Bestemmingsplan Buitengebied West NL.IMRO.0040.bp00024-41vg Deze standaard is gebaseerd op de Bro (juni 2007) en SVBP2008 (22 februari 2008).
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Inhoudsopgave
Toelichting Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4
Planuitgangspunten
Inleiding Agrarische bedrijven Landschap Water Natuur Recreatie Cultuurhistorie Wonen Infrastructuur Bedrijven en voorzieningen Ruimtelijke kwaliteit Beleidsregels Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Onderzoeken
Inleiding Milieuaspecten Externe veiligheid Luchtkwaliteit Civieltechnische aspecten Water Archeologie Flora en fauna
Hoofdstuk 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11 5.12 5.13
Planologisch beleidskader
Inleiding Ruimtelijk beleid Landschap en groen Natuur Water Landbouw Recreatie Wonen Infrastructuur Cultuurhistorie Nieuwe economische dragers Duurzaamheid
Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Gebiedsverkenning
Inleiding Historische ontwikkeling Ruimtelijke analyse Functionele analyse
Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12
Inleiding
Aanleiding actualisering bestemmingsplannen Plangebied Vigerende bestemmingsplannen Leeswijzer
Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4
5
Juridische planbeschrijving
RO Standaarden en regels 2008 RO standaarden en regels 2012 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Plantoelichting Planregels 2
5 5 6 8 9
10 10 10 14 15
17 17 17 20 21 24 24 27 28 29 31 32 32
34 34 34 40 46 46 46 51 52
55 55 55 61 62 64 65 66 67 68 68 69 70 71
72 72 73 74 74 74
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
6.6 6.7 6.8 6.9
Toelichting basisbestemmingen Toelichting dubbelbestemmingen Toelichting gebiedsaanduidingen Verbeelding
Hoofdstuk 7 7.1 7.2 7.3
Algemeen Exploitatieplan Planschade
Hoofdstuk 8 8.1 8.2
Economische uitvoerbaarheid
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Vooroverleg Inspraak
Bijlagen Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1 2 3 4 5 6 7 8
3
78 88 89 90
92 92 92 92
93 93 93
95 Nota Inspraak en Overleg Nota Zienswijze, Commentaar en Wijziging Nota Wegverkeerslawaai Gemeente Slochteren Nota Luchtkwaliteitsonderzoek Gemeente Slochteren Flora en faunarapport Gemeente Slochteren Convenant agrarische schaalvergroting Kwantitatieve Risicoanalyse Slochteren buitengebied zuidwest Retrospectieve toets
97 117 129 165 167 245 261 321
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
4
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Toelichting Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1
Aanleiding actualisering bestemmingsplannen
1.1.1
Algemeen Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen eens in de tien jaar worden herzien. Ook de gemeente Slochteren acht het nodig om bestemmingsplannen te actualiseren, omdat het bestemmingsplan en de gegroeide situatie te ver uiteen lopen. Dat heeft de laatste jaren onder meer geresulteerd in een toename van het aantal verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn de beleidsinzichten in de loop der tijd gewijzigd. De gemeente Slochteren wil bepaalde ontwikkelingen meer ruimte geven. Het is wenselijk deze beleidsinzichten in regels om te zetten, zodat de ruimte ook daadwerkelijk door burgers en bedrijven beschikbaar komt.
1.1.2
Relatie met bestemmingsplan Buitengebied 2012 Het bestemmingsplan Buitengebied West is een herziening van een deel van het Slochter buitengebied, dat betrekking heeft op gronden die buiten het plangebied van de Structuurvisie Buitengebied vallen. In de startnotitie bestemmingsplan Buitengebied 2012 is het plangebied van het betreffende bestemmingsplan begrensd overeenkomstig de vastgestelde Structuurvisie Buitengebied. Bij de Structuurvisie Buitengebied is de keuze gemaakt om het plangebied van het Masterplan Meerstad buiten de werking te laten, waardoor beide structuurvisies (Masterplan Meerstad en Structuurvisie Buitengebied) op elkaar aansluiten zonder overlap qua grondgebied. Consequentie van de keuze om het plangebied voor het Bestemmingsplan Buitengebied te baseren op dat van de structuurvisie is dat nog een keuze moet worden gemaakt: hoe wordt omgegaan met de herzienings- en digitaliseringsverplichting van bestemmingsplannen binnen het gebied Masterplan Meerstad. Binnen het plangebied van het Masterplan is geïnventariseerd voor welke delen inmiddels nieuwe bestemmingsplannen zijn opgesteld of in voorbereiding. Zodoende is duidelijk welke gebieden nog overblijven. Er resteren vier gebieden die in aanmerking komen voor een nieuw planologisch regime dat aansluit bij het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Het betreft hierbij drie gebieden die op grond van het Masterplan een agrarische functie houden en daarnaast de Harksteder Plas, die grotendeels buiten het plangebied Harkstede-Scharmer is gehouden. Om praktische redenen er voor gekozen, om naast het bestemmingsplan Buitengebied 2012, de overige gebieden die passen binnen de kaders van het project actualisering en digitalisering bestemmingsplannen samen te voegen tot één bestemmingsplan. Zodoende zal daarvoor ook één procedure worden gevoerd. Beleidsmatig wordt in dit bestemmingsplan dezelfde koers uitgezet als in het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Daarnaast loopt ook de planologische procedure voor het bestemmingsplan Buitengebied West zo veel mogelijk parallel aan de procedure voor het bestemmingsplan Buitengebied 2012. In paragraaf 1.2 wordt op de afzonderlijke deelgebieden ingegaan, waarbij ook wordt aangegeven waarom de gebieden passen binnen het project 'actualisering en digitalisering bestemmingsplannen'.
1.1.3
Beleidsvorming Het bestemmingsplan is onderdeel van een serie bestemmingsplannen waarmee in de komende jaren het bestemmingsplannenbestand van de gemeente Slochteren wordt geactualiseerd en gesaneerd. Deze plannen zullen zoveel mogelijk steeds op dezelfde wijze worden opgebouwd. Voorafgaand aan de actualisering van de bestemmingsplannen zijn beleidsnotities opgesteld die als beleidsregels worden vastgesteld. Deze beleidsregels zullen vervolgens worden verwerkt in de regels van de nieuwe bestemmingsplannen en hebben bovendien zelfstandige status als toetsingskader voor ingekomen verzoeken om vrijstelling van de nog niet geactualiseerde bestemmingsplannen. Voordelen van 5
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
een beleidsregels zijn: rechtszekerheid; duidelijkheid over bebouwings- en gebruiksmogelijkheden voor burgers en ondernemers; duidelijkheid over ruimtelijk relevante aspecten voor bestuurders; afstemming van functies op elkaar door het voorkomen van ad hoc afwegingen; helder toetsingskader voor initiatieven; instrument voor handhaving; snelheid in het actualiseringstraject door hogere efficiency. 1.1.4
Bestemmingsplan Buitengebied, herziening 1997 Het bestemmingsplan Buitengebied, herziening 1997 is goedgekeurd in 1998. Dit houdt in dat de herzieningstermijn inmiddels is verstreken en het plan moet worden geactualiseerd. Daarnaast is er de afgelopen jaren nieuw beleid, waaronder het POP, en wetgeving vastgesteld die van invloed is op ruimtelijke ontwikkelingen. Verder sluit het vigerende plan onvoldoende aan bij de schaalvergroting in de agrarische sector, waarbij de bestaande agrarische bouwpercelen onvoldoende ruimte bieden of een situering die niet aansluit bij de gewenste uitbreidingsplannen. Tenslotte heeft er in het buitengebied van Slochteren een gedeeltelijke functieverandering plaatsgevonden door het natuur(ontwikkelings)gebied Midden-Groningen dat in wording is. Voor de gebieden waar sprake is van een (geplande) functieverandering zijn inmiddels andere bestemmingsplannen vastgesteld (Meerstad-Midden en delen van Midden-Groningen).
1.2
Plangebied
1.2.1
Begrenzing plangebied Het plangebied bestaat uit een viertal afzonderlijke deelgebieden, die gezamenlijk het plangebied Buitengebied West vormen. Agrarisch gebied ten oosten van Lageland (GC Noord); Agrarisch gebied tussen Harkstede/ Scharmer en Woudbloem (GC Midden); Agrarisch gebied tussen de Hoofdweg en de rijksweg A7(GC Zuid); Harksteder Plas inclusief Bieleveldslaan; De deelgebieden sluiten qua begrenzing voor het grootste deel aan op de plangebieden Buitengebied 2012, Meerstad-Midden en Harkstede-Scharmer. De onderstaande afbeelding is illustratief, voor een exacte weergave van de begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
6
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
1.2.2
Landbouwgebieden Meerstad Drie van de vier deelgebieden, waaruit dit bestemmingsplan bestaat, zijn in het Masterplan Meerstad aangeduid als landbouwgebied. Qua grondposities zijn de enige bijzonderheden dat Beheer Boerderijen Landerijen een aantal percelen in bezit heeft met het oog op de realiseren ecologische verbindingszone Midden-Groningen – Onnerpolder. Aangezien de afspraak staat dat in het gebied een aaneengesloten landbouwgebied zal blijven bestaan is het convenant Agrarische schaalvergroting tevens van toepassing verklaard op deze gebieden, waardoor beleidsmatig ruimte wordt geboden voor bouwvlakken die groter zijn dan 1 ha. Om dezelfde ontwikkelingsruimte te bieden aan partijen in dit gebied als in het plangebied van het Bestemmingsplan Buitengebied 2012 wordt voorgesteld dit gebied wel onderdeel te laten uitmaken van het project actualisering en digitalisering bestemmingsplannen. Daarbij zal geen bestemming worden toegekend die leidt tot realisering van de ecologische verbindingszone.
7
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
1.2.3
Harksteder Plas De zandwinningsplas die wordt begrensd door de Bieleveldslaan, WEB, Eilandrijk, Herenlaan en de A7 is in eigendom van verschillende partijen. De concessie om in het noordelijke gedeelte zand te winnen eindigt binnenkort (uiterlijk 1 januari 2015). De zandwinning bevindt zich nu in een afrondende fase, waarbij de winning al is beëindigd. De functie van de plas is ten behoeve van waterberging, recreatie en natuur. Ten aanzien van de laatste functie bestaat nog wat onzekerheid hoe de oevers zullen worden bestemd en ingericht, hetgeen mede afhankelijk is van het besluit dat wordt genomen over de verbindingszone Midden-Groningen/Meerstad – Onnerpolder. Wanneer een besluit wordt genomen over de aanleg van een ecologische verbinding, in welke variant dan ook, zal nog een planologische procedure moeten worden gevoerd. Gezien het provinciale belang en de overschrijding van gemeentegrenzen van het project zal zeer waarschijnlijk voor een provinciaal inpassingsplan worden gekozen: de provinciale evenknie van het bestemmingsplan. Zodoende hoeft in dit bestemmingsplan geen bestemming te worden opgenomen die voorziet in de aanleg van een ecologische verbindingszone. Omdat de voorgestelde bestemming niet afwijkt van de huidige mogelijkheden is de keuze gemaakt om dit gebied wel onderdeel te laten uitmaken van het project actualisering en digitalisering bestemmingsplannen. Daarbij zal geen bestemming worden toegekend die leidt tot realisering van de ecologische verbindingszone. Vanwege het tijdelijke karakter van de zandwinning ligt op een deel van de plas (met bijbehorende oevers) een voorlopige bestemming (Bedrijf- Zandwinning). De definitieve bestemming gaat uit van groen, extensieve dagrecreatie en water. Deze bestemming treedt in werking na het verstrijken van de geldigheidstermijn van de ontgrondingsvergunning in 2015.
1.2.4
Grens buitengebied en kernen Algemene overwegingen De begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied vormt gedeeltelijk de contramal van de begrenzingen van de komplannen. Deze begrenzing is bepaald aan de hand van het bebouwings- en occupatiepatroon. Als basis is uitgegaan van die delen van kernen en linten met een redelijk aaneengesloten of ruimtelijk dominant patroon van bebouwing en bijbehorende erven. Er wordt daarbij rekening gehouden met karakter van de percelen die aan het lint (de weg) liggen. Onbebouwde agrarische percelen die tot aan de weg in het lint reiken worden veelal buiten het plangebied van de kernen gehouden. Als bebouwde percelen en dwarsstructuren aan deze zone raken zijn zij daar meestal aan toegevoegd. In een aantal gevallen zijn plangrenzen opgerekt tot aan een doorgaande weg, om versnippering over bestemmingsplannen te voorkomen. Provinciaal beleid De provinciale omgevingsverordening bevat de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om de grenzen van het bestaand bebouwd gebied vast te leggen. Deze bevoegdheid komt feitelijk komt voort uit het ontwerp van de Amvb Ruimte waarin is opgenomen dat door de provincie in hun verordening moet worden aangewezen welke gebieden tot het 'bestaand bebouwd gebied' behoren. Deze begrenzing heeft weerslag op functies die in de verordening niet zijn toegestaan in het buitengebied (de contramal van bestaand bebouwd gebied), het verbod om woningen toe te voegen aan het buitengebied en de maximaal toegestane oppervlakte van woonbebouwing op een bouwperceel. De begrenzing uit de verordening heeft derhalve geen invloed gehad op de begrenzing van het plangebied, maar slechts op de toekenning van bestemmingen.
1.3
Vigerende bestemmingsplannen
1.3.1
Geldende plannen en afwijkingen Voor het plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen: Bestemmingsplan
Vaststelling Goedkeuring college/raad GS
Uitbreidingsplan in Hoofdzaak
16-11-1964
18-01-1966
Borgmeren
16-12-1985
03-02-1987
8
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Buitengebied, herziening 1997
22-12-1997
07-08-1998
Interimregeling Agrarische Gronden
18-12-2000
03-07-2001
Part. herziening Hamweg 33 (gedeeltelijk)
25-06-2001
04-10-2001
Voor een of meer van bovenstaande plannen is in het verleden vrijstelling of ontheffing verleend. Het voert te ver op deze plek een overzicht te geven van alle verleende vrijstellingen en ontheffingen. 1.3.2
Facetbestemmingsplannen Voor (delen van) het gebied gelden voorts de volgende facet-bestemmingsplannen:
1.4
Facet bestemmingsplan
Vaststelling Goedkeuring raad GS
Herziening voorschriften Bijgebouwen Slochteren, 1983
18-04-1983
26-07-1983
Aanvullende Regeling Seksinrichting
26-02-2001
07-05-2001
Leeswijzer In vervolg op de situatieschets van het plangebied in dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal na een historische beschrijving ingegaan worden op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt een overzicht van het beleidskader dat als bovenliggend toetsingskader valt aan te merken. De (milieu)onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 4 toegelicht. In hoofdstuk 5 worden de verschillende uitgangspunten voortkomend uit de gebiedsverkenning en het beleid uiteengezet, waarbij met name wordt ingegaan hoe de verschillende bestemmingsregels zijn opgesteld. Hoofdstuk 6 vormt het verlengstuk waarbij alle bestemmingsregels worden toegelicht. De laatste twee hoofdstukken zijn zeer beknopt, waarbij hoofdstuk 7 in gaat op de financiële consequenties en economische uitvoerbaarheid van het plan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 het verloop van de voorbereidingsprocedure weergegeven.
9
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Hoofdstuk 2 2.1
Gebiedsverkenning
Inleiding In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de (historische) ontwikkeling van het grondgebied van Slochteren en vervolgens ingezoomd op het plangebied, met een ruimtelijke en een functionele analyse van het plangebied. Een groot deel van de beschrijving is gericht op zowel het plangebied Buitengebied 2012 als het plangebied Buitengebied West. Dit betekent dat bepaalde aspecten uitsluitend betrekking hebben op het (grotere) plangebied Buitengebied 2012.
2.2
Historische ontwikkeling
2.2.1
Inleiding Deze paragraaf geeft de ontstaansgeschiedenis van Slochteren weer. Omdat het occupatiepatroon en grondgebruik sterk is gebaseerd op de ondergrond wordt eerst ingegaan op de geologische geschiedenis. Vervolgens wordt de bewoningsgeschiedenis beschreven. Tenslotte wordt een beeld geschetst van de laatste decennia, een periode waarin zich grote landschappelijke veranderingen hebben voltrokken in het gebied. De gemeente Slochteren beslaat een groot deel van de streek 'Duurswold', vandaar dat bij deze beschrijving uitgegaan wordt van deze streek. Het Duurswold heeft zijn naam te danken aan het karakter dat het vroeger bezat. Er was sprake van lage gronden waarop struiken en bomen elkaar afwisselden. Het gebied werd ook wel de Zevenwolden genoemd, naar de zeven concentraties die op de zandrug waren ontstaan. De streek behoort tot de laagste delen van de provincie. Vroeger stroomde het water van de hogere klei- en zandgronden hier naar toe en ontstonden er meren. Het huidige Schildmeer is hiervan nog een overblijfsel. Bewoning ontstond op de hogere, drogere zandrug in het Duurswold. Het huidige bewoningspatroon is nog steeds op deze rug, die loopt van Ruischerbrug (via Harkstede, Slochteren en Siddeburen) naar Wagenborgen, gesitueerd. Door deze concentratie van bebouwing is een groot deel van het open buitengebied. Buiten de lintbebouwing liggen slechts enkele bebouwingsconcentraties, waaronder Overschild en Tjuchem vallen.
2.2.2
Geologische geschiedenis Het Duurswold vormt van noord naar zuid gezien een overgangszone van klei in het noorden via veen naar zand en keileem in het zuiden. De hoogte van het maaiveld hangt samen met de bodemsoort. Nagenoeg het gehele buitengebied ligt onder NAP. De bodemdaling zet door twee oorzaken door, namelijk door gaswinning en door veenoxidatie. Volgens de prognose zal de bodemdaling als gevolg van gaswinning tussen 2005 en 2050 nog tussen de 10 en de 15 cm bedragen. In Duurswold is de verwachte maaivelddaling door veenoxidatie lokaal van aard. Plaatselijk kan de verwachte bodemdaling oplopen tot 50 cm in 2050. De laagst gelegen gronden worden gevormd door veengronden die door de oxidatie en ontwatering zo ver zijn gedaald. Voor het ontstaan van het landschap van de gemeente Slochteren zoals we dat nu zien is de geologische geschiedenis van belang. De basis van het gebied gevormd in de laatste fasen van het Pleistoceen en het Holoceen. Pleistoceen Tijdens de laatste fase van het Saalien (150.000 v. Chr.) bereikte het landijs Oost-Groningen. Het landijs perste de ondergrond omhoog en vormde aan de voorzijde van het ijspakket de pleistocene rug waarop Schildwolde, Hellum en Siddeburen liggen. Meer westelijk werd, onder invloed van rivieren in het huidige Duitsland, het brede en diepe oerstroomdal van de Hunze gevormd. Tijdens het warmere Eemien, waarin veel smeltwater naar lager gelegen gebieden stroomde, werd het Hunzedal met zand en klei weer dichtgeslibd. Na het Eemien volgde het Weichselien, waarbij het landijs Groningen niet bereikte, maar de zeespiegel wel laag stond door het vele landijs. Tijdens deze koude en droge periode werd veel dekzand (windafzetting) in het noorden afgezet. De afzetting van dit dekzand had tot gevolg dat het bestaande reliëf in het landschap vervlakte. Het landschap kreeg een geringer 10
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
reliëf dan daarvoor het geval moet zijn geweest. Hier en daar werden in het landschap lage, glooiende ruggen gevormd die als waterscheidingen gingen fungeren zoals de dekzandruggen die van Siddeburen tot Slochteren en van Froombosch tot Kolham ontstonden. In het Weichselien zijn pingo's of vorstheuvels ontstaan doordat grote concentraties water in de ondergrond bevroren (permafrost). Water zette door bevriezing uit als een grote ijslens en de bovenliggende grond werd opgetild tot een heuveltje. Toen het klimaat weer warmer werd, smolt de ijslens en gleed de bovengrond van de ijsmassa af naar de buitenkant en vormde een wal rond het nu ontstane meer. Aan de zuidoostkant van het Slochter bos zijn de resten van een pingoruïne in het landschap herkenbaar. De pingo heeft een omvang van circa 170 bij 130 m. Om de pingo ligt een brede rand van zanden. Holoceen Aan het begin van de huidige klimaatperiode zo'n 12.000 jaar geleden (het Holoceen) werd het warmer en vochtiger. Hierdoor steeg de zeespiegel en ontwikkelde zich in laaggelegen gebieden, die niet door de zee werden overspoeld, veengebieden. In de loop van de eeuwen (circa 6000-5000 v. Chr.) ontstonden ook in grote delen van Groningen veenpakketten. Het veen begon aanvankelijk lokaal te groeien in dalen en depressies, zoals in het gebied van het Fivelsysteem. De Slochter Ae en de Scharmer Ae gingen vanaf die tijd als veenstroompjes fungeren. Vanuit de dalen en depressies kroop het veen langzamerhand over het dekzandlandschap en bedekte zelfs de dekzandkoppen en –ruggen met een veenlaag. In het noordelijke deel van de gemeente Slochteren is de zee tussen 4000 – 3000 v. Chr. binnengedrongen als gevolg van de al eerder genoemde zeespiegelstijging. De maritieme bekkens (voornamelijk kweldergebied) van de Hunze en de Fivel bereikten in die periode hun uiterste grenzen. Na afname van de zeespiegelstijging rond 3000 v. Chr. begonnen de randzones van deze getijdebekkens te verlanden. In de loop van de tijd slibden de afwateringskreken dicht in het kweldergebied, wat leidde tot vernatting en vervolgens opnieuw veengroei. Het nieuwe veen groeide over de klei-afzettingen heen en sloot aan bij de bestaande venen die iets meer zuidelijk aan het oppervlak lagen. 2.2.3
Bewoningsgeschiedenis Bewoning in de veengebieden De hogere delen van de dekzandgebieden (de ruggen en koppen) werden zo'n 10.000-12.000 jaar geleden door de mens bewoond toen het klimaat wat opwarmde. Het gebied bestond toen uit een bevroren vlakte met dwergberken en dwergwilgen. Er zijn bij het Slochter bos vuurstenen en gebruiksvoorwerpen teruggevonden van de Hamburg-cultuur. Ook bij het buurtschap Denemarken, Slochteren en in de Hooilandspolder zijn artefacten uit deze periode aangetroffen. Met de opwarming werd het klimaat ook vochtiger en transformeerde het parklandschap in dichte loofbossen. Het bos werd onaantrekkelijk voor groot wild zoals grazers. Met het vertrek van het grote wild was het daar ook voor de mens minder aantrekkelijk. De mens heeft zich vanaf die tijd gevestigd in de omgeving van rivieren en beken, zoals de Scharmer Ae en Slochter Ae. In de midden-steentijd werd het gebied van de gemeente Slochteren intensief bewoond, zoals blijkt uit de vele vindplaatsen op dekzandkoppen en –ruggen en op de overgangen van hogere, droge gronden naar lagere, natte gronden. Met de introductie van landbouw en veeteelt als middelen van bestaan deed ook de permanent bewoonde nederzetting z'n intrede. Bij Siddeburen en Hellum zijn resten van de Trechterbekercultuur (3350-3050 v. Chr.) op de dekzandruggen aangetroffen. Bewoning Kleigebied Het gebied ten noorden van het Schildmeer kent een andere bewoningsgeschiedenis dan de rest van de gemeente Slochteren. Dit gebied maakte deel uit van de meest zuidelijke zone van wierdenbewoning. In dit gebied liggen verschillende inversieruggen (met klei opgevulde restanten van voormalige rivierbeddingen of kreken) en oeverwallen waarop in de Romeinse tijd bewoning mogelijk werd. De invloed van het zeewater was in de eerste eeuwen na de jaartelling teruggelopen en in de Romeinse tijd heeft men huiswierden op de verhogingen in het landschap aangelegd. In de loop van de Romeinse tijd, zo rond 250 na Chr., drong de zee weer binnen en hebben de bewoners de huiswierden moeten verlaten wegens wateroverlast.
11
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
2.2.4
Grondgebruik in historisch perspectief Het landschap zoals dat nu zichtbaar is in Slochteren is voornamelijk door menselijk ingrijpen ontstaan en zodoende niet ouder dan uit de Middeleeuwen. Landbouwkundige ontginning Toen het kleigebied in de middeleeuwen werd ontgonnen werden de van oorsprong Romeinse wierden deels weer in gebruik genomen. Hiervan zijn enkele nog steeds zichtbaar (zie Hoofdstuk 4 - paragraaf Archeologie). Ook het veengebied van Midden-Groningen werd pas in de middeleeuwen weer in gebruik genomen vanuit de boogvormige bewoningsas Harkstede – Slochteren – Siddeburen en vanuit de wierden ten noorden van het Schildmeer. Vanaf de bewoningsas Harkstede-Siddeburen is het veengebied in cultuur genomen waarbij het recht van opstrek gold. Het verkavelingspatroon bestond uit langgerekte, smalle akkers. Over de breedte van de woning werden de kavels in het veen uitgelegd. De lange greppels moesten het water afvoeren. Na verloop van tijd daalde de akker door de ontwatering via de greppels en was het perceel alleen nog bruikbaar als hooi- of weiland. Om aan nieuw akkerland te komen moest de boer de greppels verder uitbreiden in het veen. Hierdoor ontstond de typische strokenverkaveling. De daarbij behorende strokenverkaveling ontwikkelde zich door de boogvorm van de (dek)zandrug in de vorm van een veer. De opstrek eindige bij natuurlijke hindernissen, ofwel bij historische grenzen zoals de Scharmer Ae, Slochter Ae, de Graauwe Dijk en de Borgweg. De veenontginningen vanaf de middeleeuwen hadden bodemdaling tot gevolg. In de late middeleeuwen leidde dit weer tot verdrinking van het gebied en afzetting van klei op veen. Vooral ten zuiden van het Slochterdiep is plaatselijk veel veen afgegraven. Omdat de vervening niets te maken had met ontginning en tot ver in de 19e eeuw doorging, zijn plaatselijk veel kleine petgaten en reliëfverschillen overgebleven. Andere menselijke ingrepen in het landschap waren de klei- of woelgaten, waar met klei opgevulde geulen werden uitgegraven vanwege de kalkrijke klei. Vanaf de 10e eeuw werd er vanuit de nederzettingen op zandruggen/koppen aan de rand van het veen geakkerd op het veen. De eerste boeren waren vooral akkerbouwers. Door het graven van sloten en het branden van het veen als bemesting daalde het maaiveld zo snel dat het gebied in de loop van de middeleeuwen alleen nog maar geschikt was als weide en hooiland. In de 16de eeuw was akkerbouw alleen nog mogelijk op de dekzandrug waarop ook de dorpen lagen. Veendijken en waterbeheer In de 12e eeuw kreeg men in dit laag gelegen gebied te maken met wateroverlast, omdat het water van alle kanten dit laag gelegen gebied binnen kwam stromen. Om het ongewenste, zure veenwater tegen te houden werden in de middeleeuwen veendijken aangelegd zoals de Groene Dijk om het akkerland van Slochteren en Schildwolde te beschermen tegen het zure veenwater. In het noordoosten moest de Graauwe Dijk bescherming bieden tegen het veenwater van de Fivel (en een mogelijke aftakking van de Slochter Ae). De dijk begon ten oosten van Overschild en liep via Luddeweer door tot aan Schaaphok. Ook de Borgweg is zo'n middeleeuwse veendijk en de Veendijk aan de zuidoost kant van de gemeente, die ten noorden van de Siepsloot of Sijpe was aangelegd en waarnaar de buurtschap is vernoemd. Waterlopen Om het overtollige veenwater af te kunnen voeren naar zee zijn er in de late middeleeuwen verschillende waterwegen gegraven zoals de Kleisloot of zijn bestaande watergangen aangepast. Van deze Kleisloot zijn nog minimale delen aanwezig bij de aardgaslocatie ten noorden van het Slochterdiep. In de 15e eeuw werd de Woltersumer Ae gegraven om het water vanuit Kolham en Slochteren te kunnen afvoeren. De Woltersumer Ae is nu nog herkenbaar als noord-zuid georiënteerd lijnelement tussen Schaaphok en Woltersum. In 1659 is met name ten behoeve van het transport van veen het Slochterdiep gegraven van Slochteren naar Schaaphok, waar het uitmondde in de Woltersumer Ae. Bij Schaaphok mondden nog verschillende andere waterlopen in dit Slochterdiep uit, onder andere de Scharmer Ae, de Slochter Ae en het Schildmaar. Dit kronkelende Schildmaar is in de tweede helft van de 19e eeuw uitgediept en rechtgetrokken en werd vanaf die tijd onderdeel van het Afwateringskanaal van Duurswold. Het westelijke deel van het Slochterdiep is 35 jaar later gegraven en daarmee kreeg het kanaal een aansluiting op het Damsterdiep. 12
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
De oorspronkelijke bron van de Fivel bevindt zich in de nabijheid van het huidige Foxholstermeer. Op deze plek ontsprong de Fivel als smal stroompje uit een reusachtige veenkoepel. Inmiddels is in dit brongebied het meeste veen door afgraving en oxidatie verdwenen. De eerste zichtbare sporen zijn te vinden in de buurt van Kolham. Hier is de Fivel zichtbaar in de meanders van de Slochter en Scharmer Ae. Het zijn beide waterlopen met een waterpeil dat boven het maaiveld staat, zodat er aan weerszijden kaden nodig zijn. Ten noorden van Schaaphok loopt de Fivel door een gebied waar de vroeger door de zee zware kalkarme klei is afgezet, zgn. knikklei. In de directe nabijheid van de Fivel zijn zwaardere zandige deeltjes afgezet. Deze gronden zijn in de loop der tijd minder ingeklonken dan de omliggende gronden en hierdoor is de (oorspronkelijke) Fivel nu zichtbaar als hogere rug in het landschap. Inversieruggen In de loop der eeuwen is er als gevolg van oxidatie en inklinking van het veen een omkering van het reliëf ontstaan. Delen die niet door de zee zijn overspoeld en waar zodoende het veen is blijven liggen, zijn nu het meest gezakt, terwijl de met klei opgevulde geulen nu als ruggen in het gebied liggen; de inversieruggen. De betreffende gebieden zijn door de kenmerkende smalle verkaveling, onder andere in de omgeving van Luddeweer, nu nog zichtbaar. Ook de dekzandopduikingen uit het Pleistoceen zijn hierdoor hoger in het landschap komen te liggen. Door de droge en stevige bodem waren deze inversieruggen bij uitstek geschikt om wegen op de te leggen, de Luddeweersterweg is hiervan een voorbeeld. Baggerputten Vanaf de middeleeuwen was het hoogveen in ontginning genomen en was het veen vergraven ten behoeve van de landbouw en kleinschalige turfgraverij voor eigen gebruik. In sommige delen van de gemeente was echter nog laagveen aanwezig, ontstaan door inklinking en oxidatie van het oorspronkelijke hoogveen. In de loop van de 18e eeuw trok de economie aan en werd de vraag naar brandstof en landbouwproducten vanuit de stad Groningen steeds groter. Moerassige gebieden, zoals de streek boven Harkstede en Scharmer, werden nu verveend. De natte kavels werden leeg gebaggerd en de turfbagger werd op de kant te drogen gelegd. Zo ontstonden gebieden met afwisselend baggerputten (rechthoekige waterplassen) en legakkers (smalle stroken grond). Het natuurgebied De Baggerputten, herinnert nog aan deze verveningswerkzaamheden. In dit natuurgebied zijn de petgaten en legakkers nog steeds aanwezig. Dit in tegenstelling tot andere gebieden in de gemeente Slochteren, waar de resten zijn verdwenen. Woldjerspoor Een grotendeels verdwenen structuur uit de meer recente historie is het Woldjerspoor. Op 1 juli 1929 werd na jaren van plannen maken en voorbereiding de 30 km lange spoorweg van Groningen via Slochteren naar Delfzijl in gebruik genomen. In de Tweede Wereldoorlog werd de spoorlijn door de Duitsers gedemonteerd en de materialen naar Duitsland afgevoerd. De spoordijk is nu grotendeels verdwenen door de aanleg van de N387, die vrijwel over hetzelfde tracé loopt als het Woldjerspoor. Binnen het grondgebied van de gemeente Slochteren staan nog stationsgebouwen in Harkstede-Scharmer, Kolham en Slochteren. Die van Froombosch, Hellum en Siddeburen zijn gesloopt. Ruilverkaveling Het landschap dat nu zichtbaar is, is voor een fors deel bepaald door de ontginningen en landbouwkundige verbeteringen: de ruilverkavelingen van Slochteren en Harkstede in de jaren '60 en '70. Het landschap is hierdoor drastisch veranderd en historische verkavelingspatronen in sommige gebieden geheel zijn verdwenen. Het doel van de ruilverkaveling Slochteren was: de wateraanvoer en -afvoer drastisch te wijzigen ten gunste van de landbouw; de ontsluiting te verbeteren, deels dwars op de oorspronkelijke kavelrichting; vergroting van de percelen, met als gevolg daarvan een verandering van de oorspronkelijke strokenverkaveling naar een grootschalige rationele verkaveling; aanleg van beplantingselementen (singels) met een visueel/recreatieve functie; het nemen van inrichtingsmaatregelen ten behoeve van natuurgebieden. In het ruilverkavelingsplan voor Harkstede uit 1978 was het uitgangspunt om de hoofdstructuur bestaande uit de opstrekkende, met de zandrug meedraaiende verkaveling te handhaven. Verdraaiing van de kavel(in)richting is in dat ruilverkavelingsgebied daarom niet of nauwelijks toegepast. 13
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
2.3
Ruimtelijke analyse In deze paragraaf wordt de ruimtelijke situatie van het huidige buitengebied van Slochteren in beeld gebracht. Daarbij staat het landschap, als drager van het gebied, centraal.
2.3.1
Landschap Het grootste deel van het buitengebied van Slochteren heeft een grootschalig open karakter met hier en daar verdichtingen in de vorm van beplantingen op erven, rond NAM-platforms, slibdepots en natuurgebiedjes. Daarnaast zijn er nog structurerende elementen die loodrecht op het lint staan, zoals het landgoed behorende bij de Fraeylemaborg, de beplanting parallel aan de Meenteweg en de eerder genoemde singels die zijn aangeplant tijdens de ruilverkaveling. Zoals in de voorgaande paragrafen is beschreven heeft met name de ruilverkaveling in de jaren zestig en zeventig gevolgen gehad voor grote delen van het landschap. Uit een vergelijking van historisch kaartmateriaal en recente kaarten kan duidelijk opgemaakt worden waar het landschap grotendeels is gewijzigd en waar dat op hoofdlijnen nagenoeg ongewijzigd is. In het gebied dat niet in ruilverkavelingsplannen is meegenomen (omgeving Luddeweer-Overschild), wordt het landschap meer bepaald door inversieruggen die veelal als dijken in het landschap herkenbaar zijn (in de vorm van bebouwde erven en de wegenstructuur). Het gebied is door deze structuur en de onregelmatige structuur van de kavels iets kleinschaliger dan het aangrenzende gebied (EHS Midden-Groningen). De laatste twee decennia is het landschap drastisch veranderd met de opkomst van de houtteelt in de 80'er jaren van de twintigste eeuw. In Slochteren zijn op diverse landbouwpercelen houtteeltbossen gerealiseerd, gekenmerkt door snelgroeiende soorten als populieren en wilgen. Een aantal hiervan is bestemd als blijvend bos, waar door uitdunning periodiek wordt gekapt. Deze bossen zijn opengesteld en hebben een multifunctioneel karakter. Op het merendeel van de bospercelen is sprake van een tijdelijke situatie die is ontstaan door een subsidiestroom die agrariërs een vergoeding bood om hun percelen voor houtteelt te gebruiken. Hierbij gold de voorwaarde dat de bossen na de afgesproken termijn (15- 25 jaar) zouden worden gekapt waarbij deze percelen niet onder de Boswet zouden komen te vallen. Met de afloop van de termijn worden de tijdelijke houtteeltpercelen nu gekapt, waardoor het landschap meer een open karakter krijgt. Het grootste areaal aan natuur in het buitengebied wordt gevormd door het natuur(ontwikkelings)gebied Midden-Groningen van circa 2000 ha. dat vanaf eind jaren negentig in ontwikkeling is. In dit gebied zal uiteindelijk een mozaïek van open water, verlanding, riet- en zeggemoeras, ruigten en broekbos ontstaan. Naast het aaneengesloten natuurgebied, dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur, liggen er verspreid nog andere natuurgebieden zoals de Baggerputten bij Slochteren en enkele voormalige slibdepots langs het Eemskanaal. Het groene lint op de dekzandrug van Harkstede tot Siddeburen is vanuit het buitengebied ten oosten van het Afwateringskanaal/Schildmeer en ten zuiden van het Slochterdiep duidelijk zichtbaar en herkenbaar. Het contrast tussen het bebouwingslint (de cultuuras) en het open buitengebied is kenmerkend waarbij waterlopen, singels en laantjes als vingers dwars op het hoofdlint in het buitengebied grijpen.
2.3.2
Infrastructuur Wegen De belangrijkste wegen binnen het grondgebied van Slochteren zijn de A7 en N33, die beide onderdeel uitmaken van het landelijke hoofdwegennet. Van regionaal belang zijn de provinciale wegen N387 (Hoogezand- Wagenborgen) en de Meenteweg (Schildwolde-Ten Post). Van lokaal belang zijn met name de Aangepast t.o.v. Buitengebied 2012 Hoofdweg (door de lintdorpen), Noordbroeksterweg en Damsterweg. Binnen het plangebied liggen slechts enkele wegen. Het betreft hier voornamelijk plattelandswegen waaronder de Goldbergweg, Hooilandsweg, Woudbloemlaan, het 14
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Slochterdiep (gedeeltelijk) en de Scharmer. Op het wegvak Scharmer Ae is tussen Woudbloem en het Slochterdiep een aslastbeperking van 4,8 ton ingesteld, vanwege de fundatie en het smalle profiel. Waterwegen Slochteren heeft een redelijk uitgebreid net van waterwegen. Het Eemskanaal is daarbij het belangrijkst voor de beroepsvaart en voor de recreant als staande mastroute. Andere bevaarbare watergangen (met een beperkte vaarhoogte) zijn het Afwateringskanaal en het Slochterdiep. Openbaar vervoer Het buitengebied van Slochteren is zeer beperkt ontsloten met het openbaar vervoer. Binnen het plangebied Buitengebied West is geen openbaar vervoer aanwezig. De dichtstbijzijnde buslijn rijdt over de Hoofdweg van Slochteren via Harkstede naar Groningen. Kabels en leidingen Mede vanwege het Slochter gasveld ligt er een uitgebreid leidingnetwerk in de gemeente. De aardgasleidingen die van planologisch belang zijn vanwege hun omvang en regionaal c.q. nationaal verzorgend karakter zijn in beheer bij de NAM en de Gasunie. Beide type leidingen krijgen een planologische bescherming. Ten slotte liggen enkele rioolpersleidingen door het buitengebied die van regionale betekenis zijn na ontmanteling van de rioolwaterzuiveringsinstallaties in de gemeente. 2.3.3
Bebouwingspatroon In het buitengebied van Slochteren is relatief weinig bebouwing aanwezig. Kenmerkend voor het wegdorpenlandschap is dat een groot deel van de bebouwing is gebundeld in linten. In het noordwestelijke deel van het plangebied, dat meer aansluit bij het wierdenlandschap in aangrenzende gemeenten, is meer sprake van verspreide bebouwing op erven. Grofweg is er in het buitengebied een onderscheid te maken in 3 bebouwingspatronen: lintbebouwing met open karakter en weidse doorzichten; buurtschappen; verspreid liggende bebouwing. In het plangebied Buitengebied West is er sprake van een beperkt aantal objecten (15), gekenmerkt als verspreid liggende bebouwing. Een deel van deze objecten zijn (moderne) boerderijen. Er is in het plangebied geen bebouwing als 'karakteristieke agrarische bebouwing' aangewezen.
2.4
Functionele analyse
2.4.1
Landbouw De landbouw is de grootste grondgebruiker in Slochteren. Naar verhouding neemt de akkerbouw daarbij een iets groter aandeel in dan de melkveehouderij. Ongeveer 60% van de agrarische gronden in het buitengebied van Slochteren is als bouwland in gebruik. Daarbij is met name het gebied Luddeweer-Overschild in gebruik bij melkveehouderijen en het gebied aan weerszijden van het dorpslint bij akkerbouwers. Een relatief groot deel van de akkerbouwbedrijven is in het lint gevestigd. De melkveehouderijen bevinden zich merendeels in het buitengebied. Daarnaast is er nog een aantal bedrijven dat zich richt op intensieve veeteelt (als hoofd- of neventak). Het aantal agrarische bedrijven in de gemeente is de laatste tien jaar licht gedaald. De voormalige agrarische bebouwing krijgt een nieuwe functie, veelal wonen gecombineerd met kleinschalige bedrijvigheid. Vanuit de agrarische bedrijven komt de vraag naar mogelijke bedrijfsvergroting steeds meer naar voren. Het gaat dan zowel om het uitbreiden van het grondareaal als uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. Naast de vraag naar bedrijfsvergroting wordt er steeds meer gezocht naar verbreding van het bedrijf. Op deze manier kunnen er neveninkomsten gehaald worden uit bijvoorbeeld natuurbeheer, recreatie, zorgverlening en verkoop van (agrarische) streekproducten. Binnen het plangebied Buitengebied West liggen slechts vijf agrarische bedrijven (met 15
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
een agrarisch bouwperceel). Het betreft alleen melkrundveehouderijen. Daarnaast wordt een deel van de cultuurgronden in het plangebied gebruikt door agrarische bedrijven die met hun bedrijfsbebouwing zijn gevestigd buiten het plangebied (hoofdzakelijk in het lint van Scharmer). 2.4.2
Niet-agrarische bedrijvigheid In het plangebied Buitengebied West bevinden zich slechts twee niet-agrarische bedrijven: een tankstation en een rijwielzaak. Het tankstation is gelegen aan de A7 (tussen de afritten Foxhol en Westerbroek) en heeft vanwege de opslag en verkoop van LPG een veiligheidszone. De rijwielzaak ligt net buiten Harkstede aan de Bieleveldslaan en houdt zich bezig met verkoop en reparatie van fietsen en aanverwante artikelen.
2.4.3
Recreatie De recreatiesector in Slochteren bestaat voornamelijk uit kleinschalige bedrijven en voorzieningen. Deze liggen zowel in het buitengebied als in de kernen. Zowel in de omgeving Harkstede-Scharmer als nabij het Schildmeer (bij Steendam) zijn twee recreatieparken gevestigd. Rondom deze locaties bevinden zich ook voornamelijk de mogelijkheden voor dagrecreatie. De recreatie bij Steendam is grotendeels gericht op de watersport, deze wordt verder versterkt in het kader van de Structuurvisie Steendam Schildmeer. Voor de bewoners in de kernen functioneren de dorpsrandparken (in Slochteren en Siddeburen) als recreatief uitloopgebied. De oevers van de Harksteder- en Scharmerplas vervullen deze functie voor de dorpen Harkstede en Scharmer. Door het ontbreken van grote recreatieve trekkers en voorzieningen wordt het buitengebied met name gebruik voor routegebonden recreatie (fietsen, wandelen en varen). In het buitengebied liggen diverse fietsroutes en in de natuurgebieden zijn wandelpaden aangelegd die vanaf enkele parkeerplaatsen kunnen worden bereikt. Naast de vrijliggende fietspaden zijn ook de kleinere plattelandswegen belangrijk voor de recreatieve ontsluiting van het gebied. De recreatieve mogelijkheden zijn de afgelopen jaren verbeterd door de aanleg van het natuur(ontwikkelings)gebied Midden-Groningen.
2.4.4
Natuur Midden-Groningen Het grootste deel van het natuurareaal in het buitengebied wordt gevormd door het natuur(ontwikkelings)gebied Midden-Groningen, dat na afronding ongeveer 1600 hectare beslaat. Het gebied is grotendeels in beheer bij Staatsbosbeheer (SBB) en bestaat uit een aantal deelgebieden. Binnen het plangebied Buitengebied West bevinden zich geen gronden die specifiek zijn bestemd en ingericht als natuurgebieden. Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit agrarische cultuurgronden met beperkte natuurwaarden. Een deel van de oeverzone van de Harksteder Plas vertegenwoordigt wel een bepaalde ecologische waarde. In hoofdstuk 3 wordt daar nader op ingegaan.
2.4.5
Leefbaarheid en voorzieningen Inwoners van het buitengebied zijn aangewezen op de voorzieningen in nabijgelegen kernen. Maatschappelijke voorzieningen, zoals dorpshuizen, scholen en sportvoorzieningen zijn over het algemeen redelijk nabij in de (kleine) kernen. Detailhandel is uitsluitend in de grotere kernen gevestigd (Harkstede, Slochteren, Schildwolde en Siddeburen). De inwoners van het plangebied Buitengebied West zijn met name aangewezen op de (basis)voorzieningen in Harkstede, Slochteren en Hoogezand-Sappemeer.
16
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Hoofdstuk 3 3.1
Planologisch beleidskader
Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op het ruimtelijk en planologisch beleid, waarbij wordt ingezoomd van nationaal naar lokaal niveau. De Structuurvisie Buitengebied ontbreekt in dit beleidskader. Omdat dit document de ruimtelijke basis vormt van het bestemmingsplan zijn de kernpunten uit deze visie in het hoofdstuk Planuitgangspunten opgenomen.
3.2
Ruimtelijk beleid
3.2.1
Nota Ruimte De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen tot het jaar 2020. Het is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin rijksverantwoordelijkheden en die van anderen duidelijk zijn onderscheiden. De nota geeft invulling aan het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Gekozen is voor een versterking van het decentrale planningsstelsel, met een kernrol voor de gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Rijk richt zijn ordenende en sturende rol vooral op de elementen van de zogenaamde Ruimtelijke Hoofdstructuur. Voor gebieden die daar buiten vallen, zoals het grondgebied van de gemeente Slochteren, laat het Rijk de ruimtelijke ordening over aan de provincies en gemeenten. Wel geldt een aantal algemene doelstellingen en spelregels die ervoor moeten zorgen dat overal aan eisen van "ruimtelijke basiskwaliteit" wordt voldaan. Onder dit laatste wordt het samenspel van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde verstaan. De Nota Ruimte en de andere vigerende planologische kernbeslissingen (PKB's) hebben op 1 juli 2008 op basis van het overgangsrecht de status van structuurvisie verkregen. Nieuwe structuurvisies moeten volgens de Wro een beschrijving bevatten waaruit blijkt hoe het rijk de in de structuurvisie verwoorde nationale ruimtelijke belangen wil verwezenlijken (realisatieparagraaf). Het overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB's en de voorgenomen verwezenlijking daarvan worden gebundeld in één Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid, die de status van structuurvisie krijgt. In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. Daarvan is een aantal opgenomen in de algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte.
3.2.2
AMvB Ruimte Op 17 december 2011 heeft het kabinet de Amvb Ruimte vastgesteld. Voor de overzichtelijkheid van het beleid is gekozen voor het uitbrengen van één AMvB Ruimte. Daar waar sprake is van beleidsdoelen die gelijkwaardig worden geborgd is daarvoor gekozen. Daarbij wordt ingezet op nationale regels met betrekking tot onder andere zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. De inhoud Algemene Maatregel van Bestuur moet worden verwerkt in plannen van lagere overheden zoals structuurvisies en bestemmingsplannen van provincies en gemeenten.
3.2.3
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door het kabinet vastgesteld. In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota’s zoals: de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
17
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
3.2.4
Provinciaal Omgevingsplan Op 17 juni 2009 hebben de Provinciale Staten het nieuwe Provinciale Omgevingsplan 2009-2013 (kortheidshalve verder 'POP 3' genoemd) vastgesteld waarin doelstellingen op de gebieden ruimtelijke ordening, milieu, waterhuishouding en bereikbaarheid zijn opgenomen. De belangrijkste doelstellingen op het ruimtelijk vlak zijn: het creëren van een duurzame leefomgeving; het eigen karakter handhaven en versterken; het creëren van sterke steden en een vitaal platteland. Om de zogenoemde provinciale belangen te borgen zijn regels opgenomen in een verordening; de provinciale omgevingsverordening. De Omgevingsverordening kent een stelsel van ontheffingen, zodat sturing op ontwikkelingen kan worden gehouden. Het versterken van het eigen karakter van de provincie Groningen is het centrale uitgangspunt van het POP 3. Aan de hand van onder meer kernkarakteristieken is de provincie onderverdeeld in 11 gebieden met elk zijn eigen landschapstypen en karakteristieken. Slochteren valt in twee deelgebieden, namelijk 'Midden Groningen' en voor een klein gedeelte langs het Eemskanaal in het gebied 'Hogeland - Lauwersland – Fivelboezem'. De andere zone wordt gekenmerkt als wierdenlandschap en dijkenlandschap. Belangrijke karakteristieken van het gebied zijn de landbouw en de cultuurhistorie. Met het oog op de ontwikkelingen in de landbouw heeft de provincie als doel gesteld in dit gebied schaalvergroting mogelijk te maken onder voorwaarden (onder meer een goede inpassing). Wat betreft de cultuurhistorie wordt ingezet op een betere bescherming en vermarkting, hetgeen ook toerisme en recreatie ten goede komt.
3.2.5
Omgevingsverordening De omgevingsverordening is een nieuw beleidsinstrument, dat voortkomt uit de Wro. De verordening (verder als POV aangeduid) is op 17 juni 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en bevat provinciale beleidsregels waarvan wordt verwacht dat gemeenten deze doorvertalen in hun bestemmingsplannen. Op basis van de volgende criteria zijn onderwerpen opgenomen in de verordening. Het gaat om beleidsonderwerpen: 1. waarvoor de provincie in belangrijke mate verantwoordelijk is; 2. die een algemene betekenis hebben; 3. waarvan borging in een ruimtelijk plan mogelijk is; 4. die blijvend moeten worden beschermd of veilig worden gesteld (waarborgfunctie); 5. waarvan borging door middel van eenduidige kaderstelling nodig is (rechtszekerheid). De verordening richt zich op de thema's milieu, water en ruimte. Waarbij het thema ruimte een geheel nieuwe regeling bevat. Het hoofdstuk Ruimtelijke ordening bevat regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. De regels komen voort uit het POP 3 en richten zich tot de gemeenteraden, die verplicht zijn hun bestemmingsplannen hieraan aan te passen. Zolang dit niet is gebeurd, gelden de bestaande bestemmingsplannen. Deze regels hebben betrekking op de volgende thema's: agrarische bouwpercelen; niet-agrarische functies in het buitengebied (o.a. bedrijven en wonen); bescherming van landschappelijke waarden (open gebieden, groene linten); molenbiotopen; vestiging van detailhandel. Voor een aantal onderwerpen waaraan een groot provinciaal belang wordt gehecht, zijn rechtstreeks werkende regels opgenomen (o.a aanleg bedrijventerreinen en plaatsing windmolens). In een (partiële) herziening van de POV die naar verwachting dit voorjaar wordt vastgesteld, wordt het ontheffingenstelsel vervangen door directe regels. Daarnaast is de provincie voornemens gebruik te maken van het instrument 'inpassingsplan' voor grote ruimtelijke ingrepen die het provinciaal belang raken. Schaalvergroting van agrarische bedrijven boven 3 ha. valt hier ook onder.
18
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
3.2.6
Regio Groningen-Assen Twaalf gemeenten en twee provincies (in Groningen en Drenthe) hebben een convenant opgesteld waarin een gezamenlijke ontwikkelingsvisie staat verwoord wat ertoe moet leiden dat de regio zich in 2030 heeft ontwikkeld tot een nationaal en internationaal economisch kerngebied. Deze doelstelling wordt middels vier programma's gerealiseerd. De programma's zijn Regiopark, Woningbouw & Verstedelijking, Bereikbaarheid en Bedrijventerreinen. Voor het buitengebied van Slochteren is met name het programma Regiopark van belang. Binnen dit programma staat het behoud en ontwikkeling van de groene ruimte (cultuurlandschap) binnen de regio centraal. Het doel is het initiëren en ondersteunen van projecten die een duidelijke toegevoegde waarde hebben voor landschap, natuur en recreatief medegebruik in de regio. Het programma is er daarbij op gericht samenhang aan te brengen in initiatieven die de overheden en maatschappelijke organisaties in het landelijk gebied nemen.
3.2.7
Masterplan Meerstad Het Masterplan Meerstad is vastgesteld in 2005 en vormt als structuurvisie het ruimtelijk kader voor de verdere planologische procedures voor dit nieuwe woon- en werkgebied tussen Groningen en Slochteren. In Meerstad komen verschillende woon landschappen met elk hun eigen specifieke karakter. De circa 10.000 woningen die hier de komende 25 jaar gebouwd worden, worden verdeeld over een totale oppervlakte van 2300 ha. Daarmee is Meerstad in oppervlakte net zo groot als de stad Groningen. Opvallend hierbij is de verhouding tussen wonen en natuur in Meerstad, omdat tweederde van het gebied zal gaan bestaan uit water en groen en dus slechts eenderde uit bebouwing. Het plangebied van het Bestemmingsplan Buitengebied West ligt geheel binnen het Masterplan Meerstad. In het plangebied van Meerstad is op de meest kansrijke locatie een gebied gereserveerd voor toekomstgerichte landbouw. Binnen Meerstad wordt één aaneengesloten landbouwgebied gehandhaafd. Het gaat om een gebied van bijna 550 ha tussen het Rijpmagebied, Woudbloem, Midden-Groningen, de A7, Scharmer en Harkstede. Hierin liggen een aantal melkveehouderijen die hebben aangegeven nu en in de toekomst door te willen gaan met hun bedrijfsvoering. Door de grootschaligheid van de bedrijven is het landbouwgebied ruim en open van karakter. De bestaande landbouwwegen nodigen recreanten uit om het aantrekkelijke landschap per fiets te doorkruisen. Het modern-agrarisch landschap is een variant binnen het grote aanbod aan landschappen dat in het Meerstadgebied zal ontstaan. De randeffecten van de omliggende natuur en woningbouwuitbreiding bij Harkstede-oost worden zoveel als mogelijk binnen de nieuwe functies opgelost. De waterhuishouding in en om het landbouwgebied wordt zodanig ingericht dat de kans op negatieve wisselwerking tussen natuur- en landbouwgebieden minimaal wordt. Vanwege de lange looptijd van het project, wordt de ontwikkelingsstrategie van tijd tot tijd bijgesteld. Vooralsnog is het plandeel van het Masterplan tussen Lageland en Eemskanaal uit de exploitatie gehaald.
3.2.8
Toekomstvisie het Land van Slochteren Op 29 mei 2008 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie vastgesteld. Hierin is de stip op de horizon gezet hoe Slochteren er in 2020 uit zou moeten zien. Deze stip is uitgewerkt in drie thema's: Meedoen en Voorzieningen; Wonen en Werken; Recreatie en Buitengebied. Kernbegrippen uit de Toekomstvisie zijn: 1. rechten en plichten, eigen verantwoordelijkheid van inwoners, maatschappelijk middenveld, ondernemers, partners en overheid; 2. verantwoordelijk voor henzelf, maar ook voor de gemeenschap: gezamenlijkheid. Samen staan we sterk; 3. verschil mag er zijn: differentiatie in voorzieningen, qua (buiten)gebied en in woonmilieus. Door te differentiëren kunnen we als gemeente ruimte bieden om de 19
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
eigen verantwoordelijkheid te nemen; 4. diversiteit in eigenheid (identiteit): het karakteristieke van de dorpen en de mensen is een groot goed, dat behouden en versterkt moet worden; 5. ontwikkeling en versterking van kwaliteiten, zoals de sociale cohesie ofwel noaberschap (nodig voor de ontmoeting), het goede voorzieningenniveau, het prettig wonen. Op veel fronten is doorgaan op de ingezette koers nodig om de visie te realiseren; 6. kwaliteit gaat voor kwantiteit, dit geldt zowel voor voorzieningen, ondernemerschap en wonen. Hoe de dorpen en straten er straks uit zullen zien, staat niet in de visie. Het resultaat is dan ook geen structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening, omdat een ruimtelijke visie en een kaartbeeld ontbreken. De visie is bedoeld om de hoofdlijnen uit te zetten en dient als basis om voor de verschillende peilers verder beleid uit te werken. Bij de actualisering van bestemmingsplannen worden deze hoofdlijnen ook verder uitgewerkt. Het behoud van de functiemenging met kleinschalige bedrijven en woon-werkcombinaties in en bij de dorpen is een belangrijk uitgangspunt binnen de toekomstvisie. Ten aanzien van het ondernemerschap is het belangrijk dat de verantwoordelijkheid waar dat kan bij de ondernemers wordt gelegd. Daarnaast wordt ook toekomstgericht ondernemerschap gestimuleerd.
3.3
Landschap en groen
3.3.1
POP In het POP is een indeling gemaakt in de regio's. Slochteren valt binnen de regio Centraal Groningen. Door de grote verscheidenheid in geografische kenmerken en historische ontwikkeling komen vrijwel alle Groningse landschapstypen in deze regio voor. In het POP wordt de relatie gelegd met de onstaansgeschiedenis van het gebied en wordt ingegaan op landschappelijke structuren die hier uit voortkomen. In Slochteren gaat het onder meer om een voormalige afgesloten zeearm (thans Slochter Ae en Schildmeer, met een uitloper langs de Munnikesloot naar 't Veen) en de zandrug Siddeburen-Schildwolde-Slochteren. Daarnaast wordt ingegaan op het natuur(ontwikkelings)gebied Midden-Groningen, dat een belangrijk onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur vormt binnen de provincie Groningen. In de regio centraal wordt ten aanzien van het landschap vooral ingezet op behoud en versterking van het kleinschalig parkachtig landschap op de Hondsrug (inclusief flanken). Voor het deel van de regio dat binnen Slochteren ligt worden geen streefbeelden genoemd.
3.3.2
Landinrichting Slochteren In Slochteren zijn momenteel 2 herinrichtingsplannen in uitvoering, waarvoor 2 commissies zijn ingesteld: Gebiedscommissie Meerstad en de Landinrichtingscommissie Midden Groningen. Het doel van de eerste is het creëren van een overgangsgebied tussen stad en buitengebied door het landschap op te waarderen en een kwalitatief hoogwaardig stadslandschap te creëren. De Landinrichtingscommissie Midden Groningen is gericht op het Strategisch Groen Project Midden Groningen. Voor dit project zijn meerdere doelstellingen voor uiteenlopende aspecten: het ontwikkelen van een grootschalig natuurgebied, het verbeteren van de inrichting ten behoeve van de landbouw, het verbeteren van de waterhuishouding en de aanleg van recreatieve voorzieningen en verbindingen. Een aantal van deze projecten zijn: verbreding wegbermen; fietspad noordoever Schildmeer; de Toeristische Recreatief Archeologisch Project (TRAP)-route bij Schaaphok, tussen het Slochterdiep en de Slochtermeenteweg; kadeherstel Woltersumer Ae; ecologische verbindingszone tussen Schildmeer/Groeveweg en Eemskanaal op basis van vrijwilligheid. De landinrichting in Midden Groningen is nog in uitvoering.
3.3.3
Landschaps- en groenvisie Door de gemeenteraad is in 2000 een Landschaps- en groenvisie vastgesteld. Op basis van dit beleidsplan is een Basisdocument integraal beheerplan opgesteld dat vervolgens uitgewerkt is in een Beheerplan groen Slochteren. 20
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
In de Groen- en landschapsvisie wordt de gewenste ontwikkelingslijn van de groene ruimte binnen de gemeente vormgegeven. De visie maakt daarbij onderscheid tussen de groenstructuur in de kernen en het buitengebied. In het buitengebied ligt de schaal op landschapsniveau. Beleidsmatig wordt het groen in de keren onderverdeeld in een drietal zones: Het lint (tunnelbos). Bossingels en struwelen. Groen in de woonomgeving. Voor het buitengebied wordt ingezet op de volgende doelen: Herkenbaarheid van het landschap vergroten en de karakteristieke onderdelen ervan beschermen. Ecologische verbindingen tot stand brengen, gekoppeld aan het vergroten van de ecologische waarde van de elementen zelf. Mogelijkheden recreatief gebruik vergroten. Ontwikkelen aantrekkelijke woonmilieus. Bieden van mogelijkheden voor nieuwe functies. De uitvoering en beheer van het groen en landschapsbeleid is opgenomen in het Beheerplan Groen Slochteren. Daarnaast dient het plan ook als leidraad voor de aanleg van nieuw groen. Het boombeheer is hier niet in opgenomen, daarvoor zijn er twee specifieke uitvoeringsnotities (Gemeentelijk bomenbeleid en bomenbeheer). Inhoudelijk wordt er in het plan onderscheid gemaakt tussen: bermen, oevers en watergangen; bossen, struwelen en beplantingen; en groenvoorzieningen. Daarnaast is er een zoneringsbeleid in en rond de kernen. Dit betekent dat er op representatieve plekken in de kernen (kernzone) een intensievere vorm van beheer is dan in de overgangen naar het buitengebied (randzone) waar een extensiever, soberder beheer wordt uitgevoerd. 3.3.4
Bomen In aanvulling op het groenstructuurplan is in de APV een beschermingsstelsel opgenomen om monumentale bomen te beschermen. Het gaat hierbij om monumentale bomen en bomen die zijn geregistreerd bij de Bomenstichting. De betreffende bomen worden tegen kappen beschermd en zullen in de toekomst ook worden beschermd voor nadelige invloeden in de directe omgeving. Zo zal binnen de kroonprojectie pas na een beoordeling een bouw- of aanlegvergunning worden verleend, waarbij uit de beoordeling moet blijken dat de boom niet onevenredig wordt aangetast. In het buitengebied betreft dat vooral monumentale bomen bij boerderijen.
3.4
Natuur
3.4.1
Natura 2000 Natura 2000 is een initiatief in natuurbescherming op Europees niveau om te komen tot een netwerk van beschermde natuurgebieden. Deze gebieden bestaan uit de speciale beschermingszones voor natuurlijke habitatten op grond van Europese Habitatrichtlijn (1992) en de Vogelrichtlijngebieden aangewezen op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is voor het natuurbeleid richtinggevend aangezien er verschillende wetten uit zijn gevolgd. Zo is door de Floraen faunawet de soortenbescherming geborgd en wordt de gebiedsbescherming geregeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn die in 2005 is opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Slochteren kent hiervan slechts één Natuurbeschermingswetgebied, te weten de noordoever van het Schildmeer.
3.4.2
Ecologische Hoofdstructuur Naast het genoemde Natuurbeschermingswetgebied is tussen 1993 en 2000 de EHS begrensd en inmiddels voor meer dan de helft gerealiseerd. De EHS is een samenhangend netwerk van ecologisch waardevolle gebieden bestaand uit: bestaande natuurgebieden: gebieden die qua omvang, samenhang en kwaliteit daadwerkelijk bijdragen aan het functioneren van de EHS; 21
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
nieuwe natuurgebieden: landbouwgebieden die worden omgezet in natuurgebied; beheergebieden: landbouwgebieden waarbinnen grondeigenaren subsidies kunnen ontvangen voor natuurvriendelijk beheer door middel van Particulier Natuurbeheer; ecologische en robuuste verbindingszones. Ten aanzien van de begrenzing en de realisatie van de EHS zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. 1. Grondverwerving vindt plaats op basis van vrijwilligheid. 2. Verhoging van het waterpeil in natuurgebieden is pas aan de orde als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundige eenheden zijn verworven. 3. Verhoging van het waterpeil in natuurgebieden mag niet leiden tot vernatting van aangrenzende landbouwgronden. 4. In beginsel worden geen hydrologische bufferzones buiten de EHS ingesteld. Wederzijdse nadelige beïnvloeding van landbouw en natuur wordt voorkomen of beperkt door te streven naar grote, aaneengesloten natuurgebieden met natuurlijke grenzen en zo nodig door het treffen van technische maatregelen. Realisatie van de EHS mag niet leiden tot beperkingen op aangrenzende landbouwgronden (planologische schaduwwerking). 5. Voor begrensde natuurgebieden in de EHS blijft de landbouwkundige functie gehandhaafd totdat de gronden zijn verworven of totdat een grondeigenaar een beschikking heeft voor particulier natuurbeheer. In het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wordt er naar gestreefd natuurgebieden op zodanige wijze met elkaar te verbinden dat het voor dieren en planten(soorten) mogelijk is om tussen de verschillende natuurgebieden te migreren. Om deze verbindingen te leggen worden zogenaamde Robuuste Verbindingen gerealiseerd. Voor Slochteren zijn relevant: robuuste verbinding van het Zuidlaardermeer gebied en Hunze via Westerbroek naar Midden-Groningen; robuuste verbinding van Midden-Groningen, ten zuiden langs het Schildmeer en langs het Afwateringskanaal Duurswold naar het Hondshalstermeer (en vervolgens naar Blauwe Stad). Daarnaast worden de natuurgebieden Eekwerd en Hoeksmeer aangetapt op de Ecologische Hoofdstructuur, globaal langs de Meenteweg. In het provinciaal beleid wordt er naar gestreefd de verbindingszones zo veel mogelijk te realiseren in een combinatie met andere functies als waterberging, kadeherstel en oeverinrichting. Met name de aanleg van de bovengenoemde robuuste verbindingszones lijken, gezien hun relatief natte karakter, goede perspectieven te bieden voor dit soort combinaties. Oorspronkelijk was het beleid gericht op afronding van de EHS in 2018. Het kabinet Rutte 1 heeft dit uitgangspunt in 2011 verlaten. In het onderhandelingsakkoord, dat Rijk en provincies 20 september 2011 hebben gesloten met betrekking tot een herijking van de EHS, staat dat de provincies de EHS in 2021 afronden. Daarmee legt het rijk de verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid weer aan de basis: in de streek, met een duidelijke taakverdeling tussen overheden. Ten gevolg van dit akkoord moet de begrenzing en realisatie van de EHS mogelijk ook worden gewijzigd. Voor de provincie Groningen komt hier in de tweede helft van 2012 meer duidelijkheid over. Medegebruik EHS In de EHS en de verbindingszones is natuur richtinggevend, maar daarnaast is er ook ruimte voor (extensief) medegebruik, zoals wandelen, fietsen en kanoën. Bij dit medegebruik moet eventuele schade aan zowel actuele als potentiële natuurwaarden tot een minimum worden beperkt. Het is niet altijd op voorhand duidelijk in hoeverre een bepaalde ontwikkeling of activiteit nadeel oplevert voor actuele en/of te ontwikkelen natuurwaarden. In zo'n situatie moet door de initiatiefnemers worden aangetoond wat de effecten van de ontwikkeling of activiteit op de natuurwaarden zijn en welke maatregelen worden getroffen om eventuele schade tot een minimum te beperken. Verzuringgevoelige gebieden Een aantal gebieden zijn aangewezen als verzuringgevoelige gebieden, hetgeen inhoud dat hier een aantal soorten verzuringgevoelige soorten voorkomen. Deze zouden verdwijnen indien de zuurgraad van de lucht en bodem te hoog wordt. Daarom worden deze gronden in de provinciale omgevingsverordening als zodanig aangeduid 22
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
en mogen binnen een straal van 250 meter van deze gebieden geen nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd die in strijd zijn met de Wet ammoniak en veehouderij zoals mestbassins of intensieve veehouderijen 3.4.3
Natuurbeheerplan provincie Groningen Gedeputeerde Staten (GS) hebben op 27 september 2011 het Natuurbeheerplan vastgesteld dat de subsidiemogelijkheden voor beheer en ontwikkeling van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapschapelementen in Groningen beschrijft. De begrenzing van gebieden in dit Natuurbeheerplan heeft vooral betrekking op deze subsidiemogelijkheden. De subsidiemogelijkheden zijn wel nadrukkelijk gerelateerd aan de natuurdoelen die de provincie nastreeft. Het natuurbeheerplan is dus in die zin ook een sturingsinstrument. Subsidies worden op vrijwillige basis aangevraagd. Dit betekent dat beheerders van (agrarische) natuur en landschap zelf de keuze maken of ze gebruik maken van de geboden subsidiemogelijkheden. Eigenaren en gebruikers van gronden die in het kader van dit natuurbeheerplan zijn begrensd, ondervinden hier nadelige gevolgen van. Beheerders die in het kader van het agrarisch beheer buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) op de beheertypekaart zijn begrensd, kunnen te alle tijden een verzoek bij GS indienen om deze begrenzing voor hun percelen weer ongedaan te maken. Overige natuur Niet alleen binnen de EHS, maar ook in het landelijk gebied buiten de EHS, ziet de provincie het als haar taak om een basiskwaliteit van natuur- en landschap in stand te houden en waar nodig te herstellen. Enerzijds gaat het daarbij om het behoud van natuurwaarden van bestaande natuurgebieden. Anderzijds ligt het accent op het behoud van natuur- en landschapswaarden van het agrarisch cultuurlandschap (weidevogels, akkerfauna, natuurwaarden in perceelsranden en slootkanten). De Nota "Meer Doen in Minder Gebieden" van de Provincie Groningen voorziet in het aanwijzen van kerngebieden waarin het akkervogelbeheer en het weidevogelbeheer geconcentreerd wordt ingezet. De begrenzing van deze kerngebieden is in samenspraak met de agrarische natuurverenigingen in Groningen tot stand gekomen. In het Natuurbeheerplan is voor beheer van agrarische natuur in totaal 2166 ha.(exclusief ganzenbeheer) gereserveerd. Ganzenfoerageergebieden De afgelopen jaren heeft het Rijk in samenwerking met provincies en belangenorganisaties beleid ontwikkeld voor de opvang van overwinterende ganzen in Nederland. Aanleiding hiervoor was de toenemende schade aan landbouwgewassen als gevolg van vraat en vervuiling (uitwerpselen op grasland). Door het aanwijzen van foerageergebieden voor de meest algemene ganzensoorten wordt geprobeerd om de omliggende landbouwgronden te ontlasten van de ganzendruk. Boeren en natuurterreinbeheerders die ganzen opvangen in begrensde foerageergebieden kunnen hiervoor subsidie op basis van de Subsidieregeling Natuur en Landschap ontvangen. Weide- en akkernatuur In aangewezen gebieden worden met de beheerders (agrariërs, agrarische natuurverenigingen, natuurbeherende organisaties en vrijwilligers) door de provincie maatregelen ter bescherming van de weidevogels en akkervogels ontwikkeld en wordt hen financiële ondersteuning bij het beheer gegeven. Daarnaast wil de provincie voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied een negatieve invloed hebben op de stand van de weide- en akkervogels. Bij dergelijke ontwikkelingen in kerngebieden voor weide- en akkervogels moeten mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen. In landbouwgebieden geldt het beschermingsregime niet voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering.
