Gemeente Heerenveen Bestemmingsplan Buitengebied 2007
Gemeente Heerenveen Bestemmingsplan Buitengebied 2007
Code 90-22-02 /
06-07-07
GEMEENTE HEERENVEEN 90-22-02 / 06-07-07 BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED 2007
TOELICHTING INHOUDSOPGAVE
blz
1.
INLEIDING
1
1. 1. 1. 1. 1.
1. 2. 3. 4. 5.
1 1 1 2 2
2.
HUIDIGE SITUATIE
2. 2. 2. 2. 2. 2. 2. 2. 2. 2. 2.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
3.
BELEID EN REGELGEVING
20
3. 3. 3. 3. 3.
1. 2. 3. 4. 5.
20 23 29 39 44
4.
ROM ZUIDOOST-FRIESLAND
47
4. 4. 4. 4.
1. 2. 3. 4.
47 47 52 57
5.
AFSTEMMING WATER- EN MILIEUBELEID
5. 1. 5. 2.
Aanleiding Het plangebied Nota van Uitgangspunten Analoog en digitaal bestemmingsplan Leeswijzer
Functionele benadering Ontstaansgeschiedenis Geomorfologie en bodem Landschap Archeologie en monumenten Natuur Landbouw Wonen en niet-agrarische bedrijvigheid Recreatie en toerisme Verkeer en infrastructuur Nutsvoorzieningen
Europees beleid en regelgeving Rijksbeleid Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid
Algemeen Plan van Aanpak Gebiedsvisie Oranjewoud-Katlijk Beëindiging ROM en vervolg
Afstemming waterbeleid Afstemming milieubeleid
6.
PLANUITGANGSPUNTEN
6. 6. 6. 6. 6.
1. 2. 3. 4. 5.
De randvoorwaarden voor het plan Sectorale ontwikkelingen en wensbeelden Afweging Beleid en uitgangspunten basisfuncties Beleid en uitgangspunten toegevoegde functies
3 3 3 5 6 11 12 15 17 18 18 19
59 59 68 73 73 75 81 84 103
7.
PLANBESCHRIJVING
119
7. 7. 7. 7. 7. 7. 7.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
119 119 119 121 123 123 126
8.
UITVOERBAARHEID EN HANDHAVING
8. 1. 8. 2. 8. 3. 9.
Algemeen Toelichting op het juridische systeem Toelichting op enkele algemene begrippen Toelichting op de algemene toetsingscriteria Toelichting op de bijlagen bij de voorschriften Voorschriften per bestemming Toelichting op de bestemmingen
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid Handhaafbaarheid en toezicht
INSPRAAK EN OVERLEG
BIJLAGEN Bijlage 1
Gebiedsvisiekaart Heerenveen
Bijlage 2
Soortenlijst natuurgebieden
Bijlage 3
Aanwijzing De Deelen
Bijlage 4
Fragment Landschapsbeleidsplan
Bijlage 5
Gegevens spoorweglawaai
Bijlage 6
Waterplan Heerenveen - Streefbeelden 2030
Bijlage 7
Schema woondoeleinden
Bijlage 8
Wegencategorisering GVVP
Bijlage 9
Geluidszonering Industrieterrein Kanaal
Bijlage 10
Akoestisch onderzoek Leeuwarderstraatweg 178
Bijlage 11
Ontheffing hogere grenswaarde Leeuwarderstraatweg 178
Bijlage 12
Externe veiligheid
145 145 145 145 147
90-22-02
blz 1
1. INLEIDING 1. 1. Aanleiding Voor u ligt het bestemmingsplan Buitengebied 2007 van de gemeente Heerenveen. Het plan voorziet in een herziene en geactualiseerde planologisch-juridische regeling voor het (grootste deel) van het landelijk gebied van de gemeente. Een integrale herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk omdat het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied (vastgesteld in 1980) haar actualiteit heeft verloren. De regelgeving in dit plan is niet meer afgestemd op de feitelijke situatie en de huidige beleidsinzichten. Daarnaast hebben zich een aantal nieuwe ontwikkelingen voorgedaan in het buitengebied waarmee het bestemmingsplan rekening moet houden. Daarbij gaat het met name om het ROM-project Zuidoost-Friesland. Een belangrijk deel van het buitengebied van de gemeente Heerenveen is in dit project opgenomen. In de afgelopen jaren is aan het ROMproject beleidsmatig vorm en inhoud gegeven. Er is besloten om het ROMconvenant per 31 december 2007 te beëindigen en om de resterende ROM-opgave op te nemen in het Gebiedskader Zuidoost Friesland (20072013). De gemeente biedt met het bestemmingsplan Buitengebied 2007 het planologisch kader voor de reeds in gang gezette activiteiten uit het ROM-project, voor de resterende ROM-opgave en andere toekomstige ontwikkelingen in het landelijke gebied. Tenslotte spelen formele motieven een rol bij de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied. Op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moeten bestemmingsplannen eens in de tien jaar worden herzien. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de volgende bestemmingsplannen (al dan niet gedeeltelijk) herzien: ! Nieuwehorne 1971 ! Buitengebied (1980) ! Gorredijksterweg (1983) ! Hoornsterzwaag (1984) 1. 2. Het plangebied Het plangebied omvat vrijwel het gehele buitengebied van de gemeente Heerenveen. De kernen Heerenveen, Oranjewoud, Tjalleberd, Luinjeberd, Gersloot, De Knipe, Bontebok, Katlijk, Mildam, Nieuwehorne, Jubbega, Oudeschoot en Nieuweschoot blijven buiten het plan net als het parkgebied van Oranjewoud en de vastgestelde of in ontwikkeling zijnde uitbreidingsplannen en de bedrijventerreinen. Voor de kernen worden of zijn aparte komplannen vastgesteld. Een aantal uitlopers van dorpen vallen wel in het plangebied. Het plangebied is weergegeven op de gebiedsvisiekaart in bijlage 1. 1. 3. Nota van Uitgangspunten De eerste belangrijke stap naar de herziening van het bestemmingsplan is gemaakt in de Nota van Uitgangspunten (2001) waarin het beleid voor het buitengebied op hoofdlijnen is vastgesteld.
Buro Vijn B.V.
blz 2
90-22-02
De nota fungeert als basis voor het bestemmingsplan Buitengebied 2007. De nota is in februari 2002 behandeld in de raadscommissie en in maart 2002 besproken in een klankbordgroep met diverse betrokken maatschappelijke organisaties op het vlak van natuur, landbouw en recreatie. In de Nota van Uitgangspunten is het regionale en gemeentelijke beleid ten aanzien van de diverse voor het buitengebied relevante functies en aspecten uiteengezet. Op basis hiervan zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan vastgesteld. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de basisfuncties die een sterke relatie hebben met het buitengebied (landschap, natuur en landbouw) en de toegevoegde functies (wonen, bedrijvigheid, detailhandel, recreatie, verkeer, infrastructuur, zendmasten, windmolens en monumenten) die minder sterk aan het buitengebied zijn gebonden. 1. 4. Analoog en digitaal bestemmingsplan Van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 is niet alleen een analoge versie gemaakt, zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit op de ruimtelijke ordening voorschrijft, maar is tevens een digitale versie ontwikkeld. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de informatietechnologie biedt. Voordelen van een digitaal plan zijn dat het gemakkelijker voor iedereen toegankelijk te maken is (zowel via intranet in het gemeentehuis als via internet thuis) én dat de mogelijkheden voor gegevensuitwisseling met bijvoorbeeld de hogere overheden groter zijn. Door gebruik te maken van het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO) kunnen gegevens zodanig worden uitgewisseld, dat de betekenis hiervan voor iedere organisatie duidelijk is. Dit IMRO is het standaard uitwisselingsmodel en is daartoe ook toegevoegd aan het digitale plan. Voor wat betreft de inhoud is het digitale plan een kopie van het analoge plan. 1. 5. Leeswijzer De integrale herziening van het buitengebied wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde: ! een beschrijving van de huidige ruimtelijke situatie in het plangebied, de ontwikkeling van de diverse functies daarbinnen en de relevante milieuaspecten (hoofdstuk 2); ! het relevante beleidskader van rijk, provincie en gemeente (hoofdstuk 3 en 4); ! de afstemming met het water- en milieubeleid (hoofdstuk 5); ! de planuitgangspunten zoals die voortkomen uit de bestaande situatie, het beleidskader en de voorgestane ruimtelijke en functionele ontwikkelingen (hoofdstuk 6); ! de planbeschrijving, ter toelichting op de voorschriften en de bestemmingen op de plankaart (hoofdstuk 7); ! de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de handhaafbaarheid (hoofdstuk 8).
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 3
2. HUIDIGE SITUATIE 2. 1. Functionele benadering Bij het beschrijven van de huidige situatie is gebruik gemaakt van een functionele benadering. Daarbij wordt aangesloten bij de praktijk waarbij in het buitengebied diverse functies voorkomen die allemaal een plaats en - indien mogelijk en gewenst - ontwikkelingsruimte dienen te krijgen. In de beschrijving is onderscheid gemaakt tussen functies die een sterke relatie met het buitengebied hebben en voor hun functioneren afhankelijk zijn van de ruimte in het buitengebied (basisfuncties) en de functies die minder sterk of niet aan het buitengebied zijn gebonden (toegevoegde functies). De basisfuncties zijn: ! de productiefunctie: landbouw, tuinbouw, bosbouw en delfstoffenwinning (zoals zandwinning); ! de ecologische functie: water, bodem, lucht, flora en fauna en het onderlinge samenspel daartussen; ! de omgevingsfunctie: de betekenis die het landschap heeft voor het menselijk welzijn (culturele ontwikkeling, herkenbaarheid, eigenheid). Tot de toegevoegde functies behoren onder andere: ! wonen en niet-agrarische bedrijvigheid; ! recreatie; ! verkeer en infrastructuur. Van de basisfuncties is de ecologische functie over het algemeen een stabiele functie met relatief weinig veranderingen. Indien veranderingen zich voordoen verlopen deze langzaam. Er kunnen ook meer dynamische ontwikkelingen binnen deze functie plaatsvinden bijvoorbeeld als gevolg van gestuurde natuurontwikkeling. Veranderingen in de omgevingsfunctie komen steeds vaker voor en kunnen soms in een relatief hoog tempo plaatsvinden. Bij de overige “dynamische” functies doen zich veel en meestal snelle (maatschappelijke) ontwikkelingen voor. In de volgende paragrafen worden de basisfuncties en toegevoegde functies nader beschreven. Tevens worden ontwikkelingen en knelpunten aangegeven en wordt ingegaan op de maatschappelijke trends die van belang zijn voor de toekomstige situatie. 2. 2. Ontstaansgeschiedenis Het huidige landschap in de gemeente Heerenveen heeft vorm gekregen door de werking van de vroegere ijstijden, door de daarop volgende veenvorming en vervolgens door toedoen van de mens.
Buro Vijn B.V.
blz 4
90-22-02
Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (200.000 v. Chr.), ontstonden in Zuidoost-Friesland, als gevolg van de opstuwende werking van het landijs, noordoost-zuidwest lopende ruggen. De voor het ijsfront liggende gletsjertongen hebben in de (brede) dalen gelegen van de huidige riviertjes de Tjonger, de Linde en het Koningsdiep. Het door het ijs meegevoerde materiaal dat bij het afsmelten achterbleef, vormde de keileemlagen, die niet alleen in Heerenveen maar bijna overal in Friesland in de ondergrond te vinden is. Tijdens de vrij droge, laatste ijstijd, het Weichselien, werden op deze keileemondergronden dekzandpakketten afgezet. Later, in het Holoceen, werd het klimaat beter en vochtiger waardoor de plantengroei toenam en op sommige natte plaatsen veen ontstond, zoals ook het geval was in de tussen de zandruggen gelegen laagten. Er ontstonden veenlagen met een maximale dikte van 2 à 3 m die in een groot aantal gebieden boven de dekzandruggen uitgroeiden en zo ontstond hoogveen. De eerste vestigingen vonden plaats op de noordoost-zuidwest-gerichte zandruggen en later ook op het veen in het noorden. In de gemeente Heerenveen liggen twee oude Middeleeuwse bewoningsassen; de Aengwirderweg met daaraan de dorpen Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot en de Schoterlandseweg met de dorpen Oudeschoot, Mildam, Oudehorne, Jubbega-Schurega en Hoornsterzwaag. Aan de bewoningsassen werden voornamelijk boerderijen gebouwd met daartussen ook enkele burgerwoningen. Langs de Schoterlandse Compagnonsvaart ontstonden ten tijde van de vervening buurtjes nabij de sluizen. Omdat de bebouwing langs de vaart zich steeds verder uitbreide ontstond lintbebouwing met uiteindelijk buurtschappen of dorpen. Vooral ten noorden van de Schoterlandseweg komt betrekkelijk veel verspreide bebouwing voor in de vorm van kleine boerderijtjes en arbeiderswoningen. In de 16e eeuw werden de eerste voorbereidingen getroffen tot het afgraven van het hoogveen. De langwerpige veengebieden werden daartoe in de lengte met een kanaal doorsneden: de Schoterlandse Compagnonsvaart. Haaks daarop werden wijken gegraven en weer haaks daarop greppels. De vaarten en wijken dienden zowel voor de afvoer van turf als voor de ontwatering van het gebied. Pas in de eerste helft van de 19e eeuw kwam de laagveenontginning op gang. Ten zuiden van de Buitenweg werd tot aan het begin van deze eeuw nog op kleine schaal laagveen gegraven. In De Deelen werd zelfs tot in de jaren zestig van de vorige eeuw nog turf gestoken. Heel plaatselijk zijn hier nog restanten van petgatengebieden blijven liggen zoals de Tjalberterkrite ten noorden van Luinjeberd en Tjalleberd. De hoger gelegen zandgronden in het midden en oostelijk deel van het plangebied waren omstreeks 1850 voornamelijk als bouwland in gebruik. Aan de noordzijde werden de akkers begrensd door hoogveen dat oorspronkelijk begroeid was met bos en heide (woeste gronden); de gronden langs de Tjonger aan de zuidzijde van de akkers waren in gebruik als weide- en hooilanden. De woeste gronden werden grotendeels in cultuur gebracht.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 5
Daarbij speelden de grootgrondbezitters en de ontginningsmaatschappijen een grote rol. Nog altijd liggen in de gemeente vele kleine bosjes, vooral ten noorden van de Schoterlandseweg. Langs de Tjonger en in het noordelijk deel van de gemeente was sprake van een lange en smalle strokenverkaveling: een typische verkaveling voor de hooilanden. In het gebied langs de Schoterlandse Compagnonsvaart overheerste het wijkenstelsel: langwerpige, kleinere percelen afgewisseld met sloten (wijken). In het oostelijk deel van de gemeente waren omstreeks 1850 nog veel woeste gronden die niet of nauwelijks verkaveld waren. Ondanks de ruilverkavelingen die in de gemeente hebben plaatsgevonden zijn de oude verkavelingspatronen vrij goed herkenbaar gebleven. Uitzonderingen daarop vormen de uitbreidingen van Heerenveen en Oranjewoud en omgeving. Langs de Tjonger en in het oosten van de gemeente kwamen nieuwe, grotere kavels (o.a. heide-ontginningen) tot stand. 2. 3. Geomorfologie en bodem ! Geomorfologie De geomorfologische situatie in het plangebied wordt vooral bepaald door de dekzandrug die van oost naar west door de gemeente loopt. Er is sprake van een zwak golvend reliëf, waarbij de hoogteligging van oost naar west afneemt van circa 4 à 6 m tot 1 à 2 m boven NAP. Het grootste deel van dit zandgebied ligt op 1 à 3 m boven NAP. Bij Katlijk en de Kiekenberg liggen plaatselijk zandopduikingen van 5 à 7 m boven NAP. Langs de zuidflank van het dekzandgebied ligt een vrij vlak overgangsgebied naar het beekdal van de Tjonger. Het beekdal bereikt in het westen haar laagste punt en ligt daar circa 0,5 m beneden NAP. De laagste delen van de gemeente liggen in de veenpolders ten noorden van Heerenveen. De polders liggen vrij vlak, op een hoogte van circa 1,5 tot 2 m beneden NAP. Ze behoren daarmee tot de laagst gelegen polders in Friesland. Door deze polders loopt een ondiep gelegen zandrug waarop onder andere het dorp Tjalleberd is gelegen. ! Bodem In de gemeente worden, zoals kan worden afgeleid uit de ontstaansgeschiedenis, vooral veen- en zandgronden aangetroffen. De tegenwoordige veengronden zijn geconcentreerd in het gebied ten noorden van de plaats Heerenveen en langs de Tjonger. Elders in de gemeente is het veen weggegraven. In de Polder van het 4e en 5e Veendistrict zijn overwegend koopveengronden aanwezig, met een goed veraarde, iets kleiige bovengrond. Plaatselijk komen ook vlierveengronden voor, zonder een dergelijke bovenlaag. In de meeste gevallen ligt de zandondergrond minder dan 120 cm beneden het maaiveld. Het betreft vooral restanten van een eertijds veel dikker veenpakket. In een deel van het gebied is het veen afgegraven tot op de zandondergrond. Deze gronden bestaan nu uit veldpodzolen of moerige zandgronden.
Buro Vijn B.V.
blz 6
90-22-02
Ook in het laaggelegen Tjongerdal is veen aanwezig in de vorm van vlieren koopveengronden; ook hier wordt vaak op minder dan 120 cm diepte zand aangetroffen. Over grote oppervlakten in het beekdal, vooral stroomopwaarts, is een moerige bovengrond op zand aanwezig. De bovengrond bestaat hier uit 5 à 10 cm dik, veraard, iets kleihoudend veen. Daaronder komt een dunne veenlaag voor. Ten zuiden van Oudehorne rust de veenlaag direct op zand. In een beperkt deel van het beekdal zijn beek- en gooreerdgronden aanwezig, beide lemige zandgronden. De zandgronden in de gemeente bestaan grotendeels uit humuspodzolgronden. Dat zijn zandgronden waarin door de werking van neerslag en grondwater een duidelijke, vaak donker gekleurde ‘inspoelingslaag’ voorkomt. Deze inspoelingslaag is vaak rijk aan mineralen, met name ijzer. In het oostelijk deel van het gebied overheersen leemarme veldpodzolgronden. Het gaat hier om jonge ontginningen die voorheen over grote oppervlakten met (hoog)veen bedekt zijn geweest. In het westelijke deel overheersen leemarme laarpodzolgronden. Het hier aanwezige matig dikke cultuurdek kan zowel afkomstig zijn van plaggenbemesting (uit het verleden) als van activiteiten na de vervening. Verspreid in het zandgebied liggen kleinere oppervlakten moerige gronden. Deze vormen vaak de overgang van zand- naar veengronden. Na de vervening is op deze plaatsen een restveenlaag achtergebleven. De bovenlaag bestaat hier overwegend uit 20 à 25 cm humeus en leemarm fijn zand. Plaatselijk komt in het zandgebied ondiep gelegen keileem voor. Op deze plaatsen is meestal lemig fijn zand aanwezig. 2. 4. Landschap Het landschap van Heerenveen is het resultaat van een voortdurende wisselwerking tussen de mens en zijn omgeving waarbij met name de functies landbouw en natuur bepalend zijn geweest. De geomorfologische basis van het landschap wordt - zoals uit het voorgaande is gebleken - gevormd door het noordoost-zuidwest-gelegen beekdal van de Tjonger, de evenwijdig hieraan gelegen dekzandrug en daarnaast het veenpolderlandschap in het noorden van de gemeente. De eerste bewoning in dit landschap vond vanaf de 13e eeuw plaats op de hogere zandgronden die werden “gekoloniseerd” vanuit het Drents Plateau. Sporen van deze vroegste bewoning zijn - net buiten het plangebied - gevonden onder het hoogveen bij Fochteloo en bij Oosterwolde. In het plangebied bevinden zich archeologische vindplaatsen in De Deelen wat er op duidt dat dit gebied oorspronkelijk hoger lag dan de waterspiegel. Door zeespiegelrijzing en bodemdaling, als gevolg van inklinking van veen, zijn de vroegste nederzettingen onder het veenpakket verdwenen. In de loop der eeuwen zijn, mede onder invloed van de toenmalige stand van cultuur, bestuur en techniek, in het plangebied de volgende landschapstypen ontstaan: ! Woudontginningen; ! Beekdalgebied van de Tjonger; ! Landgoederenlandschap; ! Hoogveenontginning; ! Veenderijen en Veenpolders.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 7
In bijlage 4 is de ligging van deze landschapstypen in het plangebied op kaart weergegeven. ! Woudontginningen Een groot deel van het buitengebied maakt deel uit van de woudontginningen. Kenmerkend voor de woudontginningen is het halfgesloten coulisselandschap met zijn rechtlijnige en parallelle wegenstructuur en de langgerekte verkaveling (zie figuur 1) met begeleidende houtsingels en onverharde paden haaks daarop. Dit landschap contrasteert met het naastgelegen relatief open beekdal van de Tjonger. Het wegenpatroon bestaat uit twee parallelle wegen over en langs de dekzandrug.
Figuur 1.
De opstrekkende verkaveling (woudontginningen)
De binnenweg loopt langs het hoogste deel van de zandrug en is basis voor het oudste bebouwingscluster (Mildam, Oudehorne, Jubbega-Schurega, Hoornsterzwaag) dat met de begeleidende laanbeplanting de ruggengraat van dit landschap vormt. De buitenweg is gelegen op de overgang van zandrug naar beekdal. De dorpen vormden de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen op de landschappelijke overgang van nat (beekdal) naar droog (bos, heide, es). In en rond de dorpen lagen oorspronkelijk verschillende landschapsonderdelen die in het landbouwsysteem hun eigen functie hadden. De dorpen lagen van oudsher temidden van heidevelden en bossen. De hoger gelegen vruchtbare gronden werden als bouwland gebruikt. Als perceelscheiding en veekering én ter bescherming tegen wild werden de percelen omzoomd door houtwallen.
