjectieve beleving van een onomkeerbare aandoening, die langer dan 3 maanden bestaat’ (RIVM, CBS, ministerie van VWS).9 Op grond van de vraag ‘Heeft u een langdurige of chronische aandoening die langer dan 3 maanden bestaat, zonder uitzicht op herstel?’ werden de respondenten onderverdeeld in twee groepen. De respondenten die ja antwoorden op deze vraag zijn gecategoriseerd als chronisch zieke werknemers, de overige respondenten als niet-chronisch zieke werknemers. Of een ervaren aandoening al dan niet gediagnosticeerd was door een specialist of arts, werd vastgesteld met de vraag ‘Kunt u aangeven voor iedere categorie aandoeningen of u 0, 1, 2 of
T BV 17 / nr 7 / september 2009
| Door het ouder worden ervaart 42% van de werknemers (gezondheids)problemen; 37% rapporteert een chronische aandoening. | Klachten en hinder door het ouder worden belemmert 60% van de werknemers bij het uitvoeren van het werk. | Werknemers achten aanpassingen in de werksituatie noodzakelijk om het werk de komende jaren te kunnen blijven uitvoeren. | Klachten en hinder door het ouder worden én de aanwezigheid van een chronische aandoening vormen een hoog risico voor een verminderd werkvermogen. | Werknemers tot hun 65e gezond laten participeren in werk vereist een actief beleid gericht op duurzame inzetbaarheid.
287
Van alle werknemers die zijn benaderd voor deelname aan het onderzoek, hebben 3008 werknemers (36%) de vragenlijst geretourneerd. De demografische kenmerken van de respondenten staan beschreven in tabel 1. Kenmerken van de non-responders zijn niet beschikbaar.
motivatie en ontwikkeling, de formele relaties binnen het werk (bijv. met patiënten of leerlingen) en regelmogelijkheden worden gezien als belangrijke ondersteunende factoren, in respectievelijk 45, 38 en 35% der gevallen. Van de respondenten die hinder ervaren in het werk door het ouder worden, geeft 69% aan behoefte te hebben aan ondersteuning. De behoefte aan ondersteuning is in alle sectoren gelijk. Bij driekwart van de respondenten gaat het hierbij vooral om individuele regelmogelijkheden, zoals het aanpassen van functie en taken, mogelijkheden tot het maken van individuele afspraken, meer vrijheid en zelfstandigheid door het beheren van de eigen agenda en afwisseling in het werk.
D e o u d e r wo rd e nd e we r k ne mer
Chronische aandoeningen
Van de respondenten ervaart 42% (n=1247) ongemakken door het ouder worden (tabel 2). Binnen de productie-industrie ligt het percentage met 31% lager dan binnen de overige sectoren. Ongemakken worden veelal ervaren op de hoofddimensies (ICF) algemeen en specifiek mentale functies, respectievelijk 35 en 30%. Door de leeftijdstoename zijn de respondenten vaker vermoeid, worden problemen ervaren met het geheugen en nemen concentratie en spierfuncties, waaronder kracht en uithoudingsvermogen, af. Ook worden problemen met het bewegingsapparaat (28%), de visuele en hoorfuncties en pijn (20%) geassocieerd met het ouder worden. Stress en werkdruk worden nauwelijks gerapporteerd als gevolg van het ouder worden. Van de respondenten die ongemakken ervaren door het ouder worden, geeft 60% aan hierdoor te worden beperkt bij het uitvoeren van het werk, waarbij geen significant verschil wordt gezien tussen de sectoren. Vooral taken die gedurende langere tijd concentratie of snelheid in denken vereisen, geven problemen vindt 45% van deze respondenten. Daarnaast geeft één op de drie respondenten die ongemakken ervaren door het ouder worden, aan dat tillen en het langdurig handhaven van een staande of zittende houding hen bemoeilijkt hun werk uit te voeren. Naast de problemen en hinder in het werk, biedt het werk ook ondersteunende factoren voor 86% van de respondenten. Werknemers die werkzaam zijn binnen de productie-industrie, ervaren minder ondersteunende factoren dan werknemers in de overige sectoren. Ondersteuning van en relaties met collega’s en waardering vormen een stimulans om te blijven werken, zo rapporteert 61% van de respondenten. Ook de persoonlijke
Van de respondenten heeft 37% (n=1113) één of meer chronische aandoeningen (tabel 1), met in totaal 3537 aandoeningen hetgeen neerkomt op 3,2 aandoeningen per persoon. Een kwart van de respondenten geeft aan een aandoening van het bewegingsapparaat te hebben, zoals problemen met de rug, schouder, knie of hand. Bij 11% komt een psychische aandoening voor, zoals depressiviteit, angst, gespannenheid en slapeloosheid, en