23
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
3.4.4
Ecologische basiskaart ‘De ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ is een gemeentelijke handreiking voor het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden met de mogelijke gevolgen voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De kaart en leidraad geven invulling aan de goedgekeurde gedragscode door LNV “Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorzieningen” en is ook van belang als toetsingskader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet. De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en aanwezige populaties van soorten zijn aangegeven. De themakaarten zijn bedoeld als toetsingskader bij ruimtelijke ingrepen’ en bij ‘bestendig beheer en onderhoud’. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden. Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden, aangezien binnen de natuurgebieden bijzondere waarden al beschermd worden door de planologische status van die gebieden. De aandacht is daarbij vooral gevestigd op bijzondere soorten of waarden genoemd in de Flora- en faunawet die voorkomen in gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen. Ruimtelijk worden er vier gebieden onderscheiden, het lint (A), Midden-Groningen (B), het gebied Luddeweer-Overschild (C) en het overige deel van de gemeente aan weerszijden van het lint (D). Het stedelijke deel (het bebouwingslint van Harkstede tot Siddeburen), bezit een relatief lage natuurwaarde en weinig bijzondere soorten, behalve een aantal vogel- en vleermuissoorten. De gebieden C en D zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik en bezitten eveneens lage natuurwaarden, met uitzondering van een aantal (geïsoleerde) locaties die o.a. in beheer zijn bij natuurbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer (o.a. De Baggerputten) of een stichting (o.a. De Fraeylemaborg). Ten aanzien van de beheerdoelstellingen van de (gemeentelijke) bermen, oevers en beplantingen wordt verwezen naar het Beheerplan Groen uit 2004. In het kader van het opstellen van de ecologische basiskaart zijn ook gegevens verzameld over het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. De beschikbare gegevens zijn weergegeven op themakaarten. Deze kaarten kunnen worden geraadpleegd bij ruimtelijke ingrepen.
3.5
Water
3.5.1
Waterplan Naar aanleiding van de ernstige wateroverlast in de jaren '90 is het water(systeem)plan Duurswold opgesteld. Oorzaken lagen destijds in onvoldoende afstemming tussen ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en het waterbeheer en gevolgen van klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Hierop was Het water van Slochteren in 2006 het eerste product als visie op het toekomstige beheer van het watersysteem in Slochteren. In samenwerking met onder meer het waterschap is op basis van deze visie het Water(systeem)plan Duurswold opgesteld en in 2008 door de raad vastgesteld. In de waterparagraaf (in het hoofdstuk Onderzoeken) wordt nader ingegaan op het waterbeleid.
3.6
Landbouw
3.6.1
POP en POV Slochteren is van oudsher een agrarische gemeente. Ook in de toekomst zal de landbouw naar verwachting een grote rol blijven spelen. Ondanks de ontwikkeling van Meerstad en Midden-Groningen blijft een belangrijk deel van het grondgebied in gebruik bij agrariërs. Het nieuwe Europese landbouwbeleid voorziet in een verdere afbouw van inkomenssteun aan boeren. Het is grotendeels zelf aan de sector om te bepalen hoe zij de achteruitgang in inkomen willen compenseren. Veel agrariërs kiezen voor schaalvergroting. Een deel kiest voor verbreding of een combinatie van beiden. 24
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Agrarische bouwpercelen Om aantasting van het landschap te voorkomen is het oprichten van agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken alleen toegestaan binnen bouwpercelen. In de POV zijn hiervoor specifieke regels opgenomen. oppervlakte bouwpercelen 1 ha. maatwerk bij grotere oppervlakte. Om ruimte te bieden aan bedrijven die te weinig ontwikkelingsmogelijkheden hebben binnen de bestaande bouwpercelen wordt op basis van een ruimtelijke en functionele analyse de mogelijkheden van gebieden in beeld gebracht. De verantwoordelijkheid voor landschappelijke inpassing ligt in beginsel bij de gemeente. Afhankelijk van de omvang van de schaalvergroting en de kwetsbaarheid van het landschap wordt de provincie betrokken. Op basis van afspraken tussen provincie en gemeente (convenant) kan de maatwerkbenadering worden toegepast tot 2 ha. Begin 2011 is er een convenant gesloten tussen de provincie en gemeente Slochteren. Zoals ook al in de paragraaf Ruimtelijk beleid is aangewezen is er een (partiële) herziening van de POV vastgesteld, waarbij het ontheffingenstelsel is vervangen door directe regels. Nieuwvestiging Om het landschap te beschermen worden geen nieuwe bouwpercelen toe gestaan voor nieuw- of hervestiging. Uitzonderingen zijn uitplaatsing uit EHS, knelpuntsituaties vanwege ruimtegebrek, milieuhinder of uitplaatsing. In alle gevallen moet het gaan om volwaardige bedrijven die duurzaam in stand gehouden kunnen worden. Intensieve bedrijven In het POP 3 en de POV wordt onderscheid gemaakt in twee typen agrarische bedrijven: grondgebonden bedrijven, waaronder akkerbouwbedrijven en melkrundveehouderijen; intensieve veehouderijen, waaronder varkenshouderijen en pluimveebedrijven (ongeacht scharrel- en hokdieren) en overige hokdieren. Uitzondering vormen de veehouderijen die de dieren biologisch houden conform de Landbouwkwaliteitswet. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen wordt niet meer toegestaan in de provincie, uitgezonderd uitbreiding van bestaande (neven)bedrijven. Daarnaast is in de POV opgenomen dat binnen de gebouwen van een intensieve veehouderij ten hoogste 1 bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren. In december 2010 hebben Provinciale Staten een motie aangenomen om de regels voor intensieve veehouderijen aan te passen. Dit vanwege de bezwaren die in brede kringen onder de bevolking bestaan tegen de schaalvergroting in de intensieve veehouderij en die een grote invloed hebben op de waardering van het woonmilieu en de belevingswaarde van het landschap. Er zijn drie gebiedscategorieën (wit, geel en groen) bepaald waaraan een maximale stalvloeroppervlakte is gekoppeld, zie onderstaande tabel: Gebiedscategorie
Gebiedstypering
Staloppervlakte IV
Wit
Kwaliteit van landschap, natuur, recreatie, cultuurhistorie en wonen staat voorop plus een bufferzone van 1000 meter rond woongebieden.
geen uitbreiding, uitsluitend toegestaan voor zover noodzakelijk om tegemoet te komen aan aangescherpte eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn
25
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Geel
Functies grondgebonden landbouw, landschap, wonen, natuur en recreatie in beginsel gelijkwaardig.
Uitbreiding van staloppervlakte van intensieve veehouderijen tot een maximum van 5.000 m², daarboven alleen vanwege aangescherpte eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn
Groen
Landbouwgebied, mogelijkheden voor uitbreiding van aanwezige intensieve veehouderijen en hervestiging van bestaande intensieve veehouderijen in de provincie.
Uitbreiding van staloppervlakte van intensieve veehouderijen tot een maximum van 7.500 m², daarboven alleen vanwege aangescherpte eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn
Hervestiging van bestaande bedrijven is in de groene gebieden mogelijk middels ontheffing van de omgevingsverordening. De provincie verleent uitsluitend ontheffing als de effecten op de bestaande ruimtelijke omgeving zodanig zijn dat van een verslechtering geen sprake is. Subsidie probleemgebieden Natuurlijke omstandigheden, zoals een uitgesproken reliëf, hoge grondwaterpeilen, laaggelegen veengronden, de aanwezigheid van houtsingels langs de percelen of onregelmatige perceelsvormen, kunnen een beperking vormen voor de landbouw in bepaalde gebieden. Door deze fysieke omstandigheden hebben de agrariërs een concurrentienadeel, immers de productiekosten zijn hoger en het rendement is lager. Daarom is voor deze gebieden een subsidieregeling ingesteld ter compensatie van de natuurlijke handicaps. De gronden waar deze compensatie van toepassing is worden probleemgebieden genoemd. Lichtemissie stallen In de omgevingsverordening zijn ook duisternis en stilte als relevante planologische aspecten opgenomen. Ten aanzien van duisternis heeft dit betrekking op regels voor de beperking van lichtemissie van nieuwe ligboxenstallen. De lichtsterkte mag niet meer dan 150 lux zijn, tenzij er in de stal in de avond- en nachturen gebruik wordt gemaakt van voorzieningen die de lichtuitstraling sterk reduceren. 3.6.2
Actieplan LTO afdeling Slochteren In 2007 is door LTO Afdeling Slochteren het landbouwstructuurplan Slochteren aangeboden als reactie op de Toekomstvisie. De wensen van de agrarische vertegenwoordiging zijn hierin verwoord. Het Landbouwstructuurplan door LTO is als input meegenomen bij de ontwikkeling van de Structuurvisie Buitengebied. Belangrijke speerpunten die erin zijn genoemd zijn: voldoende mogelijkheden voor schaalvergroting voor zowel melkveehouderijen als akkerbouwbedrijven; steunen initiatieven voor opwekken duurzame energie; mogelijkheden kavelruil; niet-agrarische functies in vrijkomende gebouwen; compacte dorpsuitbreidingen (geen nieuwe linten); landbouwverkeer (gedeeltelijk) toestaan op provinciale weg; investering in ruilverkavelingswegen; verbreding (waaronder agrarisch natuurbeheer, zorgboerderijen, verkoop, kinderopvang).
3.6.3
Beleidsregels Agrarisch Biomassa en mestvergisting Dit beleid komt voort uit de verwachte groei van initiatieven voor het opwekken van duurzame energie op het agrarisch bedrijf. Er wordt in het beleid onderscheid gemaakt tussen biomassa- en mestvergisting op boerderijniveau en industrieel niveau. In dit kader wordt alleen agrarische mogelijkheden belicht. Uitgangspunten van het beleid zijn: Situering bij een bestaand agrarisch bedrijf; 26
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Als ondergeschikte nevenactiviteit; Het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen lokaal geproduceerde mest en/of biomassa; Opslag in hoofdzaak op bouwperceel; Geen onevenredige afbreuk aan verkeerssituatie. Theetuinen en verbreding agrarische bedrijven Op grond van deze beleidsregel wordt het uitoefenen van een theetuin (of theeschenkerij) bij agrarische bedrijven en ruime woonpercelen mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt ingegaan op de mogelijkheden voor kleinschalige activiteiten van recreatieve, educatieve of verzorgende aard als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Hieronder vallen onder andere boerderijwinkels, zorg, recreatieve verhuur en rondleidingen.
3.7
Recreatie
3.7.1
Nota Vitaal Platteland Het kabinetsbeleid is gericht op een leefbaar platteland en een vitale en duurzame agrarische sector. De vitaliteit van een gebied wordt volgens het kabinet bepaald door een bloeiende economie, goede woonomstandigheden, een levendige sociale structuur en een sterke identiteit, een gezond functionerend ecosysteem en een aantrekkelijk landschap. Vanwege de samenhang tussen deze factoren, is de Agenda voor een Vitaal Platteland als een integrale kabinetsnota geschreven. Voor Regio Centraal is het Actieplan 2007-2013 opgesteld dat de kapstok is voor nieuwe initiatieven en projecten. Voorstellen die een innovatief en duurzaam karakter hebben en waarbij samenwerking is gezocht hebben de voorkeur. Voor de periode tot en met 2013 is € 3,2 miljoen beschikbaar. Door verruiming van het projectgebied ligt het projectgebied nu niet langer tot de Meenteweg, maar omvat het de hele gemeente. Aan de hand van vier thema's zijn actielijnen uitgezet voor de toekomst. De actielijnen geven concreet aan op welke punten ontwikkeling en stimulering gewenst is. Nieuwe ideeën worden getoetst aan het Actieplan. landbouw, natuur en landschap; plattelandseconomie en leefbaarheid; identiteit, cultuur en toerisme; samenwerken en netwerken. Inmiddels is een aantal initiatieven gerealiseerd waaronder uitkijktorens in en rond Midden Groningen, het bezoekerscentrum Erf en Weide in Woudbloem en de faunavoorziening in het Noorderwold.
3.7.2
Buitengebied 1997 en Strategisch groenproject In het bestemmingsplan Buitengebied Herziening 1997 waren in samenhang met de natuurontwikkeling oorspronkelijk kansen gecreëerd voor ontwikkeling van de recreatieve mogelijkheden. In de natuurgebieden en het natuurontwikkelingsgebied werd van gemeentezijde ingezet op recreatief medegebruik als fietsen, wandelen en watersport. Buiten genoemde gebieden, in en nabij de dorpen, werd ook ingezet op de verblijfsrecreatieve functie. In de buurt van de grenzen van het natuurontwikkelingsgebied werden in het oorspronkelijk plan mogelijkheden geboden voor zogenoemde steunpunten. Hierbij werd hiërarchisch onderscheid gemaakt in: Primaire steunpunten met horeca, verblijfsaccommodaties en een voorlichtingscentrum; Secundaire steunpunten met verhuurpunten en parkeerplaatsen; Pleisterplaatsen zoals mini-campings of dagrecreatieterreinen. Voor wat betreft de inrichting van het gebied is hieraan invulling gegeven in het project Herinrichting Midden Groningen met als uitvoeringsdocument het Strategisch Groenproject Midden Groningen. Echter, de provincie heeft destijds aan bovengenoemde beleidsruimte voor ontwikkeling van een dergelijke recreatiestructuur in en om Midden Groningen goedkeuring onthouden. Voorzieningen die zowel de natuurdoelstelling als de agrarische bedrijfsvoering konden dienen zoals informatiepanelen, schuilhutten zijn uiteindelijk wel ingebed in het bestemmingsplan en inmiddels grotendeels gerealiseerd op basis van het Strategisch Groenproject. 27
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
3.7.3
Kampeerbeleid Wegens het vervallen van de Wet Openluchtrecreatie is in 2008 de Beleidsregel Kamperen vastgesteld waarin is beschreven welke vormen van kamperen op welke locaties worden toegestaan en onder welke voorwaarden. In het beleid is rekening gehouden met het uitgangspunt van het kabinet om terughoudender te zijn in wat de overheid regelt en meer ruimte te bieden aan ondernemers zodat deze aan de eisen van de consument kunnen voldoen en hun concurrentiepositie kunnen behouden. Voor de structuurvisie is met name het beleid voor mini-campings van belang, aangezien dat de enige structurele vorm van kamperen is waarvoor uitbreidingsmogelijkheden worden geboden. De beleidsregel is in augustus 2011 gewijzigd vastgesteld waarbij de formulering van het beleid op een aantal punten is verduidelijkt. In het huidige bestemmingsplan voor het buitengebied is een bevoegdheid opgenomen om mini-campings bij vrijstelling toe te staan bij agrarische bedrijven en bij woningen. In de “beleidsregel kamperen” is het beleid voor campings, mini-campings, camperplaatsen en natuurkampeerplaatsen geformuleerd. Dat beleid wordt verwerkt in de nieuwe bestemmingsplannen. Het houden van een mini-camping zal mogelijk worden op zowel agrarische als niet-agrarische terreinen bij een (bedrijfs)woning. Op de mini-camping mogen maximaal vijftien kampeerplaatsen zijn die worden gebruikt door mobiele kampeermiddelen zoals (toer)caravans, vouwwagens, campers, tenten en huifkarren. Naast mini-campings wordt in het beleid ingegaan op natuurkampeerterreinen. Een natuurkampeerterrein mag zijn gelegen op een aaneengesloten gebied van tenminste 25 ha bos, natuurgebied en/of waardevol cultuurlandschap, heeft een dichtheid maximaal 30 plaatsen per ha. met een maximum van 90 plaatsen en kent een maximum verblijfsduur van 28 nachten. Een natuurkampeerterrein is qua inrichting eenvoudig van aard en heeft een sober voorzieningenniveau. Slochteren kent nog geen dergelijk natuurkampeerterrein. Initiatieven zijn afhankelijk van beheerder van natuurterreinen.
3.7.4
Horeca Om meer ruimte te bieden voor kleinschalige accommodaties in de vorm van theetuinen/theeschenkerijen is in de “beleidsregels theetuinen en verbreding agrarische bedrijven” opgenomen dat het bestuur bereid is mee te werken aan verzoeken om theetuinen bij woningen en agrarische bedrijven mogelijk te maken. Om de toerist meer mogelijkheden te bieden in Slochteren te overnachten wordt het bij (vrijstaande) woningen toegestaan om kleinschalige vormen van bed & breakfast te exploiteren. Het moet daarbij om een kleinschalige en recreatieve gelegenheid gaan. Voorzover de bestemmingsplannen hier nog niet in voorzien, moet de aanvrager nog wel een verzoek om ontheffing indienen. Voor de agrarische bedrijven en woonpercelen met grootschalige bestaande bebouwing bestaat er daarnaast de mogelijkheid voor een groepsaccommodatie. Bij deze vorm moet wel expliciet worden gericht op het bieden van recreatieve overnachtingsmogelijkheid voor groepen.
3.8
Wonen
3.8.1
Welstandsnota De gemeentelijke Welstandsnota (vastgesteld in 2010) tracht op een heldere en klantvriendelijke manier de welstandseisen duidelijk maken voor aanvragers van een omgevingsvergunning, de architect/aannemer, de aanwonenden en de welstandscommissie. Het is voor alle partijen vooraf duidelijk aan welke criteria een bouwwerk zal moeten voldoen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand, zullen zo worden geweerd. Het doel van de Welstandsnota is een bijdrage te leveren aan het behouden van en daar waar nodig het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Slochteren. De nota maakt deel uit van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid en zal daarom worden afgestemd op de bestemmingsplannen. De welstandstoetsing zal in principe het bestemmingsplan als vertrekpunt moeten nemen. Welstand kan daarbinnen een nadere invullende werking hebben voor de plaats en de omvang van gebouwen en bouwwerken. Van belang daarbij is of een in het 28
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
bestemmingsplan aanwezige vrijheid specifiek die vrijheid ten doel heeft gehad of dat die vrijheid eerder is voortgekomen uit andere oogmerken. Als de vrijheid op zich geen doel van de regeling is geweest, is het aanvaardbaar deze bij de welstandstoetsing nader in te vullen. Dit zal echter alleen aan de orde kunnen zijn als daartoe voldoende rechtvaardiging bestaat in de vorm van (dreigend) ernstig beeldbederf. De Welstandsnota 2010 is grotendeels gebaseerd op de Welstandsnota uit 2004, alleen op onderdelen zijn aanpassingen aangebracht ter verduidelijking. Als nieuwe elementen zijn objectgerichte criteria voor agrarische (karakteristieke) bebouwing opgenomen. 3.8.2
Woonplan Het Woonplan 2010-2020 van de gemeente Slochteren schetst een beeld van de gemeentelijke visie op het wonen (volkshuisvesting). De gemeenteraad heeft het huidige woonplan in 2011 vastgesteld. Het vaststellen van een woonplan is tegenwoordig (vanuit Rijk en/of provincie) niet meer verplicht, maar als gemeente Slochteren vinden wij het wenselijk om een woonplan te hebben. Het Woonplan 2010-2020 wordt door ons gebruikt om een goede afweging te kunnen maken voor wat betreft de locatie van een beoogde ontwikkeling, het aantal nieuw te bouwen woningen, de doelgroepen waarvoor gebouwd wordt en het tempo waarin dit bouwen zou moeten plaatsvinden. In het woonplan is voor de periode 2010-2020 vastgelegd op welke locaties binnen de gemeente nieuwe woningen worden gebouwd. Ook staat in een woonplan aangegeven bij welke bestaande woningen herstructurering of transformatie kan plaatsvinden. Dus welke woningen bijvoorbeeld worden gesloopt en opnieuw worden opgebouwd om te kunnen voldoen aan de huidige normen en eisen voor nieuwe doelgroepen. Naast deze kwantitatieve bouwopgave zijn in het woonplan ook de gewenste woonkwaliteiten opgenomen. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan duurzaam bouwen en de leefbaarheid. Dit wordt ook wel de kwalitatieve bouwopgave genoemd. Deze volkshuisvestelijke keuzes worden mede op basis van de toekomstverwachtingen gemaakt. De prognoses over de demografische factoren (o.a. leeftijd) zijn hierbij erg belangrijk. Daarnaast zijn er reeds een aantal visies vastgesteld die van invloed zijn op het wonen binnen de gemeente Slochteren. Zo is de toekomstvisie 2020 vastgesteld waarin naar voren komt dat er in beginsel alleen in de drie hoofdkernen wordt gebouwd (Harkstede, Slochteren en Siddeburen). Buiten deze hoofdkernen is incidentele woningbouw uitsluitend nog onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Voor een deel van de kernen zijn inmiddels al gebiedsvisies vastgesteld waarin nieuwe bouwlocaties zijn beschreven.
3.9
Infrastructuur
3.9.1
Structuurvisie buisleidingen Op nationale schaal heeft het Rijk een structuurvisie voor buisleidingen ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen opgesteld; de Structuurvisie Buisleidingen. Zo kan het Rijk het transport van grondstoffen en chemische stoffen in de toekomst blijven garanderen. Dat is belangrijk voor: Industrie en havens in binnen- en buitenland; Nederland als belangrijk knooppunt voor de in- en uitvoer van gas (logistiek knooppunt); De afvang en opslag van het broeikasgas CO2. Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. Bij de ruimtelijke reservering van een buisleidingstraat is waar mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande buisleidingen. Het gebruik van buisleidingstraten voorkomt onnodige verspilling van de schaarse ruimte, doordat nu in een strook van 45-70 meter maximaal 15-20 leidingen worden gelegd, terwijl voorheen voor elke leiding een apart tracé werd gekozen. Binnen de gemeente Slochteren is in de structuurvisie een drietal traces opgenomen. Deze buisleidingstraten zijn allen gebaseerd op bestaande buisleidingen.
29
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
3.9.2
Provinciaal beleid Het provinciaal beleid is voor wat betreft de infrastructuur vooral gericht op borging van de regionale en nationale ontsluitingsfunctie van enkele tracés. De N33 Zuidbroek-Appingedam/Delfzijl is één van trajecten waar een studie naar verbeteringsmaatregelen voor wordt uitgevoerd. Hiertoe is tevens een ruimtelijke reservering langs de N33 opgenomen. Met betrekking tot het landbouwverkeer wordt geconstateerd dat door de schaalvergroting over steeds grotere afstanden met grote landbouwvoertuigen wordt gereden. Daarbij leidt dit op drukke (stroom)wegen tot knelpunten vanwege het snelheidsverschil en loopt het overige verkeer bovendien vertraging op. Op kleine wegen wordt het gevaar voor (brom)fietsers erkend. De oplossingen moeten per geval worden beoordeeld. Ten behoeve van het vervoer van gassen en vloeistoffen zijn ruimtelijke reserveringen voor tracés van buisleidingen(straten) opgenomen in het POP 3. Nieuwe leidingen zijn nodig vanwege een (inter)nationaal vervoer van aardgas, vervoer van CO2 dat is afgevangen, stikstof en synthesegas. Tussen Delfzijl en de Eemshaven is een buisleidingstraat gewenst om gassen en vloeistoffen uit te kunnen wisselen. Hiervoor vindt een tracéstudie plaats, waarbij drie varianten wordt onderzocht, waarvan één gedeeltelijk in Slochteren is gelegen. Aangezien nog onbekend is welk traject als voorkeurstracé uit de Milieueffectrapportage blijkt wordt dit tracé nog niet in de kaart van de Structuurvisie Buitengebied opgenomen. In het Basisnet dat door de provincie is aangewezen zijn in aanvulling daarop wegen, waterwegen en spoorwegen aangewezen waarover gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. Binnen Slochteren zijn de A7, de N33 en het Eemskanaal opgenomen in dit Basisnet.
3.9.3
Gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid De gemeente Slochteren kent een Gemeentelijk Verkeer- en vervoersplan (GVVP) dat dateert van 1999. Doel van dit plan was de verplichte wegcategorisering in het kader van Duurzaam Veilig te implementeren. Hierdoor hebben verschillende wegen in het buitengebied een snelheidsregime van 60 km/uur in plaats van 80 km/uur en is inmiddels de weginrichting hierop aangepast. Naar verwachting zal er een nieuw GVVP worden opgesteld met een meer integraal karakter. Daarin wordt ook het wegbeheer geïmplementeerd. In verband met een aangepaste prioritering zal het nieuwe GVVP op korte termijn niet in procedure worden gebracht. Behalve de wegcategorisering is ook de wijze en intensiteit van het beheer van de wegen van groot belang, juist in het buitengebied. Om keuzes over de wijze van beheer van de wegen tot 2013 te kunnen maken is in 2009 het Beheerplan Wegen Gemeente Slochteren vastgesteld. Eer onderscheid gemaakt in de belastingsklasse (wegtype indeling). Circa 56% van het gehele wegenareaal bestaat uit wegen in de klasse Licht belast, veelal zijn dit landbouwwegen. Een probleem dat wordt gesignaleerd is dat de draagkracht van de wegen in deze klasse niet meer voldoet aan de massa en maatvoering van de moderne landbouwwerktuigen en vrachtverkeer op de wegen. Uitgangspunten die in het Beheerplan Wegen zijn geformuleerd en relevant zijn voor het buitengebied zijn als volgt: 1. Verkeersfrequenties en de aslasten doorslaggevend voor het wegontwerp en de keuze van onderhoudsmaatregelen. 2. Per wegtype en gebruiksfunctie worden onderhoudsmaatregelen gedefinieerd. 3. Het onderhoud aan asfaltverhardingen vindt zoveel mogelijk preventief plaats (tijdig herstel structurele schade). 4. Andere differentiëring van de richtlijnen vindt plaats op basis van de functionele indeling van de wegen. Dit houdt in dat aan wegen van hogere orde (veel verkeersbelasting, grote verkeersfunctie) hogere normen worden gesteld. Hierbij moet gedacht worden aan de wegen met veel zware transporten (landbouw en vrachtverkeer). De aslasten in relatie tot het aantal aslastherhalingen zijn daarbij van belang. In feite kan één vrachtwagen meer kapot maken dan 100 personenauto's. 5. Het uitvoeren van onderhoud wordt zoveel mogelijk integraal aangepakt (in combinatie met aanpakken riolering, kabels en leidingen).
30
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
3.10
Cultuurhistorie
3.10.1 Wet op de Archeologische Monumentenzorg Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een meer prominente plaats gekregen in de ruimtelijke planvorming. Als uitvloeisel van de ondertekening van het Verdrag van Malta (1992) is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met de daaruit voortvloeiende herziening van de Monumentenwet 1988 (en een drietal andere wetten) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Monumentenwet (1988) regelt de bescherming van archeologisch erfgoed en de inpassing van archeologische waarden in de ruimtelijke ordening. Daarnaast stelt de wet dat de financiering van onderzoek dat voortvloeit uit een onontkoombare verstoring van archeologische waarden ten laste van de initiatiefnemer komt. Het genoemde onderzoek omvat het volledig archeologisch proces zoals beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), dan wel een daarop gebaseerd Programma van Eisen (PvE). De nieuwe wetgeving heeft voor de Nederlandse gemeenten vergaande consequenties, met name ten aanzien van de zorg voor het archeologisch erfgoed. Vanaf het moment van ondertekening van het Verdrag van Malta in 1992 is door de rijksoverheid beleid ontwikkeld om tot een zorgvuldige omgang met dit archeologisch erfgoed te komen, met als uitgangspunt het behoud van archeologische waarden “in situ” (ter plekke; in de bodem). Met de inwerkingtreding van de Wamz (2007) en de herziening van de Monumentenwet (1988) zijn overheden wettelijk verplicht om archeologische waarden mee te laten wegen in ruimtelijke planprocedures. Omdat de invulling van ruimtelijke plannen vooral een gemeentelijke taak is, zijn gemeenten, zoals de wetgever het heeft beoogd, de belangrijkste speler in het 'archeologische' veld geworden. De gemeenten zijn verplicht om het archeologisch bodemarchief te beschermen en daarvoor passend archeologiebeleid te formuleren. De gemeente Slochteren heeft een archeologische beleidskaart met nota laten opstellen waarin de verwachtingswaarden voor het gehele grondgebied zijn weergegeven. In Hoofdstuk 4 wordt in de paragraaf Archeologie nader op dit beleid ingegaan. 3.10.2 Monumenten Binnen de gemeente Slochteren zijn 75 objecten als rijksmonument aangewezen. Het grootste deel van deze objecten zijn agrarische gebouwen. Daarnaast staan ook kerken, alle traditionele molens, woonhuizen en enkele kunstwerken (sluis, bruggen, beelden) op de lijst. Een groot deel van het monumenten ligt in het beschermd dorpsgezicht Slochteren. Er zijn geen provinciale en gemeentelijke monumenten in Slochteren aanwezig. Binnen het plangebied Buitengebied West zijn geen (rijks)monumenten aanwezig. 3.10.3 POP In het POP 3 en de POV zijn het beschermen en versterken van cultuurhistorische waarden belangrijke beleidsdoelen. Waarden die beschermd moeten worden zijn zowel boven als onder de grond gelegen. Voor het buitengebied zijn relevant de verplichte bescherming van molens, waardevolle gebouwen en met name boerderijen en karakteristieke waterlopen. Deze zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening. 3.10.4 Gemeentelijk cultuurbeleid De raad heeft op 20 december 2012 het cultuurbeleid voor de periode 2013-2016 vastgesteld. De cultuurnota – onder de naam ‘Syncope’ - beschrijft de ambities voor de komende jaren op het gebied van kunst en cultuur. Vanuit de gedachte dat cultuur een belangrijke bijdrage levert aan een aantrekkelijk woon-, werk- en leefgebied, aangevuld met het feit dat er beperkte financiële middelen beschikbaar zijn, wordt expliciet gekozen voor méér samenhang met andere beleidsterreinen.
31
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Kunst en cultuur in al hun verschijningsvormen maken de kwaliteit van onze gemeente zichtbaar en voelbaar. Cultuur verbindt mensen. De eigenheid van een gemeenschap komt tot uitdrukking in lokale culturele evenementen, vaak geworteld in een lange traditie. Daarbij past ook een respectvolle omgang met cultureel erfgoed en de monumenten in onze gemeente. De gemeente ziet het cultuurbeleid ook als een onderdeel van de gebiedsmarketing: het verhaal van het Land van Slochteren. Kenmerkende elementen als de borg, oude en jonge monumenten en culturele evenementen versterken het beeld van Slochteren als een gemeente waar het goed wonen, werken en recreëren is. Zo vergroten we de aantrekkingskracht voor nieuwe bedrijven, ondernemers en inwoners en investeren we in de economische ontwikkeling van de gemeente. Daarbij geven we ruimte voor eigen initiatief en verantwoordelijkheid, ook in het cultuurbeleid. We bevorderen cultureel ondernemerschap. Creatieve relaties binnen het culturele domein, maar ook tussen cultuur en andere aspecten van de samenleving worden aangemoedigd.
3.11
Nieuwe economische dragers
3.11.1 Provinciaal beleid De provincie heeft in haar beleid regels opgenomen om te voorkomen dat het buitengebied sluipenderwijs wordt gebruikt voor functies die niet in het buitengebied maar in stedelijk gebied thuishoren. Dit om versnippering en verstening van het landelijk gebied te voorkomen. Onderdeel daarvan is dat bestaande niet-agrarische bedrijven slechts beperkt mogen worden uitgebreid. Nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid is alleen toegestaan in bestaande vrijgekomen (agrarische) bebouwing. Er gelden daarbij een aantal voorwaarden. de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw; uitsluitend inpandige verbouwing; de ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte blijft behoudens geringe uitwendige aanpassingen gehandhaafd; de te vestigen bedrijvigheid wordt beperkt tot de milieucategorieën 1 en 2 (lichte bedrijvigheid), bedoeld in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, editie 2007; de opslag van materialen of goederen op het erf anders dan ter verwezenlijking van de bestemming wordt uitgesloten. De provincie heeft een ontheffingsbevoegdheid opgenomen om vervangende bebouwing op te richten of een bedrijfsuitbreiding te realiseren onder voorwaarden dat de landschappelijke kwaliteit verbetert. 3.11.2 Gemeentelijk beleid In de Toekomstvisie Land van Slochteren wordt het thema hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) ook benoemd. Vrijkomende bebouwing wordt gezien als kans voor startende bedrijfjes (pioniersfunctie) en ruimte voor mantelzorg. Door nieuwe functies toe te staan kan karakteristieke bebouwing worden behouden. Ondernemers wordt een grote mate van eigen verantwoordelijkheid toebedeeld met speelruimte, maar houdt wel binnen bepaalde randvoorwaarden die de overheid stelt. Er is een specifieke beleidsnotitie in voorbereiding voor de functieverandering en bescherming van voormalige agrarische bebouwing. Naast een verruiming van de gebruiksmogelijkheden worden in het beleid ook criteria opgenomen voor het bepalen van karakteristieke boerderijen. Het beleid zal moeten aansluiten op het provinciaal beleid.
3.12
Duurzaamheid
3.12.1 Nota Duurzaam Slochteren In het najaar van 2009 is door de gemeenteraad de Nota Duurzaam Slochteren vastgesteld. In deze nota is het beleid op het gebied van milieu en duurzaamheid vastgelegd. De uitvoering van de nota is in eerste instantie gericht op de periode 2010-2013. 32
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
De beleidsvisie sluit aan op de koers die is uitgezet in de Toekomstvisie Land van Slochteren. Qua thematiek wordt hier ook op aangesloten. De ambities voor het thema Buitengebied en recreatie en toerisme zijn als volgt: Inzetten op een duurzaam gebruik van het buitengebied met een balans tussen de verschillende functies. Bestaand beleid voor landschap, groen en water voortzetten en waar nodig of mogelijk aanscherpen. Duurzaam gebruik van het buitengebied houdt in de balans vinden voor verschillende gebruikers: alleen door de verschillende functies goed op elkaar af te stemmen kunnen de kwaliteiten van het buitengebied worden benut en behouden. In een duurzaam buitengebied past geen grootschalig toerisme. Kleinschalig toerisme sluit wel uitstekend aan bij de structuur van het buitengebied en de verschillende functies die de ruimte in het buitengebied gebruiken. Beleid voor het kansen bieden aan kleinschalig toerisme verankeren in het bestemmingsplan buitengebied. Stimuleren van kleinschalige toerisme en andere vormen van duurzaam ondernemen inbrengen in Vitaal Platteland. Aanleggen en verbeteren van fiets-, wandel en vaarmogelijkheden.
33
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Hoofdstuk 4 4.1
Onderzoeken
Inleiding Dit hoofdstuk bevat de resultaten van de verschillende onderzoeken naar de randvoorwaarden voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de bijbehorende regelingen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in de volgende thema's: milieuaspecten, externe veiligheid, luchtkwaliteit, water, archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna en civieltechnische aspecten.
4.2
Milieuaspecten
4.2.1
Geluidsplan De college van Slochteren heeft op 22 februari 2011 het Geluidsplan vastgesteld. Aanleiding voor dit beleid vormt onder meer de Toekomstvisie Land van Slochteren en daarnaast een wijziging van de Wet geluidhinder waar door de gemeente meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft gekregen. Het geluidsplan is een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemeente heeft wettelijke taken op het gebied van geluid, het betreft hier onder meer besluiten over bedrijfsactiviteiten, industriële installaties, horeca en wegverkeer maar ook tijdelijke activiteiten als evenementen. Bij deze zaken wordt beoordeeld welke geluidsbelasting en hinder acceptabel is en of er in redelijkheid maatregelen getroffen kunnen worden. In het Geluidsplan is aangegeven hoe de gemeente qua geluid met de voorgenoemde activiteiten omgaat. Geluidhinder heeft een nadrukkelijke relatie met ruimtelijke ordening omdat de geluidsbelasting afneemt naarmate de afstand toeneemt. Door voldoende afstand te houden tussen geluidsbron en woningen kan geluidhinder worden voorkomen. Dit betekent wel dat er een bepaald deel van de ruimte voor het toestaan van functies verloren gaat. Er wordt dan ook gezocht naar oplossingen waarbij zoveel mogelijk aan of dichtbij de bron maatregelen worden getroffen en deze als voorwaarde te verbinden aan een vergunning of ruimtelijke procedure. De huidige geluidskwaliteit in de gemeente is in grote delen goed tot zeer goed. Het buitengebied kenmerkt zich door rust, ruimte en weidsheid. Op bepaalde plekken in het buitengebied is het heel stil. In de nabijheid van gaswinningsinstallaties van de NAM komen verhoogde geluidsniveaus voor c.q kan de vergunde geluidsruimte nog verder worden ingevuld. De oeverlanden van het Schildmeer zijn door de provincie als stiltegebied aangewezen. Op grond van de omgevingsverordening is het verboden in deze gebieden noodzakelijk geluid voort te brengen, te doen of laten voortbrengen in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rust in dat gebied kennelijk is of wordt verstoord.
4.2.2
Wegverkeerslawaai
4.2.2.1
Wet geluidhinder De Wet geluidhinder hanteert voorkeursgrenswaarden en geeft criteria aan voor het toelaten van een hogere geluidsbelasting indien de voorkeurswaarde niet gehaald kan worden. De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, waar wegen in zijn opgenomen die een zone kennen als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder, een akoestisch onderzoek wordt ingesteld. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de geluidsbelasting op woningen binnen de zone, de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg de hoogste toelaatbare normen worden overschreden. Bij woningen is de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Er kan in bepaalde situaties een hogere grenswaarde worden toegestaan (tot maximaal 68 db). De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is daarbij onder meer afhankelijk van het gebruik (burgerwoning of agrarische bedrijfswoning), de ligging (stedelijk of landelijk gebied), aard geluidsbron (nieuwe weg of bestaande weg) en het feit of het gaat om totale 34
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
nieuwbouw of vervanging van een bestaande woning. In het rapport in Bijlage 3 Nota Wegverkeerslawaai Gemeente Slochteren worden de voor alle situaties de voorkeurgrenswaarden en toelaatbare waarden getoond. Op basis van de verzamelde verkeers- en omgevingsgegevens zijn de geluidcontouren per wegvak berekend met behulp van Standaard rekenmethode I. Hierbij zijn de volgende geluidcontouren in beeld gebracht: 48 dB, 53 dB en 58 dB. De geluidcontouren zijn berekend inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder (2 dB voor wegen met snelheid van 70 km/uur of meer en 5 dB voor de overige wegen). In de bijlage zijn de onderzoeksresultaten en geluidcontouren opgenomen. In dit onderzoek is de ontwikkeling van Meerstad inbegrepen. De verkeersprognoses gaan daarbij uit van een nieuwe verkeersstructuur t.b.v. de ontsluiting van Meerstad. Het grootste deel van het wegennet in het buitengebied is in het kader van Duurzaam veilig aangewezen als 60 km-gebied. De meeste wegen hebben een beperkte verkeersintensiteit en zullen mede vanwege het regime van 60 km niet worden gezoneerd in het bestemmingsplan. Wel zal het uitgangspunt zijn om geen uitbreiding van bebouwing richting de wegzijde toe te staan tenzij dit stedenbouwkundige wenselijk is. Wegen met een hoger snelheidsregime zijn de provinciale weg N387 en de rijkswegen N33 en A7. Deze wegen zijn wel gezoneerd in het bestemmingsplan. 4.2.2.2
Saneringsprogramma VROM Het Ministerie van VROM heeft een saneringsprogramma waarbij woningen door maatregelen aan de gevel van extra geluidsisolatie worden voorzien. Dit programma staat bekend als de zogenaamde A-lijst. Deze lijst is tussen 1994 en 1998 opgesteld. De sanering aan deze woningen kan alleen door gevelmaatregelen worden uitgevoerd. Het betreft o.a. A-woningen, die in het peiljaar 1986 een bepaalde (extreem hoge) geluidsbelasting op de gevel hadden. De woningen van de A-lijst komen in aanmerking voor vergoeding van gevelisolatiekosten. Het is inmiddels niet meer mogelijk om woningen op deze lijst te plaatsen. Daarnaast zijn er de B-saneringswoningen. Dit zijn te saneren woningen met een lagere geluidsbelasting dan de A-woningen. Voor deze woningen is geen subsidie beschikbaar. In het plangebied liggen geen panden die zijn opgenomen op de A of B-Lijst.
4.2.3
Industrielawaai In het plangebied liggen geen inrichtingen waar een geluidscontour van uitgaat (geluidszoneringsplichtigebedrijven). Daarnaast heeft de uitwaartse milieuzonering van bedrijventerreinen buiten het plangrenzen ook geen invloed op het plangebied.
4.2.4
Bedrijven en milieuzonering Algemeen Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in omgevingstype: rustige woonwijk, gebied met functiemenging en bedrijventerrein. Plangebied De bedrijvigheid in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische bedrijvigheid. Het grootste deel van de agrarische bedrijven zijn grondgebonden en zijn niet vergunningplichtig en vallen onder een Amvb. Bij het bestemmen van deze bedrijven zijn de bestaande erven als uitgangspunt genomen met een bouwvlak van ten hoogste 1 hectare. Daarnaast is bij een deel van de bedrijven een uitbreidingsgebied (ontheffingsgebied) aangegeven. Bij het bepalen van uitbreidingsmogelijkheden is rekening gehouden met alle relevante milieu-aspecten. Ook bij uitbreiding van bouwvlakken van woningen is rekening gehouden met de (milieu)afstanden t.o.v. omliggende bedrijven. De agrarische bedrijven in de het plangebied liggen niet in alle gevallen op de richtlijnafstand van de bestaande woonbebouwing, maar in dat geval 35
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
kent de Wet milieubeheer specifieke regelgeving. Waar het akkerbouwbedrijven betreft, voldoet een afstand van 30 meter als richtlijnafstand. Verder is de bestaande woonbebouwing al grensstellend in relatie tot eventuele milieubelasting. Daarnaast kan er doordat bouw- en milieuvergunning per 1 oktober 2010 zijn opgegaan in de omgevingsvergunning een goede afstemming plaatsvinden tussen bouw- en milieuactiviteiten. 4.2.5
Geur Wet geurhinder en veehouderij Deze wet bevat het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven bij veehouderijen. De wet is op 1 januari 2007 in werking getreden en schrijft algemene geurbelastingsnormen en afstanden tot een geurgevoelig object voor. De wet beoogt ook een oplossing te bieden voor het zogenaamde 'op slot zetten' van agrariërs als een nabijgelegen boerderij haar functie verliest en een woonfunctie gaat krijgen. Indien een agrarische bedrijfswoning is afgesplitst van de stallen en wordt bewoond door een burger, wordt deze woning beschouwd als een geurgevoelig object ten opzichte van deze (voormalig bij de woning behorende) stallen. Dit betekent dat geurgevoelige objecten die zijn afgesplitst van de veehouderij (en dus niet meer tot de inrichting behoren) ten opzichte van de veehouderij waar de woning toebehoorde, als een geurgevoelig object worden beschouwd. Ook betekent dit dat voor een dergelijke veehouderij bij vergunningverlening, de geurbelasting nabij het van de veehouderij afgesplitste geurgevoelig object moet worden getoetst aan de geurnormen in artikel 3, eerste lid van de Wgv. Geurgevoelige objecten die zijn afgesplitst van de veehouderij (en dus niet meer tot de inrichting behoren) worden ten opzichte van een andere veehouderij afwijkend beoordeeld volgens artikel 3, tweede lid van de Wgv (indien de afsplitsing na 19 maart 2000 heeft plaatsgevonden). Een veehouderij hoeft daardoor niet de dupe te worden van een nabijgelegen bedrijf die zijn bedrijfswoning heeft afgesplitst. De inrichtinghouder die zijn bedrijfswoning afsplitst maakt zelf deze keuze, waarbij de afgesplitste woning geen lichtere bescherming krijgt toegekend. De wet biedt ook de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid op te stellen, in de vorm van bijvoorbeeld een zoneringsbeleid van landbouw. Dit is in Slochteren niet uitgewerkt.
4.2.6
Plattelandswoning Op initiatief van het kamerlid Ruud van Heugten (CDA) is in 2009 de initiatiefnota 'Beter wonen op het platteland' verschenen. Hier in wordt voorgesteld om in de Wet milieubeheer het begrip 'plattelandswoning' te introduceren en te bepalen dat voor dergelijke woningen de milieukwaliteitseisen dezelfde zijn als die milieukwaliteitseisen die aan een agrarische bedrijfswoning behorende bij een inrichting worden gesteld. Aansluitend daarbij wordt voorgesteld om in de Wet geluidhinder te bepalen dat de geluidsbelasting die van toepassing is op een agrarische bedrijfswoning ook van toepassing is op een 'plattelandswoning'. De mogelijkheden voor het toepassen van een plattelandswoning zijn afhankelijk van de landelijke wetgeving op dit punt. Het wetsvoorstel is aangenomen door de Tweede Kamer. Op 12 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het voorstel en na bekendmaking van de nieuwe wet op 23 oktober 2012 is deze op 1 januari 2013 in werking getreden. Het wetsvoorstel behelst een wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen). De wetgeving voor plattelandswoningen is alleen toepasbaar op (voormalige) agrarische bedrijfswoningen waarvan het agrarische bedrijf nog actief is. Voormalige agrarische bedrijven waarvan het agrarische bedrijf beëindigd is, dienen een “gewone” woonbestemming te krijgen. De wet is doorvertaald in dit bestemmingsplannen door het toevoegen van nieuwe afwijkingsregels. Hierdoor kan in de toekomstig in voorkomende gevallen worden afgeweken van het bestemmingsplan om het bewonen van een agrarische 36
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
bedrijfswoning door een derde mogelijk te maken. Er zijn nu geen bestaande plattelandswoningen in het bestemmingsplan opgenomen. In de juridische toelichting worden de regels uiteengezet. 4.2.7
Bodem
4.2.7.1
Bodembeleidsplan In het gemeentelijk bodembeleid is het algemeen beleidsuitgangspunt dat de goede gebiedseigen bodemkwaliteit behouden moet blijven en waar mogelijk wordt verbeterd. De algemene bodemkwaliteit op niet verdachte percelen, alsmede regels omtrent hergebruik van gronden, staan beschreven in de drie Bodembeheerplannen Buitengebied, Bebouwd gebied en Gemeentelijke wegbermen met bijbehorende bodemkwaliteitskaarten. In het bodembeheerplannen wordt gewerkt met een gebiedsindeling, gebaseerd op ruimtelijke kenmerk en historisch bodemgebruik. Binnen de deelgebieden wordt uitgegaan van een gemiddelde bodemkwaliteit. Voor oude dorpskernen wordt, vanwege oude bedrijfsfuncties, uitgegaan van een licht verontreinigde bodem. Voor het Buitengebied wordt uitgegaan van de gemiddelde bodemkwaliteit 'schoon'. Uitwisseling van grond binnen gebieden met een zelfde typering is mogelijk.
4.2.7.2
Bodeminformatiesysteem In het digitale bodeminformatiesysteem zijn alle historisch verdachte locaties opgenomen. Meestal betreft het hier voormalige bedrijfslocaties waarvan de bodemkwaliteit onbekend is. Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken (en bodemsanering) worden waar mogelijk toegevoegd aan het systeem.
4.2.7.3
Bodemtoets Initiatiefnemers van bepaalde bouwplannen zijn verplicht om bij nieuwbouw (al dan niet in combinatie functieverandering) bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een rapportage van de bodemgesteldheid in te dienen. Daaruit moet blijken of en onder welke omstandigheden nieuwe functies realiseerbaar zijn. Voor activiteiten die te maken hebben met grondverzet en/of het aanleggen van dijken en/of waterwerken is in bepaalde gevallen een aanlegvergunning nodig of een melding grondverzet. Bij grotere projecten kan een ontgrondingsvergunning nodig zijn van de provincie.
4.2.7.4
Bodeminformatie buitengebied Op basis van het gemeentelijk bodeminformatiesysteem Nazca-i, de bodemkwaliteitskaart en bodembeheersplan buitengebied Slochteren (vastgesteld juni 2008) is het plangebied van de bestemmingsplannen Buitengebied (waaronder Buitengebied West) onderzocht. Er bevinden zich 339 locaties in Nazca-i. Die zijn als volgt onder te verdelen: Aantal locaties
NSX score*
Beoordeling**
Voorbeelden Bedrijfsactiviteit
57
< 95
Potentieel verontreinigd
Handel, graanmalerij, bouwbedrijf
114
96-100
Potentieel verontreinigd
Brandstoftank, loonbedrijf
17
101-199
Potentieel ernstig verontreinigd
Autoreparatiebedrijf , transportbedrijf
18
200
Potentieel ernstig verontreinigd
Erf verharding met BSA
37
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
18
201-300
Potentieel ernstig verontreinigd
Metaalconstructiebe drijf, ondergrondse dieseltank, autowrakkenterrein
41
> 300
Potentieel spoed
Brandstoffenhandel, benzinestation, stortplaats
74
-
Niet bekend, of alleen bodemonderzoek bekend
Voor zover bekend zijner geen ernstige bodemverontreinigingen aanwezig die binnen een bepaalde tijd gesaneerd zouden moeten worden. De provincie Groningen is het bevoegd gezag voor dergelijke gevallen. Onder de projectnaam Aanpak Werkvoorraad heeft de provincie Groningen in 2009-2010 historische en oriënterende bodemonderzoeken uitgevoerd op de meest potentieel ernstige locaties. Voor het buitengebied heeft dit geen geval van ernstige bodemverontreiniging aan het licht gebracht. Voor de minder potentieel ernstige locaties wordt dit derhalve ook niet verwacht. De provincie Groningen draagt ook zorg voor de bodemkwaliteit van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen (convenant BSB). Volgens de bodemkwaliteitskaart is de gemiddelde bodemkwaliteit van het buitengebied van de onverdachte locaties (de niet genoemde locaties) goed. Dat wil zeggen, de grond is schoon, de gehalten van de gemeten stoffen uit het standaardpakket liggen beneden de streefwaarden. Uiteraard zijn er niet op elk perceel boringen in het veld gedaan, dus in de praktijk is het mogelijk om toch een bodemverontreiniging aan te treffen waar dat op basis van de gegevens niet verwacht werd. De gemiddelde bodemkwaliteit van de verdachte locaties en van de erven is op basis van de bekende onderzoeken licht verontreinigd. Gehalten liggen boven de streefwaarden voor schone grond. Lichte verontreinigingen vormen echter geen belemmeringen voor bouwactiviteiten. 4.2.7.5
Relatie bestemmingsplanprocedure In het kader van het vaststellen van dit nieuw bestemmingsplan laat de gemeente Slochteren zelf geen milieukundig bodemonderzoek uitvoeren, ook niet op potentieel ernstig verontreinigde of spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging, omdat hier geen actueel risico wordt verwacht. In het kader van een te verlenen omgevingsvergunning, een milieuvergunning of een te accepteren melding Activiteitenbesluit kan de gemeente een milieukundig bodemonderzoek eisen van de aanvrager. Volgens de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit is de perceeleigenaar zelf verantwoordelijk voor de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Dit geldt ook voor grondverzet. Grondverzet, zowel aan- als afvoer, dient te voldoen aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Er geldt in veel gevallen een meldingsplicht. Grond dat voldoet aan de Achtergrondwaarden, vastgesteld met een partijkeuring, kan overal multifunctioneel worden toegepast als bodem. Voor grond dat niet voldoet aan de Achtergrondwaarden dient een passende bestemming te worden gezocht.
4.2.7.6
Bestemmingen buitengebied Het bestemmingsplan is een conserverend plan, waarbij de huidige situatie als uitgangspunt wordt genomen voor het aanwijzen van bestemmingen. Dit betekent dat voor een groot deel van het gebied de bestaande gebruiksmogelijkheden blijven bestaan en/of kunnen worden voortgezet. Hieronder wordt ingegaan op functiewijzigingen in het gebied (VAB's), functieverruiming (beroepen aan huis) en bijzondere locaties. Vrijgekomen agrarische bebouwing; Kwantitatief vormt de vrijgekomen agrarische bebouwing (de VAB's) de grootste groep van objecten waar wel een bestemmingswijziging plaatsvindt (wijziging van agrarisch naar wonen). Dit zijn panden die de afgelopen jaren zijn onttrokken aan de agrarische 38
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
bedrijfsvoering en nu voornamelijk als woonboerderij worden gebruikt, al dan niet in combinatie met hobbymatige agrarische activiteiten. Omdat ten tijde van de agrarische bestemming ook al een (bedrijfs)woning was toegestaan, veranderd in het nieuwe bestemmingsplan het aantal nieuwe woonfuncties feitelijk niet. Het toevoegen van extra wooneenheden in deze panden (of extra woningen op het erf) is op grond van dit bestemmingsplan niet toegestaan. Aangenomen wordt dat de bodemkwaliteit op de locaties waar de agrarische bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming (de VAB's) geschikt is, of is te maken, voor een woonfunctie. Beroep aan huis Bij woningen is een afwijkingsregeling opgenomen voor kleinschalige aan huis-verbonden-beroepen of bedrijven. Het betreft hier alleen lichte bedrijven die vallen onder categorie A van het Activiteitenbesluit. Naar verwachting hebben deze activiteiten geen negatieve invloed op de bodemkwaliteit. Bijzondere locaties In het buitengebied is op grond van bodemonderzoek van een aantal percelen bekend dat er sprake is van bodemvervuiling. Daarnaast is op bepaalde percelen vermoedelijk sprake van bodemverontreiniging op grond van het historisch gebruik. Het betreft hier vooral (voormalige) bedrijfslocaties en voormalige stortplaatsen of baggerdepots. In het bestemmingsplan worden op deze locaties geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt. 4.2.8
M.e.r. beoordeling Voor een bestemmingsplan is het in bepaalde gevallen noodzakelijk een m.e.r.(-beoordeling) op te stellen. Een milieueffectrapportage is wettelijk verankerd in de Wet milieubeheer (artikel 7.1 tot en met 7.42). Naast de Wet milieubeheer is het Besluit milieueffectrapportage belangrijk om te bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r. procedure moet worden doorlopen. In het Besluit mer staat wanneer een m.e.r.–procedure of een m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden. Er wordt gekeken naar de activiteit, de omvang van de activiteit (en enkele andere kenmerken) en het besluit dat de activiteit mogelijk maakt. In onderdeel C en D van de Bijlagen bij het Besluit mer (de C- en D-lijst’) is per categorie van activiteiten een drempelwaarde gegeven. Als de activiteit groter is dan de drempelwaarde in de C-lijst moet er altijd een m.e.r.-procedure doorlopen worden. De activiteit is dan direct m.e.r.-plichtig. Boven de drempelwaarde in de D-lijst moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden als de activiteit: voorkomt in kolom 1 van de D-lijst; groter is dan de drempelwaarden in kolom 2, en mogelijk gemaakt wordt door een besluit in kolom 4. Bestemmingsplan Buitengebied In het bestemmingsplan wordt aan geen van de genoemde activiteiten, die onderdeel uitmaken van de C- en D-lijst ruimte geboden. Alle gerealiseerde of projecten die reeds in uitvoering zijn (zoals de natuurontwikkeling en herinrichting Midden-Groningen) worden in het plan meegenomen. Voor deze projecten is in het voortraject, wanneer nodig, een M.E.R. procedure doorlopen. Er wordt geen ruimte geboden aan grootschalige toeristische voorzieningen. In het bestemmingsplan wordt ook niet voorzien in een reservering van gronden voor de aanleg van nieuwe buisleidingstraten. De gemeente Slochteren is hierin geen initiator, noch zal zij het bevoegd gezag zijn voor de planologische inbedding van de betreffende tracés. Hiervoor worden inpassingsplannen opgesteld door provincie en/of het Ministerie van I&M, voorafgegaand door een M.E.R. Ook de uitbreiding of oprichting van intensieve veehouderijen (met de aantallen dieren zoals genoemd in het besluit M.e.r.) wordt niet mogelijk gemaakt ingevolge dit bestemmingsplan. De stalvloeroppervlakte die vergund is op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is leidend.
39
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
4.3
Externe veiligheid
4.3.1
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen is het wettelijk kader waarin (afstands)normen worden gesteld met betrekking tot risicovolle inrichtingen. Met name de relatie met risicogevoelige objecten in de omgeving is daarbij van belang die verbonden zijn aan bepaalde inrichtingen. Doel is te voorkomen dat personen die permanent op een plaats verblijven een onevenredig groot risico lopen als gevolg van een ramp met een risicobron. Naast inrichtingen is deze normstelling ook van toepassing op het transport van gevaarlijke stoffen. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten Bij kwetsbare objecten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales. Er worden daarnaast twee vormen van risico onderscheiden: plaatsgebonden risico en groepsgebonden risico. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Dit risico laat zich goed ruimtelijk vertalen aangezien het gaat om punten waar zich een bepaald risico voordoet. Deze punten kunnen worden verbonden tot een contour. De grenswaarde voor kwetsbare objecten is 10 -6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten wordt dit als richtwaarde gehanteerd. Groepsrisico Het groepsrisico (GR) is een maat voor het overlijdensrisico voor een groep personen in een bepaald gebied als rechtstreeks gevolg van hun afwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en van een ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Vanuit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) geldt een plicht tot verantwoording van het groepsrisico bij het opstellen van ruimtelijke plannen en/of het voeren van planprocedures. Bij deze motivering wordt aandacht geschonken aan: het aantal personen in het invloedsgebied; het groepsrisico; de mogelijkheden tot risicovermindering; de alternatieven; de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken; de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.
40
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
4.3.2
Wetgeving aardgastransportleidingen Voor ruimtelijke plannen binnen toetsingszones van risicovolle buisleidingen is sinds 1 januari 2011 het Besluit Externe veiligheid Buisleidingen van toepassing. Dit besluit is in de plaats getreden van de circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984 en de circulaire 'Bekendmaking van de voorschriften ten behoeve van de zonering langs brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie' uit 1991.
4.3.3
Wetgeving risicovolle transportassen Voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteisgebied) van de risicovolle transportassen (spoor, weg of water) is de circulaire "RisicoNormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen" (RNVGS) van toepassing. Deze circulaire zal naar verwachting in 2013 vervangen worden door het Besluit transportroutes externe veiligheid en het daaraan gekoppelde basisnet. Voor provincie Groningen is inmiddels het provinciaal basisnet vastgesteld.
4.3.4
Provinciaal basisnet Het Provinciaal Basisnet Groningen is het antwoord op de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen waarin een borging van risico-afstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen wordt aangekondigd. Het doel is om deze transportroutes vast te leggen en een systeem te creëren waarbij rekening kan worden gehouden met de dynamiek van transport en toekomstige groei. Om dit bereiken wordt langs een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) in beginsel een zone van 200 meter aangehouden waarin de beleidsvrijheid voor bepaalde functies mogelijk wordt beperkt. Dit heeft betrekking op gebouwen voor beperkt zelfredzame personen (ziekenhuizen, zorgcentra of scholen). Daarnaast zal binnen dit gebied het groepsrisico moeten worden verantwoord. Voor Slochteren is de volgende infrastructuur opgenomen in het provinciaal basisnet: A7, N33, N387, N860, N865, N987 en Eemskanaal. De A7, N33 en het Eemskanaal zijn tevens opgenomen in het nationaal basisnet. Voor deze infrastructuur geldt dat binnen een zone van 30 meter geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht en tevens het vestigen van nieuwe functies (scholen, zorgwoningen, zorgcentra, etcetera) voor beperkt zelfredzame personen wordt uitgesloten. Daarnaast geldt voor een zone van 200 meter een verantwoording van het groepsrisico.
4.3.5
Plangebied Binnen het plangebied bevinden zich inrichtingen, buisleidingen en transportassen die onder de werking van het Bevi, Betev en Bevb vallen. In het onderstaande worden de conclusies weergegeven voor de onderscheiden risicobronnen. Voor de uitgebreide rapportages wordt in de paragrafen naar de diverse bijlagen.
4.3.5.1
LPG-tankstations (Bevi) In het plangebied bevindt zich ten noorden van de A7 een tankstation dat onder de werking van het BEVI valt, aangezien daar LPG wordt opgeslagen en afgeleverd. In de milieuvergunning is voor de verkoop van LPG een jaarlijkse doorzet van ten hoogste 1000 m³ is toegestaan.
Naam inrichting
Risico- Verantwoording groepsrisico contou r PR (in m)
41
GR (in m)
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
tankstation Total Veenborg A7 (noord) vulpunt 40 reservoir 25 afleveringsinstallatie 15
150 150
Er is geen bebouwing aanwezig is binnen een 10 -6 risicocontour van 120 meter. De LPG doorzet van de inrichting bedraagt minder dan 1500 m3 per jaar. De opslag van LPG vindt plaats in een ondergrondse tank met een waterinhoud van 20 m3. In het invloedsgebied van het vulpunt LPG en de tank is slechts 1 woning aanwezig. Daarmee is geen sprake van groepsrisico, zoals gedefinieerd in Artikel 1 lid 1 onder k van het BEVI. Een verantwoording van het groepsrisico als bedoeld in Artikel 12 van het BEVI is in deze situatie derhalve niet aan de orde.
Daarnaast liggen er in de nabijheid van het plangebied een (LPG) tankstations waarvan het invloedsgebied reikt tot het plangebied. De PR 10-6 contour reikt niet tot in het plangebied. Naam inrichting
Risico- Motivering groepsrisico contour PR 10 -6 invloedszone (in m) GR (in m)
tankstation Texaco Dikke Linde A7 (zuid) vulpunt 40 reservoir 120 afleveringsinstallatie 15
4.3.5.2
150 150
Er is geen bebouwing aanwezig binnen de 10 -6 risicocontour van 120 meter. De LPG doorzet van de inrichting bedraagt minder dan 1500 m3 per jaar. De opslag van LPG vindt plaats in een bovengrondse tank met een waterinhoud van 20 m3. In het invloedsgebied van het vulpunt LPG en de tank zijn geen woningen aanwezig. Daarmee is geen sprake van groepsrisico, zoals gedefinieerd in Artikel 1 lid 1 onder k van het BEVI. Een verantwoording van het groepsrisico als bedoeld in Artikel 12 van het BEVI is in deze situatie derhalve niet aan de orde.
Inrichtingen buiten de gemeente In de nabijheid van het plangebied, maar buiten de gemeente bevinden zich op 2 locaties (clusters van) risicobronnen. In Foxhol zijn twee risicobronnen aanwezig waarover het volgende kan worden gesteld: Avebe Op het terrein van Avebe is volgens de professionele risicokaart een MCA-tank aanwezig (monochloorazijn, toxisch) en een propaantank (brandbaar/explosief). De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de MCA-tank ligt op 115 meter. De 1% letaliteitafstand is 170 meter. Beide contouren liggen niet over het plangebied. De effectcontour 'gewond' is 3200 meter. Deze contour ligt wel over het plangebied, maar is planologisch niet relevant. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de propaantank ligt op 23 meter. De 1% letaliteitafstand is 235 meter. Beide contouren liggen niet over het plangebied. De effectcontour 'gewond' is 390 meter. Deze contour ligt ook niet over het plangebied. Bay Systems (voorheen Resina). Op het terrein van Bay Systems bevinden zich opslagloodsen (toxische verbrandings-producten) en een opslag van propyleenoxide (brandbaar/explosief). De berekende plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ligt in de richting van het plangebied op ongeveer 300 meter vanaf de risicobron. De 1% letaliteitafstand (in de QRA berekend voor weerklasse F1,5) is 900 meter. Deze effectcontour reikt ook niet tot het plangebied.
42
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
4.3.5.3
Buisleidingen In opdracht van de gemeente Slochteren is door het Steunpunt Externe Veiligheid Groningen een risico-inventarisatie gemaakt voor alle buisleidingen onder de werking van het Bevb waarvan het invloedsgebied geheel of gedeeltelijk over het plangebied van dit bestemmingsplan ligt. Bij de inventarisatie is naar beide bestemmingsplannen Buitengebied gekeken. De volledige inventarisatie, analyse en conclusies zijn als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. Behalve de bestaande leidingen zijn ook de beoogde tracés voor nieuwe buisleidingstraten als weergegeven in het POP 3 en de Structuurvisie Buisleidingen weergegeven in de kaart behorende bij de uitgebreide risicoanalyse voor buisleidingen. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico is geconcludeerd dat binnen het plangebied geen bestaande kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour van buisleidingen liggen. Ook maakt het bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk binnen de PR 10-6. Vanwege de omvang is het onderzoeksgebied (de twee bestemmingsplangebieden) in vier kwadranten verdeeld. De conclusies ten aanzien van het groepsrisico zijn per kwadrant weergegeven. Voor het plangebied Buitengebied West is alleen het zuidwestelijke kwadrant van belang. Zuidwest-kwadrant Plaatsgebonden risico Er is sprake van een plaatsgebonden risico PR 10-6 buiten de belemmeringenstrook bij de NAM leiding 501130 nabij Froombosch. Er is geen bestaande bebouwing aanwezig binnen deze plaatsgebonden risicocontouren. Groepsrisico Het invloedsgebied van één of meer leidingen ligt geheel of gedeeltelijk over het plangebied. Er is blijkens de weergave in alle FN-curves geen groepsrisico van betekenis. Het groepsrisico is voor alle leidingen lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Derhalve wordt het groepsrisico als acceptabel beoordeeld.