Buro Vijn B.V.
blz 8
90-22-02
Met name in het westen van het gebied van de woudontginningen is sprake van een opstrekkende verkaveling. ! Beekdalgebied van de Tjonger Het beekdal van de Tjonger bestaat uit beekdalgronden en voormalig laagveen. Het beekdal van de Tjonger is in de Middeleeuwen vanuit de beek in de richting van de dekzandrug ontgonnen. De vroegste bewoning vond in drogere tijden ooit plaats op de oevers van de rivier. De beekdalgronden fungeerden oorspronkelijk als hooiland en zijn tegenwoordig nog grotendeels agrarisch in gebruik. Hierbij is met name sprake van grootschalige open weidegrond. Onderscheid is te maken in de boven-, midden- en benedenloop van de Tjonger. Ter hoogte van het plangebied is de Tjonger in haar middenloop. De beek is hier gekanaliseerd met kades en wordt omsloten door grootschalig open weidegebied. Verspreid langs de Tjonger liggen delen van heidegronden en boscomplexen zoals het Katlijker Schar, het Schuregaasterveld en De Kiekenberg. Op sommige plaatsen zijn nog restanten van oorspronkelijke meanders aanwezig. In het beekdalgebied is sprake van een scherpe tegenstelling tussen waardevolle natuurgebieden en relatief grootschalige, intensief gebruikte landbouwgronden. ! Landgoederenlandschap Aan de rand van de woudontginningen in de buurt van de plaats Heerenveen ontstonden in de 18e en 19e eeuw landgoederen. Deze landgoederen werden aangelegd door welvarende kooplieden uit het westen des lands en rijke heren uit Friesland. De landgoederenstructuur is geënt op de lineaire opbouw van het woudontginningenlandschap. De bijzondere landschappelijke kenmerken van het landgoederenlandschap bestaan uit bossen, lanen, zichtlijnen, buitenplaatsen, tuinen en open landbouwpercelen op de dekzandruggen. Het landgoederenlandschap wordt bedreigd door verdroging als gevolg van intensieve ontwatering van de beekdalen. Ook de verandering en veroudering van de laanstructuren vormt een bedreiging voor de herkenbaarheid van het landschap. Daarnaast tasten bebossing en bepaalde vormen van natuurontwikkeling de open ruimten aan. ! Hoogveenontginning In het oosten van het plangebied was oorspronkelijk sprake van hoogveen (op dekzand) doordat het keileem in de ondergrond het water stagneerde. Door de toegenomen agrarische productie en afzet in het welvarende Holland nam in de latere Middeleeuwen - naast de behoefte aan land - ook de behoefte aan brandstof toe.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
Figuur 2.
blz 9
Het wijkenpatroon haaks op de Schoterlandse Compagnonsvaart bij Jubbega
De huidige kenmerken van het hoogveengebied in het plangebied zijn het wijkenpatroon haaks op de Schoterlandse Compagnonsvaart (zie figuur 2), de lintbebouwing langs de vaart, de wegen met de dichte houtsingels, de elzensingels als kavelscheiding en de kleine veenarbeidershuisjes. ! Veenderijen en Veenpolders Lange tijd was het natte laagveengebied ten noorden van de plaats Heerenveen verlaten en nagenoeg ontoegankelijk: elke herfst en winter overstroomde het geheel. Pas in het eerste kwart van de twintigste eeuw werd, na de vervening van het hoogveengebied, begonnen met de vervening van De Deelen. Op plaatsen waar het veen werd uitgebaggerd, bleven langgerekte petgaten over. Het zo ontstane patroon van petgaten en stripen bepaalt het huidige aanzien van het laagveenreservaat De Deelen. Aan de noordkant van de Hooivaart zijn de meeste petgaten nog geheel open en zijn er recentelijk enkele nieuwe gegraven. De stripen zijn voor een deel begroeid met struikgewas en ruigte. De turf werd over water afgevoerd. Langs de vaarten waar de turfstekers zich vestigden ontstonden veenkoloniedorpen (onder andere Heerenveen en De Knipe). De vaarten vormden niet alleen een transportas en ontginningsbasis maar ook een afwateringskanaal voor het natte veengebied. Vanaf de 19e eeuw zijn de uitgeveende laagveengebieden vanwege waterbeheersing grotendeels ingepolderd. De oorspronkelijk middeleeuwse verkaveling bleef daarbij veelal gehandhaafd. Door ruilverkavelingen is het landschap nadien aangepast met nieuwe boerderijen, wegen en beplanting (met name van onrendabele overhoeken).
Buro Vijn B.V.
blz 10
90-22-02
In de Polder van het 4e en 5e Veendistrict is het kleinschalige lint van de oude ontginningsbasis (Luinjeberd, Tjalleberd, Gersloot) een beeldbepalend element in het landschap. Er is hier sprake van een regelmatige strokenverkaveling (zie figuur 3).
Figuur 3.
Regelmatige strokenverkaveling (veenderijen en veenpolders)
! Houtwallen en -singels In het plangebied komen veel dichtbegroeide stroken beplanting voor. Deze stroken zijn te verdelen in verschillende soorten, namelijk houtwallen, houtsingels, elzensingels en wijksingels. Houtwallen zijn door de mens opgeworpen langgerekte aarden wallen met daarop aaneengesloten beplanting van verschillende houtsoorten en een veelal rijke onderbegroeiing. Een houtwal had vaak een functie als veekering en perceelsgrens. Soms is de aarden wal nog nauwelijks aanwezig, de beplantingen worden dan ook wel houtsingels genoemd. Een houtsingel is bijgevolg een dicht met bomen en struiken begroeide strook langs bijvoorbeeld een sloot en had eveneens een functie als veekering en perceelsscheiding. Een houtsingel bevindt zich niet op een wal. Elzensingels bevinden zich vrijwel nooit op een wal en komen oorspronkelijk altijd voor langs een sloot of een greppel.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 11
De singels bestaan vooral uit zwarte els. Een bijzondere vorm van elzensingels zijn de wijksingels. De beplanting komen voor langs de wijken in het afgegraven hoogveengebied. De vaak diep gelegen wijken zijn delen van het vervoerssysteem zoals dat ontstaan is na vervening en ontginning. Ook de, meestal spontaan gevormde, wijksingels waren functioneel: gerief- en brandhout, tegenwerken van waterplantbegroeiingen, oeververdediging en windkering. De wijksingels zijn, naast elzen, rijk aan andere boomsoorten als berken, wilgen, populieren, lijsterbes, vuilbomen, meidoorns en eiken. ! Ecokathedraal Ten noorden van Mildam aan de Yntzelaan is sprake van een bijzonder project in de vorm van de ecokathedraal. De doelstelling van een ecokathedraal-systeem is het ontwikkelen van hoogcomplexe structuren door samenwerking tussen natuurlijke en creatieve menselijke processen. Daarmee wordt beoogd het bevorderen van inzicht en bewustzijn van het begrip ‘tijd’ als voorwaarde voor de creatieve ontwikkeling van samenwerking tussen natuurlijke en creatieve menselijke processen in ruimte en tijd. 2. 5. Archeologie en monumenten De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft aan dat er aan de Prikkedaem ten zuiden van Hoornsterzwaag een terrein van hoge archeologische waarde ligt (zie figuur 4). Het betreft een terrein waar een groot aantal vuursteenvondsten uit de Steentijd is gedaan. Het gaat om sporen van bewoning van de Tjongercultuur uit de Oude en Midden Steentijd. De FAMKE geeft verder aan dat er bij ingrepen en ontwikkelingen een karterend onderzoek dient plaats te vinden of een quickscan moet worden uitgevoerd, afhankelijk van de oppervlakte van de ingreep. De archeologische verwachtingswaarden zijn onder andere gebaseerd op de geschiedenis van het gebied en op de bodemkaarten. Het pleistocene landschap van de stroomdalen was in de Oude Steentijd het domein van (rendier)jagers en andere voedselverzamelaars. Deze bewoners hebben sporen nagelaten in de vorm van vuursteenvindplaatsen. Het betreft met name werktuigen en afval rond haardplaatsen. In de Nieuwe Steentijd ging men geleidelijke over van een jagers- en verzamelaarsbestaan naar een boerenbestaan. Onder het archeologische materiaal van deze tijd bevindt zich vooral aardewerk. In het gebied zijn ook sporen te vinden van de Bronstijd, de IJzertijd en van de ontginningen uit de Middeleeuwen. De veenafzetting in de beekdalen, dobben en pingo’s kunnen goedgeconserveerde resten bevatten van vroegere bewoning. Op de Cultuurhistorische Kaart van provincie wordt ook een overzicht gegeven van de Rijksmonumenten in de gemeente. Rijksmonumenten zijn monumenten die beschermd zijn op grond van de Monumentenwet 1988.
Buro Vijn B.V.
blz 12
Figuur 4.
90-22-02
Uitsnede Friese Archeologische Monumentenkaart Extra
Volgens deze wet wordt onder een monument verstaan: ! alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; ! terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als hierboven bedoeld. In Fryslân zijn ruim 4000 monumenten beschermd op grond van de Monumentenwet. Hieronder vallen ongeveer 200 archeologische rijksmonumenten. Een aantal van deze monumenten bevinden zich in het buitengebied van Heerenveen. Daarnaast komen er in het plangebied verscheidene beeldbepalende panden voor. Deze panden staan vermeld op de vastgestelde gemeentelijke lijst die behoort bij de Notitie Beeldbepalende Panden. 2. 6. Natuur Uit het voorgaande blijkt dat in de gemeente Heerenveen diverse landschapstypen voorkomen. De overgang in de verschillende landschapstypen gaat samen met vele gradiënten in hoogteligging, grondwaterstanden en bodemsoorten. Daarmee bezit het plangebied een grote verscheidenheid in natuurlijke milieus. Juist in gradiëntrijke gebieden zijn belangrijke natuurwaarden te vinden. De gemeente Heerenveen kent een behoorlijk aantal grotere en kleinere natuurgebieden (zie bijlage 1), waaronder moerasgebieden, graslanden en bosgebieden. In deze paragraaf wordt een algemene beschrijving gegeven van de belangrijkste natuurgebieden. De soorten die in deze gebieden voorkomen zijn opgenomen in bijlage 2.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 13
De bijlage is samengesteld op basis van gegevens die zijn verkregen van de verschillende natuurbeherende instanties. ! De Deelen, Tjalberterkrite en Vrieswijkpolder De Deelen en de Tjalberterkrite zijn overblijfselen van het oorspronkelijke laagveenmoeras in het lage veengebied. Beide zijn reservaten en in eigendom van Staatsbosbeheer. De Deelen is bovendien aangewezen als internationaal waardevol “wetland” en als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is het gebied aangewezen als Natura 2000-gebied. De Deelen is een belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen als bruine kiekendief, snor en rietzanger. Daarnaast herbergt het de grootste kolonie zwarte sterns van Fryslân. Ook zoogdieren als Reeën en Zwarte woelratten komen in het gebied voor. De Deelen is ook lang een goed leefgebied geweest voor de visotter. In 1988 is hier echter het laatste exemplaar gesignaleerd. De Deelen kent een rijke flora. Diverse plantensoorten behorend bij de verschillende stadia van verlanding zijn hier terug te vinden. Ook de petgaten zijn rijk aan waterplanten en schraallandsoorten. Ook de Tjalberterkrite is van botanische betekenis vanwege het voorkomen van schraallandsoorten. De Vrieswijkpolder is een graslandgebied dat zeer onlangs deels is afgegraven. Het open water wat tussen de weiden is komen te liggen, biedt plaats als rust- en slaapplaats voor zowel broed- als trekvogels. Rondom het open water hebben zich in de oeverzone vele broedvogels gevestigd, De polder is aangewezen als reservaat en is in eigendom van Staatsbosbeheer. Een bijzondere broedvogel in het gebied is de Grauwe gans. Buiten het broedseizoen is de polder vanwege zijn openheid en ligging nabij het laagveenreservaat De Deelen belangrijk als foerageergebied voor ganzen in de winter en pleisterplaats voor steltlopers in het voorjaar. De natuurwaarden in De Deelen, Tjalberterkrite en Vrieswijkpolder hangen sterk samen met de aanwezige hoge grondwaterstand en de goede waterkwaliteit. De gebieden worden in hun hoedanigheid met name bedreigd door verdroging. Het inlaten van boezemwater uit de Hooivaart om de verdroging tegen te gaan leidt tot verslechtering van de waterkwaliteit omdat dit water vervuild en voedselrijk is. De afgelopen jaren is gewerkt aan oplossingen om de bedreigingen tegen te gaan. In De Deelen zijn duikers, rietvelden en kaden aangelegd teneinde het gebiedseigen water vast te houden en de waterkwaliteit te verbeteren. De diverse maatregelen hebben gezorgd voor een verbetering van de waterkwaliteit. ! De Kiekenberg De Kiekenberg ligt op een dekzandrug aan de noordelijke rand van het beekdal van de Tjonger, even ten oosten van Nieuwehorne. Het gebied bestaat uit bos, heidevelden en gedeeltelijk begroeide oude stuifduinen. Bijzonder aan de Kiekenberg is de grote afwisseling in reliëf en in droge en natte gebieden en als gevolg daarvan de grote diversiteit in plantengroei. Opvallend is de grote rijkdom aan varens en (natte) heidesoorten.
Buro Vijn B.V.
blz 14
90-22-02
Voor wat betreft de fauna komen in de Kiekenberg onder andere Reeën en vele soorten broedvogels voor, waaronder met name roofvogels. Ook reptielen zijn vertegenwoordigd, met name in de vorm van Adders en Ringslangen. Ook de zeldzame Gladde slang is in het gebied waargenomen. ! Het Katlijker Schar Dit parkachtige Zomereiken-Beukenbos, dat in beheer is bij It Fryske Gea, ligt in de overgangszone van de woudontginningen naar het beekdal van de Tjonger. Het bos is rijk aan typische open enclaves en aan de westzijde van het bos bevindt zich nog heide. In een ven in het bos is Moershertshooi gevonden, een soort die duidt op mineraalrijke omstandigheden. Het Katlijker Schar staat bekend om zijn paddestoelen. In totaal zijn meer dan 160 soorten gevonden waaronder de Witte koraalzwam en de Dennevlamhoed. Het gebied is ook interessant vanwege zijn zoogdieren en vogels en tot slot komen in het gebied diverse reptielen en insecten voor. Het Katlijker Schat wordt al lange tijd begraasd door een kudde Schotse Hooglanders. ! De Tjongerdellen Dit natuurreservaat van It Fryske Gea in de Tjongervallei bestaat enerzijds uit graslanden en anderzijds uit moerasachtig gebied in de vorm van natte ruigten, rietland, struweel en open water, waaronder oude, herstelde meanders. Zowel qua flora als fauna kent het reservaat belangrijke waarden. In het gebied komen Dotterbloemhooilanden en blauwgraslandachtige vegetatietypen voor die gebonden zijn aan hoge, stabiele grondwaterstanden. Veel voorkomende soorten zijn opgenomen op de Rode Lijst van sterk bedreigde soorten en in de sloten komen zeer waardevolle waterplantvegetaties voor. De Tjongerdellen is ook van zeer grote waarde voor amfibieën en reptielen, zowel voor nationaal als internationaal bedreigde soorten. Tot slot kent het gebied een rijke weidevogelgemeenschap en is het gebied van belang voor trekvogels. ! Schuregaasterveld Dit gebied bestaat uit uitgestrekte heidevelden met een grote afwisseling in reliëf, dichtgegroeide en geëgaliseerde meanders, vennen en poelen, open graslanden en - tegen de Tjonger- weer bos. De heidevelden zijn deels geplagd, waardoor deze de kans krijgen zich te verjongen. De sloten rondom en de poelen in het gebied bevatten veelal schoon en helder water en kennen een rijke flora. Als gevolg van het afwisselende landschap met veel overgangsmilieus, is het aantal broedvogels in het gebied hoog. Naast een populatie reeën komt de Vos in het Schuregaasterveld voor en zijn in 1993 in het gebied Dassen uitgezet. Net als in de Tjongerdellen komen in het gebied ook veel amfibieën voor. ! Houtwallen en -singels De houtwallen en -singels vormen in de woudontginningen een samenhangend netwerk van opgaande begroeiing.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 15
De houtwallen, singels en bosjes (ofwel bredere houtsingels) zijn voor zowel flora als fauna van grote betekenis. De oudere wallen en singels hebben een dichte onderbegroeiing en veel boomholten en holle stronken. De jongere wallen zijn over het algemeen minder rijk en stabiel ontwikkelt en herbergen als gevolg daarvan minder natuurwaarden. Naast de inlandse (zomer)eik, die op de oude houtwallen prachtige “stobben” vormt, bestaan de wallen in het plangebied vooral uit besdragende bomen en struiken zoals de Meidoorn, Lijsterbes en Vlier. Ook Hulst komt veel voor. Aan kruiden vindt men op de (oude) houtwallen en singels vooral Eikvaren en Salomonszegel. De oudere wallen en singels herbergen enkele tientallen soorten broedvogels, waaronder roofvogels als Buizerd en Havik. Ook zoogdieren zoals Hermelijn en Bunzing komen in het gebied veelvuldig voor. ! Overig De natuurwaarden buiten de natuurgebieden en houtwallen hangen vooral samen met de betekenis van de agrarische graslanden voor weidevogels en overwinterende ganzen, enkele verspreid liggende heideterreintjes en (onder andere in het kader van de ruilverkaveling aangelegde) bosjes én in plaatselijk aanwezige waardevolle vegetatietypen. De heideterreintjes bestaan hoofdzakelijk uit vochtige heide die vooral waarde hebben als toevluchtsoord voor reptielen en amfibieën. 2. 7. Landbouw In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de agrarische sector in de gemeente. Het betreft een weergave van de huidige situatie door middel van het beschrijven van een aantal aspecten. De cijfermatige gegevens zijn afkomstig van het CBS. ! Grondgebruik Het totale areaal cultuurgrond in de gemeente Heerenveen bedraagt 8.358 ha. Het grootste deel van het agrarisch grondgebruik is grasland, namelijk 6.879 ha. De akkerbouwbedrijven beslaan 1377 ha en de tuinbouw 91 ha. Maïs is daarbij het meest geteelde gewas. De intensieve veehouderij in de gemeente heeft slechts een kleine oppervlakte in gebruik. Een bijzondere tak van landbouw in de gemeente Heerenveen betreft de lelieteelt. ! Bedrijfssituatie In 2004 bevonden zich in Heerenveen 202 agrarische hoofdberoepbedrijven. Net als elders in Nederland is het aantal agrarische bedrijven de laatste jaren afgenomen. In 1990 waren er nog 347 bedrijven. Dit houdt in dat 145 bedrijven zijn gestopt met de zelfstandige agrarische bedrijfsvoering in een periode van 14 jaar. In tabel 1 is de verdeling van de hoofdberoepbedrijven over de hoofdbedrijfstypen weergegeven (volgens de indeling van het CBS).
Buro Vijn B.V.
blz 16
Tabel 1:
90-22-02
Hoofdberoepbedrijven naar bedrijfstype (Bron: CBS 2006)
Hoofdbedrijfstype
Aantal bedrijven
Percentage
Graasdier Akkerbouw Gecombineerd Hokdier Tuinbouw en blijvende teelt
185 4 6 2 5
92 2 3 1 2
Totaal
202
100
De dominante rol van de graasdierbedrijven blijkt duidelijk uit deze cijfers. Het aantal vleesbedrijven (hokdieren CBS) is de afgelopen jaren iets afgenomen. De genoemde hokdierbedrijven betreffen varkens- en kippenbedrijven. Het aantal combinatiebedrijven is de afgelopen jaren toegenomen. In 1990 was er één bedrijf en in 2006 waren er inmiddels 6. De verdeling over de bedrijfstypen is ongeveer gelijk met de verdeling van de provincie. De belangrijkste afwijking in vergelijking met de provinciale cijfers is dat het percentage graasdierbedrijven (86%) lager is en er sprake is van meer akkerbouw (7%). ! Bedrijfsgroottestructuur De verdeling van agrarische bedrijven naar productieomvang in respectievelijk kleine, middelgrote en grote bedrijven is weergegeven in tabel 2. De gegevens van de gemeente worden afgezet tegen de gegevens van de omgeving van de gemeente, het COROP gebied Zuidoost-Friesland en tegen de cijfers van de gehele provincie Fryslân. De productieomvang wordt uitgedrukt in nge, Nederlandse Grootte Eenheid. Tegenwoordig wordt hiermee de bruto toegevoegde waarde van het agrarische bedrijf weergegeven in plaats van sbe, standaardbedrijfseenheden (1 nge = + 2,8 sbe). In Heerenveen is iets meer dan een derde van de bedrijven kleiner dan 32 nge, namelijk 35 procent. Hierbij zijn nevenbedrijven meegerekend. Iets minder dan de helft van het totale aantal bedrijven is groter dan 70 nge, namelijk 47 procent. Tabel 2:
Bedrijfsomvang in nge, percentage bedrijven per grootte-categorie (Bron: CBS 2006)
Heerenveen Regio Provincie
0-32 nge
32-50 nge
50-70 nge
70 plus
35 34 34
7 7 7
11 8 8
47 51 51
De bedrijven die groter zijn dan 70 nge hebben zonder meer een serieus toekomstperspectief. Over het algemeen worden bedrijven met een omvang van rond de 50 nge als levensvatbaar gezien. Uiteraard is deze norm niet absoluut doorslaggevend voor het toekomstperspectief van een bedrijf.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 17
Andere factoren zoals vermogenssituatie, aard en opzet van het bedrijf, deskundigheid, leeftijd en ondernemerscapaciteiten van de ondernemer en de marktsituatie bepalen mede de kans op een duurzaam voortbestaan. De bedrijven met een geringe omvang hebben weinig toekomstperspectief in de huidige opzet. Zij zullen voor het grootste deel of op korte termijn worden beëindigd of als nevenbedrijf (hoofdberoep elders) worden voortgezet. Maar ook de bedrijven met een omvang tussen de 50 en 70 nge zullen in de komende jaren alle zeilen moeten bijzetten om volwaardig te blijven. In Heerenveen is dat minder dan in de regio en de provincie. Iets minder dan de helft van het totaal aantal bedrijven voldoet hieraan. In tabel 3 wordt de verdeling van alle bedrijven gegeven voor wat betreft hun bedrijfsoppervlakte. Tabel 3:
Bedrijfsoppervlakte in ha, percentage per grootte-categorie (Bron: CBS 2006) < 30 ha
Heerenveen Regio Provincie
47 46 45
30-50 ha 26 28 27
> 50 ha 27 26 28
Uit de tabel blijkt dat iets meer dan de helft van de bedrijven kleiner is dan 30 ha en dat minder dan een kwart groter is dan 50 ha. Over het algemeen wordt er vanuit gegaan dat een volwaardig rundveehouderijbedrijf over 20 à 30 ha moet kunnen beschikken om een serieus toekomstperspectief te hebben. In de gemeente zijn meerdere bedrijven die in dat opzicht geen serieus toekomstperspectief hebben en die naar alle waarschijnlijkheid hun bedrijf in de toekomst zullen beëindigen. Ook in Heerenveen is er sprake van ontwikkelingen in de landbouw zoals schaalvergroting, verbreding, verdieping en specialisatie. In hoofdstuk 6 wordt nader op deze ontwikkelingen ingegaan. 2. 8. Wonen en niet-agrarische bedrijvigheid Het buitengebied van Heerenveen wordt van oudsher tevens gebruikt voor bewoning. Deze bewoning vindt vooral plaats in de, op de hoger gelegen dekzandruggen gelegen, dorpen langs de doorgaande wegen in het plangebied. Deze dorpen vallen buiten het bestemmingsplangebied. Desalniettemin is ook in het plangebied sprake van bewoning. Enerzijds in de vorm van agrarische bedrijfswoningen, anderzijds in de vorm van verspreid dan wel meer geconcentreerde bebouwing in de bebouwingsclusters. Oorspronkelijk werd het grootste deel van de woningen in het buitengebied bewoond door landarbeiders en boeren. Mede door de afname van de werkgelegenheid in de landbouw worden de woningen in het buitengebied ook bewoond door mensen die geen directe economische binding hebben met het landelijk gebied.
Buro Vijn B.V.
blz 18
90-22-02
Op grond van de verwachting dat het aantal agrarische bedrijven in de toekomst nog meer zal afnemen, zal de woonfunctie (in voormalige agrarische gebouwen) waarschijnlijk toenemen. Naast agrarische bedrijvigheid komt er in het buitengebied in toenemende mate ook niet-agrarische bedrijvigheid voor. Van oorsprong is deze gericht op de agrarische sector, bijvoorbeeld in de vorm van loon- en transportbedrijven. Vandaag de dag komen er echter ook bedrijven voor die geen relatie met de agrarische sector hebben. Voorbeelden zijn een tuincentrum en een installatiebedrijf. 2. 9.