(28-36 pnt), goed werkvermogen (37-43 pnt) en uitstekend werkvermogen (44-49 pnt).10 Analys es
De uitkomsten van het onderzoek zijn beschrijvend van aard. Voor het berekenen van de frequentieverdelingen, gemiddelden en standaarddeviaties is gebruikgemaakt van SPSS versie 16.0. R E S U LTAT E N
288
Tabel 1 Demografische gegevens respondenten
Gemiddelde leeftijd (SD) Geslacht man vrouw Opleiding geen/lagere school lbo/algemeen middelbaar onderwijs mbo/algemeen voortgezet onderwijs hbo/universiteit anders Aard van het werk uitvoerend secretarieel/administratief beleidsmedewerker/adviseur leidinggevende/management Sector gezondheidszorg onderwijs productie/industrie overheid Aantal uren per week <24 25-40 >41 Ploegendienst ja nee
Totaal (n=3008) Aantal (n) % 53,4 (5,0) 1465 1537
49 51
57 462 720 1757 12
2 15 24 58 1
1779 377 386 399
61 12 13 14
1222 1271 282 233
41 42 9 8
708 2210 60
24 75 1
493 2481
17 83
T BV 17 / nr 7 / september 2009
Tabel 2 Vragen over het ouder worden en de aanwezigheid van een chronische aandoening n (aantal) Ervaart u ongemakken door het ouder worden? 3008 Ervaart u moeilijkheden bij het uitvoeren van uw werk door deze klachten? 1247 Kunt u factoren benoemen in uw werksituatie die u positief beïnvloeden en die u stimuleren te blijven werken? 740 Heeft u behoefte aan aanpassingen in de werksituatie zodat u de komende jaren, ondanks het ouder worden, uw werk met plezier kunt blijven uitvoeren? 740 Heeft u langer dan 3 maanden last van een langdurige of chronische aandoening? 3008 Ervaart u hinder of beperkingen in de werksituatie door uw langdurige of chronische klachten? 1113
10% heeft te maken met neurologische en zintuigaandoeningen (gehoorstoornissen, zenuwpijnen en migraine). Bij 90% van de respondenten met een aandoening van het bewegingsapparaat is deze vastgesteld door een arts of specialist, bij psychische aandoeningen gebeurt dit minder vaak (59%). De helft (50%) van de respondenten met een chronische aandoening geeft aan hierdoor hinder te ervaren bij het uitvoeren van het werk. De meeste hinder wordt ervaren op het gebied van mobiliteit, bij taken met langdurig zitten, staan of lopen en met tillen. Concentratieverlies, het niet kunnen volgen van het vereiste tempo, vermoeidheid en minder slaap spelen daarnaast een belangrijke rol bij het niet optimaal kunnen uitvoeren van het werk. Het percentage werknemers met een chronische aandoening verschilt nauwelijks tussen de vier sectoren. Het aantal werknemers dat door de aanwezigheid van een chronische aandoening problemen ervaart met het uitvoeren van het werk, ligt het hoogst bij werknemers in de productie-industrie en het laagst bij werknemers in het onderwijs. Ve rs c h i l l e n t u s s e n we r k ne m e rs m et e n zonder chronische aandoening
Op sociaal-demografisch vlak zijn weinig verschillen zichtbaar tussen respondenten met en zonder chronische aandoening. Er zijn geen verschillen in gemiddelde leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, sector en werken in ploegendiensten. Wel zijn er verschillen in de aard van het werk en het aantal uren per week dat respondenten werken. Respondenten met een chronische aandoening werken vaker in uitvoerende en secretarieel/administratieve functies en minder dan 24 uur per week. Werknemers met een chronische aandoening ervaren vaker problemen door het ouder worden. Hierdoor worden ze vaker belemmerd in het uit-
T BV 17 / nr 7 / september 2009
Ja 1247
% 42
740
60
636
86
505
69
1113
37
554
50
voeren van het werk en is er meer behoefte aan ondersteuning dan bij werknemers zonder een chronische aandoening. Bij aanwezigheid van een chronische aandoening ervaren werknemers minder ondersteunende factoren in het werk. Respondenten met en zonder chronische aandoening rapporteren dezelfde ongemakken door het ouder worden. De meest frequent gerapporteerde ondersteunende en belemmerende factoren die ervaren werden in het werk, en de ondersteuningsbehoefte tussen respondenten met en zonder een chronische aandoening verschillen weinig. Wer kver m ogen