4.3.5.4
Transport gevaarlijke stoffen Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het provinciale Basisnet. Hiervoor geldt een bestemmingsplan niet mag voorzien in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen binnen een zone van 30 meter aan weerszijden van de wegrand van- of spoorrails van de op bijlage 17 van de provinciale omgevingsverordening aangegeven transportroutes. In het onderstaande worden de diverse wegen benoemd. Wegen Het invloedsgebied voor de transportmodaliteit weg wordt, voor het provinciaal basisnet Groningen, gesteld op 200 meter aan weerszijden van de weg. De 200 meter is gebaseerd op het scenario BLEVE. Daarnaast moet voor bouwplannen binnen 200 meter langs alle Basisnetwegen onder bepaalde omstandigheden het groepsrisico verantwoord worden mits het GR toeneemt en/of boven een bepaalde waarde uitkomt. Het effectgebied van het scenario hittebelasting als gevolg van een plasbrand is 30 meter rondom wegen. Daarbij is rekening gehouden met het effect, niet met de kans, waardoor wordt uitgegaan van één afstand. Het uitgangspunt van de provincie is dat op elke rijks- provinciale- of spoorweg in de provincie transport van brandbare vloeistoffen plaatsvindt. Om deze reden projecteren wij de zone van 30 meter ter bescherming van minder zelfredzame personen rondom alle rijks-, provinciale en spoorwegen. Omdat de bescherming van minder zelfredzame personen geborgd moet kunnen worden in een ruimtelijk plan, is gekozen om nieuwe objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen niet te projecteren binnen de 30-meterzone. Onder objecten voor minder zelfredzame personen worden objecten verstaan zoals: 43
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bejaardenhuizen, dagverblijfplaatsen voor minder zelfredzame personen (bv. sociale werkvoorziening) cellencomplex(en) of daarmee gelijkgestelde inrichtingen. Rijksweg A7 Groningen-Nieuweschans De A7 is behalve onderdeel van het provinciale Basisnet, ook onderdeel van het nationaal Basisnet. De A7 kent geen plaatsgebonden risicocontour PR 10-6, omdat deze niet verder reikt dan de weg zelf. Ten aanzien van de ontvangerszijde wordt in het onderstaande kort weergegeven op welke locaties een groepsrisicoverantwoording nodig is, vanwege de hoge dichtheid van het aantal verblijvende personen en/of het verblijf van groepen beperkt zelfredzame personen.
A7
nationaal basisnet / PRmax provinciaal basisnet Groningen
scenario's t.b.v. GR
geen nieuwe objecten t.b.v. minder zelfredzame personen
nationaal
plasbrand (30 m.) BLEVE (200 m.)
30 m.
n.v.t.
Het aantal verblijvende personen binnen het invloedsgebied van de genoemde weg neemt niet toe als gevolg de regels bij recht of uitwerking van dit bestemmingsplan. Hiermee kan worden geconcludeerd dat op grond van het BTEV een nadere GR-verantwoording achterwege kan blijven, omdat het Groepsrisico niet toeneemt. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een dichtheid van meer dan 41 woningen/ha. Ook is binnen de zone van 200 meter van de A7 binnen het plangebied geen sprake van een dichtheid van meer dan 41 woningen/ha. Binnen het invloedsgebied van 200 meter vanaf het basisnet (A7) is op dit moment ook geen enkel (beperkt) kwetsbaar object, waaronder woningen, aanwezig. Spoorwegen In het provinciaal Basisnet is het spoorvak Groningen-Zuidbroek het enige spoorvak dat relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan. De PR 10-6 contour ligt ver buiten het plangebied. Het invloedsgebied van dit spoorvak is vastgesteld op 1500 meter, waardoor het invloedsgebied reikt tot het bestemmingsplan. Alleen in geval van een rampscenario waarbij personen blootgesteld worden aan toxisch gas is deze invloedszone van toepassing. De kortste afstand van de rand van de spoorlijn tot het plangebied bedraagt meer dan 200 meter. Aangezien het plangebied zodoende buiten een straal van 200 meter van die transportroute ligt, hoeft alleen maar ingegaan te worden op de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe kwetsbare objecten binnen het betreffende gebied, waarmee kan worden geconcludeerd dat als gevolg van het plan niet meer personen binnen het invloedsgebied zullen verblijven en er geen verslechtering van het groepsrisico plaatsvindt. 4.3.5.5
Bestrijdbaarheid Ter motivering van de groepsrisicoverantwoording wordt in het onderstaande ingegaan op de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de middelen om de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen te beperken. Effecten LPG-tankstations: Bij een explosie ligt de 1% letaliteitsgrens op circa 230 meter. 44
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Hierdoor zijn in het plangebied dodelijke hittestraling- en overdrukeffecten mogelijk. Gezien het beperkt aantal verblijvende personen in het invloedsgebied wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Basisnet: Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee maatgevende ongevalscenario's mogelijk: een plasbrand en een explosie (BLEVE). Uit referentiescenario's blijkt dat de bij een plasbrand de 1% letaliteitsgrens op circa 60 meter ligt. Bij een explosie ligt deze grens op circa 230 meter. Er zijn in het plangebied dodelijke effecten van een plasbrand of explosie mogelijk. Hogedruk aardgastransportleidingen: in het plangebied liggen diverse hogedruk aardgasbuisleidingen. Er zijn hier dodelijke hittestraling- en overdrukeffecten mogelijk. Voor het bestrijden van incidenten geldt dat een gasbrand niet geblust mag worden in verband met explosiegevaar, hetgeen het snel en effectief bestrijden bemoeilijkt. De brandweer zal zich daarom in dergelijke gevallen richten op het bestrijden van secundaire branden en het assisteren bij het ontruimen van de gevarenzone. Het groepsrisico ligt ruim onder de oriënterende waarde en wordt acceptabel geacht. Bereikbaarheid De opkomsttijd in het buitengebied vormt geen probleem. Het plangebied is over het algemeen voldoende snel en in voldoende mate tweezijdig bereikbaar. Een aantal objecten, zoals in het vrije veld liggende boerderijen en de meeste NAM-locaties, kunnen slechts door één toegangsweg worden bereikt en zijn daardoor redelijk tot slecht bereikbaar (eenzijdig). Voor het overige vormt de bereikbaarheid van objecten in het plangebied geen probleem. Bluswatervoorzieningen In het grootste gedeelte van het plangebied zijn onvoldoende bluswatervoorzieningen beschikbaar (witte vlekken). Daardoor kan de brandweer op bepaalde plekken niet optimaal beschikken over bluswater. Met name voor locaties waar sprake is van een aantal risicolocaties zoals de rijks- en provinciale wegen en de LPG-tankstations aan de A7 geldt dit als aandachtspunt. Op locaties waar geen goede bluswatervoorzieningen voorhanden zijn, is de brandweer aangewezen op tertiaire bluswatervoorzieningen (groot watertransport). Gelet op de benodigde opkomst- en opbouwtijd beperkt dit het snel en effectief bestrijden van incidenten. De Brandweer Regio Groningen werkt aan het project 'Witte vlekken in de bluswatervoorziening' om tot oplossingen te komen voor verbetering van de knelpunten. 4.3.5.6
Zelfredzaamheid Uit de beoordeling van het aspect 'zelfredzaamheid' blijkt, dat in de invloedsgebieden van risicovolle inrichtingen en transportroutes geen objecten liggen waar sprake is van (mogelijk) langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen (kleine kinderen, zieken en ouderen). De in het plangebied aanwezige personen vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, die als zelfredzaam wordt beschouwd. Nagenoeg het gehele plangebied ligt buiten het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS). Aangezien het WAS niet is bedoeld voor buitengebieden, zal alarmering van bevolkingsgroepen op een andere wijze moeten plaatsvinden (radio, televisie, sms, geluidswagen enz.). Samenvattend geeft het aspect zelfredzaamheid geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.
4.3.5.7
Verantwoording groepsrisico Gezien het beperkte aantal verblijvende personen in het invloedsgebied van de risicovolle inrichtingen en de transportroutes van gevaarlijke stoffen, wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Het bestemmingsplan gaat grotendeels uit van het bestemmen van de feitelijke situatie, waarbij geen stijging van het groepsrisico te verwachten. Daarnaast neemt het aantal verblijvende personen in het invloedsgebied niet significant toe ten gevolge van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
45
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
4.3.6
Flexibiliteitsbepalingen Ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan met de flexibiliteitsbepaling 'afwijkingsbevoegdheid' mogelijk worden gemaakt dienen uitvoerbaar te zijn. In dit bestemmingsplan zijn deze flexibiliteitsbepalingen alle uitvoerbaar omdat die mogelijk zijn om toe te passen buiten de 10-6 PR- contour en zonder dat de ontwikkelingen een significante toename van het Groepsrisico met zich meebrengen. Bij de toepassing van andere flexibiliteitsbepalingen (wijzigingsbevoegdheid) zal echter de externe veiligheidssituatie nader dienen te worden beschouwd op de dan geldende externe veiligheidssituatie in relatie met de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling.
4.4
Luchtkwaliteit Uit het luchtkwaliteitsonderzoek, zie Bijlage 4 Nota Luchtkwaliteitsonderzoek Gemeente Slochteren (WMA, juni 2008), is gebleken dat de achtergrondconcentraties van alle onderzochte stoffen ruim onder de luchtkwaliteitsnormen liggen. Ook nabij drukke wegen in de gemeente, op 5 en 10 meter van de wegkant, voldoet de luchtkwaliteit aan de geldende normen nu en in de toekomst (inclusief Meerstad). Ook bij de realisatie van nieuwe functies met een verkeersaantrekkende en/of genererende werking blijft de totale concentratie als gevolg van de toename beneden de normen. Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling en realisering van nieuwe bestemmingsplannen tot aan de scenario's die zijn beschreven in het luchtkwaliteitsonderzoek (waaronder realisering 1500 nieuwe woningen, aanleg recreatiegebied). Alleen bij bestemmingsplannen met een nog grotere verkeersaantrekkende werking zal aanvullend onderzoek moeten plaatsvinden. Nabij rijks-, provinciale of gemeentelijke wegen zijn er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen om gevoelige functies toe te staan. Omdat bij deze actualisering er slechts in beperkte mate nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt kan er ruimschoots worden voldaan aan de normen.
4.5
Civieltechnische aspecten
4.5.1
Rioolpersleiding In het plangebied liggen ook een rioolpersleiding. Aan dit trace is een dubbelbestemming toegekend ter bescherming van de leiding. De persleiding heeft behoudens de zakelijk rechtstrook geen invloed op de planologische mogelijkheden van de gronden.
4.6
Water
4.6.1
Waterbeleid Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het waterbeleid, zoals opgenomen in de nota Waterbeleid 21e eeuw, heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen: vasthouden, bergen en afvoeren; schoonhouden, scheiden en zuiveren. De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. Op gemeentelijk niveau zijn drie beleidsdocumenten relevant: het Waterplan 46
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Slochteren – Watersysteemplan Duurswold (2008), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP, 2008) en de voorloper van deze plannen, de visie 'Het water van Slochteren' (2007). 4.6.1.1
Het water van Slochteren Vooruitlopend op het gemeentelijke watersysteemplan is er een watervisie opgesteld 'Het water van Slochteren'. In het Waterplan wordt de visie van Slochteren t.a.v. de waterkwaliteit en ecologie en de visie t.a.v. water en ruimtelijke ordening verwoord in ambitieniveaus. Er is gekozen voor drie oplopende ambitieniveaus die voor het watersysteem van de bebouwde omgeving in Slochteren mogelijk zijn: basis ('eerlijk water'), midden ('heerlijk water') dat hogere ambities heeft dan basis water, en hoog ('begeerlijk'), het hoogste niveau. Voor elk niveau gelden maatstaven t.a.v. de waterkwaliteit, de waterbodem, natuur, inrichting, cultuur en gebruik. De watervisie kent de volgende beleidsuitgangspunten: Bestaande watergangen zo mogelijk benutten als drager voor de verbinding tussen natuur en cultuur. Aantrekkelijkheid van de grotere wateren (onderdeel van de boezem) voor toervaart verbeteren. Aantrekkelijkheid van de kleinere watergangen en sloten voor kanogebruik verhogen. De visuele aantrekkelijkheid en verschillende gebruiksmogelijkheden van watergangen en waterpartijen benutten ten behoeve van de kwaliteit van de woonomgeving. Water inpassen bij nieuwbouw en herstructurering van woonwijken en bedrijventerreinen. Inrichtingprincipes: vasthouden-bergen-afvoeren. Géén verslechtering van watersysteem bij ruimtelijke ingrepen (stand-still principe), anders compensatiemaatregelen elders. Géén verslechtering van waterkwaliteit bij ruimtelijke ingrepen (stand-still principe). Watertoets bij elk ruimtelijk plan. Aansluiten bij de gemeentelijke visies op dorpsniveau. Versterken van de cultuurhistorische waarden in relatie met water. Versterken van de recreatieve waarden in relatie met water.
4.6.1.2
Watersysteemplan De gehele gemeente Slochteren maakt onderdeel uit van het watersysteem Duurswold, dat een samenhangend watersysteem vormt dat binnen het gebied valt waar het waterschap Hunze en Aa's het waterbeheer voert. Het waterschap heeft samen met Slochteren een Waterplan opgesteld (2008) voor het gebied Duurswold. Het grondgebied van Slochteren omvat ongeveer 75% van het watersysteem Duurswold. Binnen het watersysteem worden drie componenten onderscheiden: het boezemgebied, het landelijk gebied en het bebouwd gebied. Boezemsysteem Het boezemsysteem bestaat in hoofdlijnen uit het Schildmeer, de Groeve het Afwateringskanaal Duurswold, Slochterdiep, Scharmer Ae en zijtakken van deze waterlopen. De boezem ligt grotendeels tussen kaden, verhoogd in het landschap. De boezem voert het overtollig water, dat uit de omliggende polders naar de boezem wordt gemalen, af naar zee. In perioden van watertekort voert de boezem water aan voor de polders. Daarnaast heeft de boezem ook een belangrijke ecologische functie en heeft een groot deel van de boezem ook een vaarweg functie en is het van belang voor diverse vormen van recreatie en beleving. Om in de toekomst voldoende ruimte te hebben voor verbetering, versterking en eventuele verhoging van kaden streeft het waterschap er naar om langs de boezemkaden een vrijwaringzone langs boezemkaden te handhaven van ten minste 15 m breedte. De bedoeling is dat zich in deze vrijwaringzone geen ontwikkelingen voordoen die beperkingen zouden kunnen inhouden voor toekomstige kadeverbetering. Het streven is dat de vrijwaringzones ook als zodanig in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Hoewel het ambitieniveau op bepaalde plaatsen hoger ligt, wordt vooralsnog uitgegaan van een beschermingszone van 5 47
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
meter vanuit de teen van de waterkering. Landelijk gebied Het systeem van watergangen en poldergemalen is in het landelijk gebied van Duurswold zodanig ingericht dat wateroverlast nu niet en naar verwachting in de komende jaren ook geen probleem vormt. Knelpunten die lokaal kunnen ontstaan door bodemdaling (onder invloed van veenoxidatie en gaswinning) kunnen naar verwachting worden opgelost door aanpassingen in het peilbeheer en eventueel aanpassingen in de detailontwatering. In het kader van functieveranderingen in de landinrichtingen Midden-Groningen, Meerstad en Westerbroek zullen in delen van het landelijk gebied de komende jaren aanpassingen in de waterhuishouding worden doorgevoerd. Daarbij zal gezorgd worden dat hiervan geen negatieve effecten voor de rest van de waterhuishouding zal ontstaan. Bebouwde gebieden In de bebouwde gebieden is over het algemeen de waterhuishouding op orde. Een groot deel van het bebouwde gebied beschikt nog over een gemengd rioolstelsel. In nieuw te ontwikkelen gebieden wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij hemelwater apart wordt opgevangen en gescheiden van het afvalwater. Ook wordt bij de aanleg van nieuwe bebouwde gebieden als woonwijken en bedrijventerreinen extra waterberging aangelegd ter compensatie van de toename aan verharding/bebouwd oppervlak. 4.6.1.3
Gemeentelijk rioleringsplan Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wm een zorgplicht ten aanzien van de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. Onder stedelijk afvalwater wordt afvalwater verstaan dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Deze zorgplicht wordt doorvertaald in een rioleringsplan. De speerpunten van het gemeentelijk rioleringsplan (2008) zijn: zoveel mogelijk hemelwater van schoon oppervlak rechtstreeks naar oppervlaktewater afvoeren; doelmatig reduceren van de vuilemissie via overstorten; doelmatig beheren van de rioleringsobjecten; tijdig inspelen op toekomstige ontwikkelingen. Bij uitbreiding van de bebouwing moet worden afgekoppeld van het bestaande rioleringstelsel. Bij rioolvervanging wordt een nieuw gescheiden rioolstelsel aangelegd. In 2008 Is de bestaande RWZI in Slochteren gesloten. Door de aanleg van een rioolpersleiding richting de RWZI Foxhol, zijn de locaties in Slochteren en Siddeburen overbodig geworden. Er is nog geen nieuwe functie/ bestemming voor de voormalige RWZI gevonden.
4.6.2
Keur waterschap Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist. In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen. Daarnaast zijn er in de keur ook regels over beschermingszone langs (boezem)kades en beschermings- en obstakelvrije zones langs hoofdwatergangen opgenomen. De beschermingszones worden aangegeven of omschreven in de legger. Bij het ontbreken van een legger geldt een beschermingszone een strook van 5 meter, waarbij de 5 meter moet worden gerekend vanaf de insteek of de teen van het waterstaatswerk. Indien een onderhoudsstrook aanwezig is dan hoort dat deze bij het waterstaatswerk en niet bij de beschermingszone. De onderstaande figuren (afkomstig uit de Keur) illustreren de beschermingszone van respectievelijk een waterkering en een watergang. 48
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
49
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
4.6.3
Notitie stedelijk waterbeheer In 2011 is door het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld, deze notitie vervangt de versie uit 2003. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake stedelijk waterbeheer waar alle betrokken partijen hun rol in moeten pakken, waaronder gemeenten in hun ruimtelijke plannen. Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen waardoor de volgende doelstelling moet worden bereikt: “Water wordt als ordenend principe door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.“ Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn: Onderwerp
4.6.4
Probleem
Oplossingsrichting
Ruimte voor water
Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden.
Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken.
Taakverdeling
Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers.
Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen.
Watersysteem
Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem.
Duurzame inrichting, basisinspanning/ waterkwaliteitspoor intensiveren, alternatieve oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem.
Beheerplan 2010-2015 Het beheerplan geeft weer op welke wijze het waterschap Hunze en Aa's haar watertaken (waterkering en waterbeheer) op hoofdlijnen vormt geeft in de gestelde periode. In het plan zijn ook de maatregelen in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) opgenomen die het waterschap tot en met 2015 zal uitvoeren. Daarnaast wordt er teruggekeken op het beheerplan 2003 - 2009, waarin samen met de omgeving binnen het proces ‘Waterdrager’ per deelgebied een toekomstperspectief is opgesteld voor Waterbeheer 21ste Eeuw (WB21) en KRW, met gekwantificeerde opgaven en oplossingen. In dit beheerplan is de uitkomst van het proces ‘Waterdrager’ samengevat en zijn de opgaven en maatregelen aangegeven.
4.6.5
Plangebied Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van karakter, waarbij de bestaande functies worden bestemd. Er worden geen wezenlijke veranderingen in de waterhuishouding voorzien. Grootschalige ontwikkelingen zijn op grond van dit bestemmingsplan aldus niet mogelijk. Het plan biedt (zoals nagenoeg elk bestemmingsplan) voorts de mogelijkheid voor uitbreiding van agrarische bedrijven en uitbreidingen van woningen inclusief bijgebouwen. Nieuwe bouwpercelen voor woningen en/of bedrijven zijn niet voorzien. Zowel bij de ontwikkelingen bij recht als bij de ontwikkelingen na wijziging van het bestemmingsplan dienen de beleidsuitgangspunten van het Waterplan (waaronder afnemen watertoets) te worden nagekomen. Het toevoegen van nieuwe bebouwing of verharding in het buitengebied bij een oppervlakte groter dan 1500 m² zal dan ook gecompenseerd moeten worden met waterberging. In de bebouwde kom ligt deze grens een stuk lager (vanaf 150 m²). In algemene zin kan worden opgemerkt dat, onder meer door naast het bestemmen 50
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
van de hoofdwateren het als zodanig bestemmen van belangrijke groenstructuren in het plangebied, wordt voorkomen dat deze groenstructuren worden verhard. Dit draagt mede bij aan de instandhouding van het bestaande watersysteem. Aan hoofdwatergangen, zoals het Slochterdiep (en andere grote wateroppervlakten) die primair een functie vervullen in de waterhuishouding is de bestemming 'water' toegekend. Ook de bestemmingen langs de watergangen bieden voldoende mogelijkheden voor onderhoud vanaf de kant te waarborgen (onderhoudsstrook van 5 meter). Bebouwing wordt hier uitgesloten. De dijken langs het Slochterdiep en de Scharmer Ae zijn ook aangemerkt als regionale waterkeringen. De oeverzones van deze wateren zijn beschermd door middel van een dubbelbestemming, waaraan een bouwverbod en vergunningstelsel is gekoppeld. De dubbelbestemming beslaat daarbij het terrein van de waterkering plus een beschermingszone van minimaal 5 meter vanaf de teen van de waterkering. Tenslotte bevinden zich in het gebied geen grondwaterbeschermingsgebieden. Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg en de watertoets voorgelegd aan het waterschap Hunze en Aa's. Het advies hierop is verwerkt in het (ontwerp)bestemmingsplan.
4.7
Archeologie
4.7.1
Archeologisch onderzoek Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan. Door het archeologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit beleid is duidelijk geworden waar (hoge) archeologische verwachtingswaarden zijn en waar deze laag zijn. Door deze kaart is nu vooraf duidelijk voor bouw- en graafwerkzaamheden wel en voor welke geen inventariserend archeologisch onderzoek vooraf meer benodigd is om uit te sluiten dat archeologische waarden worden aangetast. Wanneer de beleidskaart aangeeft dat de verwachtingswaarden hoog zijn moet de aanvrager middels een onderzoek aantonen of er ter plaatse waarden aanwezig zijn. De kaart is gebruikt als input voor het bestemmingsplan.
4.7.2
Lage verwachtingswaarde Aan een deel van het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend. Het gaat daarbij om de volgende gebieden: gebieden met een lage archeologische verwachting op basis van de bodemsoort; afgegraven percelen; bebouwde delen van naoorlogse woonwijken, industrieterreinen; bebouwde erven; reeds op de aanwezigheid van archeologische waarden onderzochte gebieden. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning is in voorgenoemde situaties geen archeologisch onderzoek vereist. In deze gebieden zijn is ook geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden nodig op grond van archeologie.
4.7.3
Archeologische gebieden Er zijn binnen het plangebied verschillende terreinen waar vanwege de (hoge) archeologische (verwachtings)waarden specifieke regels gelden ten aanzien van bouwen en gebruik, in aanvulling op de basisbestemming. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: AMK terreinen, borgterreinen, historische bebouwing en boerderijplaatsen. In de eerste twee gebieden zijn de ingrepen die onderzoeksplichtig zijn het kleinst (vanaf 50 m²). Bij historische kernen en bebouwing en boerderijplaatsen ligt de grens op 100 m². 51
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Hieronder worden de belangrijkste gebieden benoemd: AMK-terreinen Dit zijn bekende archeologische terreinen die zijn opgenomen de archeologische monumentenkaart. Binnen de gemeente Slochteren zijn 24 van deze terreinen aanwezig, van deze 24 tereinen hebben er 23 een hogere status (21 terreinen hebben een hoge archeologische waarde en 2 terreinen zelfs een zeer hoge archeologische waarden). Binnen de gemeente Slochteren zijn geen wettelijk beschermde archeologische terreinen (rijksbelangen) aanwezig. Historische boerderijplaatsen Op de archeologische beleidskaart zijn de afzonderlijke historische boerderijplaatsen als zodanig op de kaart aangegeven (oranje gerasterd). Het gaat hierbij om (verdwenen) boerderijen in het buitengebied. Daarbij is uitgegaan van de bebouwing zoals deze aan het begin van de 19de eeuw op de kaart stond. Archeologische verwachtingswaarden Aan een groot deel van de cultuurgronden in het plangebied is een hoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Hier zijn archeologische vondsten niet uit te sluiten. Ingrepen in de bodem zijn hier onderzoeksplichtig vanaf 200 m² en dieper dan 45 cm.
4.8
Flora en fauna
4.8.1
Algemeen In algemene zin geldt dat bij (planologisch) nieuwe ontwikkelingen beoordeeld moet worden of deze geen bedreiging kunnen vormen voor beschermde dier- en plantsoorten, dan wel een beschermd natuurgebied. Deze onderzoeksverplichting komt voort uit de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). Deze wetten bieden, uit het oogpunt van natuurbehoud, bescherming aan plant- en diersoorten die in het wild leven en hun leefomgeving (habitat). Indien in de directe nabijheid van de nieuwe ontwikkeling soorten voorkomen uit de zogenaamde 'strenge' categorieën (genoemd in de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of in één van de Rode Lijsten) kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer de mogelijkheden in het bestemmingsplan (significant) nadelige effecten hebben voor deze beschermde soorten dan wel het beschermde gebied. Indien nodig dient voor de ontwikkeling in het kader van de Flora en Faunawet ontheffing bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EZ, L&I) te worden aangevraagd, dan wel in het kader van de Natuurbeschermingswet een vergunning bij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Overigens worden deze ontheffing en vergunning in relatie met een omgevingsvergunning op grond van de Wabo 'een verklaring van geen bedenkingen' genoemd. Voor algemene soorten heeft het Rijk via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) een algemene vrijstelling verleend. Voor deze soorten hoeft in het kader van het bestemmingsplan dus niet meer afzonderlijk een ontheffing te worden aangevraagd.
4.8.2
Plangebied Er is in 2006 een flora en fauna onderzoek uitgevoerd door Koeman en Bijkerk (rapport 2006-092). Het plangebied omvat het gehele grondgebied van de gemeente Slochteren, met uitzondering van Meerstad en Midden-Groningen, ten noorden van de A7. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat er weinig ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, uitgezonderd enkele woningen en wijziging van oppervlakte of uitbreidingsrichting van agrarische bedrijven. Het onderzoeksgebied is onderverdeeld in acht deelgebieden. Naast het dorpenlint, dat grotendeels buiten het bestemmingsplangebied valt, zijn dit de gebieden die zijn genoemd in onderstaande tabel.
52
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Omdat het plangebied Buitengebied West slecht betrekking heeft gebied 7 en een gedeelte van gebied 2 worden alleen deze gebied beschreven.
Deelgebied
Natuurwaarde
2. Slochteren-West
Het grootste deel van het gebied heeft een lage natuurwaarde. Plaatselijk is er sprake van redelijke natuurwaarde, zoals het gebied nabij de oeverzone van het Schildmeer, langs het Afwateringskanaal, de omgeving van Woudbloem en het gebied langs het Nieuwe Rijpmakanaal. Daarnaast zijn de bomenrijen langs wegen van belang voor vleermuizen (hoofdzakelijk gewone dwergvleermuis). Gewone dwergvleermuizen zijn aanwezig in grote delen van de Gemeente Slochteren, zowel foeragerend en/of passerend.
7. Harkstede-Zuid
Dit deelgebied wordt gekarakteriseerd door de ligging aan de zandwinningsplas (Harkstederplas) en de Scharmerplas. Het gebied heeft door de ondiepe en diepe waterdelen en de aanwezige rietkragen en (wilgen)struwelen een aantrekkingskracht op vogels.
53
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Binnen (en direct grenzend aan) het plangebied hebben ook de oeverzones rondom de Heerenlaan (zuidoever Harkstederplas en noordoever Scharmerplas) een hoge natuurwaarde (onderzoek KNNV 1995) door het extensieve en ecologische groenbeheer dat de gemeente uitoefent en het beperkte recreatieve gebruik (wandelen en fietsen) kunnen deze waarden in stand blijven. Dit bestemmingsplan volgt ook geheel deze lijn door het toekennen van passende bestemmingen. Binnen de grenzen van de gemeente Slochteren bevindt zich geen Natura 2000 gebied. De dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszone in het kader van de EU-habitatrichtlijn bevindt zich op 1 km afstand van het plangebied (Zuidlaardermeergebeid) en zal waarschijnlijk geen negatieve effecten van mogelijke toekomstige ingrepen ondervinden. Uit het onderzoek komt naar voren dat er geen directe noodzaak is voor het aanvragen van ontheffingen (ten tijde van het onderzoek in 2006) in het plangebied. Wel moet bij nieuwe planvorming de effecten op natuurwaarden op de betreffende locatie worden getoetst aan de Flora- en faunawet.
54
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Hoofdstuk 5 5.1
Planuitgangspunten
Inleiding Dit hoofdstuk vormt een uiteenzetting van verschillende uitgangspunten voortkomend uit de gebiedsverkenning en het beleid, die in het bestemmingsplan hun doorwerking vinden. Enerzijds heeft dit betrekking op beleidsregels die door het college zijn vastgesteld en anderzijds gaat het om aspecten die op grond van de provinciale omgevingsverordening (vastgesteld d.d. 17 juni 2009) onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan.
5.2
Agrarische bedrijven
5.2.1
Bedrijfstypen Aan alle reële agrarische bedrijven een agrarische bestemming toegekend. Hierbij is afstemming gezocht bij de schaal die vanuit de milieuwetgeving wordt gehanteerd (is er sprake van een inrichting). Waar mogelijk wordt geen onderscheid gemaakt in typen bedrijvigheid. De gemeente is van mening dat in principe alle vormen van agrarische bedrijvigheid worden toegestaan. Onder een agrarisch bedrijf worden echter de tuinbouwbedrijven, champignon- en viskwekerijen, gebruiksgerichte paardenhouderijen, maneges en de glastuinbouw in ieder geval niet verstaan, vanwege onder andere de industriële uitstraling, of de voornamelijk recreatieve opzet en/of de (grote) verkeersaantrekkende werking van deze bedrijven. Deze bedrijven hebben een specifieke bestemming gekregen. Productiegerichte paardenhouderijen, zoals fok- en opfokbedrijven en hengstenhouderijen worden wel als agrarisch bedrijf beschouwd. Intensieve veehouderijen zijn alleen toegestaan als de betreffende activiteit is aangeduid (bij bestaande bedrijven).
5.2.2
Intensieve veehouderij De regelgeving voor Intensieve veehouderijen in het bestemmingsplan is afgeleid van het provinciaal beleid zoals dat is verwoord in het POP 3 en de POV. Voor intensieve veehouderijen geldt dat deze alleen zijn toegestaan voor zover ze al aanwezig waren (ten tijde van de inwerking treding van de wijziging Omgevingsverordening). Bestaande intensieve veehouderijen zijn als zodanig aangeduid op verbeelding. Uitbreidingsmogelijkheden zijn verschillend per gebied. Hiervoor heeft de provincie in de POV een gebiedsindeling gemaakt (zie Hoofdstuk 3). Een deel van het buitengebied valt onder de gebiedscategorie 'wit'. Op grond van het POV is in deze gebieden geen uitbreiding van IV-bedrijven toegestaan, uitgezonderd uitbreiding i.v.m. eisen op grond van dierenwelzijn. Met name vanwege de grote buffer die in POV is gehanteerd rondom bebouwd gebied en natuurgebieden valt een aanzienlijk deel van het buitengebied onder deze categorie. Daarnaast is een zeer klein deel van het buitengebied als geel gebied aangeduid (maximale stalvloeroppervlakte 5.000 m²). Het overige deel van het buitengebied valt onder de categorie 'groen' en biedt op papier een maximale stalvloeroppervlakte van 7.500 m². In het plangebied Buitengebied West liggen geen intensieve veehouderijen. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is ook niet toegestaan.
5.2.3
Maatwerkbenadering Slochteren Vanwege de voortschrijdende schaalvergroting in de landbouw, waarbij het aantal bedrijven afneemt en de bestaande bedrijven groeien, is er voor de zittende bedrijven steeds meer ruimte nodig op de bouwpercelen voor het houden van dieren en/of opslag- en stallingsruimte. Op grond van het provinciaal beleid heeft een agrarisch bouwperceel in principe een omvang van ten hoogste 1 hectare. Voor de meeste bedrijven in de gemeente is dit op dit moment voldoende. Bij het toekennen van de ruimtelijke mogelijkheden worden in alle gebieden waar mogelijk de bestaande rechten opnieuw in het bestemmingsplan vastgelegd. Alleen als er dringende redenen zijn, kunnen deze mogelijkheden en/of oppervlakte op basis van nieuwe inzichten of regels worden heroverwogen. Een voorbeeld hiervan zijn 55
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
intensieve veehouderijen waarvoor nieuwe regels gelden op basis van de provinciale omgevingsverordening. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met bedrijven die al een grotere omvang hebben dan de nieuwe indeling mogelijk maakt. Er is geen differentiatie voor de omvang van bouwvlakken toegepast op basis van de bedrijfsgrootte (bedrijfsomvang in NGE). Hierdoor kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden, binnen de ruimtelijke kaders, per locatie optimaal worden benut. Uitbreiding boven 1 hectare vindt plaats door middel van de maatwerkbenadering. Bij schaalvergrotingsplannen dient daarbij aangetoond te worden dat rekening is gehouden met de onderstaande zes ruimtelijke criteria (afkomstig uit het POP 3 en POV): 1. het respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur; 2. het houden van afstand tot andere ruimtelijke elementen; 3. de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting; 4. de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van bedrijfsgebouwen; 5. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype; 6. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op het bouwperceel c.q. het verlaten bouwperceel te saneren. De gemeente Slochteren heeft, in de vorm van een convenant, afspraken gemaakt met de provincie over uitwerking van de maatwerkbenadering. De structuurvisie Buitengebied is hiervoor als richtinggevend ruimtelijk kader gebruikt. Het convenant kan worden gebruikt als toetsingskader voor uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 hectare. Onderdeel van deze procedure, waarbij ook getoetst wordt aan de genoemde criteria, is één of meerdere keukentafelgesprekken tussen gemeente, ondernemer en eventueel provincie en een architect. Daarbij wordt uiteindelijk een inrichtingsplan met met een goede landschappelijke inpassing opgesteld. De afspraken uit het keukentafelgesprek inclusief het inrichtingsplan worden verbonden aan een privaatrechtelijke overeenkomst. Uitbreiding boven 2 hectare blijft verbonden aan een traject waarbij ook een ontheffing van GS nodig is zolang het provinciaal beleid op dit punt nog van toepassing is (zie Toelichting paragraaf 3.6.1.). In het convenant wordt onderscheid gemaakt in vier gebieden: groen, geel, bruin en rood. In de onderstaande tabel wordt per gebied kort de schaalvergrotingsmogelijkheden benoemd. De gebiedsindeling gebaseerd op de gebiedstypering uit de Structuurvisie Buitengebied. Buitengebied West i.r.t. structuurvisie Buitengebied Zoals al in Hoofdstuk 1 is aangegeven maakt het plangebied Buitengebied West geen onderdeel uit van de structuurvisie buitengebied, maar wordt er in de agrarische gebieden wel aangesloten bij de koers die in de structuurvisie Buitengebied is uitgezet. In het convenant agrarische schaalvergroting is een groot deel van het agrarisch gebied in het plangebied als groen gebied aangewezen met ruime schaalvergrotingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven. Voor het gebied ten noorden van het Slochterdiep is beleidsmatig aangesloten bij het gebied Luddeweer (verwevingsgebied), omdat dit gebied landschappelijk hier bij aansluit. In dit gebied (geel gemarkeerd) worden de mogelijkheden voor schaalvergroting boven 1 ha. in overleg met de provincie bekeken per geval bekeken. Gebied
56
Typering
Procedure schaalvergroting (boven 1 hectare)
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Groen
Landbouw(ontwikkelings) gebied
Aan bedrijven met een duurzaam toekomstperspectief wordt in aanvulling op het bouwvlak een ontheffingsgebied toegekend, waarvan ten hoogste 0,5 ha mag worden bebouwd. Planologische medewerking is mogelijk met een reguliere Wabo-voorbereidingsprocedure, waarbij de gemeente wel een 'keukentafelgesprek' belegt. Andere uitbreidingen of aanpassingen tot 2 ha met een planwijziging. Daarboven met een partiële herziening (inclusief ontheffing GS).
Geel
5.2.4
Gebieden met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, agrarische linten
Uitbreiding of aanpassing van het bouwvlak tot 1,5 ha met een planwijziging. Uitbreiding tot 2 ha met een partiële herziening.
Bruin Wierden: afgeleid van de Wordt niet archeologische beleidskaart toegepast in Slochteren plangebied
Uitbreidingsmogelijkheden en richting afhankelijk van archeologisch onderzoek. Waar mogelijk bij bedrijven met een duurzaam toekomstperspectief een ontheffingsgebied toevoegen. Andere uitbreidingen of aanpassingen tot 1,5 ha met een planwijziging. Uitbreiding daarboven met een partiële herziening.
Rood Bestaand bebouwd gebied Wordt niet en toegepast in natuur(ontwikkelings)gebied plangebied
In het bestemmingsplan geen uitbreiding van bouwpercelen boven 1 ha. Motivering om te voldoen aan ruimtelijke criteria ligt bij aanvrager.
Ontwerp agrarische bouwpercelen Tijdens het opstellen van de Structuurvisie buitengebied en de voorbereidingen voor het voorontwerp bestemmingsplan zijn discussies gevoerd over de systematiek van het toekennen van agrarische bouwvlakken. Enerzijds was het uitgangspunt rekening houden met de uitbreidingsmogelijkheden én flexibiliteit voor de agrariërs, anderzijds was er het belang van het beschermen van onder andere landschappelijke waarden. Er is gekozen voor concrete bouwvlakken. Deze zijn namelijk direct toetsbaar en er kan in voldoende mate rekening worden gehouden met bijvoorbeeld landschappelijke waarden als erfbeplanting, grachten en wierden. De gemeente streeft ernaar aan elk agrarisch bedrijf een bouwvlak op maat toe te kennen, zodat er binnen de kaders van het provinciaal en gemeentelijk beleid een bouwperceel ontstaat waar bij recht uitbreidingsruimte aanwezig is. Een bestemmingsplan moet immers voor minimaal 10 jaar (ontwikkelings)ruimte bieden. Om hier uitvoering aan te geven is ter voorbereiding op het bestemmingsplan, aan de hand van de kaders die zijn gesteld in de Structuurvisie buitengebied, per agarisch bedrijf een voorlopig bouwvlak ingetekend. Bij het intekenen van de bouwvlakken is o.a. rekening gehouden met landschappelijke en cultuurhistorische elementen, fysieke belemmeringen, afstand tot bestaande bebouwing en uitbreidings- en ontwikkelingsplannen van de eigenaren. Alle agrariërs zijn uitgenodigd om hun wensen met betrekking tot het bouwvlak kenbaar te maken. De reacties zijn beoordeeld en waar mogelijk meegenomen in het voorontwerp bestemmingsplan. Bij de inpassing van nieuwe bebouwing spelen de volgende toetsingscriteria een rol: Omvang bebouwing; Plaatsing; Massa en vormgeving en; Landschappelijke inpassing. 57
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
5.2.5
Omvang bebouwing Aan elk agrarisch bedrijf wordt bij recht de mogelijkheid geboden om op het bouwperceel (binnen het bouwvlak) bebouwing op te richten. Op een bouwvlak van 1 ha zou derhalve 10.000 m² aan bebouwing kunnen worden opgericht. Bij melkveehouderij- en akkerbouwbedrijven komt dit in de praktijk niet voor. Deze bedrijven hebben namelijk altijd ruimte nodig voor kuilvoerplaten, mestopslag, stallingsruimte voor machines, rij- en manoevreerruimte etc. Ondanks de theoretische bebouwingsmogelijkheden zal een bebouwingspercentage van ongeveer 70% in de praktijk niet worden overschreden. Voor intensieve veehouderijen ligt dit iets anders. Bij dit type agrarisch bedrijf is er veel minder behoefte aan bijvoorbeeld kuilvoerplaten, stallingsruimte en rij- en manoevreerruimte. Intensieve veehouderijbedrijven kunnen dan ook een groter deel van het bouwvlak bebouwen. Dit wordt grotendeels ondervangen door de regels die de provincie stelt voor intensieve veehouderijen, waarbij de stalvloeroppervlakte in veel gebieden is begrensd tot de bestaande oppervlakte of tot een oppervlakte van ten hoogste 7.500 m². In aansluiting op de regels in de provinciale omgevingsverordening zullen ook mest- en kuilvoeropslagen binnen het bouwvlak worden opgenomen. Als opname in het bouwvlak niet mogelijk is of in het geval bestaande opslagen reeds buiten het bouwvlak zijn gelegen (en het bouwvlak heeft al een omvang van 1 ha.) zullen de opslagen specifiek worden aangeduid op de verbeelding.
5.2.6
Plaatsing gebouwen Alle gebouwen moeten binnen het bouwvlak geplaatst worden. Zoals hiervoor al aangegeven moeten overige bouwwerken en verhardingen, bijvoorbeeld ten behoeve van mestbassins en kuilvoerplaten, ook binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Hierdoor wordt de samenhang duidelijk en wordt verrommeling/ verstening in het buitengebied zoveel mogelijk voorkomen. Omdat het niet wenselijk is om voor de voorgevel van boerderijen te bouwen en op plekken waar grachten of andere karakteristieke delen van het erf liggen is bij het bepalen van de bouwvlakken de uitbreidingsruimte zoveel mogelijk achter de bestaande bebouwing gelegd. Met name voor karakteristieke agrarische bebouwing geldt dat het gewenst is om het zicht op deze boerderijpanden te behouden. Bij het plaatsen van bouwwerken moet worden voldaan aan het beginsel van bebouwingsconcentratie. Dit betekent dat er binnen het bouwvlak een clustering van gebouwen en andere bouwwerken plaatsvindt en dat bij het plaatsen van nieuwe gebouwen wordt aangesloten bij de bestaande bebouwingsstructuur.
5.2.7
Massa en vormgeving Ruimtelijke kwaliteit Naast de criteria die zijn opgenomen voor bestaande karakteristieke agrarische bebouwing (zie Planuitgangspunten Cultuurhistorie) wordt in de Welstandsnota ook aandacht gevraagd voor de ruimtelijke kwaliteit bij de bouw van nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen. Daarbij moet zowel gelet worden op de vormgeving als de situering en ordening van de gebouwen ten opzichte van het bebouwingscomplex op een agrarisch bouwperceel. Door de specifieke objectgerichte criteria voor beide groepen agrarische bebouwing te formuleren wordt gestreefd naar behoud van de traditionele bebouwing voor de toekomst, zonder dat ontwikkelingen volledig op slot worden gezet. Bij nieuwe bedrijfsgebouwen wordt meer gelet op aansluiting op de oorspronkelijke bebouwing en de inpasbaarheid in het omliggende landschap. Bij de bouw van agrarische gebouwen wordt in beginsel gestuurd op een traditionele vormgeving van de agrarische woningen en bedrijfsgebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat het buitengebied een bedrijfsmatige uitstraling krijgt en blijft het landschap 'leesbaar'. Om dit te bereiken wordt een kap en een relatief lage gootlijn voorgeschreven. Hiermee sluiten de bebouwingsregels aan op de (objectgerichte) criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota gemeente Slochteren. Maatvoering Voor bedrijfsgebouwen is een goothoogte van ten hoogste 5 meter toegestaan, met daarbij een nokhoogte van maximaal 12 meter. Door de goothoogte zo laag mogelijk 58
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
te maken, voegt de bebouwing zich makkelijker in het landschap en behoudt het gebouw een landschappelijke, agrarische uitstraling. De goothoogte van 5 meter komt voort uit de minimale hoogte waarbij bedrijfsvoertuigen de schuren nog binnen kunnen rijden. Ook biedt de schuur dan nog voldoende hoogte voor het stallen van machines en producten(stapelkratten). De dakhelling bedraagt ten minste 20 graden en ten hoogste 60 graden. Bij een nokhoogte van maximaal 12 meter ontstaat op deze manier voldoende ruimte om verschillende stal- en schuurtypes te realiseren. Er is een afwijkingsbevoegdheid voor een nokhoogte van 14 meter. De dakhelling voor agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt tussen de 20º en 60º. Serrestallen Een plat dak is in beginsel niet toegestaan voor agrarische bedrijfsgebouwen. Zoals eerder gezegd wordt gestreefd naar het oorspronkelijke agrarische bebouwingsbeeld met een traditioneel hellend dak. Door de nieuwe ontwikkelingen ontstaat er wel steeds meer de vraag naar platte of andere afwijkende dakvormen. Een goed voorbeeld daarvan is de serrestal, deze stal wijkt qua aard en vorm af van de traditionele stallen. De stal bestaat uit een boogconstructie, gebaseerd op een tunnelframe. De materialen zijn grotendeels licht- en luchtdoorlatend om daglichtomstandigheden in de stal te benaderen. De bouw van serrestallen (of andere afwijkende stalvormen) is niet bij recht toegestaan binnen het bestemmingsplan, maar wordt gekoppeld aan een afwijkingsbevoegdheid. Voor het afwijken worden de volgende criteria in acht genomen: Afwijkende stalvormen worden alleen toegestaan ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf; Afwijkende stalvormen worden niet toegestaan in of nabij natuurgebieden of gebieden met een hoge landschappelijke waarde; Er mag geen hinder ontstaan voor de omgeving (visuele hinder en lichthinder); De stal moet inpasbaar zijn in de omgeving. Hiervoor kunnen voorwaarden worden opgesteld die betrekking hebben op de omvang en situering van gebouwen en op het aanbrengen van beplanting. Aan- en uitbouwen kunnen wel worden voorzien van een platte dakafwerking. Daarbij geldt dan wel dat de aanbouw ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw. 5.2.8
Bedrijfswoning Bij een agrarisch bedrijf is bij recht ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning mag (inclusief bijgebouwen) een oppervlak van maximaal 200 m² hebben. De bedrijfswoning heeft een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale nokhoogte van 10 meter. De dakhelling van de bedrijfswoningen moet tussen de 30° en 60° bedragen. De gemeente hecht bij de bedrijfswoningen aan een bescheiden maatvoering, waarbij de bedrijfswoning en de agrarische gebouwen met elkaar in verhouding zijn. De gemeente is terughoudend met het toestaan van een tweede bedrijfswoning. Een tweede dienstwoning wordt alleen toegestaan mits objectief is aangetoond dat er sprake is van een structureel volwaardig tweepersoonsbedrijf en dat gelet op de aard, omvang en continuïteit van het bedrijf permanent toezicht noodzakelijk is. Als hieraan voldaan wordt kan worden afgeweken van het bestemmingsplan.
5.2.9
Inpassen individuele plannen boven 1 ha In dit bestemmingsplan is de aanpassing en vergroting van het bouwvlak van het bedrijf in de onderstaande tabel meegenomen. Bij de aanpassing is rekening gehouden met de historisch gegroeide landschapsstructuur. Er wordt voldoende afstand aangehouden tot andere gebouwen, specifiek doordat het bouwvlak van de karakteristieke boerderij is afgesplitst. Hierdoor blijft het tussen gelegen erf gevrijwaard van bebouwing. De beschikbare ruimte binnen het bouwvlak, achter de bestaande bebouwing biedt ruimte voor een evenwichtige ordening van nieuwe gebouwen. Tenslotte zijn de bouwregels ter plaatse van de bestaande voeropslag aangepast (geen gebouwen toegestaan).
59
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bedrijf (locatie, bedrijfstype)
Omvang bouwvlak in bestemmingsplan
Status
Slochterdiep 3, Lageland (melkveehouderij)
1,4 ha.
overeenkomst gesloten over compensatie bouwvlak in verband met ontwikkeling Meerstad.
5.2.10 Verbreding Naast schaalvergroting kunnen agrarische nevenactiviteiten voor bepaalde bedrijven een goede aanvullende bron van inkomsten voor de agrariër betekenen. Binnen het agrarisch bouwblok mag een deel van de bedrijfsbebouwing worden gebruikt voor een agrarisch verwante nevenactiviteit. Het toestaan van nevenactiviteiten kan leiden tot verrijking van het buitengebied en behoudt van beeldbepalende en karakteristieke bebouwing. Bepaalde activiteiten die een direct raakvlak hebben met agrarische activiteiten, zoals een agrarisch dienstverlening of uitsluitend inpandig plaatsvinden zoals caravanstalling of andere statische opslag zijn bij recht toegestaan tot een oppervlakte van 500 m² (agrarische dienstverlening) of 1.000 m² (caravanstalling). Daarnaast zijn ook de volgende (recreatieve) nevenactiviteiten toegestaan, mits deze passen binnen de beleidsregels: bed&breakfast; theetuin; boerderijwinkel; zorgboerderij (dagopvang); educatie/ informatievoorziening. Voorbeelden van nevenactiviteten die kunnen worden toegestaan na het verlenen van een omgevingvergunning zijn: groepsaccommodatie; mini-camping; bijzondere paardenhouderij als nevenactiviteit; aan-huis-verbonden beroep of bedrijf; Specifiek voor agrarische bedrijven in het buitengebied zijn daarnaast nog mogelijkheden opgenomen voor het opwekken van duurzame energie met behulp van een biomassavergistingsinstallatie. Een voorwaarde daarbij is dat er sprake is van hoofdzakelijk eigen geproduceerde biomassa en mest. Verder is met name de ontsluiting een aspect dat wordt betrokken bij de vergunningverlening voor deze installaties vanwege de noodzakelijk aanvoer van mest en/of biomassa. Het aanwezige wegennet dient te zijn afgestemd op een (sterke) toename van transport. 5.2.11 Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) Bij het geheel beeindigen van de agrarische bedrijvigheid kan de agrarische bestemming onder voorwaarden worden gewijzigd naar een niet-agrarische bestemming. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Agrarisch bedrijf te wijzigen naar een bestemming Wonen of een niet-agrarische bedrijfsbestemming, waaronder een bestemming Gemengd. De bestemming Gemengd maakt zowel het combineren van een woonfunctie met een bedrijf mogelijk als uitwisseling tussen wonen en een bedrijfsfunctie. Een voorwaarde bij het wijzigen naar een bedrijfsmatige bestemming (Gemengd) is dat een deel van de voormalige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. De oppervlakte van het te slopen gedeelte is afhankelijk van de gewenste gebruiksruimte. De omvang van het te slopen bebouwing neemt toe naarmate ook de oppervlakte die gebruikt gaat worden voor een nieuwe functie, of wordt vervangen door nieuwbouw, toeneemt. Het pand waarin de woning zich bevindt (de oorspronkelijke boerderij of voormalige bedrijfswoning) mag in zijn geheel in stand blijven. Aan vrijkomende agrarische bebouwing die is aangemerkt als 'karakteristiek' wordt een bestemming toegekend die instandhouding van de karakteristieke bebouwing nastreeft, de sloopverplichting geldt niet voor karakteristieke bebouwing. Bij het wijzigen van de agrarische bestemming naar een bestemming Agrarisch Paardenhouderij (voor bijvoorbeeld een pensionstalling) is de sloopregeling ook niet van toepassing. Reden hiervoor is de sterke gebondenheid van deze functie aan 60
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
(ontwikkelings)ruimte in het landelijk gebied.
5.3
Landschap
5.3.1
Hoofdpunten De landschapswaarden, waaronder landschappelijke inpassing van agrarische bedrijven, zijn mede bestemd in de verschillende agrarische bestemmingen, afhankelijk van de aard van de landschapswaarden. Robuuste bossingels en andere landschapselementen groter dan 2 hectare zijn specifiek bestemd. Rekening houden met de kernwaarden 'duisternis' en 'stilte'.
5.3.2
Landinrichting Het grootste deel van de huidige inrichting van het landschap is bepaald door de ruilverkavelings- en herinrichtingsprojecten van de laatste decennia. De uitkomst en de mate waarin het landschap door deze projecten is veranderd, hangt samen met de tijd van uitvoering en het cultuurhistorische beleid dat daarbij werd verwerkt. Uitgangspunt bij de huidige landrichting van Midden-Groningen is dat de te behouden kavelpatronen, slootstructuren en ontsluitingstructuren zoals die in het landinrichtingsplan zijn opgenomen worden overgenomen. Zodoende kan uitvoering van kavelverbetering, zoals dat is toegestaan door de landinrichtingscommissie, doorgang vinden en blijft de identiteit van het landschap zoveel mogelijk behouden. Vanwege archeologische (verwachtings)waarden zijn in een deel van het gebied grondroerende activiteiten die van invloed zijn op het verkavelingspatroon verbonden aan een omgevingsvergunning. In aanvulling hierop zijn in gebieden met cultuurlandschappelijk waardevolle patronen of structuren bepaalde activiteiten verbonden aan een omgevingsvergunning.
5.3.3
Landschappelijke inpassing In de bestemmingsregeling voor agrarische bedrijven is ook landschappelijke inpassing, bijvoorbeeld in de vorm van hoge beplanting ter afscherming van de bebouwing, opgenomen. Op deze wijze kan de landschappelijke inpassing, naast het vastleggen van de afspraken over de inrichting in een privaatrechtelijke overeenkomst, ook worden verankerd in het bestemmingsplan.
5.3.4
Open landschap In een groot deel van het buitengebied van Slochteren is het landschappelijke kenmerk de openheid. Houtteelt of andere blijvende hoogopgaande teelten zijn hier niet toegestaan. Nu de bospercelen die her en der incidenteel liggen zijn gekapt of op korte termijn worden gekapt is het tijd voor een herijking. Gezien het oorspronkelijke landschap is ervoor gekozen het gebied met grootschalige openheid ruimer aan te geven dan in de provinciale verordening is gedaan en beslaat een groot deel van het noordwesten en oosten van het buitengebied.Het inzetten op de landbouw past goed bij het behoud van de openheid van deze gebieden. De schaalvergroting van de aanwezige agrarische bedrijven hoeft hier namelijk geen afbreuk aan te doen met toepassing van de maatwerkbenadering. Het behoud van het open landschap is ook een wens van de respondenten onder de agrariërs in het gebied. Activiteiten op cultuurgronden die de openheid aantasten, zoals houtteelt, boomteelt en fruitteelt en andere meerjarige teeltvormen is niet toegestaan. In het plangebied Buitengebied West zijn geen gebieden aangewezen ter bescherming van de openheid. Door eerdere ruilverkavelingen in de jaren zestig en zeventig, waarbij ook nieuwe boerderijen zijn gesticht en landschapselementen zijn aangebracht, is een deel van de oorspronkelijke openheid verdwenen. Het aanbrengen van beplanting voor houtteelt, boomteelt, fruitteelt en andere hoogopgaande beplanting bij een oppervlakte vanaf 2 hectare is in het plangebied verbonden aan een omgevingsvergunning.
61
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
5.3.5
Duisternis en stilte De aspecten duisternis en stilte worden in het POP 3 en POV aangemerkt als belangrijke kenmerken van de provincie Groningen. Ook in het buitengebied van Slochteren zijn deze waarden nog grotendeels aanwezig. Een deel van de oeverzone van het Schildmeer is aangewezen als stiltegebied. Door de bestemming Natuur op deze gronden kan de stilte (en duisternis) hier worden gewaarborgd. In het plangebied worden de bestaande stilte en duisternis-waarden niet onevenredig aangetast. Het bestemmingsplan voorziet naast de bestaande (agrarische) bedrijven en woningen niet in nieuwe bedrijven of woningen. In hoofdzaak beperkt de ontwikkelingsruimte zich tot uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijven en wijzigingsregels voor functieverandering van agrarische bedrijven. Bij het toepassen van de flexibiliteitsregels in het bestemmingsplan, bijvoorbeeld voor het uitbreiden van een bouwvlak of een functiewijziging, wordt altijd een omgevingstoets uitgevoerd. Hierbij kan waar nodig ook rekening worden gehouden met de aspecten duisternis of stilte. Bij agrarische bedrijven mogen nieuwe ligboxenstallen uitsluitend worden gebouwd als de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux bedraagt, tenzij die stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren. Bij een uitbreiding van een bestaande ligboxenstallen hoeft niet aan deze regels te worden voldaan.
5.4
Water In het deze paragraaf wordt ingegaan op de maatregelen die gepland staan in het gebied, waarvoor (mogelijk) planologische ruimte en/of aanpassingen nodig zijn. Beschrijving van de beïnvloeding van het systeem Het systeem van watergangen en poldergemalen is in het landelijk gebied van Duurswold zodanig ingericht dat wateroverlast geen probleem vormt of gaat vormen. Knelpunten die lokaal kunnen ontstaan door bodemdaling onder invloed van veenoxidatie kunnen naar verwachting worden opgelost door aanpassingen in het peilbeheer en eventueel aanpassingen in de detailontwatering. De bodemdaling als gevolg van gaswinning leidt naar verwachting ook niet tot wateroverlast. De bodemdaling als gevolg van de gaswinning in Slochteren is het sterkst bij Overschild. Het tegengaan van verdroging van natuur wordt in Duurswold reeds aangepakt in de lopende projecten Westerbroek, Midden-Groningen en Meerstad. Inpassen ruimte voor water In het kader van functieveranderingen in de landinrichtingen Midden-Groningen, Meerstad en Westerbroek zullen in deze gebieden de komende jaren aanpassingen in de waterhuishouding worden doorgevoerd. Daarbij zal gezorgd worden dat hiervan geen negatieve effecten uitgaan voor bestaande gebiedsfuncties. Ook wordt door de Landinrichtingscommissie van Midden-Groningen de haalbaarheid nader bekeken om doorsnijding van de natuur in Midden-Groningen door de Grote Wijk te beëindigen en de peilen voor het aanliggende landbouwgebied te optimaliseren. Slochteren streeft naar het verbinden van de natuur in Midden-Groningen met de natuurinrichting aan de dorpsranden. Watergangen in het landelijk gebied kunnen hiervoor als dragers functioneren. Verder wordt gestreefd naar verdere ontsluiting ten behoeve van recreatiemogelijkheden als kanoroutes. Veiligheid (boezemwater en kaden) Om het boezemsysteem te beschermen in de toekomst en voldoende ruimte te hebben voor verbetering, versterking en eventuele verhoging van kaden streeft het waterschap er naar om langs de boezemkaden een vrijwaringzone langs boezemkaden te handhaven van ten minste 15 meter breedte. De bedoeling is dat zich in deze vrijwaringzone geen ontwikkelingen voordoen die beperkingen zouden kunnen inhouden voor toekomstige kadeverbetering. Het streven is dat de vrijwaringzones ook als zodanig in bestemmingsplannen wordt opgenomen. De boezemkaden verkrijgen in dit bestemmingsplan bescherming door het toekennen van een dubbelbestemming. Afspraken over het dempen van sloten, toevoegen van oppervlakteverharding en 62
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
compensatie Het beleid van het waterschap ter zake houdt in, dat slootdemping in landbouwgebied en bebouwd gebied wordt toegestaan mits compenserende bergingsmaatregelen worden getroffen. Uitzondering vormen droge gebieden waar geen problemen ontstaan met de hogere grondwaterstanden die worden veroorzaakt door het dempen van sloten. Het beleid van het waterschap ziet slechts toe op het waterhuishoudkundig systeem, dempingen en compensatie dienen ook conform bepalingen uit dit bestemmingsplan te zijn. Het waterschap staat het dempen van sloten in natuurgebieden toe mits na het dempen van sloten de maatgevende afvoer in de nieuwe situatie niet groter is dan de huidige maatgevende afvoer. Daarnaast mogen omliggende functies niet nadelig worden beïnvloed door de verhoging van grondwaterstanden ten gevolge van het dempen van sloten. In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen. Benoemen knelpunten in het watersysteem In het watersysteem zijn een aantal knelpunten gesignaleerd, waarvan de onvoldoende vaardiepte op een aantal plaatsen in de boezem een prominent punt is. Een andere opgave ligt in uitvoering van het Masterplan Kaden voor het op hoogte brengen van de boezemkaden. Daarnaast zijn er op een aantal andere terreinen, zoals de ecologische kwaliteiten van het watersysteem, aanvullende maatregelen nodig. In de periode tot 2015 zullen boezemkaden op hoogte worden gebracht. De boezemkaden (langs kanalen en Schildmeer) moeten op orde worden voor zover ze nu niet aan de geldende normstellingen voldoen. Aanvullend daarop zal nader onderzoek worden gedaan in hoeverre de hoogte van kaden langs de Borgsloot en het westelijk deel van het Slochterdiep en van de Woltersumer Ae op orde is. Waar nodig zullen aanvullende herstelmaatregelen worden genomen, in het geval van de Woltersumer Ae mogelijk in combinatie met herstel van cultuurhistorische waarden. Naast kadeverhoging moet op sommige plekken worden gewerkt aan versterken van het kadeprofiel: Tot minimaal profiel: talud waterzijde 1:2 of minder stijl, kruinbreedte tenminste 4 m. Indien vereist vanuit stabiliteitseisen: verder versterken dan minimum profiel. Hierdoor zal het ruimtebeslag van de aan te passen kaden veelal ook toenemen. Dit kan plaatselijk oplopen tot meer dan 10 meter. Waar sprake is van oeverafkalving is het aanpassen van de oeverinrichting, bij voorkeur door aanleg van een stabiele vooroever (plasberm oid), nodig. Dit kan leiden tot beperkte kadeverplaatsing (opschuiven met enige meters). Als dit niet mogelijk is wordt steenbestorting of een andere vorm van beschoeiing toegepast. Om deze kadeverbetering te kunnen uitvoeren streeft het waterschap er naar om langs de boezemkaden een vrijwaringszone te handhaven van ten minste 15 meter breedte. De bedoeling is dat zich in deze vrijwaringszone geen ontwikkelingen voordoen die beperkingen zouden kunnen inhouden voor toekomstige kadeverbetering. Ter plaatse van Schaaphok zal ten behoeve van de kadeversteking de Woltersumer Ae mogelijk over een lengte van ca 100 m enigszins worden verlegd. Voor de kanalen in Slochteren is het nodig om de inrichting van 6 kilometer oevers natuurvriendelijk te optimaliseren. Het betreft de inrichting van oeverstroken van tenminste 5 m breed met een talud van 1:5 dat oploopt van ca 0,8 m onder water tot ca 0,2 m boven water. Dit kan waarschijnlijk deels (ca 2 km) worden gerealiseerd op stroken die al aan de waterzijde van boezem kaden ligt (geen opschuiven van kaden). Voor het overige deel (ca 4 km binnen Slochteren) zullen, om de benodigde ruimte te verkrijgen, kaden moeten worden opgeschoven met ca 5-7 m. Ten behoeve van de vergroting van het ecologisch potentieel is daarnaast gedacht om een voorziening voor vismigratie naar het natuurgebied Midden-Groningen aan te leggen bij gemaal Sans Souci. 63
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Op een aantal plaatsen is voor de vaarwegen in het Schildmeer, de Groeve, het Slochterdiep en de Scharmer Ae geconstateerd dat de waterdiepte onvoldoende is voor de toegelaten diepgang van 1,20 meter Inmiddels zijn voorbereidingen in gang gezet om deze vaarwegen te baggeren. Door de aanleg van Meerstad verandert de waterhuishouding in het gebied, in de eerste plaats door de aanleg van het Woldmeer. Een meer dat naast de recreatieve functie ook een belangrijke functie krijgt als waterberging. Om het Woldmeer aan te sluiten op het vaarcircuit van de provincie Groningen wordt een vaarverbinding in de vorm van een watergang aangelegd tussen het Woldmeer en het Slochterdiep. Ten behoeve van de vaarverbinding zal een extra sluis worden ingericht tussen het nieuwe meer en het Slochterdiep. Om het gewenste ecologisch potentieel voor het Schildmeer te kunnen bereiken is een combinatie nodig van inrichting van brede natuurvriendelijke oeverzones en de toepassing van een natuurvriendelijker dynamisch peilbeheer, waarbij aandacht moet zijn voor veiligheid, vaardiepte, wateraanvoer/berging en effecten op de omgeving (zoals grondwaterniveaus/kwel, natuur binnen de boezemkaden). In het Schildmeer zal circa 5 ha nieuwe natuurvriendelijke oeverzone worden ontwikkeld. Dit zal gebeuren door vooroevers in te richten met daarachter ondiepe oeverzones met gevarieerde waterdiepte van 0 – 1,0 m en flauwe onderwatertaluds (1:5 of minder steil). Bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied zal per afzonderlijke ontwikkeling worden bekeken of er mogelijkheden zijn binnen de plannen kleinschalige bergingsmogelijkheden voor water te realiseren zijn.
5.5
Natuur
5.5.1
Hoofdpunten Natuurgebieden bestemming 'Natuur'; Geen binnenplanse regeling voor de planologische inpassing nieuwe natuurgebieden en verbindingszones; Inpassen natuurvriendelijke oevers en kleinschalige (ecologische) verbindingszones binnen bestemming Agrarisch - Cultuurgrond. Zeer kleine natuurgebieden en/of landschapselementen buiten EHS maken ook onderdeel uit van de bestemming Agrarisch - Cultuurgrond. Beheergebieden (waaronder ganzenfoeraargebied) zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan; Vergunningstelsel aanlegactiviteiten in gebieden met landschappelijke waardevolle structuren.
5.5.2
Natuurgebieden Bestaande natuurgebieden worden als 'Natuur' bestemd. Het betreft hier hoofdzakelijk gebieden die deel uitmaken van de EHS Midden-Groningen. Met deze bestemmingsregeling worden de huidige natuurwaarden en potentiële natuurwaarden in dit gebied planologisch zo goed mogelijk geborgd. Nieuwe bebouwing is niet toegestaan en (grondroerende) activteiten zijn gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Gebieden die de aankomende jaren nog zullen worden ontwikkeld zijn het Dannemeergebied en mogelijk de Haansplassen. Deze nieuwe natuurgebieden worden niet als verzuringsgevoelig gebied aangemerkt en vormen zodoende geen beperking voor de bedrijfsvoering van agrarische (niet-intensieve) bedrijven. Hiermee wordt het natuurgebied Midden Groningen voltooid en ligt een aaneengesloten gebied vanaf Scharmer-Kolham tot en met De Groeve. Er is in het bestemmingsplan geen wijzigingsregeling opgenomen voor de planologische inpassing van nieuwe natuurgebieden. Voor de aanleg van nieuwe natuur(gebieden) zal waar nodig een afzonderlijke planologische procedure worden gevoerd.
64
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
5.5.3
Beheer Het beheer in deze natuurgebieden wordt aangepast aan het gewenste natuurdoeltype. Deze natuurdoeltypen worden niet door de gemeente bepaald, maar door de provincie. De door de provincie gewenste natuurkwaliteit is vastgelegd op de ‘Provinciale ambitiekaart natuur’. Het beheer is (grotendeels) in handen van Staatsbosbeheer.
5.5.4
Verbindingszones Binnen het plangebied is een zoekgebied voor een robuuste verbindingszone gelegen. Er is nog geen tracékeuze gemaakt voor de aanleg van een ecologische verbindingszone tussen Westerbroek en Midden-Groningen. Zolang hier geen besluit over is genomen zal hetbestemmingsplan hier nog niet op voorsorteren. Nadat deze besluitvorming heeft plaatsgevonden voor de ecologische verbindingszone het bestemmingsplan worden gewijzigd. Het voorliggende bestemmingsplan is gebaseerd op de huidige inrichting en functies in het gebied en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die realisering van de robuuste verbindingszone belemmerd. Natuurvriendelijke oevers, met een breedte van ten hoogste 5 meter aan weerszijden van een watergang, zijn ook opgenomen in de bestemming Agrarisch - Cultuurgrond. Dit vergroot de flexibiliteit van het bestemmingsplan voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers en kleinschalige verbindingszones, ter realisering van doelstellingen op het gebied van natuurbeleid.