Recreatie en toerisme
Ondanks de aanwezigheid van natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten is het aanbod aan verblijfsrecreatieve voorzieningen in de gemeente Heerenveen gering. Er zijn slechts twee verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van zomerhuisterreinen aanwezig in het plangebied, namelijk ten zuiden van Bontebok en ten noorden van Katlijk en twee in de vorm van kampeerterreinen bij het pannenkoekenrestaurant annex pottenbakkerij De Kobbenjan in Jubbega-Schurega en aan de Tjonger. Daarnaast is er op bescheiden schaal sprake van kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven. In tegenstelling tot het aantal verblijfsrecreatieve voorzieningen is het aantal dagrecreatieve voorzieningen in de gemeente talrijk. Hierbij gaat het met name om het recreatieve medegebruik van de diverse natuurgebieden maar ook om cultuurhistorische bezienswaardigheden zoals de ecokathedraal bij Mildam. In de gemeente is een groot aantal fietspaden aanwezig. Verder is sprake van diverse kano-, ruiter- en wandelroutes. Op diverse plaatsen in het buitengebied zijn dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van eet- en drinkgelegenheden aanwezig. 2. 10. Verkeer en infrastructuur Door het plangebied lopen twee wegen die behoren tot het landelijke hoofdwegennet, namelijk de rijkswegen A7 (Emmeloord-Joure-Groningen) en A32 (Zwolle-Heerenveen-Leeuwarden) (zie bijlage 8). Alle overige wegen in het plangebied hebben een lokaal karakter, met een belangrijke functie voor de ontsluiting van de dorpen in de gemeente, het landelijk gebied en de landbouwgronden. De twee belangrijkste lokale verkeersaders zijn de Schoterlandseweg vanuit Heerenveen richting Mildam, Oudehorne en Hoornsterzwaag en de Ds. Veenweg vanuit Heerenveen naar De Knipe. Naast wegen ten behoeve van het verkeer kent de gemeente ook een redelijk uitgebreid fietspadenstelsel en drie vaarroutes: de Tjonger, de Schoterlandse Compagnonsvaart en de Ringvaart langs De Deelen. De Tjonger staat in verbinding met het Tjeukemeer en de overige Friese Meren en is daarom van recreatief belang.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 19
2. 11. Nutsvoorzieningen Naast verkeers-, fiets- en vaarwegen is in het buitengebied van Heerenveen ook sprake van leidingen en kabels ten behoeve van bijvoorbeeld het transport van gas, elektriciteit en water. Om te voorkomen dat er in het buitengebied activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen. In het buitengebied van Heerenveen komt een aardgastransportleiding voor, hoogspanningsleidingen en enkele waterleidingen en rioolpersleidingen.
Buro Vijn B.V.
blz 20
90-22-02
3. BELEID EN REGELGEVING Bij het actualiseren van een bestemmingsplan voor het buitengebied hebben gemeenten te maken met het beleid van de hogere overheden. Dit beleid vormt het kader waarbinnen de gemeente haar eigen beleid kan formuleren. 3. 1. Europees beleid en regelgeving Op Europees niveau kunnen beleidsvoornemens van belang zijn voor de landelijke gebieden in Nederland. In de regel is dergelijk beleid wel vertaald in het landelijke c.q. provinciaal beleid. Toch is aandacht voor enkele specifieke punten van belang. ! Landbouwbeleid Het landbouwbeleid wordt in belangrijke mate in Europees verband bepaald. Voor de landen van de EU is daarmee een open markt ontstaan, waarbinnen een gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt gevoerd. Door de uitbreiding van de EU met landen uit Midden- en Oost-Europa en door de nieuwe GATT/WTO-onderhandelingen, staat dit landbouwbeleid meer en meer ter discussie. Verwacht wordt dat er een liberalisering van de markt optreedt met minder steunmaatregelen en een EU-prijsontwikkeling in de richting van de wereldmarktprijzen. Op Europees niveau worden meerdere milieurichtlijnen uitgevaardigd, die zijn of worden verwerkt in de eigen wet- en regelgeving. Van belang voor de agrarische sector zijn in het bijzonder: ! de regelgeving gericht op de productie van veilig voedsel voor de mens; ! het dierengezondheidsbeleid; ! het beleid voor melkprijzen en quotaregeling; ! het marktordeningsbeleid voor graan, suiker en aardappelen; ! de Europese nitraatrichtlijn, gericht op bescherming van de bodem. De doorwerking van deze richtlijn betekent dat eisen worden gesteld aan de individuele landbouwers met op bedrijfsniveau een beheersing van de in- en uitstroom van mineralen; ! de Europese milieueffectrapportage (m.e.r.). De implementatie van deze richtlijn betekent dat er meer individuele beoordelingen op de noodzaak van een m.e.r. moeten plaatsvinden. Voor gemeenten betekent dit dat er meer activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Zo vallen grote intensieve veehouderijen onder de m.e.r.-plicht terwijl voor minder grote bedrijven een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. ! Europees natuurbeleid De lidstaten van de Europese Unie hebben zich verplicht te komen tot een samenhangend Europese ecologisch netwerk, genaamd “Natura 2000”. De afspraken waarbinnen dit in de Unie bereikt moet worden, zijn onder meer vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen verplichten de lidstaten om maatregelen te treffen teneinde de vereiste bescherming duurzaam te verzekeren. Het Natura 2000-netwek dient in het eerste decennium van de 21e eeuw een feit te zijn.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 21
! Vogelrichtlijn De Vogelrichtlijn is in 1979 voor alle lidstaten binnen Europa van kracht geworden (tegelijkertijd en in onderlinge samenhang tot stand gekomen met de conventie van Bern). De richtlijn bevat voorschriften en maatregelen ter bescherming van de bedreigde Europese vogelsoorten. Een belangrijke maatregel is het door de lidstaten aanwijzen van speciale beschermingszones. Dit betreft de gebieden die voor de instandhouding van de in de bijlage van de Vogelrichtlijn genoemde soorten het meest geschikt zijn. De Nederlandse regering heeft de Vogelrichtlijngebieden aangewezen in maart 2000. Voor niet in de bijlage genoemde en geregeld voorkomende trekvogels kunnen eveneens hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en hun rustplaatsen in de trekzones aangewezen worden. In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 van Heerenveen is het van belang dat De Deelen reeds in 1992 is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Het aanwijzingsbesluit is opgenomen in bijlage 3. De Vogelrichtlijn is inmiddels volledig geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. ! Habitatrichtlijn De Habitatrichtlijn is in 1992 door de EG vastgesteld. Zij sluit aan bij de Conventie van Bern en bij de EG Vogelrichtlijn. De doelstelling en het instrumentarium reiken echter duidelijk verder. Doelstelling is de bescherming van planten en dieren (behalve vogels) en hun leefgebieden (habitats). Zo draagt deze richtlijn bij aan het waarborgen van de biodiversiteit door natuurlijke habitats en aan het instandhouden van de wilde flora en fauna. De lidstaten dragen een lijst van op hun grondgebied aanwezige beschermingswaardige habitats voor aan de Europese Commissie, onder vermelding van de soorten uit bijlage II van de richtlijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen prioritaire en niet-prioritaire soorten. Op basis van deze gegevens stelt de Commissie een lijst van gebieden van communautair belang vast. De lidstaten dienen deze gebieden zo spoedig mogelijk als speciale beschermingszone aan te wijzen. Het moment van plaatsing op de communautaire lijst is echter al bepalend voor het van toepassing zijn van de bepalingen uit de richtlijn. Binnen het gemeentelijk grondgebied is geen gebied aangemeld als speciale beschermingszone op grond van de Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn is inmiddels nagenoeg volledig geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. ! Verdrag van Malta In 1992 werd op Malta het Europese Verdrag van Valletta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed.
Buro Vijn B.V.
blz 22
90-22-02
Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden en dat in bestemmingsplannen een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden. Aandachtspunt is voorts dat uit het verdrag van Malta voortvloeit dat er meer gelden beschikbaar moeten komen voor archeologisch onderzoek. Ook moet het beginsel ‘de bodemverstoorder betaalt’ worden doorgevoerd, in ieder geval voor wat betreft omvangrijke projecten (artikel 6 van het verdrag). Wat betreft de implementatie van dit verdrag in de nationale wetgeving, het volgende. De staatssecretaris van het Ministerie van OC&W is in 1992 begonnen met voorstellen ter implementatie van het Verdrag van Malta. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving zal waarschijnlijk in 2006 de nieuwe Monumentenwet in werking treden. De kern van het inmiddels ingediende wetsvoorstel is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Het wetsvoorstel verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. In november 2003 hebben Provinciale Staten in dit kader de Nota Erfgoed Deelnota Archeologie 2004-2007 vastgesteld. In deze nota is het provinciale archeologiebeleid vastgelegd. De FAMKE is hierin opgenomen als belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat archeologie een volwaardige plaats krijgt in ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen. Op de FAMKE wordende waardevolle archeologische monumenten aangegeven en de gebieden waar archeologische waarden worden verwacht. De FAMKE bestaat uit twee provinciedekkende advieskaarten, één voor de periode steentijd - vroege bronstijd, en één voor de periode midden bronstijd - middeleeuwen. Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen aangaande mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die aangaande mogelijke jongere vindplaatsen. De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden variëren van ‘streven naar behoud’ tot ‘geen nader onderzoek nodig’. Deze adviezen geven aan welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om op een verantwoorde manier om te gaan met het bodemarchief in een nieuw te maken bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging, een ontgronding of een sanering. Met andere woorden: door middel van de twee advieskaarten kan worden nagegaan welke onderzoeksinspanning gevraagd wordt op een bepaalde plaats. De provincie Fryslân zal deze informatie tevens gebruiken om de plannen die aan haar ter toetsing worden aangeboden te beoordelen op de archeologische implicaties. Tevens zal de advisering worden gebruikt voor beleidsadvisering door de dienst richting het college van Gedeputeerde Staten.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 23
3. 2. Rijksbeleid Het rijksbeleid dat voor de landelijke gebieden van belang is, blijkt uit de volgende nota’s en beleidsstukken. ! Nota Ruimte De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijke relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen, behorend bij de Vierde nota over de ruimtelijke ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac), en het Structuurschema Groene Ruimte. Naast de Nota Ruimte zal nog een klein aantal andere PKB’s 1 worden gemaakt. Zo zullen voor de Waddenzee en het Rivierengebied gebiedsspecifieke uitwerkingen worden opgesteld: de PKB Derde Nota Waddenzee en de PKB Ruimte voor de Rivier. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak van Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: a. versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; b. bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; c. borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; d. borging van veiligheid. Voor ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, voor het landelijk gebied van ons land, zijn met name de laatste drie doelen van belang. Ad. b. Zowel in stedelijke als landelijke gebieden vraagt een aantal ontwikkelingen om een passend, deels ruimtelijk antwoord. Voor het buitengebied van Heerenveen is met name het antwoord ten aanzien van het landelijke gebied relevant. Het aantal agrarische bedrijven neemt af en de leefbaarheid en vitaliteit van verschillende gebieden gaat achteruit. In combinatie met de gevolgen van klimaatverandering en bodemdaling zijn deze ontwikkelingen van grote invloed op het ruimtegebruik, het water- en bodembeheer en de ecologische en landschappelijke ontwikkeling. In de Nota Ruimte worden de ruimtelijke voorwaarden geboden voor een vitaal platteland. Ad. c. De Nota Ruimte biedt de ruimtelijke randvoorwaarden voor de waarborging en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en natuurlijke waarden. Ad. d. Behalve zeespiegelstijging worden ook grotere extremen in neerslag- en droogteperioden verwacht. Samen met de bodemdaling, vooral in het toch al laaggelegen westen van Nederland, maakt dat duidelijk dat ingrijpende aanpassingen in het watersysteem en de waterhuishouding nodig zijn. Dit heeft bijvoorbeeld ook consequenties voor het agrarische bedrijfsleven. 1
) Planologische kernbeslissing.
Buro Vijn B.V.
blz 24
90-22-02
In de Nota Ruimte wordt ‘water’ als een structurerend principe aangemerkt, dat integraal onderdeel wordt van de ruimtelijke planvorming. Daarnaast kan in het kader van externe veiligheid worden gezegd, dat de Nota Ruimte ook bijdraagt aan goede ruimtelijke voorwaarden om de veiligheid voor burgers te vergroten. Hiertoe behoort ook sociale veiligheid. Strategische nota op hoofdlijnen De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin rijksverantwoordelijkheden en die van anderen helder zijn onderscheiden. Het is de taak van het rijk om andere overheden te voorzien van een goede ‘gereedschapskist’ voor de uitvoering van het ruimtelijke beleid. Daarmee keert het kabinet terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijke rijksbeleid, die ondermeer tot uiting komen in het decentrale planningsstelsel met een centrale rol voor de gemeentelijke bestemmingsplannen, en verschuift het accent van ordening naar ontwikkeling. Voor alle onderwerpen in de nota is het rijk tenminste verantwoordelijk voor het systeem. De nota bevat de ‘procesarchitectuur’ voor de decentrale overheden, maar waar het gaat om basiskwaliteit is het rijk zelden resultaat verantwoordelijk. Basiskwaliteit en nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur In de nota wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden - de ‘basiskwaliteit - en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grote verantwoordelijkheid heeft: de nationale ‘Ruimtelijke Hoofdstructuur’. Alle beleidsuitspraken in de nota zijn met een van deze twee begrippen te verbinden. De nota bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen gebonden zijn. Bij basiskwaliteit kan het gaan om inhoudelijke of procesmatige eisen, maar ook om meer financiële principes. Zo geldt bij ruimtelijk afwegingen en nieuwe decentrale plannen en projecten dat negatieve effecten niet mogen worden afgewenteld op het bestaande ruimtegebruik of op functies als water, natuur en infrastructuur. Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarden en toekomstwaarde. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de basiskwaliteit aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn. Op nationaal niveau zorgt het kabinet hiermee voor een goede ruimtelijke kwaliteit. Decentrale overheden dienen daarvoor te zorgen op hun schaalniveau. Daarnaast stellen Nederlandse en internationale verdragen en regels soms eisen die ruimtelijk van belang zijn. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijk Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar méér dan basiskwaliteit. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 25
Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de EHS, en de robuuste ecologische verbindingszones, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen. De hogere ambitie die het rijk hier heeft, komt vooral in de uitvoering tot uitdrukking. Lagenbenadering en ruimtelijke kwaliteit Het rijk stelt zich de ruimte voor als opgebouwd uit drie ‘lagen’: ! ondergrond (water, bodem, het zich daarin bevindende leven); ! netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur); ! occupatie (ruimtelijke patronen als gevolg van menselijk gebruik). Elke laag is van invloed op de ruimtelijke afweging en keuzen met betrekking tot de andere lagen. We moeten veel meer rekening houden met de eigenschappen en functies van de ondergrond en de netwerkenlaag en de structurerende betekenis van beide lagen. In de planvorming moeten de processen in de verschillende lagen meer met elkaar in verband worden gebracht. Hiermee kunnen conflicten worden voorkomen en kan meer samenhang in maatregelen worden bereikt. Plannen die oog hebben voor de drie lagen en de voorwaarden die zij stellen aan het ruimtegebruik, kunnen toekomstgericht, duurzaam en ‘bruikbaar’ zijn. De lagen benadering gaat dan ook goed samen met de verschillende aspecten van ruimtelijke kwaliteit: gebruikswaarde, belevingswaarden en toekomstwaarde. Het kabinet wil in heel Nederland de ruimtelijke kwaliteit verbeteren door de basiskwaliteit te waarborgen en waar mogelijk te vergroten, en door extra aandacht te geven aan de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De concrete uitwerking van de ruimtelijke kwaliteit wordt door provincie en gemeenten per situatie bepaald. Basiskwaliteit voor steden, dorpen en bereikbaarheid Het kabinet streeft naar basiskwaliteit voor steden en dorpen en de bereikbaarheid daarvan. Bundeling staat daarbij voorop. Het rijk beperkt zich over het algemeen tot het aangeven van kaders en normen. Bij de uitvoering krijgen de decentrale overheden meer ruimte. Het rijk beschouwt het als een onderdeel van de te garanderen basiskwaliteit dat alle burgers toegang hebben tot voldoende blauwe en groene recreatiemogelijkheden. De beschikbaarheid daarvan in het buitengebied moet in balans zijn met de ontwikkeling van het bebouwde gebied. Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij deze balans meenemen in hun ruimtelijke plannen. Op het gebied van milieukwaliteit en veiligheid krijgen provincies en gemeenten meer ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk. Het rijk legt de basismilieukwaliteit vast in wet- en regelgeving en biedt kaders waarbinnen de decentrale overheden hun eigen afwegingen kunnen maken.
Buro Vijn B.V.
blz 26
90-22-02
Investeren in de kwaliteit van de natuur Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor diverse beschermde natuurgebieden: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur, inclusief de robuuste ecologische verbindingen. In de beschermde gebieden wordt gestreefd naar behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Landschap ontwikkelen met kwaliteit De kwaliteit van het Nederlandse landschap verdient volgens het rijk een volwaardige plaats bij ruimtelijke afwegingen. Water speelt hierbij een belangrijke rol. De meer landelijke gebieden vormen een belangrijk deel van dit landschap. Het rijk wil de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn. Zo kan woningbouw bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe landgoederen, geld opbrengen voor de aanleg van recreatie- of natuurgebieden of voor het scheppen van waterbergingsruimte. De landbouw zit midden in een veranderingsproces. Vooral de intensieve veehouderij ervaart de laatste jaren spanning met de omgeving. Een economisch vitale, grondgebonden landbouw is in de ogen van het rijk van belang voor het beheer van het buitengebied. Van de provincies wordt dan ook verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te vergemakkelijken. ! Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001) In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 wordt gesteld dat de Nederlandse landbouw moet verduurzamen. Op dit moment is er veel verandering gaande in de landbouw. Enkele belangrijke algemene trends zijn: ! een afnemend areaal; ! een aanhoudende schaalvergroting; ! een kleinere rol voor de bulkproductie; ! hogere eisen van de consument. Ook binnen de verschillende sectoren zijn grote verschuivingen gaande: ! een tweedeling in de melkveehouderij 2); ! een afname van de intensieve veehouderij 3); ! een groei van de tuinbouw en de bloembollenteelt; ! druk op mogelijkheden voor de akkerbouw; ! een groei van de biologische landbouw.
2
)
3
)
Enerzijds richting schaalvergroting, anderzijds richting extensieve biologische landbouw. Minder bedrijven, minder dieren per bedrijf.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 27
Deze ontwikkelingen moeten door de overheid gestuurd worden, teneinde te komen tot een duurzame landbouw. De verduurzaming van de landbouw kan niet los worden gezien van de ontwikkelingen in de natuur. Een groot deel van de natuur in Nederland is sterk verbonden met de landbouw; de landbouw is vaak medebepalend voor de soort natuur en de landschappen die in Nederland voorkomen. Om te komen tot de juiste balans tussen landbouw en natuur zijn er voor de lange (tot 2030) en de korte termijn (tot 2010) een aantal uitgangspunten geformuleerd. Voor de periode tot 2010 gaat het om de volgende uitgangspunten: ! er is aanpassing noodzakelijk van een deel van het milieubeleid voor de landbouw. Het gaat hierbij om het generieke beleid voor ammoniak, stikstof, fosfaat, zware metalen en bestrijdingsmiddelen en om het gebiedsgericht beleid ten aanzien van ammoniak, fosfaat en het bestrijden van verdroging; ! er moet onderscheid gemaakt worden tussen grote aaneengesloten natuurgebieden (groter dan 1000 à 2000 ha) en kleine natuurgebieden, die beiden deel uitmaken van de EHS. Vervolgens kan een balans tussen natuur en landbouw het beste op gebiedsniveau gevonden worden. Een zwaarder accent op het gebiedsgericht beleid moet zorgen voor maatwerk. Binnen de grote aaneengesloten natuurgebieden en de zone eromheen zal de landbouw alleen mogen produceren binnen strikte milieurandvoorwaarden. Milieubelasting die effecten heeft in de grote gebieden, moet worden voorkomen; ! in kleine en grote natuurgebieden zal uitbreiding of nieuwe vestiging van niet-grondgebonden landbouw worden voorkomen en verplaatsing en beëindiging worden gestimuleerd; ! buiten de natuurgebieden en de zones hieromheen krijgt de landbouw kansen op ontwikkeling; ! voor de aanpak van verdroging en herstel van de gewenste waterkwaliteit wordt aangesloten bij de watersysteembenadering. Dit beleid zal in 2010 geëvalueerd worden en dan zal er worden bezien hoe het verder moet worden doorgetrokken. ! Programma Beheer Begin 2000 is de nieuwe subsidieregeling voor de inrichting en het beheer van natuur, het Programma Beheer ingevoerd. Het Programma Beheer is de uitwerking voor het beheer van natuur, bos en landschap op grond van de Nota Dynamiek en Vernieuwing (1995). In het Programma Beheer staan de volgende doelstellingen centraal: ! resultaatgericht beheer van natuur, bos en landschap en de daaraan gerelateerde recreatie; ! aandacht en ruimte voor particulieren in het natuurbeheer; ! aandacht voor de doelen van natuur, bos en landschap buiten de EHS. Om deze doelstellingen te realiseren omvat dit programma twee nieuwe subsidieregelingen voor de subsidiering van agrarisch natuurbeheer en natuurbeheer.
Buro Vijn B.V.
blz 28
90-22-02
Dit zijn de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) en de Subsidieregeling Natuurbeheer (SN). De Regeling beheersovereenkomst en natuurontwikkeling (Rbon) is per 1 januari 2000 ingetrokken. Om gebruik te maken van het nieuwe subsidiestelsel dienen de begrenzingenplannen, die opgesteld waren in het kader van het Rbon, vervangen te worden door zogenaamde gebiedsplannen. De begrenzingenplannen hebben betrekking op de zogenaamde ‘relatienotagebieden’. Deze gebieden waren natuurontwikkelingsprojecten, beheers- of reservaatgebieden. In de nieuwe regeling Programma Beheer is er alleen nog sprake van beheers- en natuurgebieden. Voor de omzetting van bestaande begrenzingen plannen is de provincie Fryslân verdeeld in zeven regio’s. Voor deze regio zijn afzonderlijke gebiedsplannen opgesteld. Voor het grondgebied van de gemeente Heerenveen gelden de gebiedsplannen “Het Lage Midden” en “De Zuidelijke Wouden”. De inhoud van deze gebiedsplannen komt aan de orde in de volgende paragraaf “Provinciaal beleid”. ! Flora- en faunawet De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van soorten. In de Flora- en faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd evenals het CITES-verdrag. De wet heeft betrekking op onder meer beheer en schadebestrijding, jacht, handel en bezit en overige menselijke activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten. Op 23 februari 2005 is de zogenaamde “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waardoor de mogelijkheden zijn verruimd voor het verlenen van ontheffing/vrijstelling van de verbodsbepalingen van de wet. Dit geldt met name voor de algemeen voorkomende soorten. ! Natuurbeschermingswet 1998 Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. De Natuurbeschermingswet 1998 biedt de juridische basis voor het Natuurbeleidsplan, de aanwijzing van te beschermen gebieden en landschapsgezichten, vergunningverlening, schadevergoeding, toezicht en beroep. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, maar ook verdragen als bijvoorbeeld het Verdrag van Ramsar (Wetlands) zijn hiermee in nationale regelgeving verankerd.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 29
De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden: ! Natura 2000-gebieden; ! beschermde natuurmonumenten; ! gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands. Ten aanzien van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 van Heerenveen is alleen het eerste type gebied van belang. De Deelen is namelijk aangewezen als Natura 2000-gebied. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen Natura 2000 vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om die gebieden. Belangrijk om te weten is dat zowel projecten en andere handelingen in als buiten een Natura 2000-gebied vergunningsplichtig kunnen zijn; de wet kent namelijk de zogenaamde externe werking. Als een activiteit die buiten een beschermd gebied plaats zal vinden, negatieve gevolgen kan hebben voor dat gebied, moet deze beoordeeld worden. 3. 3. Provinciaal beleid ! Ontwerp Streekplan Fryslân 2006 Centraal in de visie van de provincie op de ruimte van Fryslân staan de relaties tussen steden en platteland. Het is in de ogen van de provincie zinvol om beide gebieden vooral als aanvullend ten opzichte van elkaar te beschouwen. Vanuit deze wisselwerking zet de provincie in op concentratie van de verstedelijking in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland. Een aantal thema’s worden in het ontwerp nader uitgewerkt. Hieronder worden de thema’s genoemd die relevant zijn in het kader van het voorliggende bestemmingsplan. Wonen Goed en betaalbaar wonen voor iedereen is een belangrijke voorwaarde voor een leefbare ruimtelijke inrichting. Regio’s en gemeenten krijgen passend binnen de gegeven kaders voor bundelingsbeleid en woningbouwregio’s - de ruimte om woningen te bouwen voor de woningvraag die voortkomt uit het gebied zelf en die wordt bepaald door de huishoudenontwikkeling van de aanwezige bevolking. Buiten de bundelingsgebieden vangen de regionale centra de woningbehoefte in de regio meer dan evenredig op.
