Vensters op het verleden
Bestuurskunde: van Rotterdam en Leiden naar Den Haag Frits van der Meer en Gerrit Dijkstra
Inleiding Aan de Universiteit Leiden startte de opleiding Bestuurskunde in 1984 met de gemeenschappelijke opleiding Bestuurskunde Leiden-Rotterdam. Tot 1990 was deze opleiding waar het de Leidse poot betrof in het centrum van Leiden gevestigd, namelijk in een pand aan Rapenburg 59 en in het Kamerlingh Onnes Laboratorium. Vanaf 1990 huisde bestuurskunde met andere sociale wetenschappen in het zogenoemde Gebouw 5 van het Academisch Ziekenhuiscomplex, later omgedoopt tot Pieter de la Court Gebouw. De meest recente verplaatsing van de opleiding, in 2012, was een dubbelslag: naar de stad Den Haag en naar de Faculteit Campus Den Haag. Daarmee is de directe formele band met de Leidse Faculteit der Sociale Wetenschappen (FSW) doorgesneden, hoewel er uiteraard tal van connecties blijven bestaan, onder meer vanwege de gemeenschappelijke onderzoeksmaster met de opleiding Politicologie. De FSW is en blijft echter, ongeacht de nodige verplaatsingen en verhuizingen in het verleden, de bakermat van de Leidse bestuurskunde als zelfstandige opleiding. Het vijftigjarig bestaan van de faculteit is dan ook een goed moment om kort stil te staan bij de ontwikkelingen van de bestuurskunde binnen de FSW.
Rapenburg 59 © Foto B.I.L.
Bestuurskunde: van Rotterdam en Leiden naar Den Haag
De wortels der bestuurskunde Als discipline kent bestuurskunde een geschiedenis die verder terugvoert dan veelal wordt gedacht. Eigenlijk is dat niet zo vreemd. Vraagstukken van (overheids)organisatie en bestuur zijn immers van alle tijden en bestuurders hebben altijd naar deskundig advies en gefundeerde kennis gevraagd om dergelijke vraagstukken aan te pakken (zie o.a. Raadschelders, 1998). Hoewel verder teruggaan in de tijd vanuit dit idee goed mogelijk is, wordt in bestuurskundige literatuur niet zelden gesteld dat het moderne denken over bestuur en de bestuurskunde zoals we nu kennen een aanvang nam met The study of administration. Dit artikel verscheen in 1887 en was afkomstig uit de pen van niemand minder dan de Amerikaan Woodrow Wilson.1 Maar de stelling dat hiermee de bestuurskunde werkelijk van start is gegaan, is aanvechtbaar en verdient op zijn minst een kanttekening. Zo was het artikel van Wilson niet bijster origineel en in hoge mate geïnspireerd door Europese bestuurswetenschappelijke voorbeelden, die Wilson met zijn publicatie wilde ‘amerikaniseren’, en werd dit artikel de eerste decennia na verschijnen niet of nauwelijks geciteerd. Vanuit Europa zou de eventuele claim van een echte start van de bestuurskunde als wetenschap pas tegen het einde van de 19e eeuw op gegronde bezwaren stuiten. Daar gaat het bestuurskundig discours tenslotte terug naar de Middeleeuwen en viel een eerste bloeiperiode te noteren met de zogenoemde kameralistiek in de 17e en 18e eeuw, zoals is te lezen in werk van onder anderen de Leidse bestuurskundigen 1
Woodrow Wilson was de 28e president van de Verenigde Staten.