5.5.5
Natuur buiten EHS Ook buiten de begrensde EHS komen natuurgebieden en/of natuurwaarden voor. Het gaat dan in hoofdzaak om weidevogelgebieden en ganzenfourageergebieden. Ook komen verspreid in het gebied kleinere natuur- en bosgebiedjes voor. In de ganzenfourageergebieden laten (een deel van de) agrariërs toe dat ganzen in de weilanden grazen. De schade wordt gecompenseerd. Bij deze regeling is de afspraak gemaakt dat er geen planologische schaduwwerking uit zal gaan van het laten fourageren van de ganzen. In het bestemmingsplan is er dan ook geen specifieke regeling opgenomen voor de ganzenfourageergebieden. In gebieden met een cultuurhistorisch waardevol verkavelingspatroon en/of verkavelingsrichting worden natuurwaarden, die zijn relateerd aan deze landschappelijke structuren, geborgd door bepaalde grondroerende activiteiten te verbinden aan een vergunningsstelsel. Als voorwaarden geldt ondermeer dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden.
5.6
Recreatie
5.6.1
Hoofdpunten Bestaande recreatiebedrijven worden voorzien van een passende bestemming Recreatie; In het bestemmingsplan worden geen uitbreidingsmogelijkheden opgenomen; In de regels is ruimte opgenomen voor kleinschalige recreatieve mogelijkheden, zoals mini-campings, groepsaccommodaties en bed & breakfast; Recreatief medegebruik ondergracht in bestemmingen: Agrarisch- Cultuurgrond, Groen en Bos;
65
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
5.6.2
Kleinschalige recreatie Versterking van de bestaande recreatiestructuur is één van de speerpunten uit de Toekomstvisie 2020. Er wordt vooral gemikt op kleinschalige vormen van recreatie en toerisme, zoals theetuinen, bed & breakfasts en minicampings. Deze kleinschalige vormen van recreatie zijn naar buiten gericht en zijn gebaat bij een aantrekkelijk landschap, bezienswaardigheden die kunnen worden bezocht. Deze trekpleisters worden meestal bezocht als onderdeel van een route of tegelijk met plaatsen die in de buurt liggen. Daarom is het verbeteren van verbindingen in de vorm van uitloopgebieden, netwerken of bewegwijzering bevorderend voor de recreatiemarkt. De voorwaarden waarbinnen theetuinen, kleinschalige verblijfsaccommodaties en minicampings zijn toegestaan, zijn vastgelegd in beleidsregels en worden vertaald in de bestemmingsplannen. De beleidsregels zijn gemeentebreed van toepassing, de mogelijkheden zijn dan ook uiteindelijk perceelsafhankelijk.
5.6.3
Recreatief medegebruik Om recreatief medegebruik van het buitengebied in planologisch opzicht goed te regelen wordt dit aspect opgenomen in een groot aantal bestemmingen, waaronder: Agrarisch, Bos, Groen, Natuur, Verkeer- Verblijfsgebied en Water. Hoofdzakelijk worden hiermee het medegebruik van gronden voor fietsen, wandelen etc geregeld en daarnaast de benodigde infrastructuur. Ten behoeve van het recreatieve medegebruik worden in of om de nieuwe natuurgebieden fiets- en wandelroutes aangelegd, daarnaast worden in de Westerpolder en Tetjehorn uitkijktorens gebouwd.
5.7
Cultuurhistorie
5.7.1
Hoofdpunten Cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen, zoals oude dijken, historische waterlopen en verkavelingspatronen en groenelementen zijn waar mogelijk mede bestemd in de bestemmingsregeling of door middel van een verbijzondering van de basis bestemming "Agrarisch met waarden"; Bescherming van cultuurhistorisch waardevolle agrarische bebouwing (bebouwing als opgenomen de Lijst karakteristieke agrarische bebouwing); Bescherming van historische boerderijplaatsen, veenborgen en huiswierden door een (archeologische) dubbelbestemming; Via een omgevingsvergunning die is gekoppeld aan de bestemmingsregels zijn de cultuurhistorische waarden bestemd. Bepaalde activiteiten zijn daarbij gekoppeld aan een vergunningstelsel. Aan het vergunningenstelsel is een afwegingskader gekoppeld en aangegeven met onder welke voorwaarden een omgevingsvergunning kan worden verleend.
5.7.2
Karakteristieke bebouwing Gemeentebreed is er een inventarisatie uitgevoerd naar karakteristieke (voormalige) agrarische bebouwing. Dit heeft geleidt tot de 'Lijst karakteristieke agrarische bebouwing' met daarop bijna 200 boerderijpanden die bijdragen aan de ruimtelijke identiteit van Slochteren en behoudenswaardig zijn. Het betreft zowel vrijgekomen agrarische objecten als panden die nog door een agrarisch bedrijf worden gebruikt. In het plangebied Buitengebied West ligggen geen objecten die zijn aangewezen als karakteristiek.
5.7.3
Historische boerderijplaatsen en wierden Slochteren heeft een groot aantal boerderijplaatsen, oude borgterreinen en wierden in het buitengebied. De plaatsen zijn veelal niet meer als zodanig zichtbaar maar in het landschap zijn soms nog wel sporen terug te vinden. Een verhoging in het landschap, oude waterelementen of groenelementen kunnen wijzen op historische bebouwing. De betreffende elementen zijn geinventariseerd ten behoeve van het gemeentelijk archeologie beleid en als zodanig opgenomen op de archeologische beleidskaart. De gemeente streeft ernaar de boerderijplaatsen te behouden voor zover nog aanwezig. Bescherming van mogelijk aanwezige restanten vindt plaats door middel van een dubbelbestemming waarbij bouw- en/of aanlegactiviteiten zijn gekoppeld aan een omgevingsvergunning. 66
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
5.8
Wonen
5.8.1
Hoofdpunten Bestaande legale woningen worden voor wonen bestemd; Voormalige agrarische bebouwing die als 'karakteristiek' is aangemerkt wordt bestemd als 'Wonen - VAB'; Hobbymatige agrarische activiteiten zijn toegestaan; Toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan (met uitzondering van omzetten bedrijfswoning in reguliere woning of het vervangen van een bestaande woning).
5.8.2
Bedrijfswoning Alle bestaande legale agrarische bedrijfswoningen zijn als bedrijfswoning aangeduid. In principe is ook bij de niet-agrarische bedrijven een bedrijfswoning toegestaan. Niet bij alle bedrijven staat nu een bedrijfswoning, dit kan onder andere doordat de bedrijfsbebouwing en de woning los van elkaar zijn verkocht. In dit soort gevallen wordt niet alsnog weer een bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte bedrijfsbebouwing. Voor de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen zijn eigen regels ten aanzien van grootte en oppervlakte opgenomen in de planregels. Deze regels sluiten aan bij de regels voor (burger)woningen.
5.8.3
Reguliere woningen Bestaande woningen krijgen in het bestemmingsplan een woonbestemming. Onder voorwaarden zijn daarnaast de volgende nevenfuncties toegestaan: aan-huis-verbonden beroep, bed & breakfast en theetuin. Aan vrijgekomen agrarische bebouwing, die uitsluitend voor wonen wordt gebruikt wordt alleen een woonbestemming toegekend als voldaan kan worden aan de milieuafstanden. In het geval hier niet aan voldaan kan worden blijft de agrarische bestemming gehandhaafd. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de verschillende bestemmingsregelingen voor wonen.
5.8.4
Nieuwe woonfuncties Het buitengebied wordt, door de afname van het aantal agrarische bedrijven (en de vrijkomende agrarische bedrijven), steeds belangrijker als een gebied om te wonen. Het grootste deel van de cultuurgronden blijft overigens wel in agrarisch gebruik. Het uitgangspunt van het benutten van voormalige agrarische bebouwing voor wonen is dat hiervoor uitsluitend de bestaande voormalige (inpandige) bedrijfswoning wordt gebruikt. Indien van toepassing, kan ook aangrenzende deel of stalruimte voor wonen worden benut. Vrijstaande bedrijfsgebouwen die geen woonfunctie hebben gehad mogen niet als woning worden gebruikt. De mogelijkheden voor het vestigen van meerdere wooneenheden in een gebouw waar in de huidige situatie reeds een bedrijfswoning in aanwezig is worden nog onderzocht. Of deze aanvullende wooneenheden kunnen worden toegevoegd is onder andere afhankelijk van de beschikbare nieuwbouwruimte (tot 2007 werd dit contingent genoemd). Daarnaast mogen door de functieverandering omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast. De woonfunctie kan, naast de genoemde bedrijfsactiviteiten in de voorgaande paragraaf, ook gecombineerd worden met aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven, kleinschalige verblijfsrecreatie of een theetuin. De mogelijkheden hiervoor zijn opgenomen in de betreffende beleidsregels. Ten slotte geldt voor landgoederen dat initiatieven voor landgoederen per geval zullen worden beoordeeld en worden getoetst aan onder andere de voorwaarden die daarvoor door de provincie zijn gesteld. In dit bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen voor het realiseren van nieuwe landgoederen, en derhalve zal er altijd een bestemmingsplanwijziging nodig zijn.
67
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
5.9
Infrastructuur
5.9.1
Hoofdpunten Grootste deel wegennet bestemd als 'Verkeer- Verblijfsgebied'; Wegen met uitsluitend een verkeersfunctie: bestemming 'Verkeer - Wegverkeer'. Aandacht voor zonering langs wegen met bestemming 'Verkeer - Wegvekeer: geluidzonering en externe veiligheid (zie Hoofdstuk Onderzoeken en Juridische toelichting); Geen flexibiliteitsregels in verband met toekomstige reserveringen voor wegen;
5.9.2
Reserveringen Er zijn binnen het plangebied geen nieuwe reserveringen voor infrastructuur aangegeven.
5.9.3
Lokale knelpunten In de Structuurvisie Buitengebied is in beeld gebracht op welke wegen knelpunten zijn als gevolg van het profiel en/of het verloop van de weg. Met het verloop wordt bedoeld of er veel bochten in de weg zitten. In combinatie met een smalle weg leidt dit tot problemen als vrachtverkeer of landbouwverkeer moet passeren met andere voertuigen. In het kader van de kavelaanvaardingswerkzaamheden worden in het gebied rond Luddeweer en Overschild bermen verbreed ten behoeve van het landbouwverkeer. Echter geven deze maatregelen geen verbetering van passeermogelijkheden voor andersoortig verkeer. Bij de genoemde kavelaanvaardingswerkzaamheden worden geen funderingen aangepast. Zodoende zal de wegbelasting beperkt blijven op wegen waar dit nu zo is. Daarnaast zijn op vele ruilverkavelingswegen ook knelpunten als het gaat om gebruik door verkeer met hoge as-lasten. De fundering van deze wegen leidt tot problemen als deze veelvoudig door zwaar verkeer worden bereden. Gezien de slechte bodemgesteldheid in de gemeente kan dit probleem nauwelijks bij de bron opgelost worden door verbetering van de fundering, vanwege de kosten die dit met zich meebrengt. Op verschillende wegen in het buitengebied bedraagt de maximale toegestane aslast 4,8 ton, zodat het onderhoud van de wegen beheersbaar blijft. Een zwaardere belasting leidt tot onevenredig meer beheer en hogere beheerkosten van de betreffende wegen. Eén van de aanvullende mogelijkheden om het passeerprobleem op te lossen is om passeerstroken aan te leggen. In het kader van het op te stellen Mobiliteitsplan zullen de noodzaak, financiële haalbaarheid en ruimtelijke inpasbaarheid van diverse verkeerskundige aspecten in het buitengebied worden belicht, waaronder de passeerproblemen. Kaders en afwegingen om te komen tot oplossingen worden meegenomen in het Mobiliteitsplan dat op een later te bepalen tijdstip wordt opgesteld.
5.10
Bedrijven en voorzieningen
5.10.1 Hoofdpunten Agrarische bedrijvigheid grootste gebruiker buitengebied; Flexibeler gebruik bepaalde percelen, waaronder voormalige boerderijen, door toekennen gemengde bestemming; Ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten (met omgevingsvergunning). 5.10.2 Niet-agrarische bedrijvigheid Bestaande legale niet-agrarische bedrijven zijn als zodanig bestemd. Bij nieuwvestiging (op bestaande bedrijfslocaties) zijn in principe alleen categorie 1, 2 en 3.1- bedrijven die op de bedrijvenlijst bij de planregels vermeld staan. Hoewel agrarische bedrijven de grootste gebruiker van het buitengebied zijn, neemt het aantal niet-agrarische bedrijven in het gebied toe. Met name door de schaalvergroting in landbouw komen er agrarische gebouwen vrij. Deze vrijkomende agrarische 68
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
bebouwing (VAB's) biedt ruimte voor nieuwe niet-agrarische bedrijven. De mogelijkheden hiervoor zijn opgenomen in de beleidsnotitie VAB. Nieuwvestiging van bedrijven op nog onbebouwde percelen is niet toegestaan. Uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bedrijven zijn gekoppeld aan kwaliteitsverbetering en gebiedskwaliteiten. Op grond van het POV kunnen niet-agrarische bedrijven in het buitengebied met een maximum van 20% van de bestaande bedrijfsoppervlakte worden uitgebreid. 5.10.3 Retrospectieve toets In de retrospectieve toets wordt een verantwoording gegeven voor bestemmingsregeling die (behoorlijk) afwijken van de situatie zoals die in het voorgaande bestemmingsplan waren opgenomen. In het bestemmingsplan Buitengebied zijn doorgaans dezelfde functies (zoals agrarisch bedrijven of wonen) bestemd als in het huidige bestemmingsplan Buitengebied herziening 1997 of die sindsdien via een ruimtelijk-planologische procedure als zodanig zijn bestemd. Het plan biedt beperkte kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden (waaronder verruiming oppervlakte bijgebouwen, mogelijkheden beroep aan huis). Waar sprake is van vrijgekomen agrarische bebouwing is waar mogelijk een andere bestemming toegepast (veelal Wonen of Gemengd). Bijlage 8 Retrospectieve toets vormt een overzicht van percelen waar een bestemmingswijziging heeft plaatsgevonden.
5.11
Ruimtelijke kwaliteit
5.11.1 Algemeen Het bieden van ruimere bouwmogelijkheden is een belangrijk uitgangspunt in de actualiseringsopgave. Meer ruimte bieden brengt echter ook bepaalde risico's met zich mee, met name voor de ruimtelijke kwaliteit. Ongekanaliseerde bouwlust en beperkte middelen kunnen immers leiden tot vreemde en storende bouwplannen. Hetgeen opnieuw kan leiden tot nadere regulering. Het is echter een illusie dat met regels alle eventualiteiten uitgesloten kunnen worden; er blijven altijd mazen. Ook de oude, strakke regeling bood geen garantie voor (ruimtelijk) verantwoorde bouwplannen. Het starre regime nodigde in zekere zin zelfs uit tot gekunstelde bouwplannen, onder meer vanwege de beperkte oppervlakte aan bijgebouwen dat werd toegestaan. Ook nodigt een te strak regime uit tot afwijken. Dit laatste verschaft de burger en de overheid veel extra werk (in de vorm van planologische procedures). Het gemeentebestuur wil ook daarom vasthouden aan een ruime basisregeling, met allereerst verantwoordelijkheid voor de burger, maar wel met een bruikbaar instrument om uitwassen te blokkeren. Dit instrument krijgt algemene werking, waardoor het ook vat heeft op de zogenaamde mazen in het bestemmingsplan en niet alles op slot gezet hoeft te worden. 5.11.2 Doorwerking ruimtelijke kwaliteit in regels De standaard norm is ruim gelegd, waar essentieel voor de ruimtelijke kwaliteit is van de ruime standaardmaten afgeweken. Waar nodig voor het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit zijn bebouwingsgrenzen op de plankaart aangegeven, bijvoorbeeld in de vorm van bouwvlakken strak om bestaande karakteristieke bebouwing (waarbij onder meer de krimpen van boerderijen zijn gevolgd). Daarnaast in de vorm van gevellijnen, op plaatsen waar het ruimtelijk wenselijk is dat bebouwing in de gevellijn wordt opgericht. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwpercelen opgenomen. Het plan kent alleen een verruiming voor bijgebouwen en bepaalde aan-huis-verbonden beroepen. In het handboek bestemmingsplannen is uiteengezet op welke wijze de bouwregels zijn opgezet en welke aspecten daarbij meegenomen worden. Bij de bepaling van bouwvlakken wordt in volgorde van belangrijkheid naar de volgende aspecten gekeken: Het woongebouw moet het gebouw op het perceel zijn dat het dichtst op de straat is gelegen. Aansluiten bij lineaire hoofdstructuur, voorzover deze nog intact is. Situering van woongebouwen moet zodanig zijn dat het vrije uitzicht van bestaande en nieuwe woningen, met name aan de achterzijde, zoveel mogelijk intact blijft. 69
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
In geval van niet op haaks liggende percelen ten opzichte van de weg moet worden overwogen de bouwgrens dwars op de zijdelingse perceelsgrens te leggen (afstemmen op overwegende oriëntering van de gevels van woningen in de omgeving). Rekening houden met milieuafstanden (geurhinder). Wet geluidhinder in acht nemen (geluidnorm gaat voor stedebouwkundige structuur). Dorpskarakter behouden door ruimere bouwmogelijkheden af te stemmen op de grootte van het bouwperceel (en daaraan gekoppeld een max. bebouwingsoppervlakte).
5.12
Beleidsregels
5.12.1 Proces Vooruitlopend op de actualisering zijn voor een aantal specifieke ruimtelijke thema's beleidsnotities en/of regels opgesteld die als afwegingskader voor het meewerken aan ruimtelijke plannen zullen worden gebracht en als input voor nieuwe bestemmingsplannen. Het gaat daarbij om de volgende beleidsregels: aan-huis-verbonden beroepen, recreatieve verblijfsaccommodaties, (ho)reca en ondersteunende (ho)reca, theetuinen & verbreding agrarische bedrijven, biomassa- en mestvergisting, paardenhouderijen en paardenbakken. Voorgaande beleidsregels hebben het inspraaktraject doorlopen en zijn vastgesteld op 7 april 2009. 5.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan De beleidsregels zijn waar mogelijk opgenomen in de planregels. De beleidsregels vormen daarbij het afwegingskader voor het verlenen van medewerking voor een omgevingsvergunning voor het (binnenplans) afwijken van de bestemmingsregels of een bestemmingswijziging. In de bestemmingsregels wordt volstaan met een verwijzing naar de relevante beleidsregels of eventueel een beperkte weergave van de inhoud. Per beleidsthema/ beleidsregel zijn een aantal kernpunten aangestipt. Theetuinen en verbreding agrarische bedrijven theetuinen (of theeschenkerij) onder voorwaarden bij recht bij agrarische bedrijven en ruime woonpercelen; kleinschalige activiteiten van recreatieve, educatieve of verzorgende aard bij agrarische bedrijven ondergeschikt aan de agrarische functie (boerderijwinkel, zorg, recreatieve verhuur, rondleidingen etc). Recreatieve verblijfsaccommodaties onderscheid in bed en breakfast en groepsaccommodaties; bed en breakfast onder voorwaarden bij woningen; groepsaccommodaties als neventak bij woningen en agrarische bedrijven. Horeca en ondersteunende horeca onderscheid in verschillende horeca-categorieen en bijbehorende bestemmingregels; mogelijkheden voor ondersteunende horeca bij maatschappelijke voorzieningen en detailhandel (voorbeeld: koffiecorner in een winkel). Paardenbakken regels voor hobbymatige paardenbakken op (agrarische) gronden bij woningen; voorwaarden omtrent omvang en afstand t.o.v. bijbehorende woning en omliggende woningen derden. Paardenhouderijen onderscheid in verschillende categorieen paardenhouderijen; scheiding tussen agrarische paardenhouderij en niet-agrarische paardenhouderij (bijzondere paardenhouderij en manege); mogelijkheden in vrijkomende agrarische bebouwing zowel bedrijfsmatig en als neventak bij woningen. 70
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Aan-huis-verbonden beroepen onderscheid vrije beroepen en overige aan-huis-verbonden beroepen; woonfunctie blijft in alle gevallen in overwegende mate gehandhaafd; limitatieve lijsten met beroepen en activiteiten. VAB's (Vrijkomende agrarische bebouwing) ruimere mogelijkheden voor gebruik van karakteristieke (woon)boerderijen; wijzigingsregels voor omzetten agrarische bestemming in een woon- of een niet-agrarische bedrijfsmatige bestemming; gebruiksmogelijkheden gekoppeld aan behoud karakteristieke bebouwing; mogelijkheden voor sanering niet-karakteristieke bebouwing en vervangende nieuwbouw. De voor dit bestemmingsplan relevante beleidsregels zijn als bijlage bij de regels opgenomen.
5.13
Duurzaamheid Het bestemmingsplan Buitengebied West is een beheersplan dat gericht is op het vastleggen van de bestaande situatie, afgestemd op actuele ontwikkelingen en gewijzigde inzichten. Omdat het plan, buiten reeds bebouwde percelen, niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied zijn er in het plan geen specifieke eisen met betrekking tot duurzaamheid opgenomen, waaronder sturende energieprincipes. Met betrekking tot duurzaam ruimtegebruik kan bij het voorgaande worden aangesloten, omdat geheel nieuwe ontwikkelingen buiten de reikwijdte van het plan blijven.
71
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Hoofdstuk 6
Juridische planbeschrijving
6.1
RO Standaarden en regels 2008
6.1.1
Algemeen De Wet op de Ruimtelijke Ordening, die tot 1 juli 2008 van kracht was (hierna WRO) en het daarbij behorende Besluit op de ruimtelijke ordening (BRO 1985) bevatten bijna geen bepalingen over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De artikelen 12 en 16 van het Bro 1985 kenden alleen enkele voorschriften voor de verschijningsvorm van het bestemmingsplan. Dit heeft er toe geleid dat in de praktijk allerlei varianten zijn toegepast. Hierdoor zijn er zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Bestemmingsplannen met dezelfde beleidsmatige inhoud en met hetzelfde doel zagen er geheel anders uit en waren moeilijk vergelijkbaar. Hierdoor ontbrak het aan duidelijkheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan, burger en bedrijven die snel een juist beeld willen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is voor partijen die betrokken zijn bij planvoorbereiding, planmonitoring en planbeoordeling de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang om verschillende afzonderlijke plannen in grotere samenhang te bezien. In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) behoudt het bestemmingsplan de belangrijke rol in het ruimtelijk planstelsel. Het bestemmingsplan is en blijft een belangrijk – zo niet het belangrijkste – normstellende instrumentarium voor het ruimtelijk beleid. Dit temeer nu niet alleen de gemeenten, maar ook het rijk en de provincies bestemmingsplannen kunnen maken. Vanwege deze belangrijke rol van het bestemmingsplan is er nog meer reden om te komen tot vergelijkbare plannen, die goed toegankelijk en gebruiksvriendelijk zijn. Volgens het Bro 2008 wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend. In het huidige Bro zijn ook vergeleken met het BRO 1985 meer regels opgenomen over de inhoud van een bestemmingsplan. In par. 3.1 worden een aantal verplichte onderdelen voor de bestemmingsplanprocedure en daarnaast een aantal facultatieve zaken. Daarnaast zijn in par. 3.2 standaardregels opgenomen die verplicht moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden alle planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur (Wro instrumenten) digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden en regels 2008 ontwikkeld. Voor bestemmingsplannen zijn de volgende standaarden van belang: PRBP2008: Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen; IMRO2008: Informatiemodel ruimtelijke ordening; STRI2008: Standaard toegankelijke ruimtelijke instrumenten; SVBP2008: Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen.
6.1.2
PRBP2008 De Praktijkrichtlijn bevat de gegevensset (de set van objecten en attributen die het bestemmingsplan representeren) die beschrijft hoe conform het IMRO2008 en de SVBP2008 bestemmingsplannen elektronisch vastgelegd moeten worden. Als uitgangspunt voor deze Praktijkrichtlijn worden alle gegevens beschouwd die behoren tot het bestemmingsplan. Er is daardoor sprake van een, binnen de juridische context, complete gegevensset. Daarmee wordt de volledige digitale representatie van een bestemmingsplan beschreven. Ook kan op basis van deze Praktijkrichtlijn te allen tijde vanuit de gegevensset de volledige inhoud van het wettelijk vastgestelde bestemmingsplan worden geraadpleegd.
72
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
6.1.3
STRI2008 De STRI 2008 beschrijft hoe de beschikbaarstelling van de ruimtelijke plannen en besluiten gerealiseerd dient te worden. Deze standaard is (eveneens) wettelijk verankerd in een Ministeriële regeling. Deze standaard is nodig om drie redenen: 1. waarborgen van de bruikbaarheid en interoperabiliteit van de Wro instrumenten door middel van het vaststellen van technische vormvereisten; 2. waarborgen van de vindbaarheid en raadpleegbaarheid van de Wro instrumenten door middel van het vaststellen van regels rondom de elektronische beschikbaarstelling; 3. waarborgen van de rechtszekerheid door middel van het vaststellen van vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro instrumenten.
6.1.4
IMRO2008 het Informatie Model Ruimtelijke Ordening IMRO2008 wordt gebruikt bij het coderen van het Wro instrument. IMRO is het informatiemodel voor het opstellen en uitwisselen van digitale plannen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke instrumenten). Het informatiemodel is voor uitwisselen van ruimtelijke instrumenten tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook voor uitwisseling naar andere werkvelden.
6.1.5
SVBP2008 De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. Het onderhavige document geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan. Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen is het belangrijk dat er eenheid is in de wijze waarop de diverse functies in bestemmingen worden ondergebracht. Eenduidigheid in de naamgeving van bestemmingen is daarbij een vereiste. Daarom is een lijst met mogelijke in een plangebied voorkomende functies opgesteld. Deze functies zijn gegroepeerd binnen zogeheten hoofdgroepen van bestemmingen. Deze hoofdgroepen van bestemmingen spelen een grote rol bij de naamgeving en de verbeelding van een bestemmingsplan. De naam van een in een bestemmingsplan op te nemen bestemming begint altijd met de naam van de hoofdgroep. De systematiek van hoofdgroepen laat het toe een bestemming te specificeren en slechts één of enkele functies van een hoofdgroep binnen een bestemming mogelijk te maken. Een bestemming hoeft dus niet alle bij een hoofdgroep aangegeven functies te bevatten.
6.2
RO standaarden en regels 2012 Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de RO Standaarden 2008. De RO Standaarden 2008, versie 1.1 zijn de nu geldende standaarden. Dit verandert in de loop van 2012. Vanaf 1 oktober 2012 mag de nieuwe RO Standaarden 2012 worden toegepast. Vanaf 1 juli 2013 zijn overheden verplicht de RO Standaarden 2012 toe te passen. In de overgangsperiode tussen oktober en juli kunnen bronhouders kiezen welke RO Standaarden worden toegepast bij het in procedure brengen of houden van ruimtelijke besluiten. Het overschakelen van RO Standaarden 2008 naar RO Standaarden 2012 in de periode 1 oktober 2012 tot 1 juli 2013 is eveneens toegestaan. Het louter overschakelen van de RO Standaarden 2008 naar de RO Standaarden 2012 geldt niet als een gewijzigde vaststelling. De RO standaarden 2012 komen grotendeels overeen met de huidige RO standaarden. De wijzigingen hebben onder andere betrekking op de nieuwe standaard voor objectgerichte planteksten, nieuwe instrumenten (o.a. vanwege de Wabo) en het 73
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
loskoppelen van de praktijkrichtlijnen van de Wet zodat tussentijdse wijzigingen eenvoudiger kunnen worden doorgevoerd.
6.3
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Op 1 oktober 2010 is de de Wabo in werking getreden, waarmee een groot aantal vergunningen en toestemmingen zijn samengevoegd tot één omgevingsvergunning. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd welke bouwwerken zonder omgevingsvergunning mogen worden gerealiseerd en onder welke voorwaarden dat is toegestaan. In artikel 3 van het Bor is uiteengezet welke bouwwerken mogen worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning, mits ze passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Vanwege deze verruiming van het vergunningsvrij bouwen binnen de kaders van het bestemmingsplan zijn de bouwregels van dit bestemmingsplan aangepast en toegesneden op artikel 3 van het Bor.
6.4
Plantoelichting Op basis van artikel 3.1.6 Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een beeld van de wijze waarop het plan is ingericht en wat met het plan wordt beoogd. De toelichting geeft een onderbouwing van de in het plan gemaakte keuzes en bevat de resultaten van het onderzoek uit de inspraak en vooroverleg. De toelichting geeft alleen een toelichting op de regels en de verbeelding. De toelichting heeft geen bindende werking. Wel kan zij een functie kan hebben bij de interpretatie van de bedoelingen van onverhoopt onduidelijke regels. Aan een vermelding in de toelichting kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.
6.5
Planregels
6.5.1
Inleidende regels
6.5.1.1
Begripsbepalingen Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. De begripsbepalingen zijn, met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan, in alfabetische volgorde opgenomen. Een aantal van deze begrippen worden vastgelegd vanuit het Bro. Sommige van de omschreven begrippen worden overigens nog nader toegelicht c.q. uitgewerkt in los van het bestemmingsplan vast te stellen beleidsregels. Dit omdat sommige zaken zo complex zijn dat een verhandeling nodig zou zijn die niet past binnen het kader van de begripsbepalingen. Om de betekenis van de begrippen in de regels zo makkelijk mogelijk duidelijk te maken aan de lezer (van de digitaal geraadpleegde versie) is waar mogelijk gebruik gemaakt van hyperlinks naar de begrippen.
6.5.1.2
Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ter verduidelijking van het doel wordt de wijze van meten voor een aantal opgenomen aspecten toegelicht. de breedte van een gebouw Om te voorkomen dat vanaf de straat gezien een zeer uitgestrekte bouwmassa ontstaat door zijdelingse uitbreidingen aan het hoofdvolume wordt de grootste breedte van een gebouw in de regels gebruikt. de horizontale diepte van een gebouw De ten hoogste toegestane diepte van een gebouw moet hetzelfde bereiken als in het bovenstaande voor de breedte is beschreven, maar dan om zogenoemde pijpenlaantjes te voorkomen door aaneengeschakelde, achter elkaar geplaatste bebouwing op een bouwperceel.
74
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
de goothoogte van een bouwwerk De wijze van meten voor de goothoogte is overgenomen uit het SVBP 2008. Vanwege de definitie van 'goot, boeiboord of druiplijn': de laagste snijlijn van het dakvlak naar de gevel, wordt hiermee de hoogte bedoeld waar het dakvlak snijdt met het gevelvlak. Met de goothoogte wordt zodoende beoogd de maximale hoogte van de basismassa te regelen. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de hoofdmassa.
75
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
de overbouwde oppervlakte Het begrip overbouwde oppervlakte wordt toegepast voor alle bouwwerken die boven het maaiveld zijn gelegen. Uitgangspunt is dat de neergeslagen oppervlakte van de ruimste omtrek van een bouwwerk meetelt, tenzij overstekken, balkons e.d. minder dan 0,50 meter uitsteken ten opzichte van het gedeelte dat met de grond is verbonden. Indien overstekken, balkons meer dan 0,50 meter uitsteken, wordt ook de eerste 0,50 meter meegenomen in de overbouwde oppervlakte. 6.5.2
Bestemmingsregels
6.5.2.1
Bestemmingsomschrijving Hier worden de aan de gronden toegekende functie(s) omschreven, waar nodig onderverdeeld in hoofdfunctie(s) en daaraan ondergeschikte functies. De bestemmingsomschrijving bevat behalve functie(s) ook inrichtingsaspecten: de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies. Daarnaast kan bij sommige bestemmingen het behoud van bepaalde karakteristieke waarden worden nagestreefd, zoals cultuurhistorische waarden. De gronden worden dan, naast bijvoorbeeld de woonfunctie, tevens bestemd voor het behoud en het herstel van de in het gebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Hiervoor worden gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen gebruikt.
6.5.2.2
Bouwregels De bouwregels geven de bebouwingsbepalingen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Dit kunnen zijn bepalingen ten aanzien van hoogte, horizontale diepte, breedte, oppervlakte, bouwgrenzen, afstanden tot perceelsgrenzen etcetera. Voor een deel gebeurt dit door middel van een verwijzing naar een aanduiding op de verbeelding. Vergunningplichtige bouwactiviteiten worden aan deze bepalingen getoetst. Vergunningvrije bouwwerken behoeven niet aan de bouwregels te voldoen. Het gebruik van dergelijke bouwwerken is overigens wel weer onderworpen aan de bepalingen van het bestemmingsplan (zie gebruiksbepalingen).
6.5.2.3
Afwijken van de bouwregels (optioneel) Hier wordt aangegeven van welke bouwregels het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning voor het afwijken van bepaalde regels in het bestemmingsplan kan verlenen.Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De afwijkingsbepalingen kunnen worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in dit artikel zelf en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In ieder geval zijn de algemene afwijkingsvoorwaarden als opgenomen in Hoofdstuk 3 van toepassing.
76
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
6.5.2.4
Specifieke gebruiksregels Artikel 2.1 van de Wabo regelt dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bepalingen van -onder meer- een bestemmingsplan. In beginsel is uit de bestemmingsomschrijving af te leiden wat wel of niet is toegestaan. In aanvulling daarop geven de specifieke gebruiksregels voor bepaalde gevallen een nadere uitwerking of extra duidelijkheid wat wel of juist niet is toegestaan binnen de bestemming. In sommige gevallen zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bepaalde activiteit is toegestaan. Soms wordt daarbij verwezen naar beleidsregels die als bijlage zijn toegevoegd en zodoende onderdeel van het bestemmingsplan zijn.
6.5.2.5
Afwijken van de gebruiksregels (optioneel) Er kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik worden verleend ten behoeve van een concrete vorm van gebruik van gronden en of bouwwerken op basis van artikel 3.6 Wro. Een dergelijke afwijkingsbepaling kan worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming en in ieder geval in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In een aantal gevallen wordt voor de criteria verwezen naar de beleidsregels die als bijlage van de regels zijn opgenomen.
6.5.2.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk (optioneel) Een vergunningenstelsel, gebaseerd op artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk een omgevingsvergunning te eisen voor specifieke inrichtingsactiviteiten. Een dergelijke regeling kan worden opgenomen om bepaalde werkzaamheden binnen een bestemming te reguleren. Een vergunningenstelsel kan daarmee extra bescherming bieden aan specifieke waarden, zoals bijvoorbeeld archeologische waarden, landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming of in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd.
6.5.2.7
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (optioneel) Artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening biedt ook de mogelijkheid om de sloop van bepaalde bouwwerken te koppelen aan een omgevingsvergunning en vormt daarmee dezelfde wettelijke basis geregeld als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk. Doel van dit vergunningstelsel is bouwwerken met architectonische, cultuurhistorische of archeologische waarden te beschermen en te voorkomen dat deze zonder belangenafweging door het bevoegd gezag worden gesloopt en daardoor voorgoed verdwijnen.
6.5.2.8
Wijzigingsbevoegdheid (optioneel) De wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wro en geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Soms wordt verwezen naar een reeds bestaande bestemming of naar een bestemming die nog niet in het plan voorkomt, maar al wel als bijlage bij de regels is opgenomen. Ook komt het voor dat nog geen verwijzing naar een specifieke bestemming is opgenomen, maar dat de bepalingen aanwijzingen en regels bevatten voor de wijziging.
6.5.3
Algemene regels In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:
77
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
6.5.3.1
Antidubbeltelbepaling (verplicht) Met de antidubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.
6.5.3.2
Algemene bouwregels (optioneel) In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximale bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf. Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.
6.5.3.3
Algemene aanduidingsregels (optioneel) In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels.
6.5.3.4
Algemene afwijkingsregels (optioneel) In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, ten zij anders is aangegeven in de bepalingen.
6.5.3.5
Algemene wijzigingsregels (optioneel) In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
6.5.4
Overgangs- en slotregels In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6.6
Toelichting basisbestemmingen In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven over de bestemmingsregels die in het plangebied voorkomen.
6.6.1
Agrarisch - Agrarisch bedrijf Deze bestemming is toegekend aan agrarische bedrijven die zijn gelegen in het buitengebied. De volgende onderdelen worden tot het bestemmingsvlak gerekend: het erf; de gebouwen en overige bouwwerken die in de directe omgeving van het bedrijfsperceel aanwezig zjn; de verharding in gebruik voor voeropslag. Het agrarische bouwperceel is bestemd voor de vestiging van 1 grondgebonden 78
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing en 1 bedrijfswoning. Alle bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak te zijn gesitueerd, inclusief voer- en mestopslag. Voor de bedrijfswoning geldt dat niet meer dan 200 m² is toegestaan voor een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen. De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak is niet gebonden aan een maximum. Ondanks de theoretische bebouwingsmogelijkheden zal een bebouwingspercentage van ongeveer 70% in de praktijk vanwege de agrarische bedrijfsvoering niet worden overschreden. De grootte van het bouwvlak is in principe 1 hectare met afhankelijk van het ontwikkelingsperspectief van het bedrijf en de ligging een uitbreidingsgebied in de vorm van een ontheffingsgebied of wijzigingsgebied (zie Toelichting gebiedsaanduidingen). Of een uitbreidingsgebied wordt toegekend en in welke vorm dat gebeurt hangt af van het gebied waarin het perceel ligt zoals weergegeven in Bijlage 6 Convenant agrarische schaalvergroting In groene gebieden wordt waar mogelijk een afwijkingsgebied aangegeven op de verbeelding in gele gebieden is in een aantal gevallen een wijzigingsgebied aangeven. In de rode gebieden wordt geen van beide aanduidingen in aansluiting op het bouwvlak gebruikt. In de bestemmingsregeling is ook landschappelijke inpassing, bijvoorbeeld in de vorm van hoge beplanting ter afscherming van de bebouwing, opgenomen. Dit geldt ook voor behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden die ter plaatse voorkomen. Bij recht is ook een agrarische paardenhouderij toegestaan. Daarnaast zijn binnen de bandbreedte van de beleidsregels bij recht de volgende nevenactiviteiten toegestaan: loonbedrijf, caravan- en of botenstalling, zorgboerderij (dagopvang), boerderijwinkel en een theetuin. Niet grondgebonden bedrijven zoals intensieve veehouderijen zijn uitsluitend toegestaan op die percelen waar gronden zijn voorzien van een functieaanduiding. Onder voorwaarden kan daarnaast een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels voor recreatieve functies als een minicamping, groepsaccommodatie of bijzondere paardenhouderij. Daarnaast is ook een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het exploiteren van een mest- en/of biomassavergistingsinstallatie onder voorwaarde dat deze onderdeel uitmaakt van het agrarisch bedrijf. Tenslotte is in verband met het in werking treden van de 'plattelandswoningwet' een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een agrarische bedrijfswoning te gebruiken als plattelandswoning. Hierdoor kan het bewonen van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning door derden, bewoners zonder relatie met het bijbehorende agrarisch bedrijf, worden toegestaan. Voorwaarden hierbij zijn dat er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven, het bijbehorende agrarisch bedrijf blijft gehandhaafd en ten behoeve van het agrarisch bedrijf is geen nieuwe bedrijfswoning toegestaan. In de bestemmingsregeling zijn ook een aantal wijzigingsregels opgenomen om de bestemming Agrarisch te wijzigen naar een niet-agrarische bestemming. Met een wijzigingsprocedure op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening kan de bestemming worden gewijzigd naar Wonen -1A, Wonen - VAB (karakteristieke agrarische bebouwing), Gemengd - 2, Gemengd - VAB (karakteristieke agrarische bebouwing) en Agrarisch - Paardenhouderij. Een voorwaarde bij het wijzigen naar een bedrijfsmatige bestemming (Gemengd) is dat een deel van de voormalige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. De oppervlakte van het te slopen gedeelte is afhankelijk van de gewenste gebruiksruimte. De omvang van het te slopen bebouwing neemt toe naarmate ook de oppervlakte die gebruikt gaat worden voor een nieuwe functie, of wordt vervangen door nieuwbouw, toeneemt. Het pand waarin de woning zich bevindt (de oorspronkelijke boerderij of voormalige bedrijfswoning) mag in zijn geheel in stand blijven. Bij het wijzigen van de agrarische bestemming naar Agrarisch - Paardenhouderij is de sloopregeling niet van toepassing.
79
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
6.6.2
Agrarisch - Cultuurgrond Deze bestemming is specfiek voor agrarische cultuurgronden. Ook kleine bos- en/of natuurelementen (met een oppervlakte van ten hoogste 1 hectare), houtsingels rondom agrarische bedrijven en natuurvriendelijke oevers (breedte ten hoogste 5 meter) vallen onder deze bestemmingsregeling. De regeling heeft het karakter van een gebiedsbestemming. Bebouwing is niet toegestaan. Alleen door toepassing van afwijkingsregels en wijzigingsregels, voor uitbreiding of wijziging van het bouwvlak, kan nieuwe bebouwing worden toegestaan.
6.6.3
Agrarisch - Paardenhouderij De gronden en gebouwen die zodanig zijn bestemd mogen worden gebruikt voor een bijzondere paardenhouderij, waaronder worden geschaard: africhtingsstallen; trainingsstallen; handelsstallen; stalhouderijen; pensionstalling. Om deze bestemming toe te kennen moet er sprake zijn van een reëel bedrijf (gericht op 1 of een combinatie van typen die zijn genoemd onder 'doel van de bestemming'. Het is ook mogelijk dat het bedrijf een combinatie is van een agrarische paardenhouderij (fokkerij) en een bijzondere paardenhouderij. Binnen de bestemming is rekening gehouden met de afstand tot woningen. In een gemengd gebied is de minimale afstand tussen een paardenhouderij en woningen 30 meter. Deze zone wordt aangeduid indien van toepassing. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een nieuwe binnenrijbak te realiseren. Bij recht zijn alleen bestaande binnenrijbakken toegestaan.
6.6.4
Bedrijf - Delfstoffenexploitatiegebied en Delfstoffenexporatiegebied Binnen de bestemming Bedrijf - Delfstoffenexporatiegebied is het uitsluitend toegestaan om onderzoek te doen naar de aanwezigheid van delfstoffen en controle uit te voeren van boorputten. Aangezien geen sprake is van winning of bewerking van gas hoeft geen compressor aanwezig te zijn en is geen sprake van een risico als gevolg van aanwezig gasstromen. Daarom wordt in de nabijheid van de bestemming geen geluidzone bestemd en ook niet geen beperking aan de aanwezigheid van kwetsbare objecten gegeven. De aanleg en instandhouding van afsluitervoorzieningen ten behoeve van aardgastransportleidingen is ook bij deze bestemming inbegrepen.
6.6.5
Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen Deze bestemming wordt toegepast bij tankstations. De verkoop van motorbrandstoffen en detailhandel in weggebonden artikelen is daarbij toegestaan inclusief parkeer- en verblijfsvoorzieningen. Tankstations met een afleverzuil voor LPG worden als zodanig aangeduid. Ook wordt dan de plaatsgebonden risicocontour opgenomen en wordt er ingegaan op het groepsrisico.
6.6.6
Bedrijf - Nutsvoorzieningen Deze bestemming wordt specifiek gebruikt voor nutsvoorzieningen als gas, water en electriciteitsvoorzieningen waarvoor een zelfstandig gebouw met een hoogte groter dan 1,5 meter staat binnen een bestemming anders dan Bedrijf of Bedrijventerrein. Ontsluitingswegen zijn tevens inbegrepen binnen de bestemming.
6.6.7
Detailhandel Deze bestemming wordt toegepast bij zelfstandige winkels, buiten winkelcentra of gemengde gebieden. Naast detailhandel zijn ook ondergeschikte horeca-activiteiten toegestaan, mits voldaan wordt aan de beleidsregels 'Horeca en ondersteunende horeca'. Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwregels worden afgestemd op de bestaande situatie, met eventueel uitbreidings- of afwijkingsmogelijkheden. Bijbehorende (bedrijfs)woningen zijn apart aangeduid. 80
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
6.6.8
Groen Er zijn twee bestemmingsregelingen voor groenvoorzieningen: 'Groen' en 'Groen Landschappelijke waarden'. De bestemming Groen voorziet in een bestemmingsregeling voor openbaar groen. Aan openbare groenelementen als plantsoenen, brede wegbermen en bossingels die bijdragen aan de bovenwijkse groenstructuur wordt in principe de bestemming Groen toegekend. Hierbinnen wordt het ook mogelijk gemaakt om water aan te leggen, verhardingen, additionele voorzieningen en nutsvoorzieningen. De bestemming 'Groen - Landschappelijke waarden' is specifiek bedoeld voor groene gebieden waar een extensiever beheer wordt uitgevoerd en behoud en versterken van landschapswaarden wordt nagestreefd. Het gaat om groengebieden aan de randen van kernen en in het buitengebied. De oevers van de Harksteder- en Scharmerplas zijn als zodanig bestemd.
6.6.9
Verkeer De bestemming Verkeer maakt onderscheid in twee bestemmingsregelingen: Verkeer - Verblijfsgebied en Verkeer - Wegverkeer; De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gericht op de verblijfsfunctie en secundair op de verkeersfunctie. Deze gronden hebben in principe een multifunctioneel karakter waarbij de inrichting gericht is op woonstraten, pleinen, fiets- en voetpaden, speel- en parkeervoorzieningen en daarnaast ook groen en water. Standplaatsen kunnen met een aanduiding worden geregeld (bestaand) of met een afwijkingsregeling worden mogelijk gemaakt. De bestemming Verkeer - Wegverkeer is specifiek bedoeld voor gebiedsontsluitingswegen (voorbeeld N387) en ontsluitingswegen en stroomwegen (A7 en N33). Vanwege deze functie zijn er geen mogelijkheden voor bebouwing en standplaatsen.
6.6.10 Water In een groot deel van de bestemmingen is het aanleggen van water mogelijk. De bestemming wordt specifiek toegekend aan meren, plassen en andere natuurlijke, danwel kunstmatige oppervlaktewateren en watergangen die door het waterschap als hoofdwatergang worden aangeduid. Ook aan terreinen of gebieden die specifiek een waterbergingsfunctie krijgen wordt deze bestemming toegekend om dit gebruik te verankeren (en ander gebruik uit te sluiten). De hoofdfunctie is de ontvangst, berging en/of afvoer van water alsmede voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van watergangen, met de bijbehorende voorzieningen. Wanneer een brug met een verkeersfunctie over het water ligt, dan wordt deze ter plaatse als zodanig aangeduid. Het aanleggen van een steiger en het innemen van een ligplaats is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats'. Het gebruik van een ligplaats voor een woonschip is niet toegestaan. Voor de aanleg van een steiger of een andere voorziening is altijd toestemming van de eigenaar van het waterlichaam en/of oever nodig en kan er ook een watervergunning nodig zijn. 6.6.11 Wonen Woningen en bijbehorende gronden (tuinen en erven) worden binnen deze bestemming begrepen. In het plan wordt indien nodig een verdeling gemaakt in woningtypen. Wonen is in de Slochter bestemmingsplannen gesplitst in meerdere bestemmingen: Wonen - 1A, Wonen - 1B, Wonen - 1D, Wonen - 2, Wonen - 3, Wonen - 4 en Wonen VAB. In het plangebied Buitengebied West wordt alleen de bestemming Wonen-1A toegepast.
81
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
6.6.11.1
Wonen - 1A
De bestemming 'Wonen - 1A' onderscheidt zich van andere woonbestemmingen doordat het traditionele onderscheid tussen hoofd- en aangebouwde bijgebouwen niet wordt gehanteerd. De regeling biedt meer flexibiliteit door het hanteren van het begrip 'woongebouw' zijnde een gebouw of een complex van aan elkaar verbonden gebouwen waarin tenminste één woning is gelegen. In voorliggend bestemmingsplan is woongebouw dus geen definitie voor een gebouw met daarin meerdere woningen die via één gemeenschappelijke toegang worden bereikt. Deze bestemming wordt slechts toegepast ruime, brede percelen waar de vrijstaande woning min of meer midden op het perceel is gesitueerd. De regeling is ontwikkeld om een oplossing te bieden bij uitbreidingsbehoefte bij met name de traditionele kleinere arbeiderswoningen op een groot perceel. Doel is om meer flexibiliteit te creëren en meer nadruk te leggen op concentratie van woonbebouwing op het bouwperceel zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. De opgenomen regeling laat het onderscheid tussen het hoofdgebouw en ondergeschikte verbonden delen los, voorzover dit wordt ingevuld binnen het bouwvlak. Daarnaast wordt de spreiding van de aan de woning verbonden ruimten beperkt, waardoor de relatie met de hoofdvorm behouden blijft. De grootte van dat bouwvlak hangt af van de locatie, het overwegende bebouwingsbeeld, belendende percelen etcetera. Met deze regeling wordt binnen het bebouwingsvlak geen onderscheid gemaakt in of gebouwtypen ondergeschikt of niet ondergeschikt zijn. Zo ontstaat meer ontwerpvrijheid bij uitbreiding van woningen. Wel worden eisen gesteld aan de vormgeving; zo geldt een maximum breedte en horizontale diepte van het woongebouw en moet tenminste 50% van het woongebouw door een kap worden afgedekt, waarbij tenminste de naar de weg gekeerde gevel door een kap wordt voorzien. Een plat afgedekte voorzijde van een woongebouw is dus niet toegestaan. Verschil met de andere woonbestemmingen is dan vrijstaande bijgebouwen die net buiten het bouwvlak zijn gelegen niet meer kunnen worden verbonden aan het woongebouw door een tussenvolume. Door de situering van bouwvlak en de bouwregels wordt geregeld dat de flanken van de voorzijde van het bouwperceel worden vrijgehouden van bebouwing en - voorzover wel bebouwing is toegestaan - dat de maatvoering beperkter is. Zo wordt sturing gegeven aan de concentratie van bebouwing en bovendien wordt bepaald waar geen hoge bebouwing (hoger dan bijgebouwen/ overkappingen) kan staan. Eén en ander in verband met privacy, bezonning e.d. voor aanliggende percelen. Om in het buitengebied op ruime percelen meer flexibiliteit te kunnen bieden is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een deel van het woongebouw buiten het bouwvlak te situeren. Om concentratie van bebouwing niet uit het oog te verliezen geldt als voorwaarde dat de afstand tot de grens van het bouwvlak ten hoogste 10 meter bedraagt. Ook moet er minimaal 3 meter uit de (zijdelingse) perceelsgrens worden aangehouden.
82
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
6.6.11.2
Algemeen
Bouwregels Bij alle woonbestemmingen wordt de situering van de bebouwing bepaald door 3 vlakken die op de verbeelding zijn aangegeven in combinatie met de bouwregels: het bestemmingsvlak;het bouwvlak waarbinnen het woongebouw c.q. hoofdgebouw moet zijn gesitueerd, zodoende wordt de bebouwing geconcentreerd;het bouwperceel waarbinnen alle bebouwing behorend bij het woongebouw c.q. hoofdgebouw is gesitueerd. Het bouwperceel is bedoeld om de schaal en intensiteit van de bebouwing in de hand te houden door een bebouwingspercentage van ten hoogste 50% voor alle bebouwing vast te stellen. De keuze voor een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing zorgt voor het onderscheid met het bestemmingsvlak. Hierdoor wordt namelijk geregeld dat binnen het bouwperceel slechts één hoofdgebouw c.q. woongebouw wordt toegestaan en dat bijgebouwen daaraan worden gekoppeld. Om in gevallen waarbij meerdere woningen op één kadastraal perceel staan een juiste benadering bij bijgebouwen te hanteren, wordt de koppeling met een woning gelegd. De relatie tussen de grond en één bestemmingsvlak moet duidelijkheid bieden dat slechts gronden binnen een bestemming worden meegerekend voor de bouwmogelijkheden; aankoop gronden bestemd als (openbaar) groen of agrarische grond biedt geen extra bebouwingsmaatregelen. Daarom geldt voor het bepalen van het bouwperceel de ondergrond behorende bij het voorliggende plan.Daarnaast kan nog een aanduiding binnen het bestemmingsvlak zijn opgenomen die specifiek regelt waar bebouwing wel en niet mag worden gesitueerd. Voor het woon- en/of hoofdgebouw zijn verschillende specifieke regels opgenomen die de grootte en situering bepalen. Bij W-1A en W-1B is de maximum breedte gesteld op 10 meter. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen tot een breedte van 15 meter als blijkt dat de bebouwing voldoet aan afwijkingsregels. Bijgebouwen Overkappingen worden onder hetzelfde regime geschaard als (vrijstaande) bijgebouwen. Dit omdat de ruimtelijke impact van overkappingen nauwelijks beperkter is dan die van (vrijstaande) bijgebouwen en onderlinge uitwisselbaarheid in toegestane oppervlakten op bouwpercelen te versimpelen. Bijgebouwen zijn toegestaan op een gedeelte van het bouwperceel. Vrijstaande bijgebouwen en 83
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
vrijstaande overkappingen zijn toegestaan in het gebied tenminste 3 meter achter de voorgevel van het hoofd- of woongebouw en moeten binnen het bouwvlak, danwel binnen 25 meter daar vandaan zijn gelegen.
Om de invloed van vrijstaande bijgebouwen (en vrijstaande overkappingen) op het straatbeeld te beperken geldt er in het gebied op minder dan 10 meter achter het voorerf een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m². Om bij achter elkaar gelegen woningen langs laantjes of met de achtergevels naar elkaar gerichte woningen met ondiepe achtererven in woonwijken te voorkomen dat aangebouwde bijgebouwen te dicht op bebouwing op achtergelegen bouwpercelen wordt gebouwd, moet tenminste 7,50 meter afstand tot de achterliggende perceelsgrens worden gehouden.In hoeksituaties wordt daarnaast de voorwaarde gesteld dat bijgebouwen, die buiten het bouwvlak worden gesitueerd, op tenminste 5 meter van de kant van de weg staan en wanneer een andere woning om de hoek staat, het bijgebouw achter de voorgevel van die woning is gelegen.
Om uitbreidingsmogelijkheden aan de voorgevel te regelen worden erkers & entreeportalen met een diepte van ten hoogste 1,50 meter, dan wel 0,75 meter en een hoogte van ten hoogste 3 meter toegestaan. De toegestane diepte is afhankelijk van de bestemming, waarbij de volgende voorwaarden gelden: daarna blijft tenminste 2 meter onbebouwd gebied tot bestemmingsgrens over, en de uitbreiding betreft minder dan 50% van de breedte van het hoofdgebouw.
84
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Afmetingen De toegestane maatvoering van (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen is als volgt: Goothoogte Bijgebouw of overkapping
Bouwhoogte
Dakhelling
ten hoogste 3 m ten hoogste 5,50 platte afdekking of m meerzijdige kap van ten hoogste 60°
Om te voorkomen dat belendende percelen worden geconfronteerd met relatief lange wanden hoger dan 3 meter (topgevels) en bescherming van woon- en/of gebruiksgenot te geven is een voor bebouwing de zone op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens een specifieke regeling. Voor bijgebouwen hoger dan 3 meter geldt dat de nok min of meer evenwijdig aan de richting van die perceelsgrens moet liggen of, als dat niet zo is een wolfseind aan de zijde van de perceelsgrens moet worden toegepast. Uitzondering vormen bijgebouwen die zich uitstrekken over beide aan elkaar grenzende bouwpercelen. Hier zijn namelijk geen hinderlijke effecten voor de buren, als gevolg van de hoge topgevel, omdat die ook op hun eigen perceel staat.
85
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Oppervlaktes De toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen is afhankelijk van de grootte van het bouwperceel. Mits het toegestane bebouwingspercentage niet wordt overschreden is 50 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Des te groter het bouwperceel is, des meer m² aan (vrijstaande) bijgebouwen en overkappingen wordt toegestaan, met een maximum van 150 m² op bouwperceel groter dan 1000 m². Afwijken bouwregels afwijking mits postitief advies door stedebouwkundige commissie Als gevolg van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) is het voor een aantal uitbreidingen of toevoeging van bijbehorende bouwwerken niet langer nodig om een omgevingsvergunning aan te vragen. Met name de categorie onder artikel 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht is relevant voor bestemmingsplannen. Deze categorie vergunningsvrij bouwen geldt voor het bouwen van bouwwerken, mits passend in het bestemmingsplan, gesitueerd op het achtererf of zijerf (mits 1 meter achter de voorgevel) en niet hoger dan 5 meter. Als het om een dergelijk geval gaat wordt een aanvraag niet meer vooraf getoetst worden door een ambtenaar of een welstandscommissie: de burger of ondernemer die een vergunningvrij bouwwerk wil bouwen moet er voortaan zelf voor zorgen dat het aan alle regels voldoet. Situatie Slochteren vóór inwerkingtreding van de Wabo De bouwregels die aanvankelijk waren voorbereid voor de nieuwe woonbestemmingen waren op verschillende punten bewust zeer ruim geformuleerd. De bij recht toegestane mogelijkheden beoogden minder procedures op te leveren, waardoor burgers hun vergunning sneller hebben. Echter mag dit niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Om de ruimtelijke kwaliteit te borgen functioneert de welstandsnota als vangnet , aangezien de welstandscommissie alle aanvragen om reguliere bouwvergunning beoordeelde. Hierdoor werden uitbreidingen van woningen van forsere omvang op het zijerf (die in het zicht staan gezien vanaf de weg) tenminste getoetst of zij voldoen aan redelijke eisen van welstand. Met deze gedachte zou de welstandstoets voorkomen dat excessen kunnen ontstaan als gevolg van de ruime bouwregels in woonbestemmingen. Situatie Slochteren na inwerkingtreding van de Wabo De komst van de Wabo kan door artikel 3 van bijlage II van het Bor - Vergunningvrij bouwen, voorzover in overeenstemming met het bestemmingsplan - verstrekkende gevolgen hebben voor het ruimtelijk beeld in Slochteren, gezien de genoemde ruime bouwregels. Let wel: dat betekent dat iemand die een omvangrijk bouwwerk wil realiseren op zijn achtererf voortaan nooit meer een bouwvergunning nodig heeft: als zijn plan niet past in het bestemmingsplan is het voldoende om een verzoek in te dienen om af te wijken van de bestemmingsplan-bepalingen om zonder verdere vergunning zijn gang te gaan. Voor de voorgestelde situatie in Slochteren onder de nieuwe bestemmingsplannen zal met name het eerste aspect: bouwen op het achtererf tot een hoogte van 5 meter, 86
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
mits passend binnen de regels van het bestemmingsplan verstrekkende gevolgen hebben. Dit aangezien het achtererfgebied ingevolge de Wabo het gebied is dat 1 meter en verder achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ligt. Hier worden in de bestemmingsplannen ruime bouwmogelijkheden geboden (waarbij de toegestane oppervlakte afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel). Daarom is er nu voor gekozen om de bouwmogelijkheden bij recht te beperken, voor wat betreft het gaat om de breedte van het woongebouw of het hoofdgebouw inclusief aangebouwde bijgebouwen. Oud
Nieuw
Breedte van woongebouw
15
10
Goothoogte woongebouw en hoofdgebouw.
4,50
3m
Oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen
150 m² bij percelen >1000 m²
Op zijerfgedeelte 3-10 meter achter voorgevel zijn (gedeelten van) vrijstaande bijgebouwen met een gezamenlijke opp. van ten hoogste 30 m² toegestaan, rest van de regel ongewijzigd.
Slagboomconstructie Het verschil in de bebouwingsruimte tussen de oude en nieuwe situatie is 'achter de slagboom' gezet door binnenplanse afwijkingbevoegdheden op te nemen om af te wijken van bouwregels. De maximale afwijkingsbevoegdheid komt gelijk te liggen aan de 'oude' bouwregels bij recht. De enige afwijkingsvoorwaarde om aan die gevallen mee te werken is dat het college advies bij een door haar aangewezen stedebouwkundige commissie heeft ingewonnen, dit om te ruimtelijke kwaliteit te borgen. Wanneer het verzoek om af te mogen wijken door de commissie positief is beoordeeld kan de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan worden verleend, waarna de aanvrager alsnog vergunningvrij ten aanzien van bouwen de uitbreiding mag realiseren. Toegestaan gebruik Binnen de bestemmingen in de hoofdgroep Wonen moet de woonfunctie de belangrijkste functie zijn, met dien verstande dat deze niet is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Binnen de bestemming wonen zijn vrije beroepen bij recht toegestaan daarnaast kan een omgevingvergunning voor het afwijken van de regels worden verleend voor bepaalde andere aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsactiviteiten. Deze zijn opgenomen in de bijlage op een limitatieve lijst. Bij de vrijstaande woningen is een bed & breakfast toegestaan, mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de beleidsregels recreatieve verblijfsaccommodaties.Om tegemoet te komen aan de opkomst van internetverkoop wordt het in de woonbestemmingen toegestaan om administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen uit te voeren onder enkele voorwaarden. Strijdig gebruik Tot een gebruik strijdig met van de woonbestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik ten behoeve van bewoning dan wel de mogelijkheid daartoe essentiële woonvoorzieningen als de al dan niet gecombineerde aanwezigheid van de een slaapkamer, toilet, badkamer en keuken, in vrijstaande bijgebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat een zelfstandige woning op een oneigenlijke manier ontstaat.
Bijgebouw of overkapping
87
Goothoogte
Bouwhoogte
Dakhelling
ten hoogste 3 m
ten hoogste 5,50 m
platte afdekking of meerzijdige kap van ten hoogste 60°
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
6.6.12 Bedrijf - Voorlopig - Zandwinning Aan een deel van de Harksteder Plas is een voorlopige bestemming 'Bedrijf - Voorlopig - Zandwinning' toegekend, die voorziet in een bestemmingsregeling die de activiteiten van het zandwinningsbedrijf (gevestigd op de noordoever) mogelijk maakt tot uiterlijk 1 januari 2015. Deze termijn is afkomstig uit de ontgrondingsvergunning die is afgegeven door de provincie. Na deze datum treedt de definitieve bestemming in werking die uitgaat van extensieve dagrecreatie, groen en water. De zandwinning bevindt zich inmiddels al in een afrondende fase, waarbij de daadwerkelijke winning al (grotendeels) is beeindigd.
6.7
Toelichting dubbelbestemmingen Aan een dubbelbestemming bestaat de behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoeleinden die op de gronden toelaatbaar zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak. In de SVBP is een drietal hoofdgroepen vastgelegd waarbij moet worden aangesloten voor het toekennen van een dubbelbestemming. Dit zijn de hoofdgroepen: Leiding: waarbinnen beschermingszones van o.a. gasleidingen en hoogspanningsleidingen worden geregeld. Op en binnen de beheerszone van deze leidingen mag niet gebouwd worden en mag niet in de bodem worden gegraven, noch beplanting worden aangebracht. Waarde: bijv. landschappelijke en/of archeologische waarden. Waterstaat: bijv. waterbergingsgebieden of waterkeringen. De bouw- c.q. gebruiksregels in de dubbelbestemming bepalen de verhouding van de basisbestemming ten opzichte van de dubbelbestemming.
6.7.1
Leiding - Gas Ter bescherming van de aardgastransportleidingen is deze dubbelbestemming opgenomen. Binnen de vrijwaringszone van deze leidingen mogen gronden niet in gebruik zijn op een manier die strijdig is met het beheer van de leidingen. Ter plaatse mogen geen bouwwerken worden opgericht en mag geen bewerking van de bodem plaatsvinden, tenzij die uitgezonderd is van de vergunningplicht voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.
6.7.2
Leiding - Riool Deze dubbelbestemming regelt de bescherming van aanwezige rioolpersleidingen. Bouwen hierbinnen is alleen mogelijk na toepassing van de afwijkingsregels.
6.7.3
Waarde - Archeologie Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg, die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet, moeten archeologische (verwachtings)waarden worden gewaarborgd in het bestemmingsplan. Op basis van het archeologiebeleid zijn ook planregels voor toepassing in het bestemmingsplan opgesteld. Er is onderscheid gemaakt in een drietal regelingen, elk specifiek van toepassing op bepaalde archeologische (verwachtings)waarden. Waarde - Archeologie 1: van toepassing op Archeologische monumenten en cultuurhistorisch waardevolle terreinen. Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn bepaalde werken of werkzaamheden, zoals egaliseren, diepploegen en ontginnen, vergunningsplichtig. Waarde - Archeologie 2: van toepassing op historische kernen en bebouwing. Bouwwerken en werken of bepaalde werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Waarde - Archeologie 3: van toepassing op gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bouwwerken en werken of bepaalde werkzaamheden met een 88
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
oppervlakte groter dan 200 m² zijn verbonden aan een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan . 6.7.4
Waarde - Landschap - Groen lint Deze dubbelbestemming is opgenomen om de kenmerkende beplantingsstructuur van het Slochter lint (groene lint) langs de Hoofdweg te waarborgen in het bestemmingsplan door regels op te nemen voor behoud, herstel en ontwikkeling van deze beplantingsstructuur. Het verwijderen van bomen in het gebied van de dubbelbestemming is gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Bij infrastructurele aanpassingen, waarbij ten behoeve van de reconstructie van een kruising of het aanleggen van een passeerstrook enkele bomen worden gekapt, kan worden afgezien van herplant als dit ter plaatse niet mogelijk is. Daarbij blijft de andere voorwaarde (geen afbreuk aan de landschappelijke waarde) van toepassing.
6.7.5
Waterstaat - Waterkering Deze dubbelbestemming wordt gebruikt ter bescherming van waterkeringen, die zijn opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. Bouwwerken mogen alleen worden opgericht indien de belangen in verband met de betreffende waterkering(en) zich hier niet tegen verzetten.
6.8
Toelichting gebiedsaanduidingen
6.8.1
Algemeen Indien een dubbelbestemming niet tot de mogelijkheden behoort en er - bijvoorbeeld op grond van sectorale regelgeving - toch aanleiding bestaat om extra mogelijkheden of beperkingen in het plan op te nemen, kan van gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden hetzij ter verruiming daarvan. Gebiedsaanduidingen overlappen meestal meerdere bestemmingen. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling (meestal in Hoofdstuk 3 - Algemene Regels, van de regels). Indien dit niet het geval is en de gebiedsaanduiding louter een informatief doel dient, dient gebruik van deze aanduiding achterwege te blijven. Met het oog hierop kunnen aan een gebiedsaanduiding specifieke bouw- of gebruiksregels worden gekoppeld. Om belangen nader te kunnen afwegen, kan een gebiedsaanduiding ook vergezeld gaan van een vergunningenstelsel of een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid. In de SVBP 2008 is een limitatieve lijst met te gebruiken gebiedsaanduidingen opgenomen. onderstaande lijst zijn gegroepeerd naar hoofdgroepen de in een bestemmingsplan te hanteren gebiedsaanduidingen opgesomd. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet voor zover van toepassing - van deze gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt. In het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduidingen:
6.8.2
Geluidzone - weg Langs enkele wegen, te weten de A7, N387 en N33, is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' toegepast. De reikwijdte van de gebiedsaanduiding is gelijk aan de 48 dB-contour zoals deze blijkt uit de Nota Wegverkeerslawaai gemeente Slochteren. Langs andere wegen is geen toepassing gegeven aan zulke geluidzones, omdat de eerstelijns bebouwing aldaar met de voorzijde is gericht op de betreffende wegen. In die gevallen kan door de bouwgrens parallel aan de weg te leggen worden voorkomen dat woningen en andere geluidgevoelige objecten dichter op de weg worden gebouwd dan in de huidige situatie. Met andere woorden: woningen mogen niet dichter op de weg worden gebouwd dan de kortste afstand tussen gevel en weg, tenzij de geluidbelasting lager is dan de voorkeurswaarde of de vastgestelde hogere waarde. 89
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Indien de weg, waarvan de geluidzone tot de woningen of andere geluidgevoelige objecten reikt, aan de achterzijde ligt, is beperking van het bouwvlak een minder praktisch instrument om te voorkomen dat wordt uitgebreid in de richting van de betreffende weg. Daarom wordt daar een 'geluidzone - weg' toegepast, waardoor het mogelijk is om geluidgevoelige ruimten in/bij woningen of andere geluidgevoelige objecten uit te breiden mits blijkt dat: de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat de geluidbelasting door wegverkeerslawaai niet groter is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of; de afstand van de woning tot de weg na uitbreiding niet afneemt of; de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat de geluidbelasting door wegverkeerslawaai niet groter is dan de vastgestelde hogere waarde. Indien bovengenoemde 3 voorwaarden niet van toepassing zijn, kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen om de geluidgevoelige ruimten uit te breiden, mits hiervoor reeds een hogere waarde is vastgesteld. 6.8.3
Wro zone - ontheffingsgebied -1 Deze gebiedsaanduiding wordt toegepast binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf om het gebied aan te duiden waar onder voorwaarden, in aanvulling op het bouwvlak, uitbreiding van agrarische bebouwing kan plaatsvinden. Eén van de voorwaarden hierbij is dat wordt voldaan aan de zes ruimtelijke criteria die zijn gekoppeld aan de maatwerkbenadering voor schaalvergroting van agrarische bedrijven. Voor deze omgevingsvergunning wordt een reguliere (Wabo) voorbereidingsprocedure doorlopen.
