Betrokken Brabanders Resultaten van de vierde monitor sociale participatie Noord-Brabant
Mevrouw drs. J. den Hartog Mevrouw ir. J. Smets Mevrouw dr. C. Mes
1
Inhoudsopgave 1 Inleiding 4 1.1 Als alles beweegt... 4 1.2 Actieve burgers versus loslatende overheden 1.3 Informatie over het onderzoek 6 1.4 Leeswijzer 7
5
2 2.1 2.2 2.3
Sociale contacten 8 Beter een goede buur… 8 Telefonisch en digitaal contact geen vervanging voor ontmoeting Tevredenheid over sociaal netwerk neemt af 10
3 3.1 3.2 3.3
De buurt 14 Binding met de buurt blijft groot 14 Contact met bijzondere groepen blijft gelijk De vele vormen van actieve betrokkenheid
4 4.1 4.2
Lidmaatschappen 20 Lidmaatschap van verenigingen blijft stabiel Minder donaties, meer inzet van tijd 23
5 5.1 5.2 5.3
Informele groepen 26 Niet georganiseerd, wel actief 27 Informele activiteit geen vervanging voor formele betrokkenheid Flexibel maar niet vrijblijvend 29
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Vrijwilligerswerk 30 Het gaat goed met het vrijwilligerswerk 30 Commitment aan vrijwilligerswerk blijft groot 32 De vrijwilliger anno 2014 33 Meer vrijwilligers in de zorg dan in de sport 36 Verbondenheid als motivatie 37 Er is nog potentieel! 37
7 7.1 7.2
Informele hulp 40 Brabanders zijn zorgzaam 41 De belasting neemt toe 41
2
Betrokken Brabanders
10
16 17
20
28
8 8.1 8.2
Inspraak en beleidsparticipatie 44 Brabanders vinden meedenken belangrijk 45 Laag vertrouwen in de overheid, veel vertrouwen in elkaar
9 9.1 9.2
Maatschappelijk initiatief 48 Van eenmalige actie tot sociaal ondernemerschap Veel potentieel voor zelforganisatie 51
10 10.1 10.2
Een andere kijk op betrokkenheid 52 Betrokkenheid brengt de raderen in beweging Allesdoeners versus nietsdoeners 55
11 11.1 11.2
Conclusies en beschouwing 56 Betrokkenheid in een vernetwerkte samenleving Betrokkenheid in veranderende tijden 58
46
48
53
56
3
1 Inleiding Voor u ligt het resultaat van de monitor sociale participatie die het PON uitvoerde in opdracht van de Provincie Noord-Brabant. Het is inmiddels de vierde monitor op rij en geeft zodoende vanaf 1999 een beeld van hoe Brabantse burgers participeren in de samenleving. In verschillende opzichten is deze informatie vandaag de dag relevant: allereerst is er veel te doen over de zogenaamde participatiesamenleving, een begrip geïntroduceerd in de Troonrede van 2013. Dit begrip is inmiddels symbool gaan staan voor de verschuiving in de verhouding tussen overheid en burgers; een verschuiving die zichtbaar met horten en stoten gepaard gaat. Ten tweede is de provincie al decennia betrokken bij het leefklimaat in Brabant. Zij investeert daarin op verschillende manieren. Niet alleen om te zorgen voor een beter woon- en leefklimaat voor de Brabander, maar ook om meer mensen van buiten de provincie te trekken en een aantrekkelijk vestigingsklimaat te blijven: voor bedrijven en voor werknemers van elders. De wijze waarop we als Brabanders samenleven, het ‘sociale’, is in toenemende mate een voorwaarde voor een succesvolle en toekomst bestendige provincie.
1.1
Als alles beweegt...
Vijftien jaar monitoronderzoek naar sociale participatie levert een mooie inkijk in de veranderende maatschappelijke en beleidscontext. Daarbij vallen verschillen op, maar vooral een opmerkelijke continuïteit. Al in 1999 schreven we over de hoge verwachtingen van vrijwilligerswerk “...als middel tegen de tanende sociale cohesie, het overbruggen van de kloof tussen burgers en politiek en het dichten van de mazen die door bezuinigingen zijn ontstaan in het vangnet van de verzorgingsstaat.” Deze verwachtingen zijn vandaag de dag alleen maar hoger geworden. Met de introductie van de Wmo in 2007 kreeg de participatie van burgers een sterkere beleidsmatige invulling. “Sociale contacten worden niet alleen belangrijk om daarmee het welbevinden van mensen te versterken en om mee te doen in de maatschappij. Sociale contacten worden onontbeerlijk om, als het erop aankomt, te voorzien in een mogelijk toenemende hulpbehoefte en als vervanging van professionele hulp”, zo schreven we in 2004 over de aankondiging van de nieuwe wet. In 2009 was er veel beleidsmatige aandacht voor de wijken, als
4
Betrokken Brabanders
schaal waarop professionals en bewoners elkaar weer zouden vinden en waar burgerbetrokkenheid kon worden gestimuleerd. Het decor van de participatiesamenleving In het licht van deze geschiedenis zou de introductie van de participatie samenleving geen verrassing moeten zijn. Toch is er nu veel over te doen. Misschien wel doordat het beroep op burgers een keerzijde heeft die de afgelopen jaren voelbaar is geworden. De financiële crisis en de bezuinigin gen van de overheid hebben – gecombineerd met de snelgaande maat schappelijke ontwikkelingen – veel mensen in onzekerheid gebracht. “Krijg ik in de toekomst nog wel de zorg die ik nodig heb?” “De overheid verwacht veel van mij, maar neemt ze mij wel echt serieus ?” De combinatie van deze onzekerheden met de demografische ontwikkelingen in de provin cie (vergrijzing, ontgroening) zetten in sommige dorpen en wijken de leefbaarheid al onder druk. Er wordt veel verwacht van het zelforganiserende vermogen van bewoners van deze plekken. En er blijkt ook veel mogelijk: burgers houden met vereende krachten voorzieningen overeind en regelen de zorg onderling. De verwachtingen zijn hooggespannen. Brabanders staan immers bekend om hun onderlinge betrokkenheid en saamhorigheid. Of rekenen we ons te rijk? Met dit monitoronderzoek doen we een poging om een degelijke empirische basis te leggen onder alle verwachtingen en denkbeelden. Om op basis daarvan de bestaande denkbeelden te bevestigen - of wellicht wat bij te stellen - en realistische perspectieven te ontwikkelen. Om signalen te geven van waar potentieel zit of waar de grenzen van de participatiesamenleving juist zijn bereikt.
1.2
Actieve burgers versus loslatende overheden
Waar de afgelopen periode zich kenmerkte door een continuïteit in het (hernieuwde) beroep op burgers, is er de laatste jaren meer aandacht voor de rol van overheden en organisaties bijgekomen. “Het is een tijd van kantelende verhoudingen”, aldus Commissaris van de Koning Wim van de Donk. “Systemen vragen om veranderingen. De overheid moet er hard aan werken een plaats te krijgen in het denken en doen, wat in de samenleving 1 al in volle gang is.” Voor overheden en organisaties is het soms behoorlijk lastig: wanneer heb je de regie en wanneer geef je mensen vooral de ruimte? De participatie van burgers kan vele vormen aannemen.
1 Inleiding 5
spa
rti
ma a t s c
e
at i
j ke par t i c ip
pe l i
ap
c ipat ie be l arti
sp
ch
id
le
ts
ma a
be
ha
pp
e
leid
spart icipatie
be
tiat
t i e f ma a t s c ha
in i
pp
ei
ijk
ijk
jk
pe
in i
ap
t ia
i e f ma at s ch
in i
t iat
i e f ma a t s c h
ap
pe
i
Informatie over het onderzoek
De onderzoeksgegevens zijn het resultaat van een gecombineerd online en schriftelijk onderzoek dat in het voorjaar van 2014 is gehouden onder een aselecte steekproef van inwoners van Brabant. De methode van dataverzameling is mixed mode; een combinatie van een online en een schriftelijke vragenlijst. In totaal hebben 18.500 particulieren een brief ontvangen met hierin een link naar de online vragenlijst en een persoonlijk wachtwoord. Indien men niet in de gelegenheid was om de
6
Betrokken Brabanders
ha
ma a t s c
tsc
tie
tief
at ie m aa
pa
tia
rticip
beleidspartici
in i
• Maatschappelijke participatie/ meedoen: alle activiteiten en contacten van mensen in het maatschappelijk verkeer, zoals vrijwilligerswerk, verenigingsleven, buurtcontacten et cetera. • Beleidsparticipatie / meedenken: de overheid of een organisatie nodigt burgers uit om mee te praten en mee te denken. • Maatschappelijk initiatief/ zelfdoen: (samenwerkingsverbanden van) burgers nemen zelf het heft in handen om een plan te maken of een initiatief te realiseren met een maatschappelijk doel.
1.3
e
pa
ie
jk
pp
ke
at
eid
ha
c
par t i c i pat i e
beleid
j ke
atie
eli
cip
pp
rti
lij
pa
ip
s
Drie raderen van betrokkenheid Mensen zijn actief voor de carnavals vereniging, voeren actie voor verkeers drempels in de wijk, zorgen voor een ziek Maatschappelijke Beleidsparticipatie participatie familielid of denken mee over de precieze locatie van een nieuwe weg. Voor men sen zelf lopen deze participatievormen door elkaar en in elkaar over, maar voor bestuurders en beleidsmakers gaat het Maatschappelijk initiatief om wezenlijk verschillende vraagstuk ken en verantwoordelijkheden. Om hier meer duidelijkheid in te scheppen, bekijken we in hoofdstuk 10 de verschil lende participatievormen uit de monitor vanuit het perspectief van de drie raderen van betrokkenheid. Een model dat het PON in haar jaarboek van 2013 introduceerde en dat al menig ambtenaar, professional en bestuurder heeft geholpen om de juiste rol en houding te kunnen bepalen ten opzichte van burgers. De raderen zijn gebaseerd op een model uit de WRR-studie 2 ‘Vertrouwen in burgers’ . De drie raderen van betrokkenheid omvatten meedoen, meedenken en zelfdoen.
vragenlijst online in te vullen of deze liever op papier invulde, dan kon een schriftelijke vragenlijst worden opgevraagd. Van schriftelijke deelname is beperkt gebruikgemaakt. In totaal zijn er 76 schriftelijke vragenlijsten aange vraagd, waarvan er 59 daadwerkelijk zijn ingevuld en geretourneerd. Ruim 2.000 respondenten 2.030 personen hebben aan het onderzoek meegedaan. Dat aantal is vergelijkbaar met het aantal respondenten in 2009. Van de 2.030 respon denten heeft 96,3% de vragenlijst online ingevuld; 3,7% vulde de vragenlijst schriftelijk in. De uiteindelijke respons is op basis van de meest recente CBS-gegevens herwogen op de variabelen geslacht, leeftijd en stedelijk 3 heid . De respons is hiermee op deze kenmerken representatief voor Brabant.
1.4
Leeswijzer
In deze publicatie nemen we u mee in de resultaten van het monitoronder zoek en vergelijken we de uitkomsten met die van 2009, en waar mogelijk en relevant met eerdere jaren, en met recent landelijk onderzoek. In de monitor komen thema’s als ‘sociale contacten’, ‘de buurt’, ‘inspraak’, ‘lidmaatschap pen’, ‘vrijwilligerswerk’ en ‘informele zorg’ aan bod. Nieuw dit jaar is de aan dacht voor ‘eigen initiatieven van burgers’ en voor ‘deelname aan informele groepen’. Per thema beschrijven we de resultaten en plaatsen we deze in het perspectief van de maatschappelijke ontwikkelingen. Naast de gebruikelijke beschrijving van de ontwikkelingen op elk van de thema’s, geven we in hoofdstuk 10 een andere kijk op de betrokkenheid van Brabanders. Daarbij zijn de diverse vormen van sociale participatie gegroepeerd naar de drie raderen van betrokkenheid. Nadat alle onder werpen zijn beschreven, duiden we in het laatste hoofdstuk de resultaten in het licht van alle ontwikkelingen in de (Brabantse) samenleving.
1 Inleiding 7
2 Sociale contacten
Contacten met anderen maken ons gelukkig, zo blijkt uit vele studies. Sociale contacten vormen ook een bron van hulp en ondersteuning die in het licht van de verschuivingen in de verzorgingsstaat steeds belangrijker wordt. In dit hoofdstuk bekijken we de ontwikkelingen in de sociale contacten van Brabanders.