Rutgers en Raadschelders. Deze kameralistiek was zowel hervormingsbeweging als wetenschap en had als (normatief) uitgangspunt dat de staat niet alleen voor recht, maar tevens voor collectieve economische welvaart diende te zorgen. Aanbevelingen met betrekking tot hoe dit ambitieuze doel te bereiken, werden ontwikkeld aan universiteiten met specifiek hierop ingerichte leerstoelen, de eerste ingesteld door Frederik Willem I in Halle in 1727. Ook in het kader van wat heette ‘staatshuishoudkunde’ werd kameralistiek onderwezen, in Nederland bijvoorbeeld in Utrecht. De kameralistiek hield geen stand, verviel en verdween. De neergang ervan vond plaats onder invloed van de opkomst van het legalistisch recht en het bestuursrecht in het bijzonder (zie Rutgers, 2004). In de 19e eeuw zijn goede voorbeelden van deze disciplines, die de kameralistiek effectief wisten te verdringen, te vinden in het werk van Von Mohl, die de term rechtsstaat heeft geïntroduceerd, en Lorenz von Stein. In Nederland is in de rechtsgeleerdheid een vergelijkbare beweging te signaleren als bij onze oosterburen. In de werken van Thorbecke en met name Jeronimo de Bosch Kemper, die in de jaren 1860-1863 zijn Handleiding tot de kennis van de Wetenschap der Zamenleving en van het Nederlandsch Staatsregt publiceerde, is een bestuurswetenschappelijke aanpak te zien die overigens later enigszins op de achtergrond raakt om in de tweede helft van de 20e eeuw krachtig terug te keren. In continentaal Europa was verder de Kommunalwissenschaft, met speciale aandacht voor de
61
Vensters op het verleden
62
gemeente en het lokale bestuur, een belangrijke basis voor de ontwikkeling van de moderne bestuurskunde. Door de industrialisatie en de toenemende urbanisatie groeide de overheidstaak, niet alleen op lokaal niveau maar op alle overheidsniveaus, zeker ook het nationale. De overheidstaak werd daarbij steeds complexer, waardoor er behoefte ontstond aan meer en meer gedifferentieerde kennis. Alleen de juridische invalshoek bleek te beperkt. Er waren meer en betere en bredere inzichten nodig in de ruimtelijke ordening, economie en maatschappelijke betrekkingen, en dat alles ook nog eens in onderlinge samenhang. De bestuurskunde zou daar wellicht een antwoord op kunnen geven.
De opleiding Bestuurskunde in Leiden De oorsprong van de Nederlandse bestuurskunde is in de studie van het recht te vinden. Maar ja, dat kon bijna niet anders, omdat rechtsgeleerdheid nu eenmaal lange tijd de enige substantiële maatschappijwetenschap aan de universiteit was. Bestuurskunde werd, net als Politicologie trouwens (zie hiervoor verder de bijdrage van Andeweg aan deze bundel), dan ook in eerste instantie onder het dak van juridische faculteiten gedoceerd. Dat academische bestuurskunde-onderwijs was bedoeld om studenten op te leiden die een werkkring zochten bij de overheid. Dit vloeide voort uit de wens om te komen tot specialisering en professionalisering van het overheidspersoneel. Rond en kort na de eeuwwisseling naar de 20e eeuw wilden openbare bestuurders echter naast het praktijkonderwijs 2
wetenschappelijk gefundeerde kennis over dat openbaar bestuur tot hun beschikking krijgen. Er moest een volgende stap worden gezet. Deze stap bestond concreet uit de benoeming van Gerrit van Poelje2 in 1928 tot bijzonder hoogleraar aan de Nederlandse Economische Hogeschool (NEH) in Rotterdam. Hij bekleedde deze post niet erg lang: Van Poelje nam al in 1933 als hoogleraar ontslag bij zijn benoeming tot secretaris-generaal van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Zijn hoogleraarsbenoeming wordt desalniettemin vaak genoemd als een eerste en aanzienlijke stap op weg naar de academische bestuurskunde; in de korte periode van zijn hoogleraarschap wist Van Poelje een grote bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van deze academische discipline. Echter, de bestuurspraktijk trok (meer). Ook bij andere bestuurswetenschappers van het eerste uur is deze worteling in en vervlechting met de praktijk van politiek en bestuur te zien. Vaak bekleedden ze naast hun leerstoel functies in het openbaar bestuur. Pas met de aanstelling van Henk Brasz als voltijdshoogleraar aan de Vrije Universiteit in 1961 ontstond er een zekere scheiding tussen de leer van het openbaar bestuur aan de universiteit en de maatschappelijke praktijk van het openbaar bestuur. Na de Tweede Wereldoorlog waren in Amerika en Europa diverse nieuwe bestuurskunde-opleidingen ontstaan. Voor de ontwikkeling van de bestuurskunde in Nederland, die deze internationale groei en bloei op enige afstand volgde, was van groot belang het Rapport van de commissie bestuurswetenschappelijke studie, dat in 1962 werd opgeleverd door een commissie onder voorzitterschap
Later secretaris-generaal en van 1945 tot en met zijn pensioen in 1958 lid van de Raad van State.