Het werkvermogen wordt door 75% van het totaal aantal respondenten als goed of uitstekend beoordeeld. Wanneer werknemers geen problemen rapporteren door het ouder worden, neemt dit percentage toe tot 85%. Wanneer wel sprake is van (gezondheids)problemen ten gevolge van het ouder worden, daalt het percentage werknemers met een goed en uitstekend werkvermogen tot 61% en bij de aanwezigheid van een chronische aandoening daalt het percentage tot 49%. Bij aanwezigheid van zowel klachten door het ouder worden als een chronische aandoening rapporteert 38% een goed of uitstekend werkvermogen. Een kwart van de totale groep respondenten rapporteert een matig of slecht werkvermogen en dit percentage daalt tot 6% wanneer er geen sprake is van klachten door het ouder worden en een chronische aandoening. Het percentage respondenten met een slecht of matig werkvermogen neemt toe tot 39% indien er sprake is van ongemakken door het ouder worden en tot 51% bij aanwezigheid van een chronische aandoening. Bij aanwezigheid van zowel problemen door het ouder worden als een chronische aandoening rapporteert 62% een matig tot slecht werkver-
289
mogen. Het werkvermogen van de medewerkers in de verschillende sectoren verschilt niet. DISCUSSIE
De participatie in arbeid van mensen boven de 45 jaar neemt toe en de verwachting is dat deze tendens zich zal voortzetten. Omdat de prevalentie van (chronische) gezondheidsklachten bij volwassenen met de leeftijd toeneemt, zullen er dus meer mensen met klachten op de werkvloer komen. Het ‘healthy worker’-effect dat in de afgelopen decennia bij deze groep sterk gold, omdat er voor veel ouderen relatief lage drempels waren om de arbeidsmarkt te verlaten, zal minder aanwezig zijn bij een toenemende participatie. De (toekomstige) inzetbaarheid van werknemers van 45 jaar en ouder wordt bedreigd door ongemakken die ontstaan door het ouder worden en door de aanwezigheid van een chronische aandoening. Het is dan ook uiterst relevant in kaart te brengen wat deze groep werknemers aan problemen in het functioneren ervaart en welke mogelijkheden zij zien aan ondersteunende en belemmerende factoren. De toevoeging van het perspectief van de werknemer met een chronische aandoening in ons onderzoek laat zien dat in een aantal gevallen kan worden gesproken van een dubbele belasting: die van het ouder worden en die van de chronische aandoening. Er is weinig verschil tussen werknemers met en zonder chronische aandoening wat betreft de meest frequent gerapporteerde ondersteunende en belemmerende factoren en de ondersteuningsbehoeften die moeten leiden tot een betere inzetbaarheid van de oudere werknemer. De ernst of de mate van de factoren verschillen echter wel tussen de twee groepen. Van de ouder wordende werknemer, ook van degenen met gezondheidsproblematiek, wordt in toenemende mate langer doorwerken en een goed functioneren verlangd. Omdat deze groep in ons onderzoek blijk geeft van een goed inzicht in de problemen en mogelijke oplossingen, lijkt het van groot belang om het perspectief van deze werknemers nadrukkelijk te betrekken in het personeelsbeleid. Het meest effectief daarbij is doorgaans een dialoog tussen werknemer en direct leidinggevende. Daar kunnen eventuele problemen onmiddellijk worden gesignaleerd en ook kunnen realistische oplossingen worden bedacht en uitgevoerd. Om een dergelijke dialoog tussen werkgever en werknemer tot een structureel onderdeel van het personeelsbeleid te maken zal er een cultuur in organisaties moeten zijn of worden bewerkstel-
290
ligd waarin deze dialoog kan worden gevoerd. De werknemer moet het vertrouwen hebben dat zijn of haar ervaren problemen besproken kunnen worden en dat de omgeving waarin hij of zij spreekt, veilig is. De werkgever moet bescherming bieden en een sfeer tot stand brengen waarin vertrouwen ontstaat tussen werknemer en leidinggevende. De organisatie moet middelen ter beschikking stellen om eventuele uitkomsten van de dialoog in de vorm van aanpassingen mogelijk te maken, zowel in de persoonlijke als organisatorische sfeer. Sterke kant van de studie is dat deze is uitgevoerd onder een grote groep oudere werknemers met diverse functies. De meeste studies over factoren om vroegtijdig uittreden van oudere werknemers terug te dringen, zijn vooral gericht op het organisatieniveau of op