2.1
Beter een goede buur…
Veel Brabanders, namelijk 78%, vinden sociale contacten belangrijk. Dat aan deel is niet veranderd ten opzichte van 2009. Wel ontmoeten mensen hun familie, buren, vrienden en kennissen minder frequent. Het aandeel mensen dat wekelijks contact heeft met familie is gedaald van 56% in 2009 tot 50% in 2014. De leeftijdsgroep 30-49 jaar heeft het meest frequent contact met familie. Van de mensen boven de 50 jaar heeft bijna een kwart slechts enkele keren per jaar of (bijna) nooit contact met familie.
8
Betrokken Brabanders
Frequentie van sociale contacten ‘14
50%
‘09
56% 0%
20%
17%
‘14
59%
22% 19%
31% 13%
‘09
59%
20% 21%
33%
40%
60%
80%
100%
0%
20%
40%
60%
80%
Buren
Familie
‘14
39%
44%
17%
‘14
17%
38%
45%
‘09
40%
43%
17%
‘09
18%
38%
44%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
100%
0%
Vrienden
20%
40%
60%
80%
100%
Kennissen ≥ 1x per week 1-3x per maand Minder vaak
Het wekelijks contact met buren liet in 2009 een stijgende lijn zien ten opzichte van 2004. In 2014 blijkt dat deze trend stabiliseert; 59% heeft wekelijks contact met buren. Het frequente contact met vrienden was in 2009 gedaald tot 40% en blijft in 2014 redelijk stabiel (39%). Jongeren hebben het meest frequent contact met goede vrienden. Het contact met kennissen blijft redelijk constant. We zien onze familie en vrienden dus steeds minder vaak, terwijl het contact met buren op peil blijft. Het gezegde ‘beter een goede buur dan een verre vriend’ lijkt hiermee steeds meer op te gaan. Het contact met hulpverleners is ongeveer gelijk gebleven ten opzichte van 2009. 7% ziet ten minste één keer per week een hulpverlener. Mensen van 75 jaar en ouder hebben het meest frequent contact met hulpverleners.
2 Sociale contacten 9
2.2
Telefonisch en digitaal contact geen vervanging voor ontmoeting
Bijna driekwart van de mensen heeft wekelijks contact met familie via tele foon of internet. Bijna 20% heeft dat één tot drie keer per maand. Meer dan de helft van de mensen heeft wekelijks telefonisch of online contact met vrienden. Met buren, kennissen en hulpverleners hebben respondenten veel minder vaak wekelijks contact via telefoon of internet. Ook hier zien we dat de leeftijdsgroep van 30-49 jaar het meest frequent contact heeft met familie via telefoon of digitaal. Jongeren hebben het vaakst contact met vrienden op deze manier. Naarmate de leeftijd toeneemt, stijgt het telefonisch of digitaal contact met buurtbewoners. Het is de vraag in hoeverre de contacten via telefoon en internet het fysieke contact vervangen. De meeste mensen zijn van mening dat het internet contact de frequentie van de echte ontmoetingen met familie, vrienden, kennissen en buren niet beïnvloedt. Een kleine groep (rond de 10%) is wel van mening dat het contact afneemt, maar daar staat een evenzo grote groep tegenover die juist stelt dat de fysieke ontmoetingen toenemen als gevolg van het telefonische of digitale contact. De contacten via telefoon en internet vormen dus eerder een aanvulling óp, dan een vervanging ván de persoonlijke ontmoetingen.
2.3
Tevredenheid over sociaal netwerk neemt af
Eerder zagen we dat de ontmoetingen met familie en vrienden al jaren een dalende trend vertonen. We hebben Brabanders gevraagd hoe zij tegen deze ontwikkeling aankijken. Zijn ze tevreden over de frequentie van het contact of zouden ze vaker/minder vaak contact willen hebben met hun sociale netwerk? Uit de antwoorden blijkt dat de meeste mensen tevreden zijn over de mate waarin ze contact hebben met hun netwerk. Zo is 90% tevreden over de mate van contact met de buren, 87% is tevreden over het contact met kennissen en 81% is tevreden over de mate van contact met familie. Hoewel de tevredenheid over de mate van contact groot is, is deze over de hele lijn gedaald ten opzichte van 2009. De grootste daling zien we bij het contact met familie: in 2009 vond nog 86% het contact precies goed, in 2014 is dit 81%. Vrijwel niemand wil minder contact, wel zijn er Brabanders die meer contact willen hebben met buren, kennissen of familie; 17% wil meer contact met familie, een kwart wil zijn vrienden vaker zien.
10 Betrokken Brabanders
figuur 1 percentage Brabanders dat meer contact zou willen hebben, 2004-2014 2014
17% 13% 12%
familie
2009 2004
7% 7% 8%
buren
26% 22% 21%
goede vrienden
10% 7% 10%
kennissen
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Hoe ouder, hoe tevredener Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt de behoefte aan meer contact met familie, buren, vrienden en kennissen af. Blijkbaar zijn mensen in hogere leeftijdscategorieën vaker tevreden met het contact zoals het is. Vooral jon geren willen graag meer contact met familie en vrienden. Eenoudergezinnen zouden vaker contact met buren en vrienden willen hebben: door tijdgebrek komen zij hier niet aan toe. Tijdgebrek Tijdgebrek is sowieso de belangrijkste reden waarom mensen minder contact met elkaar hebben dan ze zouden willen. Ook een te grote afstand of onvoldoende vervoersmogelijkheden zijn belemmeringen voor meer ontmoetingen. Dit speelt vooral een rol in de contacten met familie, vrienden en kennissen. In het contact met buren is sprake van een andere reden: in die gevallen lukt het niet om vaker contact te hebben doordat men niet goed weet hoe men dat moet aanpakken. Kwaliteit van de sociale contacten Naast de vraag naar de wens om meer of minder contacten, hebben we een aantal vragen gesteld over de kwaliteit van de sociale contacten. De meeste mensen (57%) zijn positief over de sociale contacten die ze hebben. Zij ge ven aan dat er mensen zijn met wie ze goed kunnen praten, dat er mensen zijn bij wie ze terechtkunnen én dat er mensen zijn die hen echt begrijpen.
2 Sociale contacten 11
Ten opzichte van 2009 is men wel gematigder positief; toen reageerde 62% positief op deze drie stellingen. Per stelling zien we kleine verschillen. Gaf in 2009 81% van de Brabanders aan dat er mensen zijn met wie ze goed kunnen praten, in 2014 is dat aandeel gedaald naar 71%. Het aandeel men sen dat aangeeft bij iemand terecht te kunnen (78%) en het aandeel mensen dat aangeeft dat er mensen zijn die hen echt begrijpen (64%) zijn een paar procentpunten gedaald ten opzichte van 2009. Mensen in de leeftijdsgroep 30-49 jaar zijn het meest positief over de kwaliteit van de contacten. Mensen met een hoger inkomen zijn positiever over de contacten dan mensen met een laag inkomen. Niet iedereen tevreden over de contacten Hoewel de meerderheid tevreden is over de contacten met anderen, geeft 15% aan minder tevreden te zijn over contacten met anderen. Mensen die aangeven regelmatig eenzaam te zijn, zijn over het algemeen iets minder positief. Zij hebben geen mensen met wie ze goed kunnen praten, bij wie ze terechtkunnen of die hen echt begrijpen. Zo’n 6% van de Brabanders geeft aan zich vaak of regelmatig eenzaam te voelen. Dit percentage is al vanaf 2004 stabiel. Het aandeel mensen dat zich af en toe eenzaam voelt is wel 4 gestegen; van 18% in 2009 naar 23% in 2014. In onderzoek van de GGD uit 2012 geeft 8% van de mensen aan vaak eenzaam te zijn; nog eens 30% is af en toe eenzaam. Mensen die regelmatig eenzaam zijn, zijn vaker vrouw dan man, hebben een lager opleidingsniveau, een lager inkomen en zijn veelal ouder (vaker 75+) dan niet eenzame mensen. Zij zien hun familie, vrienden, kennissen en buren ook daadwerkelijk minder vaak dan niet een zame mensen. Tegen het decor van de veranderingen in het sociaal beleid - waarin een toenemend beroep op het sociale netwerk van mensen wordt gedaan - kunnen we dit met recht een kwetsbare groep noemen.
figuur 2 percentage Brabanders dat eenzaam is, 2004-2014 Vaak of regelmatig eenzaam
2014
6% 6% 6%
2009 2004 23%
Af en toe eenzaam
18% 20%
0%
10%
12 Betrokken Brabanders
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
2 Sociale contacten 13
3 De buurt
In het hoofdstuk over sociale contacten zagen we al dat een behoorlijk deel van de Brabanders zijn buren regelmatig ziet. De cijfers zijn ten opzichte van 2009 gelijk gebleven. In relatie tot een afnemend contact met familie en vrienden kunnen we stellen dat buurtcontacten in verhouding belangrijker zijn geworden. In dit hoofdstuk gaan we na welke rol de buurt speelt in de beleving van mensen.
3.1
Binding met de buurt blijft groot
59% van de mensen heeft wekelijks contact met buren. Ruim 40% heeft ook regelmatig contact met andere buurtbewoners. Ongeveer een derde van de mensen geeft aan juist weinig contact te hebben met mensen in de buurt. De mate van contact is stabiel gebleven ten opzichte van 2009. Ruim de helft van de mensen is van mening dat men elkaar kent in de buurt waar zij wonen. Mensen uit de stad hebben wat minder contact met mensen uit de
14 Betrokken Brabanders
buurt dan mensen die op het platteland wonen: 36% van de stadsbewoners heeft weinig contact met buurtbewoners tegenover 30% van de plattelands bewoners. Wat speelt er in de buurt? Zo’n 86% van de buurtbewoners houdt zich bezig met zaken die in de buurt of wijk spelen. Dit percentage is al tien jaar stabiel. Wel zijn mensen minder goed op de hoogte van wat er in de buurt speelt dan in 2009. Vooral in de dorpen is dit cijfer snel gedaald (van 58% naar 48%); in de steden is de afname geringer (van 49% naar 46%). Gezinnen met kinderen zijn beter op de hoogte van wat er in de buurt speelt dan mensen uit andere huishoudens. Ook leeftijd speelt een rol: naarmate mensen ouder zijn, zijn ze beter op de hoogte van gebeurtenissen in de buurt. figuur 3 houden zaken in de buurt u bezig?
2014
86%
14%
2009
85%
15%
2004
80%
ja, in sterke mate/enigszins
0%
10%
20%
30%
40%
18%
nee, helemaal niet
50%
60%
70%
2%
weet ik niet
80%
90%
100%
Thuis zijn en jezelf veilig voelen in de buurt Net als in 2009 voelt 86% zich thuis in de buurt en vindt 75% dat buurtgeno ten goed met elkaar omgaan. Een ruime meerderheid van de mensen, 89%, voelt zich ook veilig in de buurt waar zij wonen. Het gevoel van veiligheid is licht gestegen ten opzichte van 2009. De plattelandsbewoners voelen zich wat veiliger dan de mensen in de stad. Ondanks het verschil in veiligheids beleving voelen stedelingen zich even vaak thuis in de buurt als mensen op het platteland. Wel vinden plattelandsbewoners vaker dat mensen op een prettige manier met elkaar omgaan dan mensen die in de stad wonen.
3 De buurt 15
Gezinnen met kinderen voelen zich iets veiliger en meer thuis in hun buurt dan andere huishoudsamenstellingen. Dat komt misschien omdat zij beter op de hoogte zijn van wat er in de buurt speelt. Jongeren van onder de 30 jaar voelen zich veiliger dan mensen van 75 jaar en ouder. Opmerkelijk is dat in 2009 ouderen zich juist veiliger voelden dan jongeren. De meeste mensen kunnen bij iemand in de buurt terecht als zij hulp nodig hebben. Dat aandeel is licht gedaald ten opzichte van 2009: van 81% naar 79%. Ouderen boven de 75 jaar hebben wel vaker het gevoel bij iemand in de buurt terecht te kunnen voor hulp dan mensen jonger dan 75. Eenoudergezinnen zijn juist vaker van mening dat zij niet bij anderen in de buurt terechtkunnen.