Bestuurskunde: van Rotterdam en Leiden naar Den Haag
Aris van Braam © Foto B.I.L.
door Aris van Braam, die afkomstig was van de Rotterdamse NEH. Van Braam was bestuurssocioloog en had zich ontwikkeld tot expert op het gebied van de ambtelijke dienst. In 1979 adviseerde de Commissie Management Publieke Sector in Leiden om een interfacultaire (of zelfs interuniversitaire) managementopleiding voor de publieke sector op te richten. Dit voorstel, dat werd gesteund door de FSW en de Faculteit der Wis- en Natuurkunde, werd uiteindelijk niet gerealiseerd, omdat de rechtenfaculteit niet wenste mee te werken. Er zouden echter snel nieuwe kansen komen.
van G.J. Wiarda. Hoewel er in reactie op en ter uitvoering van dit rapport niet direct afzonderlijke opleidingen bestuurskunde werden opgericht, kwamen er wel expliciet bestuurswetenschappelijke studierichtingen binnen juridische faculteiten. Belangrijk voor de Leidse situatie was de instelling in 1963 van een leerstoel wetenschap der politiek, bekleed door Hans Daalder, en de aanstelling in 1968 van Herman Tjeenk Willink als medewerker bestuurskunde. Zij waren nauw betrokken bij het inrichten en optuigen van een bestuurskunde-opleiding in Leiden binnen de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, de zogenoemde juridisch-bestuurswetenschappelijke studierichting, in de volksmond JBW. Deze opleiding werd in 1972 substantieel versterkt met een leerstoel bestuurskunde, die werd bekleed
Begin jaren 1980 nam het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen namelijk het initiatief om in het westen van het land een bestuurskunde-opleiding in het leven te roepen. Hierin zouden Rotterdam, Leiden en Delft gezamenlijk dienen deel te nemen. Die nieuwe opleiding zou een tegenhanger zijn voor de in 1976 in Twente opgerichte bestuurskunde-opleiding - West versus Oost. Delft viel vervolgens af, waarna het initiatief resulteerde in de opleiding Bestuurskunde Leiden-Rotterdam, die zoals aangegeven startte in 1984. Er waren trouwens toen al ideeën over een eventuele unilocatie in… Den Haag, maar dat was toen nog niet meer dan een wilde toekomstvisie. De Leids-Rotterdamse samenwerking bleek echter eind jaren 1990 niet voldoende bestand tegen interpersoonlijke en interuniversitaire spanningen die ontstonden door de toegenomen complexiteit van de samenwerking, in het bijzonder wat betreft interuniversitair management en even ingewikkelde als gevoelige financiële verrekeningsproblemen. De opleidingen in Leiden en Rotterdam vervolgden gescheiden hun weg. Leiden stond op eigen benen.
63
Vensters op het verleden
Enkele leden van het dispuut rond Van Braam Links Van Braam, rechts Hans Surie (omstreeks 1994)
64
Typerend voor de opleiding bestuurskunde in Leiden was en is de nadruk op interdisciplinaire en theoretische aspecten van het vakgebied, anders dan het Rotterdamse profiel, waarin de nadruk vanaf het begin heeft gelegen op de beleidsaspecten (in het bijzonder beleidsnetwerken) en de economische dimensie van het openbaar bestuur. De bestuurskunde, zeker zoals beoefend te Leiden, maakt gebruik van theoretische noties en perspectieven en methodologische aanpakken van sociale wetenschappen als politicologie en sociologie - helaas in Leiden niet meer aanwezig -, maar ook van rechten en economie. Met de komst van de hoogleraren Uri Rosenthal en later Theo Toonen is tevens de internationalisering van de studie versterkt, waarmee naast de intellectuele verbreding en verdieping de geografische reikwijdte van de Leidse bestuurskunde toenam. Steeds meer kregen de praktijkvaardigheden in het onderwijs een (weliswaar aanzienlijke) bijrol om ruimte te scheppen voor de academische signatuur, daarmee het onderscheid met de praktijkgerichte hbo-opleidingen onderstrepend. De mate waarin de praktijk in het academische onderwijs moet worden opgenomen, is overigens wel een blijvend punt van aandacht en discussie.