6.9
Verbeelding
6.9.1
Algemeen Het onderscheid tussen de digitale en de analoge verbeelding van het bestemmingsplan is een nieuw element in de RO-standaarden 2008. Per wijze van verbeelding is steeds aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten een analoge oftewel papieren kaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding, is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding - gebaseerd op een geometrische plaatsbepaling van plangebied en bestemmingen niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. Aldus wordt de uiteindelijke digitale verbeelding mede bepaald door de functionaliteit van de interface/viewer die wordt gebruikt. In het Bro wordt de verbeelding niet langer als onderdeel van het bestemmingsplan genoemd. Dit komt omdat in de nieuwe wettelijke regelingen wordt uitgegaan van het primaat van digitalisering. Wel wordt door het Bro een volledige verbeelding van het bestemmingsplan op papier verplicht gesteld. In dat verband blijft de analoge verbeelding van het bestemmingsplan van belang. Overigens bepaalt het Bro dat bestemmingen en hun aansluiting op aangrenzend gebied moeten worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond. De analoge verbeelding van het bestemmingsplan bevat naast verklaringen met een verhelderende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een analoge verbeelding van het bestemmingsplan vermeld staan, zijn daarom terug te vinden in de regels. Als ondergrond voor de verbeelding van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) aangevuld met kadastrale gegevens. Daardoor is snel en helder te zien waar percelen, bebouwing, wegen, waterlopen etc. zich bevinden. De GBKN geeft de situatie weer zoals deze was ten tijde van de vaststelling van het plan. Op de verbeelding wordt de plangrens vermeld. Daarnaast worden de grenzen van de bestemmingen vermeld. De verschillende bestemmingen worden op de verbeelding in verschillende kleuren weergegeven, aangevuld met één of meer letters. 90
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Dubbelbestemmingen daarentegen worden weergegeven met een arcering. Verder zijn, daar waar nodig, bouwvlakken opgenomen. Een bouwvlak betreft het gebied waarbinnen (hoofd- en woon)gebouwen gebouwd mogen worden. De begrenzing van een bouwvlak wordt aangegeven door middel van een bouwgrens. Binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak kan met een symbool of arcering een aanduiding op de plankaart een aanvullend kenmerk zijn aangegeven. De betekenis daarvan is terug te vinden in de planregels. Op de verbeelding is een legenda opgenomen met de verklaring van de in het plan voorkomende bestemmingen, bouwvlakken, dubbelbestemmingen, lijnen, arceringen en aanduidingen, met de daarbij behorende artikelnummers. Dwarsprofielen zijn in een afzonderlijke figuur opgenomen. Op de verbeelding is tevens het transfer (of stempel) opgenomen. Hierin is de naam van het bestemmingsplan aangegeven, alsmede de status van het plan, met data van de tervisielegging en (afhankelijk van de fase in de procedure) het besluit tot vaststelling door de gemeenteraad. De ligging van de bebouwingsgrenzen en dergelijke op de verbeelding of plankaart is bepaald aan de hand van onder meer: ruimtelijke aspecten zoals gewenste rooilijnen, weg- en bebouwingsprofielen, zichtlijnen etc.; overzichtelijkheid van hoek- en verkeerssituaties; particuliere belangen samenhangend met uitzicht, toegankelijkheid e.d.; ligging van kabels en leidingen; ligging van hindercirkels en milieuzoneringen. Als in het bestemmingsplan uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, zijn deze met een arcering op de kaart aangegeven. Omdat een aantal aanduidingen is opgenomen in de algemene regels wordt hier niet altijd naar verwezen in de bestemmingen. Daarom is het essentieel dat het bestemmingsplan door middel van de (digitale) verbeelding wordt geraadpleegd. Zodoende worden alle van toepassing zijnde regels uit zowel hoofdstuk 2 als hoofdstuk 3 zichtbaar gemaakt.
91
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Hoofdstuk 7 7.1
Economische uitvoerbaarheid
Algemeen Dit plan heeft primair het doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. In het plan wordt een aantal (kleinschalige) ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in de meeste gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.
7.2
Exploitatieplan Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien: de kosten van de grondexploitatie voor de gronden in het plan op een andere manier is verzekerd; het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk betrekking op de bestaande situatie in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied en omvat dan ook grotendeels een regeling die conserverend van karakter is. In een aantal gevallen wordt voortgeborduurd op besluitvorming in het verleden, waarbij de economische uitvoerbaarheid al aan de orde is geweest. Weliswaar zijn ook nieuwe ontwikkelingen voorzien, doch deze zijn veelal nog niet op hun financiële merites te beoordelen (het betreft dan zaken die via flexibiliteitsbepalingen te zijner tijd mogelijk worden gemaakt). Verder gaat het om particuliere initiatieven, waarvan de economische uitvoerbaarheid in handen ligt van de initiatiefnemers. Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
7.3
Planschade Op grond van artikel 6.1 Wro kennen Burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge ondermeer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toe. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend. Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisering van de bestaande situatie waarin niet wordt voorzien in planologische wijzigingen die het normale maatschappelijk risico zoals hiervoor genoemde overschrijden.
92
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Hoofdstuk 8
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.1
Vooroverleg
8.1.1
Vooroverlegpartners Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met het waterschap, diensten van het rijk en provincie die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening en eventueel andere gemeenten. Gelet op de verschillende instanties die belangen hebben in het plangebied wordt voorgesteld het aantal vooroverlegpartners uit te breiden. De vooroverlegpartners hebben gedurende 8 weken de gelegenheid gehad te reageren op het plan. Het plan is in het kader van het vooroverleg beschikbaar gesteld aan een groot aantal partners, waaronder de verplichte vooroverleg partners: provincie Groningen, waterschap Hunze en Aa's en de VROM inspectie. Daarnaast zijn nog een groot aantal (lokale) organisaties per brief geïnformeerd over het voorontwerp bestemmingsplan, waaronder dorpsverenigingen en belangenorganisaties (waaronder landbouw-, milieu- en/of natuurorganisaties en ondernemersverenigingen).
8.2
Inspraak
8.2.1
Inspraakprocedure De Wro verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak, niet anders dan de procedure op grond van de Awb. Om betrokkenen in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken en eventuele onjuistheden er uit te halen en specifieke wensen in te passen is er gekozen om op het voorontwerp bestemmingsplan inspraak toe te passen. In het voortraject zijn de agrariers in het buitengebied betrokken bij het bestemmingsplan, door hen de mogelijkheid te bieden te reageren op de voorgestelde bouwvlakken. Waar mogelijk zijn met de reacties en gewenste aanpassingen rekening gehouden in het voorontwerp bestemmingsplan. Het voorontwerp bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken voor een ieder voor inspraak ter inzage te op het gemeentehuis en is daarnaast gedurende deze periode beschikbaar op de gemeentelijke website. In tegenstelling tot het andere grotere bestemmingsplan Buitengebied 2012 is er voor het bestemmingsplan Buitengebied West geen informatiebijeenkomst georganiseerd. Vanwege het beperkte aantal bewoners en eigenaren in het gebied is er voor gekozen de bewoners en de grondbezitters, met een areaal van minimaal 20 hectare in het plangebied, schriftelijk te informeren over de inspraakperiode. De ingebrachte reacties zijn opgenomen in de Nota Inspraak en Overleg, dat als bijlage bij bestemmingsplan is gevoegd. Dit geldt ook voor de zienswijzen die zijn beantwoord in de Nota Zienswijze, Commentaar en Wijziging die eveneens als bijlage is toegevoegd.
93
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
94
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bijlagen
95
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
96
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bijlage 1
97
Nota Inspraak en Overleg
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
98
NOTA INSPRAAK EN OVERLEG
Bestemmingsplan Buitengebied West - voorontwerp NL.IMRO.0040.bp00024-21vo
1
NOTA INSPRAAK EN OVERLEG Bestemmingsplan Buitengebied West - voorontwerp Inhoudsopgave 1. Vooroverleg.....................................................................................................................................................................3 2. Inspraak .........................................................................................................................................................................3 2.1 Inspraakprocedure ..........................................................................................................................................................3 2.2 Inspraak en overlegreacties ..............................................................................................................................................3 Wet bescherming persoonsgegevens ..........................................................................................................................................4 3. Overzicht indieners Vooroverleg- & Inspraakreacties .....................................................................................................5 4. Reactie, commentaar en wijziging ..................................................................................................................................7
2
1. Vooroverleg Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met het waterschap, diensten van het rijk en provincie die betrokken zijn bij de ruimtelijke ordening en eventueel andere gemeenten. Gelet op de verschillende instanties die belangen hebben in het plangebied is besloten het aantal vooroverlegpartners uit te breiden. De vooroverlegpartners hebben gedurende 8 weken de gelegenheid gehad te reageren op het plan. Het plan is in het kader van het vooroverleg beschikbaar gesteld aan de volgende instanties: Provincie Groningen Waterschap Hunze en Aa's VROM inspectie, afd.Noord Regionale Brandweer (HVD Groningen) Enexis B.V. N.V. Waterbedrijf Groningen NAM B.V. N.V. Nederlandse Gasunie Bureau Meerstad Dienst Landelijk Gebied Stichting Libau Tennet regio Noord Staatsbosbeheer regio Noord Daarnaast zijn nog een aantal (lokale) organisaties (waaronder LTO, dorpsbelangen, historische verenigingen, SWS en Slochter molenstichting) per brief geïnformeerd over de inspraakperiode van het bestemmingsplan.
2. Inspraak 2.1
Inspraakprocedure De Wro verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak, niet anders dan de procedure op grond van de Awb. Om betrokken in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken en eventuele onjuistheden er uit te halen en specifieke wensen in te passen is er gekozen om op het voorontwerp bestemmingsplan inspraak toe te passen. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken (van 3 november 2011 tot en met 14 december 2011) voor een ieder voor inspraak ter inzage te leggen op het gemeentehuis en is daarnaast beschikbaar gesteld op de gemeentelijke website en op de landelijke voorziening (ruimtelijkeplannen.nl).
2.2
Inspraak en overlegreacties De onderstaande tabel geeft de ingekomen adviezen en inspraakreacties weer ten tijde van de inspraakperiode van het plan en de vooroverlegperiode. Er zijn tijdens de inspraakperiode 2 (schriftelijke) inspraakreacties ingediend en daarnaast 6 vooroverlegreacties. Hierbij zijn aanvullende (schriftelijke) reacties op een eerder ingediende brief niet opnieuw meegeteld.
3
Een weergave van alle reacties, voorzien van commentaar en eventuele wijzigingen voor het plan die eruit voortkomen is te vinden onder 4: Reactie, commentaar en wijziging.
Wet bescherming persoonsgegevens Dit document geeft weer welke inspraakreacties en vooroverlegreacties zijn ingediend op het ontwerp bestemmingsplan, hoe deze door het gemeentebestuur zijn beoordeeld en beantwoord en welke wijzigingen ten opzichte van het voorontwerp ambtshalve zijn aangebracht. Deze nota wordt als onderdeel van de besluitvorming van het bestemmingsplan op internet gepubliceerd. In verband met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zijn de reacties daarom geanonimiseerd. Omdat het Besluit ruimtelijke ordening niet expliciet verplicht tot het elektronisch beschikbaar stellen van persoonsgegevens, is de Wbp van kracht bij de elektronische beschikbaarstelling van bestemmingsplannen op internet. Dit betekent dat inspraakreacties, zienswijzen e.d. niet elektronisch beschikbaar gesteld mogen worden indien deze NAW gegevens (naam, adres, woonplaats) bevatten of andere persoonsgegevens die vallen onder de Wbp. De werking van de Wbp strekt zich niet uit tot gegevens omtrent ondernemingen, die behoren tot een rechtspersoon. Deze namen zijn daarom niet geanonimiseerd. Dit geldt ook voor personen die beroepsmatig betrokken zijn bij de procedure (namen van advocaten, gemachtigden e.d.). Indien het noodzakelijk is ten behoeve van de uitvoering van een publieke taak, is het wel toegestaan om persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen. Dit heeft tot gevolg dat NAW gegevens met betrekking tot persoonsgebonden overgangsrecht wél in een bestemmingsplan mogen worden genoemd en elektronisch beschikbaar zijn. Omdat deze nota Nota Inspraak & Overleg elektronisch beschikbaar wordt gesteld, zijn de vooroverleg- en inspraakreacties gerubriceerd op nummer, zodat de inhoud van de nota geen NAW gegevens van natuurlijke personen bevat. Om te kunnen herleiden wie welke reactie heeft ingediend is er een los overzicht indieners vooroverleg- en inspraakreacties opgesteld. Dit overzicht wordt niet elektronisch beschikbaar gesteld.
4
3. Overzicht indieners Vooroverleg- & Inspraakreacties Zie los document Overzicht indieners Vooroverleg- & Inspraakreacties
5
6
4. Reactie, commentaar en wijziging In de onderstaande tabel zijn alle vooroverleg en inspraakreacties die op het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied West (NL.IMRO.0040.bp0002421vo) zijn binnengekomen opgenomen. De reacties zijn voorzien van commentaar en daarnaast (indien van toepassing) de wijziging in het ontwerpbestemmingsplan (NL.IMRO.0040.bp00024-31on) naar aanleiding van het advies en/of de reactie.
nr.
Advies / reactie
1
Gronden zandwinning nabij Hoofdweg 110, Harkstede
Commentaar
Wijziging
In 2-voud ingediend (per briefpost en per email) 1. De plangrens in het voorontwerp bestemmingsplan wijkt achter perceel Hoofdweg 110 te Harkstede wezenlijk af van de feitelijke situatie en van de in de betreffende ontgrondingsvergunning bepaalde waterlijn. Hierdoor worden de terug te leveren gronden doorsneden door water en onbereikbaar.
1.
De plangrens sluit aan op de plangrens van het ontwerpbestemmingsplan Harkstede, Eilandrijk fase 3a. De bestemming ‘Water’ is ook in overeenstemming met de planontwikkeling van de nog te ontwikkelen laatste fase van de woonwijk Eilandrijk.
2.
Er wordt vastgehouden aan de voorlopige bestemming ‘Bedrijf – Zandwinning’. Hoewel de feitelijke ontgronding is beëindigd loopt de concessie door tot 1 januari 2015 en is de exploitant van de zandwinning na oplevering van de zandwinning nog twee jaar verantwoordelijk voor het beheer (nazorg). Dit sluit ook aan bij de keuze voor een voorlopige bestemming, die na 1 januari 2015 namelijk overgaat in een definitieve bestemming. De definitieve bestemming staat het gebruik ten behoeve van water, groen en extensieve dagrecreatie toe.
3.
De betreffende gronden zijn bestemd als ‘Water’ zodat er een goede aansluiting is op de planontwikkeling van de nog te ontwikkelen laatste fase van de woonwijk Eilandrijk. Naast waterhuishoudkundige doeleinden en waterberging vallen ook
2. Nu de ontgronding is afgerond mag worden aangenomen dat de feitelijke situatie ook de eindsituatie is. Dit betekent dat de voorlopige bestemming zandwinning dient te vervallen. 3. Alle gronden ten noorden van de in de ontgrondingsvergunning vastgelegde waterlijn moeten volgens contract worden overgedragen aan ondergetekende, inclusief eventuele restgronden aan de westoever. Bij benadering is dit aangegeven op een bijgevoegde situatieschets. In het voorontwerp is sprake van het afgraven een deel van deze gronden.
7
Geen wijzigingen.
oevers en extensieve dagrecreatie onder deze bestemming. Het afgraven van gronden kan op grond van deze voorgestelde bestemming niet worden afgedwongen, hiervoor zal altijd nog apart toestemming of een (water)vergunning voor moeten worden afgegeven. 2
Slochterdiep 3, Lageland In het bestemmingsplan is het bouwblok nog niet veranderd en vergroot zoals is afgesproken in de besprekingen van 2008 en vastgelegd in de overeenkomst van begin 2009.
A1
Het bouwvlak is naar aanleiding van de inspraakreactie aangepast. Ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan zijn de uitbreidingsmogelijkheden van het noordwesten verplaatst naar het noordoosten. Hierdoor is het mogelijk om de bestaande melkveestal in noordoostelijke richting uit te breiden. De bestaande kuilvoerplaten zijn apart aangeduid. Door deze aanpassing is rekening gehouden met de afspraken die in het verleden met de ondernemer zijn gemaakt en wordt ook voldaan aan het gemeentelijk beleid voor agrarische schaalvergroting.
De situering van het bouwvlak is gewijzigd. De bestaande kuilvoeropslag wordt in het plan opgenomen en aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding -1’.
Gasunie Brief 1: Geen op- of aanmerkingen
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen
Brief 2: Bevat onderstaande opmerkingen:
De opmerkingen worden overgenomen met uitzondering van punt 1. De aangegeven leiding is een NAM-leiding die een passende dubbelbestemming (Leiding-Gas) dient te behouden.
1.
Verzoek om een ten onrechte bestemde gasleidingstrook uit de verbeelding te verwijderen.
2.
Verzoek om de planregels met betrekking tot omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden aan te passen conform het voorstel, waarbij de vrijstelling voor diepe grondbewerkingen tot 30 cm onder maaiveld wordt geschrapt.
3.
Toevoegen dat in geval van strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen gaan die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing
8
1.
Geen wijziging.
2.
De planregels van de bestemming ‘Leiding-Gas’ worden aangepast zodat alle diepe grondbewerkingen anders dan normaal agrarisch beheer vergunningplichtig worden.
3.
Ook wordt toegevoegd dat in geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende
zijn. A2
gronden van toepassing zijn.
Brandweer Stad en regio Groningen 1. Doordat delen van het plangebied binnen het invloedsgebied van een aantal risicobronnen liggen is het noodzakelijk het groepsrisico te beoordelen. Vanwege de lage personendichtheid kan worden volstaan met zogenaamde ‘beperkte’ verantwoording. 2. De bijlage bij de toelichting waarin een risico-inventarisatie is opgenomen voor alle buisleidingen in het plangebied ontbreekt. 3. De EV-aspecten m.b.t. het LPG-tankstation de Veenborg zijn niet in overeenstemming met de risicokaart. Voor het plaatsgebonden risico (PR-contour van 106 ) geldt een afstand van 40 meter vanaf het vulpunt. De doorzet ligt namelijk tussen de 1000 en 1500 m³. Daarnaast is er een sprake van een ondergronds reservoir, waarvoor een PR-contour geldt van 25 meter. 4. Bestrijdbaarheid: niet overal in het plangebied is sprake van twee toegangswegen maar de bereikbaarheid op zich is geen probleem, er is geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. 5. De bluswatervoorzieningen in delen van het plangebied vormen een aandachtspunt. Het snel en effectief bestrijden van incidenten is in het buitengebied slechts beperkt mogelijk. Er wordt gewerkt aan het project ‘Witte vlekken in de bluswatervoorziening’. In dit project zijn er oplossingen aangedragen ten aanzien van witte vlekken. De implementatie van dit project is nog niet afgerond.
9
De betreffende opmerkingen zijn verwerkt in de paragraaf Externe veiligheid (3.4.5) van de Toelichting.
1. Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen, in de EV-paragraaf is een groepsrisicoverantwoording opgenomen; 2. De betreffende bijlage is aan het ontwerpbestemmingsplan toegevoegd; 3. De externe veiligheidsaspecten worden aangepast; 4. De aspecten met betrekking tot bestrijdbaarheid worden aan de EV-paragraaf toegevoegd; 5. De aspecten met betrekking tot zelfredzaamheid worden aan de EV-paragraaf toegevoegd; 6. Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
6. Het plangebied blijkt vrijwel volledig buiten het sirenebereik van het WAS te liggen. Het WAS is echter niet bedoeld voor buitengebieden maar gericht op dorps- en stadskernen. Alarmering bij een ramp dient op een andere manier gedaan te worden. Het aspect zelfredzaamheid geeft geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. A3
NAM B.V. 1. Verzoek tot het samenvoegen van de bestemmingen BedrijfDelfstoffenexploitatiegebied (art 10) en Bedrijf- delfstoffen exploratiegebied (art 11) zodat de exploratiegebieden ook voor exploitatie gebruikt kunnen worden. 2. De ondergrondse transportleidingen vervoeren ook aardgascondensaat en formatiewater. Dit graag in de bestemming vermelden. 3. Verzoek om geen onderscheid te maken tussen hoofdaardgastransportleidingen en gasproductieleidingen. 4. Graag het ontbrekende deel van het leidingtracé overnemen op de plankaart (bijgevoegd op tekening);
1. Er is bewust gekozen voor een onderscheid tussen de bestemmingen Delfstoffenexploitatiegebied en Delfstoffenexploratiegebied. Aan de bestaande winninglocaties is een bestemmingsregeling toegekend waarbij rekening is gehouden met de geldende geluids- en veiligheidscontouren. Om de observatielocaties (exploratiegebied) op te waarderen tot exploitatiegebied is een planologische procedure nodig (een partiële herziening van het bestemmingsplan), waarbij onder meer een geluidscontour en veiligheidscontour wordt vastgelegd.
1. Geen wijziging 2. Aanpassing van de bestemmingsomschrijving van de bestemming ‘Bedrijf Delfstoffenexploitatiegebied 3. Idem. 4. Geen wijziging.
2. De opmerking wordt overgenomen. 3. De opmerking wordt overgenomen. 4. Alle planologisch relevante leidingen zijn overgenomen.
A4
VROM-Inspectie 1. Vervoer gevaarlijke stoffen: Er dient alsnog een berekening en verantwoording ten behoeve van het groepsrisico te worden uitgevoerd, dit geldt ook voor een conserverend bestemmingsplan. 2. Buisleidingen: De bijlage bij de toelichting waarin een risico-inventarisatie is opgenomen voor alle buisleidingen
10
1. Er is geen berekening van het groepsrisico toegevoegd ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen omdat er geen (beperkt) kwetsbare objecten of woningen aanwezig binnen het invloedsgebied van 200 meter vanaf de transportroutes. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico is de tekst in de externe
1. Wijziging paragraaf Externe veiligheid (3.4.5) in de toelichting. 2. De bijlage met de risicoinventarisatie van de buisleidingen wordt als bijlage toegevoegd. 3. Geen wijziging.
(inclusief druk, PR-contour etc.) in het plangebied ontbreekt. 3. Verzoek om rekening te houden met de Structuurvisie Buisleidingen 2011-2035 en voldoende ruimte open te houden ter plaatse van de stroken waar nieuwe buisleidingen worden geprojecteerd. 4. In de toelichting van het bestemmingsplan ontbreekt een retrospectieve toets. Verzoek om deze toets alsnog op te nemen. A5
veiligheidsparagraaf aangepast. 2. De opmerking wordt overgenomen. 3. Er wordt rekening met de geplande buisleidingtracés. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe (ongewenste) ruimtelijke ontwikkelingen binnen het gebied dat mogelijk wordt aangewezen als buisleidingenstraat.
4. De retrospectieve toets wordt als bijlage toegevoegd aan de Toelichting.
4. De opmerking wordt overgenomen.
Waterschap Hunze en Aa’s Verbeelding (plankaart) 1. De dubbelbestemming Water- Waterkering langs het Slochterdiep en Scharmer Ae dient te worden verbreed. Het fietspad en naastliggende teensloot maken ook onderdeel uit van de kering;
De opmerkingen worden overgenomen.
1. De dubbelbestemming ‘Waterstaat- Waterkering’ wordt verruimd. 2. Het bestemmingsvlak t.b.v. de bestemming ‘Water’ wordt ter plaatse verbreed.
2. De hoofdwatergang langs tankstation de Veenborg is te smal ingetekend. Regels 1. Verzoek om af te stemmen op het vergunningstelsel in de archeologische bestemmingen; 2. Verzoek om een uitzondering opnemen in regels (dubbel)bestemmingen als watervergunning van toepassing is; 3. In artikel 24.4.2a ‘agrarisch beheer’ vervangen door onderhoud; 4. In artikel 24.4.3a ‘leidingbeheerder’ vervangen door beheerder van de waterkering; 5. In artikel 4.1f en 7.1f “aan weerszijden van” te wijzigen in “langs” en de toevoeging “van 5 meter breed” te verwijderen.
11
1. De betreffende regels hebben als doel om archeologische waarden te beschermen, het graven of dempen van waterelementen kan ook van invloed zijn op archeologische waarden die mogelijk aanwezig zijn. 2. Een watervergunning kan in veel gevallen niet als uitzondering worden opgenomen in de betreffende bestemmingsregels. Hoewel een goede afstemming tussen de procedures wordt aanbevolen is het voor bepaalde activiteiten nodig om apart toestemming te kunnen verlenen. De regels zijn namelijk bedoeld om specifieke belangen te beschermen (zoals archeologische en landschappelijke waarden of bepaalde infrastructuur (wegen, buisleidingen) waarbij het
1.
Geen wijziging.
2.
Geen wijziging.
3.
Tekstuele aanpassing bestemmingsregel.
4.
Tekstuele aanpassing bestemmingsregel.
5.
Geen wijziging.
wateraspect slechts een onderdeel is. De afstemming tussen een aanvraag voor een omgevingsvergunning en een aanvraag voor een watervergunning kan beter op elkaar worden afgestemd omdat sinds 1 april 2012 een watervergunning ook via het (digitale) omgevingsloket kan worden gedaan. 3. Onder normaal (agrarisch) beheer wordt ook onderhoud aan watergangen gerekend (maaien, baggeren etc.). 4. De opmerking wordt overgenomen. 5. De bestaande regeling blijft gehandhaafd om de ondergeschiktheid van de natuurfunctie en de relatie met een watergang te waarborgen. Bij het verruimen van de regels is een afzonderlijke aanduiding als ‘ecologische verbindingszone’ in het bestemmingsplan noodzakelijk. Toelichting 1.
Paragraaf 4.6.1: De vierde nota waterhuishouding is inmiddels opgevolgd door het Nationaal waterplan 2009;
De opmerkingen die zijn gemaakt onder 1. tot en met 18. en betrekking hebben op tekstuele aspecten zijn verwerkt.
2.
In paragraaf 4.6.1.2 staat waarschijnlijk nog aan ambtelijke aantekening welke verwijderd dient te worden;
3.
Paragraaf 4.6.1.2: Verzoek de term “Duurswoldboezem” aanhouden in plaats van “Duurswold Dollardboezem”. Deze watert af op de Eems in Farmsum en niet in Delfzijl;
De grootste wijzingen zijn doorgevoerd in paragraaf 4.6.2 waarbij uitgebreider is ingegaan op de Keur en enkele dwarsdoorsneden zijn toegevoegd ter illustratie.
4.
In Paragraaf 4.6.1.2 staat een zin die niet goed loopt “De Eemskanaal Dollardboezem wordt gevormd…..en nationale transportfunctie”;
5.
Paragraaf 4.6.1.2: In de vijfde, zesde en zevende alinea zitten een aantal
12
De voorgestelde tekstuele opmerkingen zijn doorgevoerd in de plantekst.
dubbelingen; 6.
Paragraaf 4.6.1.2 achtste alinea: De brug onder de N33 is lager dan 2,50 meter. Daarnaast is het beter om een gemiddelde doorvaarthoogte te noemen in verband met de fluctuerende waterstand.
7.
Paragraaf 4.6.1.3: Rioolwaterzuivering vindt plaats in de RWZI Foxhol in plaats van RWZI Hoogezand.
8.
In paragraaf 4.6.1.3 toevoegen “…voor zover dit onder de zorgplicht van de gemeente valt” wat betreft de aansluitingen op het riool of een IBA.
9.
Verzoek om paragraaf 4.6.2 breder te trekken en hierin in te gaan op het beleid en de regelgeving van het waterschap.
10. In paragraaf 4.6.3. de passage “uitvoering van het Masterplan kaden voor” schrappen. 11. In de paragrafen 4.6.3 en 5.5 de passage “Aanvullend daarop zal nader onderzoek….met herstel van cultuurhistorische waarden” verwijderen. 12. In paragraaf 4.6.3 de term “hoofdwatergang” voor het Slochterdiep vervangen door “hoofdwatergangen en boezemwater, zoals het Slochterdiep”; 13. Paragraaf 4.6.3 de term “Schouwstrook van 5 meter” wijzigen in “onderhoudsstrook”; 14. De term “primaire” verwijderen in de voorlaatste alinea van paragraaf 4.6.3; 15. In paragraaf 5.5 (tweede kopje) kan de zin worden geschrapt over de Grote Wijk omdat deze geen significante invloed heeft op de omliggende gebieden; 16. In paragraaf 5.5 (veiligheid, boezemwater en kaden) geen afmetingen noemen maar
13
verwijzen naar de Keur van het waterschap; 17. In paragraaf 5.5 noemen dat voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding zoals genoemd in de Keur, een watervergunning van het waterschap noodzakelijk is; 18. In paragraaf 5.5 (Benoemen knelpunten in het watersysteem) de zin “Dit kan plaatselijk oplopen tot 10 meter” schrappen. A6
Provincie Groningen Intensieve veehouderij De afwijkingsbevoegdheid voor het verruimen van de stalvloeroppervlakte van intensieve veehouderijen kan vervallen omdat er in het plangebied geen intensieve veehouderijen zijn gevestigd.
De opmerking wordt overgenomen.
Wijziging bestemming Agrarisch – Agrarisch bedrijf, waarbij de afwijkingsbevoegdheid wordt verwijderd uit de regels.
Agrarische bouwpercelen 1. Verzoek om de regels (art. 3.7.7.) aan te passen dat er geen bouwpercelen ontstaan met een omvang groter dan 2 ha (art. 4.19a POV); 2. Verzoek om de ruimtelijke randvoorwaarden toe te voegen aan de wijzigingsbevoegdheid (art. 4.7.1); 3. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor nieuwe bebouwing buiten de bouwpercelen (strijd met art. 4.19a, lid 5 POV) in de volgende artikelen: 3.2.6 onder a, 4.3.1 en 4.5.1 onder a.
14
In zowel de afwijkingsregels als de wijzigingsregels is gewaarborgd dat de totale omvang van het bouwvlak niet groter mag zijn dan 1,5 of 2 hectare.
1.
Geen wijziging.
2.
Aanpassing van de bestemming ‘AgrarischCultuurgrond’.
De regels m.b.t. bouwwerken geen gebouw in de verschillende agrarische bestemmingen worden aangepast. Daarnaast worden de regels m.b.t. mest- en kuilvoeropslag aangepast. Binnen de bestemmingen ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’, ‘Agrarisch - Cultuurgrond’, ‘Agrarisch met waarden’ wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van mestbassins ter vervanging van de afwijkingsbevoegdheid.
Duisternis Er ontbreekt in de planregels een regeling over lichtuitstraling van ligboxenstallen (art. 4.21, lid 1 POV).
De opmerking wordt overgenomen. Aan de bestemmingsregels zal een regeling over (beperking van de) lichtuitstraling worden toegevoegd.
Wijziging van de bestemmingsregeling ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’, toevoeging aan de bouwregels: ligboxenstallen (uitgezonderd uitbreiding van bestaande ligboxenstallen) mogen uitsluitend worden gebouwd indien de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux bedraagt, tenzij die stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren;
Bosaanleg/ houtteelt In afwijking van de POV (art. 4.25 lid 1 POV) bevat het plan de mogelijkheid voor nieuwe houtteelt en de aanleg van nieuw bos met een oppervlakte van ten hoogste 2 ha, dit betreft de volgende artikelen: •
4.1, onder b;
•
4.4.1, onder e;
•
4.6.1, onder b;
Bij de omvang van het bos zal worden aangesloten bij de definitie zoals opgenomen in de POV (oppervlakte wordt verlaagd van 2 naar 1 ha). Dit betekent dat kleinere bosstructuren en elementen tot een oppervlakte van 1 hectare (volgens de POV is dit geen bos) zijn toegestaan binnen de agrarische bestemmingen. Voor de bepalingen in 4.6.1 onder b geldt dat deze uitsluitend worden toegepast buiten de gebieden die als ‘grootschalig open landschap’ zijn aangeduid.
Aanpassing bestemming ‘AgrarischCultuurgrond’.
1. In de bestemmingsregeling zal de ondergeschiktheid en vloeroppervlakte van detailhandel worden geregeld door aan de betreffende regels toe te voegen dat uitsluitend productiegebonden detailhandel, of verkoop in de vorm van een boerderijwinkel, met een oppervlakte van ten hoogste 60 m² is toegestaan.
1. Wijziging bestemming Agrarisch- Agrarisch bedrijf, Bedrijf en Gemengd-2;
Niet-agrarisch grondgebruik 1. In de planregels is de begrenzing van de vloeroppervlakte en de ondergeschiktheid van detailhandel als onderdeel van een bedrijf niet in alle gevallen geregeld (art. 4.8 lid 2 onder c en 4.27 lid 3 POV). Dit betreft de volgende artikelen: 3.7.8 onder i, 5.4.2 onder d en 10.4.2 onder b. 2. Verzoek om een ontheffing (op basis artikel 1.2 POV) aan te vragen voor de regeling voor vrijkomende agrarische
15
2. Voor het toepassen van de regeling m.b.t. tot hergebruik van vrijkomende agrarische
2. De ontheffing om de strijdigheid met de POV op te heffen is aangevraagd en inmiddels door Gedeputeerde Staten verleend.
bebouwing en de daaraan gekoppelde saneringsregeling.
bebouwing in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 zal ook een ontheffing worden aangevraagd om de strijdigheid m.b.t. artikel 4.27 lid 3 onder b van de POV op te heffen.
Groene linten Een deel van het plangebied heeft betrekking op gronden die zijn aangeduid als Groen lint. In de planregels ontbreekt een bestemmingsregeling met betrekking tot deze wegbeplanting, waarbij artikel 4.46 van de verordening in acht is genomen.
De opmerking wordt overgenomen.
De bestemming ‘Waarde-LandschapGroen lint’ wordt toegevoegd.
De opmerkingen worden overgenomen.
De tekstuele opmerkingen worden verwerkt in paragraaf 3.4.2 van de Toelichting.
Plantoelichting 1. In paragraaf 3.4.2 staat dat het beleid er op gericht is de EHS in 2008 af te ronden. Dit moet 2021 zijn. Daarbij moet mogelijk de begrenzing en realisatie van de EHS worden gewijzigd. 2. Het Natuurbeheerplan is op 27 september 2011 vastgesteld
16
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
115
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
116
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bijlage 2
117
Nota Zienswijze, Commentaar en Wijziging
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
118
NOTA ZIENSWIJZE, COMMENTAAR EN WIJZIGING Ontwerpbestemmingsplan Buitengebied West Inhoudsopgave 1. 2. 3.
Inleiding ........................................................................................................................................................ 2 Overzicht indieners zienswijze ...................................................................................................................... 3 Zienswijze, commentaar en wijziging ............................................................................................................ 4
1
1. Inleiding Het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied West heeft overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage gelegen, namelijk van 16 augustus 2012 tot en met 26 september 2012. Er zijn tijdens deze periode 7 zienswijzen ingediend, waarvan 6 zienswijzen ontvankelijk zijn (tijdig ingediend). Dit document geeft weer welke zienswijzen zijn ingediend op het ontwerp bestemmingsplan, hoe deze door het gemeentebestuur zijn beoordeeld en beantwoord en welke wijzigingen ambtshalve ten opzichte van het ontwerp zijn aangebracht. Deze nota wordt als onderdeel van de besluitvorming van het bestemmingsplan op internet gepubliceerd. In verband met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zijn de zienswijzen daarom geanonimiseerd. Omdat het Besluit ruimtelijke ordening niet expliciet verplicht tot het elektronisch beschikbaar stellen van persoonsgegevens, is de Wbp van kracht bij de elektronische beschikbaarstelling van bestemmingsplannen op internet. Dit betekent dat inspraakreacties, zienswijzen e.d. niet elektronisch beschikbaar gesteld mogen worden indien deze NAW gegevens (naam, adres, woonplaats) bevatten of andere persoonsgegevens die vallen onder de Wbp. De werking van de Wbp strekt zich niet uit tot gegevens omtrent ondernemingen, die behoren tot een rechtspersoon. Deze namen zijn daarom niet geanonimiseerd. Dit geldt ook voor personen die beroepsmatig betrokken zijn bij de procedure (namen van advocaten, gemachtigden e.d.). Indien het noodzakelijk is ten behoeve van de uitvoering van een publieke taak, is het wel toegestaan om persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen. Dit heeft tot gevolg dat NAW gegevens met betrekking tot persoonsgebonden overgangsrecht wél in een bestemmingsplan mogen worden genoemd en elektronisch beschikbaar zijn. Omdat deze nota Zienswijze Commentaar en wijziging elektronisch beschikbaar wordt gesteld, zijn de zienswijzen gerubriceerd op nummer, zodat de inhoud van de nota geen NAW gegevens van natuurlijke personen bevat. Om te kunnen herleiden wie welke zienswijze heeft ingediend is er een los overzicht indieners zienswijzen opgesteld. Dit overzicht wordt niet elektronisch beschikbaar gesteld.
2
2. Overzicht indieners zienswijzen Zie los document Overzicht indieners zienswijzen.
3
3. Zienswijzen, commentaar en wijziging In de onderstaande tabel zijn alle zienswijzen opgenomen die zijn binnengekomen, voorzien van commentaar en daarnaast (indien van toepassing) de wijziging in het bestemmingsplan naar aanleiding van de zienswijze. Volgnr. 1.
Zienswijze
Commentaar
Wijziging
De regels worden in overeenstemming gebracht met de (partiële herziening van de) POV. De regels onder 4.3.1, onder a. en 5.3.1 onder a voldoen aan deze herziening en worden dan ook niet gewijzigd.
Geen wijzigingen
Provincie Groningen Agrarische bouwpercelen
1.1
De volgende planregels bevatten mogelijkheden voor bouwen buiten het bouwperceel, dit is in strijd met verordening: 4.3.1, onder a; 4.6.2; 5.3.1, onder a;
Voor het toepassen van de regels onder 4.6.2 is het college voornemens om na vaststelling van de partiële herziening van de POV zo snel mogelijk afspraken te maken over regels voor mestopslag buiten agrarische bouwpercelen (op veldkavels). Bosaanleg/ houtteelt 1.2
2.
In afwijking van de verordening bevatten de planregels mogelijkheden voor nieuwe houtteelt en de aanleg van nieuw bos: 4.4.1, onder e; 4.5.1, onder d; Verzoek om de volgende wijzigingen aan te brengen: • aan artikel 4.4.1, onder e toe te voegen: de aanleg van nieuw bos met een oppervlakte van meer dan 1 hectare. • In artikel 4.5.1, onder d, houtteelt laten vervallen.
De regels worden in overeenstemming gebracht met de POV.
Aan artikel 4.4.1, onder e wordt toegevoegd: de aanleg van nieuw bos met een oppervlakte van meer dan 1 hectare. In artikel 4.5.1, onder d vervalt: houtteelt.
Tennet De aanwezige hoogspanningsverbindingen zijn correct bestemd. Tennet stelt voor in paragraaf
4
De zienswijze wordt overgenomen.
In de juridische toelichting wordt een artikel ‘Leiding-
Hoogspanning’ toegevoegd.
6.7 van de Toelichting een artikel ‘LeidingHoogspanning’ toe te voegen. Er is ook een tekstvoorstel toegevoegd. 3.
Perceel Slochterdiep 3, Lageland
3.1
Verzoek is om het bestemmingsplan aan te passen en een voldoende groot bouwvlak op te nemen. Het bestemmingsplan biedt namelijk onvoldoende ruimte om het agrarisch bedrijf van cliënt door te ontwikkelen. De gemeente wordt aansprakelijk gesteld voor alle kosten en schade als niet tegemoet gekomen wordt aan de zienswijze.
Voorgesteld wordt de situering en vorm van het bouwvlak iets aan te passen. Bij aanpassing is zoveel mogelijk rekening gehouden met het voorstel zoals is ingediend als zienswijze. Het is echter niet mogelijk om een bouwvlak van 2 hectare in te passen. Een dergelijke omvang is ons idee ook niet beoogd bij de afspraken die in het verleden zijn gemaakt over compensatie vanwege de ontwikkeling van de ijsbaanlocatie Meerstad. Met de voorgestelde wijziging wordt de oppervlakte van het deel van het bouwvlak dat vanwege de geplande woningbouw op de ijsbaanlocatie niet meer geschikt is voor de bedrijfsvoering, gecompenseerd ten noorden van de bestaande bebouwing.
3.2
Het nieuwe bouwvlak is grotendeels strak op de bestaande gevels begrensd. Dit wordt niet begrepen. Logistiek en bedrijfstechnisch kan hierdoor niet praktisch worden gebouwd.
Bij de situering van het bouwvlak is aangesloten bij de bestaande bedrijfsbebouwing zodat, in tegenstelling wat aangevoerd wordt, de nog beschikbare vrije ruimte binnen het bouwvlak efficiënt kan worden benut. Dit is ook de reden dat de bestaande (karakteristieke) boerderij en de bedrijfswoning een apart bouwvlak hebben gekregen.
3.3
Het extra deel van het bouwvlak biedt in de praktijk geen mogelijkheden doordat er geen bedrijfsgebouwen zijn toegestaan (alleen bouwwerken voor opslag). Op deze manier lijkt het bouwvlak veel groter dan het juridische waarde heeft.
Het deel van het erf dat gebruikt wordt voor voeropslag is buiten het bouwvlak gehouden en voorzien van een passende bestemming gericht op bouwwerken voor opslag (zonder gebouwen). Het bouwvlak beslaat daarnaast ook 1 hectare, met ten noorden van de bestaande melkveestal nog uitbreidingsmogelijkheden. Door deze aanpassing is rekening gehouden met de afspraken die in het verleden met de ondernemer zijn gemaakt en wordt ook voldaan aan het gemeentelijk beleid voor agrarische schaalvergroting.
5
Aanpassing van het bouwvlak
4.
Gasunie Verzoek om de bestemming van de afsluiterschema (BedrijfDelfstoffenexploratiegebied) te wijzigen naar de (enkel)bestemming ‘Leiding-Gas’. Voor de regels kan het bijgevoegde tekstvoorstel worden gebruikt. Deze locatie is niet voor derden toegankelijk en de gronden kunnen niet anders gebruikt worden dan voor het afsluiterschema. De toegangsweg valt niet onder deze bestemming.
5.
De aanwezige afsluiterschema is nu bestemd als ‘Bedrijf- Exploratiegebied’. Voorgesteld wordt om deze bestemming aan te passen en de bestemmingsomschrijving aan te vullen met de volgende bepaling: • de aanleg en instandhouding van een afsluitervoorziening ten behoeve van een aardgastransportleiding. Door een aanvulling van de bestaande bestemmingregels worden de belangen van het aardgasnetwerk voldoende gewaarborgd. Deze bestemming wordt ook gehandhaafd op het toegangspad. Waarborgen van een ontsluiting is van belang en het pad heeft geen agrarische functie.
Aanpassing van de bestemming ‘Bedrijf – Exploratiegebied’
Percelen Harksteder plas Verzoek om, namens opdrachtgevers, de toekomstige realisering van woningen te waarborgen in het bestemmingsplan. Indieners voeren aan dat er zijn gesprekken gevoerd tussen opdrachtgevers en gemeente over de herontwikkeling van de oevers van de Harksteder plas na beëindiging van de ontgrondingwerkzaamheden. Partijen zijn daarbij overeengekomen (in de vorm van een intentieovereenkomst) dat de opdrachtgevers in ruil voor de bedrijfsbestemming woningbouw mogen realiseren. De toekomstige realisatie hiervan zou dan volgens indieners ook moeten worden gewaarborgd voor het noordelijke deel van de projectlocatie dat onder een ander bestemmingsplan valt.
6
Het is niet mogelijk om in dit bestemmingsplan voor uit Geen wijzigingen te lopen op de mogelijke ontwikkeling van woningbouw in het gebied. Hoewel de feitelijke ontgronding is beëindigd loopt de concessie door tot 1 januari 2015 en is de exploitant van de zandwinning na oplevering van de zandwinning nog twee jaar verantwoordelijk voor het beheer (nazorg). Dit sluit ook aan bij de keuze voor een voorlopige bestemming, die na 1 januari 2015 namelijk overgaat in een definitieve bestemming. De definitieve bestemming staat het gebruik ten behoeve van water, groen en extensieve dagrecreatie toe. Het college heeft weliswaar, in de vorm van een intentieovereenkomst, aangegeven de mogelijkheden voor een herontwikkeling van de voormalige zandwinning te willen verkennen. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, anders dan passend binnen de bestemming ‘Bedrijf- Zandwinning’, is echter een afzonderlijke planologische maatregel nodig. Het voorliggende bestemmingsplan is namelijk een consoliderend plan dat zoveel mogelijk uitgaat van het bestemmen van de huidige situatie. Dit geldt ook voor de gronden die onderdeel uitmaken van het
bestemmingsplan Harkstede-Scharmer. Wij houden dan ook vast aan de voorlopige bestemming ‘Bedrijf – Zandwinning’. 6.
NAM
6.1
Verzoek tot het samenvoegen van de bestemmingen Bedrijfdelfstoffenexploitatiegebied (art 10) en Bedrijfdelfstoffenexploratiegebied (art 11) zodat de exploratiegebieden ook voor exploitatie gebruikt kunnen worden.
Er is bewust gekozen voor een onderscheid tussen de bestemmingen Delfstoffenexploitatiegebied en Delfstoffenexploratiegebied. Aan de bestaande winninglocaties is een bestemmingsregeling toegekend waarbij rekening is gehouden met de geldende geluidsen veiligheidscontouren. Om de observatielocaties (exploratiegebied) op te waarderen tot exploitatiegebied is een planologische procedure nodig (een partiële herziening van het bestemmingsplan), waarbij onder meer een geluidscontour en veiligheidscontour wordt vastgelegd.
Geen wijzigingen
6.2
De in de Nota Inspraak en Overleg vermelde opmerkingen zijn komen helaas niet onverkort terug in de redactie van het artikel ‘Leiding-Gas’. Verzoek om het artikel hierop aan te passen.
Geen wijzigingen
6.3
Verzoek om aan weerszijden van de aardgascondensaatleidingen de plaatsgebonden risicocontour (10-6) van 23 meter op te nemen en deze strook te vrijwaren van (beperkt) kwetsbare objecten.
In de gebruiksregels van het ontwerpbestemmingsplan is het gebruik van bestaande hoofdaardgastransportleidingen en gasproductieleidingen voor het transport van aardgascondensaat en formatiewater als toegestaan gebruik opgenomen. Het onderscheid dat in de bestemmingsomschrijving van ‘Leiding- Gas’ wordt gemaakt tussen hoofdaardgastransportleidingen en gasproductieleidingen heeft geen belemmeringen voor het wijzigen van het gebruik van bestaande leidingen. Wij zien dan ook geen aanleiding in het schrappen van het onderscheid. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de huidige breedte van de dubbelbestemmingen. De huidige wijze van bestemmen is in het voortraject getoetst door de leidingbeheerder en de afdeling Externe veiligheid van de provincie. In het plangebied bevinden zich geen knelpunten. Daarnaast kan alle bebouwing in het plangebeid als beperkt kwetsbaar worden aangemerkt waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen er slechts rekening
7
Geen wijzigingen
moet worden gehouden met richtwaarden voor externe veiligheid. Tenslotte voorziet het bestemmingsplan ook niet in nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten nabij deze leidingen. 7. 7.1
7.2
Waterschap Hunze en Aa’s (buiten de termijn) Verzoek om in de toelichting bij de bestemming ‘Water’ aan te geven voor het realiseren van een ligplaats (met steiger) toestemming nodig is van de eigenaar van het waterlichaam en/of de oever. Bovendien is er een watervergunning nodig. Verzoek om een passage uit paragraaf 5.5 met betrekking tot knelpunten te verwijderen en een passage over de toekomstige onderbreking van het Slochterdiep aan te passen.
8
De juridische toelichting wordt aangepast.
Aanpassing juridische toelichting
De tekst wordt aangepast.
Tekstuele aanpassing
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
127
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
128
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bijlage 3
129
Nota Wegverkeerslawaai Gemeente Slochteren
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
130
Nota Wegverkeerslawaai 2008
Gemeente Slochteren
Opdrachtgever:
Gemeente Slochteren Postbus 13 9620 AA Slochteren Contactpersoon: dhr. R. Eggink
Uitvoering:
adviesbureau WMA De Vijzel 2, 9621 BG Slochteren T 0598 – 421 240 M 06 – 499 344 34 E
[email protected] www.westramilieu.nl
Versie:
definitief (27 augustus 2008)
Inhoud
A.
INLEIDING ............................................................................................................................3
B.
WETTELIJK KADER ............................................................................................................4 B.1 B.2 B.3 B.4 B.5
C.
ONDERZOEKSZONES ............................................................................................................4 NORMSTELLING....................................................................................................................6 TOELICHTING BEGRIPPEN .....................................................................................................6 BESTAANDE SITUATIES .........................................................................................................8 BINNENWAARDEN .................................................................................................................8 GELUIDSZONES LANGS WEGEN......................................................................................9
C.1 C.2
GELUIDSZONES ....................................................................................................................9 DIGITAAL VERKEERS EN GELUIDSINFORMATIESYSTEEM .........................................................10
D.
VASTSTELLING HOGERE GRENSWAARDEN................................................................11
E.
BIJLAGEN ..........................................................................................................................13 E.1
BASISDOCUMENT “VERKEERS- EN GELUIDSINFORMATIESYSTEEM 2008”................................13
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 2 / 13
A. Inleiding In opdracht van de gemeente Slochteren is een nota Wegverkeerslawaai opgesteld. In de Wet geluidhinder is een expliciete koppeling opgenomen met besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Bij het mogelijk maken van voor geluid gevoelige bestemmingen is de beoordeling van de geluidskwaliteit aan de orde. De Wet geluidhinder hanteert voorkeursgrenswaarden en geeft criteria aan voor het toelaten van een hogere geluidsbelasting indien de voorkeurswaarde niet gehaald kan worden. Deze nota is bedoeld als toetsingskader bij de bouw van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen. In de nota is daarom de geluidskwaliteit langs de bestaande verkeersinfrastructuur inzichtelijk gemaakt. Dit in de vorm van kaarten met geluidszones. Deze kaarten, die ook digitaal beschikbaar zijn, kunnen gebruikt worden voor de eerste toets van bouwplannen. De aanleg of reconstructie van een weg valt buiten het kader van deze nota. De wegbeheerder is dan verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om er voor te zorgen dat de geluidsbelasting op de nabijgelegen woningen niet te hoog wordt. Het onderzoek en de afweging van de maatregelen vindt plaats bij de besluitvorming daarover. Ook de sanering van bestaande situaties met een hoge geluidsbelasting vallen buiten het kader van deze nota. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de sanering terwijl de financiering ten laste van het Rijk komt. Hiervoor gelden aparte procedures.
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 3 / 13
B. Wettelijk kader Vanaf 1979 is in een aantal stappen de Wet geluidhinder in werking getreden. Deze wet geeft voor alle situaties waar nieuwe geluidhinder kan ontstaan, regels en normen om deze geluidhinder te voorkomen of te beperken.
B.1 Onderzoekszones Zodra een bouwplan binnen een (onderzoek)zone van de Wet geluidhinder ligt moet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden. Deze onderzoekszones zijn bepaald in artikel 74 van de Wet geluidhinder. 1. Een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg: a. in stedelijk gebied: 1°. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter; 2°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken genoemde geval: 200 meter; b. in buitenstedelijk gebied: 1°. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter; 2°. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter; 3°.voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter. 2. Het eerste lid geldt niet met betrekking tot: a. wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied; b. wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt. 3. Voor de toepassing van artikel 76 wordt, indien het een nog aan te leggen weg betreft, de daarbij behorende zone geacht aanwezig te zijn, zodra die weg in een ontwerpbestemmingsplan is opgenomen.
Bij het voorbereiden van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74 wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar: a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege de weg zou worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken; b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge artikel 82 of artikel 100 als ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan. 30 km wegen Wegen met een maximum snelheid van 30 km per uur en als woonerf aangeduide gebieden hebben volgens artikel 74, lid 2 van de Wet geluidhinder geen zone. Uit jurisprudentie blijkt echter dat een 30-kilometer weg in de beoordeling moet worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. De toetsing moet worden uitgevoerd in verband met een belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Deze belangenafweging moet altijd worden gemaakt bij het volgen van een artikel 19 procedure of het wijzigen van het bestemmingsplan. Bij 30-kilometer wegen moet vooraf duidelijk aannemelijk kunnen worden gemaakt dat de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan 48 dB. Alleen indien geen twijfel bestaat over het beperkte aantal voertuigbewegingen over de weg (en als gevolg daarvan de lage geluidbelasting), is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast zal bij nieuwbouw van woningen altijd getoetst moeten worden aan de wettelijke eisen voor het binnenniveau, te weten 33 dB. Deze eisen gelden op grond van het Bouwbesluit. Dit betekent dat ook voor Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 4 / 13
30-kilometer wegen een geluidstoets moet worden uitgevoerd, indien de geluidbelasting mogelijk meer dan 53 dB zal bedragen (of 48 dB inclusief de aftrek van 5 dB conform artikel 110g).
In onderstaande figuur zijn de belangrijkste wegen in de gemeente opgenomen.
Figuur 1: Overzicht van de belangrijkste wegen
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 5 / 13
B.2 Normstelling Om een gunstig woonklimaat qua geluid te bevorderen is voor woningen binnen een zone een wettelijke voorkeursnorm vastgesteld van 48 dB voor de geluidsbelasting op de gevel (artikel 82 van de Wgh). Een geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is in het algemeen zonder meer toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder kan een hogere geluidswaarde dan de voorkeurswaarde worden vastgesteld. In de Wet geluidhinder is per situatie bepaald wat de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting is. Zie hiervoor de onderstaande tabel. Situatie Gevoelige functie Nieuwe woning
Geluidsbron Nieuwe weg
Voorkeursgrenswaarde 48 dB
Artikel Wgh
48 dB
Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting Stedelijk gebied: 58 dB Buitenstedelijk gebied: 53 dB Stedelijk gebied: 63 dB Buitenstedelijk gebied: 53 dB Stedelijk gebied: 63 dB Buitenstedelijk gebied: 58 dB Buitenstedelijk gebied: 58 dB
Nieuwe woning
Bestaande weg
48 dB
Bestaande woning
Nieuwe weg
48 dB
Nieuwe agrarische woning Vervangende nieuwbouw Vervangende nieuwbouw Vervangende nieuwbouw
Bestaande weg Bestaande weg
48 dB
Stedelijk gebied: 68 dB
Art. 83, lid 5
Bestaande weg
48 dB
Art. 83, lid 6
Bestaande weg
48 dB
Binnen de bebouwde kom langs een autoweg of autosnelweg: 63 dB Buiten de bebouwde kom: 58 dB
Art.83, lid 1 Art. 83, lid 2 Art. 83, lid 3 Art. 83, lid 4
Art. 83, lid 7
Tabel 1: Voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare waarden
Afhankelijk van de hoogte van de geluidsbelasting en de haalbaarheid van mogelijke maatregelen vindt besluitvorming plaats over een hogere geluidsbelasting dan de voorkeurswaarde. Hiervoor dient de procedure “hogere grenswaarde” te worden gevolgd. Voor het toelaten van een hogere geluidsbelasting wordt verwezen naar hoofdstuk D. Bij het nemen van een besluit op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 82, 83, 85, 100 en 100a als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
B.3 Toelichting begrippen De normen uit de Wet geluidhinder zijn van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen. Woning: gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is;
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 6 / 13
Andere geluidsgevoelige gebouwen: 1. Onderwijsgebouwen; 2. Ziekenhuizen en verpleeghuizen; 3. Bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2; genoemd in het besluit geluidhinder: a. Verzorgingstehuizen; b. psychiatrische inrichtingen; c. medische centra; d. poliklinieken, en e. medische kleuterdagverblijven. Een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een onderwijsgebouw; Geluidsgevoelige terreinen: 1. Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, evenals verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of 2. woonwagenstandplaatsen; Voor de kantoorgebouwen gelden geen grenswaarden met betrekking tot de geluidsbelasting op de gevel (niet geluidsgevoelig). Wel dient de gevel-geluidwering zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen als vastgelegd in het Bouwbesluit. Geluidgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, evenals een keuken van tenminste 11 m2. Gevel: bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak; Dove gevel In afwijking van artikel 1 wordt onder een gevel in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen niet verstaan: a. Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en de geldende binnenwaarde alsmede b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte. Stedelijk gebied: gebied binnen de bebouwde kom, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg. Buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom, evenals het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs een autoweg of autosnelweg. Bebouwde kom: bebouwde kom, vastgesteld krachtens de Wegenverkeerswet 1994. Dosismaat Lden Dosismaat Lden staat voor 'Level day-evening-night'. Voor de bepaling van Lden wordt het etmaal in drie periodes verdeeld: • dagperiode 07.00-19.00 uur • avondperiode 19.00-23.00 uur • nachtperiode 23.00-07.00 uur Een bepaald geluidsniveau in de avond en de nacht wordt door het verminderen van geluiden uit de omgeving als hinderlijker ervaren dan het geluid van overdag. Daarom wordt het niveau dat voor de avond wordt bepaald verhoogd met een 'straffactor' van 5 dB en het nachtniveau met een factor van 10 dB. Lden is het gemiddelde van de dag-, avond- en nachtwaarde, waarbij gebruik wordt gemaakt van een 'energetische' middeling. Dit betekent dat de duur van elke periode wordt meegewogen. Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 7 / 13
B.4 Bestaande situaties Voor bestaande woningen die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig waren binnen een zone van een weg hoeft de voorkeurswaarde niet in acht te worden genomen of een hogere grenswaarde voor geluid te worden vastgesteld. Dit is bepaald in artikel 76, lid 3 van de Wet geluidhinder. Voor de sanering van bestaande situaties met een hoge geluidsbelasting geldt een apart wettelijk regime. De gemeente heeft daarbij de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de sanering maar is voor de financiering afhankelijk van het Rijk. Alle saneringskosten komen ten laste van het Rijk. Bestaande (sanerings)situaties zijn woningen waar al in 1986 een geluidsbelasting heerste van meer dan 60 dB(A).
B.5 Binnenwaarden Als een hogere geluidsbelasting op de gevel van een woning wordt toegestaan is een goede geluidwering van de gevel noodzakelijk om een aanvaardbaar binnenklimaat te houden. Het maximaal toelaatbare binnenniveau bedraagt 33 dB. Het Bouwbesluit stelt eisen ter bescherming tegen geluid van buiten. Deze eisen voor nieuwbouw van woningen zijn geformuleerd in artikel 3.1 van dit besluit. Door te voldoen aan deze eisen is een minimale geluidkwaliteit in de woning gegarandeerd, ongeacht het geluidsniveau buiten. Artikel 3.2 van het Bouwbesluit bepaalt dat een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie met de volgende eigenschappen: gevoelig voor industrie-, weg- of railverkeerslawaai en een scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering heeft (die niet kleiner is dan het verschil tussen de volgens de Wet geluidhinder bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en de grenswaarde voor het geluidsniveau in het verblijfsgebied) als aangegeven in tabel 3.1, met een minimum van 20 dB(A). Dit komt erop neer dat de minimale geluidsisolatie van de woningen het verschil moet halen van het geluidsniveau op de gevel en het minimale geluidsniveau binnen, te weten 33 dB. Het bouwplan van de woning en de constructie moet hieraan voldoen. Bij de toetsing van de gevelisolatie dient uitgegaan te worden van de geluidsbelasting zonder aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder (dit is 5 of 2 dB). Bij de dimensionering van de isolatiemaatregelen en het akoestisch onderzoek "geluidwering gevels" dient hiermee rekening te worden gehouden.
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 8 / 13
C. Geluidszones langs wegen Onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting langs de verkeerswegen in de gemeente. Voor de bepaling van wegverkeerslawaai zijn de volgende gegevens per relevant wegvak van belang: a. verkeersintensiteit (totaal aantal motorvoertuigen per etmaal: weekdag en werkdag) b. verkeerssamenstelling (verdeling auto’s, middelzware voertuigen, zware voertuigen) c. verkeersverdeling over een etmaal (overdag, avond en nacht) d. maximale snelheid van de verschillende weggedeelten e. soort wegdek (asfalt, klinker, geluidarm) f. wegdekhoogte Voor de berekening van de geluidsbelasting zijn daarnaast nog gegevens van belang over de omgeving en de ontvanger: g. bodem van de directe omgeving (zachte bodem kan demping van het geluid geven) h. bebouwing bij de weg: bebouwing geeft zowel reflectie als afscherming van het geluid Bij de toetsing van de geluidsbelasting dient uitgegaan te worden van de toekomstige situatie (minimaal 10 jaar vanaf heden). Voor de hele gemeente is onderzoek gedaan naar deze gegevens. Voor de resultaten en de technische verantwoording van het onderzoek wordt verwezen naar het “basisdocument Verkeers- en geluidsinformatiesysteem 2008” dat als bijlage is toegevoegd.
C.1 Geluidszones Op basis van de verzamelde verkeers- en omgevingsgegevens zijn de geluidcontouren per wegvak berekend. Dit is met behulp van Standaard rekenmethode I gedaan. De volgende geluidcontouren zijn in beeld gebracht: • 48 dB • 53 dB • 58 dB De geluidscontouren zijn berekend inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder (2 dB voor wegen met een snelheid van 70 km/uur of meer en 5 dB voor de overige wegen). Op de hiernavolgende kaart zijn de geluidcontouren in beeld gebracht voor het toekomstig maatgevende jaar.
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 9 / 13
Figuur 2: Geluidszones langs wegen
C.2 Digitaal verkeers- en geluidsinformatiesysteem Onderdeel van de nota wegverkeerslawaai is een digitaal verkeers- en geluidsinformatiesysteem, VGIS genaamd. Hierin zitten verkeersgegevens en de geluidsresultaten. Hiermee kan in detail de ligging van de geluidszones bekeken worden in relatie met de ondergrond.
Figuur 3: Detailoverzicht geluidszones
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 10 / 13
D. Vaststelling hogere grenswaarden De Wet geluidhinder bepaald in artikel 83 dat een hogere geluidswaarde kan worden vastgesteld dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Artikel 110a, lid 5 van de Wgh bepaalt dat het vaststellen van een hogere norm slechts plaats vindt indien geluidsreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij de keuze van geluidsreducerende maatregelen wordt rekening gehouden met diverse aspecten. Verschillende opties worden in ogenschouw genomen en beoordeeld op het effect en de consequenties. Bij het vaststellen van een hogere grenswaarde dient hierbij rekening gehouden te worden. Oude situatie Voordat wordt ingegaan op de nieuwe situatie, lichten we de situatie vóór 1 januari 2007 kort toe. Voor 1 januari 2007 was Gedeputeerde Staten der Provincie bevoegd gezag voor het vaststellen van Hogere Waarden. Om een hogere waarde te kunnen vaststellen, moest aan verschillende randvoorwaarden worden voldaan. Deze randvoorwaarden waren opgenomen in verschillende besluiten zoals het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. Oude randvoorwaarden uit het voormalige Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen Een hogere waarde kon slechts vastgesteld worden door GS voor de navolgende geluidsgevoelige bestemmingen: 1. nog niet geprojecteerde woningen buiten de bebouwde kom, die: – verspreid gesitueerd worden of – ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid of – door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing op vullen of – ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing, 2. nog niet geprojecteerde woningen buiten de bebouwde kom, die: – in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden opgenomen of – door de gekozen bouwvorm of situering een doelmatige akoestische afschermende functie gaan vervullen voor andere geluidsgevoelige bestemmingen of – ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid of – door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing op vullen of – ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing, 3. geprojecteerde, in aanbouw zijnde of aanwezige woningen en een nog niet geprojecteerde weg, voor zover die weg: – een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen of – een zodanige verkeersverzamelfunnctie zal vervullen, dat de aanleg van die weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidsbelastingen van woningen binnen de zone van een andere weg.
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 11 / 13
Het verzoek werd vervolgens beoordeeld aan de hand van een tweetal beoordelingscriteria, betreffende doeltreffendheid én overwegende bezwaren bij de uitvoering van de maatregelen, uit de Wet geluidhinder. Nieuwe situatie De gewijzigde Wet geluidhinder is per 1 januari 2007 van kracht geworden. In deze nieuwe situatie is de bevoegdheid tot het vaststellen van de hogere waarden voor de meeste gevallen gedecentraliseerd naar de gemeenten. De randvoorwaarden zoals genoemd komen te vervallen, de twee beoordelingscriteria voor hogere waarden verzoeken blijven bestaan. De gemeente dient voldoende alternatieven te onderzoeken die helpen om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen (onderzoeksplicht) en de noodzaak tot een hogere waarde duidelijk te motiveren (motiveringsplicht). Redenen om een hoge norm toe te staan zijn bijvoorbeeld: • De geplande woningen door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestische afschermende functie vervullen voor andere woningen. • Woning ter plaatse noodzakelijk vanwege grond- of bedrijfsgebondenheid • Opvullen van open plekken in lintbebouwing of andere aanwezige bebouwing • Vervanging van bestaande woningen • Verspreid gesitueerde woningen buiten de bebouwde kom • Dorpsvernieuwingsplan Procedure Het vaststellen van hogere waarde is gekoppeld aan een bestemmingsplanprocedure, bijvoorbeeld het herzien, wijzigingen of opstellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een binnenplanse vrijstelling. 1. 2. 3. 4. 5.
Voorbereiding van het voorontwerp bestemmingsplan: uitvoering akoestisch onderzoek. Vaststelling ontwerp bestemmingsplan én het ontwerp hogere waardebesluit. Inspraak Vaststelling definitieve hogere waarde besluit Vaststelling definitief bestemmingsplan. Hierbij dient de vastgestelde hogere waarde in acht te worden genomen.
Een procedure tot vaststelling van een hogere grenswaarde vindt plaats overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij is inspraak mogelijk.
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 12 / 13
E. Bijlagen E.1 Basisdocument “Verkeers- en geluidsinformatiesysteem 2008”
Nota wegverkeerslawaai 2008 Definitief (27 augustus 2008)
Pagina 13 / 13
Basisdocument Verkeers- en geluidsinformatiesysteem
2008 Gemeente Slochteren
Opdrachtgever:
Gemeente Slochteren Postbus 13 9620 AA Slochteren Contactpersoon: dhr. R. Eggens
Uitvoering:
adviesbureau WMA De Vijzel 2, 9621 BG Slochteren T 0598 – 421 240 M 06 – 499 344 34 E
[email protected] www.westramilieu.nl
Datum:
27 augustus 2008
Versie:
Definitief
I N H O U D
A.
INLEIDING ............................................................................................................................3
B.
TOEGEPASTE ONDERZOEKSMETHODIEK......................................................................4 B.1 B.2 B.3 B.4
C.