Buro Vijn B.V.
blz 30
90-22-02
De provincie wil het proces om kleine kernen te betrekken en te faciliteren bij de ontwikkeling van plannen voor woningbouw aansluitend op de lokale vraag, verder stimuleren. Het gaat daarbij onder meer om het maken van dorpsvisies en de sturing van het woningaanbod in kleine kernen, binnen de kaders van het provinciaal en gemeentelijk beleid. Met het selectief bieden van ruimte voor landelijke woonkwaliteiten wordt voorkomen dat de maatschappelijke meerwaarde versnippert, daarmee per saldo gering is en dat er zelfs landschappelijke nadelen gaan optreden. Met de verspreiding van veelsoortige woningen over het onbebouwde landelijk gebied zal volgens de provincie snel sprake kunnen zijn van een waarneembare en voelbare aantasting van de groene open buitenruimte. Om deze reden beperkt de provincie - naast de ontwikkeling van groene woonmilieus in de stedelijke bundelingsgebieden en kwaliteitsarrangementen in het landelijk gebied – de planologische ruimte tot een aantal pilots waarmee in de streekplanperiode ervaring kan worden opgedaan. Leefbaarheid en sociale samenhang Tot 2015 zal naar verwachting van 1.000 tot 1.500 boerderijen in Fryslân de agrarische functie verdwijnen, circa 2 % per jaar van het aantal agrarische bedrijven. Vaak gaat het om beeldbepalende gebouwen. Niet voor iedere vrijkomende boerderij zal snel een vervangende woonfunctie beschikbaar zijn. Andere geschikte vormen van hergebruik, zoals recreatie en kleinschalige bedrijvigheid zijn tevens van belang. Daarnaast zijn er in het landelijk gebied andere gebouwen waarvan de oorspronkelijke functie is vervallen. Er bestaat op het platteland het risico van verpaupering, verrommeling en verlies van ruimtelijk kwaliteit. In het ontwerp geeft de provincie aan wat haar beleid is ten aanzien van het leveren van een bijdrage aan een vitaal platteland. Het landelijk gebied is primair bestemd voor functies die een ruimtelijkfunctionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere nieuwe functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiektrekkende functies, stelt de provincie de randvoorwaarde dat ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is. Van deze beleidslijn kan worden afgeweken wanneer er sprake is van kwaliteitsarrangementen of wanneer het niet mogelijk is om de bedoelde functies in of bij kernen te plaatsen. De locatie zal in zulke specifieke situaties steeds zorgvuldig gekozen moeten worden door zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande bebouwingsconcentraties en bebouwde objecten in het landelijk gebied. Een kwaliteitsarrangement is een concreet project waarin nieuwe passende vormen van wonen, werken, recreëren, verzorging, cultuur, educatie en/of de wijziging van bestaande functies gelijktijdig worden gecombineerd met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. De provincie geeft hierbij de volgende voorbeelden: ! hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing; ! verbetering van bebouwingslinten en bebouwingsclusters;
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 31
! recreatieve kwaliteitsverbetering; ! verplaatsing van agrarische bedrijven om maatschappelijk gewenste doelen te realiseren; ! grootschalige combinaties van sociaal-economische impulsen en ruimtelijke kwaliteitsverbetering; ! ontwikkeling van nieuwe landgoederen, zie hoofdstuk 2.1. Aan deze mogelijkheden worden verscheidene, waaronder ook ruimtelijke, randvoorwaarden gesteld. Werken Naast de mogelijkheden voor bedrijfsvestiging via kwaliteitsarrangementen is vestiging van bedrijven en voorzieningen in het landelijk gebied mogelijk wanneer dat om functionele redenen nodig is. Functionele binding gaat op voor agrarische bedrijven waar de bijbehorende grond als productiemiddel wordt ingezet. Het gaat ook op voor recreatiebedrijven en bedrijven voor beheer van natuur en landschap, die afhankelijk zijn van de kernkwaliteiten van het landelijk gebied. Het kan bij uitzondering tevens gaan om (clustering van) bedrijven die sterk aan de landbouw verbonden zijn, zoals agrarische loonbedrijven en agrarische opslag, waarvan vestiging op een bedrijventerrein om diverse redenen ongewenst is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landelijk gebied is daarbij randvoorwaarde. Voor bestaande bedrijven in het landelijk gebied, die daaraan niet functioneel zijn gebonden, is in beperkte mate ruimte voor uitbreiding, onder de voorwaarde dat de nieuwe (bedrijfs)situatie nog past in de omgeving. Aan agrarische bedrijven verwante (collectieve) voorzieningen, zoals mestverwerking, mestbewerking, mestvergisting en houtvergassing kunnen hier een passende plek krijgen wanneer deze voornamelijk ten dienste staan van of verband houden met de bedrijfseigen agrarische activiteiten. Wanneer er geen sprake meer is van in hoofdzaak bedrijfseigen activiteiten, is concentratie van dit soort voorzieningen gewenst op daarvoor geschikte locaties. In alle gevallen is een zorgvuldige landschappelijke inpassing van belang, gelet op de omvang en uitstraling van dergelijke voorzieningen. Recreatie en toerisme Bij verblijfsrecreatie legt de provincie het accent op verbetering van de kwaliteit van het bestaande aanbod. De provincie ziet daarbij ruimte voor uitbreiding van bestaande recreatieve bedrijven en voor nieuwe initiatieven tot en met het middelgrote segment. Bij kampeerterreinen is ruimte tot in ieder geval 200 standplaatsen, bij recreatiebungalow- en appartementencomplexen tot in ieder geval 50 verblijfseenheden. Nieuwe initiatieven zijn mogelijk bij de stedelijke en regionale centra en de recreatiekernen; uitbreiding van bestaande voorzieningen is ook daarbuiten mogelijk. In alle gevallen vraagt de provincie om een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing.
Buro Vijn B.V.
blz 32
90-22-02
Verdere uitbouw en verbetering van vrijetijdsvoorzieningen vindt de provincie belangrijk. Vooral de toegenomen belangstelling voor cultuur en cultuurhistorie biedt daarvoor kansen. De provincie geeft daaraan al invulling met de stimulering van informatiepunten, archeologische steunpunten, musea, logiesvormen in historische panden, cultuurhistorische routes en kaarten, evenementen en gidsendiensten. Ook zet de provincie in op een betere toegankelijkheid van het landelijk gebied, voor zowel de eigen bewoners als de toerist. Op diverse plaatsen in Fryslân wordt hieraan invulling gegeven. Voorbeelden zijn kerkpaden, jaagpaden en kanoroutes. Met deze inspanningen wordt tevens de multifunctionaliteit van het landelijk gebied vergroot. Landbouw De provincie streeft in de hele provincie naar een vitale en duurzame landbouw vanwege de belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit van het platteland, het beheer van het landelijk gebied en de Friese economische structuur. In het landelijk gebied worden buiten natuurgebieden voldoende ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw geboden. Om de landbouw vitaal en duurzaam te kunnen houden zijn plaatselijk forse aanpassingen en transformaties nodig. De provincie zet haar beschikbare (financiële) instrumenten gericht in voor verbetering van de externe productieomstandigheden van de landbouw. Daarnaast draagt de provincie samen met gemeenten zorg voor het begeleiden van de ruimtelijke consequenties van schaalvergroting, intensivering, verbreding en verdieping van de landbouw. Bij het bieden van ontwikkelingsruimte voor de landbouw zet de provincie tevens in op de blijvende herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen in Fryslân. Ook nieuwe landschappelijke kenmerken kunnen hierbinnen ontwikkeld worden. De provincie streeft naar voldoende ruimte voor de ontwikkeling van agrarische bouwblokken en voor perceelsverruiming, zodanig dat een efficiënte agrarische bedrijfsvoering mogelijk is en rekening gehouden wordt met landschappelijke kernkwaliteiten. De provincie is van mening dat de ruimtelijke consequenties van schaalvergroting en intensivering in de landbouw te combineren zijn met landschappelijke kernkwaliteiten. Wel kan spanning optreden in de houtwallengebieden, in mindere mate elzensingelgebieden en in specifieke kleinschalige situaties. Hier zien wij kansen voor verbreding van agrarische activiteiten met recreatie, natuur- en landschapsbeheer (groene en blauwe diensten). Voor de inpassing van grotere agrarische bouwblokken is vooral de landschappelijke situering van belang, met aandacht voor de beplanting, erfelementen, de nokrichting van gebouwen en kleur- en materiaalgebruik. Een maximale maat voor de omvang van een agrarisch bouwblok is hierbij minder belangrijk dan het leveren van landschappelijk maatwerk. Bij perceelsverruiming vraagt de provincie aandacht voor landschappelijke inpassing door de benutting van bestaande landschappelijke elementen.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 33
Om de inkomensbasis voor agrariërs te vergroten biedt de provincie aan agrarische bedrijven ruimte om op het erf (inclusief bebouwing) nevenactiviteiten te ontwikkelen die aan de agrarische activiteiten gebonden zijn. Hiertoe zal de provincie bevorderen dat agrariërs die maatschappelijke doelen in hun bedrijfsvoering opnemen voldoende vergoedingen krijgen in de vorm van groene en blauwe diensten. Kamperen bij de boer, agrarisch verwante detailhandel, en andere agrarisch gerelateerde activiteiten zoals mestvergisting, maar ook zorgfuncties, ondergeschikte ambachtelijke bedrijfsfuncties e.d. kunnen goed op het erf (inclusief bebouwing) ingepast worden. Landschap De provincie zet samen met anderen in op het instandhouden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in onze provincie waardoor: ! de Friese landschapstypen en hun ontwikkelingsgeschiedenis herkenbaar blijven en de ruimtelijke kwaliteit en het identiteitsgevoel versterkt worden; ! landschap een inspiratiebron kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen en een kernkwaliteit kan zijn voor nieuwe sociaal-economische impulsen; ! waar gewenst en noodzakelijk, geheel nieuwe eigentijdse landschappen met veel kwaliteit gerealiseerd worden. Blijvende herkenbaarheid van de kernkwaliteiten van de landschapstypen speelt een richtinggevende rol in de totale belangenafweging bij ruimtelijke ontwikkelingen op alle schaalniveaus. De provincie is van mening dat veel ruimtelijke ontwikkelingen ingepast kunnen worden in de bestaande landschappelijke structuren waarbij de landschappelijke kernkwaliteiten van Fryslân herkenbaar blijven. Dit vraagt wel om een zorgvuldig uitgekozen locatie en een goede inpassing in de omgeving. Vooral gemeenten zijn aan zet bij het leveren van dit lokale maatwerk, waarbij de omschreven elementen en structuren zowel ijkpunten als inspiratiebronnen vormen. Cultuurhistorie De provincie streeft ernaar om de belangrijke cultuurhistorische kwaliteiten en waarden in de provincie in stand te houden en waar mogelijk verder te ontwikkelen. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden is in 2004 verankerd in de Nota Erfgoed. Natuur De provincie streeft naar goede ruimtelijke condities voor instandhouding en ontwikkeling van de belangrijke natuurlijke kwaliteiten en waarden in Fryslân waardoor: ! een bijdrage wordt geleverd aan behoud van de biodiversiteit door de bescherming en ontwikkeling van ecosystemen; ! de condities voor het voortbestaan van de inheemse flora en fauna en van natuurlijke levensgemeenschappen worden verbeterd; ! de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van Fryslân worden versterkt.
Buro Vijn B.V.
blz 34
90-22-02
Door de specifieke ligging van Fryslân heeft de provincie een bijzondere verantwoordelijkheid voor natuurwaarden die gebonden zijn aan de kust (Noordzee, Waddenzee, IJsselmeer en Lauwersmeer), natuurwaarden gebonden aan water, moeras, heide en hoogveen, en weidevogels en trekvogels. Naast de goede ruimtelijke condities is het ook van belang dat de natuurgebieden een gewenste milieukwaliteit bereiken door de inzet van ons water-, milieu- en landschapbeleid. De provincie vindt het van belang dat natuur bij allerlei ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijk aandacht krijgt. In ruimtelijke planvorming wordt ‘natuurinclusief’ gewerkt en wordt rekening gehouden met het leefgebied van soorten. Daarnaast vraag de provincie vooral aandacht voor het benutten van mogelijkheden van functiecombinaties met natuur, ook met het oog op het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit. Natuur is immers een basiskwaliteit, niet alleen voor andere functies zoals recreatie en toerisme, maar ook als vestigingsfactor voor wonen en werken en voor de (rust)beleving van omwonenden. In heel Fryslân bestaat de algemene zorgplicht voor de instandhouding van kwetsbare soorten. In ruimtelijke planvorming wordt rekening gehouden met de effecten van ingrepen op soorten in en nabij het gebied. ! Ontwerp Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) Het meest actuele provinciale milieubeleid is vastgelegd in het ontwerp PMP. De volgende onderwerpen uit het PMP zijn relevant voor het buitengebied van Heerenveen. Leefomgeving Fryslân prijst zich gelukkig met een relatief schone en rustige leefomgeving. Het belangrijkste doel van het provinciale milieubeleid is het behoud van deze kwaliteit, zonder de ontwikkeling van Fryslân te belemmeren. Met instrumenten als de milieueffectenrapportage (MER) en de Strategische Milieubeoordeling kan vooraf worden beoordeeld of een activiteit wel of niet schadelijk is voor het milieu. Hierdoor kan het milieuaspect worden meegenomen in de besluitvorming. Het milieubeleid van de provincie richt zich op het niet laten toenemen, maar liever nog beperken, van geluid- en geuroverlast. Ook moet het de bevolking beschermen tegen het vrijkomen van schadelijke stoffen en de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging (onder meer met behulp van een draaiboek Smog). Tot slot moet het oppervlaktewater in 2015 voldoen aan de normen van de Europese kaderrichtlijn. Landbouw De komende jaren moet de reguliere landbouw duurzame landbouw worden. De belangrijkste uitdagingen liggen wat dit betreft in het halen van de Europees vastgestelde doelstellingen voor de kwaliteit van lucht en gronden oppervlaktewater. In het (nationale) ammoniakbeleid heeft de provincie een wettelijke taak. Daarnaast kan zij op de gebieden van duurzaamheid, grond- en oppervlaktewater, energie en biologische landbouw een stimulerende en voorwaardenscheppende rol spelen.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 35
Daarbij zal zij gebruik maken van de middelen die via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) beschikbaar komen. De provincie wil in ieder geval bereiken dat de Friese land- en tuinbouw voldoet aan zowel de nationale als de Europese richtlijnen voor nitraat, fosfaat, ammoniak en bestrijdingsmiddelen. Bovendien moet de sector een bijdrage leveren aan de productie van duurzame energie uit biomassa. Milieubeleid voor het landelijk gebied Het beleid voor het landelijk gebied verandert de komende jaren zowel op Europees en nationaal als op provinciaal niveau. De verantwoordelijkheid van het gebied zelf en initiatieven ‘van onderop’ krijgen meer aandacht. Daarnaast wordt het grote aantal financieringsbronnen voor de inrichting van het gebied teruggebracht tot één budget: het ILG (Investeringsbudget Landelijk Gebied). De provincies krijgen een belangrijke taak in het uitvoeren van het ILG. Zij melden het rijk welke doelen in hun gebied gerealiseerd kunnen worden. Hiervoor heeft de provincie Fryslân de huidige kwaliteit van het landelijk gebied uiterlijk in 2006 in beeld gebracht. Het rijk stelt voor de periode 2007 - 2013 middelen beschikbaar. De afspraken hierover worden vastgelegd in een convenant. De milieukwaliteit in en rond natuurgebieden (EHS-, NB-wet en VHR-gebieden) moet wat haar betreft prioriteit krijgen. ! Ecologische verbindingszones in Fryslân: Evaluatie en beleidsaanpassing Op 13 december 2005 hebben Gedeputeerde Staten van Fryslân de herziene versie van de ontwerp-beleidsnotitie “Ecologische verbindingszones in Fryslân, Evaluatie en beleidsaanpassing” vastgesteld. Hierin wordt het nieuwe beleid ten aanzien van ecologische verbindingszones (EVZ’s) in beeld gebracht. Op basis van een evaluatie van het bestaande provinciale beleid uit 1991 en op basis van nieuwe inzichten over EVZ’s heeft de provincie er voor gekozen dit aan te passen. Hierbij wordt gekozen voor een selectievere aanpak, waarbij wordt ingezet op minder EVZ’s, maar wel met een grotere breedte en gericht op het leggen van verbindingen tussen de belangrijkste natuurgebieden. Bij de overgebleven EVZ’s wordt een onderscheid gemaakt tussen droge en natte verbindingen. Daarnaast wordt er een onderscheid gemaakt tussen verbindingen voor verschillende kritische soorten. Op basis hiervan hanteert de provincie de volgende typen verbindingen in haar nieuwe beleid: "! natte verbindingen voor de: ! Otter; ! Noordse woelmuis; ! Grote vuurvlinder / zilveren maan; ! Ringslang. "! droge verbindingen voor: ! Das; ! Aardbeivlinder;
Buro Vijn B.V.
blz 36
90-22-02
! heidesoorten als heikikker, zandloopkever en gentiaanblauwtje en reptielen als gladde slang en adder. De gewenste minimale breedte van de verbindingszones varieert enigszins. Als richtlijn voor natte EVZ wordt uitgegaan van een breedte van 20 à 30 m. De droge EVZ’s dienen minimaal 25 à 50 m breed te zijn. In de gemeente Heerenveen blijven vijf EVZ’s over (zie bijlage 1): ! ten eerste is dit de natte verbindingszone die met de Tjonger samenvalt, met name ten behoeve van de ringslang, grote vuurvlinder en de zilveren maan. Deze verbinding moet een oppervlakte krijgen van 74 hectare, waarvan reeds 38 hectare is begrensd; ! de tweede droge EVZ betreft de verbinding bossen OranjewoudKatlijkerschar-Kiekenberg-Delleburen. Deze verbinding moet een oppervlakte krijgen van 15 ha; ! de derde verbinding is de zone tussen de Lippenhuisterheide en de Dellebuursterheide, waarvan reeds 8 hectare van de 18 is begrens; ! de vierde verbinding is de verbinding tussen het Wijnjeterperschar en de Tjonger. Hier moet in totaal 10 hectare gerealiseerd worden; ! de vijfde EVZ is de verbinding Wolter Jagerswijk, waarbij het gaat om 15 hectare. De vier laatst genoemde EVZ’s zijn in het belang van de gidssoorten das en aardbeivlinder. Naast de EVZ’s zijn er twee verbindingen voor de das aangegeven. Deze zijn apart aangeduid aangezien hiervoor niet per se een doorgaande aaneengesloten verbinding noodzakelijk is. Een soort landschapszone, met verspreid liggende bosjes, kleinere natuurgebiedjes en landschapselementen, is voldoende. De beide dasverbindingen functioneren momenteel al voor een groot gedeelte. Incidenteel is een beperkte aanvulling c.q. versterking nodig. Een van de dasverbindingen is gelegen tussen ZuidoostFryslân en Gaasterland. De nieuwe EVZ’s die op de bij het plan bijgevoegde kaart zijn aangegeven, worden door de provincie beschouwd als de provinciale (hoofd)verbindingen. Voor deze EVZ’s wil de provincie de beschikbare EHS-hectares inzetten. Inzet van de EHS-hectares betekent dat de betreffende verbindingszone als natuurgebied moet worden begrensd conform de procedure van de Subsidieregeling Natuurbeheer (Programma Beheer) en de daarin opgenomen beheerspakketten moeten toepasbaar zijn. In principe worden de gronden, die op deze wijze als EHS-natuurgebied zijn begrensd, op vrijwillige basis aangekocht en in eigendom en beheer aan een NB-organisatie overgedragen. De provincie wil echter ook de mogelijkheid bieden om de ecologische verbindingszones via particulier natuurbeheer te realiseren. Qua inrichting en opbouw kiest de provincie er voor dit in de notitie niet verder uit te werken. In concrete situaties zal bekeken moeten worden wat wel en niet haalbaar is. Een zekere milieubescherming van de EVZ’s wordt noodzakelijk geacht, gelet op het ecologisch functioneren van de EVZ’s voor kwetsbare soorten.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 37
Hiervoor is een goede kwaliteit van de biotoop in de verbindingszone noodzakelijk. Om die reden wordt in de provinciale notitie “Provinciale EHS in Fryslân ten behoeve van de toepassing van de Wet Ammoniak en veehouderij” de vertaling naar de agrarische ammoniakregeling uitgewerkt. Alleen voor de bestaande (van voor 1988) verzuringsgevoelige natuurterreinen die groter zijn dan 5 hectare, en die deel uitmaken van een (provinciale) verbindingszone, zullen ammoniakregels gelden. ! Provinciale EHS in Fryslân ten behoeve van de toepassing van de Wet Ammoniak en veehouderij De provincie Fryslân is na de zomer van 2005 gestart met een nieuwe procedure voor het vaststellen van de provinciale ammoniakkaart. In maart 2005 stelde het college van gedeputeerden deze kaart al vast, maar uit een eigen juridische toets blijkt dat de gevolgde procedure niet geheel correct en volledig is afgerond. Daardoor zijn de inspraakreacties niet in de definitieve besluitvorming meegenomen. Het college herstelt deze tekortkoming in het besluit door een nieuwe procedure op te starten. De provinciale ammoniakkaart is onderdeel van het besluit ”Provinciale EHS ten behoeve van de toepassing van de Wet Ammoniak en veehouderij”. Eind 2002 stelde het college hiervoor het ontwerp-ammonmiakbesluit en de ontwerpnotitie notitie ecologische verbindingszones vast, waarna deze ter inzage hebben gelegen. Hierop kwamen 150 zienswijzen binnen, voornamelijk van veehouders, maar ook van gemeenten en andere organisaties. Vanwege onduidelijkheid over het ammoniakbeleid en het rijksbeleid rond de ecologische verbindingszones, zijn deze zienswijzen destijds en in maart 2005 niet afgehandeld. Dat had achteraf - zo leert de juridische toets - voor het in maart 2005 genomen besluit wel gemoeten. De zienswijzen zijn namelijk ingediend op het ontwerp en hadden bij het besluit in maart, toen het ontwerp definitief werd, formeel moeten worden meegenomen. Inmiddels is duidelijk hoe het Rijk met de ecologische verbindingszones wil omgaan. De provincie start de nieuwe procedure daarom ook om alle betrokkenen opnieuw de gelegenheid te geven om hun zienswijze aan te passen aan eventueel gewijzigde omstandigheden op hun bedrijf. De provincie verwacht in de loop van 2006 in te kunnen spelen op de herziening van de landelijke ammoniakwet die dan definitief wordt. Deze wet leidt tot een verdere inperking van het areaal natuur dat onder de ammoniakwetgeving valt. ! Gebiedsplannen “De Zuidelijke Wouden” en “Het Lage Midden” In het kader van het Programma Beheer (zie paragraaf 3.2) zijn de gebiedsplannen “De Zuidelijke Wouden en “Het Lage Midden” opgesteld. Om gebruik te maken van het in het Programma Beheer aangekondigde nieuwe subsidiestelsel voor natuur, bos en landschap zijn de begrenzingenplannen voor de zogenaamde Relatienotagebieden, die opgesteld waren in het kader van de Regeling Beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Rbon), vervangen door gebiedsplannen.
