Aan geadresseerde Den Haag, Ridderkerk, Voorburg, Zwolle, 28 juni 2006 Ons kenmerk: 60626119.HL/vhl Betreft: “Bijzonder onderwijs voorziet in maatschappelijke behoefte” Geachte heer, mevrouw, Nederland staat voor belangrijke uitdagingen: te komen tot een samenleving waarin alle Nederlanders, ongeacht etniciteit, geloof en sekse, volwaardig en gerespecteerd kunnen participeren; een samenleving ook waarin burgers volop in het arbeidsproces kunnen deelnemen. Van het onderwijs mag worden gevraagd een passende bijdrage te leveren aan de terugdringing van onderwijsachterstanden en aan de integratie van alle burgers. Immers als er één instituut is dat invloed kan uitoefenen op de ontwikkeling van met name de jongeren, is het wel de school. De school is een belangrijk station op weg naar de toekomst. Wij zijn van mening dat we met ons pluriforme onderwijsbestel goed staan voorgesorteerd om aan deze uitdagingen het hoofd te bieden. Ongeveer 70% van alle leerlingen in Nederland ontvangt onderwijs aan bijzondere scholen en dat aandeel groeit nog. Anders dan in veel andere landen valt er in Nederland wat te kiezen voor de ouders. Wij zijn ervan overtuigd dat het kleurrijke palet aan scholen mede te danken is aan de ruimte die burgers of groepen burgers krijgen om scholen op te richten die aansluiten bij de eigen pedagogische opvatting en/of levensbeschouwing. Deze wijze van organisatie staat borg voor bezield onderwijs. De betrokkenheid van ouders bij deze scholen is van oudsher groot. De resultaten zijn ook aantoonbaar goed te noemen. Goed functionerende openbare scholen, die als bijzonder kenmerk hebben dat ze algemeen toegankelijk zijn en actief pluriform, staan garant voor een onderwijsaanbod voor een ieder in de maatschappij. Openbaar en bijzonder onderwijs zorgen samen voor een goed functionerend onderwijsbestel, zoals onlangs ook nog weer door de OESO is vastgesteld. Van scholen – openbaar of bijzonder – mag gevraagd worden een bijdrage te leveren aan de samenleving. De herverdeling van verantwoordelijkheden – de overheid wat minder en de besturen en de scholen wat meer – sluit aan bij de essentie van ons onderwijsbestel waarin onderwijsvrijheid een belangrijk kenmerk is.
Manifest 28 juni 2006, 2 Wij zijn ervan overtuigd dat de grondwettelijke vrijheid van onderwijs scholen oplevert die kwalitatief goed onderwijs verzorgen en die een goede bijdrage kunnen leveren bij de aanpak van de maatschappelijke vraagstukken waarvoor onze samenleving zich gesteld ziet. Daarom bieden we u onderstaand manifest aan. Als het om de onderwijsvrijheid gaat hebben wij in het manifest de waarde ervan in een aantal stellingen onder woorden gebracht. Wij bevelen de inhoud van harte bij u ter lezing aan. Met vriendelijke groet,
Besturenraad, Henk Strietman, directeur Bond KBO, Theo Joosten, voorzitter Bond KBVO, Jan Reulen, voorzitter Concent, Harry Lamberink, directeur VBS, Simon Steen, directeur VGS, Henk Vos, directeur
Ter introductie De grondwettelijk verankerde vrijheid van onderwijs is al bijna een eeuw van grote betekenis voor de Nederlandse samenleving. Zij vormt de constitutionele waarborg voor het recht van ouders en opvoeders om te kiezen voor het onderwijs aan hun kinderen op een godsdienstige, pedagogische of filosofische grondslag die past bij hun overtuiging. De samenleving van de 21e eeuw is in veel opzichten een samenleving in verandering. Regelmatig wordt daarom de vraag gesteld naar de actuele betekenis van de vrijheid van onderwijs. Nu de politieke partijen werken aan hun programma’s voor de komende jaren hebben wij als onderwijsorganisaties ons bezonnen op de betekenis van de vrijheid van onderwijs in deze tijd. Als resultaat hiervan zijn wij gekomen tot een manifest voor een goed en vrij onderwijs in de 21e eeuw. Daarin komen wij tot de conclusie dat de vrijheid van onderwijs een goede basis vormt voor de verdere ontwikkeling van een onderwijsbestel dat past bij de eisen van de 21e eeuw. Het respecteren van en inhoud geven aan deze vrijheid zal naar onze mening een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de ontplooiing en het vreedzaam samenleven van mensen met zeer uiteenlopende culturele en religieuze achtergronden. Met het oog op deze publieke betekenis van de vrijheid van onderwijs brengen wij het volgende manifest onder de aandacht van allen die zich bezighouden met de toekomst van het Nederlandse onderwijs.