3.2
Contact met bijzondere groepen blijft gelijk
Het overheidsbeleid is er op gericht dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Het resultaat van dat beleid is dat er in wijken en buurten meer ouderen en mensen met een beperking (gaan of blijven) wonen. Het is de bedoeling dat het sociale netwerk wordt ingescha keld om dat te bewerkstellingen. Buren behoren vanzelfsprekend ook tot dat sociale netwerk. Het is de vraag in hoeverre buurtbewoners contact hebben met mensen met een beperking. Mensen met een beperking in de buurt We hebben gevraagd of er in de buurt mensen wonen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking en of men daar contact mee heeft. In 2009 concludeerden we dat mensen beter op de hoogte waren van de aan wezigheid van mensen met een beperking in hun buurt dan in voorgaande jaren. In 2014 is deze stijging weer tenietgedaan; het aandeel mensen dat geen idee heeft of er mensen met een beperking in de buurt wonen, is weer toegenomen. Een deel van de buurtbewoners is echter wel op de hoogte. Zo weet 43% van de mensen dat er buurtbewoners zijn met een lichamelijke beperking; meer dan de helft van deze groep heeft ook contact met hen. 28% geeft aan dat er mensen met een verstandelijke beperking in hun buurt wonen; bijna de helft van deze groep heeft ook daadwerkelijk contact met hen. Zintuiglijk beperkten zijn minder zichtbaar; slechts 12% van de respon denten geeft aan dat zij weten dat er mensen met een zintuiglijke beperking in de buurt wonen; 46% van hen heeft contact met deze groep.
16 Betrokken Brabanders
In de afgelopen jaren is het aantal mensen met een beperking in de wijk gegroeid. Desondanks kunnen we constateren dat de bekendheid met mensen met een beperking in de buurt niet groter is geworden. Ook het contact met deze groep is niet toegenomen.
3.3
De vele vormen van actieve betrokkenheid
Naast de ontmoetingen met buurtgenoten zijn er verschillende manieren waarop mensen zich inzetten voor hun buurt. De verbetering van de leef omgeving − in sociaal of fysiek opzicht – is daarbij vaak het uitgangspunt. 7% van de respondenten is lid van een wijk- of buurtraad, 10% is actief als vrijwilliger via een wijk- of buurtraad. 13% van de mensen is lid van een informele buurtgroep. In het onderzoek is niet gevraagd naar het doel van die informele groepen, maar er valt te denken aan regelmatige ontmoetin gen of aan (tijdelijke) samenwerkingen om een plan of actie uit te werken. Zorg in de buurt Buurtgenoten verlenen ook zorg aan elkaar. Ruim een vijfde verleent een vorm van informele zorg aan buren, vrienden of bekenden. Er valt helaas niet verder na te gaan hoeveel van die hulp direct bij buren terechtkomt. Wel zien we ten opzichte van 2009 een stijging van hulp aan buren, vrienden of bekenden; van 19% naar 23%. Actief in de buurt In totaal is 39% van de respondenten op enige wijze actief in de buurt. Dit gemiddelde ligt op het platteland (45%) iets hoger dan in de stad (35%). Mensen met thuiswonende kinderen zijn het actiefst. Verder zijn mannen actiever dan vrouwen. Van de mensen met een hoog inkomen is 47% actief in de buurt: van de mensen met een middeninkomen is dat 37%. Mensen met lage inkomens zijn het minst actief (19%).
3 De buurt 17
De resultaten van de monitor van 2009 lieten een positieve ontwikkeling zien in buurtbetrokkenheid ten opzichte van 2004. Geconstateerd werd dat de buurt meer is gaan leven voor mensen. De resultaten van 2014 laten een continuering zien van de mate van binding met de buurt en de betrokken heid van buurtbewoners. De buurt is een plek die er nog steeds toe doet, zo blijkt.
35%
in de stad ligt het gemiddelde iets lager
45%
op het platteland ligt het gemiddelde iets hoger
met thuis46% Gezinnen wonende kinderen
43%
van de respondenten is op enige wijze actief in de buurt
de mensen met 19% Van een laag inkomen
18 Betrokken Brabanders
37%
Van de mensen met een middeninkomen
Vrouwen
Mannen
36%
de mensen met 47% Van een hoog inkomen
3 De buurt 19
4 Lidmaatschappen
Mensen komen onder meer in contact met anderen via verenigingen en organisaties. Op die manier kunnen ze hun netwerk vergroten. Het lidmaatschap van een vereniging of organisatie is dan ook een belangrijke indicator voor sociale samenhang. In deze monitor maken we onderscheid tussen hobby- en vrijetijdsverenigingen aan de ene kant, en maatschappelijke organisaties aan de andere kant.
4.1
Lidmaatschap van verenigingen blijft stabiel
Een ruime meerderheid, 70%, is lid van een hobby- of vrijetijdsvereniging. Dat percentage is vanaf 2004 stabiel. Het idee dat de belangstelling voor het lidmaatschap van een vereniging af zou nemen wordt dan ook niet bevestigd.
20 Betrokken Brabanders
figuur 4 percentage Brabanders lid van hobby- of vrijetijdsvereniging 100%
90%
80% 72%
70%
70%
68%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
2004
2009
2014
Sport heeft sinds jaar en dag een belangrijke plaats in het leven van Neder landers. Ook in Brabant is dit het geval. Het lidmaatschap van een sportver eniging staat bovenaan de lijst met hobby- en vrijetijdsverenigingen. Het aandeel Brabanders dat lid is van een sportvereniging is even hoog als in 2009, namelijk 30%. Het lidmaatschap van een sportschool of fitnesscentrum, dat in 2009 aan een opmars bezig was, is weer enigszins gedaald. Toch zit het percentage nog steeds boven het niveau van 2004. Bij de an dere verenigingen zien we geen verschuivingen. Wel zien we een afname van het lidmaatschap van gezelligheidsverenigingen en een toename in het aantal lidmaatschappen van buurtverenigingen of straatcomités.
4 Lidmaatschappen 21
tabel 1 percentage Brabanders dat lid is van een vereniging of organisatie, 2004-2014 2004
2009
Sportvereniging
Vereniging/organisatie
29
30
2014 30
Sportschool/fitnesscentrum
18
23
20
Muziekvereniging (muziekgroep, band, fanfare)
5
4
6
Zangvereniging, koor
5
5
5
Toneelvereniging, cabaretgroep
1
1
1
Jeugdvereniging (bijvoorbeeld scouting)
2
2
1
11
12
9
7
6
7
Gezelligheidsvereniging of -club (kaartclub, carnavalsvereniging) Hobbyclub (computers, fotografie, schilderen) Buurtvereniging of straatcomité
10
12
14
Totaal percentage mensen dat lid is van 1 of meer verenigingen
68
72
70
Veel mensen zijn lid van meer dan één club of vereniging. Het gemiddelde ligt, net als in de vorige monitor, op 1,6. Jongeren en mensen in de leef tijdsgroep 65-74 jaar zitten boven het gemiddelde; zij zijn het vaakst lid van meer dan één vereniging. Ook kenmerken als inkomen en opleiding spelen een rol: hoe hoger het inkomen en/of de opleiding, hoe vaker men lid is van verschillende verenigingen. Respondenten zonder betaald werk zijn vaker lid van meer dan één vereniging dan mensen die (parttime of fulltime) werken. Op het platteland zijn mensen vaker lid van meerdere verenigingen dan in de stad. Er zijn diverse redenen te noemen waarom mensen geen lid zijn van een vereniging. De belangrijkste redenen zijn gebrek aan belangstelling (38%) tijd (34%) of geld (19%).
22 Betrokken Brabanders
4.2
Minder donaties, meer inzet van tijd
Het lidmaatschap van een maatschappelijke organisatie is een indicator van de maatschappelijke belangstelling van Brabanders. Maatschappelijke orga nisaties kennen zowel leden als donateurs. Actief lidmaatschap houdt in dat leden vergaderingen bijwonen of andere leden ontmoeten. Het donateur schap is meer passief; men leest de nieuwsbrief of maakt geld over. tabel 2 percentage Brabanders dat actief lid of donateur is van een
maatschappelijke organisatie, 2004-2014 Actief lid
Lid/donateur
2004
2009
2014
2004
2009
2014
Patiënten- of cliëntenvereniging
1
1
1
7
9
10
Belangenvereniging (ouderen of allochtonenorganisatie, Wmo-raad)
3
2
3
12
5
4
Vakbond, bedrijfsorganisatie
4
4
4
19
19
21
Organisatie voor ideële doeleinden (natuur en milieu, mensenrechten)
2
3
5
26
31
24
Kerkelijke of levensbeschouwelijke organisatie
6
6
5
17
23
17
Vereniging voor zorg- en hulpverlening (Rode Kruis, Hartstichting)
3
3
2
24
30
26
Wijkraad, buurtraad
6
3
6
7
7
7
Politieke partij
2
2
2
4
5
4
20
15
21
55
56
56
Totaal % Brabanders lid van 1 of meer maatschappelijke organisatie(s)
In 2014 is 56% van de Brabanders lid van een maatschappelijke organisatie. Het aandeel mensen dat lid is van een organisatie voor ideële doeleinden, zoals natuur en milieu of mensenrechten, is gedaald van 31% in 2009 tot 24% 5 in 2014. Landelijk onderzoek van het SCP laat eveneens een negatieve ont wikkeling zien van het aantal leden of donateurs van dergelijke maatschap pelijke organisaties. Het lijkt een gevolg te zijn van de economische crisis. Mensen hebben vanwege de crisis minder te besteden. Ook bij kerkelijke of levensbeschouwelijke organisaties en bij verenigingen voor zorg- en hulp verlening constateren we een daling van het aantal leden.
4 Lidmaatschappen 23
Actief lidmaatschap terug op niveau van 2004 Het percentage mensen dat actief lid is van een maatschappelijke organisa tie is toegenomen van 15% naar 21%. Daarmee zit het actieve lidmaatschap weer op het niveau van 2004. De wijk- en buurtraden hebben de meeste actieve leden. Dat percentage is het meest gestegen ten opzichte van 2009. De toegenomen betrokkenheid bij de buurt zagen we ook terug in para graaf 4.1 die een stijgende lijn liet zien in het aantal lidmaatschappen van buurtverenigingen en straatcomités. Mannen zijn vaker actief lid van een maatschappelijke organisatie dan vrouwen. De meeste actieve leden zijn te vinden in de groep 65-74 jarigen. Ook hoger opgeleiden en mensen die op het platteland wonen zijn vaker actief lid. Jongeren zijn het minst vaak actief lid. In totaal is 74% van de Brabanders actief lid van een hobby- of vrijetijdsvereniging en/of een maatschappelijke organisatie. Ook in 2009 was dit 74%. Het aandeel mensen dat lid is van een vereniging of organisatie blijft dus stabiel.
24 Betrokken Brabanders
4 Lidmaatschappen 25
5 Informele groepen
Samen hardlopen met een groepje vrienden of buurtgenoten in plaats van lid te worden van een sportvereniging. Het is misschien wel het meest herkenbare voorbeeld van een informele groep. Maar ook buurtinitiatieven, zelfhulpgroepen en hobbyclubs zijn vaak op een dergelijke, informele manier georganiseerd. Voor het eerst in deze monitorreeks zijn deze informele vormen van sociale activiteit in beeld gebracht. De definitie die we hanteren voor informele groepen komt van het SCP: “Informele groepen zijn kleine groepen mensen die regelmatig samen komen om een bepaald doel te beijveren of een liefhebberij uit te oefenen. Ze hebben vaak geen institutioneel kader en onderscheiden zich van vereni gingen, stichtingen en instellingen door hun kleinschaligheid, persoonlijke contacten en het ontbreken van een formele organisatie 6 structuur”.
26 Betrokken Brabanders
5.1
Niet georganiseerd, wel actief
We hebben mensen gevraagd of ze deel uitmaken van een groep die op eigen initiatief - buiten organisaties om - activiteiten organiseert of onder werpen bespreekt. Bijna de helft (46%) van de respondenten neemt deel aan één of meer informele groepen. De sportgroep is het meest populair: 19% van de respondenten neemt daar aan deel. 13% van de Brabanders is lid van een informele buurtgroep.