Buro Vijn B.V.
blz 38
90-22-02
Een gebiedsplan omvat per deelgebied de kaders op grond waarvan subsidie kan worden aangevraagd voor natuurbeheer dan wel agrarisch natuurbeheer. Per deelgebied wordt de begrenzing aangegeven van het natuurgebied of beheersgebied, de natuurdoelen en de subsidiabele beheerspakketten. Voor natuurgebieden geldt de Subsidieregeling Natuurbeheer (SN) en voor beheersgebieden geldt de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN). In de gebiedsplannen “De Zuidelijke Wouden” en “Het Lage Midden” zijn voor de gemeente Heerenveen alleen natuurgebieden aangewezen. Het gaat om de volgende gebieden (zie bijlage 1): ! Oranjewoud (valt buiten het plangebied); ! Katlijkerheide; ! Tjongerdellen; ! Nieuwehorne; ! Schuregaasterveld; ! Prikkedaem; ! Verbindingszone Tjabbekamp; ! De Veenpolder. In deze gebieden kan in principe dus aanspraak gemaakt worden op de Subsidieregeling Natuurbeheer en niet op de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer, echter: ! voor de gebieden Oranjewoud, Tjongerdellen, Nieuwehorne en Tjabbekamp is particulier natuurbeheer op basis van de SN-pakketten niet meer mogelijk aangezien de gronden in het gebied reeds volledig in eigendom zijn van een natuurbeschermingsorganisatie; ! in de gebieden Katlijkerheide, Schuregaasterveld, Prikkedaem en De Veenpolder is juist naast particulier natuurbeheer op basis van SN-pakketten ook overgangsbeheer op SAN-pakketten mogelijk. Dit biedt ruimte aan een particulier, die wel belangstelling heeft voor agrarisch natuurbeheer, om de huidige natuurwaarden op het perceel te handhaven of te ontwikkelen, maar nog niet toe is aan een definitieve omvorming naar natuurgebied. Om in aanmerking te komen van een SN-pakket moet een stappenplan worden doorlopen. Eén van die stappen is het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar en/of vergunning bij de gemeente om de functie van landbouwgrond naar natuurgrond om te zetten. Dit komt volgens de gebiedsplannen overeen met een bestemmingswijziging. Binnen de begrensde natuurgebieden kan de agrarische functie worden voortgezet totdat de (aankoop en) inrichting ten behoeve van de natuurbestemming heeft plaatsgevonden dan wel subsidie is verstrekt voor particulier natuurbeheer. Aan de gemeente wordt eerst dan gevraagd het begrensde gebied een definitieve bestemming te geven, toegespitst op de natuurfunctie. Tot die tijd dienen gemeenten en waterschappen ontwikkelingen uit te sluiten die de (toekomstige) functie van natuurgebied dan wel beheersgebied onmogelijk maakt.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 39
3. 4. Regionaal beleid Het meest relevante regionale beleid is geformuleerd binnen het ROMproject Zuidoost-Friesland. Dit is een dusdanig belangrijk project dat hier een afzonderlijk hoofdstuk aan gewijd is, namelijk hoofdstuk 4. Het overige regionale beleid komt in deze paragraaf aan de orde. ! Landschapsbeleidsvisie Zuidoost-Friesland De “Landschapbeleidsvisie Zuidoost-Friesland” (2001) geeft aan de hand van een specifieke methodiek een beeld weer van het landschappelijk toekomstbeeld van de regio. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat deze in hoofdlijnen conserverend van aard is, met ruimte en aandacht voor behoud en versterking van de verschillende landschapstypen, nieuwe ontwikkelingen en zogenaamde landschappelijke sieraden als reliëf, houtwallen, kleine restanten laagveen, ruilverkavelingbosjes op overhoeken, en droge natuurgebieden op de dekzanden langs de beek. De landschapsbeleidsvisie vormt een bouwsteen voor het landschapsbeleidsplan voor Zuidoost-Friesland. ! Landschapbeleidsplan Zuidoost-Friesland (2004) Op 22 april 2004 is het Landschapsbeleidsplan Zuidoost-Friesland vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad. In dit Landschapbeleidsplan wordt eerst in zijn algemeenheid op basis van wensen, eisen en randvoorwaarden een aantal conclusies getrokken die gelden voor het gehele plangebied dat bestaat uit de gemeente Opsterland, Heerenveen, Ooststellingwerf en Weststellingwerf. Het is van belang dat het landschap niet ‘op slot’ wordt gezet. Er dient ruimte blijven voor de ontwikkeling van de landbouw en andere functies. Het behoud van de huidige identiteit wordt als belangrijk ervaren. Hierbij speelt de leefbaarheid in de verschillende dorpen een rol; herkenning en identiteit van het eigen dorp is van belang. Op basis van het beleidskader, de autonome ontwikkelingen, de verschillende gebiedskenmerken binnen het plangebied en de algemene conclusies, is er een structuurvisie opgesteld. De hoofddoelstellingen voor de structuurvisie zijn: "! behoud en herstel van de landschappelijke identiteit Het herkenbaar houden van het gevarieerde en plaatselijk zeer kleinschalige landschap is een belangrijke doelstelling van het landschapbeleidsplan. De landschappelijke identiteit wordt vooral bepaald door; ! de verschillen tussen beekdalen en dekzandruggen; ! de verschillen tussen boven-, midden- en benedenloop van beken; ! de verschillende landschapstypen; ! de verschillende dorpsstructuren; ! de herkenbaarheid van dorpen. Op bepaalde plaatsen is herstel van het landschap noodzakelijk.
Buro Vijn B.V.
blz 40
90-22-02
"! landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen Het landschap van Zuidoost-Friesland is aan een aantal grote ontwikkelingen onderhevig. In het landschapbeleidsplan wordt ingespeeld op deze ontwikkelingen. In het kader van het onderhavige bestemmingsplan betreft het de volgende ontwikkelingen: ! de A7-zone Heerenveen-Joure; ! uitbreidingen van de plaats Heerenveen; ! veranderingen in de landbouw; ! natuurontwikkeling; ! ‘verrommeling’ van het landschap als gevolg van een toename van het aantal particulieren in het buitengebied; ! toename behoefte aan diverse woonvormen; ! bosaanleg; ! toenemende vraag naar waterberging; ! toenemende vraag naar verblijfsrecreatie en recreatieve uitloop. Deze ontwikkelingen moeten zorgvuldig worden ingepast in het landschap van Zuidoost-Friesland. De structuurvisie bestaat uit twee onderdelen: een structuurvisie op hoofdlijnen en een structuurvisie per gemeente. "! Structuurvisie op hoofdlijnen In Zuidoost-Friesland bepalen de volgende speerpunten in hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen van het landelijk gebied: ! concentratie van (economische) activiteiten, gekoppeld aan de hoofdinfrastructuur van het gebied; ! natuurontwikkeling, gekoppeld aan de beekdalen en de gradiënten langs de beekdalen; ! landschappelijke identiteit van het platteland. Concentratie van (economische) activiteiten is gekoppeld aan de hoofdinfrastructuur van het gebied. Met name in de stadsrandzones, waaronder in die van Heerenveen, staat het landschap onder druk. Bekeken moet worden hoe hier de landschappelijke structuur kan worden versterkt. De uitbreidingen van de plaats Heerenveen vraagt om een duidelijke afronding op basis van landschappelijke kwaliteiten van het gebied. Een landschappelijke lijst rond Heerenveen wordt ingezet als afronding van het stedelijke gebied en het realiseren van recreatieve verbindingen en groene relaties met het buitengebied, zoals met Nieuweschoot, Oranjewoud en De Deelen. Natuurontwikkeling in Zuidoost-Friesland is met name gekoppeld aan de drie beekdalen. De beken en waterscheidingen lopen nagenoeg parallel van het oosten naar het westen en hebben elk hun eigen karakter. Naast grootschalige stedelijke ontwikkelingen en grootschalige natuurontwikkeling in de beekdalen, speelt in de rest van het gebied veel meer de verweving tussen de verschillende functies. Het accent ligt hier op het behoud van de kwaliteit van de ruimte.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 41
Dit betekent behoud van de landschappelijk identiteit en de diversiteit tussen landschapstypen en waar mogelijk herstel van karakteristieke landschapsstructuren. De gewenste landschappelijke structuur is aan de hand van de verschillende landschaptypen beschreven. Wat betreft de landschapstypen in het buitengebied van Heerenveen, worden de volgende streefbeelden onderscheiden: ! woudontginningen In de woudontginningen moet gestreefd worden naar een samenhangend netwerk van goed onderhouden houtwallen en vitale bosstroken, rekening houdend met het agrarisch grondgebruik. Laanbeplantingen dienen te worden gecompleteerd, daar waar ze de structuur van de dekzandruggen ondersteunen. Daarnaast zal er gezocht moeten worden naar een combinatie van handhaven, herstellen en verplaatsen van houtwallen en houtsingels. ! beekdalgebied van de Tjonger De Tjonger en de oevers worden ontwikkeld als natte ecologische verbinding. Er zal sprake zijn van een vast boezempeil met aansluitend zo natuurlijk mogelijke oeverlanden. De aanliggende natuurgebieden als de Tjongerdellen en het Katlijker Schar zullen worden afgerond. Uitgangspunt bij dit alles blijft een optimaal agrarisch grondgebruik. ! landgoederenlandschap Het landgoederenlandschap kenmerkt zich door brede laanstructuren en bossen, afgewisseld met open ruimten. Aandachtspunten zijn de monumentale lanen die in verval dreigen te raken. De ecologische variatie van de productiebossen kan door omvorming worden verhoogd. Open ruimten dienen te worden gewaarborgd om de ruimtelijke variatie in stand te houden. Er moet gezocht worden naar passende (agrarische) beheersvormen of gebruik van de open ruimten. ! hoogveenontginningen Binnen de verschillende typen hoogveenontginningen is een accentuering van de ontginningsassen landschappelijk gezien van belang. Er moet worden gestreefd naar het behouden van de herkenbaarheid van de ontginningsrichting haaks op de ontginningsassen. Voor de hoogveenontginningen met wijken, bijvoorbeeld in de buurt van Jubbega, wordt gestreefd naar herstel van de veenkoloniale ontginningsstructuur, zoals herstel van de wijken en de openheid. De vaarten en bebouwingslinten dienen te worden geaccentueerd. ! veenderijen en veenpolders De openheid en de grote schaal vormen de belangrijke karakteristieken van de veenderijen en veenpolders. Deze openheid is ook van belang voor de weidevogels en de ganzen. Om deze twee redenen wordt zelfs gedacht aan een vergroting van de openheid van het gebied.
Buro Vijn B.V.
blz 42
90-22-02
Daarnaast vormen de randen van de polders, de dijken en kaden, belangrijke structuurbepalende lijnen in het landschap. Accentuering en waar nodig herstel van deze elementen wordt van belang geacht. Wegen en waterlopen die poldereenheden doorsnijden dienen een zo onopvallend mogelijke verschijningsvorm te hebben. Het toevoegen van open water kan een positieve bijdrage leveren aan de verscheidenheid van het landschapstype. Vergroting van de wateroppervlakte kan bijvoorbeeld worden gecombineerd met een vergroting van de waterberging. Ook het herstel van petgaten is in dit kader van belang. "! Structuurvisie voor de gemeente Heerenveen De identiteit van het landschap in Heerenveen is over het algemeen nog goed herkenbaar. Het landschap staat echter onder toenemende druk van verstedelijking van de plaats Heerenveen. Heerenveen zal zich in de toekomst steeds meer ontwikkelen tot een regionaal stedelijk centrum. Het gevolg hiervan is dat niet alleen meer claims op het landelijk gebied worden gelegd, maar dat ook de landbouw in en nabij dorpen te maken krijgt met verdergaande verstedelijking. Er zal geïnvesteerd moeten worden in de kwaliteiten van het gebied. Er zijn investeringen nodig om bedrijventerreinen en woongebieden in te passen in het landschap en om een natuurlijke buffer te creëren tussen het verstedelijkte Heerenveen en het landelijk gebied. Om dit te realiseren streeft de gemeente naar de ontwikkeling van een landschappelijke lijst rondom de kern Heerenveen. De landschappelijke lijst moet passen binnen de identiteit van de onderliggende landschapstructuren. ! woudontginningen Het deel van de woudontginningen ten westen van Heerenveen kent een overwegend fijnmazige structuur en een sterke variatie. Het landschapsbeleid is hier gericht op handhaving van de bestaande singels en behoud van de diversiteit. De waardevolle cultuurhistorische kenmerken in de omgeving van Oranjewoud-Katlijk moeten in stand worden gehouden. Op die manier kan het cultuurhistorische beeld worden ondersteund. In de omgeving van Nieuweschoot dient de landschappelijke structuur en de landschappelijke lijst rondom te worden versterkt. In het meest oostelijke deel van de woudontginningen is sprake van een meer grootschaliger landschap. Dit is mede een gevolg van de schaalvergroting in de landbouw, die gepaard gaat met het opruimen van houtwallen. Om die reden wordt in het landschapsbeleidsplan aangegeven dat in de buurt van Nieuwehorne een maximale maaswijdte tussen houtsingels in acht moet worden genomen van 50 à 100 m om de woudontginningen nog duidelijk herkenbaar te houden. In de buurt van Oudehorne en Hoornsterzwaag gaat het om een maaswijdte van 150 à 250 m. Algemeen kan gesteld dat de singels in de woudontginningen door het achterstallig onderhoud in verval dreigen te raken. Het landschapsbeleid is gericht op het herstel van bestaande singels en op het benutten van kansen om nieuwe houtsingels aan te leggen.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 43
! landgoederen Het landschapsbeleid is erop gericht het landgoederenlandschap duurzaam in stand te houden. Het monumentale karakter en het bijzondere houtwallengebied blijven beeldbepalend. Voor het gebied Oranjewoud-Katlijk is een gebiedsvisie opgesteld in het kader van het ROM-beleid (zie hoofdstuk 4). In aanvulling op die visie is uitbreiding van het landgoederenlandschap richting De Knipe gewenst. Door middel van bijvoorbeeld bosaanleg tussen Oranjewoud en De Knipe kan de landschappelijke lijst rond Heerenveen verder worden vormgegeven. ! hoogveenontginningen De hoogveenontginningen bij Jubbega vormen een waardevol veenkoloniaal cultuurlandschap. Een verdere verdichting van de lintbebouwing langs de hoofdvaart dient te worden tegengegaan, zodat doorzicht op het achterland behouden blijft. Dit achterland kent veel houtsingels en elzenopslag. De wijken in dit gebied zijn deels verwaarloosd en herstel ervan is landschappelijk gezien van belang. De elzenopslag doet afbreuk aan de oorspronkelijke openheid van het landschap en met name ook aan het contrast met de aangrenzende, meer besloten, woudontginningen. Door het verwijderen van de opslag kan het landschappelijk verschil worden verduidelijkt. ! veenpolders Het is landschappelijk gezien belangrijk dat de weidsheid van de polder beleefbaar blijft. In aansluiting op polder dient de landschappelijke lijst aan de noordzijde van Heerenveen dan ook te worden afgestemd op die kenmerkende openheid. De dorpslinten Tjalleberd, Luinjeberd en De Knipe dienen als autonome en bijzondere linten herkenbaar te blijven. Andere aandachtspunten zijn het verwijderen van wegbeplantingen die de polder doorsnijden, omvormen van haaks op de verkavelingsrichting staande bosstroken tot ruigte of moeraszones en het herstellen van erfbeplanting rondom boerderijen. ! beekdal Het beekdal van de middenloop van de gekanaliseerde Tjonger kenmerkt zich door een grote mate van openheid. Behoud van deze openheid is noodzakelijk om het contrast met de grote eenheden natte heide en bos, zoals het Katlijker Schar, de Tjongerdellen en de Kiekenberg, te blijven ervaren. Agrarisch natuurbeheer gericht op verhoging van de botanische waarden (kwelafhankelijke vegetaties) dient in de vallei te worden gestimuleerd. Langs de Tjonger liggen mogelijkheden boezemberging (jaarlijkse overloop) te realiseren. Door vergroting van het wateroppervlak wordt de beekloop beter herkenbaar. Aan de zuidkant van Heerenveen kan de ecologische verbindingszone langs de Tjonger tevens worden benut om een landschappelijke inpassing van het industrieterrein te realiseren. Bijvoorbeeld door beekbegeleidende beplanting.
Buro Vijn B.V.
blz 44
90-22-02
! RAK Tjabbekamp Voor het gebied “Tjabbekamp” is door de Dienst Landelijk Gebied (DLG) een landinrichtingsproject voorbereid. Het project beslaat een oppervlakte van circa 900 ha en ligt voor een deel in het buitengebied van de gemeente Heerenveen. Met de landinrichting wil DLG een aantal problemen voor landbouw, landschap, natuur en recreatie oplossen. In 1994 is er een projectnota opgesteld die de grondslag vormt voor de voorbereiding van het landinrichtingsplan. In deze projectnota is een aantal doelstellingen geformuleerd voor het landinrichtingsplan. Voorbeelden hiervan, die van belang zijn voor het bestemmingsplan Buitengebied 2007, zijn: ! het verbeteren van de landbouwkundige verkavelingssituatie in samenhang met inrichtingswerken ten behoeve van landbouw, landschap, natuur en recreatie; ! het versterken van de onderlinge samenhang van reeds aanwezige landschapselementen en het accentueren van de te onderscheiden landschapstypen; ! het realiseren van de in het streekplan vermelde ecologische verbindingszones, waaronder een strook nieuwe natuur van 30 m ten noorden langs de Tjonger; ! het doen van onderzoek naar mogelijke toepassingen in het kader van objectgericht ammoniakbeleid; ! het doen van onderzoek naar eventuele verdroging van bestaande natuurterreinen en het eventueel aanpassen van de waterhuishouding. In de projectnota is bepaald dat de doelstellingen worden uitgewerkt tot een samenhangend pakket van maatregelen en voorzieningen in een landinrichtingsplan. Als vorm van landinrichting is gekozen voor een Ruilverkaveling met een Administratief Karakter (RAK). DLG geeft aan dat er speciale aandacht nodig is voor de aansluiting van het landinrichtingsplan op de gemeentelijke plannen voor het buitengebied. 3. 5. Gemeentelijk beleid In de afgelopen jaren is een aantal gemeentelijke beleidsnotities vervaardigd ten aanzien van diverse voor het buitengebied van belang zijnde aspecten. Het gaat om de volgende beleidsstukken. ! Toekomstvisie gemeente Heerenveen 2025 In de “Toekomstvisie gemeente Heerenveen 2025” (2001) wordt een wensbeeld geschetst van de sociale samenhang en samenleving in 2025. Naast een offensieve en op kwaliteit gerichte ontwikkeling, wordt ook aan de binding met het landelijk gebied en de agrarische omgeving grote waarde gehecht. Zo is de inschatting dat in 2025 veel aandacht uitgaat naar de leefbaarheid in de dorpen en de relatie met de landbouw, waarbij schaalvergroting en extensivering sleutelwoorden zijn. Voorts wordt het beheer van het landschap in de groene ruimte uitgevoerd door de landbouwers. Zeker in de onmiddellijke omgeving van de plaats Heerenveen is in 2025 de economische waarde van grond niet alleen gebaseerd op de landbouwwaarde, maar ook op de waarde als cultuurhistorisch landschap.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 45
Voorts is de verwachting dat ruimte wordt geboden aan nieuwe locaties voor intensieve en extensieve recreatie in het buitengebied en dat kleinschalige recreatie in de vier ecologische parels is toegestaan. Deze vier parels zijn: de Tjongervallei, De Deelen, Oranjewoud en het Nannewijd (net buiten de gemeente). ! Integrale Visie Heerenveen / Skarsterlân “Ruimte voor de toekomst” Heerenveen en Skarsterlân hebben besloten samen te werken om de groei in beide gemeente in goede banen te leiden, zodat de kernkwaliteiten van het gebied behouden blijven. Bovendien hebben de ruimtelijke ontwikkelingen binnen beide gemeenten veel onderlinge raakvlakken, waardoor de gemeenten elkaar goed kunnen ondersteunen en aanvullen. De samenwerking heeft geleid tot een plan: de Integrale Visie Heerenveen/Skarsterlân. Dit plan is hét toekomstkader voor wonen, werken, infrastructuur, recreatie en natuur in het gebied van Joure-West tot en met Heerenveen-Oost. Het bestaat uit een intergemeentelijk structuurplan voor de periode tot 2015 en een intergemeentelijke visie voor de periode tot 2030. De gewenste ontwikkelingen die in de visie worden geschetst zijn dermate ingrijpend dat te zijner tijd, wanneer de ontwikkelingen daadwerkelijk aan de orde zullen zijn, afzonderlijke planologische procedures zullen worden gevolgd. Op die manier worden alle betrokkenen op dat moment in de gelegenheid gesteld te reageren op de verschillende plannen. ! Gemeentelijk Milieubeleidsplan 2001-2004 In het gemeentelijk “Milieubeleidsplan 2001-2004, In onderlinge samenhang (2001)” worden enkele doelen gesteld ten aanzien van het landelijk gebied. Hierbij gaat het om de volgende hoofddoelen: ! de ontwikkeling en bescherming van de ecologische waarden in het buitengebied; ! het instandhouden en verbeteren van de milieukwaliteit van de woongebieden in het landelijk gebied. Hieruit kunnen de volgende subdoelen worden afgeleid: ! de uitbouw van de natuur (natuurlijke verbindingen realiseren binnen de Ecologische Hoofdstructuur); ! bescherming van de huidige ecologische “parels”, inclusief verbindingszones, en bescherming van de overige ecologische waarden; ! streven naar een schonere landbouw in een schonere omgeving; ! tegengaan van verdroging en verbeteren van de waterkwaliteit. Het realiseren van de doelen wordt nagestreefd via het ROM-project Zuidoost-Friesland (zie hoofdstuk 4) en via het waterplan. ! Beleidsnotities In de afgelopen jaren zijn er naast de bovengenoemde beleidsstukken verscheidene gemeentelijke beleidsnotities opgesteld ten aanzien van diverse voor het buitengebied van belang zijnde aspecten.