De gekozen en nader ontwikkelde koers van de Leidse opleiding bestuurskunde heeft succes gebracht, bijvoorbeeld afgemeten aan de aantrekkingskracht op studenten. Na een kleine ‘dip’ in het aantal studenten in de jaren 1990, is er recentelijk een sterke groei van het aantal bachelorstudenten. Ook is er sprake van een sterke groei van het aantal studenten in de masteropleidingen Public Administration Management van de Publieke Sector (MPS) en Crisis and Security Management (CSM). Wat de bacheloropleiding betreft, deze kent anno 2013 twee stromen of tracks: Beleid, Bestuur en Organisatie (BBO) en Economie, Bestuur en Management (EBM). De introductie van laatstgenoemde track, die wordt verzorgd in samenwerking met de economen van de Leidse rechtenfaculteit, is mede geïnspireerd door de behoefte aan steviger economisch gefundeerde bestuurskunde. Momenteel bestaan er ideeën om, in samenwerking met juristen van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, een juridische track te ontwikkelen. Dit zou interessant en ironisch tegelijkertijd zijn, omdat de oorspronkelijke bestuurskundige afstudeerrichting die binnen de rechtenfaculteit werd georganiseerd - JBW - destijds nog als gevolg van bezuinigingsoperaties binnen die faculteit werd opgeheven.
Bestuurskunde: van Rotterdam en Leiden naar Den Haag
Niet direct met de formele inhoud en organisatie van de Leidse bestuurskunde-opleiding verbonden maar van belang voor de uitstraling ervan, is de studievereniging Bestuurskundige Interfacultaire vereniging Leiden, de BIL. Gestimuleerd door Van Braam richtten studenten in 1985 deze vereniging op, die vervolgens tot grote bloei kwam; in 2013 telde de BIL ongeveer 1100 leden. Met onder meer een eigen blad Bestuurskundige Berichten, een jaarlijkse onderwijsevaluatie, boekverkopen, studiereizen, lezingen en arbeidscontactdagen leverde en levert de BIL een grote bijdrage aan de profilering van de Leidse bestuurskunde.
Bestuurskundig onderzoek in Leiden Heel algemeen: de bestuurskunde onderzoekt de structuur en het functioneren van het openbaar bestuur en de actoren die daarbinnen actief zijn. Meer specifieke onderzoeksthema’s zijn te vinden op de deelterreinen organisatie en management, beleids- en besluitvorming binnen het openbaar bestuur, overheidsbureaucratie en het functioneren van overheidspersoneel. Deze thema’s
Links Mark Rutgers, rechts Marie-Louise Bemelmans
worden bestudeerd vanuit beschrijvende, verklarende, normatieve en prescriptieve gezichtspunten. Hoe zien de complexe verschijnselen van openbaar bestuur er feitelijk uit, hoe kunnen we vanuit bestuurskundig perspectief die verschijnselen en de erin aanwezige dynamiek en mechanismen verklaren, en hoe kan dat openbaar bestuur in termen van organisatie, efficiency en effectiviteit verbeterd worden? Merk hierbij op, dat er in zekere zin meerdere bestuurswetenschappen te onderscheiden zijn, elk met een eigen disciplinaire invalshoek; voorbeelden zijn de bestuurssociologie, de (bestuurs)politicologie, de openbare financiën, het staats- en bestuursrecht en bestuursgeschiedenis. In de binnen de Leidse bestuurskunde dominante traditie en visie wordt geprobeerd dergelijke invalshoeken te combineren, opdat eenzijdigheid en een tunnelvisie, waarbij men zich overmatig concentreert op bijvoorbeeld economische of politicologische (machts-) aspecten van het openbaar bestuur, worden voorkomen.
65
Vensters op het verleden
Theo Toonen
66
Zoals aangegeven was de voedingsbodem van bestuurskundig onderzoek - hier vallen namen als die van de reeds genoemde Van Poelje en In ’t Veld - gelegen in de vraag vanuit het openbaar bestuur naar wetenschappelijk gefundeerde kennis. In hedendaags jargon: maatschappelijke relevantie en valorisatie van kennis gingen boven wetenschappelijke relevantie en de vermeerdering van fundamentele kennis en theorievorming. Hoewel toepassingsgerichtheid een belangrijk element was en bleef, zag Van Poelje echter scherp de meerwaarde van een bestuurskunde die gebaseerd was op wetenschappelijk en theoretisch gefundeerde empirische kennis. Een bestuurskunde die gebruikt kon worden voor de verbetering van het openbaar bestuur misschien, maar vooral ook gebruikmakend van de theoretische inzichten en concepten uit uiteenlopende, complementaire disciplinaire invalshoeken.