46%
van de Brabanders neemt deel aan een informele groep
Ruim de helft van de mensen die deelnemen aan een informele groep (55%) doet dit in één groep. De ove rige 45% neemt deel aan meer dan één informele groep: ruim een kwart zit in twee groepen, 11% zit in drie groepen. tabel 3 deelname aan informele groepen, in procenten Deelname informele groepen
%
Leesgroep
3
Zelfhulpgroep
2
Kookgroep
5
Buurtgroep
13
Sportgroep
19
Actiegroep
2
Cultuurgroep
8
Hobbygroep
12
Ander soort informele groep
18 7
Uit landelijk onderzoek van het SCP komt naar voren dat 37% van de mensen deel uitmaakt van ten minste één informele groep. Ook landelijk zijn sportgroepen het meest populair. Het SCP stelt dat voorzichtigheid bij de interpretatie van cijfers op zijn plaats is omdat het moeilijk duidelijk is te maken wat precies onder een informele groep valt. Om die reden is ook voorzichtigheid geboden met een vergelijking tussen de landelijke en de Brabantse cijfers. We kunnen dus niet op voorhand concluderen dat Brabanders vaker deelnemen aan informele groepen. Wel blijkt uit beide onderzoeken dat het lidmaatschap van informele groepen een tamelijk omvangrijk verschijnsel is.
5 Informele groepen 27
5.2
Informele activiteit geen vervanging voor formele betrokkenheid
Is er sprake van een verschuiving van deelname aan verenigingen en organi saties naar deelname aan informele groepen? Nadere analyse laat zien dat deelnemers aan informele groepen tot het actieve deel van de bevolking horen. 57% van de vrijwilligers is ook lid van een informele groep. In het SCP-onderzoek ligt dat op 50%. Deelnemers aan informele groepen doen vaak ook vrijwilligerswerk. Wat oorzaak is en wat gevolg, is niet af te leiden uit het onderzoek. Wel is duidelijk dat wie actief is in georganiseerd ver band, dat ook vaker in informeel verband is. Deelnemers aan informele groepen vertonen geen specifiek profiel. Er is geen verschil in deelname tussen mannen en vrouwen en tussen mensen die in de stad of op het platteland wonen. Wel zijn er verschillen tussen leeftijds groepen waarneembaar: hoe hoger de leeftijd, hoe vaker men deelneemt aan informele groepen. Ook inkomen en opleiding zijn onderscheidende factoren: mensen met een hoger inkomen en hoger opgeleiden nemen vaker deel aan informele groepen.
28 Betrokken Brabanders
5.3
Flexibel maar niet vrijblijvend
De frequentie waarmee informele groepen bij elkaar komen varieert sterk. 45% van de groepen komt minimaal één maal per week bij elkaar. 13% komt zelfs meer dan eens per week bij elkaar. Een kwart van de groepen komt minder dan één keer per maand bijeen en ruim een vijfde deel van de groepen ontmoet elkaar maandelijks. De informele sportgroepen komen het meest intensief bij elkaar; een kwart van hen spreekt meer dan één keer per week af.
figuur 5 frequentie ontmoeting in informele groepen, 2014 meer dan 1 x per week 1 x per week 13%
1 x per 2 weken
25%
ongeveer eens per maand 31%
minder dan 1 x per maand
22% 8%
Ook uit het landelijke SCP-onderzoek komt naar voren dat de helft van de groepen minimaal wekelijks bijeenkomt. Bovendien blijkt uit dat onderzoek dat de groepen gemiddeld bijna vijftien jaar bestaan. Het SCP concludeert daaruit dat het niet om een vluchtig of marginaal verschijnsel gaat.
5 Informele groepen 29
6 Vrijwilligerswerk
Vrijwilligerswerk is misschien wel de meest veelzeggende indicator als het gaat om de betrokkenheid van mensen bij de samenleving. In 2009 constateerden we een gestage daling van het aantal vrijwilligers dat zich inzet via een organisatie of vereniging. Dit zou niet zozeer een afname in betrokkenheid betekenen, maar eerder een verschuiving illustreren naar meer flexibele en informele participatievormen, zoals het actieve buurtbewonerschap. Of deze trend zich verder doorzet, leest u in dit hoofdstuk
6.1
Het gaat goed met het vrijwilligerswerk
Waar we de afgelopen jaren constateerden dat het aantal vrijwilligers daalde, is er nu sprake van een trendbreuk: het aantal vrijwilligers is geste gen. In 2009 gaf 31% van de Brabanders aan vrijwilligerswerk te doen voor een organisatie of vereniging; in 2014 is dit percentage gestegen tot maar liefst 45%.
30 Betrokken Brabanders
figuur 6 percentage Brabanders dat vrijwilligers werk doet, 1999 - 2014 100%
90%
80%
70%
60%
50%
45% 39% 36%
40%
31%
30%
20%
10%
0%
1999
2004
2009
2014
Op het eerste gezicht zijn de cijfers opmerkelijk omdat we al vanaf 1999 een daling constateren in het aandeel vrijwilligers. In 2009 concludeerden we dat de betrokkenheid niet zozeer afnam, maar dat de inzet zich leek te ver plaatsen naar meer informele participatievormen, zoals inzet in de buurt. We zien nu dat de inzet in de buurt op hetzelfde niveau is gebleven terwijl het vrijwilligerswerk een stijgende lijn vertoont. De toename in vrijwilligerswerk verklaard Hoe verklaren we deze stijging? Een eerste duiding ligt in de toegenomen werkloosheid als gevolg van de economische situatie de afgelopen jaren. Er blijkt een daadwerkelijk verband te zijn tussen de toename van het aantal vrijwilligers en de toename van het aantal mensen zonder baan. Verder zien
6 Vrijwilligerswerk 31
we dat het aandeel vrijwilligers dat korter dan een jaar vrijwilligerswerk doet, is gestegen van 7% (2009) naar 13% (2014). Het zijn vooral jongeren die korter dan een jaar vrijwilligerswerk doen. Mogelijk verrichten zij het vrijwilligerswerk als alternatief voor een betaalde baan. Daarnaast denken we dat het maatschappelijk debat over de participatie samenleving, dat in 2013 na de Troonrede echt losbarstte, bijdraagt aan de toename van het aantal vrijwilligers. Het zou kunnen dat dit onderzoek een al latent aanwezig vrijwilligerswerk zichtbaar maakt. Anderzijds lijkt het er op of de tijd waarin we nu leven mensen ervan doordringt dat betrokkenheid weer nodig is. Vergelijking met landelijk onderzoek op de ontwikkeling van het aandeel 8 vrijwilligers levert een dubbelzinnig beeld op. Het SCP (2014) constateert een toename in het aandeel vrijwilligers, van 35% in 2006 naar 40% in 2011. 9 In het SCP-onderzoek Culturele veranderingen in Nederland ligt het per centage met 45% zelfs nog iets hoger. Ook de POLS-onderzoeken van CBS laten een percentage zien van rond de 40%. Het wetenschappelijke onder 10 zoek ‘Geven in Nederland’ laat over de periode 2002-2012 nog een daling zien in het aandeel vrijwilligers, van 46% naar 38%. Recentere cijfers zijn nog niet bekend. Zoals eerder vermeld kan het maatschappelijk debat over de participatiesamenleving vanaf 2013 ook landelijk een trendbreuk veroorzaken.
6.2
Commitment aan vrijwilligerswerk blijft groot
Deze monitor laat een duidelijke toename van het aantal vrijwilligers zien. De vraag is of er ook verschuivingen zijn te zien in de hoeveelheid tijd die respondenten aan vrijwilligerswerk besteden. Uit het onderzoek blijkt dat dit niet het geval is. In 2014 besteden Brabanders gemiddeld 4,6 uur per week aan vrijwilligerswerk. In 2009 was dat 4,5 uur per week. Wel zijn er opmerke lijke verschillen waarneembaar tussen de verschillende leeftijdscategorieën. Mensen in de leeftijdscategorie 65-74 jaar besteden gemiddeld bijna zes uur per week aan vrijwilligerswerk; jongeren onder de 30 gemiddeld drie uur.
32 Betrokken Brabanders
De meest actieve vrijwilligers Bijna 60% van de vrijwilligers is ten minste één keer per week actief; 36% zelfs meer dan één keer per week. Verder blijkt uit de cijfers dat mannen vaker vrijwilligerswerk verrichten dan vrouwen. Ook blijken gezinnen zonder kinderen frequenter minimaal één keer per week vrijwilligerswerk te doen dan (eenouder)gezinnen met kinderen. Tot slot zijn mensen zonder betaald werk meer actief in het vrijwilligerswerk dan mensen die parttime of fulltime werken. Meer mensen in het afgelopen jaar begonnen met vrijwilligerswerk Het commitment aan vrijwilligerswerk blijft onverminderd groot, ondanks het feit dat het aandeel mensen dat al meer dan vijf jaar vrijwilligerswerk doet behoorlijk is gedaald (van 62% naar 53%). Zoals we al eerder constateerden, is het aandeel respondenten dat korter dan een jaar vrijwilligerswerk doet (vooral jongeren) gestegen van 7% naar 13%.
6.3
De vrijwilliger anno 2014
De Brabantse vrijwilliger laat zich niet eenduidig typeren. Aan de hand van een aantal achtergrondkenmerken proberen we een duiding te geven. Ouderen in de leeftijdsgroep 65-74 jaar doen het vaakst vrijwilligerswerk. We zagen eerder dat zij er ook de meeste tijd aan besteden. Daarnaast is er een sterke stijging van het aandeel vrijwilligers van 75 jaar en ouder. Ouderen blijven kennelijk tot op steeds hogere leeftijd actief in het vrijwil ligerswerk. Opvallend is dat de groep mensen van 30 tot 49 jaar ook behoor lijk actief is; in 2009 was er juist nog sprake van een flinke daling binnen deze leeftijdsgroep. Kijkend naar de samenstelling van het huishouden, dan zien we dat gezinnen met kinderen vaker actief zijn in het vrijwilligerswerk dan eenoudergezinnen of gezinnen zonder kinderen. De inzet van deze groep is geconcentreerd rond sportverenigingen, verenigingen voor muziek, toneel en andere culturele activiteiten, en de school van de kinderen.
6 Vrijwilligerswerk 33
figuur 7 percentage Brabanders dat vrijwilligerswerk doet naar leeftijd, 1999 - 2014 100%
jonger dan 30 jaar 90%
30 tot en met 49 jaar 50 tot en met 64 jaar
80%
65 tot en met 74 jaar 75 jaar en ouder
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
totaal 39%
totaal 36%
totaal 31%
totaal 45%
1999
2004
2009
2014
Een verdere typering van de vrijwilligers Vrijwilligers zijn ook naar andere kenmerken te typeren. Zo zien we dat Brabanders vaker vrijwilligerswerk verrichten naarmate het inkomen hoger is: van de mensen met een laag inkomen verricht 34% vrijwilligerswerk, van de mensen met een hoog inkomen is dat 51%. Verder stellen we vast dat men sen zonder betaald werk of met een parttime baan van minder dan 24 uur per week, vaker actief zijn als vrijwilliger (respectievelijk 53% en 43%) dan mensen die fulltime werken (40%). Platteland versus stad Mensen die op het platteland wonen verrichten vaker vrijwilligerswerk dan mensen in de middelgrote en grote steden. Dat is door de jaren heen niet veranderd. Wel zien we dat de steden met een inhaalslag bezig zijn: over de periode 1999-2014 is de stijging van het aandeel vrijwilligers in steden groter dan de stijging van het aandeel vrijwilligers op het platteland.
34 Betrokken Brabanders
figuur 8 percentage Brabanders dat vrijwilligerswerk doet naar leefomgeving, 1999 - 2014 100%
platteland 90%
middelgrote steden steden
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
totaal 39%
totaal 36%
totaal 31%
totaal 45%
1999
2004
2009
2014
Vrijwilligerswerk kent verschillende typen activiteiten. Mensen kunnen in het bestuur van een organisatie zitten, organisatorisch werk doen, lid zijn van een commissie of uitvoerende taken verrichten. Bijna de helft (49%) van de vrijwilligers houdt zich vooral bezig met uitvoerende activiteiten. Dit percen tage is fors gestegen ten opzichte van 2009 (32%). Het aandeel vrijwilligers dat vooral bestuurswerk doet is gedaald van 33% (2009) naar 20% (2014). Verder blijkt uit de cijfers dat mannen vaker bestuurlijk werk doen dan vrouwen. Ook zien we dat vrijwilligers met een hoger inkomen of een hogere opleiding vaker in een bestuur zitten dan mensen met een lagere opleiding of een lager inkomen. De verschuiving van bestuurlijk naar uitvoerend vrijwilligerswerk bevestigt de veelgehoorde klacht dat het steeds moeilijker wordt om mensen voor bestuursfuncties te vinden. Het huidige verenigings model lijkt daarmee steeds minder toekomstbestendig.