Buro Vijn B.V.
blz 46
90-22-02
Het gaat om de volgende beleidsstukken: ! Notitie “Gebouwen bij woningen” (1999); ! Notitie “Bedrijvigheid in het buitengebied” (1999); ! Notitie “Consumptieverkooppunten in het buitengebied” (1995); ! Notitie “Bedrijvigheid bij woningen” (….); ! Beleidsnotitie “Zendmasten Heerenveen” (2001); ! Parapluplan “Bijgebouwen en bedrijvigheid aan huis” (2001); ! Beleidsnotitie “Openluchtrecreatie Heerenveen” (2002); ! Kadernotitie “Bedrijvigheid bij Woningen” (1998). Het beleid dat verwoord is in deze notities komt aan de orde in hoofdstuk 6, waarin het verwerkt is in de planuitgangspunten voor het onderhavige bestemmingsplan.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 47
4. ROM ZUIDOOST-FRIESLAND 4. 1. Algemeen Eind jaren tachtig van de vorige eeuw is door het Ministerie van VROM in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra de zogeheten ROM-aanpak (Ruimtelijke Ordening en Milieu) in gang gezet. Met deze aanpak werd een integratie van ruimtelijk beleid en milieubeleid nagestreefd. In Nederland zijn in dit kader destijds elf ROM-gebieden aangewezen, waaronder Zuidoost-Friesland. Eind 2005 is besloten het ROM-convenant per 31 december 2007 te beëindigen (zie 4.4). Echter gezien het feit dat het ROM-project nog nagenoeg twee jaar doorloopt en vervolgens de resterende ROM-opgave zal worden geïntegreerd in het Gebiedskader Zuidoost -Friesland, acht de gemeente het wel van belang in het voorliggende bestemmingsplan aandacht te besteden aan ROM Zuidoost-Friesland.
In het ROM-project werken vier gemeenten 4), waterschappen, provincie, rijksoverheid en een aantal milieuorganisaties samen. Op 2 juli 1992 is het startconvenant voor het ROM-project Zuidoost-Friesland ondertekend. In 1999 is het convenant definitief ondertekend. De deelnemende partijen hebben als gezamenlijk doel om in het gebied niet alleen de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren, maar ook de woon-, werk- en leefomstandigheden te versterken. Uitgangspunt is dat de belangrijkste functies in Zuidoost-Friesland met elkaar in evenwicht moeten zijn. Het hoofddoel is daarmee: bevordering van de sociaal-economische ontwikkeling, de leefbaarheid en de waarden van natuur, milieu en landschap in Zuidoost-Friesland. De kenmerken van de ROM-aanpak zijn: ! het optimaal benutten van kansen en kwaliteiten van het gebied; ! het bedenken van gebiedsgerichte oplossingen, waarbij maatwerk wordt geleverd; ! een integrale (samenhangende) benadering, zodat win-win-situaties worden gecreëerd; ! het gecoördineerd inzetten van instrumenten en middelen om de gewenste doelen te bereiken; ! realisering samen met de streek en de betrokkenen, dus van onderop. De bovengenoemde ontwikkelingsvisie en kenmerken zijn vastgelegd in het door de Stuurgroep opgestelde Plan van Aanpak. 4. 2. Plan van Aanpak ! Visie op Zuidoost-Friesland Het Plan van Aanpak ROM Zuidoost-Friesland en het bijbehorende Activiteitenprogramma maken deel uit van het Slotconvenant dat door de deelnemende partijen is ondertekend. 4
) Opsterland, Heerenveen, Ooststellingwerf en Weststellingwerf.
Buro Vijn B.V.
blz 48
90-22-02
Het eerste inleidende hoofdstuk van het Plan van Aanpak gaat in op het doel en de betekenis van het ROM-project en wordt het gebied kort geïntroduceerd. De ligging van het ROM-gebied is weergegeven in figuur 5. Het noordelijke deel van de gemeente valt buiten het ROM-gebied. In het tweede hoofdstuk wordt het hoofddoel geformuleerd en wordt een visie gegeven op de toekomst van het ROM-gebied. Aan de hand van een aantal aanknopingspunten wordt de gewenste ontwikkeling beschreven op de middellange termijn. Hier komen dus de inhoudelijke doelen aan de orde. Met het oog op de toekomst is het volgende hoofddoel geformuleerd: “Door het ROM-project bevorderen van de sociaal-economische ontwikkeling, de leefbaarheid en de waarden van natuur, milieu en landschap van Zuidoost-Friesland.” Om dit doel te kunnen realiseren en te komen tot een op alle fronten evenwichtige ontwikkeling zijn de volgende aanknopingspunten van belang: "! Ontwikkelingsruimte voor de landbouw De sterke verwevenheid van het agrarisch gebruik met de talrijke natuur- en landschapselementen plus het intensieve gebruik als woon- en recreatiegebied vraagt een goede afstemming met de andere functies en belangen. Het doel is het realiseren van een concurrerende en duurzame landbouw in Zuidoost-Friesland. Met name voor de veehouderij wordt gestreefd naar handhaving van het productieniveau. In delen van het ROM-gebied is plaatselijk een verbetering van de verkavelingssituatie noodzakelijk, zoals bijvoorbeeld in de al gestarte ruilverkaveling Tjabbekamp. Bij een doorgaande schaalvergroting in de landbouw zal de behoefte aan het plaatselijk aanpassen van de verkaveling zich ook in de toekomst blijven voordoen. In sommige delen van het ROM-gebied, onder meer rondom belangrijke bestaande natuurgebieden, krijgt een aantal gronden die voor de landbouw worden gebruikt een andere functie of heeft dit reeds gekregen. Om in aangrenzende gebieden een goede landbouwkundige ontwikkeling te houden, is daar een aanpassing van de landbouwstructuur nodig, bijvoorbeeld in de vorm van verkaveling, waterhuishouding en ontsluiting. Om vooral de economische basis in de landbouw te versterken is een verbreding van de agrarische productiestructuur gewenst. Zo kan ook worden ingespeeld op de verweving met de natuur- en landschapswaarden in het ROM-gebied. Mogelijk is dan bijvoorbeeld het uitvoeren van gesubsidieerd natuur- en landschapsbeheer, het ontwikkelen van bosbouw en/of het aanbieden van toeristisch-recreatieve diensten. Het creëren van een hogere toegevoegde waarde van de landbouwproducten of de uitbouw van de akker- en tuinbouwproductie is ook mogelijk. Gedacht kan dan worden aan biologische teelt of zelfverwerking van producten.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 49
"! Watersystemen Zuidoost-Friesland wordt gekenmerkt door de drie beekdalen van de Linde, de Tjonger en het Koningsdiep. Hun watersystemen en waterhuishouding zijn van vitaal belang bij de keuze van de uitbouw van de natuur, maar ook bij de ontwikkeling van landbouw en recreatie. Binnen het ROM-project wordt gestreefd naar een samenhangende watersyteem-benadering. Er moet een relatie gelegd worden tussen de grond- en oppervlaktewatersituatie en de toegekende functies. Binnen de integrale waterbenadering wordt voorrang gegeven aan het terugdringen van de verdroging van de waardevolle natuurgebieden in het ROM-gebied. In het beekdal van de Tjonger ter hoogte van Heerenveen blijven de huidige functies grotendeels zoals ze nu zijn. Het terugdringen van de verdroging in het beekdal van de Tjonger zal per gebied worden bekeken. Wat betreft de Compagnonsvaart zou het volgens het Plan van Aanpak goed zijn de bevaarbaarheid en de milieukwaliteit te verbeteren. Hierbij speelt ook de sanering van de onderwaterbodems. "! Uitbouwen van de natuur Zuidoost-Friesland kent een ruime verscheidenheid aan actuele en potentiële natuurkwaliteiten. De Stuurgroep streeft naar behoud en herstel van de natuurwaarden in het ROM-gebied om te komen tot een duurzame natuur. Het terugbrengen van de verdroging en verzuring is daarvoor noodzakelijk. Op die manier ontstaan er betere leefomstandigheden voor planten en dieren en kan de natuur zich beter op eigen kracht handhaven en ontwikkelen. In de ROM-visie speelt, bij het uitbouwen van natuur, het realiseren van de EHS een centrale rol. Uitgangspunt is de tussen de georganiseerde landbouw en de provincie gemaakte afspraak over de EHS. Voor het ROM-project zijn uit deze afspraak de volgende vertrekpunten van belang geweest: ! een taakstelling van 2000 ha te begrenzen reservaatsgebied en natuurontwikkelingsgebied in het gehele ROM-gebied (eind 2005 was reeds circa 1500 hectare van de 2000 hectare aangekocht); ! voor heel Friesland 470 ha ecologische verbindingszones. Daarvan is een deel in het ROM-gebied gedacht; ! voor heel Friesland 5500 ha niet (planologisch) te begrenzen vrij inzetbare of ‘vliegende’ beheershectares. Ook daarvan is een deel mogelijk in het ROM-gebied. In het Plan van Aanpak wordt niet de precieze EHS-begrenzing in het ROM-gebied vastgelegd. Er wordt richting gegeven aan de EHS-invulling door het maken van ruimtelijke keuzes. Binnen het ROM-gebied wordt een aantal zoekgebieden aangewezen waar de invulling van de EHS plaats moet vinden, waaronder een aantal gebieden langs de Tjonger. Het gaat hier om de Dellebuursterheide/Diaconieveen, het Katlijker Schar, het Blauwe Bos, Kiekenberg en Oranjewoud.
Buro Vijn B.V.
blz 50
90-22-02
Om de los van elkaar liggende natuurterreinen met elkaar te verbinden, zijn in de tussenliggende ‘witte’ gebieden ecologische verbindingszones opgenomen. De ecologische verbindingszones kunnen vaak in combinatie met al aanwezige waterlopen en of landschapselementen zoals houtwallen, kleine bosjes, en dergelijke worden gemaakt. Naast het versterken van natuurgebieden en het maken van verbindingszones, is het handhaven en zo mogelijk verbeteren van de reeds aanwezige natuurwaarden in het cultuurlandschap zeker de moeite waard. Dat kan bijvoorbeeld in houtwallen, elzensingels en kleine bosjes, in poelen, sloten, op erven, akkers en in weilanden. "! Recreatie en toerisme verder ontwikkelen De stuurgroep wil de recreatief-toeristische betekenis van het ROM-gebied versterken. Dat kan door het verbeteren en uitbouwen van de bestaande mogelijkheden en voorzieningen. Een nauwe relatie tussen de recreatief-toeristische ontwikkeling en de uitbouw van de natuur kan zorgen voor wederzijdse versterking. Aansluiting op ontwikkelingen in de landbouw en de verbetering van de leefbaarheid op het platteland is hierbij noodzakelijk. Zonering op het gebied van recreatie en toerisme is noodzakelijk. Niet het gehele ROM-gebied is even geschikt voor een verdere recreatieve ontwikkeling. In heel Zuidoost-Friesland zijn goede mogelijkheden voor de landschapsgerichte recreatie. Vooral de bos-, heide- en overige natuurterreinen bieden mogelijkheden voor deze extensieve vormen van recreatie. In de gemeente Heerenveen worden met name mogelijkheden gezien rondom Oranjewoud, het Katlijker Schar, de Kiekenberg en het Tolheksbos. Dit wordt onder andere concreet gemaakt in de gebiedsvisie Oranjewoud-Katlijk. Zuidoost-Friesland heeft geen duidelijk eigen toeristisch imago. In het kader van het ROM-project wordt het toch noodzakelijk geacht om het gebied beter in de kijker te plaatsen op het gebied van recreatie en toerisme. Voorbeelden van ingangen om de concurrentiepositie te verbeteren, zijn: ! natuurgerichte recreatie en gezondheidstoerisme; ! de beekdalen; ! fiets- en wandelgebieden. Het versterken van de netwerken van fiets-, wandel- en ruiterpaden is in de ROM-visie een belangrijk onderwerp. Bij de inrichting van nieuwe natuurgebieden moet aandacht worden geschonken aan de aanleg van wandelpaden en -routes en fietspaden. Recreatieve verbindingen moeten eigenlijk zoveel mogelijk in combinatie met ecologische verbindingszones worden aangelegd. In het ROM-gebied liggen ook kansen voor het versterken van de verwevenheid tussen landbouw en recreatie.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 51
Landbouwbedrijven kunnen een neveninkomen verwerven uit het aanbieden van toeristische diensten. Voorbeelden hiervan zijn kleinschalig kamperen, bed & breakfast, aanbieden van eigen producten, theeschenkerij of kano- en fietsverhuur. "! Landschap en bosontwikkeling Zuidoost-Friesland kent een sterk afwisselend landschap. In het kader van het ROM-project wordt het belangrijk gevonden dat toekomstige ontwikkelingen aansluiten op de landschappelijke (hoofd)kenmerken van het ROM-gebied. Daarmee worden de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied versterkt. Plaatselijk zal landschapsvernieuwing nodig zijn. Bijvoorbeeld door middel van uitbreiding met multifunctioneel bos. Het beekdal van de Tjonger moet voor een groot deel het beeld van een open beekdal vasthouden. Voor de afzonderlijke natuurgebieden wordt gedacht aan een wat afwisselender, natuurlijker karakter. Op de zandruggen zullen nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk moeten aansluiten op het kleinschalige en opstrekkende landschap. De verscheidenheid en de verschillen in ontginningspatronen in het gebied moeten herkenbaar blijven. "! Versterken van wonen en werken De leefbaarheid in het gebied moet op peil worden gehouden. De vele kwaliteiten van het gebied moeten in stand worden gehouden dan wel verbeterd. Dat geldt voor de milieukwaliteit, de aantrekkelijkheid van het landschap, de recreatieve infrastructuur, de natuurwaarden, en dergelijke. Het is onder andere van belang dat werkgelegenheid die haar oorsprong vindt in het landelijke gebied, wordt gestimuleerd. De verwachting is dat er in de komende jaren agrarische bedrijfsgebouwen vrij zullen komen. Deze gebouwen zullen een nieuwe functie moeten krijgen. Gedacht kan worden aan een woonfunctie, een ambachtelijke bedrijfsfunctie, een dienstverlenende functie of een andere, aan het buitengebied gebonden functie. De voorkeur wordt gegeven aan een nieuwe functie van de bestaande gebouwen, binnen de schaal en de maat ervan. Vervangende nieuwbouw is ook mogelijk als de nieuwe functie blijvend in het gebied is in te passen. Daarbij is de milieukundige inpassing ook belangrijk. In Zuidoost-Friesland is ook ruimte voor landgoedachtige ontwikkelingen. Er moet daarbij een architectonische hoogwaardige relatie zijn tussen de bebouwing, de beplanting en de omgeving. Projecten waarmee een meerwaarde voor het platteland wordt bereikt, zullen worden ondersteund. Voorbeelden hiervan zijn het versterken van de leefbaarheid, het landschap, de natuurwaarden, het milieu of een verbreding van de landbouw. Landgoedachtige ontwikkelingen moet wel worden getoetst aan het ruimtelijke beleid van de verschillende overheden.
Buro Vijn B.V.
blz 52
90-22-02
! Uitvoering In het derde hoofdstuk van het Plan van Aanpak komt de uitvoering aan de orde. Veel uitvoeringsactiviteiten zijn snel na de vaststelling van het Plan van Aanpak van start gegaan. Dit geldt met name voor enkelvoudige projecten waarvan de locatie al vast stond. In andere gevallen is vaak nog een nadere planuitwerking nodig voordat daadwerkelijk kan worden begonnen met de uitvoering. Dat betreft vooral gebieden waar meer en ingewikkelde vraagstukken spelen. Het gaat dan om zaken als het in onderlinge samenhang uitwerken van integraal waterbeheer en milieuverbeteringen, de nadere invulling van de EHS, afstemmen op en verbetering van de landbouwstructuur, versterking van recreatie, landschapsverbetering, bosontwikkeling en/of inpassing van (nieuwe) woonfuncties. In het Plan van Aanpak worden de volgende vijf uitwerkingingsgebieden voorgesteld, waarin deze vraagstukken spelen: ! beekdal Koningsdiep; ! beekdal Linde; ! rondom het Fochteloërveen; ! het gebied Oosterwolde-Elsloo-Appelscha; ! het gebied Oranjewoud-Katlijk. Voor deze uitwerkingsgebieden zijn in de afgelopen jaren door gebiedscommissies gebiedsvisies opgesteld en is een start gemaakt met de uitvoering ervan in het kader van de landinrichting. Voor het onderhavige bestemmingsplan is met name het uitwerkingsgebied Oranjewoud-Katlijk van belang. In 2002 is voorgesteld een zesde uitwerkingsgebied toe te voegen, namelijk het gebied van de Tjonger. Ook dit gebied is in het kader van het buitengebied van Heerenveen van belang. In dit gebied vinden overigens al een aantal ontwikkelingen plaats, zoals het oever-kaden-project en het RAK Tjabbekamp. ! Activiteitenprogramma In het Plan van Aanpak staat een overzicht van de uitvoeringsactiviteiten. Deze activiteiten zijn nodig om de ROM-ontwikkelingsvisie te realiseren. In het Activiteitenprogramma zijn de uitvoeringsactiviteiten uit het Plan van Aanpak gebundeld en worden stuk voor stuk nader gemotiveerd en toegelicht. In 2003 is het Activiteitenprogramma geactualiseerd voor de periode 2004 tot en met 2007. 4. 3. Gebiedsvisie Oranjewoud-Katlijk De gebiedsvisie Oranjewoud-Katlijk is op 27 juni 2002 door de Stuurgroep vastgesteld. Het gaat om een gebied van 1390 ha ten oosten van de plaats Heerenveen (zie figuur 6). Een deel van het gebied valt overigens buiten de grenzen van het bestemmingsplangebied, omdat voor het parkgebied van Oranjewoud een apart bestemmingsplan wordt opgesteld. Het document is namens de gebiedscommissie opgesteld en is voor een belangrijk deel gebaseerd op uitkomsten van discussies die met de streek zijn gevoerd.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 53
De gebiedsvisie is een integraal plan op hoofdlijnen voor het uitwerkingsgebied Oranjewoud-Katlijk. De gebiedsvisie vormt de basis voor de werkzaamheden richting de uitvoering. Naast de algemene doelstellingen voor het gehele ROM-gebied die zijn weergegeven in het Plan van Aanpak, zijn er voor het deelgebied Oranjewoud-Katlijk specifieke doelstellingen opgesteld. Ten eerste zal in het uitwerkingsgebied Oranjewoud-Katlijk 50 ha EHS worden ingevuld. Hiervan is inmiddels circa 40 ha verworven en in het in procedure zijnde Natuurgebiedsplan ook begrensd en zijn voor de overige 10 ha zoekgebieden aangewezen. Daarnaast zijn voor het gebied de volgende doelstellingen geformuleerd: ! het instandhouden en versterken van de cultuurhistorische waarden; ! landschappelijke ontwikkeling en uitbreiding van het bosgebied; ! het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de recreatiefunctie en de woonfunctie; ! het aanpassen van de verkeersstructuur; ! het uitbouwen van de natuurwaarden in het bestaande bosgebied en het terugdringen van de verdroging; ! afstemming op de ontwikkeling van de oostelijk stadsrandzone van Heerenveen genaamd Skoatterwâld.
Figuur 5.
Ligging ROM-gebied Oranjewoud-Katlijk
Buro Vijn B.V.
blz 54
90-22-02
Alvorens over kon worden gegaan op de daadwerkelijke planvorming op basis van deze doelstellingen, is er een kenschets van het gebied gemaakt. De kenmerken van het gebied zijn vervolgens geanalyseerd en op basis daarvan zijn er ontwikkelingsmogelijkheden voor het gebied aangegeven. In dit proces zijn knelpunten en potenties aan de orde gekomen. De knelpunten en potenties die relevant zijn voor het bestemmingsplan Buitengebied 2007 zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Voor het oplossen van de knelpunten en het realiseren van de potenties zijn oplossingsrichtingen aangegeven. Knelpunten en potenties Natuur ! versnippering van natuurterreinen binnen het uitwerkingsgebied ! versnippering van natuurterreinen buiten het uitwerkingsgebied ! verstoring fauna door hoge recreatieve druk
Landbouw ! Europese en landelijke richtlijnen landbouw ! noordelijke en deel van zuidelijke strook is geschikt voor landbouw ! middengebied is niet geschikt voor intensief landbouwkundig gebruik ! kerngebied (bossen Oranjewoud) is niet geschikt voor intensief landbouwkundig gebruik
Mogelijke oplossingsrichtingen ! realiseren ecologische verbindingen ! realiseren ecologische verbindingen naar buiten het uitwerkingsgebied via Prinsenwijk en Tjonger en richting Katlijkerheide met het Katlijker Schar ! zoneren van recreatie, met name door middel van concentratie in het westelijke kerngebied ! vergroten hoeveelheid hectares per bedrijf en verbreding van de landbouw ! behoud en versterken landbouwkundige structuur aldaar ! indien mogelijk verbeteren landbouwkundige structuur, onder andere door verbreding van de landbouw ! verminderen landbouwfunctie en mogelijk maken (agrarisch) natuurbeheer
Recreatie ! toenemende recreatiedruk
! zonering
Landschap en cultuurhistorie ! grote variatie in landschapspatronen
! behoud variatie in landschapstypen
Tabel 4:
Overzicht knelpunten, potenties en oplossingsrichtingen in Oranjewoud-Katlijk
Wanneer de oplossingsrichtingen vertaald worden naar het uitwerkingsgebied, ontstaat de gewenste toekomstige hoofdstructuur van het gebied. De hoofdstructuur is voor een belangrijk deel gebaseerd op de bestaande situatie en geeft houvast bij de verdere invulling van het gebied (zie figuur 7). Van belang voor het bestemmingsplan Buitengebied 2007 is dat de kaart van de hoofdstructuur laat zien dat in de noordrand van het gebied het primaat bij de landbouw ligt.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 55
Dit houdt in dat eventueel andere vormen van grondgebruik moeten passen bij de landbouwfunctie. Dit geldt ook voor het zuidelijke deel van het uitwerkingsgebied, tussen de Tjonger en de bossen van Oranjewoud. In dit gebied wordt langs de Tjonger en de Prinsenwijk een natte ecologische verbindingszone naar buiten het uitwerkingsgebied gerealiseerd, zowel in oostelijk als westelijke richting. Plaatselijk kan hier sprake zijn van landbouwbedrijven met verbredingsactiviteiten. In het gebied rondom Mildam en Katlijk, het zogenaamde middengebied, ligt het accent op verbreding van de landbouw en uitbouw van de natuur. Vanuit de bossen van Oranjewoud richting de Katlijkerheide wordt een droge ecologische verbindingszone gerealiseerd. Het overgrote deel van de 50 hectare EHS zal met deze verbindingszone worden ingevuld. Naast de natuurwaarden zijn in het middengebied ook de landbouw en de recreatie van belang. Ook deze functies krijgen in dit gebied de ruimte om zich te ontwikkelen. In het gebied tussen de Weversbuurt, de Kerkelaan / Breedsingel, Schoterlandseweg en de Molenlaan kan op landgoedachtige wijze bosuitbreiding plaatsvinden. Hier is dus ruimte voor bijzondere woonvormen.