GEÏNVENTARISEERDE GEGEVENS ..........................................................................................4 ONDERZOEK EN ANALYSE .....................................................................................................5 VERKEERS- EN OMGEVINGSFACTOREN ..................................................................................5 BEREKENING GELUIDSZONES ................................................................................................6 VERKEERSGEGEVENS ......................................................................................................7
C.1 C.2 C.3 C.4 C.5 D.
VERKEERSINTENSITEITEN .....................................................................................................7 ETMAAL- EN VOERTUIGVERDELING ........................................................................................8 WEGTYPERING.....................................................................................................................9 VERKEERSONTWIKKELING ..................................................................................................11 SNELHEDEN .......................................................................................................................13 OMGEVINGSFACTOREN ..................................................................................................14
D.1 D.2
BODEMEFFECT...................................................................................................................14 REFLECTIES.......................................................................................................................15
E.
GELUIDSZONES ................................................................................................................17
F.
GEBRUIK VAN VGIS..........................................................................................................18 F.1 F.2
BIJ TOETSINGEN .................................................................................................................18 BEHEER.............................................................................................................................18
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 2 / 18
A. Inleiding V S G VG S) GIIIS In opdracht van de gemeente Slochteren is een digitaal verkeers- en geluidsinformatiesysteem (V gemaakt. In het systeem VGIS zijn alle verkeers- en geluidsgegevens in een digitaal GIS systeem verwerkt. De basisgegevens voor geluidsonderzoeken kunnen hieruit geraadpleegd worden. Daarnaast zijn de geluidszones voor alle wegvakken doorgerekend en met het systeem inzichtelijk gemaakt. Het kan beschouwd worden als een digitale geluidsniveau kaart. Het systeem is dynamisch van opzet waardoor beheer en actualisatie mogelijk is. Eventuele veranderingen in de verkeerssituatie kunnen qua geluidszone met rekenmethode SRM I doorgerekend en ruimtelijk gepresenteerd worden. In dit basisrapport wordt een overzicht gegeven van de methodiek, de gebruikte gegevens en de resultaten. Vanwege de zeer grote hoeveelheid verzamelde gegevens en resultaten is dit een samenvatting. Voor het complete overzicht dient het digitale VGIS-systeem geraadpleegd te worden.
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 3 / 18
B. Toegepaste onderzoeksmethodiek Voor wegverkeerslawaai rond wegen zijn vooral de gegevens over de bron van belang: a. Verkeersintensiteit (totaal aantal motorvoertuigen per etmaal) b. Verkeerssamenstelling (verdeling personenauto’s, middelzware voertuigen, zware voertuigen) c. Verkeersverdeling over een etmaal: dag, avond, nacht d. Snelheid e. Soort wegdek f. Wegdekhoogte Voor het uitvoeren van geluidsberekeningen zijn daarnaast nog gegevens van belang over de omgeving: g. Bodem directe omgeving (bodem kan demping van het geluid geven) h. Bebouwing bij de weg: bebouwing geeft reflectie van het geluid i. Waarneemhoogte. Niet alleen de huidige situatie maar vooral ook de toekomstige situatie is van belang om hierop te kunnen anticiperen. Vandaar dat voor het verkeer de volgende situaties in kaart zijn gebracht: • Huidige verkeersituatie • Autonome verkeersontwikkeling • Verkeersontwikkeling vanwege geplande woningbouw, infrastructurele en andere projecten Bij de opzet van het VGIS systeem zijn de volgende stappen gevolgd.
B.1 Geïnventariseerde gegevens Verkeersonderzoeken en resultaten van verkeerstellingen zijn geïnventariseerd. Rijkswaterstaat en de Provincie Groningen voeren jaarlijks tellingen uit op hun eigen wegen. Verder zijn er in 2008 op enkele gemeentelijke wegen tellingen uitgevoerd. Gebruik is gemaakt van het rapport “Basisgegevens verkeer en vervoer 2006” van de provincie Groningen. Hierin staan de verkeer- en vervoersgegevens van de provincie. Verder staan hierin de ontwikkelingen op socio-economisch gebied, bereikbaarheid, vrachtverkeer e.d. Voor de verkeersprognose is gebruik gemaakt van het verkeersmodel dat speciaal voor het gebied van de Regiovisie Groningen-Assen is opgesteld. Met dit verkeersmodel (RGA 1.2 genaamd) zijn verkeersprognoses gemaakt voor het jaar 2020 bij uitvoering van de woningbouw- en infrastructurele plannen uit de regiovisie en de verwachte economische ontwikkeling. De detailinformatie is opgenomen in het “Achtergronddocument Verkeer Slochteren e.o. 2008”. De weg- en omgevingskenmerken zijn geïnventariseerd via eigen waarneming, luchtfoto’s en de GBKN-kaart van de gemeente.
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 4 / 18
Figuur 1: Overzicht van de punten waar recent verkeerstellingen zijn uitgevoerd
B.2 Onderzoek en analyse Uit de geïnventariseerde gegevens zijn de volgende gegevens gedestilleerd: • Verkeersintensiteiten in de huidige situatie • Verkeerssamenstelling (verdeling personenauto’s, middelzware voertuigen, zware voertuigen) • Verkeersverdeling over een etmaal: dag, avond, nacht • Wegvakindeling wegenstructuur van de gemeente • Verkeersontwikkeling tot nu toe Voor de huidige situatie is als basisjaar 2007 gekozen. Dit is het recentste jaar waarvoor telresultaten verzameld kunnen worden. De detailinformatie is opgenomen in het “Achtergronddocument Verkeer Slochteren e.o. 2008”.
B.3 Verkeers- en omgevingsfactoren Op basis van de resultaten van het onderzoek is een verkeersinformatiesysteem in GIS gebouwd. Dit systeem is een weergave van het verloop van de verkeersstromen in de gemeente per wegvak. Zowel de huidige als de toekomstige situatie is in beeld gebracht. Naast de verkeersgegevens zijn de andere omgevingskenmerken in het systeem verwerkt. Aan elk wegvak zijn de verkeersgegevens en omgevingskenmerken gekoppeld. Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 5 / 18
B.4 Berekening geluidszones Op basis van de verzamelde verkeers- en omgevingsgegevens zijn de geluidcontouren per wegvak berekend. De berekening van de geluidsbelasting van het wegverkeer heeft plaats gevonden overeenkomstig Standaard rekenmethode I van het “Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006”. Dit is de regeling als bedoeld in artikel 110e van de Wet geluidhinder. De volgende geluidcontouren zijn in beeld gebracht: • 48 dB • 53 dB • 58 dB De geluidscontouren zijn berekend inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder (2 dB voor wegen met snelheid van 70 km/uur of meer en 5 dB voor overige wegen). De zones zijn digitaal opgenomen in VGIS zodat de ligging ruimtelijk te zien is.
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 6 / 18
C. Verkeersgegevens C.1 Verkeersintensiteiten Aan de hand van de geïnventariseerde gegevens is een overzicht gemaakt van de etmaalintensiteiten. Onderstaand een overzicht van het basisjaar 2007.
Figuur 2: Overzicht van de huidige verkeersintensiteiten (basisjaar 2007) In VGIS zijn deze gegevens in detail per wegvak op te vragen.
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 7 / 18
C.2 Etmaal- en voertuigverdeling Aan de hand van de uitgevoerde verkeerstellingen en verzamelde telresultaten is een analyse gemaakt van de etmaal- en voertuigverdeling per soort weg. Hieronder zijn ter illustratie de resultaten van een weg weergegeven. procent
verdeling motorvoertuigen over het etmaal
11,00 10,00 9,00 8,00 7,00 6,00 5,00 4,00 3,00 2,00 1,00 0,00 0 0:0
0 1:0
0 2:0
0 3:0
0 4:0
0 5:0
0 6:0
0 7:0
0 8:0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 9:0 10:0 11:0 12:0 13:0 14:0 15:0 16:0 17:0 18:0 19:0 20:0 21:0 22:0 23:0
Figuur 3: Verloop van het verkeer over een etmaalperiode
Figuur 4: Voertuigverdeling over een etmaal Toelichting: L1=licht verkeer (personenauto’s) L2=middelzwaar verkeer (lichte vrachtauto’s en bussen) L3= zwaar verkeer (zware vrachtauto’s)
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 8 / 18
C.3 Wegtypering De wegstructuur van de gemeente is ingedeeld in wegvakken en wegtypen. Per wegtype worden gemiddelde cijfers gehanteerd voor de etmaal- en voertuigverdeling. Deze indeling is gemaakt op basis van de uitgevoerde verkeersanalyse. Voor de berekening van de geluidszones per wegvak en wegtype zijn de onderstaande gegevens gebruikt.
Figuur 5: Overzichtskaart wegtypering
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 9 / 18
Code
Wegtype 1 autosnelweg A7 120 km/uur
Wgh zone
soort voertuig 400 personenauto's middelzware vrachtauto's zware vrachtauto's
2 autoweg provinciale weg 100 km/uur
3 Gebiedsontsluitingsweg A
overdag 7.00-19.00
avond nacht 19.00-23.00 23.00-7.00
86,9
90,4
82,2
6,2
3,6
6,0
6,9
6,0
11,8
etmaalverdeling
81,0
11,0
8,0
uurintensiteit
6,75
2,75
1,00
90,3
94,1
89,3
middelzware vrachtauto's
7,0
4,5
8,0
zware vrachtauto's
2,7
1,4
2,7
etmaalverdeling
79,5
12,8
7,7
uurintensiteit
6,63
3,20
0,96
88,9
93,7
88,6
250 personenauto's
200 personenauto's
Hoofdweg e.a.
middelzware vrachtauto's
6,2
3,2
5,8
50-60 km/uur
zware vrachtauto's
4,9
3,1
5,5
etmaalverdeling
79
13,5
7,5
6,58
3,38
0,94
uurintensiteit 4 Gebiedsontsluitingsweg B
88,8
93,0
88,4
doorgaande wegen
200 personenauto's middelzware vrachtauto's
7,7
4,7
7,6
50 km/uur
zware vrachtauto's
3,5
2,3
4,0
etmaalverdeling
79
13,5
7,5
6,58
3,38
0,94
uurintensiteit 5 Gebiedsontsluitingsweg C
91,0
94,8
91,6
landelijk gebied
200 personenauto's middelzware vrachtauto's
6,0
4,0
6,2
60-80 km/uur
zware vrachtauto's
3,0
1,2
2,3
etmaalverdeling
84
11
5
7,00
2,75
0,63
uurintensiteit 6 Erftoegangsweg A
94,8
96,3
93,7
50 km/uur
middelzware vrachtauto's
4,0
3,0
5,0
bebouwde kom
zware vrachtauto's
1,2
0,7
1,3
etmaalverdeling
81
14
5
uurintensiteit
6,75
3,50
0,63
0 personenauto's
96,4
97,5
95,1
7 Erftoegangsweg B
200 personenauto's
30 km/uur
middelzware vrachtauto's
2,6
2,0
4,0
wegen door rustige
zware vrachtauto's
1,0
0,5
0,9
Woonwijken
etmaalverdeling
81
14
5
6,75
3,50
0,63
75,8
86,4
78,9
14,3
9,6
12,8
9,9
4,0
8,3
etmaalverdeling
80,9
10,3
8,8
uurintensiteit
6,74
2,58
1,10
uurintensiteit 8 Rijksweg N33 veel vrachtverkeer
250 personenauto's middelzware vrachtauto's zware vrachtauto's
Tabel 1: gehanteerde gemiddelde verkeerscijfers per wegtype
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 10 / 18
C.4 Verkeersontwikkeling Voor de inschatting van de verkeersontwikkeling is rekening gehouden met de: • Autonome ontwikkeling • Regionale of gemeentelijke ontwikkelingen op het gebied van woningbouw en bedrijvigheid. • Infrastructurele plannen. Vanwege deze ontwikkelingen zullen prognoses gemaakt moeten worden voor een termijn van minimaal 10 jaar. Trend in Slochteren Op basis van de verkeertellingen is de trend per weg geanalyseerd. In de hieronderstaande figuur zijn als voorbeeld de verkeerstellingen opgenomen van de N33 op het stuk weg tussen Siddeburen en Appingedam.
Figuur 6: Verkeersverloop afgelopen jaren (bron: Verkeersmonitor Verkeer en vervoer Noord Nederland)
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 11 / 18
Figuur 7: Verkeersverloop op de N33
Verkeersprognoses In het kader van de regiovisie Assen-Groningen is een verkeersmodel opgesteld waarin de prognoses zijn gemaakt voor het jaar 2020. Hierbij is doorgerekend wat de verkeersontwikkeling zal zijn bij uitvoering van de woningbouw- en infrastructurele plannen bij een verwachte economische ontwikkeling. Dit verkeersmodel (RGA 1.2 genaamd) is na uitgebreid onderzoek door verkeersexperts in 2006 tot stand gekomen. Dit in nauw overleg met de twee provincies, de gemeenten Groningen en Assen, Rijkswaterstaat en het regionaal OV-bureau. Een overzicht van deze prognoses zijn opgenomen in het “Achtergronddocument Verkeer Slochteren e.o. 2008”. Op basis van deze prognoses en de trend tot nu toe is een inschatting gemaakt van de maatgevende toekomstige verkeersintensiteit voor het akoestisch onderzoek.
Figuur 8: Verkeerontwikkeling 2020: bron RGA 1.2
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 12 / 18
C.5 Snelheden De maximale verkeerssnelheden zijn per wegvak geïnventariseerd. Zie voor een overzicht de onderstaande figuur.
Figuur 9: Verkeerssnelheden
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 13 / 18
D. Omgevingsfactoren De omgevingskenmerken langs een weg hebben invloed op de geluidsbelasting. De bodem kan demping van het geluid geven en de bebouwing langs een weg geeft reflectie van het geluid. In onderstaande figuren staan de gebruikte factoren per wegvak.
D.1
Bodemeffect
Geluid dat door de bodem gereflecteerd wordt interfereert met het directe geluid. Het grondeffect is verschillend voor akoestisch harde (straten, beton, water), zachte (gras, struiken) en gemengde oppervlakken. De verzwakking wordt meestal berekend per frequentieband. Ter indicatie van het bodemeffect de onderstaande figuur.
Figuur 10: Invloed van de bodem op 100m afstand tussen bron en ontvanger. Bron en ontvanger staan op 2m hoogte (figuur afkomstig uit Brüel&Kjær Sound & Vibration Measurement 2000)
Harde bodems geven een versterkend effect en zachte bodem een verzwakking van het geluid.
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 14 / 18
Figuur 11: Gehanteerde bodemfactor per wegvak
D.2
Reflecties
Bij de bepaling van de geluidszones zal rekening gehouden moeten worden met de reflectie van het geluid vanaf de bebouwing "aan de overkant' van de weg. Dit kan een iets verhoogde geluidsbelasting geven. Als het geluid tegen een object komt zal het hiertegen gereflecteerd worden. De mate van reflectie is wel sterk afhankelijk van het aard van het oppervlak. Een niet glad oppervlak zal een sterk verstrooiende invloed hebben, waardoor de reflectie in de door het model berekende richting overschat wordt. De reflectie tegen een oppervlak wordt over het algemeen beschreven door middel van de reflectie-coëfficiënt. Dit is het percentage van de geluidenergie die wordt gereflecteerd. De waarde ligt zodoende tussen 0 en 1. De absorptie van het betreffende materiaal is maatgevend voor de grootte van de reflectie. Bij sterk absorberende materialen zal er nauwelijks geluid worden gereflecteerd en zal de Reflectie-factor klein zijn. Bij rekenmethode 2 wordt uitgegaan van een vaste demping bij elke reflectie. De waarde hiervan bedraagt 1 dB voor elke octaafband.
Het effect van reflectie neemt af met de afstand. In de praktijk is de reflectie na een afstand van circa 100 meter nihil. Het maximale verhogende effect van reflectie is 1,5 dB. In de praktijk ligt het effect vaak onder de 1 dB.
Figuur 12: voorbeelden van reflecties
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 15 / 18
Figuur 13: Gehanteerde objectfractie (reflectiefactor)
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 16 / 18
E. Geluidszones Op de hiernavolgende kaart zijn de geluidcontouren in beeld gebracht voor het jaar 2020. De zones zijn inclusief aftrek art. 110g van de Wet geluidhinder.
Figuur 14: Overzicht van de geluidszones De geluidszones zitten digitaal als kaartlagen in VGIS. Tot in detail kan ingezoomed worden op locaties langs wegen om de ligging van de zones te raadplegen. Dit met de GBKN kaart als ondergrond.
Figuur 15: Detailoverzicht geluidszones
Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 17 / 18
F. Gebruik van VGIS F.1 Bij toetsingen Bij het gebruik van de resultaten uit VGIS moet rekening gehouden worden met de eigenschappen en nauwkeurigheden van het gebruikte (reken)model en de gebruikte gegevens. De wegenstructuur van de gemeente is bijvoorbeeld ingedeeld in standaard wegtypes. Per wegtype wordt uitgegaan van gemiddelde verkeerscijfers. Hiermee krijg je een modelmatige weergave van de werkelijke situatie. Lichte afwijkingen in het verkeersbeeld hebben overigens niet direct grote consequenties voor de optredende geluidsniveaus. Voor de berekening van de geluidszones is gebruik gemaakt van Standaard rekenmethode I. Dit betekent dat de gebruiker ook kennis dient te hebben van de mogelijkheden en beperkingen van deze rekenmethode. Voor de berekeningen wordt uitgegaan van een vereenvoudiging van de werkelijke situatie. Standaard rekenmethode I houdt bijvoorbeeld geen rekening met afscherming van het geluid vanwege bebouwing. Dit betekent dat de geluiduitbreiding door bebouwd gebied anders zal zijn dan de zonekaarten aangeven. Het geluidsniveau op de eerste lijns-bebouwing zal een redelijke inschatting zijn maar de geluiduitbreiding daarna zal minder groot zijn dan op de kaarten staan aangegeven. Samengevat geeft het gebruik van Standaard Rekenmethode I vaak een (lichte) overschatting van de daadwerkelijk optredende geluidsniveaus. Voor de eerste toets van het geluidsklimaat van een locatie kunnen de zone-kaarten prima gebruikt worden. Indien er: • Overschrijding van de geluidsnorm dreigt; • sprake is van een complexe situatie qua omgevingsfactoren; • sprake van een heel andere situatie dan het model aangeeft; dient nader onderzoek uitgevoerd te worden, gebruik makend van Standaard Rekenmethode II.
F.2 Beheer VGIS biedt de mogelijkheid om de verkeers- en omgevingsgegevens te beheren en actueel te houden. Om een actueel systeem te houden wordt voorgesteld om één keer per 2 jaar een update te maken volgens het onderstaande protocol: Actie A. Inventarisatie nieuwe gegevens
B. Invoer in VGIS C. Analyse D. Geluidszones
Toelichting 1. Verkeerstellingen en nieuwe onderzoeken 2. Gewijzigde wegkenmerken 3. Nieuwe infrastructuur en woningbouw 4. Gewenste wijzigingen in het systeem 5. Invoer geïnventariseerde wijzigingen in het systeem 6. Bepaling nieuwe 0-situatie 7. Inschatting toekomstige ontwikkelingen 8. Aan de hand van de nieuwe gegevens de geluidszones doorrekenen S G V S opnemen GIIIS 9. nieuwe geluidszones digitaal in V VG
Door dit een keer per 2 jaar te doen kan via een relatief geringe tijdsinvestering de beschikking gehouden worden over een “up to date” systeem en hoeft er na een aantal jaren geen inhaalslag meer gemaakt te worden. Verkeers- en geluidsinformatiesysteem gemeente Slochteren (bijlage bij Nota Wegverkeerslawaai 2008) versie 27 augustus 2008 (definitief) 18 / 18
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
163
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
164
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bijlage 4
165
Nota Luchtkwaliteitsonderzoek Gemeente Slochteren
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
166
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bijlage 5
167
Flora en faunarapport Gemeente Slochteren
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
168
Toetsing Flora- en faunawet in verband met het actualiseren van de bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Rapport 2006-092 , J. Bijkerk ë.J.E. Brochard
:·B0:iKoole'
R. Kdê{man (Vll)
·•
Toetsing Flora- en faunawet in verband met het actualiseren van de bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
In opdracht van Gemeente Slochteren Postbus 13 9620 AA Slochteren Auteurs
J. Bijkerk C.J.E. Brochard B. Koole R. Koelman (VZZ)
Datum
23 oktober 2006
Rapportnr
2006-092
Status
Definitief
koeman en bijkerk bv ecologisch onderzoek en advies bezoekadres postadres telefoon telefax email website
kerklaan 30 Haren postbus14 9750 AA Haren 050 363 2265 050 363 5205
[email protected] http://www.koemanenbijkerk.nl
Deze publicatie kan geciteerd worden als: Bijkerk, J., C.J.E. Brochard, B. Koole & R. Koelman (VZZ). 2006. Toetsing Flora- en faunawet in verband met het actualiseren van de bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren. Rapport 2006-092, Bureau Koeman en Bijkerk, Haren.
Koeman en Bijkerk bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede schade welke voortvloeit uit toepassingen van resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Koeman en Bijkerk bv; opdrachtgever vrijwaart Koeman en Bijkerk bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing.
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
3
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Samenvatting
6
Inleiding
2
3
8
1.1
Achtergrond
8
1.2
Doel
8
1.3
Opzet
8
Wettelijk kader ecologie
13
2.1
EU-vogelrichtlijn en EU-habitatrichtlijn
13
2.2
Flora- en faunawet
14
2.3
Vleermuizen
16
Huidige natuurwaarde onderzoeksgebied
18
3.1
Natuurwaarden binnen de deelgebieden
18
3.1.1 Deelgebied 1 Dorpenlint Slochteren
18
3.1.2 Deelgebied 2 Slochteren west
19
3.1.3 Deelgebied 3 Tatjemaar
20
3.1.4 Deelgebied 4 Slochteren oost
21
3.1.5 Deelgebied 5 Slochteren centrum
22
3.1.6 Deelgebied 6 Baggerputten
23
3.1.7 Deelgebied 7 Harkstede zuid
24
3.1.8 Deelgebied 8 Bloemhofbrug
25
Belang van het plangebied voor vleermuizen
26
3.2.1 Gewone dwergvleermuis (Pipistrel/us pipistrel/us)
27
3.2
4
Koeman en
2006-092
3.2.2 Ruige dwergvleermuis (Pipistrel/us nathusii)
27
3.2.3 Laatvlieger (Eptesicus serotinus)
29
3.2.4 Rosse vleermuis (Nyctalus noctula)
30
3.2.5 Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)
32
3.2.6 Watervleermuis (Myotis daubentonii)
33
3.2.7 Meervleermuis (Myotis dasycneme)
35
3.2.8 Baardvleermuis (Myotis mystacinus)
36
3.3
Speciale Beschermingszones
38
3.4
Beschermde soorten
39
3.5
Te verwachten effecten
45
4
Conclusies en aanbevelingen
48
5
Literatuur
51
Bijlage 1 Waargenomen soorten in het plangebied en hun beschermingsstatus
53
Bijlage Il Waargenomen vogelsoorten rond Denemarken (punttellingen)
64
Bijlage 111 Selectie van waargenomen vogels (kaarten)
66
Bijlage IV Zoogdiergegevens VZZ
70
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Voorwoord Deze rapportage betreft een ecologisch onderzoek naar aanleiding van het actualiseren van de bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren. Er is onderzocht of het nodig is ontheffingen aan te vragen in het kader van de Flora- en faunawet.
Haren, 23 oktober 2006 J. Bijkerk C.J.E. Brochard B. Koole R. Koelman (VZZ)
5
6
Koeman en
2006-092
Samenvatting In opdracht van de Gemeente Slochteren heeft Koeman en Bijkerk bv ecologisch onderzoek verricht met betrekking tot het actualiseren van de bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren. Het plangebied is circa 12 500 ha groot en omvat het gehele grondgebied van de gemeente Slochteren, met uitzondering van Meerstad en MiddenGroningen, ten noorden van de A7. Deze delen omvatten circa 3 100 ha. Het onderzoeksgebied bestaat grotendeels uit agrarisch landschap met akkers, graslanden en sloten en daarnaast enkele bosjes en dorpen. In het onderzoek is prioriteit gegeven aan de bebouwde delen van het onderzoeksgebied, omdat hiervan de bestemmingsplannen als eerste geactualiseerd zullen worden door de gemeente Slochteren. Van de nieuwe bestemmingsplannen van de dorpen Overschild, Tjuchem, Lageland, Woudbloem, Borgweg en de kern Harkstede/ Scharmer is reeds bekend dat er, behalve uitbreiding met een enkele woning, geen grootschalige nieuwbouwprojecten worden opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan zullen mogelijk agrarische bouwpercelen in grootte en uitbreidingsrichting worden gewijzigd. Tijdens de maanden juni, juli en augustus 2006 zijn veldbezoeken afgelegd, punttellingen van vogels zijn uitgevoerd tussen afgelopen winter tot en met de zomer van 2006 en daarnaast is literatuur over het plangebied geraadpleegd. Het plangebied heeft voor het grootste deel een lage natuurwaarde en is van weinig belang voor beschermde plantenen diersoorten. Plaatselijk heeft het plangebied een redelijke tot zeer hoge waarde. Dit betreft met name geïsoleerde delen van het plangebied en het gebied van MiddenGroningen met de aangrenzende delen. Van een negatief effect op de flora en fauna in het plangebied is momenteel nauwelijks sprake. Het is niet bekend welke ingrepen plaats zullen vinden in het plangebied. Indien ontwikkelingen in de toekomst worden gepland dient men per geval de effecten op natuurwaarden te toetsen en hierbij, indien mogelijk, rekening te houden met de samenhang en waarde van de ecologisch verbindende strukturen. Indien watergangen in het plangebied worden verstoord zou dit kunnen leiden tot het lokaal verdwijnen van Zwanenbloem en tot verstoring en vernietiging van verblijfplaatsen van algemene soorten amfibieën. Deze planten en dieren zijn echter soorten van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora-en faunawet waarvoor sinds februari 2005 een algemene vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkeling. Nieuw aan te leggen waterpartijen bieden mogelijk nieuwe standplaatsen voor Zwanenbloem. Met de herinrichting van het gebied kan verstoring plaatsvinden van enkele algemene soorten zoogdieren als muizen, de Haas en de Ree en van vernietiging van holen van de Mol. Ook hierbij gaat het alleen om soorten waarvoor sinds februari 2005 een vrijstelling wordt verleend bij onder andere ruimtelijke ontwikkeling. De in het rapport aangeduide gebieden (met aangrenzende delen) met bijzondere en streng beschermde soorten planten en dieren dienen te worden ontzien bij planontwikkeling in de toekomst. Het betreft hier met name de aangrenzende delen rond Midden-Groningen en het Schildmeer en de gebieden rond de Baggerputten en het Nieuwe Rijpmakanaal. In het gebied komen verschillende soorten vleermuizen voor in zomer- en winterverblijfplaatsen en foerageer- en vlieggebieden. Indien de sloop van beplanting en bebouwing wordt uitgevoerd dient men door onderzoek aan te tonen of
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
7
vleermuizen gebruik maken van een locatie. Aanbevolen wordt om de structuren in het gebied zo veel mogelijk te behouden en in de toekomst bij inrichting en bebouwing rekening te houden met het gebruik van het gebied (bebouwing, houtwallen, boomsingels, bomen en water) door vleermuizen. Negatieve effecten op de aangetroffen beschermde vogelsoorten, in de vorm van verstoring en vernietiging van nesten, worden verwacht wanneer eventuele toekomstige werkzaamheden plaatsvinden gedurende de periode dat broedende exemplaren aanwezig zijn. Om deze effecten te mitigeren wordt aanbevolen deze werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de broedperiode (voor de meeste vogels 15 maart - 15 juli). In de Flora- en faunawet wordt geen vast begrensde broedperiode gehanteerd. Indien een broedgeval zich voordoet wordt dit gekwalificeerd als broedperiode, ongeacht de datum. Daarom wordt tevens aanbevolen om kort voor aanvang van eventuele toekomstige werkzaamheden een inspectie uit te voeren op broedgevallen. Het plangebied bevat bijzondere vogelsoorten (Bijlage 1t/m 111). Aanbevolen wordt de broedgebieden van de betreffende soorten bij toekomstige planvorming te ontzien. Ten aanzien van de Groene glazenmaker in het plangebied wordt aanbevolen de kwaliteit van het water te behouden en verbeteren. Hierbij moet worden voorkomen dat de Slachter Ae wordt aangesloten op het water bij Woudbloem. Het Nieuwe Rijpmakanaal lijkt zich momenteel niet te ontwikkelingen richting een geschikt habitat voor de Krabbenscheer en de Groene glazenmaker. Aanbevolen wordt de kwaliteit van het water zo mogelijk te verbeteren en het beheer gericht aan te pakken. Mocht er in de toekomst plannen ontstaan in de nabijheid van leefgebieden van de Groene glazenmaker (en hun habitat) dan kan het nodig zijn ontheffing aan te vragen en mitigerende en/of compenserende maatregelen uit te voeren. Hierbij wordt aanbevolen Krabbenscheer enkel te verplaatsen tijdens de periode dat er eieren of larven van de groene glazenmaker op de planten aanwezig zijn, tussen september en april (Vreeburg 2006). Als een verblijfplaats van de Groene glazenmaker wordt vernietigd of verstoord, dient men zeker te zijn dat op dat moment nieuwe of overige locaties met Krabbenscheer een zelfde of betere kwaliteit en geschikt leefgebied bieden als de locatie die aan plannen onderhevig is. De dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszone in het kader van de EU-habitatrichtlijn bevindt zich op 1 km afstand van het plangebied en zal waarschijnlijk geen negatieve effecten van mogelijke toekomstige ingrepen ondervinden. Hierbij dient men in de toekomst rekening te houden met de functie van verbindingszone tussen de speciale beschermingszone ten zuidwesten van het plangebied en het natuurontwikkelingsgebied van Midden-Groningen. Versnippering van de (grotendeels nog te ontwikkelen) Ecologische Hoofdstructuur door het plangebied dient bij inrichtingsplannen te worden uitgesloten. Er bestaat momenteel geen directe noodzaak voor het aanvragen van ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet. Indien er in de toekomst plannen worden gemaakt dient men de effecten op natuurwaarden per betreffende locatie te toetsen aan de Flora- en faunawet.
8
Koernan en Bijkerk rapport 2006-092
1
Inleiding
1.1
Achtergrond
In opdracht van de Gemeente Slochteren heeft Koeman en Bijkerk bv ecologisch onderzoek verricht met betrekking tot het actualiseren van de bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren. Het plangebied is circa 12 500 ha groot en omvat het gehele grondgebied van de gemeente Slochteren, met uitzondering van Meerstad en MiddenGroningen, ten noorden van de A7. Deze delen omvatten circa 3 100 ha. Het onderzoeksgebied bestaat grotendeels uit agrarisch landschap met akkers, graslanden en sloten en daarnaast enkele bosjes en dorpen. In het onderzoek is prioriteit gegeven aan de bebouwde delen van het onderzoeksgebied, omdat hiervan de bestemmingsplannen als eerste geactualiseerd zullen worden door de gemeente Slochteren. Van de nieuwe bestemmingsplannen van de dorpen Overschild, Tjuchem, Lageland, Woudbloem, Borgweg en de kern Harkstede/ Scharmer is reeds bekend dat er, behalve uitbreiding met een enkele woning, geen grootschalige nieuwbouwprojecten worden opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan zullen mogelijk agrarische bouwpercelen in grootte en uitbreidingsrichting worden gewijzigd. Het plangebied bevindt zich binnen een groot aantal kilometerhokken (figuur 1). Een kilometerhok is een vastgelegd gebied van 1x1 km dat als standaard dient voor het inventariseren van de flora en fauna door de Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's).
1.2
Doel
Doel van het onderzoek was het grondgebied van de gemeente Slochteren onderzoeken op Flora- en faunawet-soorten, zodat hier bij de actualisatie van de bestemmingsplannen rekening mee gehouden kan worden.
1.3
Opzet
Het bestaan van Speciale Beschermingszones in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn in of rond het plangebied werd nagegaan bij het ministerie van LNV. De beschikbaarheid van bestaande inventarisatiegegevens uit het gebied werd nagegaan bij het Natuurloket, een stichting die de gezamenlijke PGO's vertegenwoordigt. Uit een reeds door ons uitgevoerde scan van een selectie van de km-hokken op de website van het Natuurloket bleek dat de betreffende km-hokken in het verleden voor de meeste soortgroepen niet, of niet goed, zijn onderzocht. In een aantal km-hokken zijn in het verleden Flora- en faunawet en Rode Lijst soorten aangetroffen, zoals bijvoorbeeld rond het Nieuw Rijpmakanaal, Woltersumer Ae en de omgeving van de Fraeylemaborg, Steendam en Hellum. Het gaat hier met name om vogels en/of vaatplanten. Tijdens het project is intensief contact onderhouden met Staatsbosbeheer Midwolda. Staatsbosbeheer beschikt over gegevens van het te ondezoeken gebied, zoals het voorkomen van vaatplanten in een aantal km-hokken, verspreidingsgegevens van
Toetsing Flora- en faunawet- Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
9
Heikikker (Rana arvalis) en Waterspitsmuis (Neomys fodiens, rond het Schildmeer) en vogels. Er zijn bij de Zoogdiervereniging VZZ bestaande gegevens aangevraagd van zoogdieren (zie Bijlage IV). Hierbij is door de VZZ een aantal km-hokken geselecteerd in het plangebied waarbinnen beschermde soorten en Rode Lijst soorten voorkomen. Gegevens specifiek over het voorkomen van vleermuizen in het plangebied zijn verzameld door Rob Koelman, een medewerker van VZZ, en kenner van het plangebied. Hij heeft, in de periode 21 juli 14 september 2006 een groot deel van het grondgebied van de Gemeente Slochteren op hoofdlijnen geïnventariseerd op de aanwezigheid van vleermuizen. Het onderzoeksgebied is zeven keer bezocht. In de periode 21-24 juli zijn drie uitgebreide nachtelijke routes afgelegd per fiets. Hierbij zijn vooral de als interessant ingeschatte delen van het plangebied aangedaan. In de periode 11-14 september zijn vier aanvullende avondrondes gemaakt, wederom per fiets. Hierbij werd met name gelet op de eventuele aanwezigheid van baltsende Gewone dwergvleermuis (Pipistrel/us pipistrellus), Ruige dwergvleermuis (Pipistrel/us nathusii) en Rosse vleermuis (Nyctalus noctula). Bij het onderzoek werd gebruik gemaakt van een Petterson ultrasound detector D 240 met koptelefoon. Alle waarnemingen werden in het veld ingetekend op topografische kaarten met een schaal 1:25.000. De waarnemingen zijn naderhand omgezet tot tabellen met waarnemingen op kilometerhokniveau. De tabellen zijn uitgewerkt in kaartjes voor de verschillende soorten (hoofdstuk 3). Naast de tijdens het onderzoek verrichte waarnemingen is voor de rapportage van de vleermuizen door Rob Koelman ook gebruik gemaakt van gegevens uit de volgende bronnen: • De Zoogdierdatabank van de Zoogdiervereniging VZZ (met name waarnemingen van de Vleermuiswerkgroep Groningen-VZZ uit de periode 1989-2006). Eerdere inventarisaties bij Harkstede en Schildwolde (Koelman 2003a en 2003b). • • Een rapport m.b.t. de vleermuiswaarden op het terrein van de Fraeylemaborg te Slochteren (Koelman 2004 ). Door bovenstaande gegevens bij elkaar te nemen kunnen de vleermuiswaarden binnen de Gemeente Slochteren op hoofdlijnen worden weergegeven. Door de grootte van het onderzoeksgebied en de relatief beperkte onderzoeksinzet zijn de gegevens in het merendeel van de gevallen echter niet nauwkeurig genoeg om ook op detailniveau uitspraken te kunnen doen. Onze veldmedewerker, Christophe Brochard, heeft het voorkomen van alle beschermde en Rode Lijst soorten (behalve de vleermuizen) in kaart gebracht aan de hand van een serie veldbezoeken in de periode juni - augustus. Hiervoor is het plangebied opgedeeld in acht deelgebieden (figuur 2), zoals weergegeven in de onderstaande tabel. Alle deelgebieden worden in grote lijnen beschreven. Een lijst van de meest bijzondere of kenmerkende soorten planten en dieren is weergegeven in Bijlage 1van dit rapport.
10
Koeman en
2006-092
Tabel 1 De acht deelgebieden zoals toegepast in dit rapport. De cijfers corresponderen met de cijfers in figuur 2. Deelgebied 1 Dorpenlint Slochteren
2 Slochteren-west 3 Tatjemaar 4
Slochteren-oost
5 Slochteren-centrum 6 Baggerputten 7
Harkstede-zuid
8 Bloemhofbrug
Beschrijving met Harkstede, Scharmer, Kolham, Froombosch, Slochteren, Schildwolde, Hellum, Sidderburen, Steendam en Tjuchem met Woudbloem, Lageland, Luddeweer en Overschild exclusief het zuidelijke deel, Midden-Groningen gelegen ten zuiden en oosten van Dorpenlint Slochteren gelegen tussen Midden-Groningen en Dorpenlint Slochteren de zuidelijke oevers van Borgmeren een baggerdepot in het noorden van het plangebied
In verband met het belang van het gebied rond Woudbloem voor de Groene glazenmaker (Aeshna viridis) is het leefgebied van deze soort afzonderlijk in kaart gebracht, ondanks het feit dat het grootste deel van het leefgebied binnen Midden-Groningen is gelegen. Veel soorten uit het Midden-Groningen gebied foerageren in de aangrenzende delen. Daarom zijn de grenzen af en toe meegenomen in de beschrijving van de deelgebieden. Om dezelfde reden is ook Baggerputten, en de directe omgeving hiervan, meegenomen bij het veldwerk. Deelgebied 'Tatjemaar' is afzonderlijk beschouwd door het voorkomen van bijzondere soorten vogels. Het baggerdepot Bloemhofbrug is afzonderlijk beschouwd, omdat het een afwijkende landschapsstruktuur betreft, hoewel achteraf dit deelgebied niet zo bijzonder is voor beschermde- of Rode Lijst soorten als werd verwacht. Het voorkomen van een aantal soorten is verwerkt tot kaartjes en weergegeven als vastgelegde GPS-punten (Global Positioning System). Voor de waargenomen vogels betreft deze punten een broedlocatie, foerageergebied, overvliegende exemplaren of een trekvogel. Daarnaast zijn broedvogelgegevens, verzameld door Bauke Koole tijdens het afgelopen voorjaar (Bijlage Il), gebruikt in dit rapport.
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Figuur 1 Globale situering van het plangebied (roze omlijnd) binnen de gemeente Slochteren, met een oppervlakte van circa 12 500 ha.
11
12
Koeman en
Figuur 2 Acht deelgebieden in het plangebied van de gemeente Slochteren welke zijn onderzocht op het voorkomen van beschermde- en/of Rode Lijst soorten: 1: Dorpenlint Slochteren; 2: Slochteren west; 3: Tatjemaar; 4: Slochteren oost; 5: Slochteren centrum; 6: Baggerputten; 7: Harkstede zuid en 8: Bloemhofbrug.
2006-092
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
2
Wettelijk kader ecologie
2.1
EU-vogelrichtlijn en EU-habitatrichtlijn
13
De EU-vogelrichtlijn (Anonymus 1979) is in 1981 van kracht geworden en heeft betrekking op de instandhouding van alle in het wild levende vogelsoorten op het Europees grondgebied van de lidstaten. Voor de in Bijlage 1 van deze Richtlijn genoemde soorten moeten speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen, waaronder de aanwijzing van Speciale Beschermingszones. De EU-habitatrichtlijn (Anonymus 1992) is in 1991 van kracht geworden en heeft betrekking op de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Voor de in Bijlage 1 van deze Richtlijn genoemde habitats (zie van Tooren et al. 1998) en voor de in Bijlage 2 van deze Richtlijn genoemde soorten moeten speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen, waaronder de aanwijzing van Speciale Beschermingszones. De in Bijlage 4 van deze Richtlijn genoemde soorten mogen niet worden verzameld, verstoord tijdens de voortplanting, winterslaap of trek en mogen niet worden verhandeld. De EU-habitatrichtlijn is min of meer complementair aan de EUvogelrichtlijn. De implementatie van de twee Richtlijnen in de Nederlandse wet- en regelgeving verloopt niet zonder problemen (Goedhart 1998). De aanwijzing van Speciale Beschermingszones is door Nederland nog niet afgerond (Osieck 1998). De EU-vogelrichtlijn lijkt hierbij een grotere reikwijdte te hebben dan de EU-habitatrichtlijn: gebieden die op basis van hun vogelbevolking voldoen aan de criteria om voor aanwijzing als Speciale Beschermingszone in aanmerking te komen, vallen ook onder de EU-vogelrichtlijn (Goedhart 1998). Hierbij speelt voor watervogels de zogenoemde 1%-drempel van de Wetlands-conventie een belangrijke rol: een wetland is van internationale betekenis indien er geregeld ten minste 1% van een watervogelpopulatie verblijft. De aanwijzing van Speciale Beschermingszones in het kader van de EU-habitatrichtlijn geschiedt volgens een afwijkende procedure (zie ook Osieck 1998). In een plannings-procedure en uitvoering van werkzaamheden speelt de aanwijzing van Speciale Beschermingszones onder de EU-habitatrichtlijn een bijzondere rol. Habitats genoemd in Bijlage 1 en soorten genoemd in Bijlage 2 van de Richtlijn genieten absolute bescherming in de voor deze soorten aangewezen Speciale Beschermingszones. Zolang de aanwijzing van de Speciale Beschermingszones niet heeft plaatsgevonden, genieten de in deze bijlagen genoemde habitats en soorten een algehele bescherming, waardoor, langs juridische weg, eventueel stillegging van de werkzaamheden kan worden afgedwongen.
14
2.2
Koeman en
2006-092
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet (Anonymus 1998, 2000), die 1 april 2002 van kracht is geworden, vervangt de Vogelwet, Jachtwet en een gedeelte van de Natuurbeschermingswet. Deze wet biedt, uit het oogpunt van het natuurbehoud, bescherming aan in- en uitheemse planten- en diersoorten die in het wild leven. De bescherming van planten- en diersoorten krijgt op verschillende manieren gestalte. Er zijn verschillende verbodsbepalingen voor inheemse soorten. Zo is het verboden om beschermde inheemse planten te plukken en beschermde inheemse dieren te doden of te vangen. Ook andere handelingen die planten- of diersoorten kunnen bedreigen, zijn verboden of slechts onder voorwaarden toegestaan. Daarnaast gelden voor zowel inheemse als uitheemse soorten handels- en bezitsverboden. Verder is het niet toegestaan dieren (en dus ook vissen) in de natuur uit te zetten. Ook voor plantensoorten geldt een dergelijk verbod. De Flora- en faunawet bevat ook handels- en bezitsverboden voor bepaalde vangmiddelen zoals strikken en klemmen. In de Flora- en faunawet worden de op soortbescherming gerichte onderdelen van de Europese natuurregelgeving opgenomen. In het kader van de Flora- en faunawet zijn de volgende planten- en diersoorten als beschermde inheemse soort aangemerkt (Artikel 3 en 4 ): 1) alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten en met uitzondering van de Zwarte rat, de Bruine rat en de Huismuis; 2) alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten; 3) alle van nature in Nederland voorkomende soorten amfibieën en reptielen en 4) alle van nature in Nederland voorkomende soorten vissen, met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is. S) Voorts voorziet de wet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur, dan wel via ministeriële regeling indien de aanwijzing noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere internationale organen, planten- en diersoorten aan te wijzen die van nature voorkomen in Nederland en die: a) in hun voortbestaan worden bedreigd; b) dan wel waarvoor maatregelen noodzakelijk zijn ter voorkoming van overmatige benutting; c) uit Nederland zijn verdwenen doch ten aanzien waarvan gerede kans op terugkeer bestaat of d) zodanige gelijkenis vertonen met soorten die onder punt Sa, Sb of Se vallen, dat aanwijzing ervan noodzakelijk is ter bescherming van die soorten.
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
15
Op 22 februari 2005 is de Flora- en Faunawet gewijzigd door een inwerking getreden Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB art. 75 Flora- en faunawet). Met de aangepaste regelgeving is minder vaak dan voorheen een ontheffing nodig voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. In het geval van bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, geldt in veel gevallen een vrijstelling. In de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet zijn beschermde soorten onderverdeeld in drie tabellen, elk met hun eigen beschermingsregime. De volgende beschermingsregimes worden onderscheiden: Regime 1 (bij soorten van tabel 1 AmvB) •
Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 1 van de hierboven genoemde AMvB voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd worden.
•
Voor andere activiteiten dan hier boven genoemd, is voor de soorten in tabel 1 van de AMvB een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (zgn. lichte toets).
Regime 2 (bij soorten van tabel 2 AmvB) •
Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 2 van de hierboven genoemde AMvB voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Hetzelfde geldt voor alle vogelsoorten.
•
Voor andere activiteiten dan hier boven genoemd is voor de soorten in tabel 2 van de AMvB een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
Regime 3 (bij soorten van tabel 3 AmvB) •
Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 3 van de hierboven genoemde AMvB voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze vrijstelling is enigszins beperkt; voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw en bestendig gebruik geldt geen vrijstelling voor artikel 10 van de Flora- en faunawet. Ook niet op basis van een gedragscode. Voor soorten in tabel 3 van de AMvB moet voor deze activiteiten voor artikel 10 een ontheffing aangevraagd worden. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring.
16
Koeman en
2006-092
•
Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling geldt voor soorten in tabel 3 van de AMvB geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode.
•
Voor activiteiten in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw en bestendig gebruik, voor artikel 10, voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en voor andere activiteiten dan hier boven genoemd, is voor de soorten in tabel 3 een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, zoals: o onderzoek en onderwijs, o repopulatie en herintroductie, o bescherming van flora en fauna, o veiligheid van het luchtverkeer, o volksgezondheid of openbare veiligheid, o dwingende redenen van openbaar belang, o het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom, o belangrijke overlast veroorzaakt door dieren, o uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud in de landbouw en bosbouw, o bestendig gebruik, o uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling; 2) er is geen alternatief; 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Deze drie criteria vormen de zogenoemde uitgebreide toets. De drie criteria staan naast elkaar en niet na elkaar (aan alle drie moet voldaan zijn).
Vogels zijn niet in één van deze tabellen opgenomen en worden in de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet apart behandeld. Alle vogels zijn gelijk beschermd. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Een vrijstelling hiervoor is mogelijk als een gedragscode wordt toegepast. Indien deze gedragscode achterwege blijft is een ontheffing noodzakelijk en zal de uitgebreide toets worden toegepast (zie categorie 3). In de praktijk betekent dit dat met name het broedseizoen ontzien dient te worden aangezien juist in deze periode sprake zal zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Als de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden zal in het algemeen niet snel een ontheffing nodig zijn.
2.3
Vleermuizen
Vleermuizen hebben een hoge beschermingsstatus in de Flora- en faunawet. Door hun verborgen levenswijze is hun aanwezigheid echter vaak moeilijk vast te stellen. Via kleine spleten of ventilatieopeningen kunnen ze toegang krijgen tot afgesloten ruimtes zoals spouwmuren.
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
17
Van half oktober tot half maart verblijven ze in speciale winterverblijfplaatsen en houden daar een winterslaap. De aanwezigheid van vleermuizen is dan alleen vast te stellen als deze ruimtes toegankelijk zijn. De winterverblijven dienen voldoende beschutting te bieden tegen tocht, vorst en sterk wisselende temperaturen en zijn vaak andere plekken dan de zomerverblijven. Vanaf half maart tot half oktober zijn de vleermuizen 's nachts actief. Hun aanwezigheid in afgesloten ruimtes kan dan ook vastgesteld worden door waarnemingen van in- en uitvliegende vleermuizen aan het begin en het eind van de nacht. Een batdetector is een handig hulpmiddel, maar daarbij moet wel bedacht worden dat slechts ongeveer de helft van de beschermde soorten met een batdetector is op te sporen. Waarnemingen met een warmtegevoelige videocamera zijn een goede methode om aantallen vleermuizen vast te stellen indien er sprake is van een duidelijke toegang tot de slaapplaats. In sommige gevallen kunnen moeilijk toegankelijke ruimtes worden afgezocht met een boomcamera (endoscoop) op prooiresten (bijvoorbeeld vlindervleugels), uitwerpselen of vleermuizen. Een winterverblijf in een spouwmuur is in veel gevallen slechts vast te stellen als het gebouw gesloopt wordt. Inmiddels is duidelijk, dat vleermuizen regelmatig verplaatsen van slaapplaats in de zomer. Zelfs vrouwtjes met jongen kunnen verhuizen. Daardoor zijn er meerdere bezoeken noodzakelijk om definitief en met volledige zekerheid vast te stellen dat een bepaalde ruimte niet door vleermuizen wordt gebruikt. De meest kwetsbare periodes voor vleermuizen is gedurende de winterslaap (half oktober tot half maart) en van mei tot en met juli als de vrouwtjes kraamkolonies vormen. Indien is vastgesteld dat er vleermuizen aanwezig zijn in de bebouwing of beplanting, die worden beïnvloed door de bouwplannen, moet er een ontheffing volgens AMvB Artikel 75 Flora- en faunawet worden aangevraagd. Deze ontheffing kan pas worden aangevraagd als met zekerheid is vastgesteld, dat er vleermuizen verblijven. Het is moeilijk om de aanwezigheid van vleermuizen over een gehele jaarcyclus volledig uit te sluiten. Daarvoor zijn minimaal vier bezoeken nodig, verspreid over het jaar en nog steeds bestaat er dan een kans dat er in afgesloten ruimten onopgemerkt vleermuizen overwinteren. Daartegenover staat, dat de meest kwetsbare soorten vleermuizen zeldzaam zijn en dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor ongestoorde (onbewoonde) locaties. Koeman en Bijkerk bv zal altijd tijdens een onderzoek ter plaatse proberen vast te stellen of er vleermuizen aanwezig zijn. Indien er geen vleermuizen of vleermuissporen worden aangetroffen, dan wordt aangeven op welke plaatsen mogelijk vleermuizen kunnen voorkomen. In dat geval geldt het volgende advies. • In het geval van mogelijke winterverblijven, die toegankelijk zijn voor onderzoek, wordt geadviseerd tot een tweede onderzoek in de winter. • In het geval van mogelijke kraamkamers wordt geadviseerd tot een tweede onderzoek in de zomer indien de sloop plaatsvindt in de periode van mei tot en met juli. • In alle andere gevallen wordt geadviseerd om tijdens de sloop op de aangegeven plaatsen door de sloopwerkers te laten controleren op aanwezigheid van vleermuizen, zodra afgesloten ruimtes (zoals spouwmuren) worden geopend. Daarmee kan een lastige situatie ontstaan, dat de sloop moet worden stilgelegd en alsnog ontheffing moet worden aangevraagd. In onze ervaring komt deze situatie zeer weinig voor.
18
3
Koeman en
2006-092
Huidige natuurwaarde onderzoeksgebied
Het plangebied is circa 12 500 ha groot en omvat het gehele grondgebied van de gemeente Slochteren, met uitzondering van Meerstad en Midden-Groningen, ten noorden van de A7. Het centrale deel van het gebied bestaat uit een zandrug (deelgebied 1, figuur 2), van Harkstede tot Siddeburen, begeleid door oudere laanbeplanting ('tunnelbos'). De hoofdweg wordt aan weerszijden begrensd door open landschap, met overwegend kleiop-veengronden aan de noordzijde (deelgebied 5) en veen- en zandgronden aan de zuidzijde van deze zandrug (deelgebieden 4, 6 en 7). Dit open landschap is typisch voor het plangebied en van belang voor een aantal vogelsoorten. Van zuidwest naar noordoost (van Kolham naar het Schildmeer) ligt het natuurontwikkelingsgebied Midden-Groningen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. In de onderstaande beschrijving wordt dit gebied buiten beschouwing gelaten, tenzij er sprake is van uitstraling van ecologische effecten van of naar Midden-Groningen. Het open landschap zet zich ten noorden van Midden-Groningen voort naar het noordwesten van het plangebied (deelgebieden 2, 3 en 8). Het stedelijke deel van het plangebied, met name deelgebied 1, bezit een relatief lage natuurwaarde en weinig bijzondere soorten, behalve een aantal vogel- en vleermuissoorten. Het open landschap aan weerszijden van dit gebied is over het algemeen ook weinig interessant, maar op een aantal locaties vinden we hogere natuurwaarden. Dit betreft over het algemeen gebieden in beheer bij Staatsbosbeheer. In de volgende alinea's worden de natuurwaarden van de verschillende deelgebieden van de gemeente Slochteren beschreven. Vleermuizen worden in paragraaf 3.2
3.1
Natuurwaarden binnen de deelgebieden
3.1.1 Deelgebied 1 Dorpenlint Slochteren Op het hele traject van Harkstede tot en met Tjuchem (figuur 2) zijn weinig bijzondere natuurwaarden aangetroffen. In de dorpen domineert aanplant van cultuurplanten en is langs het grootste deel van de hoofdweg laanbeplanting aanwezig (figuur 3, links). Hier en daar is een sloot of een klein bosje (met name rond Slochteren en de Fraeylemaborg en bij Tjuchem en Steendam) aanwezig. Het overige deel bestaat voornamelijk uit bestrating, bermen en bebouwing. Op een steen in Tjuchem is het korstmos Donker landkaartmos (Rhizocarpon reductum) aangetroffen. Deze soort is, buiten Drenthe en de zeedijken rond het IJsselmeer, betrekkelijk zeldzaam. Daarnaast zijn Echte koekoeksbloem (Silene f/oscucu/i), Grote ratelaar (Rhinanthus angustifo/ius) en Zwanenbloem (Butomus umbellatus) als meest bijzondere waarnemingen te noemen. Zwanenbloem is een soort van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet en komt algemeen voor in sloten in dit deelgebied. In het gebied zijn algemene soorten kikkers en de Gewone pad (Bufo bufo) aangetroffen. Er zijn 15 algemeen voorkomende vlindersoorten waargenomen, waaronder Bont zandoogje (Pararge aegeria) en Oranjetipje (Anthocharis cardamines). Er broeden vele vogelsoorten in het gebied en in de nabije omgeving, zoals Boerenzwaluw (Hiundo rustica), Gele kwikstaart (Motacilla flava, vlakbij de bebouwing in de polder), Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata) en Spotvogel (Hippo/ais icterina). Vermoedelijke broedt
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
19
de Kemphaan (Philomachus pugnax) in het deelgebied. De Wielewaal (Oriolus oriolus) werd wel verwacht voor te komen in de omgeving van Tjuchem, maar is niet aangetroffen. De natuurwaarde van het deelgebied kan worden gekarakteriseerd als laag.
Figuur 3 Links: de stedelijke hoofdas van deelgebied 1 via de Bergweg bij Froombosch met laanbeplanting en woningbouw. Rechts: de nieuwe inrichting van het landelijke deel van Bergmeren met het stedelijke deel aan de overzijde van het water.
3.1.2 Deelgebied 2 Slochteren west Dit deelgebied (figuur 2) is een groot, open en wijds gebied met grasland, bermen, sloten, af en toe een bosje en enkele groepjes huizen (figuur 4 ). De natuurwaarde is niet bijzonder groot, maar langs de grenzen met Midden-Groningen (oevers Schildmeer, langs het afwateringskanaal van Duurswold, Woudbloem) en de omgeving van het Nieuwe Rijpmakanaal zijn een aantal meer interessante soorten aangetroffen. Baggerdepot Blokum is onderdeel van het deelgebied en omvat enig water, moeras- en rietland, ruigte, struweel en bos.
Figuur 4 Het open landschap van deelgebied 2 in het noord-oostelijke tot en met het zuidwestelijke deel van het onderzoeksgebied. Overheersend open grasland, bermen, sloten, enkele kleine bosjes en kleine dorpjes.
20
Koeman en
2006-092
In 2005 is hier de Dodaars (Tachybaptus rufico/lis) en de Waterral (Rallus aquaticus) waargenomen (Tonckens et al. 2005). Zwanenbloem (Butomus umbel/atus) komt voor in het deelgebied (Bijlage 1). In 2003 is in het Nieuwe Rijpmakanaal Krabbenscheer (Stratiotes aloides) aangetroffen (Berg et al. 2004), maar ook Kalmoes (Acorus calamus) en Kleine egelskop (Sparganium emersum). Het gebied van het Nieuwe Rijpmakanaal lijkt met name te worden beheerd ten behoeve van vogelsoorten, waardoor men het heeft laten verruigen. Kansen voor Krabbenscheer en de bijbehorende Groene glazenmaker (Aeshna viridis) zijn momenteel niet groot. Daarnaast is het voor de natuurwaarden in het Nieuwe Rijpmakanaal niet bevorderlijk dat de direct omliggende landen bijzonder rijk zijn aan voedingsstoffen als gevolg van de intensieve landbouw. In 2006 zijn in het deelgebied vier soorten algemene amfibieën aangetroffen. Het gebied is relatief weinig geschikt als leef- en voortplantingsgebied voor Heikikker (Rana arvalis) met name door de intensieve landbouw. Desondanks is het voorkomen van de soort niet uit te sluiten. In het deelgebied zijn acht algemene soorten vlinders aangetroffen, zoals lcarusblauwtje (Polyommatus icarus) en Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola). De belangrijkste soort in het deelgebied is de Groene glazenmaker (Aeshna viridis), welke is aangetroffen aangrenzend aan Midden-Groningen, ten zuiden van Woudbloem, maar ook bij het Nieuwe Rijpmakanaal (figuur 21 tot en met 23). In het deelgebied zijn een aantal vogelsoorten waargenomen, waaronder de Kemphaan (Philomachus pugnax), de Visdief (Sterna hirundo) en de Kleine bonte specht (Dendrocopos minor), maar ook Blauwborst (Luscinia svecica) bij het Nieuwe Rijpmakanaal. De natuurwaarde van het deelgebied kan worden gekarakteriseerd als laag, maar plaatselijk (oevers Schildmeer, langs het afwateringskanaal van Duurswold, omgeving Woudbloem en omgeving Nieuwe Rijpmakanaal) als redelijk.
3.1.3 Deelgebied 3 Tatjemaar Het deelgebied (figuur 2) bestaat uit een zeer open agrarisch landschap met akkers en graslanden (figuur 5). De grond is voedselrijk. De vegetatie is zeer soortenarm en de kans dat hier beschermde of Rode Lijst soorten voorkomen is zeer klein.
Figuur 5 De omgeving van Tatjemaar met links een blik op het sterk gecultiveerde noorden en rechts een blik op het natuurgebied in het zuiden.
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
21
Aan de zuidzijde grenst dit deelgebied aan het natuurgebied Tatjemaar. Er is veel water aanwezig in het gebied en het is daarom bijzonder aantrekkelijk voor vele soorten wateren moerasvogels (Bijlage 111). Verschillende soorten zijn binnen het deelgebied broedend waargenomen, waaronder Baardmannetje (Panurus biarmicus), Bruine kiekendief (Circus aeruginosus), Dodaars (Tachybaptus ruficollis), Grauwe gans (Anser anser), Kleine plevier (Charadrius dubius), Krakeend (Anas strepera), Porseleinhoen (Porzana porzana), Roerdomp (Botaurus stellaris), Slobeend (Anas clypeata), Waterral (Ra/lus aquaticus) en Watersnip (Gallinago gallinago). De Watersnip en de Roerdomp komen beide voor op de Rode Lijst als bedreigde soort (Bijlage 1). In het deelgebied zijn drie algemene soorten amfibieën aangetroffen: Gewone pad (Bufo bufo), Bruine kikker (Rana temporaria) en kikkers van het Groene kikker-complex (Rana escu/enta (synklepton)). Er zijn verder een aantal algemene soorten vlinders, libellen en sprinkhanen aangetroffen, zoals de Distelvlinder (Vanessa cardw), de Blauwe glazenmaker (Aeshna cyanea), het Gewoon spitskopje (Conocephalus dorsalis) en de Kustsprinkhaan (Chorthippus albomarginatus). Het intensieve landbouwgebied in het deelgebied Tatjemaar kan worden gekarakteriseerd als van lage natuurwaarde, maar is wel van belang als onderdeel van het leefgebied voor bewoners van het aangrenzende natuurgebied.
3.1.4 Deelgebied 4 Slochteren oost Het deelgebied Slochteren oost omvat het zuidelijke deel bij Kolham via het meest zuidoostelijke deel langs de gemeentegrens (rond Baggerputten, rond de Fraeylemaborg, 't Veen) naar de Wildhofsterweg en de Munnikensloot tot de zuidgrens van Tjuchem. Het landschap is afwisselend groen tot bijzonder open met akkers en graslanden en enige tuinbouw. De bodem is afwisselend kleiig, venig of zandig. Hierdoor komen er ook soorten van schrale zandgrond voor, zoals Zandblauwtje (Jasione montana). Het deelgebied herbergt relatief weinig bijzondere soorten vogels, maar bevat wel een belangrijke vleermuislocatie (de Fraeylemaborg) voor Groningen (zie paragraaf 3.2). De in het gebied aangetroffen Koekoek (Cucu/us canorus), Patrijs (Perdix perdix) en Visdief (Sterna hirundo) zijn soorten die voorkomen op de Rode Lijst als kwestbare soort. Daarnaast zijn zes algemene libellensoorten waargenomen (Bijlage 1). De natuurwaarde van het deelgebied kan, met uitzondering van de vleermuizen, worden gekarakteriseerd als laag.
22
Koeman en Bijkerk rapport 2006-092
Figuur 6 Linksboven wordt een weg prachtige begeleid door de Witte abeel (Populus alba), rechtsboven een sloot vol Kleine egelskop (Sparganium emersum) aan de zuidoostzijde van Tjuchem, linksonder de brug ter hoogte van Tjuchem en rechtsonder één van de vele uitgestrekte graanvelden in het deelgebied.
3.1.5 Deelgebied 5 Slochteren centrum Het deelgebied omvat het hele gebied tussen Midden-Groningen en deelgebied 1 en is daarom het overgangsgebied tussen de stedelijke omgeving en de natuurontwikkeling van Midden-Groningen. Hierdoor maken enige bijzondere soorten gebruik van het deelgebied. Het gebied heeft een open karakter en bestaat uit akkers en graslanden, afgewisseld met sloten, wegen en enige bebouwing. Krabbenscheer (Stratiotes aloides), Zwanenbloem (Butomus umbel/atus), maar ook Groot blaasjeskruid (Utricularia vu/garis) zijn aangetroffen in het deelgebied (Bijlage 1). Groot blaasjeskruid is ook bekend van het Afwateringskanaal van Duurswold (Berg et al. 2003). Broedende vogels in het gebied zijn onder andere de Gele kwikstaart (Motacil/a f/ava), de Graspieper (Anthus pratensis) en de Wulp (Numenius arquata). Tijdens punttellingen ten noordoosten van Denemarken (Bijlage Il) zijn een aantal vogelsoorten waargenomen waarbij de Grauwe kiekendief (Circus pygargus) en de Velduil (Asio flammeus) broedindicerend gedrag vertoonden. Daarnaast zijn bij deze punttellingen onder andere broedende Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata), Grutto (Limosa limosa), Kneu (Carduelis cannabina), Patrijs (Perdix perdix), Tureluur (Tringa totanus) en Veldleeuwerik (Alauda arvensis) aangetroffen. In het deelgebied (met name in het deel grenzend aan Midden-Groningen) zijn 19 soorten libellen aangetroffen, waaronder de Vroege glazenmaker (Aeshna isosceles), een kwetsbare soort van de Rode Lijst. In de (directe) omgeving van vegetatie met
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
23
Krabbenscheer de Groene glazenmaker (Aeshna viridis) aangetroffen. De Groene glazenmaker wordt streng beschermd onder de Flora- en faunawet (tabel 3) en komt voor op de de Rode Lijst als bedreigde soort. Figuur 21 tot en met 23 schetst het leefgebied van deze soort in de deelgebieden 2 en 5 en Midden-Groningen.
Figuur 7 Linksboven de grens met Midden-Groningen, aangegeven door het bordje van Staatsbosbeheer, rechtsboven sloten en graslanden van het deelgebied, linksonder de Fraeylemamolen tussen Woudbloem en Slochteren, rechtsonder een sloot met Grote egelskop (Sparganium erectum) en Kattestaart (Lythrum salicaria).
De aan Midden-Groningen grenzende delen hebben enige waarde als foerageergebied voor de Groene glazenmaker en enige vogelsoorten. De natuurwaarde van het deelgebied kan worden gekarakteriseerd als laag tot redelijk.
3.1.6 Deelgebied 6 Baggerputten Door de hoge natuurwaarde en de geïsoleerde ligging in het landschap van de gemeente Slochteren is het natuurgebied Baggerputten afzonderlijk behandeld. Het gebied bestaat uit een aantal petgaten, omgeven door loofbos, met name wilg (Sa/ix). In de riet- en graslanden (figuur 8, linksboven) komen een aantal bijzondere plantensoorten voor, zoals Brede orchis (Dactylorhiza majalis ssp. maja/is), Kale jonker (Cirsium pa/ustre), Kleine ratelaar (Rhinanthus minor), Kleine zonnedauw (Drosera intermedia), Wateraardbei (Comarum pa/ustre), Zeegroene muur (Stel/aria pa/ustris) en Moeraswolfsklauw (Lycopodiel/a inundata). Hoewel in 2003 een slecht ontwikkelde watervegetatie werd aangetroffen (Berg et al. 2004 ), is toen reeds de typische soort voor voedselarme en zure standplaatsen Snavelzegge (Carex rostrata) aangetroffen. Tijdens de veldbezoeken in 2006 zijn Waterviolier (Hottonia pa/ustris), Waterdrieblad (Menyanthes trifo/iata) en Witte waterlelie (Nymphaea alba) aangetroffen. Bij de vegetatiekartering van Baggerputten in
24
Koeman en
2006-092
2003 werd de door ons aangetroffen Zeegroene muur (Stel/aria palustris) niet genoemd (Bijkerk 2004), werden wel de Noordse zegge (Carex aquatilis), Gagel (Myrica gate) en Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris) beschreven.
Figuur 8 Baggerputten is een relatief bijzonder gebied met water, houtwallen, gras- en rietland, met een geïsoleerde ligging in een open agrarisch landschap (foto linksonder).
Sporen van vier algemene zoogdiersoorten zijn aangetroffen in het deelgebied, waaronder Tweekleurige bosspitsmuis (Sorex coronatus). Er is een redelijk aantal vogels waargenomen in het gebied, waaronder 14 Rode Lijst soorten (Bijlage 1), vermoedelijke broedende Appelvinken ( Coccothraustes coccothraustes) en Boompieper (Anthus trivia/is) en mogelijk broedende Havik (Accipiter gentilis), Sperwer (Accipiter nisus) en Spotvogel (Hippo/ais icterina). Maar ook in de omgeving broedende vogels die gebruik maken van het deelgebied, zoals Veldleeuwerik (Alauda arvensis) en Graspieper (Anthus pratensis). In het deelgebied zijn vier algemene soorten kikkers aangetroffen, 20 vlindersoorten en 25 soorten libellen, waaronder Glassnijder (Brachytron pratense) en Vroege glazenmaker (Aeshna isosceles), beide gevoelige soorten van de Rode Lijst. Zes sprinkhaansoorten zijn waargenomen in het deelgebied, waaronder de Kustsprinkhaan (Chorthippus a/bomarginatus) en de Greppelsprinkhaan (Metrioptera roese/ii). De natuurwaarde van het deelgebied kan worden gekarakteriseerd als redelijk tot hoog.