de persoonlijke capaciteiten van de werknemer. In deze studie staat de visie van de werknemer centraal. De open vragen maken het mogelijk vast te stellen welke aspecten werknemers nodig denken te hebben om optimaal inzetbaar te kunnen blijven of worden. De uitkomsten maken duidelijk aan welke aspecten organisaties aandacht moeten geven, willen ze de participatie en het functioneren van hun oudere werknemers bevorderen. Een zwakke kant van de studie is dat er in sommige organisaties een relatief lage respons was. Dit kan een probleem zijn voor de generaliseerbaarheid van de uitkomsten. Men zou kunnen veronderstellen dat werknemers met problemen een iets sterkere neiging hebben te antwoorden dan werknemers die geen klachten ervaren. Dat zou een lichte overschatting van de problematiek kunnen geven. Het percentage aangegeven problematiek bleek overigens niet te verschillen tussen organisaties met een relatief lage en hoge respons. Opgemerkt kan worden dat de respons (36%) in vrijwel alle soortgelijke onderzoeken rond hetzelfde percentage ligt. Dit onderzoek toont aan dat de inzetbaarheid van de oudere werknemer lang niet altijd optimaal is. Zo’n 40% van de werknemers boven de 45 jaar ervaart ongemakken door het ouder worden en 60% van deze werknemers ervaart daardoor moeilijkheden in het werk. Het ouder worden en de daarbij toenemende kans op een chronische aandoening vormen een risico voor participatieproblemen. Een actief beleid gericht op de inzetbaarheid van de werknemers kan vroegtijdige uitval voorkomen. Hierbij zullen werkgever en werknemer samen moeten zoeken naar oplossin-
T BV 17 / nr 7 / september 2009
gen voor bestaande of te verwachten participatieproblematiek. Een dergelijk beleid sluit aan bij de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij de verantwoordelijkheid voor participatie nadrukkelijk bij werknemer en werkgever wordt gelegd.
DANKBETUIGING De auteurs willen graag Jaap Bruins Slot bedanken voor zijn expertise, inzet en ondersteuning bij het vaststellen en coderen van de ervaren problematiek, ondersteunende en belemmerende factoren en ondersteuningsbehoefte. Belangenconflict: niet gemeld
LITERATUUR 1. Ewijk C van, Kuipers B, Rele HJM ter. Ageing in the Netherlands. Den Haag: SDU Uitgevers & Centraal Planbureau, 2000. 2. Hidding R, Jong A de, Krestin M, et al. Studierapport ‘De oudere werknemer’: Omgaan met vergrijzing in de organisatie. Hoofddorp: STECR, 2004. 3. Ilmarinen JE. Aging workers. Occup Environ Med 2001; 58(8): 546-552. 4. Ilmarinen J. Toward a longer work life! Finnish Institute of Occupational Health, Ministry of Social Affairs and Health, FIOH Bookstore, 2005. 5. Dorhout P, Maassen van den Brink H, Groot W. Winst komt met de jaren: een literatuuroverzicht ouderen en arbeid. Amsterdam: SCHOLAR, Economische wetenschappen en econometrie, Universiteit van Amsterdam, 2002. 6. Nauta A, Bruin MR, Cremer R. De mythe doorbroken: gezondheid en inzetbaarheid oudere werknemers. Hoofddorp: TNO Arbeid, 2004. 7. Baanders AN, Calsbeek C, Spreeuwenberg P, et al. Patiëntenpanel chronisch zieken kerngegevens 2001/2002. NIVEL, feb. 2003. 8. Klerk MMY. Rapportage gehandicapten 2000: arbeidsmarkt en financiële situatie van mensen met beperkingen en/of chronische ziekten. 2000. 9. Klerk MMY. Rapportage gehandicapten 2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau; 2002. 10. Tuomi K, Ilmarinen J, Jahkola A, et al. Work Ability Index. Finland: K-Print Oy Vantaa, 1998.
T BV 17 / nr 7 / september 2009
Financiële ondersteuning: niet gemeld PERSONALIA Drs. Wendy Koolhaas is promovendus. Dr. Sandra Brouwer is senioronderzoeker/universitair docent. Prof.dr. Johan Groothoff en prof.dr. Jac van der Klink zijn hoogleraren arbeid en gezondheid. Allen zijn verbonden aan de Disciplinegroep Gezondheidswetenschappen, afdeling Sociale Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen. Dr. Bas Sorgdrager is bedrijfsarts en onder meer werkzaam voor het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, onderdeel van Coronel Instituut, Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. CORRESPONDENTIEADRES Drs. Wendy Koolhaas, UMCG, Disciplinegroep Gezondheidswetenschappen (FA10), Gebouw 3217 kamer 621, Postbus 196, 9700 AD Groningen. E-mail:
[email protected].
291