Manifest 28 juni 2006, 3
MANIFEST: voor een goed en vrij onderwijs in de 21e eeuw 1.
Goed onderwijs is van grote betekenis voor de toekomst van onze samenleving. Het behoort daarom tot de verantwoordelijkheid van de overheid erop toe te zien dat kwalitatief goed onderwijs voor een ieder aanwezig en toegankelijk is.
2.
Onderwijs is bij uitstek een instrument voor de persoonlijke vorming van mensen. Het Nederlandse rechtsstelsel gaat uit van de eerste verantwoordelijkheid van de ouders voor de opvoeding van hun kinderen (art. 1: 247 BW). Daaruit vloeit hun verantwoordelijkheid voort voor de onderwijskeuze voor hun (jonge) kinderen. 2a. De ouderlijke verantwoordelijkheid voor opvoeding en onderwijs is een rechtstreeks uitvloeisel van het ouderschap. Ouders zullen hierbij altijd uitgaan van bepaalde levensbeschouwelijke en pedagogische uitgangspunten. Het is dan ook onjuist en illusoir de eis te stellen dat ouders bij de schoolkeuze niet vooruit mogen lopen op keuzen die hun kinderen later zullen maken. “Ouders moeten door de leerplicht een deel van de opvoeding uit handen geven, maar krijgen daarvoor het recht terug een school te kiezen die aansluit bij hun eigen waarden en normen.” (Cornielje) “Bijzondere scholen bieden alle burgers de mogelijkheid om hun eigen onderwijs te kiezen op basis van eigen waarden en normen en identiteit. Deze twee aspecten zijn noodzakelijk om de huidige vloedgolf aan informatie en kennis te kanaliseren waardoor kinderen en jongeren, dankzij de nieuwe technologieën, worden overspoeld.” (Verklaring van de Europese Organisaties van Onafhankelijke Scholen)
3.
Onderwijs is naar zijn aard niet waardevrij. Het gaat niet alleen om het verwerven van kennis en vaardigheden. Het uiteindelijke doel is het verwerven en de ontwikkeling van menselijke, culturele en geestelijke waarden. Ouders hebben dan ook het recht te kiezen voor een school op levensbeschouwelijke of pedagogische grondslag, die past bij hun overtuiging. Een gelijke financiële behandeling van de scholen die aan de wettelijke eisen van deugdelijkheid voldoen is noodzakelijk om het recht op schoolkeuze ook inhoud te geven. 3a. Aan het geven van onderwijs liggen altijd levensbeschouwelijke en/of pedagogische uitgangspunten ten grondslag. De overheid moet dit respecteren zonder daarbij onderscheid te maken tussen een godsdienstige, levensbeschouwelijke of pedagogische grondslag. 3b. De financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder (godsdienstig) onderwijs is mede een uitvloeisel van de eis van gelijke behandeling in gelijke gevallen. 3c. Bekostiging door de overheid van scholen op godsdienstige grondslag heeft niets te maken met het beginsel van scheiding van kerk en staat, maar wel met het uitgangspunt dat de overheid in het publieke domein geen onderscheid maakt tussen instellingen die werkzaam zijn op een godsdienstige dan wel op een andere grondslag. “Neutraliteit is een eigen, aparte levensbeschouwing geworden. Dus als wij de openbare school met onze levensbeschouwing door de staat laten betalen, waarom dan ook de bijzondere school niet? “(Gerhard (SDAP) tijdens debat over Grondwetsherziening 1917) “De openbare school is niet neutraal, omdat neutraliteit de beste vorm van onderwijs is, maar omdat de openbare school geen ander dan neutraal onderwijs kan geven. De openbare school mag niet ontaarden in een propagandamiddel tegen confessioneel onderwijs. Zij die confessioneel onderwijs verderfelijk vinden moeten ijveren voor eigen bijzonder onderwijs.”(Minister Cort van der Linden tijdens debat over Grondwetsherziening 1917)
Manifest 28 juni 2006, 4 4.
De Grondwet bevat al sedert de aanvaarding van de grondwetsvoorstellen van Thorbecke in 1848 de erkenning van zowel de verantwoordelijkheid van de overheid voor het onderwijs als de vrijheid van onderwijs. Na lange politieke en maatschappelijke strijd hebben beide aspecten uiteindelijk op een evenwichtige wijze vorm gekregen in (het huidige) artikel 23 van de Grondwet. Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan door Nederland aanvaarde verdragsverplichtingen inzake het recht van ouders om zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren, die overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen. (EVRM, 1e Protocol, art. 2 en Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, art. 13. In gelijke zin art. 14 Handvest voor de Grondrechten van burgers in de EU.) 4a De strijd voor de vrijheid van onderwijs is in de 19e eeuw vooral gevoerd door voorstanders van bijzonder (christelijk) onderwijs. De pacificatie van 1917 kon echter alleen tot stand komen doordat alle politieke stromingen in toenemende mate van de noodzaak en redelijkheid van vrijheid van onderwijs voor een ieder overtuigd raakten. Liberalen en sociaal-democraten hebben daarbij een substantiële rol gespeeld. Artikel 23 van de Grondwet behoort dan ook tot het erfgoed van alle politieke stromingen in Nederland.