6 Vrijwilligerswerk 35
figuur 9 soort vrijwilligerswerk in Brabant, 2009 - 2014
2014
20%
2009
22%
32%
20%
bestuurlijk werk 0%
6.4
10%
20%
49%
32%
organisatorisch werk 30%
40%
9%
50%
16%
uitvoerende activiteiten 60%
70%
anders
80%
90%
100%
Meer vrijwilligers in de zorg dan in de sport
Lange tijd stond de sportvereniging boven aan de lijst met organisaties waar voor mensen vrijwilligerswerk verrichten. In 2014 is de sport ingehaald door de zorg. Meer dan 33% van de Brabanders die vrijwilligerswerk verrichten, doet dat voor een zorginstelling, een zorgorganisatie of een patiëntenvereni ging. 31% is voor sportorganisaties actief. De meeste organisaties laten een stijging zien van het aantal vrijwilligers ten opzichte van 2009. Enkele organi saties laten een daling zien. Kerkelijke of levensbeschouwelijke organisaties, hobbyclubs, buurtwerk en jeugdverenigingen kunnen op minder vrijwilligers rekenen dan vijf jaar geleden. tabel 4 organisaties/sectoren waar vrijwilligers actief zijn, in procenten 2009
2014
Zorginstelling of zorgorganisatie
25
33
Sportvereniging
27
31
Andere organisatie
19
27
Hulp op school, oudercommissie, schoolbestuur
15
18
Vereniging of club voor muziek, toneel of andere culturele activiteiten
12
14
Organisatie voor ideële doeleinden
8
12
17
12
Wijkraad of buurtraad
5
10
Vereniging voor ouderen, vrouwen, allochtonen of mensen met een beperking
8
9
Hobbyclub of gezelligheidsvereniging- of club
9
9
Buurt- of clubhuiswerk, straatcomité
9
8
Jeugdvereniging, jeugd- en jongerenwerk
8
5
Vakbond, bedrijfsorganisatie
4
4
Kinderopvang, crèche peuterspeelzaal
4
4
Politieke partij
3
3
Kerkelijke of levensbeschouwelijke organisatie
36 Betrokken Brabanders
Bijna de helft (48%) van de vrijwilligers is actief voor één organisatie. 31% is voor twee organisaties actief. De overige vrijwilligers zetten zich voor drie of meer organisaties in. Een enkeling is zelfs actief voor acht (!) organisaties.
6.5
Verbondenheid als motivatie
Ongeveer de helft van de mensen heeft zelf hun diensten aangeboden aan de organisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk verrichten, 44% is daarvoor gevraagd. Jongeren onder de 30 jaar en mensen met een hoger inkomen zijn vaker gevraagd; anderen hebben vaker hun diensten aangeboden. De meeste mensen verrichten vrijwilligerswerk omdat zij zich verbonden voelen met de doelstelling van de organisatie. Dat was ook in 2009 de be langrijkste reden; het aandeel vrijwilligers dat actief is omdat ze zich verbon den voelt met de doelstelling van de organisatie is overigens wel gedaald: van 44% (2009) naar 38% (2014). Vrijwilligers zijn ook actief omdat ze het werk leuk of interessant vinden, of omdat ze graag andere mensen willen helpen. Mannen doen vaker vrijwilligerswerk omdat zij zich verbonden voelen met de organisatie of omdat ze het werk interessant vinden. Voor vrouwen is het motief om anderen te helpen vaker doorslaggevend. De groep responden ten van 75 jaar en ouder voelt het iets vaker als een plicht om vrijwilligers werk te doen dan mensen uit de andere leeftijdsgroepen. Het aantal mensen dat vrijwilligerswerk doet omdat het een zinvolle tijdsbesteding is, is een paar procentpunten toegenomen. Dit motief neemt in belang toe naarmate men ouder wordt. Het opdoen van ervaring die nuttig is voor een beroep, of het opdoen van specifieke vaardigheden is nauwelijks een reden om vrijwilligerswerk te gaan doen. Alleen bij de groep onder de 30 jaar speelt dat een iets grotere rol. De keuze om vrijwilligerswerk te gaan doen, wordt blijkbaar meer vanuit sociaal perspectief dan vanuit arbeidsperspectief gemaakt.
6 Vrijwilligerswerk 37
6.6
Er is nog potentieel!
Respondenten geven ‘een gebrek aan tijd’ als belangrijkste reden om geen vrijwilligerswerk te doen. Een andere belangrijke reden is dat mensen zich niet willen vastleggen. Zo’n 40% van de mensen die nu niet als vrijwilliger actief is, is dat in het verleden wel geweest. Maar liefst 63% van de mensen die nu geen vrijwilligerswerk doen, is wel bereid te overwegen als vrijwilliger aan de slag te gaan als ze daarvoor worden gevraagd. 5% weet zelfs zeker dat ze vrijwilligerswerk zullen gaan doen als ze ervoor worden gevraagd. Hieruit blijkt dat het potentieel aan vrijwilligers behoorlijk groot is. Mensen actief benaderen en hen daadwerkelijk vragen om vrijwilligerswerk te doen, is de beste manier van werven.
figuur 10 percentage Brabanders dat bereid is vrijwilliger te zijn, 2014 is bereid 8%
5%
is niet bereid hangt ervan af 24%
weet het niet
63%
Het grootste potentieel (de groep die bereid is te overwegen om vrijwilligerswerk te doen) zit bij mensen onder de 50 jaar. Mensen van 75 jaar en ouder zijn het minst bereid (of in staat) om vrijwilligerswerk te doen. Naarmate de opleiding hoger is, is men meer bereid om te overwegen vrijwilligerswerk te doen. Mensen die geen betaald werk hebben zijn vaker bereid om vrijwilligerswerk te gaan doen als ze ervoor worden gevraagd.
38 Betrokken Brabanders
6 Vrijwilligerswerk 39
7 Informele hulp
Informele zorg of hulp betreft hulp aan buren, het oppassen op kinderen van een ander gezin, het verlenen van fysieke zorg, het geven van advies, de begeleiding bij een doktersbezoek, het verrichten van reparaties of het helpen met boodschappen doen. Binnen de brede groep van informele hulpverleners onderscheiden we de mantelzorgers: mensen die gedurende langere tijd zorg verlenen aan een ziek of gehandicapt persoon, bijvoorbeeld een familielid, buur of kennis. Het overheidsbeleid zet stevig in op een grotere rol van mensen in de zorg voor elkaar. Mensen die ondersteuning nodig hebben moeten daarnaar eerst op zoek in hun eigen netwerk. Pas daarna kunnen ze een beroep doen op de overheid, instellingen en professionals. De overheid veronderstelt de beschikbaarheid van een groot potentieel mensen die mantelzorg willen geven of vrijwilligerswerk willen doen. Zien we dit ook terug in de cijfers?
40 Betrokken Brabanders
7.1
Brabanders zijn zorgzaam
In 2014 verleent 37% van de Brabanders informele hulp; in 2009 was dat 25%, in 2004 31%. Ten opzichte van de vorige meting is er dus sprake van een stijging van het aandeel mensen dat zorg en hulp geeft aan anderen. Binnen deze groep onderscheiden we de mantelzorgers; zij verlenen zorg voor meer dan acht uur per week over een periode van meer dan drie maan den. Ook het aandeel mantelzorgers stijgt gestaag; van 6% in 2004 tot 10% in 2014. Vrouwen verlenen vaker informele hulp dan mannen. Ook wordt er meer informele hulp verleend door personen vanaf 50 jaar. Dat komt overeen met 11 de resultaten van landelijk onderzoek van het SCP (2013) . Mensen die parttime werken geven de meeste informele hulp, gevolgd door mensen die geen betaalde baan hebben. Fulltime werkenden leveren het minst vaak informele hulp; toch heeft nog altijd 31% van hen het afgelopen jaar informele hulp gegeven. figuur 11 percentage Brabanders dat informele hulp of mantelzorg verleent, 2004 - 2014 100% 90%
informele hulp (brede definitie)
80%
mantelzorg (zware definitie)
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
2004
2009
2014
7 Informele hulp 41
Meer dan de helft van de informele hulpverleners verleent zorg aan ouders of schoonouders. Dat is niet veranderd ten opzichte van 2009. Een kwart verleent hulp aan broers of zussen of andere (schoon)familieleden. In 2009 was dat nog 21%. Ruim een vijfde (23%) geeft hulp aan kinderen, buren, vrienden en bekenden. In 2009 was dat nog 19%. Bijna driekwart van de hulpverleners biedt hulp in de vorm van emotionele ondersteuning. Een stijging ten opzichte van 2009 (64%). Meer dan 60% van de hulpverleners biedt materiële ondersteuning. Persoonlijke zorg wordt het minst verleend. Het aandeel verzorgers dat huishoudelijk werk verricht is gedaald van 51% naar 41%.
7.2
De belasting neemt toe
Van de brede groep informele hulpverleners geeft 78% ten minste één keer per week hulp of zorg aan een naaste. 19% doet dat dagelijks en 37% enkele keren per week. De intensiteit van de zorgverlening is licht gedaald ten opzichte van 2009. De mantelzorgers die dagelijks voor iemand zorgen besteden daar gemiddeld 5,3 uur per dag aan. In 2009 was dat nog gemid deld 6,5 uur per dag. Vooral 75-plussers zorgen dagelijks voor iemand. figuur 12 frequentie van de zorg, 2009 - 2014
2014
19%
2009
37%
23%
22%
40%
iedere dag
17%
enkele keren per week
enkele keren per maand 0%
10%
20%
30%
40%
15%
7%
15%
5%
1 x per week
1 x per maand of minder 50%
60%
70%
80%
90%
100%
‘Plichtsgevoel’ en ‘andere mensen willen helpen’ zijn de belangrijkste redenen om hulp of zorg te verlenen. Dat zien we ook terug in de periode waarover informele zorg wordt gegeven. De meeste informele hulpverleners (75%) verlenen al meer dan een jaar zorg; een derde doet dat zelfs al meer dan vijf jaar. Mantelzorg is vaak geen keuze. Men rolt er geleidelijk in en het aantal taken wordt steeds verder uitgebreid.
42 Betrokken Brabanders
Mantelzorg: voldoening maar ook belasting Hoewel respondenten mantelzorg vaak als een plicht ervaren, ontlenen ze er ook voldoening aan. Bijna driekwart van de ondervraagden bevestigt dit. Het percentage is wel gedaald ten opzichte van 2009 (81%). Ook vindt bijna 40% van de mantelzorgers het niet meevallen om de verantwoordelijkheden voor degene voor wie ze zorgen te combineren met de verantwoordelijk heden voor werk en/of gezin. Dit is eveneens een stijging ten opzichte van 2009. Toen vond 29% de combinatie moeilijk. Vooral mensen met thuis wonende kinderen – met name vrouwen − ervaren die combinatie als lastig. Mensen ouder dan 65 jaar hebben minder moeite met de combinatie van zorg en hun overige bezigheden. 25% van de mantelzorgers voelt zich beperkt in andere sociale activiteiten door de informele hulp die ze bieden. Mantelzorgers jonger dan 30 jaar er varen dit het sterkst. Daarnaast kan 45% de situatie van degene voor wie ze zorgen niet gemakkelijk loslaten. Ruim de helft van de mantelzorgers vindt het belangrijk om waardering te krijgen voor de zorg die ze verlenen: 70% van hen krijgt die waardering ook. 29% is van mening dat er best een financiële vergoeding tegenover de hulp mag staan; toch vinden zij waardering belangrijker dan een financiële vergoeding.