Figuur 6.
De gewenste hoofdstructuur van het gebied Oranjewoud-Katlijk
Vervolgens wordt in de gebiedsvisie een aantal maatregelen voorgesteld die de eerder genoemde knelpunten zouden moet oplossen en de potenties zouden moeten uitbuiten.
Buro Vijn B.V.
blz 56
90-22-02
De maatregelen, die in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 van belang zijn, zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Maatregelen Natuur ! invullen 50 ha EHS ! realiseren natte en droge ecologische verbindingszone langs de Prinsenwijk richting de Tjonger en Mildam van circa 10 ha ! realiseren droge verbinding in het oosten van het plangebied van circa 10 ha ! verbeteren bestaande natuurgebied als leefgebied voor zeldzame fauna ! opheffen barrières in bestaande natuurterreinen Landbouw ! opstellen Integraal Masterplan landbouw-landschap 5) ! bedrijfsverplaatsingen realiseren ten behoeve van EHS Recreatie ! optimaliseren wandelpadennet ! nastreven zonering ! stimuleren extensieve dagrecreatieve horecavoorzieningen Landschap en cultuurhistorie ! behoud open-dichtstructuur ! behoud hakhoutpercelen ! opstellen Integraal Masterplan landbouw-landschap ! behoud en versterking aanwezige variatie in landschapstypen ! aanleg en herstel singels
Tabel 5: Overzicht maatregelen Oranjewoud-Katlijk
Om de maatregelen tot uitvoering te brengen en de gebiedsvisie te kunnen realiseren is het gebied Oranjewoud - Katlijk geplaatst op het landelijke voorbereidingsschema Landinrichting en op 15 juni 2004 is de landinrichtingscommissie Oranjewoud - Katlijk geïnstalleerd. De gebiedscommissie is met het installeren van de Landinrichtingscommissie van haar taak ontheven. Eén van de maatregelen is het invullen van 50 ha EHS in de vorm van een ecologische verbindingszone van het middengebied van Oranjewoud-Katlijk naar de Katlijkerheide. Hiervoor moet dus 50 ha grond aangekocht worden. Daarnaast moet er nog eens 20 ha verworven worden voor het realiseren van de twee andere ecologische verbindingszones. Ten behoeve van ruilgrond voor de landbouw zal er nog 20 ha grond moeten worden verworven. Dit betekent dat er in totaal 90 ha aangekocht zal moeten worden. 5
)
Doel van dit plan is de synergie tussen landbouw en landschap te versterken. De economische structuur van de agrarische sector moet zodanig worden verbeterd dat de agrarische bedrijven ook gaan bijdragen aan behoud en versterking van de landschapsstructuur. De gemeente Heerenveen is trekker van het Masterplan. De feitelijke uitvoering komt in handen van NLTO-projecten. Het Masterplan wordt verwacht in het voorjaar van 2003.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 57
Een andere maatregel is het opstellen van een “Masterplan landbouwlandschap”. De gebiedscommissie van Oranjewoud-Katlijk stelt in de gebiedsvisie dat de agrarische bedrijvigheid als hoofdactiviteit binnen afzienbare tijd uit het gebied zal verdwijnen als er niet wordt ingegrepen. Het wegvallen van agrarische bedrijven zal het gebied kwetsbaar maken voor ongewenst verstedelijkingspatronen. Reguliere maatregelen als het aanbrengen van kleine verbeteringen in de agrarische bedrijfsvoering of het aanbieden van pakketten agrarisch natuurbeheer lossen volgens de gebiedscommissie het probleem niet op. De commissie concludeert dat de problematiek fundamenteel anders en met andere instrumenten moet worden aangepakt en heeft daarvoor het Masterplan geïntroduceerd. 4. 4. Beëindiging ROM en vervolg Inmiddels is besloten, zoals reeds in 4.1 aangegeven, het ROM-convenant te beëindigen. Redenen hiervoor zijn enerzijds het grotendeels wegvallen van specifieke rijksmiddelen voor het ROM-project en anderzijds het feit dat de nieuwe landelijke werkwijze ten aanzien van gebiedsgericht beleid alle kenmerken heeft van de werkwijze die ook in het kader van ROM werd gehanteerd. In dit nieuwe beleid is een zwaardere rol weggelegd voor de Gebiedsplatforms en het Gebiedskader Zuidoost Friesland, bestaande uit een meerjarig en jaarlijks uitvoeringsprogramma’s. Het Gebiedskader Zuidoost Friesland vormt een eigentijdse voortzetting van het ROM-project. In 2007 zal de Intentieverklaring worden voorbereid waarin de ROM-partijen zullen vastleggen dat zij de ROM-doelstellingen gezamenlijk blijven onderschrijven en daaraan de nodig prioriteit zullen blijven geven. De rijksinzet voor doelstellingen in het landelijk gebied, en dus ook voor de resterende werkvoorraad van het ROM-gebied Zuidoost Friesland, zal in de toekomst volledig lopen via de programmering in het kader van het provinciale Meerjarenprogramma. van het rijk. Het landelijke Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) zal samen met de Europese en provinciale middelen voor het landelijk gebied vanaf 2007 worden opgenomen in een nieuw provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied 2007 - 2013. ! Gebiedskader Zuidoost Friesland 2007 - 2013 In juni 2004 sloten het rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen een akkoord over de Contouren van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). Daarin worden met ingang van 2007 alle rijksmiddelen voor het landelijk gebied gebundeld en eind 2006 wordt door de genoemde partijen een eerste ILG-convenant gesloten voor een eerste periode van 7 jaar (2007-2013). Dit convenant is per provincie gebaseerd op een op te stellen provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied (pMJP 2007-2013). De provincie Fryslân heeft besloten dat dit een ‘breed’ programma wordt waarin naast de rijksdoelen ook provinciale en andere doelen voor het landelijk gebied zijn opgenomen.
Buro Vijn B.V.
blz 58
90-22-02
Eind 2004 namen GS het besluit om de Gebiedsplatsforms in de zes plattelandsgebieden in Fryslân met ingang van 2005 een zwaarwegender rol te geven bij de advisering over de inzet van een aantal budgetten die voor plattelandsontwikkeling c.q. het landelijk gebied beschikbaar zijn. Bij dat besluit werd aangegeven dat dit besluit vooruitliep op de rol die gebieden met ingang van 2007 zullen krijgen in het kader van ILG/pMPJ. Ten behoeve van die rol dienen de gebieden nu voor de met het pMPJ overeenstemmende looptijd (2007-2013) een Gebiedskader en bijbehorend gebiedsprogramma te ontwikkelen. Een van de uitgangspunten is dat de resterende ROM-opgave uit het ROM-activiteitenprogramma 2004-2007 integraal, maar als herkenbare ambitie, zal worden opgenomen in het Gebiedskader.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 59
5. AFSTEMMING WATER- EN MILIEUBELEID In dit hoofdstuk wordt aangegeven waar en hoe er afstemming plaatsvindt tussen het ruimtelijk beleid en het water- en milieubeleid. Weliswaar hebben de drie beleidsvelden ieder hun eigen specifieke taken en eigen werken, maar er is ook sprake van een aanvullende werking ten opzichte van elkaar. Het bestemmingsplan kan door middel van de bestemmingskeuzen aanwijzingen geven en voorstellen doen in de richting van het water- en milieubeleid. Omgekeerd kunnen waterbeheerplannen en milieubeleidsplannen richting geven aan een functietoedeling. Hieronder wordt ingegaan op een aantal thema’s die voor het bestemmingsplan van belang zijn. 5. 1. Afstemming waterbeleid 5.1.1. Algemeen In het waterbeleid is het accent de laatste jaren sterk komen te liggen op de watersysteembenadering en op het integraal waterbeheer. Het rijksbeleid en het provinciale beleid zijn gericht op de ruimtelijke functietoedeling (bijvoorbeeld ten aanzien van landbouw en natuurbeheer), op het terugdringen van het areaal aan verdroogde gebieden (kwantiteitsbeheer) en het beschermen tegen wateroverlast. Daarnaast wordt uitgegaan van verbetering van de kwaliteit van het water (kwaliteitsbeheer). Waterschappen hebben op grond van de Wet op de Waterhuishouding een belangrijke taak gekregen met betrekking tot het waterbeheer. In de waterbeheerplannen dienen zij functies aan het water toe te kennen. Daarbij dienen zij tevens te zorgen voor afstemming met het ruimtelijk beleid. In het licht van de huidige taak van de waterschappen, kan in z’n algemeenheid gesteld worden dat het bestemmingsplan geen dubbele regeling dient te bevatten. Waar sprake is of zal zijn van een vastgesteld beheerplan en goedgekeurde peilbesluiten, wordt in het bestemmingsplan afgezien van een regeling van het waterpeil en andere aanlegvergunningvereisten. Watertoets Een andere belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is het aspect van de Watertoets. De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader voor de Watertoets wordt gevormd door het vigerende beleid zoals geformuleerd in de Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water, de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening, Nationaal Bestuursakkoord Water en de beleidslijn Ruimte voor de rivier. De Watertoets toetst ruimtelijke plannen en besluiten op waterhuishoudkundige aspecten. Doel ervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De ‘winst’ die wordt behaald bij de Watertoets ligt bij de vroegtijdige betrokkenheid en informatievoorziening.
Buro Vijn B.V.
blz 60
90-22-02
Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan heeft ter voorbereiding op het voorontwerpbestemmingsplan overleg plaatsgevonden met Wetterskip Fryslân. Deze onderwerpen die in dat overleg aan de orde zijn geweest zijn verwerkt in het voorontwerpbestemmingsplan. Vervolgens heeft het Wetterskip in het kader van het Overleg tweemaal gereageerd door middel van een brief. De inhoud van beide brieven is, voor zover planologisch relevant, verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan. In het kader van de Watertoets is afgesproken dat ieder ruimtelijk plan een waterparagraaf zal bevatten waarin een aantal aspecten wordt behandeld. In “De Waterparagraaf, handreiking water in bestemmingsplannen” van het VROM wordt aangegeven welke verschillende aspecten in een waterparagraaf aan de orde dienen te komen: ! beschrijving van de huidige situatie van het watersysteem; ! beschrijving van het waterrelevante beleid en toekenning van waterhuishoudkundige functies; ! overeenstemming en knelpunten; ! afspraken over haalbaarheid. In de komende paragrafen zullen deze aspecten nader worden toegelicht. 5.1.2. Watersysteembeschrijving Water is in de gemeente Heerenveen voor verschillende functies van belang, waaronder de landbouw, de natuur en de Friese Boezem. Dit geldt zowel voor het grondwater als het oppervlaktewater. ! Grondwater Het reliëf en de bodemopbouw van een gebied (aanwezigheid doorlatende/slecht doorlatende lagen) zijn bepalend voor de stromingspatronen van het grondwater. Grofweg is er sprake van twee grondwatersystemen: een regionaal, diep systeem en een lokaal, ondiep systeem. De termen diep en ondiep slaan daarbij op de diepte in de ondergrond waarop de belangrijkste grondwaterbewegingen plaatsvinden. "! Regionaal, diep systeem Vanaf de hogere zandgronden van het Drents Plateau treedt een grondwaterstroming op in de richting van de laaggelegen polders in het midden van Friesland. Dit systeem wordt gevoed door neerslag op de hogere zandgronden, die inzijgt in de diepere ondergrond. Via de diepe ondergrond stroomt het geïnfiltreerde regenwater richting de laaggelegen polders, beekdalen en andere laaggelegen terreinen. De bijna overal aanwezige keileemlaag verhindert dat dit grondwater naar de oppervlakte kan stromen. Alleen op plaatsen waar de keileemlaag ontbreekt treedt het diepe grondwater omhoog en is sprake van ‘opkwellend’ grondwater ofwel kwel. In de gemeente Heerenveen is vooral sprake van kwel in het beekdal van de Tjonger en in de laaggelegen veenpolders ten noorden van Tjalleberd en Luinjeberd.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 61
Het diepe grondwater heeft over het algemeen een goede kwaliteit, is rijk aan mineralen (vooral kalk en ijzer) en is - omdat het in de bodem allerlei mineralen en stoffen heeft opgenomen - niet zuur maar eerder basisch. "! Lokaal, ondiep systeem De lokale grondwatersystemen spelen zich af in de dekzandlaag boven de keileem en eventueel in de daarboven liggende veenlaag. De lokale grondwaterstromen worden met name veroorzaakt door hoogteverschillen in terreinen en verschillen in de aangehouden polderpeilen. Het water heeft door de relatief korte verblijftijd in de bodem een kwaliteit die het midden houdt tussen regenwater en diep grondwater. Doordat het dekzandpakket veelvuldig doorsneden wordt door ontwaterende sloten, wordt het meeste ondiepe grondwater afgevoerd alvorens het elders (als kwel) aan de oppervlakte kan treden. ! Oppervlaktewater De natuurlijke afwatering van het buitengebied, die voorheen geschiedde door onder andere de Tjonger, is al in een ver verleden vervangen door een kunstmatige afwatering van vaarten, wijken en sloten. De op- en afwatering van het plangebied vindt hoofdzakelijk plaats via het Tjongerkanaal, de Schoterlandse Compagnonsvaart en de Hooivaart, die deels in open verbinding staan met de Friese Boezem (zie bijlage 1). Ten behoeve van de landbouw worden grote delen van het buitengebied ontwaterd. De lage terreindelen worden ’s zomer en ’s winters bemalen. De bemaling gebeurt met elektrische gemalen. Op de hogere zandgronden is geen bemaling nodig, omdat overtollig water door het hoogteverschil via de aanwezige sloten afstroomt. Wel wordt in deze gebieden ’s zomers water aangevoerd door opmaling om de landbouwgronden van voldoende water te kunnen voorzien. Zowel in het Tjongerkanaal als in de Schoterlandse Compagnonsvaart wordt daartoe water ingelaten vanuit de Friese Boezem. 5.1.3. Beleidskader water ! Nota Ruimte Om veiligheid tegen overstromingen te waarborgen geeft het rijk meer ruimte aan de grote rivieren en aan de kustverdediging. En ook in het algemeen moet water worden beschouwd als een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Het ruimtelijk waterbeleid is gebaseerd op het principe ‘meebewegen met en anticiperen op’. Hiervoor gelden de volgende twee de drietrapsstrategieën: ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ en ‘voorkomen-scheiden-zuiveren’. Nadelige invloeden op watersystemen die worden veroorzaakt door een ruimtelijke ingreep, dienen te worden gecompenseerd. Waar mogelijk wordt ruimte voor water gevonden door waterbeheer te combineren met andere functies. Zo biedt water bijvoorbeeld goede mogelijkheden om de historische identiteit van steden en landschappen te versterken.
Buro Vijn B.V.
blz 62
90-22-02
Functiecombinatie is ook mogelijk met verbreding in de agrarische sector, delfstofwinning, natuurontwikkeling, zoetwaterbuffering, recreatie en wonen. Het bovenstaande houdt in dat in plannen inrichtings- en beheersmaatregelen nadrukkelijk op grond van waterhuishoudkundige argumenten moeten worden afgewogen. Het belangrijkste instrument daarvoor is de ‘watertoets’. ! Tweede Waterhuishoudingsplan Fryslân Het meest actuele waterbeleid voor de periode tot 2008 van de provincie is weergegeven in het Tweede Waterhuishoudingsplan Fryslân “Dreaun troch it wetter” (2000). Het plan is langs twee lijnen uitgewerkt. De provincie geeft een beeld van het algemene beleid in de komende jaren en daarnaast wordt specifiek beleid geformuleerd, toegespitst op de verschillende functies van het water. Het algemene beleid voor de komende jaren wordt het ‘basisniveau’ genoemd en bestaat uit vier elementen: ! veiligheid; ! oppervlaktewaterkwaliteit; ! grondwater; ! inrichting. Wat betreft de veiligheid geeft de provincie aan dat op korte termijn duidelijkheid moet komen over de vraag welke gebieden onder water kunnen worden gezet in geval van extreme omstandigheden, de zogenaamde calamiteitenpolders. Deze polders zullen in bestemmingsplannen voor dit doel moeten worden bestemd.
Water voor landbouw
Water voor bebouwd gebied
Water voor natuur
Figuur 7.
Fragment kaart Tweede Waterhuishoudingsplan
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 63
Als het gaat om de kwaliteit van het oppervlaktewater blijven met name de eutrofiëring en bestrijdingsmiddelen de provincie zorgen baren. In de Vierde Nota Waterhuishouding staat dat provincies uiterlijk in 2002 het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem (Ggor) voor het gehele grondgebied van de gemeente moeten vaststellen. Het Ggor heeft primair betrekking op de grondwaterkwaliteit. Dit Ggor zal een toetssteen zijn voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân en langs die weg doorwerken naar andere overheden. De komende paar jaar worden enige onderzoeken uitgevoerd, waaronder het Ggor, die belangrijke informatie aan het licht zullen brengen over kansen van watersystemen. Die kansen zullen worden samengebracht op de zogenaamde ‘waterkansenkaart’. Deze kaart zal, wanneer gereed, een belangrijke informatiebron worden voor onder andere de sturing van de ruimtelijke ordening. Vergroting van de Friese Boezem is één van de aspecten die in het kader van inrichting aan de orde komt. Dit geldt voor zowel boezemwater als boezemland. Wat betreft boezemland kan gedacht worden aan meervoudig grondgebruik; ’s winters waterberging, in de zomer natuur of extensieve landbouw. Voor het uitvoeren van deze maatregel zal in het algemeen de functie van deze gebieden moeten veranderen. Naast dit algemene beleid wordt in het Waterhuishoudingsplan het specifieke beleid voor de verschillende functies beschreven. Deze verschillende functies zijn: ! water voor landbouw; ! water voor natuur; ! boezemwater; ! water voor bebouwd gebied; ! drink- en industriewater; ! zwemwater. De locaties van de functies zijn aangegeven in figuur 8. Het water op die locaties moet randvoorwaarden bieden voor de realisering en instandhouding van deze functies. Daarbij kan sprake zijn van een multifunctionele doelstelling, waarbij verschillende gebruiksmogelijkheden denkbaar zijn. In deze functietoekenning ligt de relatie met het bestemmingsplan. ! Integraal Waterbeheerplan Friese Waterschappen De zes voormalige Friese waterschappen hebben samen een Integraal Waterbeheersplan (IWBP) opgesteld. Het bestaat uit een algemeen deel en zeven plandelen voor de afzonderlijke gebieden. De zes waterschappen zijn per 1 januari 2004 opgegaan in Wetterskip Fryslân. Een aantal belangrijke thema’s in het IWBP, die ook van belang zijn in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2007, zijn veiligheid, afwatering en oevers. Veiligheid In het kader van de veiligheid zullen, met name langs de Friese Boezem, kaderherstelwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden, in combinatie met oeverherstel.
Buro Vijn B.V.
blz 64
90-22-02
Door kaden verder terug te leggen kan de open waterberging worden vergroot. De werkzaamheden zullen projectmatig worden uitgevoerd. Vanuit beheersoogpunt wordt gestreefd naar een functionele scheiding tussen het gebruik van kaden als waterkering en het gebruik als ondergrond voor bebouwing, jachthavens, autowegen en kampeer- en industrieterreinen. Wanneer een scheiding tussen gebruiksvormen niet gerealiseerd kan worden, kunnen aanvullende eisen aan derden worden gesteld ten aanzien van de inrichting van het kadelichaam. Naast de functie als waterkering hebben kaden tevens een landschappelijke en natuurlijke waarde. Bij de aanleg van kaden wordt daarom rekening gehouden met de inpassing in het landschap. Wanneer kaden grenzen aan natuurgebieden zal worden gestreefd naar een beheer dat aansluit bij de doelstelling van het betreffende natuurgebied. Afwatering De inrichting van de Friese watersystemen moet erop gericht zijn de gevolgen van wateroverlast zoveel mogelijk te beperken c.q. te voorkomen. In het ROM-gebied Zuidoost-Friesland wordt op het gebied van integraal waterbeheer een aantal projecten uitgevoerd. Deze integrale waterbeheerprojecten bieden in een aantal gevallen kansen om de berging te kunnen vergroten in combinatie met de invulling van de EHS. Oevers De doelstelling van het waterschap is het vergroten van de waarde van de oevers in het ecologisch functioneren van de watersystemen. Het ROMproject biedt kansen om langs een aantal wateren ecologische verbindingszones in te richten. ! Waterplan Heerenveen - Visie Algemeen
De Visie op integraal en duurzaam waterbeheer in de gemeente Heerenveen bestaat uit twee documenten: de Visie als hoofddocument met daarin de belangrijkste bevindingen en voorgestane ontwikkelingen en het Achtergronddocument met aanvullende informatie. Het Waterplan is een gezamenlijk product van de gemeente en de voormalige waterschappen. In deze paragraaf wordt de Visie behandeld. Missie, koersen en streefbeelden Uit interviews, klanbordbijeenkomsten, een workshop en het bestaande beleid zijn wensen en verlangens naar voren gekomen. Hieruit zijn de missie, de koersen en de streefbeelden afgeleid. De missie luidt: “Door een duurzame en integrale benadering van water een optimale situatie scheppen voor een hoogwaardige, leefbare en economisch gezonde gemeente.”
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 65
Bij het uitvoeren van de missie worden drie invalshoeken of koersen onderscheiden, namelijk ‘integraal en duurzaam water’, ‘functioneel en belevingswater’ en ‘proces en organisatie’. Binnen deze afzonderlijke koersen zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: integraal en duurzaam water ! water verankeren in ruimtelijke plannen; ! voorkomen wateroverlast; ! verbeteren waterkwaliteit; ! vergroten ecologische waarde; functioneel en belevingswater ! vergroten en specificeren van de functionaliteit van het water; proces en organisatie ! intensiveren samenwerking; ! maatschappelijke draagkracht voor duurzaam omgaan met water; ! duidelijkheid over verantwoordelijkheden. 5.1.4. Overeenkomsten en knelpunten In deze paragraaf zullen de overeenkomsten en knelpunten tussen grondgebruik, bestemmingen en de waterhuishoudkundige functies en doelstellingen worden omschreven en geanalyseerd. Hierbij is in feite gebruik gemaakt van hetgeen reeds is omschreven in het Waterplan van gemeente Heerenveen. Per deelgebied worden in het Waterplan de streefbeelden omschreven (zie bijlage 6). In relatie tot het bestemmingsplan Buitengebied 2007 zijn de volgende deelgebieden van belang: Tjonger, Woudontginning, Hoogveenontginning en Laagveenontginning. ! In het deelgebied de Tjonger is met name de koers ‘integraal en duurzaam water’ aan de orde. Daarnaast speelt ook ‘proces en organisatie’ een rol, aangezien veel plannen voor de Tjonger worden opgepakt door de gebiedscommissies ‘Tjonger’ en ‘Oranjewoud-Katlijk’. Het gebied heeft hoge natuur- en waterambities. Daardoor komen de accenten te liggen op waterkwaliteit, ecologie en ecologische verbindingszones. In ieder geval wordt aangesloten op de visies die zijn opgesteld in ROMverband. Ook natuurvriendelijke oevers en het vergroten van de waterberging wordt aangepakt. In het bestemmingsplan wordt door het opnemen van onder andere flexibiliteitsbepalingen ruimte geboden voor het ontwikkelen van ecologische verbindingzones, natuurvriendelijke oevers en het vergroten van de waterberging. Op dit punt ontstaat dan ook geen strijdigheid. ! In het deelgebied Woudontginning speelt vooral de koers ‘integraal en duurzaam water’ aangezien het een belangrijk infiltratiegebied is. Er zal dan ook sterk rekening moeten worden gehouden met de invloed op de omgeving: een infiltratiegebied stelt specifieke eisen aan drainage, riolering en dergelijke.