bestuurshistorische vergelijkingen. Belangrijke exponent van die bestuurshistorische vergelijkende benadering was het onderzoek in het zogeheten Noorderkwartier, dat de bestuursgeschiedenis internationaal op de kaart heeft gezet en waar Raadschelders (1990, zie ook 1998) op gepromoveerd is. Parallel aan en ter aanvulling of reflectie op het sterk empirische bestuurskundige onderzoek werd overigens uitvoerig aandacht besteed aan de filosofische grondslagen van de bestuurskunde door onder anderen Van Braam (1989), Rutgers (1993, 2004) en Raadschelders (2011).
Met de komst van de bestuurssocioloog Van Braam in 1972 kwam de nadruk in het Leidse bestuurskundig onderzoek te liggen op onderzoek naar ambtenaren en bureaucratie. Met zijn met cum laude gewaardeerde proefschrift ‘Ambtenaren en bureaukratie in Nederland’ had hij in 1957 de basis gelegd voor onderzoek naar de veranderende omvang en samenstelling en het functioneren van het Nederlandse ambtelijke apparaat. Deze onderzoekslijn bleek vruchtbaar te Leiden en is tot op de dag van vandaag (vgl. Van den Berg, 2011) zichtbaar in het werk van Van der Meer, Bekke, Raadschelders, Toonen, Dijkstra en Van den Berg (zie voor enkele publicaties van deze auteurs de literatuurlijst aan het einde van deze bijdrage). De door de betreffende onderzoekslijn ingezette benadering is overwegend empirisch van aard, waarbij gebruik wordt gemaakt van
Aan de onderzoekstraditie van Van Braam zijn in Leiden in de loop der jaren uiteraard elementen toegevoegd. In de eerste plaats valt hier te melden de komst van Rosenthal als hoogleraar bestuurskunde Leiden in 1988 en zijn bijdrage aan de evolutie van de Leidse bestuurskundige onderzoeksagenda. De aandacht van Rosenthal ging in sterke mate uit naar crisisbesluitvorming. Hij richtte eind jaren 1980 het Crisis Onderzoeksteam (COT) op, dat later zou worden verzelfstandigd. Rosenthal stond, zoals gezegd, aan de wieg van de internationalisering van de vakgroep bestuurskunde, een ontwikkeling die met de komst van Toonen werd doorgezet. Deze internationalisering had niet slechts effect op het onderwijs of de contacten en netwerken van de staf, maar had tevens grote invloed op het onderzoek. Medewerkers bestuurskunde gingen steeds meer
Bestuurskunde: van Rotterdam en Leiden naar Den Haag
publiceren in internationale tijdschriften en werden aldus nog beter zichtbaar voor de internationale gemeenschap van bestuurskundigen; momenteel worden alle Leidse bestuurskundeproefschriften trouwens in het Engels gesteld. De vakgroep bestuurskunde raakte ook meer betrokken bij internationale onderzoeksnetwerken en heeft bij enkele van deze netwerken het initiatief genomen, zoals bij het Civil Service Consortium (zie o.a. Bekke, Perry & Toonen, 1996; Van der Meer, Raadschelders & Toonen, 2007; Van der Meer, 2011). Inhoudelijk heeft de komst van Toonen ertoe geleid, dat in het onderzoek meer aandacht werd besteed aan zogenoemde interbestuurlijke betrekkingen. In
1999 werd Bernard Steunenberg aangesteld als hoogleraar en zijn aandacht is vooral gericht op de Europese Unie en de invloed van de Europese Unie op de Nederlandse besluitvorming, meer specifiek de omzetting van Europese richtlijnen in nationale wetgeving. Met de komst van René Torenvlied kwam interesse voor empirisch onderzoek naar netwerken (zie o.a. 2012) en de aanstelling van David Lowery had eerder lobbyen en belangengroepen toegevoegd aan de onderzoekagenda (zie o.a. 2005). Dat laatste onderwerp werd reeds grondig ontgonnen door Jouke de Vries, wiens belangstelling echter vooral uitging naar politiek-bestuurlijke verhoudingen (o.a. De Vries & Van Dam, 1998). Het zal duidelijk zijn dat het onderzoeksprogramma van de Leidse bestuurskunde tegenwoordig vele bloemen laat bloeien. Gelet op de gehanteerde benadering, is het bestuurskundig onderzoek aan de Universiteit Leiden de afgelopen twintig jaar meer en meer gedomineerd door het zogenoemde neo-institutionele perspectief. Deze benadering richt zich op het ontstaan van bestuurlijke regels, normen en instituties. De toevoeging ‘neo’ geeft aan dat deze benadering zich wel wenst te onderscheiden van de institutionele benaderingen uit het verleden, waarbij vooral uitgegaan werd van formele (grondwettelijke/juridische) structuren.