3.1. 7 Deelgebied 7 Harkstede zuid Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door de ligging aan de zandwinningsplas van Bergmeren en de Scharmerplas en heeft door de ondiepe en diepere waterdelen, de
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
25
aanwezige rietkragen en het (wilgen)struweel een aantrekkingskracht op watervogels. De oevers van Bergmeren worden betrokken bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij beleidsontwikkeling wordt gesproken over duinreliëf (zie figuur 9), omzoomd door woonwijken (Meijering 1993). In het deelgebied zijn oeverplanten en ruigtekruiden aanwezig, zoals Blaartrekkende boterbloem (Ranuncu/us sce/eratus), Moerasandoorn (Stachys pa/ustris), Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum) en Reuzenberenklauw (Herac/eum mantegazzianum). De Bosrietzanger (Acrocepha/us palustris), de Rietgors (Emberiza schoeniclus) en de Kleine karekiet (Acrocephalus scirpaceus) broeden in het deelgebied (Bijlage 1). Vijf algemene soorten libellen zijn waargenomen, waaronder de Platbuik (Libe//ula depressa) en het Lantaarntje (lschnura e/egans). De natuurwaarde van het deelgebied kan worden gekarakteriseerd als matig.
Figuur 9 Het pionierslandschap (linksboven en linksonder) ten zuiden van Harkstede en Borgmeren, omgeven door rietland, bossages en grasland.
3.1.8 Deelgebied 8 Bloemhofbrug Het deelgebied betreft een voormalig baggerdepot, omgeven door intensief gebruikte landbouwgebieden. Het gebied is direct ten zuiden van het Eemskanaal gelegen en omvat een kleine, voedingsrijke plas omzoomd door wilgen- en berkenstruweel en ruigtekruiden (figuur 10). Het water en de oevers worden begroeid door Zwanenbloem (Butomus umbe//atus), Kikkerbeet (Hydrcharis morsus-ranae), Moerasandijvie (Tephroseris pa/ustris) en Echte valeriaan (Valeriana oficina/is). Er zijn sporen
26
Koeman en
2006-092
aangetroffen van de Mol (Ta/pa europaea) en de Ree (Capreo/us capreolus) en waarschijnlijk wordt het deelgebied gebruikt door verschillende soorten kleine zoogdieren. De Koekoek (Cuculus canorus) en de Dodaars (Tachybaptus ruficol/is) zijn in 2005 waargenomen in dit deelgebied (Tonckens 2005). Mogelijk broedt de Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) in het deelgebied. De Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata), de Grote bonte specht (Dendrocopos major) en de Kleine bonte specht (Dendrocopos minor) broeden in het gebied (Bijlage 1). Daarnaast zijn twee algemene kikkersoorten en zes algemene soorten libellen aangetroffen, waaronder de Vuurjuffer (Pyrrhosoma nymphu/a). De natuurwaarde van het plangebied kan worden gekarakteriseerd als laag.
Figuur 10 Bloemhofbrug is gelegen langs het Eemskanaal (links) en ligt in een landschap met rijke graslanden (rechts).
3.2
Belang van het plangebied voor vleermuizen
De waarde voor vleermuizen van de verschillende delen van het onderzochte gebied varieert sterk. In de meer open delen worden gemiddeld slechts kleinere aantallen vleermuizen van een beperkt aantal soorten aangetroffen. Een deel van de meer open gebieden echter is van belang als foerageergebied. Zo is het Schildmeer van belang als foerageergebied voor met name de Rosse vleermuis (Nyctalus noctula), maar ook voor de Watervleermuis (Myotis daubentoni1), de Gewone dwergvleermuis (Pipistrel/us pipistrel/us) en de Ruige dwergvleermuis (Pipistrel/us nathusi1) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus). Deze laatste soorten foerageren hier vooral langs de oevers. Andere belangrijkere foerageergebieden worden gevormd door de vaarten en kanalen in het gebied. Daarnaast hebben delen van het open gebied waarde als vliegroute. Het gaat daarbij om bomenrijen, houtsingels en (grotere) watergangen. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn binnen het onderzoeksgebied vooral aangetroffen in de bebouwde kom van de diverse dorpen binnen de gemeente. Hierbij gaat het om verblijfplaatsen in woonhuizen, in kerken en in bomen op erven. Een zeer belangrijk gebied m.b.t. de aanwezigheid van verblijfplaatsen is het landgoed de Fraeylemaborg: Op grond van de soortenrijkdom aan vleermuizen, de relatief grote aantallen vleermuizen per soort (met name van de Rosse vleermuis), het grote aanbod aan (potentiële) verblijfplaatsen in bomen en de bijzondere geschiktheid als foerageergebied voor diverse soorten vleermuizen kan het landgoed De Fraeylemaborg te
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
27
Slochteren worden aangemerkt als belangrijk vleermuisgebied op provinciaal of zelfs nationaal niveau. Niet alleen het parkbos bij de borg zelf is van belang voor vleermuizen. Ook de voormalige oprijlaan ten noordwesten van het borgterrein is van groot belang. Binnen het provinciale beleid van de provincie Groningen bestaat de mogelijkheid om een gebied met hoge natuurwaarden te benoemen tot Beschermde Leefomgeving (Provincie Groningen 2004 ). Op grond van de aanwezige vleermuiswaarden wordt door de VZZ geadviseerd het landgoed De Fraeylemaborg deze status toe te kennen.
3.2.1 Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) De Gewone dwergvleermuis komt voor in zeer uiteenlopende landschapstypen, van agrarisch gebied en bos tot stedelijk gebied. De soort wordt vooral gevonden in besloten en halfopen landschappen en jaagt vrijwel altijd in de buurt van opgaande landschapselementen. Verblijfplaatsen bevinden zich zowel zomers als 's winters in gebouwen. De soort jaagt tot op ongeveer 5 km van de verblijfplaats. Het is de meest algemene vleermuis in Nederland, met een geschatte populatiegrootte van 300.000 tot 600.000 dieren. Gewone dwergvleermuizen zijn waargenomen in 65 km-hokken (figuur 11 ). Foeragerende en/of passerende Gewone dwergvleermuizen zijn aanwezig in grote delen van het plangebied. Waarnemingen zijn gedaan in 63 km-hokken. Wel zijn de dichtheden in de meer open delen van het onderzoeksgebied vaak laag. Verblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis zijn aangetroffen in 20 km-hokken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat waarnemingen van baltsende mannetjes in de nazomer opgevat zijn als de aanwezigheid van paarverblijfplaatsen in de nabijheid van de waarneminglocatie. De aangetroffen verblijfplaatsen bevinden zich vrijwel allemaal in de bebouwde kom. Verblijfplaatsen (kraamkolonies, zomergroepen, paarverblijven en overwinteringsplekken) kunnen in theorie worden verwacht in het merendeel van de in het onderzoeksgebied aanwezige gebouwen.
3.2.2 Ruige dwergvleermuis (Pipistrel/us nathusit) De ruige dwergvleermuis komt voornamelijk voor in halfopen bos- en waterrijke landschappen. De soort jaagt daar bij voorkeur in de nabijheid van bomen en langs de oevers van waterpartijen. De populatie bevindt zich zomers grotendeels in Noord-, Midden- en Oost-Europa. In Nederland zijn dan kleinere aantallen mannetjes aanwezig, welke in boomholtes en in vogel- en vleermuiskasten verblijven. Er is tot nu toe in Nederland slechts éénmaal een kraamkolonie van de soort aangetroffen. In het najaar vindt er een massale trek plaats naar gematigde wintergebieden in westelijk Europa. De mannetjes vormen dan paarterritoria rond boomholtes, vogel- en vleermuiskasten en gevels van gebouwen. Deze territoria worden afgebakend met een luide, zeer frequent herhaalde sociale roep. De soort is in deze tijd dan ook goed op te sporen. Ruige dwergvleermuizen overwinteren onder andere in gebouwen, in holle bomen en in houtstapels. In het voorjaar vindt de terugtrek naar de zomergebieden plaats. In de trektijd zijn er naar schatting in Nederland 50.000 tot 100.000 dieren aanwezig.
28
Koeman en Bijkerk rapport 2006-092
Figuur 11 Waarnemingen van de Gewone dwergvleermuis op km-hok-niveau met blauw omlijnt. Licht gearceerd: waarnemingen van foeragerende en/of passerende dieren; donker gearceerd: waarnemingen van verblijfplaatsen. Een soort kan binnen een km-hok met meerdere exemplaren en gedurende meerdere rondes zijn waargenomen.
Ruige dwergvleermuizen zijn waargenomen in 19 km-hokken (figuur 12). Foeragerende en/of passerende Ruige dwergvleermuizen zijn aangetroffen in 14 km-hokken. De soort werd vooral aangetroffen langs de oevers van kanalen, vaarten en meren. Verblijfplaatsen van de Ruige dwergvleermuis zijn aangetroffen in 6 km-hokken. Een belangrijk gebied met verblijfplaatsen betreft het terrein van de Fraeylemaborg. Hier zijn in eerdere jaren enkele zomerverblijfplaatsen van de soort aangetroffen. Tijdens de nazomerrondes in september 2006 werden tijdens een kort bezoek aan een deel van het borgterrein (inclusief oprijlaan) in totaal 14 paarterritoria van Ruige dwergvleermuizen vastgesteld. Het totale aantal op het terrein aanwezige paarverblijfplaatsen bedraagt vermoedelijk zo'n 20-30. Andere verblijfplaatsen zijn aangetroffen in een zomereik op het erf van een boerderij in Schildwolde en in een populier langs het Winschoterdiep. Hoewel niet
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
29
aangetroffen kunnen (nazomer)verblijfplaatsen ook worden verwacht in woonhuizen en andere bouwwerken.
Figuur 12 Waarnemingen van de Ruige dwergvleermuis op km-hok-niveau met blauw omlijnt. Licht gearceerd: waarnemingen van foeragerende en/of passerende dieren; donker gearceerd: waarnemingen van verblijfplaatsen. Een soort kan binnen een km-hok met meerdere exemplaren en gedurende meerdere rondes zijn waargenomen.
3.2.3 Laatvlieger (Eptesicus serotinus) De Laatvlieger wordt vooral aangetroffen in open tot halfopen landschappen (zowel in agrarisch als in stedelijk gebied) waar de soort jaagt in de beschutting van opgaande begroeiing, zoals bomenrijen en houtwallen. Verblijfplaatsen bevinden zich zowel zomers als 's winters in gebouwen. De Laatvlieger jaagt tot op ongeveer 5 km van de verblijfplaats.
30
Koeman en Bijkerk rapport 2006-092
Het is een algemene soort waarvan er in Nederland naar schatting 30.000 tot 50.000 voorkomen. Laatvliegers zijn waargenomen in 37 km-hokken (figuur 13 ). Foeragerende en/of passerende Laatvliegers zijn aangetroffen in 36 km-hokken. De soort wordt niet alleen foeragerend aangetroffen in de bebouwde kom, maar ook in de meer open delen van het onderzoeksgebied. Voor de verplaatsing in de meer open gebieden worden meestal lijnvormige landschapselementen als bomenrijen en houtwallen gevolgd. Dit kan worden geïllustreerd door de waarneming van tenminste 8 foeragerende individuen langs de Lagelandster Weg (gelegen tussen Lageland en het Eemskanaal) in juli 2006. Deze weg heeft aan één zijde een gemengde beplanting van essen, zomereiken en esdoorns. Er is één verblijfplaats bekend uit km-hok 256-589 (ten oosten van Tjuchem). In 2003 werden in Harkstede aanwijzingen voor de aanwezigheid van een verblijfplaats aangetroffen. Gezien de verspreiding van foeragerende en/of passerende dieren moeten er veel meer verblijfplaatsen in het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Verblijfplaatsen (kraamkolonies, zomergroepen en overwinteringsplekken) kunnen in theorie worden verwacht in het merendeel van de in het onderzoeksgebied aanwezige gebouwen.
3.2.4 Rosse vleermuis (Nyctalus noctula) De Rosse vleermuis is een typische boombewoner die zowel zomers als 's winters in holle bomen verblijft. Verblijfplaatsen bevinden zich voornamelijk in oudere bosgebieden en op landgoederen met een groot aanbod aan boom holtes. De soort jaagt voornamelijk boven open wateren, moeras en (vochtige) weilanden. Om de jachtgebieden te bereiken worden afstanden afgelegd van zo'n 3-6 km, soms zelfs tot ongeveer 20 km. Vanaf juli vormen mannetjes van de soort paarterritoria rond boomholtes. Deze territoria worden afgebakend met luide, frequent herhaalde sociale geluiden. Het is een minder algemene soort waarvan er in Nederland naar schatting 6.000 tot 8.000 voorkomen.
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
31
Figuur 13 Waarnemingen van de Laatvlieger op km-hok-niveau met blauw omlijnt. Licht gearceerd: waarnemingen van foeragerende en/of passerende dieren; donker gearceerd: waarnemingen van verblijfplaatsen. Een soort kan binnen een km-hok met meerdere exemplaren en gedurende meerdere rondes zijn waargenomen.
Rosse vleermuizen zijn waargenomen in 12 km-hokken (figuur 14). Foeragerende en/of passerende Rosse vleermuizen zijn aangetroffen in 12 km-hokken. Een belangrijk foerageergebied betreft het Schildmeer. Hier zijn van meerdere jaren waarnemingen van boven het meer foeragerende rosse vleermuizen bekend. Ook boven het Slochterdiep en het Eemskanaal zijn foeragerende dieren waargenomen. De in het onderzoeksgebied waargenomen foeragerende en/of passerende rosse vleermuizen zullen voornamelijk afkomstig zijn uit verblijfplaatsen in bomen op de Fraeylemaborg. Een klein deel kan echter ook afkomstig zijn uit verblijfplaatsen in de stad Groningen. Verblijfplaatsen van de Rosse vleermuis zijn aangetroffen in 3 kilometerhokken. Het betreft verblijfplaatsen op het landgoed en langs de oprijlaan van de Fraeylemaborg. Tijdens een inventarisatie in de zomer van 1993 van het terrein van de Fraeylemaborg werden 18 bomen met (kraam)verblijfplaatsen van Rosse vleermuizen gevonden. Deze bomen bevonden zich
32
Koernan en Bijkerk rapport 2006-092
zowel op het landgoed zelf (13 exemplaren), als langs de voormalige oprijlaan (5 exemplaren). Er werden in totaal 129 uitvliegende Rosse vleermuizen geteld. In 1999 werden op de Fraeylemaborg 5 koloniebomen gevonden, waarvan 2 in het parkbos en 3 langs de voormalige oprijlaan. Hiervan zijn er 4 gelijktijdig geteld, waarbij in totaal 243 uitvliegers werden vastgesteld. Onder de getelde bomen bevonden zich twee zeer grote kolonies van 87 en 124 dieren. Op grond van deze telling wordt het totale aantal Rosse vleermuizen op het terrein van de Fraeylemaborg aan het eind van de kraamtijd (dus vrouwtjes en jongen tezamen) geschat op tenminste 250 en mogelijk meer dan 300 dieren. Tijdens een beperkte inventarisatie in juli 2003 werden in de bomen langs de oprijlaan 6 verschillende bomen aangetroffen die door Rosse vleermuizen werden gebruikt als verblijfplaats. Op het borgterrein zelf werden zo gauw géén koloniebomen gevonden, hoewel deze vermoedelijk wel aanwezig waren. De aangetroffen koloniebomen zijn enkele dagen later gelijktijdig geteld, waarbij in totaal 139 uitvliegers werden vastgesteld uit 4 van de bomen. Deze telling benadrukt het belang van de bomen langs de oprijlaan voor de op het landgoed aanwezige vleermuizen. Aangenomen kan worden dat tenminste een deel van de zomers aanwezige Rosse vleermuizen ook overwintert in bomen op het landgoed. Dergelijke winterverblijfplaatsen zijn zeer moeilijk op te sporen en er zijn dan ook geen waarnemingen van bekend uit het gebied.
3.2.5 Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) De Gewone grootoorvleermuis komt vooral voor in bosrijke gebieden en in parkachtige gebieden in de bebouwde kom. De soort jaagt hier boven bospaden, in dubbele bomenlanen, in boomkronen en langs bosranden en hoog opgaande heggen. Door zijn zeer zachte sonar wordt de Gewone grootoorvleermuis bij inventarisaties gemakkelijk gemist. De soort kan zomers zowel in boomholtes als in gebouwen verblijven. De jachtgebieden liggen meestal in de directe omgeving van de verblijfplaats. 's Winters verblijft de soort in koele, vochtige ruimtes als kelders, bunkers en forten. De Nederlandse populatie wordt geschat op 4.000-6.000 dieren. Gewone grootoorvleermuizen zijn waargenomen in 4 km-hokken (figuur 15). Foeragerende en/of passerende Gewone grootoorvleermuizen zijn aangetroffen in 4 kmhokken. De meeste waarnemingen zijn gedaan op het terrein van de Fraeylemaborg. In september 2006 werd een foeragerend exemplaar gehoord bij de NH-kerk van Hellum. Verblijfplaatsen van de Gewone grootoorvleermuis zijn aangetroffen in 1 km-hok. Op grond van de waarneming van Gewone grootoorvleermuizen met sociale geluiden op het terrein van de Fraeylemaborg wordt aangenomen dat daar bomen aanwezig zijn met verblijfplaatsen van de soort. De waarneming van een foeragerend exemplaar bij de NHkerk in Hellum suggereert een verblijfplaats op de zolder van deze kerk. Verblijfplaatsen kunnen op meer plaatsen worden verwacht. Hierbij kan gedacht worden aan verblijfplaatsen in (oudere) bomen op erven van boerderijen, in bepaalde typen woonhuizen en op zolders van kerken.
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
33
Figuur 14 Waarnemingen van de Rosse vleermuis op km-hok-niveau met blauw omlijnt. Licht gearceerd: waarnemingen van foeragerende en/of passerende dieren; donker gearceerd: waarnemingen van verblijfplaatsen. Een soort kan binnen een km-hok met meerdere exemplaren en gedurende meerdere rondes zijn waargenomen.
3.2.6 Watervleermuis (Myotis daubentonit} De Watervleermuis jaagt voornamelijk boven water, met een voorkeur voor wat kleinere waterpartijen. Boven grotere waterpartijen als meren en kanalen wordt de soort vooral bij de oevers waargenomen. De soort verblijft zomers vrijwel uitsluitend in boomholtes. Slecht zelden wordt de soort aangetroffen in gebouwen. Watervleermuizen jagen tot op ongeveer 5 km van de verblijfplaats. Tussen de verblijfplaatsen en de jachtgebieden maakt de Watervleermuis gebruik van lijnvormige landschapselementen als bomenrijen en houtwallen.'s Winters verblijft de soort in koele, vochtige ruimtes als kelders, bunkers en forten. De Nederlandse populatie bestaat uit naar schatting 15.000-30.000 dieren.
34
Koeman en
2006-092
Figuur 15 Waarnemingen van de Gewone grootoorvleermuis op km-hok-niveau met blauw omlijnt. Licht gearceerd: waarnemingen van foeragerende en/of passerende dieren; donker gearceerd: waarnemingen van verblijfplaatsen. Een soort kan binnen een km-hok met meerdere exemplaren en gedurende meerdere rondes zijn waargenomen.
Watervleermuizen zijn waargenomen in 19 km-hokken (figuur 16). Foeragerende en/of passerende Watervleermuizen zijn aangetroffen in 19 km-hokken. De soort is foeragerend waargenomen boven meerdere vaarten en kanalen en langs de oevers van het Schildmeer. Bij Schildwolde werd een vliegroute vastgesteld langs een aldaar aanwezige houtsingel. Ook de oprijlaan naar de Fraeylemaborg wordt door Watervleermuizen gebruikt als vliegroute. Verblijfplaatsen van Watervleermuizen zijn aangetroffen in 2 kilometerhokken. Het betreft verblijfplaatsen op het landgoed en langs de oprijlaan van de Fraeylemaborg. In 1993 werden hier twee verblijfplaatsen ontdekt van Watervleermuizen, waaronder een zeer grote verblijfplaats (kraamkolonie) in een beuk langs de oprijlaan met 164 individuen (tezamen met 4 7 Rosse vleermuizen). In de zomer van 1999 werden op het landgoed twee bomen met verblijfplaatsen van Watervleermuizen gevonden
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
35
(waaronder een verblijfplaats van enkele Watervleermuizen tezamen met enkele Ruige dwergvleermuizen).
Figuur 16 Waarnemingen van de watervleermuis op kilometerhok-niveau met blauw omlijnt. Licht gearceerd: waarnemingen van foeragerende en/of passerende dieren; donker gearceerd: waarnemingen van verblijfplaatsen. Een soort kan binnen een kilometerhok met meerdere exemplaren en gedurende meerdere rondes zijn waargenomen.
3.2.7 Meervleermuis (Myotis dasycneme) De Meervleermuis jaagt voornamelijk boven plassen, meren, kanalen, vaarten en andere brede watergangen. Om de jachtgebieden te bereiken worden afstanden afgelegd tot zo'n 15 km. De soort verblijft zomers vrijwel uitsluitend in gebouwen. 's Winters verblijft de soort in koele, vochtige ruimtes als bunkers, ondergrondse groeves en grotten. De Nederlandse populatie wordt geschat op 8.000-10.000 dieren. De Meervleermuis is
36
Koeman en
2006-092
opgenomen in bijlage 2 van de Habitatrichtlijn. In deze bijlage staan de soorten waarvoor speciale beschermingszones dienen te worden aangewezen. Meervleermuizen zijn waargenomen in 5 kilometerhokken (figuur 17). Foeragerende en/of passerende Meervleermuizen zijn aangetroffen in 5 kilometerhokken. Alle waarnemingen hebben betrekking op boven vaarten, kanalen en plassen foeragerende dieren. De in het onderzoeksgebied waargenomen foeragerende en/of passerende Meervleermuizen zullen naar verwachting grotendeels of zelfs allemaal afkomstig zijn uit de bekende verblijfplaatsen in de stad Groningen en in Appingedam. Een klein deel kan echter in theorie afkomstig zijn uit (nog niet bekende) verblijfplaatsen in het onderzoeksgebied zelf. Verblijfplaatsen van de Meervleermuis zijn bekend uit de stad Groningen en uit Appingedam. In het onderzoeksgebied zelf zijn geen verblijfplaatsen bekend. Deze worden hier ook niet verwacht, maar de aanwezigheid ervan kan zeker niet geheel worden uitgesloten.
3.2.8 Baardvleermuis (Myotis mystacinus) De Baardvleermuis komt vooral voor in kleinschalige, rijk gestructureerde landschappen met veel bos. De soort jaagt hier met name boven bospaden, op open plekken en langs bosranden. De soort kan zomers zowel in boomholtes als in gebouwen verblijven. 's Winters verblijft de soort in koele, vochtige ruimtes als kelders, bunkers en forten. Het is een minder algemene soort waarvan er in Nederland naar schatting 2.500 tot 4.000 voorkomen. Baardvleermuizen zijn gemeld in 1 kilometerhok (figuur 18). Foeragerende en/of passerende Baardvleermuizen zijn aangetroffen in 1 kilometerhok. In 1993 werden eenmalig enkele foeragerende individuen gehoord vrij ver achterin het parkbos van de Fraeylemaborg. In 1999 werd de soort hier niet waargenomen. Tijdens een avondbezoek op 05 juli 2003 werd een jagende Baardvleermuis waargenomen in ongeveer hetzelfde deel van het parkbos als in 1993. Vermoedelijk heeft een kleine groep dieren verblijfplaatsen in boomholtes op het landgoed van de Fraeylemaborg. Opgemerkt dient te worden dat boven het land jagende soorten van het geslacht Myotis moeilijk te determineren zijn aan de hand van hun sonar. Verwisseling met andere soorten van het geslacht of met grootoorvleermuizen is mogelijk. Voor een meer zekere determinatie zijn twee methodes beschikbaar: • Vangst met mistnetten, zodat de dieren aan de hand van uitwendige kenmerken kunnen worden gedetermineerd. • Geluidsopnamen met een time-expansion detector; de opnamen kunnen dan met behulp van een computerprogramma worden geanalyseerd. Dit is bij de waarnemingen op het landgoed van de Fraeylemaborg niet gebeurd, zodat de determinatie van de waargenomen dieren als Baardvleermuis enigszins onder voorbehoud is.
Toetsing Flora- en faunawet- Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Figuur 17 Waarnemingen van de Meervleermuis op kilometerhok-niveau met blauw omlijnt. Licht gearceerd: waarnemingen van foeragerende en/of passerende dieren. Een soort kan binnen een kilometerhok met meerdere exemplaren en gedurende meerdere rondes zijn waargenomen.
37
38
Koeman en
2006-092
Figuur 18 Waarnemingen van de Baardvleermuis op km-hok-niveau met blauw omlijnt. Licht gearceerd: waarnemingen van foeragerende en/of passerende dieren. Een soort kan binnen een km-hok met meerdere exemplaren en gedurende meerdere rondes zijn waargenomen.
3.3
Speciale Beschermingszones
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Speciale Beschermingszone onder de EU-habitatrichtlijn of de EU-vogelrichtlijn. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich ook geen Speciale Beschermingszones waarop de mogelijke ingrepen in de toekomst op basis van bestemmingsplanwijziging een negatief effect zou kunnen hebben. De meest nabijgelegen Speciale Beschermingszone, het Vogelrichtlijngebied 'Zuidlaardermeergebied', bevindt zich op een afstand van circa 1 km ten zuidwesten van het plangebied. Het Vogel- en Habitatrichtlijngebied 'Waddenzee' ligt op circa 10 km ten noordoosten van het plangebied. Dwars door het plangebied ligt een deel van de
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
39
Ecologische Hoofdstructuur (Midden-Groningen en de robuste verbinding via Borgmeren met Vogelrichtlijngebied 'Zuidlaardermeergebied').
3.4
Beschermde soorten
Vaatplanten Tijdens de veldbezoeken werden in het plangebied drie beschermde soort aangetroffen (zie Bijlage 1). Het betreft de Zwanenbloem (Butomus umbellatus), een soort van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet, de Kleine zonnedauw (Drosera intermedia) en het Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), beide soorten van tabel 2 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. Krabbenscheer (Stratiotes aloides) is in één van de deelgebieden aangetroffen (5 Slochteren centrum). Vermoedelijk komt deze plant ook voor in het Nieuwe Rijpmakanaal (Ketelaar 2000) aangezien daar in het verleden enige verspreide planten zijn aangetroffen. De km-hokken zijn in het verleden niet tot goed onderzocht op vaatplanten, afhankelijk van de ligging van het km-hok. Km-hokken nabij MiddenGroningen, Fraeylemaborg, delen van het Schildmeer, Nieuwe Rijpmakanaal, en het gebied rond Borgmeren. Daarbij werd in een aantal km-hokken één soort aangetroffen van tabel 1 AMvB artikel 75 van deFlora- en faunawet en twee soorten van tabel 2 (in Baggerputten) (gegevens Het Natuurloket).
Zoogdieren Tijdens de veldbezoeken werden in de meeste deelgebieden de algemene soorten aangetroffen, zoals de Mol (Ta/pa europaea), Egel (Erinaceus europaeus), Haas (Lepus europaeus) en Ree (Capreolus capreo/us). In Baggerputten is de Tweekleurige bosspitsmuis (Sorex coronatus) aangetroffen. Dit zijn allen soorten van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. De huidige inrichting van het plangebied is ten dele geschikt voor een aantal algemene kleine zoogdieren zoals diverse muizensoorten. In het verleden zijn op verschillende locaties resten van de Waterspitsmuis (Neomys fodiens) in braakballen aangetroffen in het plangebied, waarbij in twee km-hokken is de Waterspitsmuis gevangen (figuur 19). De Waterspitsmuis is een soort van tabel 3 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet en wordt aangemerkt als een kwetsbare soort van de Nederlandse Rode Lijst. Aan de hand van de braakbalvondsten is echter niet met zekerheid te zeggen waar de Waterspitsmuis (buiten Midden-Groningen) voorkomt. De meeste km-hokken zijn in het verleden niet onderzocht op zoogdieren (Bijlage 1& IV). De Steenmarter (Martes foina) wordt beschouwd als een plaagsoort en wordt in de stad Groningen regelmatig aangetroffen. In 1990 is de Steenmarter aangetroffen in Hoogezand, maar door het hele plangebied zijn meldingen van waarnemingen (werkgroep Natuur en landschap Duurswold; Koelman 2006) In het verleden en tijdens de veldbezoeken in 2006 zijn in het plangebied verschillende soorten vleermuizen aangetroffen (zie hoofdstuk 3 en Bijlage IV).
40
Koeman en
2006-092
Figuur 19 Ligging van km-hokken waar resten van Waterspitsmuis (Neomys fodiens) zijn aangetroffen bij braakbalmonitoring (zwart) en vangsten (rood). De vondsten variëren van 2001 tot 2005. (Bron: VZ:Z en de werkgroep Natuur en landschap Duurswold).
Vogels Tijdens de veldbezoeken werden totaal 112 vogelsoorten aangetroffen in het plangebied (zie Bijlage 1), waarvan 25 Rode Lijst soorten (zie Bijlage 1). De Kemphaan (Philomachus pugnax) is een ernstig bedreigde soort van de Rode Lijst en de Purperreiger (Ardea purpurea, Woudbloem), de Roerdomp (Botaurus stellaris) en de Watersnip (Gallinago gallinago) zijn bedreigde soorten van de Rode Lijst. De rest van de Rode Lijstsoorten staan aangemerkt als kwetsbaar of gevoelig. Alle waargenomen soorten worden beschermd onder de Flora- en faunawet, zoals bijna alle in Nederland voorkomende vogelsoorten. De km-hokken zijn in het verleden niet tot goed onderzocht op broedvogels en watervogels. Hierbij werden soorten onder het beschermingsregime van tabel 2 van de Flora- en faunawet en soorten van de Nederlandse Rode Lijst aangetroffen. Met name de waterrijke, als ook de bosrijke gebieden zijn redelijk tot goed onderzocht op broed- en/ of watervogels (gegevens Natuurloket). Gezien de inrichting van bepaalde delen van het plangebied is het waarschijnlijk dat deze soorten in het plangebied voorkomen. Amfibieën Er zijn in het plangebied vier kikkersoorten (Groene kikker complex (Rana esculenta (synklepton)), Heikikker (Rana arvalis), Bruine kikker (Rana temporaria) en Meerkikker (Rana ridibunda)) en de Gewone pad (Bufo bufo) aangetroffen gedurende de veldbezoeken. In Midden-Groningen is de Kleine watersalamander (Triturus vulgaris) aangetroffen. Alle bovengenoemde soorten zijn beschermd volgens tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet, behalve de streng beschermde Heikikker (tabel 3). De betreffende km-hokken zijn in het verleden over het algemeen niet of slecht onderzocht op
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
41
amfibieën, waarbij soorten van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet werden aangetroffen, overwegend in de waterrijke gebieden (gegevens Het Natuurloket). Gezien de huidige inrichting van het gebied worden er niet of nauwelijks streng beschermde soorten verwacht. De Heikikker (Rana arvalis) komt voor in Midden-Groningen (figuur 20) en in het gebied van de geplande Meerstad.
~Blokum
loot~os ',,
.•.······..........."".•
Figuur 20 Het voorkomen van de Heikikker (Rana arva/is) in het plangebied (gele cirkels), De kikker komt met name voor in Midden-Groningen (gegevens SBB),
Hiertussen is de omgeving niet bijzonder geschikt voor Heikikker, maar kan het voorkomen niet worden uitgesloten. Het natuurgebied van het Nieuwe Rijpmakanaal wordt door Heikikker gebruikt, maar de omgeving lijkt, door het intensieve agrarische gebruik, ongeschikt voor Heikikker. Vissen Er zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen in het plangebied. Uit gegevens van Het Natuurloket is gebleken dat de meeste km-hokken in het verleden niet of slecht zijn onderzocht op vissen. Hierbij zijn geen beschermde soorten aangetroffen (gegevens Het Natuurloket). Er worden geen beschermde vissoorten verwacht in het plangebied. Bij inventarisaties van het Midden-Groningen gebied in 2000 (Luiten 2004) en van het Schildmeer in 2003 (Gerlach 2004) zijn ook geen beschemde vissoorten aangetroffen, hoewel wel een aantal Rode Lijst soorten zijn aangetroffen in het plangebied. Dit zijn de Winde (Leuciscus idus, gevoelig) en de Kroeskarper (Carassius carassius, kwetsbaar). De Kroeskarper is waargenomen in de Hofsloot (Luijten 2004 ), ter hoogte van de Eikenlaan in Kolham (Amersfoortse Coördinaten: 245,7-578,6). De Winde is gevangen in het Schildmeer (Gerlach 2004).
42
Koeman en
2006-092
Dagvlinders Tijdens de veldbezoeken werden in het plangebied 20 algemene vlindersoorten aangetroffen (zie Bijlage 1). De Km-hokken zijn in het verleden niet tot redelijk (enkele natuurgebieden) onderzocht op het voorkomen van vlinders. Hierbij werden geen beschermde of Rode Lijst soorten aangetroffen (gegevens Het Natuurloket). Er worden geen beschermde soorten verwacht voor het plangebied. Libellen Tijdens de veldbezoeken zijn in het plangebied 27 libellensoorten aangetroffen (zie Bijlage 1). Hierbij zijn drie Rode Lijst soorten aangetroffen: de Groene glazenmaker (Aeshna viridis) bedreigd), de Vroege glazenmaker (Aeshna isosce/es, gevoelig) en de Glassnijder (Brachytron pratense, gevoelig). De Groene glazenmaker is een streng beschermde soort van de Flora- en faunawet (tabel 3) en is een soort van bijlage 4 van de Habitatrichtlijn. De km-hokken zijn in het verleden niet tot matig (enkele natuurgebieden) onderzocht op libellen, waarbij geen beschermde soorten werden aangetroffen, behalve de Groene glazenmaker (figuur 24) in de km-hok 245-581 en 244-581 en een Rode Lijst soort in kmhok 245-580 (gegevens Het Natuurloket). Gezien de huidige inrichting van het gebied kan de Rode Lijst soort worden verwacht voor te komen in de bovengenoemde locatie. De Groene glazenmaker is waargenomen in Midden-Groningen (figuur 23) en komt, volgens gegevens van Staatsbosbeheer, voor nabij de Scharmer Ae (figuur 22) en bij het Nieuwe Rijpmakanaal (figuur 21 ). In de omgeving van Woudbloem, in natuurontwikkelingsgebied Midden-Groningen, komt een grote populatie van Groene glazenmaker voor in een sloot
"Senningsloot
Loofbos
LÓotbos
lOS
Figuur 21
Leefgebied Groene glazenmaker (Aeshna viridis) bij Nieuwe Rijpmakanaal.
Toetsing Flora- en faunawet- Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
_.• , '.~5charmer Ae ---~-
,• ,•
i
- _" ......
Figuur 22 Leefgebied Groene glazenmaker (Aeshna viridis) bij de Scharmer Ae.
\,_~--
-\
Il 11
Kooipolder
E2 ] _ _ _Ge öuw ~--~--
Figuur 23 Leefgebied Groene glazenmaker (Aeshna viridis) bij Woudbloem, met name in het Midden-Groningen gebied.
43
44
Koeman en Bijkerk rapport 2006-092
Figuur 24 De Groene glazenmaker (Aeshna viridis): een parend mannetje (boven) en vrouwtje (onder).
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
45
Overige soortgroepen Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten waargenomen en werd vastgesteld dat de huidige inrichting het plangebied ongeschikt maakt voor beschermde soorten. Er zijn ook geen aanwijzingen uit het verleden dat er beschermde soorten zijn waargenomen.
3.5
Te verwachten effecten
Vaatplanten De groeiplaats van Kleine zonnedauw en Waterdrieblad (Baggerputten) wordt, voor zover bekend, niet direct bedreigd door plannen en het is niet nodig ontheffing aan te vragen. Hetzelfde geldt voor de Zwanenbloem, hoewel voor deze soort geldt dat zij in een groot deel van het plangebied voorkomt en op sommige plaatsen in de toekomst kan verdwijnen, hetzij door plannen, hetzij doordat het betreffende water om andere redenen niet langer geschikt is voor deze soort. Zoogdieren De Waterspitsmuis komt, voor zover bekend, momenteel met name in het deel van Midden-Groningen voor en er zijn daarom geen negatieve effecten te verwachten als de gemeente Slochteren bij plannen rekening houden met dit natuurontwikkelingsgebied en de aangrenzende delen. Meerdere soorten vleermuizen maken voor verplaatsingen in meer open gebieden gebruik van lijnvormige landschapselementen als bomenrijen, houtsingels en waterwegen. Bedreigingen bestaan uit het ontstaan van "gaten" in bomenrijen en houtsingels. Hierdoor kunnen deze landschapselementen hun functie als verbindend element verliezen. Een andere bedreiging wordt gevormd door de verlichting van (delen van) vliegroutes. Meerdere soorten, waaronder de Watervleermuis, mijden op vliegroutes fel verlichte plekken. Men dient hierbij met name te denken aan de verlichting van bruggen. Indien de aanlichting hiervan zo gebeurt dat niet alleen de brug zelf, maar ook het wateroppervlak wordt verlicht kan een vliegroute over een watergang worden verstoord of zelfs worden geblokkeerd. Ook de aanlichting van vliegroutes langs bomenrijen en houtsingels door bijvoorbeeld straatverlichting kan potentieel verstorende effecten hebben op vleermuizen. Daarnaast is bij bruggen ook de vrije doorgang tussen het wateroppervlak en het brugdek van belang. Voor een ongestoorde passage van bijvoorbeeld watervleermuizen dient deze vrije ruimte tenminste 100 cm (bij voorkeur tenminste 200 cm) te zijn bij meerdere meters breedte. Meerdere soorten vleermuizen hebben hun zomerverblijfplaatsen in boomholtes, scheuren in bomen en achter loshangende schors. Enkele soorten overwinteren daar ook. Hierbij dient men te beseffen dat een groep vleermuizen meestal verschillende bomen tegelijkertijd bewoont, waarbij ze regelmatig verhuizen. Gedurende een seizoen en in de loop van meerdere jaren wordt zo een heel systeem van vleermuisbomen gebruikt. Boombewonende vleermuizen zijn voor hun voorkomen dan ook afhankelijk van een gevarieerd aanbod aan verblijfplaatsen in bomen. In jongere bomen kunnen verblijfplaatsen worden aangetroffen in de vorm van spechtenholen. Deze worden ook door vleermuizen gebruikt. Ook in wilgen en populieren en in minder vitale bomen worden
46
Koeman en
2006-092
al op jongere leeftijd verblijfplaatsen aangetroffen in de vorm van rottingsholen, scheuren en stukken loshangende schors. In vitale bomen ontwikkelen zich in de regel pas verblijfplaatsen vanaf zo'n 50-80 jaar. Een groot aanbod aan verblijfplaatsen wordt over het algemeen pas aangetroffen in bosbestanden, bomenlanen, landgoederen en parken van meer dan 100 jaar oud. In het Nederlandse landschap zijn dergelijke gebieden slechts beperkt aanwezig en is het merendeel van de bomen relatief jong. Hierdoor zijn voor vleermuizen geschikte verblijfplaatsen in bomen schaars. Het is dan ook noodzakelijk dat er bij werkzaamheden in bosgebieden, bomenlanen, landgoederen, parken en op erven rekening wordt gehouden met de specifieke waarde van bomen met (potentiële) verblijfplaatsen voor vleermuizen en andere holtengebruikende diergroepen (vogels, insecten). In een groot deel van de in het onderzochte gebied aanwezige bebouwing kunnen in theorie verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Het gaat hierbij met name om de te verwachten aanwezigheid van de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. Bedreigingen bestaan uit sloop of verbouwing, waardoor verblijfplaatsen kunnen verdwijnen of ernstig kunnen worden verstoord. Een andere bedreiging bestaat uit de verlichting van de buitenkant van gebouwen met (potentiële) verblijfplaatsen van vleermuizen. Vleermuizen vermijden fel verlichte uitvliegopeningen. Een duidelijk voorbeeld van hoe het niet moet is de NH-kerk in Siddeburen. Deze kerk wordt rondom beschenen door niet minder dan 10 (!!!)grote halogeenlampen. Hierdoor is de waarde als potentiële verblijfplaats nagenoeg nihil. Men dient daarnaast te beseffen dat ook mensen negatief beïnvloedt worden door dergelijke felle verlichtingen. Niet voor niets wordt de roep om meer donkere plekken in Nederland steeds luider. .. Vogels De bijzondere soorten vogels in het plangebied komen voor in de verschillende, geïsoleerd gelegen bos-, grasland- en moerasgebiedjes. De hier omheen gelegen agrarische delen zijn over het algemeen zeer voedselrijk en worden intensief beheerd, wat niet bevorderlijk is voor het voorkomen van de meeste vogelsoorten. Bedreigingen voor de aanwezige soorten zijn een verdergaande versnippering en verkleining van de leefgebieden en de mogelijk uitbreiding van woningbouw in de aangrenzende open delen. Soorten als de broedende Blauwborst en Bruine kiekendief, maar ook overwinterende Grauwe en Blauwe kiekendieven maken gebruike van deze open delen, bijvoorbeeld ter hoogte van Denemarken en Tatjemaar. Negatieve effecten van de betemmingsplanwijziging op de aangetroffen beschermde vogelsoorten, in de vorm van verstoring en vernietiging van nesten, worden verwacht wanneer de aanwezige begroeing en bebouwing worden verwijderd gedurende de periode dat broedende exemplaren aanwezig zijn. Groene glazenmaker Krabbenscheer is van essentieel belang voor de voortplanting van Groene glazenmaker in het plangebied. In het Natura 2000 Doelendocument (LNV 2006) wordt gesproken van behoud en uitbreiding van meren met Krabbenscheer en fonteinkruiden (Habitattype 3150). Het habitattype is van internationaal belang. De betreffende vegetatie is niet gelegen in een Habitatrichtlijngebied, waardoor het bovenstaande niet van toepassing is. Door de aanwezigheid van Groene glazenmaker is men echter wel verplicht de
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
47
groeiplaats te behouden en te vergroten. Hierbij moet de waterkwaliteit worden gewaarborgd en dient intensief schonen in de omgeving van de Krabbenscheerpopulatie te worden voorkomen, omdat de soort dan niet aanslaat (Ketelaar 2000). Het Nieuwe Rijpmakanaal lijkt zich momenteel niet te ontwikkelingen richting een geschikt habitat. Hierdoor zijn kansen voor herstel of ontwikkeling van een populatie Groene glazenmaker bijzonder klein. De dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszone in het kader van de EU-habitatrichtlijn bevindt zich op 1 km afstand van het plangebied en zal waarschijnlijk geen negatieve effecten van mogelijk toekomstige ingrepen ondervinden. Bij ontwikkelingen zijn mogelijke negatieve effecten te verwachten voor de functie van verbindingszone tussen het Vogelrichtlijngebied 'Zuidlaardermeer' en het natuurontwikkelingsgebied van MiddenGroningen. Mogelijk zijn negatieve effecten op de EHS te verwachten indien verdere versnippering plaatsvindt.
Koeman en
4
2006-092
Conclusies en aanbevelingen
Het plangebied heeft voor het grootste deel een lage natuurwaarde en is van weinig belang voor beschermde planten- en diersoorten. Plaatselijk heeft het plangebied een redelijke tot zeer hoge waarde. Dit betreft met name geïsoleerde delen van het plangebied en het gebied van Midden-Groningen met de aangrenzende delen. Van een negatief effect op de flora en fauna in het plangebied is momenteel nauwelijks sprake. Het is niet bekend welke ingrepen plaats zullen vinden in het plangebied. Indien ontwikkelingen in de toekomst worden gepland dient men per geval de effecten op natuurwaarden te toetsen en hierbij, indien mogelijk, rekening te houden met de samenhang en waarde van de ecologisch verbindende strukturen. Indien watergangen in het plangebied worden verstoord zou dit kunnen leiden tot het lokaal verdwijnen van Zwanenbloem en tot verstoring en vernietiging van verblijfplaatsen van algemene soorten amfibieën. Deze planten en dieren zijn echter soorten van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora-en faunawet waarvoor sinds februari 2005 een algemene vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkeling. Nieuw aan te leggen waterpartijen bieden mogelijk nieuwe standplaatsen voor Zwanenbloem. Met de herinrichting van het gebied kan verstoring plaatsvinden van enkele algemene soorten zoogdieren als muizen, de Haas en de Ree en van vernietiging van holen van de Mol. Ook hierbij gaat het alleen om soorten waarvoor sinds februari 2005 een vrijstelling wordt verleend bij onder andere ruimtelijke ontwikkeling. De in het rapport aangeduide gebieden (met aangrenzende delen) met bijzondere en streng beschermde soorten planten en dieren dienen te worden ontzien bij planontwikkeling in de toekomst. Het betreft hier met name de aangrenzende delen rond Midden-Groningen en het Schildmeer en de gebieden rond de Baggerputten en het Nieuwe Rijpmakanaal. In het gebied komen verschillende soorten vleermuizen voor in zomer- en winterverblijfplaatsen en foerageer- en vlieggebieden. Indien de sloop van beplanting en bebouwing wordt uitgevoerd dient men door onderzoek aan te tonen of vleermuizen gebruik maken van een locatie. Aanbevolen wordt om de structuren in het gebied zo veel mogelijk te behouden en in de toekomst bij inrichting en bebouwing rekening te houden met het gebruik van het gebied (bebouwing, houtwallen, boomsingels, bomen en water) door vleermuizen. Negatieve effecten op de aangetroffen beschermde vogelsoorten, in de vorm van verstoring en vernietiging van nesten, worden verwacht wanneer eventuele toekomstige werkzaamheden plaatsvinden gedurende de periode dat broedende exemplaren aanwezig zijn. Om deze effecten te mitigeren wordt aanbevolen deze werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de broedperiode (voor de meeste vogels 15 maart - 15 juli). In de Flora- en faunawet wordt geen vast begrensde broedperiode gehanteerd. Indien een broedgeval zich voordoet wordt dit gekwalificeerd als broedperiode, ongeacht de datum. Daarom wordt tevens aanbevolen om kort voor aanvang van eventuele toekomstige werkzaamheden een inspectie uit te voeren op broedgevallen. Het plangebied bevat bijzondere vogelsoorten (Bijlage 1Urn 111). Aanbevolen wordt de broedgebieden van de betreffende soorten bij toekomstige planvorming te ontzien. Ten aanzien van de Groene glazenmaker in het plangebied wordt aanbevolen de kwaliteit van het water te behouden en verbeteren. Hierbij moet worden voorkomen dat de
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
49
Slachter Ae wordt aangesloten op het water bij Woudbloem. Het Nieuwe Rijpmakanaal lijkt zich momenteel niet te ontwikkelingen richting een geschikt habitat voor de Krabbenscheer en de Groene glazenmaker. Aanbevolen wordt de kwaliteit van het water zo mogelijk te verbeteren en het beheer gericht aan te pakken. Mocht er in de toekomst plannen ontstaan in de nabijheid van leefgebieden van de Groene glazenmaker (en hun habitat) dan kan het nodig zijn ontheffing aan te vragen en mitigerende en/of compenserende maatregelen uit te voeren. Hierbij wordt aanbevolen Krabbenscheer enkel te verplaatsen tijdens de periode dat er eieren of larven van de groene glazenmaker op de planten aanwezig zijn, tussen september en april (Vreeburg 2006). Als een verblijfplaats van de Groene glazenmaker wordt vernietigd of verstoord, dient men zeker te zijn dat op dat moment nieuwe of overige locaties met Krabbenscheer een zelfde of betere kwaliteit en geschikt leefgebied bieden als de locatie die aan plannen onderhevig is. De dichtstbijzijnde Speciale Beschermingszone in het kader van de EU-habitatrichtlijn bevindt zich op 1 km afstand van het plangebied en zal waarschijnlijk geen negatieve effecten van mogelijke toekomstige ingrepen ondervinden. Hierbij dient men in de toekomst rekening te houden met de functie van verbindingszone tussen de speciale beschermingszone ten zuidwesten van het plangebied en het natuurontwikkelingsgebied van Midden-Groningen. Versnippering van de (grotendeels nog te ontwikkelen) Ecologische Hoofdstructuur door het plangebied dient bij inrichtingsplannen te worden uitgesloten. Er bestaat momenteel geen directe noodzaak voor het aanvragen van ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet. Indien er in de toekomst plannen worden gemaakt dient men de effecten op natuurwaarden per betreffende locatie te toetsen aan de Flora- en faunawet.
50
Koeman en
2006-092
Aanvraag ontheffingen Een ontheffingsaanvraag ex artikel 75 van de Flora- en Faunawet moet u indienen bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV (Postbus 1191, 3300 BO Dordrecht). Houd rekening met een beoordelingstijd van enkele maanden. Een formulier voor een ontheffingsaanvraag is kosteloos te krijgen bij het Ministerie van LNV, tel: 0800 - 2233322. Het formulier kan ook als volgt worden gedownload: ga naar www.hetlnvloket.nl en volg deze stappen: Onderwerpen (in taakbalk, boven in uw scherm) Vergunning/ Verklaring Bij kies uw onderwerp kies: Flora- en faunawet Download aanvraagformulier 'ontheffing voor ruimtelijke ingrepen'
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
5
51
Literatuur
Anonymus. 1979. Richtlijn 70/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand. Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 103 van 25/04/1979: 1-18. Anonymus. 1992. Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 206 van 22/07/1992: 7-50. Anonymus. 1998. Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten (Flora- en faunawet). Staatsblad 402: 1-37. Anonymus. 2000. Besluit van 28 november 2000, houdende aanwijzing van dier- en plantensoorten ingevolge de Flora- en faunawet (Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet). staatsblad 523: 1-11. Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff, 2001. Handboek Natuurdoeltypen. Tweede, geheel herziene editie. Rapport Expertisecentrum LNV nr. 2001/020, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Berg, G.J., R. Bijkerk, C.A. Bultstra, O.W.M. Duijts. 2004. Biologische monitoring Waterschap Hunze en Aa's. Ecologisch onderzoek van vennen, plassen en kanalen in deelgebied Noord, meetjaar 2003. Rapport 2004-41, Bureau Koeman en Bijkerk, Haren. Bijkerk, W. 2004. Vegetatiekartering in Oost-Groningen van de objecten Baggerputten, De Wiede en het Adriaan Tripbos (2003). A&W-rapport 476. Altenburg & Wymenga, ecologisch onderzoek bv, Veenwouden. de Boer, P. 1994. Broedvogels van het Schildmeer in 1994. Vereniging Avifauna Groningen, Groningen. Douwes, R. 1995. Verslag van de vegetatiecartering van de oeverlanden van het Schildmeer, september 1994 (inclusief lijsten van de aangetroffen plantensoorten, mossen en paddestoelen). Staatsbosbeheer/ Ministerie van Landbouw, Natuurrbeheer en Visserij. Gerlach, G. 2004. Rapport visserijkundig onderzoek Schildmeer bij Steendam, op 26, 27 en 28 november 2003, uitgevoerd in opdracht van de Hengelsportfederatie Groningen-Drenthe. VO. 5045-04/2004. Goedhart, A.F.F. 1998. Vogel- en Habitatrichtlijn: de juridische meerwaarde in Nederland. De Levende Natuur 99: 208-211. Herk, Kok van., A. Aprtroot. 2004. Veldgids Korstmossen. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Jongman, M. 2003. Vegetatiekartering Oeverlanden Schildmeer (object Duurswold) 2002. EGG consult, Jongman ecologisch advies, Groningen. Rapportnummer EGG-mj 439-1. In opdracht van Staatsbosbeheer Regio Groningen-Drenthe. Ketelaar, R. & B. van de Wetering. 2000. Herstelplan groene glazenmaker in Groningen. Rapport VS2000.21, De Vlinderstichting, Wageningen. Koelman, R.M., 2003a. Natuurtoets Harkstede 2003; vleermuizen. Rapport van de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Arnhem. Koelman, R.M., 2003b. Natuurtoets Schildwolde-Schatterswold; vleermuizenRapport van de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Arnhem. Koelman, R.M., 2004. Vleermuizen op het landgoed De Fraeylemaborg te Slochteren. Een overzicht van de periode 1990-2004. VZZ-rapport nummer 2004.043. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. Limpens, H.J.G.A., K. Mostert & W. Bongers (red.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. LNV. 2004. Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van ... , TRCJZ/200415727, houdende vaststelling van rode lijsten flora en fauna. LNV. 2006. Natura 2000 doelendocument - hoofddocument. Ministerie van LNV, juni 2006.
52
Koeman en
2006-092
Luijten, L. 2004. RAVON Vissenweekend Midden-Groningen 2000. Publicatiebureau Stichting RAVON/ Staatsbosbeheer, Nijmegen/ Midwolda. Meijden, R. van der. 2005. Heukels' Flora van Nederland. Wolters-Noordhoff bv Groninge/Houten. Meijering, J. 1993. Het octopus model. Uitbreiding van de stad Groningen. Noorderbreedte 93-133, jaargang 17, nr 4. Molen, H. van der, 1994. Verspreidingsatlas van de Groninger zoogdieren. Provincie Groningen. Osieck, E.R. 1998. Natura 2000: Naar een Europees netwerk van beschermde gebieden. De Levende Natuur 99: 224-231. Provincie Groningen, 2004. Uitvoering Flora- en faunawet in de provincie Groningen. Evaluatienotitie. Gedeputeerde Staten der provincie Groningen. Vreeburg, S.N.J. 2006. Ontheffing FF/75C/2006/0041. Dienst Regelingen, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Tonckens, J., M. Wallink. 2005. Quick-scan Flora en Fauna 17 baggerdepots in de provincie Groningen. In opdracht van Arcadis Regio BV, Assen. Tonckens Ecologie, Groningen. van Tooren, B.F., J. Dewyspelaere, W.J.R. de Wijs, K. Decleer, M. De Wilde & J.B.M. Thissen. 1998. Beschermde habitats en soorten in Nederland en Vlaanderen. De Levende Natuur 99: 212-217. Werkgroep Natuur en Landschap Duurswold, http://www.werkgroepnld.ni.
53
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Bijlage 1
Waargenomen soorten in het plangebied en hun beschermingsstatus
Alle vermelde soorten zijn waargenomen in het plangebied tijdens het veldbezoek in juni, juli en augustus 2006 of door Staatsbosbeheer (*). Van de waargenomen vaatplanten is slechts een beperkt aantal kenmerkende soorten vermeld. Onder de niet vermelde planten bevonden zich geen beschermde soorten. FF: nummer= nummer van de tabel uit AMvB artikel 75 Flora- en faunawet waarin een onder deze wet beschermde soort is opgenomen. Vogels zijn niet in één van de tabellen van de Flora- en faunawet opgenomen en zijn aangegeven met +; Hab: + = soort wordt vermeld op bijlage 2 of 4 van de EU-Habitatrichtlijn; Vog: + = soort is beschermd onder de EU-Vogelrichtlijn; RL: nummer = status van soort met vermelding op de Nederlandse Rode Lijst; 0 = uitgestorven op wereldschaal, 1 = in het wild uitgestorven op wereldschaal, 2 =verdwenen uit Nederland, 3 = in het wild verdwenen uit Nederland, 4 =ernstig bedreigd, 5 =bedreigd, 6 =kwetsbaar, 7 =gevoelig (LNV 2004). Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
FF
Hab
Vog
RL
bijzonderheden
1 Dorpenlint Slochteren
Vaatplanten Biezenknoppen Bultkroos Echte koekoeksbloem Gele lis Grote ratelaar Grote waterweegbree Klein kroos Liesgras Pijlkruid Pinksterbloem Pitrus Puntkroos Riet Zwanenbloem
Juncus conglomeratus Lemna gibba Silene f/os-cuculi Iris pseudacorus Rhinanthus angustifo/ius Alisma plantago-aquatica Lemna minor Glyceria maxima Sagittaria sagittifolia Cardamine pratensis Juncus effusus Lemna trisu/ca Phragmites australis Butomus umbel/atus
Korstmossen Donker landkaartmos
Rhizocarpon reductum
Zoogdieren Haas Mol Ree
Lepus europaeus Talpa europaea Capreolus capreolus
Vogels Aalscholver Bergeend Blauwe reiger Boerenzwaluw Boomkruiper Bosruiter Braamsluiper Buizerd Ekster Fazant Fitis Fuut Geelgors Gele kwikstaart Gierzwaluw Goudvink Grasmus
Phalacrocorax carbo Tadorna tadorna Ardea cinerea Hirundo rustica Certhia brachydactyla Tringa glareola Sylvia curruca Buteo buteo Pica pica Phasianus colchicus Phyl/oscopus trochilus Podiceps cristatus Emberiza citrinella Motacilla flava Apusapus Pyrrhula pyrrhula Sylvia communis
algemeen in sloten
+ + + + + + + + + + + + + + + + +
langsvliegend
7
7
broed broed gehoord langsvliegend broed broed broed broed broed gehoord broed vlakbij in polder gehoord broed
54
2006-092
Koeman en
Wetenschappelijke naam
FF
Graspieper Grauwe vliegenvanger Groene specht Groenling Grote bonte specht Grote lijster Grutto Havik Heggemus Houtduif Huismus Huiszwaluw Kauw Kemphaan Kievit Kleine bonte specht Kleine karekiet Kleine mantelmeeuw Kneu Knobbelzwaan Koekoek Kokmeeuw Koolmees Kraai Kwartel Meerkoet Merel Oeverzwaluw Pimpelmees Putter Rietgors Rietzanger Ringmus Roodborst Sperwer Spotvogel Spreeuw Staartmees Stormmeeuw Tjiftjaf Torenvalk Tuinfluiter Tureluur Turkse tortel Veldleeuwerik Vink Visdief Vlaamse gaai Waterhoen Wilde eend Winterkoning Witte kwikstaart Wulp Zanglijster Zomertortel Zwarte roodstaart Zwartkop
Anthus pratensis Muscicapa striata Pieus viridis Carduelis chloris Dendrocopos major Turdus viscivorus Limosa limosa Accipiter gentilis Prune/la modularis Co/umba palumbus Passer domesticus Delichon urbica Corvus monedu/a Philomachus pugnax Vanellus vanellus Dendrocopos minor Acrocepha/us scirpaceus Larus fuscus Cardue/is cannabina Cygnus olor Cuculus canorus Larus ridibundus Parus major Corvus corone Coturnix cotumix Fu/ica atra Turdus merula Riparia riparia Parus caeruleus Carduelis carduelis Emberiza schoeniclus Acrocephalus schoenobaenus Passer montanus Erithacus rubecu/a Accipiter nisus Hippo/ais icterina Sturnus vu/garis Aegitha/os caudatus Larus canus Phylloscopus collybita Fa/co tinnunculus Sylvia borin Tringa totanus Streptope/ia decaocto Alauda arvensis Fringilla coelebs Sterna hirundo Garrulus g/andarius Gallinula chloropus Anas platyrhynchos Troglodytes trog/odytes Motaci//a alba Numenius arquata Turdus philome/os Streptopelia turtur Phoenicurus ochruros Sylvia atricapilla
+ + + + + + + + + +
7 7
+
7 7
Amfibieën Bruine kikker Gewone pad Groene kikker complex Meerkikker
Rana temporaria Bufo bufo Rana esculenta (synklepton) Rana ridibunda
Vlinders Atalanta Bont zandoogje Boomblauwtje Bruin zandoogje Dagpauwoog
Vanessa atalanta Pararge aegeria Ce/astrina argiolus Maniola jurtina lnachis io
+ + + + + + + +
Hab
Vog
RL
Nederlandse naam
6
7
+
4
bijzonderheden broed vlakbij in polder broed gehoord broed broed broed broed broed broed broed broed broed broed broed? broed? broed broed?
7
+
+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
6
7
7
7 7 +
6
+ +
+ + +
+ + + + +
broed broed gehoord (250-586) broed broed langsvliegend broed broed vlakbij Schildmeer broed broed broed broed broed broed broed broed broed broed broed broed? broed broed in de polder broed
6
broed broed broed broed broed broed broed langsvliegend broed broed
55
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Distelvlinder Groot koolwitje lcarusblauwtje Klein geaderd witje Klein koolwitje Kleine vos Koevinkje Landkaartje Oranjetipje Rotsvlinder
Vanessa cardui Pieris brassicae Polyommatus icarus Pieris napi Pieris rapae Aglais urticae Aphantopus hyperantus Araschnia /evana Anthocharis cardamines Lasiommata maera
Libellen Azuurwaterjuffer Blauwe glazenmaker Bloedrode heidelibel Geelvlekheidelibel Gewone oeverlibel Gewone pantserjuffer Grote keizerlibel Grote roodoogjuffer Kleine roodoogjuffer Lantaarntje Paardenbijter Steenrode heidelibel Variabele waterjuffer Viervlek Vuurjuffer Zwarte heidelibel
Coenagrion puel/a Aeshna cyanea Sympetrum sanguineum Sympetrum flaveo/um Orthetrum cancellatum Lestes sponsa Anax imperator Erythromma najas Erythromma viridu/um lschnura elegans Aeshna mixta Sympetrum vulgatum Coenagrion pulchellum Libel/ula quadrimaculata Pyrrhosoma nymphula Sympetrum danae
Sprinkhanen Bruine sprinkhaan Grote groene sabelsprinkhaan Kustsprinkhaan
Chorthippus brunneus Tettigonia viridissima Chorthippus albomarginatus
FF
Hab
Vog
RL
bijzonderheden
2 Slochteren west Vaatplanten Pijlkruid Pluimzegge Zwanenbloem
Sagittaria sagittifo/ia Carex paniculata Butomus umbellatus
Zoogdieren Haas Mol Ree
Lepus europaeus Talpa europaea Capreo/us capreo/us
Vogels Aalscholver Blauwborst Boomkruiper Bosrietzanger Bosruiter Bruine kiekendief Buizerd Fitis Grasmus Grauwe gans Grauwe vliegenvanger Grote bonte specht Havik Kemphaan Kievit Kleine bonte specht Kleine karekiet
Phalacrocorax carbo Luscinia svecica Certhia brachydactyla Acrocephalus palustris Tringa glareola Circus aeruginosus Buteo buteo Phylloscopus trochilus Sylvia communis Anseranser Muscicapa striata Dendrocopos major Accipiter gentilis Philomachus pugnax Vane//us vanellus Dendrocopos minor Acrocephalus scirpaceus
+ + + + + + + + + + + + + + + +
Kleine plevier Kluut Kokmeeuw Koolmees
Charadrius dubius Recurvirostra avosetta Larus ridibundus Parus major
+ + + +
+
Nieuwe Rijpmakanaal
+
groep rondvliegend
7
+
4
+
+
broed Nieuwe Rijpmakanaal zuiden van Schildmeer
56
2006-092
Koeman en
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
FF
Kwartel Lepelaar Meerkoet Pimpelmees Rietgors Rietzanger Smient Sperwer Tjiftjaf Torenvalk Tuinfluiter Visdief Witgatje Zwartkop
Coturnix coturnix Platalea leucorodia Fu/ica atra Parus caeruleus Emberiza schoeniclus Acrocepha/us schoenobaenus Anas pene/ope Accipiter nisus Phylloscopus col/ybita Fa/co tinnunculus Sylvia borin Sterna hirundo Tringa ochropus Sylvia atricapil/a
+ + + + + + + + + + + + +
Amfibieën Bruine kikker Gewone pad Groene kikker complex Meerkikker
Rana temporaria Bufo bufo Rana esculenta (synklepton) Rana ridibunda
Vlinders Bont zandoogje Groot koolwitje lcarusblauwtje Klein geaderd witje Klein koolwitje Koevinkje Landkaartje Zwartsprietdikkopje
Pararge aegeria Pieris brassicae Po/yommatus icarus Pieris napi Pieris rapae Aphantopus hyperantus Araschnia levana Thymelicus lineola
Libellen Azuurwaterjuffer Blauwe glazenmaker Bloedrode heidelibel Geelvlekheidelibel Gewone pantserjuffer Groene glazenmaker Grote roodoogjuffer Lantaarntje Paardenbijter Platbuik Steenrode heidelibel Variabele waterjuffer Viervlek Vuurjuffer Watersnuffel Zwarte heidelibel
Coenagrion puel/a Aeshna cyanea Sympetrum sanguineum Sympetrum flaveolum Lestes sponsa Aeshna viridis Erythromma najas /schnura e/egans Aeshna mixta Libel/ula depressa Sympetrum vulgatum Coenagrion pulchellum Libellula quadrimaculata Pyrrhosoma nymphula Enal/agma cyathigerum Sympetrum danae
Sprinkhanen Bruine sprinkhaan Grote groene sabelsprinkhaan Kustsprinkhaan
Chorthippus brunneus Tettigonia viridissima Chorthippus albomarginatus
Hab
Vog
RL
bijzonderheden Nieuwe Rijpmakanaal
+
Nieuwe Rijpmakanaal
+
6
+
3
5
4
nabij Woudbloem
3 Taf ernaar Vogels Aalscholver Baardmannetje Bergeend Blauwe kiekendief Blauwe reiger Boerenzwaluw Bosrietzanger Bosruiter Bruine kiekendief Buizerd Dodaars Ekster
Phalacrocorax carbo Panurus biarmicus Tadorna tadorna Circus cyaneus Ardea cinerea Hirundo rustica Acrocepha/us pa/ustris Tringa glareola Circus aeruginosus Buteo buteo Tachybaptus ruficollis Pica pica
+ + + + + + + + + + + +
broed
+
7
mannetje foeragerend broed
7
+
broed broed
57
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
FF
Fazant Fitis Geelgors Gele kwikstaart Graspieper Grauwe gans Groenling Groenpootruiter Grote bonte specht Grutto Havik Holeduif Houtduif Huismus Huiszwaluw Kemphaan Kievit Kleine karekiet Kleine mantelmeeuw Kleine plevier Kneu Koekoek Kokmeeuw Kraai Krakeend Kuifeend Kwartel Lepelaar Meerkoet Oeverloper Oeverzwaluw Poel ruiter Porseleinhoen Putter Regenwulp Rietgors Rietzanger Ringmus Roerdomp Scholekster Slobeend Smient Sperwer Spreeuw Sprinkhaanzanger Stormmeeuw Tjiftjaf Torenvalk Tureluur Turkse tortel Veldleeuwerik Visdief Vlaamse gaai Waterhoen Waterral Watersnip Wilde eend Witgatje Witte kwikstaart Wulp Zilvermeeuw Zwarte ruiter
Phasianus colchicus Phylloscopus trochilus Emberiza citrinella Motacil/a flava Anthus pratensis Anseranser Carduelis chloris Tringa nebularia Dendrocopos major Limosa limosa Accipiter gentilis Columba oenas Columba palumbus Passer domesticus Delichon urbica Philomachus pugnax Vane/lus vanellus Acrocephalus scirpaceus Larus fuscus Charadrius dubius Carduelis cannabina Cucu/us canorus Larus ridibundus Corvus corone Anas strepera Aythya fuligula Coturnix cotumix Platalea leucorodia Fulica atra Actitis hypoleucos Riparia riparia Tringa stagnatilis Porzana porzana Carduelis cardue/is Numenius phaeopus Emberiza schoeniclus Acrocephalus schoenobaenus Passer montanus Botaurus stellaris Haematopus ostralegus Anas clypeata Anas penelope Accipiter nisus Sturnus vulgaris Locustella naevia Larus canus Phylloscopus collybita Fa/co tinnunculus Tringa totanus Streptope/ia decaocto Alauda arvensis Sterna hirundo Garru/us glandarius Gallinula chloropus Ra/lus aquaticus Gallinago ga/linago Anas platyrhynchos Tringa ochropus Motacil/a a/ba Numenius arquata Larus argentatus Tringa erythropus
+ + + + + + + + +
Amfibieën Bruine kikker Gewone pad Groene kikker complex
Rana temporaria Bufo bufo Rana esculenta (synklepton)
Vlinders Atalanta
Vanessa atalanta
Hab
Vog
7 7
bijzonderheden
broed broed
7
+ +
+ + + + + +
RL
7 7 +
4
+
+ +
broed
+
7
+ + + +
6
broed
+
+ + + + +
gehoord rust/foeragerend
+
+
+ + + + + + + + + + +
+
6
1 x in juli broed 3 juvenielen
broed
7 +
5
broed
6
broed
+
+ + + +
7
+
+ + + +
+ + + + + + + +
+
7 +
broed
6
5
broed broed
58
2006-092
Koeman en
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Dagpauwoog Distelvlinder Groot koolwitje lcarusblauwtje Klein geaderd witje Klein koolwitje Kleine vos Zwartsprietdikkopje
lnachis io Vanessa cardui Pieris brassicae Po/yommatus icarus Pieris napi Pieris rapae Aglais urticae Thymelicus lineola
Libellen Blauwe glazenmaker Bloedrode heidelibel Geelvlekheidelibel Gewone oeverlibel Grote keizerlibel Grote roodoogjuffer Kleine roodoogjuffer Lantaarntje Paardenbijter Platbuik Steenrode heidelibel
Aeshna cyanea Sympetrum sanguineum Sympetrum flaveolum Orthetrum cance/latum Anax imperator Erythromma najas Erythromma viridulum lschnura e/egans Aeshna mixta Libe/lula depressa Sympetrum vulgatum
Sprinkhanen Bruine sprinkhaan Gewoon spitskopje Grote groene sabelsprinkhaan Kustsprinkhaan
Chorthippus brunneus Conocephalus dorsalis Tettigonia viridissima Chorthippus albomarginatus
FF
Hab
Vog
RL
bijzonderheden
4 Slochteren oost Vaatplanten Bultkroos Grote egelskop Klein kroos Kleine egelskop Pluimzegge Puntkroos Zand blauwtje Zwanenbloem
Lemna gibba Sparganium erectum Lemna minor Sparganium emersum Carex panicu/ata Lemna trisulca Jasione montana Butomus umbellatus
Vogels Fazant Grasmus Grauwe vliegenvanger Koekoek Koolmees Kwartel Meerkoet Oeverzwaluw Patrijs Pimpelmees Visdief Waterhoen Winterkoning
Phasianus colchicus Sylvia communis Muscicapa striata Cucu/us canorus Parus major Coturnix coturnix Fu/ica atra Riparia riparia Perdix perdix Parus caeruleus Sterna hirundo Ga//inula chloropus Trog/odytes trog/odytes
Libellen Bloedrode heidelibel Grote roodoogjuffer Lantaarntje Paardenbijter Steenrode heidelibel Zwarte heidelibel
Sympetrum sanguineum Erythromma najas /schnura e/egans Aeshna mixta Sympetrum vulgatum Sympetrum danae
+ + + + + + + + + + + + +
7 6 gehoord 251-583
6
+
100 op Wilderhofsterweg paartje
6
5 Slochteren centrum Vaatplanten Groot blaasjeskruid Krabbenscheer
Utricularia vulgaris Stratiotes aloides
7
Woudbloem AC 250009-587133
59
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Zwanenbloem
Butomus umbellatus
FF
Hab
Vog
RL
bijzonderheden
Zoogdieren Erinaceus europaeus Lepus europaeus Talpa europaea Capreolus capreolus
Egel Haas Mol Ree
Vogels Bergeend Bosruiter Buizerd Geelgors Gele kwikstaart Grasmus Graspieper Groenpootruiter Grutto Havik IJsvogel Kuifeend
Tadorna tadorna Tringa glareola Buteo buteo Emberiza citrinella Motacil/a f/ava Sylvia communis Anthus pratensis Tringa nebularia Limosa fimose Accipiter gentilis Alcedo atthis Aythya fuligula
+ + + + + + + + + + + +
Kwartel Lepelaar Meerkoet Purperreiger Reuzenstern Ruigpootbuizerd Slobeend Sperwer Torenvalk Tuinfluiter Waterhoen Witgatje Wulp Zwartkop
Coturnix coturnix Platalea /eucorodia Fulica atra Ardea purpurea Sterna caspia Buteo lagopus Anas c/ypeata Accipiter nisus Fa/co tinnuncu/us Sylvia borin Gallinula chloropus Tringa ochropus Numenius arquata Sylvia atricapi/la
+ +
7
broed
7
broed
7 +
gehoord broed rond Denemarken langsvliegend tot 20 indiv.