7 Informele hulp 43
8 Inspraak en beleidsparticipatie
Meedenken met de overheid; is het achterhaald of actueel? Waar het om beleidsparticipatie gaat, wordt er vaak over drie generaties gesproken: inspraak, interactieve beleidsvorming en burgerinitiatief. De huidige nadruk op burgerinitiatieven en ‘loslatende’ overheden suggereert dat vormen van inspraak en meedenken niet meer van deze tijd zijn. De drie raderen van betrokkenheid laten echter zien dat die inspraak- en meedenkvormen naast elkaar wel degelijk belangrijk zijn. Waar de overheid aan zet is, is het meedenken van burgers nog steeds gewenst. Sterker nog, juist wanneer de overheid met haar beleid een sterk beroep doet op het eigen initiatief van burgers en de onderlinge solidariteit, is het van belang dat burgers hun invloed kunnen blijven uitoefenen op grote ordenings- of 12 verdelingsvraagstukken waarin de overheid een duidelijke rol speelt . In dit hoofdstuk laten we zien of burgers ‘meedenken’ ook belangrijk vinden en in welke mate ze dit het afgelopen jaar hebben gedaan.
44 Betrokken Brabanders
8.1
Brabanders vinden meedenken belangrijk
We hebben gevraagd of mensen het belangrijk vinden om zelf invloed uit te oefenen op zaken die voor de buurt of wijk van belang zijn. 35% van de respondenten vindt het belangrijk om zelf invloed uit te oefenen, een stijging ten opzichte van 2009 (30%). Voor de meeste mensen (55%) hangt het van het onderwerp af. figuur 13 hoe denken Brabanders over inspraak in de buurt, 2009 - 2014
2014
35%
2009
6%
30%
0%
10%
12%
55%
4%
55%
3%
vind ik belangrijk
vind ik niet belangrijk
hangt van het onderwep af
weet ik niet
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Dat geldt iets meer voor jongeren dan voor de andere leeftijdsgroepen. Jongeren vinden inspraak alleen relevant als het onderwerp hen raakt. Op het eerste gezicht zijn er weinig verschillen tussen inwoners van dorpen en steden: beide groepen vinden het belangrijk om invloed uit te oefenen. Voor plattelandsbewoners hangt het wel wat meer van het onderwerp af dan voor bewoners uit de stad. Hoe hoger het opleidingsniveau hoe vaker men het belangrijk vindt om invloed uit te oefenen. Lager opgeleiden vinden het vaker minder belangrijk om invloed uit te oefenen. Participatiestructuren Beleidsparticipatie ligt voor een deel vast in formele structuren, zoals de mo gelijkheid om bezwaar te maken en het recht op inspraak. Maar ook advies raden, zoals Wmo-raden, dorpsraden en wijkplatforms behoren hiertoe. De laatste jaren zijn steeds meer informele vormen van beleidsparticipatie deel gaan uitmaken van de participatieve structuur. Dit komt voort uit de toegenomen behoefte van overheden om de mening van burgers directer te achterhalen en hun creativiteit en ervaringsdeskundigheid beter te
8 Inspraak en beleidsparticipatie 45
benutten. Vragenlijsten, burgerpanels, digitale ideeënplatforms, wijktafels… het zijn allemaal voorbeelden van meer informele vormen van beleidsparticipatie. Daarnaast zoeken burgers zelf steeds meer contact met de overheid, bijvoorbeeld om melding te maken van zaken over de leefom geving of om ruimte te vragen voor hun plan of initiatief. Meer meedenken Overheden lijken er behoorlijk in te slagen om burgers mee te laten denken met hun beleid. Bijna de helft van de mensen heeft in de afgelopen twaalf maanden op enige manier meegedacht met de overheid. Dit is een lichte stijging ten opzichte van 2009 (43%). Het invullen van een vragenlijst (24%) of het bijwonen van een bewonersavond (13%) zijn de meest gebruikte parti cipatievormen. Een kleiner percentage neemt deel aan een discussie, doet mee aan een handtekeningenactie of maakt deel uit van een wijk- of buurt raad. Resultaten van inspraak Hoewel Brabanders op behoorlijk omvangrijke schaal meedenken, hebben ze er maar weinig vertrouwen dat de overheid ook écht iets met hun mening doet. Dacht in 2009 een kwart van de mensen dat de gemeente de resul taten van de inspraak zeker heeft gebruikt, in 2014 is dat nog maar 13%. In 2009 ging 18% van de respondenten er van uit dat de gemeente niets met de resultaten van de inspraak heeft gedaan; in 2014 is dat maar liefst 40%.
8.2
Laag vertrouwen in de overheid, veel vertrouwen in elkaar 13
Sociaal kapitaal bestaat volgens Putnam uit netwerken, gedeelde normen en waarden en vertrouwen. Hij stelt dat naarmate het sociaal kapitaal groter is, er meer actief burgerschap en politiek vertrouwen zal zijn. In deze monitor hebben we respondenten drie stellingen over vertrouwen voorgelegd. Hiermee wilden we achterhalen hoeveel vertrouwen mensen hebben in mensen in het algemeen, in de overheid en in politie en justitie. De cijfers laten zien dat het vertrouwen in de overheid niet erg hoog is: slechts 30% van de respondenten heeft vertrouwen in de overheid. Bijna 30% heeft (helemaal) geen vertrouwen in de overheid. Politie en justitie kunnen op meer vertrouwen rekenen: bijna 50% van de respondenten heeft daar ver trouwen in. Ook landelijk en Europees onderzoek laat zien dat het vertrou wen in de overheid niet hoog is en zelfs een dalende trend vertoont.
46 Betrokken Brabanders
Waar het vertrouwen in politieke instituties laag is, blijkt het vertrouwen in andere mensen juist hoog te zijn. Bijna driekwart van de Brabanders heeft vertrouwen in andere mensen. In Noord-Brabant is het gemeenschapsge voel groot. figuur 14 vertrouwen in overheidsinstanties en elkaar ik heb vertrouwen in politite en justitie
ik heb vertrouwen in de overheid
ik heb vertrouwen in mensen in het algemeen
6%
14% 29%
30%
21%
49% 37%
73% 41%
(helemaal) mee eens
neutraal
(helemaal) mee oneens
Vertrouwen en groepskenmerken We zijn nagegaan welke groepen meer of minder vertrouwen hebben in mensen en overheidsinstanties (overheid en politie en justitie). Mannen heb ben meer vertrouwen in overheidsinstanties dan vrouwen. Het vertrouwen in overheidsinstanties is groter bij mensen onder de 50 jaar dan bij mensen van 50 jaar en ouder. Mensen met een heel lage opleiding en mensen met een hoge opleiding hebben meer vertrouwen in overheidsinstanties dan de mid dengroepen. Het vertrouwen stijgt naarmate het inkomen hoger is. Brabanders met een hoog opleidingsniveau en een hoog inkomen hebben meer vertrouwen in mensen in het algemeen. Jongeren onder de 30 heb ben juist wat minder vertrouwen in andere mensen dan de andere leeftijds groepen. Mensen die in de stad wonen tot slot, hebben iets minder vertrouwen in andere mensen dan mensen die op het platteland wonen.
8 Inspraak en beleidsparticipatie 47
9 Maatschappelijk initiatief
Het maatschappelijk initiatief staat sterk in de belangstelling: het wordt gezien als dé toekomst van burgerkracht. Steeds meer mensen nemen het heft in eigen handen om zaken te regelen ter verbetering van hun eigen leefomgeving. Ze koppelen daarbij maatschappelijke en persoonlijke doelen aan elkaar. Kleinschaligheid, nabijheid en sociaal ondernemerschap zijn begrippen die deze dynamiek typeren.
9.1
Van eenmalige actie tot sociaal ondernemerschap
Een derde van de mensen heeft zich in het afgelopen jaar ingezet voor het verbeteren van de eigen leefomgeving. Ruim 10% is daadwerkelijk trekker of initiatiefnemer van een activiteit of samenwerking. 14% heeft zijn of haar hulp aangeboden, 8% is gevraagd. We hebben mensen gevraagd te om schrijven waar ze mee bezig zijn. De activiteiten vallen in te delen in twee domeinen; sociale en fysieke projecten. Onder sociale projecten vallen
48 Betrokken Brabanders
straat
dorpsraad
besturen
digitaal platform
opruimen buurt buurtbbq verbeteren
bewonersplatform
actie
gemeente
borrel
met elkaar veiliger
overnemen
onderhoud coöperatie
afval
bijvoorbeeld buurtbarbecues, activiteiten rond kerst of carnaval, straat speeldagen en de organisatie van nieuwe ontmoetingsplekken. De acties ter verbetering van de fysieke leefomgeving gaan over buurtpreventie, de verbetering of het onderhoud van speelplekken of parkeerplaatsen en acties voor verkeersveiligheid in de buurt.
beheer
wijkraad
speeltuin
groenstrook
stoep
buurtvereniging
initiatief nemen
opknappen contacten
overlast
hulp
openbaar groen
contact meedoen
collectief samen straatfeest contact overleg activiteiten organiseren
buurtpreventie
De initiatieven variëren sterk in organisatiegraad. De organisatie van een jaarlijkse buurtbarbecue vraagt een wezenlijk andere inzet en betrokken heid dan het opzetten van een energiecoöperatie, waarbij een maatschap pelijk doel wordt gekoppeld aan ondernemerschap met een onderliggend verdienmodel. In de inventarisatie van dit onderzoek vallen de meeste initiatieven onder de ‘lichte activiteiten’; dat wil zeggen dat ze vooral vanuit betrokkenheid worden georganiseerd en aanvullend zijn op de voorzienin gen en diensten die er al zijn. Maar er zijn ook voorbeelden van ‘zwaardere activiteiten’, zoals zorg- of energiecoöperaties (in oprichting) en initiatieven om buurthulp meer gestructureerd te organiseren.
Ik ben mede initiatiefnemer van een platform voor het ontwikkelen van lokale initiatieven op gebied van zorg, energie et cetera. (m, 65)
9 Maatschappelijk initiatief 49
In de buurt wordt een initiatief voor buurthulp opgezet. Ik heb mijn diensten aangeboden. (m, 63)
We zijn bezig met overleg en actieplan omtrent groenvoorziening. (m, 35)
Betrokken bij het maken van een ontwerp voor de renovatie van de speeltuin en helpen bij het opknappen. (m, 43)
In de omschrijving van de activiteiten valt op dat burgers steeds meer voorzieningen of diensten, die als gevolg van de bezuinigingen of de markt werking zijn verdwenen, zelf oprichten of overnemen.
Met de inwoners van het dorp hebben we gezamenlijk een supermarkt terug in het dorp gekregen. (m, 51)
Ik assisteer bij de wijkbibliotheek als vervanging van het opgeheven filiaal. (v, 69)
We zijn momenteel druk met het opzetten van weer een winkel-trefpunt in het centrum van het 1700 inwoners tellende dorp. De enige supermarkt is in 2009 gesloten. De bedoeling is dat de winkel tevens trefpunt wordt en gerund zal worden door een 20-tal vrijwilligers. (m, 77)
Ik heb mij ingezet voor de verzelfstandiging (oprichten stichting) van een (tot nu toe door de gemeente beheerd) hertenpark. (m, 43)
50 Betrokken Brabanders
9.2
Veel potentieel voor zelforganisatie
Een derde van de Brabanders was het afgelopen jaar betrokken bij een initiatief. De overige mensen zijn het afgelopen jaar niet betrokken geweest. Toch geeft maar liefst 43% van alle respondenten aan dat zij zich in de toe komst in willen zetten. Het potentieel is het grootst bij de mensen onder de 30 jaar en bij de groep 50-64 jarigen. Sterk geloof in zelforganisatie Mensen willen graag deel uitmaken van een nieuwe ontwikkeling, zo bleek uit een peiling van het PON onder de leden van een aantal Brabantse coöperaties. Zij hebben een sterk geloof in zelforganisatie. Zelfs als een vergelijkbare dienst wordt aangeboden door een marktpartij of door de overheid, dan geeft men tóch de voorkeur aan de coöperatieve vorm. Ondanks de grote betrokkenheid en het geloof in zelforganisatie, is het nog wel een zoektocht hoe mede-eigenaarschap en medeverantwoordelijkheid vorm moet krijgen. Een coöperatieve samenwerking is iets anders dan een vereniging met een bestuur en achterban. In de beginfase drijft het initiatief op enthousiasme en gedrevenheid van een aantal mensen. Als het initiatief groeit, ontstaat er vaak een actieve kern en een rand van al dan niet actieve betrokkenen. Veel initiatieven zoeken in deze fase naar een werkbare ver houding tussen de trekkers en de volgers, waarbij de bereidheid tot inzet en de talenten van beide groepen worden benut. Stad versus platteland De beweging van zelforganisatie is niet voorbehouden aan hechte (dorps)gemeenschappen. Ook in de stad is er sprake van zelforganisatie en collectieve actie. Mensen van het platteland zijn wel iets vaker bij zelforganisatie-initiatieven betrokken (36%) dan mensen in middelgrote gemeenten (33%) of steden (28%). Opvallend ten opzichte van 2009 is wel dat de inzet op het platteland licht is gedaald: van 41% naar 36%. In middelgrote gemeenten en steden is het percentage stabiel gebleven. ‘Licht’ versus ‘zwaar’ Het is moeilijk met cijfers te onderbouwen of er een verschuiving plaatsvindt van ‘lichte’ vormen van collectieve actie naar ‘zwaardere’ vormen waar een voorziening of dienst volledig door burgers in eigen beheer wordt georga niseerd. In kwalitatieve zin is wél zichtbaar dat het gevoel van eigenaarschap op lokaal niveau toeneemt. Mensen uiten niet alleen hun wensen, maar voelen zich ook in toenemende mate betrokken bij de opzet, realisatie en instandhouding van een initiatief.