Jouke de Vries © Foto Marc de Haan
67
Vensters op het verleden
De neo-institutionele benadering gaat er eerder vanuit, dat bestuurlijke regels en instituties geen gegeven of statische entiteit zijn, maar voortdurend worden gecreëerd en aangepast door acties en interacties en al dan niet gewenste (neven)effecten daarvan van onder anderen politieke en bestuurlijke actoren.
68
Hoewel in ongeveer een halve eeuw bestuurskundig onderzoek in Leiden verschillende benaderingen en inhoudelijke accenten zijn aan te wijzen, laat zich toch iets als een Leidse onderzoeksidentiteit aanwijzen. Kenmerkend voor de Leidse bestuurskunde zijn het interdisciplinaire en internationale karakter en de breedheid van bestudeerde onderwerpen. De Leidse benadering is daarnaast niet enkel gericht op vraagstukken van beleid, maar ook op vraagstukken die op verschillende bestuurslagen betrekking hebben (multi-level governance), waarbij niet enkel gekeken wordt naar de relaties binnen een staat maar vooral ook tussen staten in het kader van processen als Europeanisering en internationalisering.
Conclusie
bestuurspraktijk; uiteindelijk blijft voor de bestuurskunde de wisselwerking tussen wetenschap en praktijk toch wel centraal staan. Vanuit dit oogpunt is de recente verhuizing van Leiden naar Den Haag goed te begrijpen. Het (inter) nationale profiel van Den Haag als stad van bestuur, recht en internationale organisaties en Den Haag als zetel van bestuursorganisaties en wetenschappelijke kennisorganisaties op het terrein van het openbaar bestuur hebben altijd al een grote aantrekkingskracht voor de bestuurskunde gehad. Niet toevallig werd al dertig jaar geleden met het idee van een unilocatie voor Bestuurskunde te Den Haag gestoeid. De vestiging van Campus Den Haag en de uitbouw daarvan onder leiding van de hoogleraar bestuurskunde Jouke de Vries tot een ware Faculteit Campus Den Haag betekent een nieuwe impuls voor de opleiding Bestuurskunde. Wat zeker blijft, zijn de goede herinneringen aan het verblijf in de Faculteit der Sociale Wetenschappen te Leiden.
Frits van der Meer is CAOP hoogleraar Comparative public sector and civil service reform en sinds 1985 werkzaam bij het Instituut Bestuurskunde. Daarvoor werkte hij kort bij het
Met de groei en ontwikkeling van het moderne openbaar bestuur nam de behoefte aan kennis over de organisatie en het functioneren van dat bestuur toe. Doel van de bestuurskunde is deze behoefte op te vullen. De Leidse bestuurskunde probeert dat te doen vanuit een internationaal vergelijkend en interdisciplinair perspectief en in het volle besef van het belang van wetenschappelijk gefundeerde en theoretisch ingebedde kennis en inzichten. Die kennis en inzichten bieden een meerwaarde voor de
ministerie van Binnenlandse Zaken (Raad voor het binnenlands bestuur). Hij studeerde in 1983 af in economische geschiedenis aan de Universiteit Leiden. In 1993 promoveerde hij op het proefschrift ‘Omvang, bureaucratisering en representativiteit van het ambtelijk apparaat’. Hij heeft artikelen en boeken geschreven op het gebied van de hervorming van publieke sector en ambtelijke organisaties en daarnaast houdt hij zich bezig met bestuursgeschiedenis.