+
+ + +
+ + +
+
5
Woudbloem Woudbloem langsvliegend
6
+ + + + +
+
broed
+
Libellen Azuurwaterjuffer Blauwe glazenmaker Bloedrode heidelibel Bruine glazenmaker Bruinrode heidelibel Geelvlekheidelibel Gevlekte witsnuitlibel * Gewone oeverlibel Gewone pantserjuffer Groene glazenmaker Grote keizerlibel Paardenbijter Platbuik Steenrode heidelibel Variabele waterjuffer Viervlak Vroege glazenmaker Vuurjuffer Watersnuffel Zwarte heidelibel
Coenagrion puel/a Aeshna cyanea Sympetrum sanguineum Aeshna grandis Sympetrum striolatum Sympetrum f/aveolum Leucorrhinia pectoralis * Orthetrum cancellatum Lestes sponsa Aeshna viridis Anax imperator Aeshna mixta Libel/ula depressa Sympetrum vu/gatum Coenagrion pulchellum Libel/ula quadrimaculata Aeshna isosce/es Pyrrhosoma nymphula Enallagma cyathigerum Sympetrum danae
Sprinkhanen Bruine sprinkhaan Gewoon spitskopje Grote groene sabelsprinkhaan
6 Ba
Chorthippus brunneus Conocephalus dorsa/is Tettigonia viridissima
er utten
Vaatplanten Biezenknoppen Blaartrekkende boterbloem
Juncus conglomeratus Ranunculus sceleratus
grens bij Woudbloem
3
2
5
2005 1 exx Woudbloem
3
4
5
grens bij Woudbloem
6
grens bij Woudbloem
60
2006-092
Koeman en
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Blauwe zegge Brede orchis Dwergzegge Echte koekoeksbloem Echte valeriaan Gele lis Gele plomp Gewone waterbies Grote egelskop Grote ratelaar Grote waterweegbree Hazezegge Hen neg ras Hoge cyperzegge Holpijp Kale jonker Kalmoes Kikkerbeet Kleine ratelaar Kleine zonnedauw Knol rus Liesgras Moerasvergeet-mij-nietje Moerasviooltje Moeraswalstro Moeraswolfsklauw Pijlkruid Pitrus Pluimzegge Riet Snavelzegge Speenkruid Sterzegge Tormentil Wateraardbei Waterdrieblad Waterviolier Witte waterlelie Zeegroene muur Zilverschoon Zompzegge
Carex panicea Dactylorhiza majalis subsp. majalis Carex oederi subsp. oederi Silene flos-cuculi Valeriana officinalis Iris pseudacorus Nuphar lutea Eleocharis palustris Sparganium erectum subsp. erectum Rhinanthus angustifolius Alisma plantago-aquatica Carex ovalis Ca/amagrostis canescens Carex pseudocyperus Equisetum fluviatile Cirsium palustre Acorus calamus Hydrocharis morsus-ranae Rhinanthus minor Drosera intermedia Juncus bulbosus Glyceria maxima Myosotis scorpioides Viola palustris Galium palustre Lycopodiella inundata Sagittaria sagittifolia Juncus effusus Carex paniculata Phragmites australis Carex rostrata Ranunculus ficaria Carex echinata Potentil/a erecta Comarum palustris Menyanthes trifoliata Hottonia palustris Nymphaea a/ba Stel/aria palustris Potentilla anserina Carex curta
Zoogdieren Haas Mol Ree Tweekleurige bosspitsmuis
Lepus europaeus Ta/pa europaea Capreolus capreolus Sorex coronatus
Vogels Aalscholver Appelvink Barmsijs Blauwe kiekendief Blauwe reiger Boerenzwaluw Boomkruiper Boompieper Boomvalk Bosrietzanger Bosruiter Braamsluiper Buizerd Ekster Fazant Fitis Geelgors Gekraagde roodstaart Gele kwikstaart Gierzwaluw Goudvink
Phalacrocorax carbo Coccothraustes coccothraustes Carduelis flammea Circus cyaneus Ardea cinerea Hirundo rustica Certhia brachydactyla Anthus trivia/is Fa/co subbuteo Acrocephalus palustris Tringa glareola Sylvia curruca Buteobuteo Pica pica Phasianus co/chicus Phylloscopus trochilus Emberiza citrinella Phoenicurus phoenicurus Motacil/a flava Apus apus Pyrrhula pyrrhula
FF
Hab
Vog
RL
2
7 7
2
7 7
bijzonderheden
... ... ...
... ...
...
...
...
7
broed vermoedelijk langsvliegend langsvliegend
7
langsvliegend
...
... ... ...
6
...
...
...
... ...
...
...
... ... ...
7
broed vermoedelijk langsvliegend broed langsvliegend gehoord omgeving broed broed broed broed in omgeving broed in omgeving langsvliegend langsvliegend broed
61
Toetsing Flora- en faunawet- Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
FF
Grasmus Graspieper Grauwe vliegenvanger Groene specht Groenling Groenpootruiter Grote bonte specht Grote lijster Havik Heggemus Houtduif Huismus Huiszwaluw Kauw Kievit Kleine bonte specht Kleine karekiet Kleine mantelmeeuw Kneu Koekoek Kokmeeuw Koolmees Kraai Meerkoet Merel Oeverzwaluw Pimpelmees Putter Rietgors Rietzanger Ringmus Roodborst Sperwer Spotvogel Spreeuw Sprinkhaanzanger Staartmees Stormmeeuw Tjiftjaf Torenvalk Tuinfluiter Turkse tortel Veldleeuwerik Vink Vlaamse gaai Waterhoen Wespendief Wilde eend Winterkoning Witgatje Witte kwikstaart Wulp Zanglijster Zilvermeeuw Zwartkop
Sylvia communis Anthus pratensis Muscicapa striata Pieus viridis Carduelis chloris Tringa nebularia Dendrocopos major Turdus viscivorus Accipiter gentilis Prune/la modularis Columba palumbus Passer domesticus Delichon urbica Corvus monedula Vanellus vanel/us Dendrocopos minor Acrocephalus scirpaceus Larus fuscus Carduelis cannabina Cuculus canorus Larus ridibundus Parus major Corvus corone Fulica atra Turdus merula Riparia riparia Parus caeruleus Carduelis carduelis Emberiza schoeniclus Acrocephalus schoenobaenus Passer montanus Erithacus rubecula Accipiter nisus Hippo/ais icterina Sturnus vulgaris Locustel/a naevia Aegithalos caudatus Larus canus Phyl/oscopus collybita Fa/co tinnunculus Sylvia borin Streptopelia decaocto A/auda arvensis Fringil/a coelebs Garrulus glandarius Gallinula ch/oropus Pernis apivorus Anas platyrhynchos Trog/odytes troglodytes Tringa ochropus Motacilla alba Numenius arquata Turdus phi/omelos Larus argentatus Sylvia atn'capi/la
+ + + + + + + + + + + + + + + +
Amfibieën Bruine kikker Gewone pad Groene kikker complex Meerkikker
Rana temporaria Bufo bufo Rana esculenta (synklepton) Rana ridibunda
Vlinders Atalanta Bont zandoogje Boomblauwtje Bruin zandoogje Citroenvlinder Dagpauwoog Distelvlinder
Vanessa atalanta Pararge aegeria Celastrina argiolus Maniola jurtina Gonepteryx rhamni lnachis io Vanessa cardui
Hab
Vog
RL
7 7 6
7 7
+
+ + + + + + + + + + + + + + +
7
bijzonderheden broed? broed in omgeving broed gehoord broed langsvliegend broed broed? broed? vaak gezien broed broed in de omgeving langsvliegend langsvliegend langsvliegend broed broed langsvliegend langsvliegend
6 langsvliegend broed broed? Langsvliegend
7
+
7
+ +
+ + +
+ + +
+
7
+ + +
broed langsvliegend broed langsvliegend gehoord broed broed broed broed? vaak gezien broed? vaak gehoord broed broed groepje gezien langsvliegend broed broed? vaak gezien broed broed broed in omgeving broed broed
+ + +
+ + + + + +
+
+
langsvliegend broed langsvliegend broed in omgeving langsvliegend broed langsvliegend broed
62
Koeman en
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Gehakkelde aurelia Groot dikkopje Groot koolwitje lcarusblauwtje Klein geaderd witje Klein koolwitje Kleine vos Kleine vuurvlinder Koevinkje Landkaartje Oranjetipje Rotsvlinder Zwartsprietdikkopje
Po/ygonia c-album Och/odes venata Pieris brassicae Po/yommatus icarus Pieris napi Pieris rapae Aglais urticae Lycaena phlaeas Aphantopus hyperantus Araschnia levana Anthocharis cardamines Lasiommata maera Thymelicus lineola
Libellen Azuurwaterjuffer Blauwe glazenmaker Bloedrode heidelibel Bruine glazenmaker Bruinrode heidelibel Geelvlekheidelibel Gewone oeverlibel Gewone pantserjuffer Glassnijder Grote keizerlibel Grote roodoogjuffer Houtpantserjuffer Kleine roodoogjuffer Lantaarntje Metaalglanslibel Noordse witsnuitlibel Paardenbijter Platbuik Smaragd libel Steenrode heidelibel Variabele waterjuffer Viervlek Vroege glazenmaker Vuurjuffer Zwarte heidelibel
Coenagrion puel/a Aeshna cyanea Sympetrum sanguineum Aeshna grandis Sympetrum striolatum Sympetrum f/aveolum Orthetrum cancel/atum Lestes sponsa Brachytron pratense Anax imperator Erythromma najas Lestes viridis Erythromma viridulum lschnura elegans Somatochlora metal/ica Leucorrhinia rubicunda Aeshna mixta Libellula depressa Cordulia aenea Sympetrum vulgatum Coenagrion pulchellum Libel/u/a quadrimaculata Aeshna isosceles Pyrrhosoma nymphula Sympetrum danae
Sprinkhanen Bruine sprinkhaan Gewoon doorntje Gewoon spitskopje Greppelsprinkhaan Grote groene sabelsprinkhaan Kustsprinkhaan
Chorthippus brunneus Tetrix undulata Conocephalus dorsalis Metrioptera roeselii Tettigonia viridissima Chorthippus albomarginatus
Zweefvliegen Bessenzweefvlieg
Syrphus ribesii
7 Harkstede zuid Vaatplanten Biezenknoppen Blaartrekkende boterbloem Boerenwormkruid Echte valeriaan Grasmuur Grote wederik Knolrus Koninginnekruid Moerasandoorn Pitrus Reuzen berenklauw Ruige zegge Vogels
Juncus conglomeratus Ranunculus sce/eratus Tanacetum vu/gare Va/eriana officina/is Stel/aria graminea Lysimachia vulgaris Juncus bulbosus Eupatorium canabinum Stachys palustris Juncus effusus Herac/eum mantegazzianum Carex hirta
FF
Hab
Vog
2006-092
RL
6
6
bijzonderheden
63
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
FF
Baardmannetje Bosrietzanger Bosruiter Bruine kiekendief Groene specht Kleine karekiet Kokmeeuw Koolmees Meerkoet Pimpelmees Rietgors Rietzanger Visdief Waterhoen Witgatje Zilvermeeuw
Panurus biarmicus Acrocepha/us palustris Tringa glareola Circus aeruginosus Pieus viridis Acrocephalus scirpaceus Larus ridibundus Parus major Fu/ica atra Parus caeruleus Emberiza schoeniclus Acrocephalus schoenobaenus Sterna hirundo Gallinula chloropus Tringa ochropus Larus argentatus
+ + + + + + + + + + + + + + + +
Libellen Azuurwaterjuffer Grote roodoogjuffer Lantaarntje Platbuik Variabele waterjuffer
Coenagrion puella Erythromma najas lschnura elegans Libellula depressa Coenagrion pulchel/um
Hab
Vog
RL
bijzonderheden 1 gehoord broed
+ 6 broed
broed
+
6
8 Bloemhofbru Vaatplanten Echte valeriaan Kikkerbeet Zwanenbloem
Valeriana officina/is Hydrocharis morsus-ranae Butomus umbellatus
Zoogdieren Mol Ree
Talpa europaea Capreo/us capreolus
Vogels Aalscholver Bosrietzanger Bruine kiekendief Buizerd Fitis Grauwe vliegenvanger Grote bonte specht Havik Kleine bonte specht Kleine karekiet Sperwer Tjiftjaf
Phalacrocorax carbo Acrocephalus palustris Circus aeruginosus Buteo buteo Phyl/oscopus trochi/us Muscicapa striata Dendrocopos major Accipiter gentilis Oendrocopos minor Acrocepha/us scirpaceus Accipiter nisus Phyl!oscopus col/ybita
Amfibieën Groene kikker complex Meerkikker
Rana esculenta (synklepton) Rana ridibunda
Libellen Azuurwaterjuffer Gewone oeverlibel Lantaarntje Platbuik Variabele wate~uffer Vuurjuffer
Coenagrion puella Orthetrum cancel/atum lschnura elegans Libellu/a depressa Coenagrion pulchellum Pyrrhosoma nymphula
+
+ +
broed waarschijnlijk
+ +
+ +
broed broed
+ +
broed
+
+ +
7
64
Bijlage Il
2006-092
Koeman en
Waargenomen vogelsoorten rond Denemarken (punttellingen)
De onderstaande tabel geeft een overzicht van waarnemingen van vogels tijdens de winter, het voorjaar en de zomer van 2006. De waarnemingen zijn gedaan door Bauke Koole (*door Ben Koks) in atlasblok 07-36 en 07-46 Tussen Slochterdiep Afwateringskanaal van Duurswold, de Meenteweg en de dorpen Schildwolde en Slochteren. De gegevens zijn verkregen in het kader van een onderzoek (punttellingen) naar het voorkomen van akkervogels in de·provincie Groningen. Het onderzoek wordt uitgevoerd voor de Rijksuniversiteit Groningen. Elk van de punten (242, 265, 266, 278 en 284, zie onderstaande figuur) hebben een doorsnede van circa 200 m waarbinnen de waargenomen vogels zijn genoteerd. Voor overwinteraars en trekvogels is de cirkel groter dan 200 m. De soorten zijn genoteerd als ze een duidelijke binding hebben met het gebied. Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Cirkel
FloFau
Habitat
Vogel
Rolij
Broedindicerend gedrag Grauwe kiekendief Velduil Wespendief
Circus pygargus Asio flammeus Pernis apivorus
265,278 266 284
+ + +
+ + +
+ + +
4 4
Overwinteraars Smelleken Blauwe kiekendief Grote mantelmeeuw Stormmeeuw
Fa/co columbarius Circus cyaneus Larus marinus Larus canus
265 242
+ + + +
+ +
+ +
Broedend Blauwborst Boompieper Bosrietzanger Bruine Kiekendief Geelgors Gele kwikstaart Grasmus Graspieper Grauwe Vliegenvanger Grutto Heggenmus Kievit Kneu Kwartel Patrijs Putter Rietgors Rietzanger Scholekster Tureluur Veldleeuwerik Wulp
Luscinia svecica Anthus trivia/is Acrocephalus palustris Circus aeruginosus Emberiza citrinella Motaci!la f/ava Sylvia communis Anthus pratensis Muscicapa striata Limosa limosa Prune/la modu/aris Vanellus vanellus Carduelis cannabina Coturnix coturnix Perdix perdix Carduelis carduelis Emberiza schoenic/us Acrocephalus schoenobaenus Haematopus ostralegus Tringa totanus Alauda arvensis Numenius arquata
266,284 235 260 242,266,284 235
+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
+
+
+
+
Trek Witgatje Kleine Mantelmeeuw Oeverloper Regenwulp Rode wouw Roodpootvalk •
Tringa ochropus Larus fuscus Tringa hypoleucos Numenius phaeopus Milvus milvus Fa/co vespertinus •
266
Tapuit Watersnip Wespendief Zwarte wouw
Oenanthe oenanthe Gallinago gallinago Pernis apivorus Mi/vus migrans
278 284 242 265
265,278 235 284,278 265 284 260,265,266 284 266.284 284 284
284 265
7 7 7 7
7 6
7 7
+ + + + + + + + + +
7 7
7
5 5 +
+
Toetsing Flora- en faunawet-Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
65
66
Koeman en
Bijlage lil
2006-092
Selectie van waargenomen vogels (kaarten)
In de onderstaande tabel staan enige van de waargenomen soorten, tijdens de maanden juni, juli en augustus 2006, met een nummer corresponderend met het nummer op de vijf onderstaande kaarten. Aan het einde van de tabel staat het kaartnummer van de betreffende waarneming aangegeven. No.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38
Nederlandse naam Havik Sperwer Sperwer Sperwer IJsvogel Roerdomp Buizerd Buizerd Buizerd Buizerd Buizerd Buizerd Buizerd Buizerd Kleine plevier Kleine plevier Kleine plevier Bruine kiekendief Kwartel Kwartel Kwartel Kwartel Kwartel Kwartel Kwartel Boomvalk Torenvalk Torenvalk Torenvalk Torenvalk Blauwborst Baardmannetje Baardmannetje Patrijs Lepelaar Lepelaar Lepelaar Porseleinhoen
Wetenschaf!f!elijke naam Accipiter gentilis Accipiter nisus Accipiter nisus Accipiter nisus Alcedo atthis Botaurus stellaris Buteo buteo Buteo buteo Buteo buteo Buteo buteo Buteo buteo Buteo buteo Buteo buteo Buteo buteo Charadrius dubius Charadrius dubius Charadrius dubius Circus aeruginosus Cotumix cotumix Cotumix cotumix Cotumix cotumix Coturnix coturnix Cotumix cotumix Coturnix coturnix Cotumix cotumix Fa/co subbuteo Fa/co ünnunculus Fa/co tinnunculus Fa/co tinnunculus Fa/co tinnunculus Luscinia svecica Panurus biarmicus Panurus biarmicus Perdix perdix Plata/ea leucorodia Plata/ea /eucorodia Plata/ea /eucorodia Porzana eorzana
kaartnr.
2 2 2 2 1 1 2 2 2 2 2 4 2 2 1 5 5 1 2 2 4 4 4 5 3 5 2 2 2 2 1 1 5 2 2 5 4 5
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Lbofbos ·
Kaart 1
1
.
· . .-111
27
67
68
Koeman en
/
2006-092
j
"-._
L!JOfbos j
~
z Kaart 3
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Kaart 5
69
70
Bijlage IV
2006-092
Koeman en
Zoogdiergegevens VZZ
De ondersstaande gegevens zijn verstrekt door de VZZ. De kolom waarneming beschrijft het type waarneming van vleermuizen. FF: nummer = nummer van de tabel uit AMvB artikel 75 Flora- en faunawet waarin een onder deze wet beschermde soort is opgenomen; Hab: soort wordt vermeld op (bijlage 2 of 4 van) de EU-Habitatrichtlijn; RL: nummer= status van soort met vermelding op de Nederlandse Rode Lijst; 0 = uitgestorven op wereldschaal, 1 = in het wild uitgestorven op wereldschaal, 2 =verdwenen uit Nederland, 3 = in het wild verdwenen uit Nederland, 4 = ernstig bedreigd, 5 =bedreigd, 6 =kwetsbaar, 7 =gevoelig (LNV 2004). Nederlandse naam
wetenschaeeelijke naam
km-hok
jaar
aantal
Baardvleermuis Das Dwergvleermuis spec. Dwergvleermuis spec. Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis Gewone grootoorvleermuis Gewone grootoorvleermuis Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger Laatvlieger
Myotis mystacinus/brandtii Me/es me/es Pipistrel/us pipistrel/us/nathusii Pipistrel/us pipistrelluslnathusii Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrel/us Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrel/us Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrellus pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrel/us Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrel/us Pipistrellus pipistrellus Pipistrel/us pipistrellus Pipistrel/us pipistrel/us P/ecotus auritus Plecotus auritus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus Eptesicus serotinus
250-581 244-587 250-585 250-585 238-583 239-580 251-584 251-584 252-585 253-585 255-585 238-583 239-580 241-581 242-581 247-581 247-582 248-581 248-589 249-580 249-581 249-581 250-581 250-581 250-581 251-584 251-584 251-588 251-590 252-585 253-585 255-585 249-581 250-581 238-582 245-580 250-585 250-585 250-590 238-582 238-580 245-580 249-580 249-581 249-581 250-581 250-581 250-581 250-585 250-585 250-590 252-591 256-589
1993 1987 1990 1990 1993 1993 1995 1995 1995 1990 1987 1993 1993 1993 1993 1993 1993 1993 1990 1990 1990 1990 1990 1989 1990 1995 1995 1992 1992 1995 1990 1987 1993 1993 1991 1988 1988 1989 1988 1991 1991 1988 1990 1990 1990 1990 1989 1990 1989 1988 1988 1992 1993
2
waarneming
? verblijfplaats losse waarneming
?
1 64 64 64 60 1 1
1 5 2 40 2 4 10 5 5 10 64 64 1 64 60 3 2
foeragerend foeragerend verblijfplaats uitvlieg end verblijfplaats kraamkolonie losse waarneming
? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? losse losse losse losse losse
1 3 2 5 5 3 1 1 1 1 20
? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
waarneming waarneming waarneming waarneming waarneming
FF
Hab
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
RL
Toetsing Flora- en faunawet - Actualisatie bestemmingsplannen van de gemeente Slochteren
Nederlandse naam
wetenscha~~elijke
Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Meervleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Rosse vleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Steenmarter Vleermuizen Vleermuizen Vleermuizen Waterspitsmuis Waterspitsmuis Waterspitsmuis Waterspitsmuis Waterspitsmuis Waterspitsmuis Waterspitsmuis Waterspitsmuis Waterspitsmuis Waterspitsmuis Waterspitsmuis Watervleermuis Watervleermuis Watervleerrnuis Watervleerrnuis Watervleermuis Watervleermuis Watervleerrnuis Watervleermuis Watervleerrnuis Watervleerrnuis Watervleerrnuis
Myotis dasycneme Myotis dasycneme Myotis dasycneme Myotis dasycneme Myotis dasycneme Myotis dasycneme Myotis dasycneme Myotis dasycneme Nycta/us noctula Nyctalus noctula Nyctalus noctula Nycta/us noctula Nyctalus noctula Nyctalus noctula Nyctalus noctula Nyctalus noctula Nyctalus noctula Nyctalus noctula Nyctalus noctula Nycta/us noctula Nyctalus noctula Nyctalus noctula Nyctalus noctula Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Pipistrellus nathusii Martes foina Chiroptera Chiroptera Chiroptera Neomys fodiens Neomys fodiens Neomys fodiens Neomys fodiens Neomys fodiens Neomys fodiens Neomys fodiens Neomys fodiens Neomys fodiens Neomys fodiens Neomys fodiens Myotis daubentonii Myotis daubentonii Myotis daubentonii Myotis daubentonii Myotis daubentonii Myotis daubentonii Myotis daubentonii Myotis daubentonii Myotis daubentonii Myotis daubentonii Ml'._otis daubentonii
naam
km-hok
jaar
238-583 255-590 238-583 242-580 249-582 249-582 251-590 255-590 238-583 238-583 238-583 249-581 249-581 249-582 249-582 249-582 250-581 250-581 250-581 250-581 250-581 250-581 251-588 239-580 239-580 239-584 240-581 243-580 243-581 245-582 249-581 250-581 250-581 251-588 251-590 246-576 253-585 253-585 253-586 250-590 250-590 248-587 249-587 241-582 246-589 246-589 247-587 248-588 248-590 254-590 250-581 249-580 249-581 249-581 249-581 249-582 250-581 250-581 250-581 250-581 250-581
1993 1988 1993 1993 1991 1991 1992 1988 1993 1993 1993 1993 1990 1993 1993 1993 1993 1993 1993 1990 1989 1990 1992 1993 1993 1993 1993 1993 1993 1993 1993 1990 1990 1992 1992 1990 1995 1995 1995 2002 2003 2003 2003 2004 2002 2003 2001 2005 2002 2002 1991 1990 1990 1991 1990 1993 1990 1989 1993 1991 1990
aantal
waarneming
FF
Hab
foeragerend losse waarneming
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
2.4 2.4 2.4 2,4 2,4 2,4 2,4 2.4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
? ? ? ? ? ? foeragerend zwermend
15 5 47 6 20 50 5 15 15 15 1 2 2 1 2 2 2 10 2 4 2 1 60 60 60
2 1 2 5 15 3 10 164 5 5 10 2 10
71
? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? foeragerend
? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? losse waarneming verblijfplaats uitvliegend verblijfplaats braakbalmonitoring braakbal monitoring vangst vangst braakbal monitoring braakbalmonitoring braakbalmonitoring braakbalmonitoring braakbal monitoring braakbalmonitoring braakbalmonitoring foeragerend
? ? ? ? ? ? ? ? ? ?
RL
4 4 4 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 6 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
72
Koeman en
2006-092
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
243
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
244
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bijlage 6
245
Convenant agrarische schaalvergroting
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
246
BESTUURSOVEREENKOMST "AGRARISCHE SCHAALVERGROTING" GEMEENTE SLOCHTEREN
PARTIJEN
1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren (hierna te noemen: het gemeentebestuur) en 2. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen (hierna te noemen: Gedeputeerde Staten) verklaren over de inhoud en uitvoering van het bestemmingsplan voor het buitengebied, zoals bepaald op grond van artikel 4.20 van de omgevingsverordening, het volgende te zijn overeengekomen.
1.
Overwegingen
Gemeenten, provincies (en het rijk) hebben elk een taak op het gebied van de ruimtelijke ordening. Deze taken en bijbehorende bevoegdheden zijn geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bra). In de Wro is het zwaartepunt van de verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke ordening bij de gemeente gelegd. De gemeente wordt door de wetgever in beginsel als meest geschikte overheidsniveau gezien om de functie en gebruiksmogelijkheden van gronden te bepalen en te verankeren in bestemmingsplannen, omdat op dat niveau meer mogelijkheden bestaan om rekening te houden met alle relevante feiten en omstandigheden. Indien de verantwoordelijkheid om een belang te behartigen het gemeentelijke niveau echter naar aard en schaal overstijgt - zoals in dit geval bij de functie en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied - maakt de Wro het mogelijk dat de provincie die verantwoordelijkheid geheel of gedeeltelijk naar zich toe trekt. Daartoe beschikt de provincie over eigen juridische bevoegdheden, waaronder het stellen van algemene regels bij verordening omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en van de daarbij behorende toelichting. Deze regels hebben als rechtsgevolg dat de gemeentelijke beleidsruimte voor de vaststelling van de inhoud van bestemmingsplannen (vóóraf) wordt genormeerd of ingekaderd. Op grond van de Wro zijn Provinciale Staten verplicht om voor het grondgebied van de provincie een structuurvisie vast te stellen. Op 17 juni 2009 hebben Provinciale Staten deze structuurvisie, als onderdeel van het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 (POP), vastgesteld. In het POP hebben Provinciale Staten hun visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie en vastgelegd welk ruimtelijk beleid zal worden gevoerd om die visie vorm te geven. Gelijktijdig met het nieuwe POP hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (hierna: de verordening) vastgesteld. In hoofdstuk 4 van de omgevingsverordening zijn regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en van de daarbij behorende toelichting . De verordening is bekend gemaakt in het Provinciaal blad nr. 15 van 1 juli 2009 en is, voor zover het titel 4.3 betreft (bijzondere bepalingen met betrekking tot bestemmingsplannen voor het buitengebied), op 28 april 2010 in werking getreden. Op grond van artikel 4.22, lid 1, onder b, van de omgevingsverordening voorziet een bestemmingsplan niet in uitbreiding van bouwpercelen tot een omvang groter dan één hectare. In artikel 4.22, lid 2, is bepaald dat, indien het de gemeenten Grootegast, Leek, Marum, Zuidhorn, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer en Slochteren betreft,
Gedeputeerde Staten een omvang tot maximaal twee hectare voor een bouwperceel kunnen vaststellen. In artikel 4.22, lid 8, van de verordening is bepaald dat, indien een bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan één hectare, de toelichting op het plan een beschrijving bevat van de wijze waarop bij de situering, omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel alsmede in de bij het plan behorende regels rekening is gehouden met: a. het respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur; b. het houden van afstand tot andere ruimtelijke elementen; c. de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting; d. het evenwicht van de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen; e. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype; f. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het verlaten bouwperceel, te saneren. Van de in artikel 4.22, lid 2, van de verordening opgenomen bevoegdheid om voor de daartoe aangewezen gemeenten agrarische bouwpercelen van maximaal twee hectare toe te staan , mogen Gedeputeerde Staten pas gebruik maken nadat de betrokken gemeenten met hen bestuurlijke afspraken hebben gemaakt over de "maatwerkbenadering" bij agrarische schaalvergroting. Dit blijkt uit de toelichting op dit artikellid . Deze maatwerkbenadering bestaat uit: 1. de toepassing van de in artikel 4.22, lid 8, van de verordening opgenomen ruimtelijke randvoorwaarden waaraan agrarische schaalvergroting dient te voldoen, en 2. procesafspraken over het voeren van de keukentafelgesprekken, waarbij afhankelijk van de kwetsbaarheid van het landschap en de omvang van de schaalvergroting de betrokkenheid van de provincie is geborgd.
2.
Bestuurlijke afspraken
Partijen zijn van mening dat in beginsel aan de in het buitengebied gevestigde agrarische bedrijven de mogelijkheid moet worden geboden tot bedrijfsuitbreiding. Vanwege de daarbij betrokken landschappelijke en cultuurhistorische belangen dient een bedrijfsuitbreiding echter niet zonder meer mogelijk te zijn, maar dient per concreet geval te worden beoordeeld of de uitbreiding toelaatbaar is en zo ja onder welke voorwaarden. Met het oog daarop maken partijen de volgende afspraken. Het gemeentebestuur
Uitbreiding van bouwpercelen van 1 tot maximaal 1,5 hectare 1. aan bedrijven voor zover gelegen in de op kaartbijlage 3 aangegeven groene gebieden, kan een zoekgebied/uitbreidingsrichting ten behoeve van bedrijfsuitbreiding ter grootte van 0,5 ha in de vorm van een aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' worden toegekend in aansluiting op een agrarisch bouwperceel van 1 ha; 2. voor bedrijfsuitbreiding in de groene gebieden die gepaard gaat met het oprichten van nieuwe bedrijfsbebouwing buiten het agrarisch bouwperceel en voor het kunnen sturen op de ruimtelijke kwaliteit daarvan, wordt in het bestemm ingsplan aan het bevoegd gezag de bevoegdheid toegekend, als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c, van de Wro, om met een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels voor de bouw van bedrijfsbebouwing buiten het agrarisch bouwperceel, mits gelegen binnen de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied';
2
3. voor het geval dat een bedrijfsuitbreiding in de groene gebieden niet in één van de in lid 2 genoemde gebieden met de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' wordt gesitueerd, kan in het bestemmingsplan aan het bevoegd gezag de bevoegdheid worden toegekend, als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a , van de Wro, om het bouwperceel te wijzigen tot 1,5 ha dan wel door middel van een herziening als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 Wro; 4. het uitbreiden van een agrarisch bouwperceel voor zover gelegen in de op kaartbijlage 3 aangegeven bruine en gele gebieden tot een grotere oppervlakte dan 1 ha tot maximaal 1,5 ha zal afhankelijk worden gesteld van een planwijziging bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wro dan wel d.m.v. een herziening als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 Wro ; 5. bij de situering van de onder 1 bedoelde gebieden met de aanduiding'wro-zone ontheffingsgebied' zullen (onder meer) de in artikel 4.22, lid 8, van de verordening genoemde ruimtelijke randvoorwaarden worden betrokken; 6. voor de toepassing van de onder 2 bedoelde afwijkingsbevoegdheid en de onder 3 en 4 bedoelde wijzigingsbevoegdheid voorzien de planregels in een richtinggevend afwegingskader, waarin de in artikel 4.22, lid 8, van de verordening genoemde ruimtelijke randvoorwaarden leidend zijn; 7. indien het noodzakelijk wordt geacht eisen te stellen aan de landschappelijke inpassing van de betrokken bedrijfsuitbreiding worden deze eisen geborgd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en de betrokken ondernemer. Een dergelijke overeenkomst gaat vergezeld van een beplantingsplan met financiële begroting; Uitbreiding van bouwpercelen van 1,5 tot maximaal 2 hectare 1. bedrijfsuitbreiding waarvoor een agrarisch bouwperceel van 1,5 hectare moet worden uitgebreid (tot een oppervlakte van maximaal 2 hectare) zal afhankelijk worden gesteld van een planwijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wro dan wel door middel van een herziening als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 Wro ; 2. voor de toepassing van de onder 1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid voorzien de planregels in een richtinggevend afwegingskader, waarin de in artikel 4.22, lid 8, van de verordening genoemde ruimtelijke randvoorwaarden leidend zijn; Voorbereiding besluitvorming 1. een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning om af te wijken van de planregels of planwijziging wordt zorgvuldig voorbereid door middel van het voeren van één of meer "keukentafelgesprekken", waarbij in de groene gebieden tot 1,5 ha de landschapsarchitect van Libau Groningen en in de groene gebieden vanaf 1,5 ha en in de bruine en gele gebieden vanaf 1 ha de provinciale landschapsarchitect is betrokken. Door de gemeente en voor zover van belang de provincie wordt beoordeeld of de door de ondernemer gewenste uitbreiding van zijn agrarisch bouwperceel al dan niet aanvaardbaar is en worden, zonodig, afspraken gemaakt over de voorwaarden waaraan bij uitbreiding van het betrokken bedrijf dient te worden voldaan ; 2. de gemeente belegt en regisseert een keukentafelgesprek overeenkomstig de in bijlage 1 van deze bestuursovereenkomst beschreven werkwijze; 3. in het geval dat in een keukentafelgesprek tussen de vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie geen consensus wordt bereikt over de mate waarin en de voorwaarden waaronder uitbreiding van een agrarische bedrijf aanvaardbaar is, wordt het
3
bestemmingsplan niet gewijzigd dan nadat bestuurlijk overleg tussen deze partijen heeft plaatsgevonden; 4. de (positieve) uitkomst van een keukentafelgesprek wordt in een schriftelijk verslag vastgelegd en vormt de basis voor de noodzakelijke omgevingsvergunning of planwijziging of - herziening; 5. indien een uitbreiding van een bouwperceel mogelijk wordt gemaakt, worden de gemaakte afspraken over de landschappelijke inpassing van de betrokken bedrijfsuitbreiding vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente, de provincie (vanaf 1,5 ha) en de betrokken ondernemer overeenkomstig het als bijlage 2 bij deze overeenkomst gevoegde model; 6. partijen spannen zich in om de besluitvorming omtrent de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid binnen maximaal 6 maanden te voltooien;
Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten zullen, nadat het gemeentebestuur deze bestuursovereenkomst mede heeft ondertekend: • met toepassing van artikel 4.22, lid 2, van de omgevingsverordening besluiten dat de omvang van agrarische bouwpercelen in de gemeente Slochteren maximaal 2 hectare mag bedragen; • afzien van het geven van een reactieve aanwijzing indien het betrokken bestemmingsplan, vooruitlopend op hun besluit, voorziet in de mogelijkheid om agrarische bouwpercelen uit te breiden tot maximaal 2 hectare met toepassing van de maatwerkbenadering;
3.
Geschillen
1. Partijen spannen zich in om eventuele geschillen die voortvloeien uit de uitvoering van de op deze overeenkomst gebaseerde bestemmingsregelingen in goed onderling overleg op te lossen. 2. Een geschil bestaat, indien één van de partijen dat stelt door dit schriftelijk aan de andere partij mee te delen. 3. Indien het onmogelijk is gebleken om op bovengenoemde wijze een geschil op te lossen en hierdoor sprake is van schending van een provinciaal ruimtelijk belang, staat het Gedeputeerde Staten vrij om gebruik te maken van de hen op grond van de Wro ten dienste staande juridische bevoegdheden.
4.
Wijziging en opzegging
1. Elke partij kan deze overeenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van 6 weken schriftelijk opzeggen, indien een zodanige verandering van omstandigheden is opgetreden dat de overeenkomst naar redelijkheid en billijkheid op korte termijn behoort te eindigen. De opzegging moet de verandering in omstandigheden vermelden . Tot een dergelijke verandering wordt in ieder geval gerekend een besluit van Provinciale Staten tot herziening van artikel 4.22 van de verordening. 2. Wanneer een partij de overeenkomst opzegt, beraadt de andere partij zich over de gevolgen daarvan voor de in de overeenkomst vastgelegde afspraken. 3. Elke partij kan de andere partijen schriftelijk verzoeken de overeenkomst te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van de andere partij. Partijen treden in overleg binnen zes weken nadat een partij de wens daartoe aan de andere partij schriftelijk heeft medegedeeld.
4
4. De wijziging en de verklaringen tot instemming worden in afschrift als bijlage aan deze overeenkomst gehecht.
5.
Inwerkingtreding
2 3. .0J- 2011. 22- (Î~ _ 2011.
Deze bestuursovereenkomst treedt in werking met ingang van Aldus overeengekomen en getekend te Groningen op
Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen:
, voorzitter
, secretaris
Aldus overeengekomen en getekend te Slochteren op
Of- 0 2 ~~
2011 .
Burgemeester en Wethouders a 1 de gemeente Slochteren:
, secretaris
5
Bijlage 1 Procesafspraken over het voeren van keukentafelgesprekken voor uitbreiding van agrarische bouwpercelen van 1.5 tot 2 hectare. Stap 1 De ondernemer die het initiatief heeft om zijn bedrijf uit te breiden, maakt dit kenbaar aan de gemeente. Stap 2 Indien het initiatief in beginsel binnen de voorwaarden voor planwijziging past en ook voorts op voorhand niet op beletselen stuit, belegt en regisseert de gemeente een "keukentafelgesprek". Hierin wordt door en onder verantwoordelijkheid van de landschapsarchitect van de provincie 1 , in samenwerking met een vertegenwoordiger van de gemeente, de rayonarchitect van de Stichting Libau en de ondernemer (en bedrijfsadviseur), een bedrijfsontwikkelingsschets opgesteld. De daarmee verband houdende feitelijke werkzaamheden kunnen op verzoek van de provincie door de landschapsarchitect van de Stichting Libau of de Stichting Landschapsbeheer worden uitgevoerd. In de schets worden de ruimtelijke effecten van de beoogde bedrijfsuitbreiding inzichtelijk gemaakt met inachtneming van de zes ruimtelijke randvoorwaarden voor schaalvergroting. In elk concreet geval wordt maatwerk geleverd waarbij de ondernemer de gelegenheid heeft om voor de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van zijn bedrijf zelf ook specifieke compenserende maatregelen voor te stellen. Te denken valt daarbij aan compenserende maatregelen op het gebied van natuur en milieu, architectuur, waterbeheer, recreatief medegebruik, behoud landschapselementen maar ook aan afbraak van bestaande bebouwing. Stap 3 De ondernemer kan de gemaakte afspraken over de landschappelijke inpassing van de voorgenomen bedrijfsuitbreiding op kosten van de provincie op besteksniveau laten uitwerken door Landschapsbeheer Groningen. Stap 4 De besluitvormingsprocedure (planwijziging of -herziening) wordt pas gestart nadat de privaatrechtelijke overeenkomst over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsuitbreiding is gesloten en de provincie aldus te kennen heeft gegeven met de voorgenomen planwijzing of -herziening te kunnen instemmen.
1
Deze functionaris kan zich laten vergezellen van een Uuridisch) beleidsmedewerker.
6
Bijlage 2 (Logo gemeente) Overeenkomst uitbreiding agrarisch bedrijf, (adres) De ondergetekenden, De gemeente Slochteren ten dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar burgemeester, de heer /mevrouw." hierna te noemen "de Gemeente";
En De provincie Groningen, zetelende te Groningen aan Martinikerkhof 12, handelend ter uitvoering van het besluit van Provinciale Staten van 17 juni 2009, ten dezen vertegenwoordigd door de Commissaris der Koningin M.J. van den Berg, hierna te noemen "de Provincie";
En De heer/mevrouw, adres, hierna te noemen "de ondernemer";
Overwegen dat: - Gedeputeerde Staten van Groningen hebben hun beleid ten aanzien van de ruimtelijke inpassing van agrarische bebouwing vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan 2009 - 2013 van 17 juni 2009 in hoofdstuk 5.6.3. onder "uitbreiding agrarische bouwblokken" (verder: het beleid); In het kader van het beleid kan worden ingestemd met agrarische bedrijfsontwikkelingen die planologische consequenties hebben, indien de doorvertaling van de in het beleid genoemde ruimtelijke randvoorwaarden met behulp van gebiedgericht maatwerk een impuls aan de ruimtelijke kwaliteit levert; De Ondernemer voornemens is het bedrijf, gelegen (adres) uit te breiden met (soort agrarische bebouwing, agrarische bouwwerken); De uitbreiding voorziet in de realisatie van een (type bedrijf) buiten het bouwvlak; Deze uitbreiding niet past in het ter plaatse geldende bestemmingsplan (naam bestemmingsplaninvullen) Onder toepassing van de in het beleid genoemde ruimtelijke randvoorwaarden de Gemeente en de Provincie met deze uitbreiding kunnen instemmen; Het beleid tevens inhoudt dat de doorvertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden in een overeenkomst privaatrechtelijk kan worden vastgelegd, waarin partijen met deze overeenkomst voorzien; En verklaren te zijn overeengekomen als volgt: Artikel 1: De ondernemer verplicht zich jegens de gemeente en de provincie om in beginsel voorafgaand aan of gelijktijdig met de eerste uitbreiding van zijn bedrijf, doch uiterlijk twee jaar na afgifte van de voor de eerste uitbreiding noodzakelijke bouwvergunning, de doorvertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden te hebben gerealiseerd, conform het inrichtingsplan dat aan deze overeenkomst is gehecht en hiervan deel uitmaakt, en deze vervolgens, zowel kwantitatief als kwalitatief, in stand te houden. In het inrichtingsplan zijn de aard en omvang van de doorvertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden weergegeven en de wijze waarop deze doorvertaling wordt gerealiseerd en in stand gehouden alsmede de onroerende zaak waarop de doorvertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden is gericht.
7
Artikel 2: Deze overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd, dat wil zeggen zolang de instandhouding van de doorvertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden in alle redelijkheid kan worden geëist. Artikel 3: De vestiging van welk recht dan ook op het bedrijf of de onroerende zaak waarop de doorvertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden is gericht, laat onverlet de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de ondernemer ten aanzien van de realisatie en instandhouding van de doorvertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden, zoals weergegeven in het aan deze overeenkomst gehechte inrichtingsplan. Artikel 4 : De ondernemer is verplicht jegens de gemeente en de provincie om zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van het bedrijf of de onroerende zaak waarop de doorvertaling van ruimtelijke randvoorwaarden is gericht, alsmede bij elke verlening van enig goederenrechtelijk of persoonl ijk gebruiksof genotsrecht, aan de nieuwe eigenaar, beperkt gerechtigde of gebruiker op te leggen en in verband daarmee woordelijk op te nemen in een akte tot levering, vestiging van beperkt of persoonlijk gebruiks- of genotsrecht. Op gelijke wijze is de ondernemer verplicht jegens de gemeente en de provincie om bij wijze van derdenbeding aan de nieuwe eigenaar, beperkt gerechtigde of gebruiker op te leggen dat ook deze de hem door de ondernemer opgelegde verplichtingen zal opleggen aan zijn rechtsopvolger. Artikel 5: De ondernemer zal aan de gemeente en de provincie gezamenlijk een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare boete verschuldigd zijn van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de ondernemer in gebreke is om aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen, met een maximum van (bedrag noemen) onverminderd het recht van de gemeente en/of de provincie op nakoming of schadevergoeding. De ondernemer zal zich niet met beroep op overmacht aan het betalen van de boete kunnen onttrekken. Artikel 6: Mocht buiten toedoen van de partijen op enig moment door uitvoering van deze overeenkomst niet langer voldaan kunnen worden aan de doorvertaling van de ruimtelijke randvoorwaarden, dan zijn partijen - onverlet de wettelijke taken en bevoegdheden - verplicht om medewerking te verlenen aan een aanpassing van deze overeenkomst. Deze aanpassing dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij de strekking van het aan deze overeenkomst gehechte inrichtingsplan; Gedeputeerde Staten van Groningen worden van meet af aan bij een dergelijke aanpassing betrokken en daarover geïnformeerd. Artikel 7: Het in deze overeenkomst bepaalde laat de publiekrechtelijke positie en bevoegdheden van de gemeente en/of de provincie onverlet. Publiekrechtelijk handelen, dan wel het nalaten van publiekrechtelijk handelen door de Gemeente en/of de Provincie zal geen tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomst kunnen vormen. Artikel 8: I ndien op enig onderdeel van deze overeenkomst knelpunten optreden, zullen partijen onderling in overleg treden. Indien het overleg niet tot een voor partijen bevredigend resultaa t leidt, zal de meest gerede partij het geschil voorleggen aan de rechter. Gedeputeerde Staten van Groningen worden van meet af aan bij een dergelijke voorlegging aan de rechter betrokken en daarover geïnformeerd.
8
Artikel 9: Deze overeenkomst vervalt, wanneer de uitbreiding niet wordt gerealiseerd. Artikel 10: Op deze overeenkomst is het Nederlands recht van toepassing.
Aldus opgemaakt en ondertekend in tweevoud:
De Ondernemer:
De Gemeente:
Plaats: .. "."." ..... "" .. """"".
Plaats:
Datum: """"- """"."""""." -
Datum: """"- """"""""" " " -
Handtekening: ...... .......... ......... ...... ........ .
Handtekening: ."""""""""."""""""".".
De Provincie: Plaats: Groningen Datum: " "" .-""""""""""" " -
Handtekening: """""""""."""""" " "" " namens de Commissaris van de Koningin in de provincie Groningen
Bijlage: Inrichtingsplan met toelichting, beplantingsplan en begroting
9
/
N
$
""' "
'
Î'""' )
"
c
---
ru1 m1m o!lllliJ l.: hot!t11!.rhJ:1 11·~ rqro1 1 ng
u 1t b~id lngio t1 , 5 h aq em~n1eti. kerra1 ec 1. d a~r~u ~ n
m"Jf'.icrk rn ovcrlég nH:t
pr o~!fl(IC
m.oqelijkhl!d1m ~ChJ.1l\'trqro•lr11::i u1lb rY1d1nq Dov~n 1 ha m11at1-'~ rk m o~crleQ
A
-
D
m ~1 pnvt11l1t
mugrliJkhl!den~chaalvergro·u1gn ~•mc11 '1Jugmcl .,. ic rd tn
goce><"'""'9"'""9'"'" ' "'
VISIE SCHAALVERGOTING BESTAAN DE AGRARISCHE BEDRIJVEN
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
259
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
260
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bijlage 7 zuidwest
261
Kwantitatieve Risicoanalyse Slochteren buitengebied
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
262
Kwantitatieve Risicoanalyse Slochteren buitengebied zuidwest Door: W. Niessink
Samenvatting Plaatsgebonden risicoberekening voor de hogedruk gasbuisleidingen van de Gasunie en de NAM.
Pagina 2 van 56
Inhoud Samenvatting ............................................................................................................. 2 1 Inleiding ................................................................................................................. 5 2 Invoergegevens ....................................................................................................... 6 2.1 Interessegebied ................................................................................................ 6 2.2 Relevante leidingen ........................................................................................... 7 3 Plaatsgebonden risico ............................................................................................. 14 3.1 Figuur 3.1 Plaatsgebonden risico voor A-501 van N.V. Nederlandse Gasunie........... 14 3.2 Figuur 3.2 Plaatsgebonden risico voor A-540-01 van N.V. Nederlandse Gasunie ...... 15 3.3 Figuur 3.3 Plaatsgebonden risico voor A-540-02 van N.V. Nederlandse Gasunie ...... 16 3.4 Figuur 3.4 Plaatsgebonden risico voor A-540-03 van N.V. Nederlandse Gasunie ...... 17 3.5 Figuur 3.5 Plaatsgebonden risico voor A-540 van N.V. Nederlandse Gasunie........... 18 3.6 Figuur 3.6 Plaatsgebonden risico voor A-541 van N.V. Nederlandse Gasunie........... 19 3.7 Figuur 3.7 Plaatsgebonden risico voor A-639 van N.V. Nederlandse Gasunie........... 20 3.8 Figuur 3.8 Plaatsgebonden risico voor A-640 van N.V. Nederlandse Gasunie........... 21 3.9 Figuur 3.9 Plaatsgebonden risico voor N-505-39 van N.V. Nederlandse Gasunie...... 22 3.10 Figuur 3.10 Plaatsgebonden risico voor N-505-41 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 23 3.11 Figuur 3.11 Plaatsgebonden risico voor N-507-50 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 24 3.12 Figuur 3.12 Plaatsgebonden risico voor N-508-01 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 25 3.13 Figuur 3.13 Plaatsgebonden risico voor N-508-03 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 26 3.14 Figuur 3.14 Plaatsgebonden risico voor N-508-04 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 27 3.15 Figuur 3.15 Plaatsgebonden risico voor N-508-05 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 28 3.16 Figuur 3.16 Plaatsgebonden risico voor N-508-07 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 29 3.17 Figuur 3.17 Plaatsgebonden risico voor N-508-08 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 30 3.18 Figuur 3.18 Plaatsgebonden risico voor N-508-48 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 31 3.19 Figuur 3.19 Plaatsgebonden risico voor N-508-49 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 32 3.20 Figuur 3.20 Plaatsgebonden risico voor N-508-50 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 33 3.21 Figuur 3.21 Plaatsgebonden risico voor N-508-51 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 34 3.22 Figuur 3.22 Plaatsgebonden risico voor N-508-56 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 35 3.23 Figuur 3.23 Plaatsgebonden risico voor N-508-57 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 36 3.24 Figuur 3.24 Plaatsgebonden risico voor N-508-59 van N.V. Nederlandse Gasunie .. 37 3.25 Figuur 3.25 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501015 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 38 3.26 Figuur 3.26 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501016 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 39 3.27 Figuur 3.27 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501025 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 40 3.28 Figuur 3.28 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501026 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 41 3.29 Figuur 3.29 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501051 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 42 3.30 Figuur 3.30 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501052 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 43 3.31 Figuur 3.31 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501080 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 44 Pagina 3 van 56
3.32 Figuur 3.32 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501120 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 45 3.33 Figuur 3.33 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501130 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 46 3.34 Figuur 3.34 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_502010 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 47 3.35 Figuur 3.35 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_502150 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 48 3.36 Figuur 3.36 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_502170 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 49 3.37 Figuur 3.37 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504010 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 50 3.38 Figuur 3.38 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504011 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 51 3.39 Figuur 3.39 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504012 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 52 3.40 Figuur 3.40 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504013 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 53 3.41 Figuur 3.41 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504070 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV ......................... 54 4 Conclusies ............................................................................................................. 55 5 Referenties............................................................................................................ 56
Pagina 4 van 56
1 Inleiding De plaatsgebonden risico berekening in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyses aan ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen [1, 2, 3, 4]. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA. CAROLA is een software pakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld, specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een onbeschermd persoon die onafgebroken op dezelfde plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een ongeval met een potentieel gevaarlijke bron. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door middel van contouren met een gelijke risicowaarde op een kaart. Om te bepalen of de berekende risico’s acceptabel zijn wordt getoetst aan de normen zoals die worden vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen. Voor het plaatsgebonden risico geldt dat er zich geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risico contour. Voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten geldt het 10-6 per jaar PR criterium als richtwaarde.
Pagina 5 van 56
2 Invoergegevens De risicoberekeningen die in dit rapport zijn beschreven zijn uitgevoerd met CAROLA versie 1.0.0.51. De gehanteerde parameterfile heeft versienummer 1.2. De berekeningen zijn uitgevoerd op 22-06-2011. Dit
project
is
opgeslagen
onder
de
naam
M:\Lucht
en
veiligheid\Externe
veiligheid\Steunpunt EV, adviezen\Slochteren\2011\Buitengebied\Buitengebied-ZW_CAROLA (26-05-2011).crp en is laatstelijk bijgewerkt op 22-06-2011. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de meteorologische gegevens van het weerstation Eelde. In dit hoofdstuk worden de verschillende invoergegevens nader gespecificeerd in de navolgende secties. 2.1 Interessegebied Het interessegebied is weergegeven in figuur 2.1 Figuur 2.1 Interessegebied voor de uitgevoerde risicoberekeningen
Pagina 6 van 56
2.2 Relevante leidingen Op basis van het gespecificeerde interessegebied zijn de volgende aardgastransportleidingen meegenomen in de risicostudie. Eigenaar
Leidingnaam
Diameter [mm]
Druk [bar]
Datum aanleveren gegevens
N.V.
A-501
914.00
66.20
27-05-2011
A-540-01
457.00
67.00
27-05-2011
A-540-02
323.90
66.20
27-05-2011
A-540-03
323.90
66.20
27-05-2011
A-540
914.00
66.20
27-05-2011
A-541
1067.00
66.20
27-05-2011
A-639
1219.00
79.90
27-05-2011
A-640
1067.00
79.90
27-05-2011
N-505-39
323.90
40.00
27-05-2011
N-505-41
323.90
40.00
27-05-2011
N-507-50
323.90
40.00
27-05-2011
N-508-01
323.90
40.00
27-05-2011
N-508-03
114.30
40.00
27-05-2011
N-508-04
114.30
40.00
27-05-2011
Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie Pagina 7 van 56
N.V.
N-508-05
168.30
40.00
27-05-2011
N-508-07
114.30
40.00
27-05-2011
N-508-08
114.30
40.00
27-05-2011
N-508-48
168.30
40.00
27-05-2011
N-508-49
219.10
40.00
27-05-2011
N-508-50
168.30
40.00
27-05-2011
N-508-51
168.30
40.00
27-05-2011
N-508-56
114.30
40.00
27-05-2011
N-508-57
219.10
40.00
27-05-2011
N-508-59
168.30
40.00
27-05-2011
Nederlandse
{6D4AD8B7-
711.20
83.00
16-06-2011
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_501015
Nederlandse
{6D4AD8B7-
711.20
83.30
16-06-2011
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_501016
Nederlandse
{6D4AD8B7-
711.20
83.30
16-06-2011
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_501025
Nederlandse
{6D4AD8B7-
711.20
83.00
16-06-2011
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43
Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 8 van 56
BE}_501026 Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_501051
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_501052
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_501080
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_501120
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_501130
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_502010
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_502150
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_502170
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_504010
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43
711.20
83.30
16-06-2011
711.20
83.30
16-06-2011
914.40
83.00
16-06-2011
406.40
95.00
16-06-2011
406.40
95.00
16-06-2011
609.60
83.00
16-06-2011
711.20
83.00
16-06-2011
711.20
83.00
16-06-2011
711.20
83.00
16-06-2011
711.20
83.00
16-06-2011
Pagina 9 van 56
BE}_504011 Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_504012
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_504013
Nederlandse
{6D4AD8B7-
Aardolie Maatschappij
1956-4A6DBE30-
BV
FAE2236D43 BE}_504070
711.20
83.00
16-06-2011
711.20
83.00
16-06-2011
609.60
83.00
16-06-2011
De leidingen zijn gevisualiseerd in figuur 2.2. Figuur 2.2 Buisleidingen aanwezig in de omgeving van het interessegebied
Pagina 10 van 56
Leidingen meegenomen in de risicoberekeningen Leidingen waarvoor de houdbaarheidsdatum van de gegevens verstreken is
De volgende risicomitigerende maatregelen zijn meegewogen in de risicostudie: Leidingnaam {6D4AD8B71956-4A6D-
Mitigerende
Begin
maatregel
stationing
Eind stationing
betonplaat
5724.514
5731.920
betonplaat
2447.591
2450.526
BE30FAE2236D43 BE}_501051 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_501052 Pagina 11 van 56
{6D4AD8B7-
betonplaat
353.076
356.485
betonplaat
460.119
466.017
betonplaat
935.650
939.386
betonplaat
1456.959
1459.380
betonplaat
2894.357
2896.797
{6D4AD8B7-
waarschuwingslin
18.484
504.556
1956-4A6DBE30-
t
798.649
864.557
15.360
194.078
469.471
942.671
1002.331
1558.166
1956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_501080 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_501080 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_501080 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_501080 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_501080
FAE2236D43 BE}_501120 {6D4AD8B7-
waarschuwingslin
1956-4A6DBE30-
t
FAE2236D43 BE}_501120 {6D4AD8B7-
waarschuwingslin
1956-4A6DBE30-
t
FAE2236D43 BE}_501130 {6D4AD8B7-
waarschuwingslin
1956-4A6DBE30-
t
FAE2236D43 BE}_501130 {6D4AD8B7-
waarschuwingslin
1956-4A6DBE30-
t
FAE2236D43 BE}_501130 Pagina 12 van 56
{6D4AD8B7-
waarschuwingslin
1588.490
2205.293
1956-4A6DBE30-
t
betonplaat
2205.293
2207.102
{6D4AD8B7-
waarschuwingslin
2259.027
2260.301
1956-4A6DBE30-
t
betonplaat
2260.301
2261.952
betonplaat
276.838
279.200
betonplaat
301.908
302.406
betonplaat
1609.759
1613.053
betonplaat
2277.074
2281.724
FAE2236D43 BE}_501130 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_501130
FAE2236D43 BE}_501130 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_501130 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_502010 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_502010 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_502010 {6D4AD8B71956-4A6DBE30FAE2236D43 BE}_502010
Pagina 13 van 56
3 Plaatsgebonden risico Voor de in voorgaande hoofdstuk genoemde leidingen is het plaatsgebonden risico bepaald. Voor elk van de leidingen wordt het plaatsgebonden risico weergegeven als isorisicocontouren op een achtergrondkaart. 3.1 Figuur 3.1 Plaatsgebonden risico voor A-501 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 14 van 56
3.2 Figuur 3.2 Plaatsgebonden risico voor A-540-01 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 15 van 56
3.3 Figuur 3.3 Plaatsgebonden risico voor A-540-02 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 16 van 56
3.4 Figuur 3.4 Plaatsgebonden risico voor A-540-03 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 17 van 56
3.5 Figuur 3.5 Plaatsgebonden risico voor A-540 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 18 van 56
3.6 Figuur 3.6 Plaatsgebonden risico voor A-541 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 19 van 56
3.7 Figuur 3.7 Plaatsgebonden risico voor A-639 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 20 van 56
3.8 Figuur 3.8 Plaatsgebonden risico voor A-640 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 21 van 56
3.9 Figuur 3.9 Plaatsgebonden risico voor N-505-39 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 22 van 56
3.10 Figuur 3.10 Plaatsgebonden risico voor N-505-41 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 23 van 56
3.11 Figuur 3.11 Plaatsgebonden risico voor N-507-50 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 24 van 56
3.12 Figuur 3.12 Plaatsgebonden risico voor N-508-01 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 25 van 56
3.13 Figuur 3.13 Plaatsgebonden risico voor N-508-03 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 26 van 56
3.14 Figuur 3.14 Plaatsgebonden risico voor N-508-04 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 27 van 56
3.15 Figuur 3.15 Plaatsgebonden risico voor N-508-05 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 28 van 56
3.16 Figuur 3.16 Plaatsgebonden risico voor N-508-07 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 29 van 56
3.17 Figuur 3.17 Plaatsgebonden risico voor N-508-08 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 30 van 56
3.18 Figuur 3.18 Plaatsgebonden risico voor N-508-48 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 31 van 56
3.19 Figuur 3.19 Plaatsgebonden risico voor N-508-49 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 32 van 56
3.20 Figuur 3.20 Plaatsgebonden risico voor N-508-50 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 33 van 56
3.21 Figuur 3.21 Plaatsgebonden risico voor N-508-51 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 34 van 56
3.22 Figuur 3.22 Plaatsgebonden risico voor N-508-56 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 35 van 56
3.23 Figuur 3.23 Plaatsgebonden risico voor N-508-57 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 36 van 56
3.24 Figuur 3.24 Plaatsgebonden risico voor N-508-59 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 37 van 56
3.25 Figuur 3.25 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501015 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 38 van 56
3.26 Figuur 3.26 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501016 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 39 van 56
3.27 Figuur 3.27 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501025 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 40 van 56
3.28 Figuur 3.28 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501026 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 41 van 56
3.29 Figuur 3.29 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501051 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 42 van 56
3.30 Figuur 3.30 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501052 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 43 van 56
3.31 Figuur 3.31 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501080 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 44 van 56
3.32 Figuur 3.32 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501120 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 45 van 56
3.33 Figuur 3.33 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_501130 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 46 van 56
3.34 Figuur 3.34 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_502010 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 47 van 56
3.35 Figuur 3.35 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_502150 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 48 van 56
3.36 Figuur 3.36 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_502170 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 49 van 56
3.37 Figuur 3.37 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504010 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 50 van 56
3.38 Figuur 3.38 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504011 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 51 van 56
3.39 Figuur 3.39 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504012 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 52 van 56
3.40 Figuur 3.40 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504013 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Pagina 53 van 56
3.41 Figuur 3.41 Plaatsgebonden risico voor {6D4AD8B7-1956-4A6D-BE30FAE2236D43BE}_504070 van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
1E-4 1E-5 1E-6 1E-7 1E-8
Pagina 54 van 56
4 Conclusies Plaatsgebonden risico Er is sprake van een plaatsgebonden risico PR 10-6 buiten de belemmeringenstrook bij de NAM leiding 501130 nabij Froombosch. Er is bestaande bebouwing aanwezig binnen deze plaatsgebonden risicocontouren. Groepsrisico Het invloedsgebied van één of meer leidingen ligt geheel of gedeeltelijk over het plangebied. Er is blijkens de weergave in alle FN-curves geen groepsrisico van betekenis. Het groepsrisico is voor alle leidingen lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. In het bestemmingsplan kan volgens Art. 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en Art. 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen (REVB) worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording. Die verantwoording bestaat uit een beschrijving van • •
de mogelijkheden voor de rampenbestrijding (bereikbaarheid / bestrijdbaarheid) de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen
(zelfredzaamheid) De regionale brandweer moet in de gelegenheid worden gesteld hierover advies uit te brengen.
Pagina 55 van 56
5 Referenties [1]
Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Brief 390/06 CEV Lah/pbz-1191. 6 november 2006.
[2]
[3]
Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Ministerie van VROM. Brief 2006.334302. 7 december 2006. Laheij GMH, Vliet AAC van, Kooi ES. Achtergronden bij de vervanging van zoneringafstanden hogedruk aardgastransportleidingen van de N.V. Nederlandse Gasunie. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. RIVM-rapport 620121001/2008. 2008.
[4]
M. Gielisse, M.T. Dröge, G.R. Kuik. Risicoanalyse aardgastransportleidingen. N.V. Nederlandse Gasunie. DEI 2008.R.0939. 2008.
Pagina 56 van 56
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
319
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
320
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
Bijlage 8
321
Retrospectieve toets
Bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld)
322
Retrospectieve toets Buitengebied West Plaats
Straat
Hsnr.
Harkstede
Bieleveldslaan
1
Harkstede
Bieleveldslaan
16
Nieuwe bestemming
Gebruik
Toegestane bebouwingsoppervlakte nieuw (m²)
Bedrijfsdoeleinden 500 (ambachtelijk bedrijven)
Detailhandel
detailhandel (fietsenzaak)
700
Wonen
Agrarisch - Cultuurgrond
agrarisch
n.v.t.
Huidige bestemming
Toegestane bebouwingsoppervlakte vigerend (m²)
200
Het bestemmingsplan bevat een relatief klein aantal bebouwde percelen. Er zijn slechts 2 bebouwde percelen waar is afgeweken van het vigerende bestemmingsplan.
Toelichting wijze van bestemmen Bebouwingsmogelijkheden gebaseerd op bestaande bebouwing Woning afgebroken en wegbestemd (i.v.m. mogelijke realisering ecologische verbindingszone)