5.
Artikel 23 van de Grondwet vormt een goede juridische basis voor de verdere ontwikkeling van een onderwijsbestel dat past bij de eisen van de 21e eeuw. 5a. De vrijheid van onderwijs geldt binnen de grenzen van de Nederlandse rechtsorde voor alle burgers, ongeacht voor welke richting van onderwijs zij kiezen. Het beleid van de overheid gericht op integratie in de samenleving mag er niet toe leiden dat de vrijheid van onderwijs voor groepen burgers beperkt wordt.
6.
De overheid bepaalt aan welke eisen van deugdelijkheid alle door haar bekostigde onderwijs moet voldoen en ziet toe op de naleving van deze eisen. De scholen zelf zijn verantwoordelijk voor de richting en de inrichting van het onderwijs. Het is daarom aan de scholen een beleid te ontwikkelen en toe te passen inzake de toelating van leerlingen, dat voortvloeit uit de identiteit van de school. 6a. Alle onderwijs moet in Nederland gegeven worden binnen de kaders van de geldende rechtsorde. Tot die rechtsorde behoren zowel het discriminatieverbod van artikel 1 Grondwet als de vrijheid van onderwijs volgens artikel 23. Onderscheid dat rechtstreeks voortvloeit uit de vrijheid van onderwijs is dus per definitie niet strijdig met de rechtsorde. 6b. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1 van de Grondwet blijkt dat met dit artikel geen voorrang beoogd wordt van het discriminatieverbod boven andere vrijheidsrechten zoals die van godsdienst of van onderwijs. Dit is sedertdien bevestigd in de jurisprudentie en in 2005 nog eens door de Tweede Kamer tijdens een debat over grondrechten in een pluriforme samenleving. Voor toekenning van een onderlinge rangorde van grondrechten is dan ook een fundamentele herziening van de Grondwet vereist. 6c. Bijzondere scholen zijn zelf verantwoordelijk voor een transparant en consistent toelatings- en benoemingsbeleid. De inspectie en de rechter zien toe op mogelijk oneigenlijk gebruik van de vrijheid van de scholen terzake.
Manifest 28 juni 2006, 5 7.
Door de vaststelling van kerndoelen wordt bepaald welke kennis en vaardigheden in het onderwijs centraal moeten staan. Het behoort tot de vrijheid van de scholen dit te doen overeenkomstig de levensbeschouwelijke of pedagogische identiteit van de school. 7a. Vrijheid van onderwijs bewijst haar betekenis pas ten volle als het onderwijs gegeven wordt met open vensters naar de hedendaagse samenleving. 7b. Leerlingen van bijzondere scholen moet tenminste dezelfde kennis - bij voorbeeld over schepping en evolutie of over geestelijke stromingen worden bijgebracht als leerlingen van andere scholen. Het behoort tot het wezen van de vrijheid van onderwijs dit te allen tijde te doen vanuit de uitgangspunten van de school.
8.
De opdracht van de school is primair het bijdragen aan de ontwikkeling en vorming van de leerlingen. Zonder aan deze primaire taak afbreuk te doen heeft de school ook een functie ten opzichte van haar maatschappelijke omgeving. De overheid mag dan ook van elke school vragen een bijdrage te leveren aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken, onder erkenning van de eigen verantwoordelijkheid van de school voor wat betreft de aard van de te leveren bijdrage. 8a. Onderwijs is niet hét instrument ter bevordering van integratie en ter voorkoming van maatschappelijke achterstand, maar kan daarbij wel een belangrijke rol vervullen. Alle scholen behoren hierin een aandeel te leveren, passend bij de eigen identiteit van de scholen.
9.
De verantwoordelijkheid van de ouders voor het onderwijs aan hun kinderen dient ook tot uitdrukking te komen in ouderbetrokkenheid bij het onderwijs en de gang van zaken binnen de school. 9a. De schaalvergroting binnen het onderwijs onderstreept de noodzaak van ouderbetrokkenheid bij de eigen school en groep. De vrijheid van onderwijs biedt alle mogelijkheden hieraan in overleg met de ouders inhoud te geven.
10.
Vanwege de maatschappelijke functie van het onderwijs en de toenemende eigen verantwoordelijkheid van de scholen moeten de scholen voldoen aan eisen van goed bestuur met publieke verantwoording over onderwijsdoelen, methodieken en -resultaten. 10a. Scholen hebben een maatschappelijke functie en zijn geen publieke ondernemingen. Hiermee moet ook bij professionalisering van het bestuur rekening worden gehouden.
60626120.DOC