9 Maatschappelijk initiatief 51
10 Een andere kijk op betrokkenheid In voorgaande hoofdstukken zijn vele vormen van actief burgerschap de revue gepasseerd. Er blijkt nog steeds veel betrokkenheid in de hedendaagse samenleving te zijn. Maar hoe groot is de beweging van actieve burgers eigenlijk? De heersende gedachte is dat een beperkte groep burgers alle activiteiten draagt en dat een grote groep burgers eigenlijk niet of nauwelijks actief is. Of dat beeld klopt, gaan we na door de participatie van burgers te analyseren naar de drie raderen van betrokkenheid.
Meedenken: 49% 10%
Actief op alle raderen: 19%
Meedoen: 84% 31% is alleen actief op meedoen
is alleen actief op meedenken
Zelf doen: 33% 2% is alleen actief op zelfdoen
52 Betrokken Brabanders
10.1 Betrokkenheid
brengt de raderen in beweging
Meedoen als basisnetwerk Het verenigingsleven, deelname aan informele groepen en vrijwilligerswerk vormen met elkaar een belangrijke basisstructuur van sociale netwerken waarbinnen mensen met verschillende achtergronden elkaar ontmoeten. Meedoen is het basisveld van burgerkracht. In totaal blijkt 84% van de mensen ergens binnen dit netwerk betrokken. Het betreft hier relaties binnen organisaties, verenigingen of informele groepen en nadrukkelijk niet het eigen sociale netwerk van familie, vrienden en buren. Er is onderscheid te maken in de mate van betrokkenheid binnen dit veld. 50% van de mensen doet zogenaamd ‘passief’ mee; zij zijn lid van een vereniging maar verrichten daarnaast geen vrijwilligerswerk en zijn ook geen lid van een informele groep. Los van het actief of passief meedoen staat het feit dat meedoen telt: het vormt een sociale infrastructuur die mensen in staat stelt zich met elkaar te verbinden. Dit versterkt het sociaal kapitaal en genereert toegang tot nieuwe bronnen voor hulp en onder steuning. Verder fungeert het sociaal weefsel als broedkamer van nieuwe 14 initiatieven die door verbinding nog verder kunnen groeien . Meedenken meer voor praters dan voor doeners Als het om meedenken gaat, dan is de overheid, instantie of organisatie aan zet. Zij nodigen mensen uit om mee te praten en mee te denken over het beleid. Ook adviesraden en inspraakmogelijkheden behoren hiertoe. De helft van de mensen heeft het afgelopen jaar op een of andere manier inspraak geleverd of meegedacht met de overheid. Wat opvalt, is dat 10% alleen actief is op het specifieke inspraakveld en niet op de velden meedoen en zelfdoen. Er is dus sprake van een groep mensen die wel zijn of haar mening kenbaar maakt aan de overheid, maar zelf verder niet actief deel neemt aan sociale verbanden in buurt- of verenigingsleven. Deze groep onderscheidt zich niet sterk op duidelijke achtergrondkenmerken; wel valt op dat het merendeel van deze groep jonger is dan 50 jaar. 15
Deze groep is naar typologie van Van de Wijdeven te omschrijven als de wijkexperts of de casusexperts; de zogenaamde ‘praters’. Dit is volgens Van de Wijdeven een andere categorie dan de ‘doeners’: de buurtbouwers en projectentrekkers. De wijkexpert richt zich op belangenvertegen woordiging van de buurt richting gemeente en organisaties, zoals een woningbouwcorporatie. De casusexpert is meer adhoc betrokken, en praat
10 Een andere kijk op betrokkenheid 53
vanuit zijn of haar expertise of belang over een bepaald onderwerp of als het persoonlijk belang in het geding is. Bij de buurtbouwer en de projec tentrekker draait het juist meer om de realisatie van concrete projecten in de buurt. Dat inspraak- en beleidsparticipatieprocessen bovengemiddeld meer praters of kritsche burgers aantrekken, is niet vreemd. Het hoeft ook geen probleem te zijn, mits de praters en de doeners elkaar kennen en ook gezamenlijk optrekken bij acties of initiatieven. Wil de gemeente of corpo ratie echter graag een directe inbreng van doeners, dan is een uitnodiging voor een bewonersavond of gesprek niet toereikend. De doeners opzoeken op de plekken waar zij actief zijn, is een betere strategie. Zelfdoen: het lokaal eigenaarschap neemt toe Waar (samenwerkingsverbanden van) burgers zelf het heft in handen nemen om plannen te maken of initiatieven te realiseren met een maatschappelijk doel, is er sprake van zelforganisatie; in termen van de raderen noemen we dat zelfdoen. Een derde van de Brabanders is het afgelopen jaar betrokken geweest bij de opzet of uitvoering van een plan of activiteit ter verbetering van de leefomgeving. 10% van de Brabanders was daadwerkelijk initiatiefnemer. Verder is er veel verschil in de organisatiegraad van initiatieven. Zo vraagt de organisatie van een buurtbarbecue om een andere inzet en betrokkenheid dan de oprichting van een zorg- of energiecoöperatie. Vooral de ‘zwaardere’ initiatieven worden gekenmerkt door sociaal ondernemerschap; daarbij gaat het om een koppeling van een maatschappelijk doel aan een verdienmodel. Sociaal ondernemers hebben een sterke eigen agenda; zij wensen dan ook vooral ruimte te krijgen van de overheid om hun initiatief te realiseren. Als we de beschrijving van de initiatieven bekijken, lijkt het gevoel van eigenaar schap op lokaal niveau toe te nemen. Mensen uiten niet enkel hun wensen, maar voelen zich in toenemende mate betrokken bij de realisatie en instand houding van het initiatief of zetten dit zelfs volledig in eigen beheer op. Slechts 2% van de mensen is alleen actief op het ‘zelfdoen’-veld van betrok kenheid. Dat betekent dat er een grote interactie is met de andere velden van betrokkenheid: meedenken en meedoen. Het kennen van mensen via het verenigingsleven maakt het gemakkelijker om een goed plan om te zetten in een maatschappelijk initiatief. En wat begint als uitnodiging van de overheid, kan burgers tot eigen initiatieven bewegen. Voorbeelden zijn
54 Betrokken Brabanders
IDOPs, waar ideeën zijn ontstaan om de leefbaarheid te verbeteren die vervolgens door burgers zijn opgepakt. Ook een toekomstdebat over een bepaalde voorziening of het meedenken over een wijkvisie kan leiden tot collectieve actie waarbij burgers zelf het heft in handen nemen. Het kan ook andersom werken: mensen die zelf aan de slag gaan met een initiatief, zoeken daarvanuit contact met de overheid of krijgen meer oog voor andere omgevingsprocessen. 10.2 Allesdoeners
versus nietsdoeners
Er is zichtbaar sprake van overlap op de raderen; mensen tonen op verschil lende manieren hun betrokkenheid bij de samenleving. Daarnaast heeft elk van de raderen zijn eigen dynamiek. Uiteindelijk blijkt er een kleine groep mensen op alle raderen actief te zijn: 19% van de mensen is allesdoener. Dit betekent dat zij op enige wijze betrokken zijn binnen meedoen (als vrijwilliger, lid van een vereniging of informele groep), in het afgelopen jaar hun mening hebben gegeven aan de gemeente én betrokken zijn bij een maatschappelijk initiatief. Deze groep is behoorlijk divers. Het zijn vaker mannen dan vrouwen, ze vallen vaker in de leeftijdsgroepen 30-49 en 65-74 jaar en hebben vaker een hoger inkomen. Er is geen verschil tussen platte landers en stedelingen. Allesdoeners staan in de praktijk wellicht bekend als de sleutelfiguren die een samenleving lokaal verbinden en veel energie en activiteit genereren. Naast de allesdoeners is er een groep mensen die op geen van de raderen actief is. Dit gaat om een kleine groep, namelijk 12% van de mensen. Ook deze groep is divers. Het zijn iets meer vrouwen (54%) dan mannen (46%). Bijna de helft is jonger dan 50 jaar. Verder wonen de nietsdoeners iets vaker in de stad en hebben ze een gemiddeld inkomen. Dat deze groep op geen enkele vorm betrokken lijkt, wil niet zeggen dat zij niet betrokken zíjn. Soci ale contacten en informele hulp binnen het eigen netwerk zijn vormen van betrokkenheid met een geheel eigen dynamiek, die losstaat van de betrokkenheid die wordt getoond via clubs, verenigingen en initiatieven.
10 Een andere kijk op betrokkenheid 55
11 Conclusies en beschouwing In de voorgaande hoofdstukken zijn diverse vormen van sociale participatie de revue gepaseerd. In dit hoofdstuk zetten we de belangrijkste conclusies kort op een rij. Tot slot kijken we naar de betekenis van de betrokkenheid van Brabanders in deze veranderende tijden. 11.1 Betrokkenheid
in een vernetwerkte samenleving
We haalden het in de inleiding al aan: vier participatiemonitoren laten schommelingen zien in de betrokkenheid. Toch is er over het algemeen sprake van een behoorlijke stabiliteit. De sociale contacten van Brabanders, het lidmaatschap van verenigingen, contacten in de buurt; Brabanders zijn betrokken burgers. We zien die betrokkenheid zelfs toenemen. Het lijkt erop alsof mensen zich realiseren dat de huidige tijd vraagt om betrokkenheid: bij de samenleving en bij elkaar. De belangrijkste conclusies uit de monitor: De buurt is een belangrijke(re) plek Over de periode 2004-2014 zien we dat Brabanders minder vaak contact met familie en vrienden hebben. We willen elkaar graag zien, maar tijd en afstand blijken voor velen een belemmering. De tevredenheid over onze sociale ontmoetingen neemt daardoor af, net als de beleefde kwaliteit van ons sociaal netwerk. Zijn echte ontmoetingen dan vervangen door digitale contacten via internet en telefoon? Hoewel er massaal contact is met familie en vrienden via de digitale weg, is 80% van de Brabanders van mening dat dit de frequentie van de fysieke ontmoetingen niet beïnvloedt. Digitale contacten zijn dus eerder een aanvulling op, dan een vervanging van persoonlijke ontmoetingen. In tegenstelling tot de afname van contacten met familie en vrienden, zijn de contacten met buren gestegen. Ook de buurtbetrokkenheid laat een positieve ontwikkeling zien over de periode 2004-2014. Mensen voelen zich in grote mate thuis en veilig in de buurt en zijn betrokken bij zaken die in de buurt of de wijk spelen. De buurt is een plek die er nog steeds toe doet.