Bestuurskunde: van Rotterdam en Leiden naar Den Haag
Locatie Schouwburgstraat in Den Haag, de nieuwe thuisbasis van het Instituut Bestuurskunde
Gerrit Dijkstra is werkzaam bij het Instituut Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde rechten en bestuurskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1991 promoveerde hij op een onderzoek naar de effecten van vage wettelijke normen en complexe wetgeving op het indienen van bezwaar- en beroepsschriften. Hij heeft artikelen en boeken gepubliceerd over onder meer de juridisering van de verhouding tussen burger en overheid, verantwoordelijkheid, en de implementatie van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Vensters op het verleden
Literatuur
70
Bekke, H.A.G.M., Perry, J.L., & Toonen, T.A.J. (Eds.) (1996). Civil service systems in comparative perspective. Bloomington: Indiana University Press. Commissie Wiarda (1962). Rapport van de commissie bestuurswetenschappelijke studie. ‘s-Gravenhage: [s.n.]. Couperus, S. (2009). De machinerie van de stad. Stadsbestuur als idee en praktijk, Nederland en Amsterdam 1900-1940. Dissertatie RUG. De Bosch Kemper, J. (1860-1863). Handleiding tot de kennis van de Wetenschap der Zamenleving en van het Nederlandsch Staatsregt. Amsterdam: Muller. De Vries, J., & Van Dam, M.J.E.M. (1998). Politiekbestuurlijk management: Een blik achter de gouden muur. Alphen a/d Rijn: Samsom. Dijkstra, G.S.A. & Van der Meer, F.M. (2011) The civil service system of the Netherlands. In F.M. van der Meer (Ed.), Civil service systems in Western Europe. Cheltenham/Aldershot: Edward Elgar. Korsten, A.F.A. (z.d.). Geschiedenis van de bestuurskunde. 25 pp. Lowery, D. (2005). Why do organized interests lobby? Leiden: Universiteit Leiden. Ostrom, V. (1974). The intellectual crisis in American public administration. Tuscaloosa: University of Alabama Press. Raadschelders, J.C.N. (1990). Plaatselijk bestuurlijke ontwikkelingen in het Noorderkwartier. Een historischbestuurskundig onderzoek in vier Noord-Hollandse gemeenten 1600-1980. Dissertatie Leiden.
Raadschelders, J.C.N. (1998). Handbook of administrative history. New Brunswick: Transaction. Raadschelders, J.C.N. (2011). Public Administration. The Interdisciplinary Study of Government. Oxford: Oxford University Press. Raadschelders, J.C.N., Toonen, T.A.J. & Van der Meer, F.M. (Eds.) (2007). The Civil Service in the 21st century. London: Palgrave. Rutgers, M.R. (1993). Tussen fragmentatie en integratie: de bestuurskunde als kennisintegrerende wetenschap. Delft: Eburon. Rutgers, M.R. (2004). Grondslagen van de bestuurskunde. Historie, begripsvorming en kennisintegratie. Bussum: Coutinho. Torenvlied, R. (2012). De mantra van coördinatie of het optimisme over netwerken in de publieke sector. Leiden. Van Braam, A. (1957). Ambtenaren en bureaukratie in Nederland. Zeist: Den Haan. Van Braam, A. (1989). Filosofie van de Bestuurswetenschappen. Leiden: Nijhoff. Van Braam, A. (1994). Van de Tribune bekeken. Zaandam. Van den Berg, C. F. (2011). Transforming for Europe: the reshaping of national bureaucracies in a system of multi-level governance. Leiden: LUP. Van der Meer, F.M. (Ed.) (2011). Civil service systems in Western Europe. Cheltenham/Aldershot: Edward Elgar. Van der Meer, F.M., Raadschelders, J.C.N. & Toonen, T.A.J. (Eds.) (2007). The civil service in the 21st century. London: Palmgrave.
Bestuurskunde: van Rotterdam en Leiden naar Den Haag
Van der Meer, F.M. & Roborgh, L.J. (1993). Ambtenaren in Nederland. Omvang, bureaucratisering en representativiteit van het ambtelijk apparaat. Alphen aan den Rijn: Samsom. Van der Meer, F.M. & Rutgers, M.R. (1988). Geachte professor. Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. A van Braam bij zijn afscheid als hoogleraar bestuurskunde. Leiden. Van Riper, P. (1983).The American Administrative State: Wilson and the Founders -An Unorthodox View. Public Administration Review, 43, 477-490.
71