56 Betrokken Brabanders
De buurt is een plek om elkaar te vinden, als achtervang voor situaties waarin geen alternatief is. Het gezegde ‘beter een goede buur dan een verre vriend’ lijkt daarmee steeds meer op te gaan. Het verenigingsleven is robuust, maar behoeft nieuwe vormen Het lidmaatschap van verenigingen vertoont een grote mate van stabiliteit. 74% van de Brabanders is lid van een hobby- of vrijetijdsvereniging of van een maatschappelijke organisatie. Het vrijwilligerswerk is na een aantal jaren daling weer fors gestegen. In hoofdstuk 6 hebben we uitgebreid stilgestaan bij verklaringen voor deze kentering. Veel Brabanders zijn via organisaties en verenigingen betrokken bij de samenleving. Opvallend is dat er een grote groep mensen vrij passief meedoet; zij nemen deel aan het verenigingsle ven maar zijn niet actief als vrijwilliger. De mensen die actief zijn verrichten voornamelijk uitvoerende activiteiten. De roep dat het steeds moeilijker is om bestuursfuncties in te vullen lijkt hiermee dus te worden ondersteund. Om het verenigingsleven toekomstbestendig te maken, is het noodzakelijk om binnen organisaties en verenigingen te zoeken naar nieuwe vormen van medeverantwoordelijkheid en mede-eigenaarschap. Betrokkenheid vormt zich naar de leefsituatie en de levensfase Gezinnen met kinderen zijn actiever in verenigingen, terwijl mensen zonder thuiswonende kinderen vaker deelnemen aan informele groepen. De buurt kan nog steeds op veel aandacht en betrokkenheid rekenen, al zijn alleen wonenden daar minder vaak te vinden dan stellen en gezinnen. Jongeren hebben de meeste contacten met vrienden, zijn ook actief in verenigingen en staan verder pragmatisch in het leven: zij willen best meedenken of mee doen als iets hen persoonlijk raakt. Er is nog veel potentieel. Veel mensen die nu niet deelnemen zijn bereid te overwegen zich in te zetten voor de buurt of voor vrijwilligerswerk; een klein deel zou zelfs meteen ‘ja’ zeggen als ze worden gevraagd. Informele hulp heeft zijn grenzen Er is sprake van een stijging van het aandeel Brabanders dat informele hulp of mantelzorg geeft aan hun naasten. De stijging lijkt het effect te zijn van de vergrijzing maar ook van de veranderingen in de verzorgingsstaat. Ook zijn er voor het eerst meer vrijwilligers via zorgorganisaties en -verenigin gen actief dan via sportverenigingen. Hoewel Brabanders met veel liefde en voldoening zorg geven, is een waarschuwing op zijn plaats: steeds meer mensen hebben moeite om de zorg te combineren met hun overige bezig heden in werk of gezin.
11 Conclusies en beschouwing 57
11.2 Betrokkenheid
in veranderende tijden
Brabanders zijn betrokken burgers, zo constateerden we in de voorgaande paragraaf. Is daarmee het ideaal van de participatiesamenleving al realiteit in Brabant? Om de betekenis van betrokkenheid in deze veranderende tijden te duiden, zijn enkele noties van belang. Betrokkenheid is nog geen zorgzaamheid Er is in Brabant nog steeds heel veel betrokkenheid. Naast de betrokkenheid die Brabanders al tonen, is er bovendien nog veel potentieel. Veel mensen zouden best actief willen worden in de buurt of in het vrijwilligerswerk. Be tekent dit dan dat het met de participatiesamenleving wel goed komt? Dat hangt er van af wat de precieze verwachtingen van de participatiesamenle ving zijn. Hoewel het sociaal kapitaal op peil blijft, zijn er duidelijke grenzen aan de wijze waarop mensen hun betrokkenheid (kunnen) tonen. Zo hangt het er voor veel potentiële vrijwilligers en buurtactievelingen bijvoorbeeld vanaf of de activiteit wel in hun leven past. En ondanks dat er veel binding is met de buurt, is het contact met bijzondere groepen, zoals mensen met een beperking, niet toegenomen. Het valt bovendien niet altijd mee in de huidi ge drukke samenleving voor elkaar te zorgen: steeds meer mensen ervaren de combinatie tussen zorg en hun overige bezigheden als ingewikkeld. De stijgende belasting van mantelzorgers is een serieus signaal in het licht van de huidige ontwikkelingen om de benodigde zorg en ondersteuning eerst uit het eigen sociale netwerk te halen. De hoge belasting van mantel zorgers leidt onder meer tot gezondheidsproblemen en sociaal isolement. Bovendien bedreigt die stijgende belasting de continuïteit van de geboden zorg, zeker als er weinig anderen betrokken zijn in de zorgverlening. Een van de oplossingen is dat er meer mensen betrokken raken bij de zorg en on dersteuning rond een hulpbehoevend persoon. De zorg ‘verdunnen’ noemt het SCP dat. Voor zowel de hulpbehoevende als de mantelzorger is het niet eenvoudig om zelf om hulp van anderen te vragen. Voor professionals ligt er een belangrijke taak om deze vraagverlegenheid te doorbreken en burgers te helpen hun omgeving te betrekken en te benutten. Deze gegevens zijn duidelijke signalen dat we niet terug kunnen keren naar de samenleving van enkele decennia terug, waarin mensen als vanzelfspre kend voor elkaar zorgden. Maar we willen ook af van de reflex dat allerlei individuele en maatschappelijke problemen via de overheid worden
58 Betrokken Brabanders
opgelost met algemene voorzieningen. We moeten eigentijdse manieren zien te vinden om betrokkenheid van mensen te benutten. Dit tekent met een de grenzen van de participatiesamenleving af. De participatiesamenle ving ontstaat niet zomaar en gedijt misschien wel het beste bij begrenzing. Het is zaak burgers niet te overvragen maar zeker ook niet te óndervragen. Op lokaal niveau neemt het gevoel van eigenaarschap toe; voor steeds meer mensen is het vanzelfsprekend om het beheer van groen en andere voorzieningen zelf te regelen. Aan de andere kant wijzen de resultaten uit deze monitor en andere studies uit dat zorgen voor elkaar niet zomaar ont staat zodra mensen elkaar kennen. Er is sprake van vraagverlegenheid, maar ook van angst voor het verlies van autonomie en zelfstandigheid. We zien echter wel potentieel in de lichte, begrensde contacten. Dan gaat het om de ontmoetingen in de buurt, de contacten tussen mensen binnen verenigin gen, clubs en organisaties, en het delen en spreiden van verantwoordelijk heden binnen verenigingen en de zorg. Betrokkenheid is geen garantie voor zorgzaamheid, maar wel een voorwaarde. Bonding en bridging Betrokkenheid neemt steeds meer verschillende vormen aan. De opvallend ste trend is die van de toename van informele verbanden zoals het maat schappelijk initiatief en de informele groepen. Deze groepen kenmerken zich, meer dan verenigingen en maatschappelijke organisaties, door een homogene samenstelling. De hechte relaties binnen homogene groepen (bonding) zijn hier sterker dan overbruggende relaties tussen groepen (brid ging). Zelforganisatie is gebaat bij (gedeeltelijke) homogeniteit en uitslui ting. Hierin zit juist ook de kracht: de vaak kleine groepen kenmerken zich door veel energie en enthousiasme en bestaan uit mensen die ervoor gaan om een bepaald doel te realiseren. Toch schuilt er vanuit het perspectief van de participatiesamenleving ook een potentiële zwakte, namelijk dat het ons-kent-ons het wij-zij denken versterkt. Aan de andere kant kan participa tie binnen de eigen groep juist een voorwaarde zijn voor de verbondenheid met andere groepen in de samenleving. Met andere woorden: is bonding een voorwaarde voor bridging, of werkt bonding belemmerend voor brid ging? Voor een veerkrachtige samenleving is een mix van beide van groot belang. Daarom is het belangrijk dit thema voor de komende jaren sterk op de maatschappelijke agenda te zetten en de ontwikkelingen te monitoren.
11 Conclusies en beschouwing 59
Betrokkenheid benutten De raderen van betrokkenheid fungeren als vindplaats en als vliegwiel om betrokkenheid te benutten. Plekken waar een sterke basisstructuur van ver enigingen, bewonersorganisaties en informele verbanden aanwezig is, kun nen fungeren als broedplaatsen voor nieuwe initiatieven. Meedoen draagt zo bij aan de bloei van nieuwe vormen van zelforganisatie. En ook een over heid kan beweging brengen door burgers uit te nodigen om mee te denken en te doen of juist door er aan bij te dragen dat het sociaal weefsel op de maat van de tijd gesneden blijft. Waar duurzame zelforganisatie minder vanzelfsprekend ontstaat, of waar weinig bruggen worden geslagen tussen groepen en initiatieven, kunnen overheden en professionals een belangrijke rol spelen om burgers te ondersteunen bij de organisatie van onderlinge hulp en solidariteit. Zodat we er gezamenlijk voor zorgen dat Brabant een veerkrachtige samenleving blijft.
60 Betrokken Brabanders
Bronnen
Van den Donk, W. (2014:18) Vernieuwing, veerkracht en verbinding als opdracht en opgave.
1
In: Van den Donk, W. (red.) (2014). Het Nieuwste Brabant. Provincie Noord-Brabant/Lecturis.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2012). Vertrouwen in burgers.
2
Amsterdam: Amsterdam University Press.
De mate van stedelijkheid is gebaseerd op de indeling van het CBS en is een maat voor de
3
grootte van een gemeente en de bevolkingsdichtheid ervan. De maat komt tot stand door voor ieder adres binnen een gemeente de adressendichtheid binnen een straal van 1 kilometer vast te stellen. Er worden vijf klassen onderscheiden, waarbij de eerste cate gorie alleen in Tilburg voorkomt: 1 ‘zeer sterk stedelijk (>2.500 adressen per km2); 2 sterk stedelijk (1.500-2.500 adressen per km2), 3 matig stedelijk (1.000-1.500 adressen per km2); 4 weinig stedelijk (500-1.000 adressen per km2), 5 niet stedelijk (< 500 adressen per km2). 4
GGD, via website RIVM
http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Algemeen_Actueel/Nieuwsberichten/
2013/Bijna_veertig_procent_van_de_volwassen_Nederlanders_voelt_zich_eenzaam.
Bijl, R., J. Boelhouwer, E. Pommer, N. Sonck (2013). De sociale staat van Nederland 2013.
5
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Van den Berg, E., P. van Houwelingen, J. de Hart (2011). Informele groepen. Verkenningen
6
van eigentijdse bronnen van sociale cohesie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Cloïn, M. (red.). (2013). Met het oog op de tijd. Een blik op de tijdsbesteding van
7
Nederlanders. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Van Houwelingen, P , A. Boele & P. Dekker (2014). Burgermacht op eigen kracht? Een brede
8
verkenning van ontwikkelingen in burgerparticipatie. Den Haag: SCP.
Bijl. R. (red). (2013). De sociale staat van Nederland 2013. Den Haag: SCP.
9
10
Schuyt, T., Gouwenberg, B. & Bekkers, T. (red.) Geven in Nederland 2013. Giften, Nalatenschappen, Sponsoring en Vrijwilligerswerk. Amsterdam: Reed Business Education.
11
De Boer, A. & M. de Klerk (2013). Informele zorg in Nederland. Een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. Den Haag: SCP.
12
Van Houwelingen, P., A. Boele, P. Dekker (2014). Burgermacht op eigen kracht? Een brede verkenning van ontwikkelingen in burgerparticipatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Putnam, R. (1993). Making democracy work. Princeton University Press.
Uitermark, J. (2014). Verlangen naar Wikitopia. Rotterdam: Erasmus Universiteit.
T. van de Wijdeven (2012). Doe-democratie. Over actief burgerschap in stadswijken. Delft:
13 14 15
Eburon.
61
Colofon Het PON heeft dit onderzoek verricht in opdracht van de Provincie Noord-Brabant.
Auteurs: Mevrouw drs. J. den Hartog Mevrouw ir. J. Smets Mevrouw dr. C. Mes
Opmaak tabellen en figuren: Was getekend, Asten; E. Stultjens, S. ten Thije, Het PON Fotografie: Merlin Daleman: omslag, hoofdstuk 3 en 9; Frank Broekhuizen: hoofdstuk 2; Christopher Futcher: hoofdstuk 4; Jan Kranendonk: hoofdstuk 5; Dave Hanlon: hoofdstuk 6; Eef Bongers: hoofdstuk 7; Joep Lennarts: hoofdstuk 8
Redactie: E10 Communicatie PON Publicatienummer: 14-30 ISBN: 978-90-5049-543-1 Datum: november 2014 © 2014 PON, kennis in uitvoering Het auteursrecht van deze publicatie berust bij het PON. Gehele of gedeeltelijke overname van teksten is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld. Vermenigvuldiging en publicatie in een andere vorm dan dit rapport is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van het PON. Hoewel deze publicatie met de grootst mogelijke zorg is samengesteld, kan het PON geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele fouten.
Meer informatie: www.hetpon.nl
62 Betrokken Brabanders