Buro Vijn B.V.
blz 66
90-22-02
! In het verlengde hiervan moet de opmaling in het gebied en de infiltratie van nutriënten en bestrijdingsmiddelen geminimaliseerd worden. In de sfeer van cultuurhistorie, water en recreatie zal een visie ontwikkeld worden op de (oude) relatie tussen het centrum van Heerenveen en Schoterlandse Compagnonsvaart. ! In het deelgebied Hoogveenontginning (onder andere de Schoterlandse Compagnonsvaart) zijn de koersen ‘integraal en duurzaam water’ en ‘functioneel en belevingswater’ van even groot belang. Ingezet wordt op het zichtbaar en beleefbaar maken en zo mogelijk versterken van de oude (wijken)structuren. Het zwaartepunt komt te liggen op de Compagnonsvaart en de daaraan gekoppelde lintbebouwing. Een evenzo belangrijke ambitie is het verbeteren van de waterkwaliteit. Het gebied met de wijken krijgt niet alleen in het Waterplan, maar ook in het bestemmingsplan bijzondere aandacht. Het bestemmingsplan is ten aanzien van dat gebied afgestemd op het Landschapsbeleidsplan, waarin ook wordt gestreefd naar het weer herkenbaar maken van het gebied. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan een aantal regelingen en flexibiliteitsbepalingen opgenomen. ! In het Laagveenontginningsgebied of Polderdistrict is handhaving van de grootschaligheid en de open ruimte uitgangspunt. De belangrijkste koers voor dit gebied is ‘ functioneel en belevingswater’. In het deelgebied zal het gebiedseigen water zoveel mogelijk worden vastgehouden, zal circulatie en doorstroming worden bevorderd en zal ruimte worden gereserveerd voor voldoende interne berging. In het natuurgebied De Deelen staat handhaving en versterking van de natuurwaarden voorop. Door de hogere ligging ten opzichte van de polders en lokale wegzijging is er sprake van een sterke mate van verdroging. Er zal dan ook meer aandacht moeten worden besteed aan het voorkomen en het bestrijden ervan. Het gebied De Deelen krijgt in het bestemmingsplan een sterk beschermende bestemming, waarin ook aan het aspect water aandacht wordt besteed. Een van de uitgangspunten van het bestemmingplan is ook het behouden van de open ruimte en de belevingswaarde daarvan. De eerder genoemde missie en koersen en ook de streefbeelden zijn deels gebaseerd op de knelpunten en kansen die zich in de gemeente Heerenveen voordoen. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen algemene en gebiedsspecifieke knelpunten en kansen. Algemene knelpunten en kansen De volgende algemene knelpunten en kansen zijn relevant voor het bestemmingsplan Buitengebied 2007:
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 67
Knelpunten
Kansen
Waterkwaliteit ! de waterkwaliteit van de meeste wateren in de gemeente Heerenveen voldoet niet aan de norm Beheer en onderhoud / kwantiteit ! veel steile taluds
Tabel 6:
! aanleggen ecologische oevers
! aanleggen van natuurvriendelijke oevers
Algemene knelpunten en kansen
Voor de algemene kansen uit bovenstaande tabel is in het bestemmingsplan ruimte opgenomen door middel van flexibiliteitsbepalingen. Gebiedsspecifieke knelpunten en kansen De volgende gebiedsspecifieke knelpunten en kansen zijn relevant voor het bestemmingsplan Buitengebied 2007: Knelpunten
Kansen
Woudontginning ! De Schoterlandsevaart kan een belangrijke rol spelen bij de opwaardering van de recreatieve en cultuurhistorische relatie tussen het centrum van Heerenveen en het oosten van de gemeente Hoogveenontginning ! negatieve invloed van de lelie- en maïsteelt op de kwaliteit van het oppervlaktewater
! gunstige combinatie van water, cultuur en recreatie, bijvoorbeeld de Turfroute
Laagveenontginning ! maaivelddaling als gevolg van de diepe ontwatering
Tabel 7:
Gebiedsspecifieke knelpunten en kansen
Ook voor de gebiedsspecifieke kansen kan worden aangegeven dat het bestemmingsplan hiervoor geen belemmering vormt. 5.1.5. Afspraken over haalbaarheid Zoals in paragraaf 8.2 van dit bestemmingsplan is verwoord, is het moeilijk om de economische uitvoerbaarheid in cijfers aan te geven. Wat betreft de maatregelen op het gebied van water kan gezegd worden dat deze grotendeels door de verschillende overheden gefinancierd en/of gesubsidieerd zullen worden.
Buro Vijn B.V.
blz 68
90-22-02
Het gaat om maatregelen die met name in het kader van het ROM-project en het Waterplan zullen worden uitgevoerd en waarvoor in dat kader reeds afspraken zijn gemaakt over de financiële haalbaarheid. Het bestemmingsplan Buitengebied fungeert hierbij slechts als beoordelingskader. 5. 2. Afstemming milieubeleid In deze paragraaf worden de voor het plangebied relevante milieuaspecten behandeld. 5.2.1. Geluidhinder De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Met betrekking tot het landelijk gebied van Heerenveen, dient rekening te worden gehouden met wegverkeerslawaai, spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai. ! Wegverkeerslawaai Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidzone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km-gebied of een gemeentelijke geluidniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt. Gezien het feit dat er in de gemeente geen geluidsniveaukaart is vastgesteld, wordt bij alle wegen in het buitengebied uitgegaan van een wettelijke zone. Veel bestaande woningen in het plangebied liggen in een dergelijke zone. Om te voorkomen dat voor iedere bouwactiviteit bij een woonhuis eerst akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, zal de afstand van de woonhuizen tot aan de weg worden vastgelegd op de bestaande afstand. Woonhuizen kunnen daardoor niet dichter naar de weg toe worden gebouwd. Daar waar in de voorschriften een afstand tot de weg wordt genoemd, heeft dit uitsluitend betrekking op wegen die een geluidzone hebben. Als gevolg van het opnemen van deze regeling kan worden afgezien van akoestische onderzoeken. Daar waar nieuwe woningen worden toegestaan binnen een wettelijke geluidzone, zal een akoestisch onderzoek moeten uitwijzen of aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, dan wel vooraf een hogere waarde kan worden verkregen. In het bestemmingsplan wordt op één plaats de bouw van een nieuwe woning toegestaan, anders dan vervangende nieuwbouw. Dat betreft het perceel Leeuwarderstraatweg 178 in Heerenveen. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat als bijlage 10 aan deze toelichting is toegevoegd. Uit dat onderzoek komt naar voren dat vanwege Rijksweg 32 de woning een geluidbelasting zal ondervinden van ten hoogste 59 dB(A). Dat is meer dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Gedeputeerde Staten hebben echter bij besluit van 27 februari 2007, nr. 00682803, een ontheffing hogere grenswaarde verleend tot een waarde van 59 dB(A). De ontheffing is opgenomen als bijlage 11.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 69
! Spoorwegverkeerslawaai De Wet geluidhinder bevat voorschriften waarbij kan worden voorzien in de vaststelling van geluidszones langs spoorwegen. De voorkeursgrenswaarden voor het geluid vanwege spoorwegen bedraagt 57 dB(A) voor woningen, waarbij dient te worden uitgegaan van de toekomstige situatie. De 57 dB(A)-contour van 300 meter is op de plankaart aangegeven door middel van een specifieke aanvullende bestemming. Binnen de 57 dB(A)-contour mag geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing worden opgericht. ! Industrielawaai Ten aanzien van het industrielawaai geldt een overeenkomstig de Wet geluidhinder vastgelegd beleid. Van belang is in hoeverre delen van het buitengebied binnen de directe invloedssfeer van industrieterreinen liggen waar "zoneringsplichtige inrichtingen" uit de Wet geluidhinder (artikel 41) aanwezig zijn of zijn toegestaan. De zone industrielawaai van het bedrijventerrein Kanaal wordt met dit bestemmingsplan uitgebreid. Over het westelijke deel van het buitengebied van Heerenveen is om die reden binnen dit plan een deel van de zone van het bedrijventerrein Kanaal opgenomen. Deze zone wordt in het voorliggende bestemmingsplan van een passende regeling voorzien. Voor de motivering en onderbouwing daartoe wordt verwezen naar bijlage 9 bij deze toelichting. In dit kader is voor een aantal woningen een ontheffing voor een hogere grenswaarde verleend. 5.2.2. Agrarische bedrijven Voor de agrarische bedrijven is het agrarisch milieubeleid van belang. Zaken die hierbij een rol spelen zijn: ! de afstand van agrarische bedrijven tot gevoelige functies (woningen, bos- en natuurgebieden). Dit in verband met stankhinder en voor verzuring gevoelige gebieden; ! het beleid ten aanzien van de nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouwbedrijven en intensieve veehouderijbedrijven; ! de plaatsing van mestopslagplaatsen, opslag en/of gebruik van gronden voor baggerspecie en dergelijke; ! de bollenteelt; ! verdroging. Beleid ten aanzien van de hierboven genoemde punten is onder meer geformuleerd in de volgende beleidsnotities en wetten: ! de Brochure Veehouderij en Hinderwet (1985); ! de Interimwet Ammoniak en Veehouderij (1994);
Buro Vijn B.V.
blz 70
90-22-02
! de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 6) (1996); ! de Wet Ammoniak en Veehouderij (2002); ! de provinciale EHS ten behoeve van de toepassing van de Wet Ammoniak en Veehouderij (2002). Verder zal richtinggevend zijn het (nieuwe) beleid voor de sector intensieve veehouderij, dat momenteel nog in ontwikkeling is (o.a. herstructurering varkenssector). In de nota Structuurverandering Varkenshouderij (juli 1997) stelt het kabinet, in het licht van algehele herstructureringsmaatregelen in de varkenssector, ook ondersteunende maatregelen in het ruimtelijk beleid voor. In het ruimtelijke beleid vindt een accentverlegging plaats, waarbij het uitdrukkelijke uitgangspunt is: de relatief schone gebieden (waartoe ook het landelijke gebied van Heerenveen gerekend mag worden) dienen schoon te blijven. Concretisering daarvan houdt onder meer in, dat de regering nieuwvestiging c.q. verplaatsing van intensieve varkenshouderijen wil voorkomen vanuit de concentratiegebieden (Oost-Brabant, Noord-Limburg en Oost-Nederland) naar de overige gebieden. Naast het agrarisch milieubeleid is van belang de regeling voor niet-agrarische bedrijvigheid in relatie tot de milieubelasting ervan. Hiervoor worden onder meer richtlijnen gegeven in de brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (1999). De in deze paragraaf genoemde aspecten worden nader toegelicht in hoofdstuk 3 en 4 (beleidskader) en in hoofdstuk 6 (planuitgangspunten). In deze hoofdstukken wordt het beleid nader toegelicht en wordt afstemming gezocht met het ruimtelijk beleid. 5.2.3. Luchtkwaliteit Op grond van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (BLk) dienen gemeenten bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit grenswaarden in acht te nemen voor verontreinigende stoffen als zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen. In het BLk worden de grenswaarden van de verschillende stoffen concreet genoemd. Deze zijn deels ook aan tijdstippen gebonden. Behalve grenswaarden zijn in het BLk zogeheten plandrempels en alarmdrempels opgenomen.
6
)
In principe zou de richtlijn Veehouderij en Stankhinder (oktober 1996) de Brochure Veehouderij en Hinderwet (1985) vervangen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 21 april 1998 echter haar twijfels geuit over de richtlijn. De in de richtlijn voorgestane wijziging van de beschermingsrangorde van woonomgevingen ten opzichte van de Brochure, vindt de Afdeling onvoldoende gemotiveerd. Hiermee wordt de betrouwbaarheid en rechtsgeldigheid van de Richtlijn in twijfel getrokken en mag zij voor wat betreft de beschermingsrangorde van woonomgevingen niet worden toegepast.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 71
Een plandrempel geeft een kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, waarboven het maken van plannen ter verbetering van de luchtkwaliteit verplicht is. De plandrempels worden per jaar strenger tot de grenswaarden in 2010 bereikt zijn. Voor zwaveldioxide en stikstofdioxide kent het BLk alarmdrempels. Een alarmdrempel duidt een kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, waarbij een kortstondige overschrijding risico’s voor de gezondheid van de mens inhoudt. Door de gemeente Heerenveen is een onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of de gemeente met de uitvoering van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 kan voldoen aan de normen voor luchtkwaliteit. In het onderzoek is uitgegaan van het zogenaamde “worstcase scenario”. De berekeningen zijn uitgevoerd voor het jaar 2015. Dit moment is gekozen, omdat dit het laatste jaar van de planperiode betreft en er dan naar verwachting sprake zal zijn van de hoogste verkeersintensiteit in de komende 10 jaar. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 de normen uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet worden overschreden. 5.2.4. Externe veiligheid Het kabinet heeft in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan de lijnen uitgezet voor de vernieuwing van het externe veiligheidsbeleid. Het beleid voor externe veiligheid was voorheen vastgelegd in verschillende nota’s, richtlijnen, besluiten en circulaires. Dit beleid was zeer versnipperd, en bovendien nog niet wettelijk verankerd. De vuurwerkramp in Enschede gaf een nieuwe impuls aan het streven naar wettelijke verankering. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), dat op 2710-2004 in werking is getreden. Het besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het bevoegd gezag Wet milieubeheer en Wet op de Ruimtelijke Ordening de gemeenten en provincies - zijn verantwoordelijk voor de naleving van het besluit. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Er wordt een onderscheid gemaakt in: a. opslag van gevaarlijke stoffen, veelal bij bedrijven; b. vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen; c. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen. Ad. a. Opslag van gevaarlijke stoffen In het plangebied komt één inrichting voor in de zin van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), namelijk een tankstation met LPG aan de Gorredijksterweg 54 te Jubbega. Het betreft hier een bestaande situatie en het voorliggende bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid tot toename van het aantal wooneenheden rondom het tankstation. Het tankstation voldoet aan de norm voor het plaatsgebonden risico.
Buro Vijn B.V.
blz 72
90-22-02
De afstand in meters tot de grens van het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico bedraagt 150 meter. Momenteel wordt gelet op het beperkte aantal woningen en andere functies in dit gebied de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet overschreden (zie bijlage 12). Aangezien het plan een conserverende werking heeft is er geen sprake van een toename van het groepsrisico. Gelet hierop is het groepsrisico hier aanvaardbaar. Aangaande het groepsrisico is advies gevraagd aan de regionale Brandweer Fryslân. Dit advies, alsmede de reactie van de gemeente daarop zijn opgenomen in bijlage 12. Ad. b. Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen De risicokaart geeft aan dat wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleiding in het buitengebied alleen van sprake is van het vervoer van gas. Uitgangspunt is om ten aanzien van de leidingen de in het kader van externe vereiste zones aan te geven op de plankaart en binnen deze zones geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk te maken. Ad. c. Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen. In en in de nabijheid van het plangebied komen twee wegen voor waarover dusdanige hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd, dat er in het kader van het externe veiligheid aandacht aan moet worden besteed in het voorliggende bestemmingsplan. Het gaat om de rijkswegen A7 en A32. Uit de “Risicoatlas wegstransport gevaarlijke stoffen” van Rijkswaterstaat blijkt dat ten aanzien van het plaatsgebonden risico beide rijkswegen geen aandachtspunt vormen. Dat wil zeggen dat het plaatsgebonden risico langs deze wegen niet hoger is dan 1.0 10-6 / jaar is. Ook wat betreft het groepsrisico is er volgens de atlas geen sprake van een aandachtspunt. Nergens langs de A7 en A32 in en nabij het plangebied is het groepsrisico groter dan de oriënterende waarde. In het plangebied komen geen grote vaarwegen voor en uit gegevens van ProRail blijkt dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over spoorwegen in de gemeente Heerenveen en dat er op dit moment geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat dit in de toekomst zal veranderen.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 73
6. PLANUITGANGSPUNTEN 6. 1. De randvoorwaarden voor het plan Het bestemmingsplan Buitengebied speelt als instrument van het gemeentelijke ruimtelijk beleid een belangrijke rol. De werkingskracht kent twee hoofdrichtingen: het regelen van beheer en het sturen van ontwikkelingen. Het bestemmingsplan is echter slechts één van de instrumenten die zich met deze twee zaken bezighoudt. Het is dan ook van belang de reikwijdte ervan aan te geven, te bepalen op welke wijze dit instrument kan worden ingezet en de functie van het bestemmingsplan aan te geven. 6.1.1. Beleidsgrenzen De gemeente dient bij de bepaling van haar beleid rekening te houden met de beleidskaders van de andere overheden en met het regionale beleid. Dat beleid is in hoofdstuk 3 en 4 weergegeven en is richtinggevend voor de algemene uitgangspunten van het bestemmingsplan. Ook het sectorale beleid (landbouw, natuur, recreatie, e.d.) heeft duidelijk invloed op de ontwikkelingen in het buitengebied. Die invloed is ook in Heerenveen duidelijk merkbaar, als we kijken naar de ontwikkelingen binnen de landbouw, de natuur en het landschap. Op gemeentelijk niveau wordt het beleid ten aanzien van de verschillende sectoren tegen elkaar afgewogen en, met inachtneming van de beleidskaders, samengevoegd in een integraal ruimtelijk plan. 6.1.2. Instrumentele grenzen Hierbij gaat het om de vraag welke gemeentelijke beïnvloedingsmogelijkheden in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen. Het wordt namelijk van groot belang geacht, dat er een hanteerbaar en doelmatig bestemmingsplan tot stand komt, dat gehandhaafd en nageleefd kan worden. Om dit zoveel mogelijk te garanderen, zijn in het plan zelf, in de vorm van onder meer bebouwingsbepalingen, aanlegvergunningen, gebruiksbepalingen en een strafbepaling, regels opgenomen waaraan de gebruikers en bewoners van het buitengebied zich dienen te houden. Buiten het bestemmingsplan om zijn er dan nog de op wetten en verordeningen gebaseerde vergunningen waarmee de beleidsintenties zoals die in het bestemmingsplan zijn neergelegd, gestuurd en afgedwongen kunnen worden. Gedacht kan worden aan de milieuvergunning, de kampeervergunning, de vestigingsvergunning, de horecavergunning, de kapvergunning, e.d. Met het oog op zowel naleving c.q. handhaving als daadwerkelijke sturing van processen in het buitengebied, is het van belang dat: ! niet méér wordt geregeld dan strikt noodzakelijk is voor een praktisch hanteerbaar plan; ! in het bestemmingsplan met name dié zaken worden geregeld waarop daadwerkelijk invloed kan worden uitgeoefend, zoals nieuwbouw, functietoekenning (welk stuk grond krijgt welke bestemming), functiewijziging (in welke gevallen en op welke wijze kan een bestemming worden veranderd), ruimtelijke hoofdvorm van bebouwing, e.d.;
Buro Vijn B.V.
blz 74
90-22-02
! er geen zaken worden geregeld waarvoor anderszins al doelmatige wetgeving of verordeningen bestaan, zoals ten aanzien van het milieubeleid (bijvoorbeeld in het kader van de Ammoniakwetgeving) en waterbeleid (bijvoorbeeld in de vorm van peilbesluiten); ! in zijn geheel een flexibel bestemmingsplan ontstaat waarmee het gemeentebestuur in staat is ontwikkelingen te sturen en te begeleiden; ! er een inzichtelijk en eenvoudig te hanteren bestemmingsplan ontstaat dat gehandhaafd en nageleefd kan worden; voor een ieder moet duidelijk zijn welke activiteiten aan het bestemmingsplan moeten worden getoetst en welke criteria hierbij van belang zijn; ! het aantal vergunningen zo beperkt mogelijk wordt gehouden; ! de vergunningen die op basis van de wet en het bestemmingsplan nodig zijn, ook worden aangevraagd. Daartoe is goede informatie en voorlichting aan de burgers nodig, maar ook een vlotte afhandeling van aanvragen; ! duidelijk is dat het uitvoeren van vergunningsplichtige activiteiten zónder een vergunning, niet loont. 6.1.3. De functie van het bestemmingsplan Belangrijk is welke regelingen de gemeente in het bestemmingsplan wenst op te nemen. Drie begrippen staan centraal om aan te geven wat het bestemmingsplan wel en niet kan regelen: beheer, ontwikkeling en inrichting. ! Beheer Voor de bestaande functies (bijvoorbeeld agrarische bedrijven of aanwezige woningen) is het bestemmingsplan het beheerskader. Dat wil zeggen dat de huidige situatie in beeld wordt gebracht en dat, waar mogelijk, enige ontwikkelingsruimte wordt geboden. ! Ontwikkeling Nieuwe, ingrijpende ontwikkelingen kunnen via vrijstellingsregelingen en het toepassen van wijzigingsbevoegdheden geregeld worden 7). Het bestemmingsplan geeft daar zo mogelijk locaties voor aan (bijvoorbeeld voor nieuwe recreatiegebieden, ecologische verbindingszones of nieuwe agrarische bouwpercelen). ! Inrichting Voor de daadwerkelijke uitvoering van inrichtingsmaatregelen is bijvoorbeeld landinrichting een geëigend middel. In delen van het plangebied komt dit aan de orde voor zover het inrichtingsmaatregelen vanuit het ROM-project Zuidoost-Friesland aangaat. Het bestemmingsplan geeft de ruimtelijke randvoorwaarden aan en verzorgt de afstemming.
7
)
Het betreft hier ontwikkelingen waarvan de concrete uitwerking in de loop van de bestemmingsplanperiode (10 jaar) wordt verwacht. Concrete ontwikkelingen die zich bij de voorbereiding van het bestemmingsplan voordoen, zullen in het bestemmingsplan al worden inbestemd.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 75
6. 2. Sectorale ontwikkelingen en wensbeelden 6.2.1. Algemeen In hoofdstuk 2 is reeds aangegeven dat de gemeente de functies landbouw, natuur en landschap als basisfuncties van het buitengebied beschouwt. Alle overige functies worden als toegevoegde functies aangeduid. Het karakter van de functies landbouw, natuur en landschap is echter niet gelijk. Zowel landbouw als natuur zijn gebiedsdekkende functies. Dat wil zeggen dat bepaalde gebieden kunnen worden beschreven als landbouwgebieden en andere gebieden als natuurgebieden. Het karakter van de functie landschap is daarentegen geheel afwijkend. De functie landschap is verweven met de landbouwgebieden en de natuurgebieden. Het landschap is de resultante van de wijze waarop mens en natuur met elkaar omgaan. Een ingewikkeld samenspel, dat in ons land vele waardevolle cultuurlandschappen met zeer verschillende identiteiten heeft opgeleverd. Ook in Heerenveen hebben de ontwikkelingen geleid tot waardevolle cultuurlandschappen, waarbinnen landbouw en natuur hun eigen plaats hebben. Het gemeentebestuur heeft veel waardering voor het huidige landschap, dat in de loop der tijden is ontstaan als een resultante van ontwikkelingen op het gebied van de basisfuncties landbouw en natuur. Om die reden is voor het buitengebied van Heerenveen een algemene, overkoepelende beleidskeuze gemaakt: “Behoud, herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen. Tevens wordt ingezet op het behoud van de cultuurhistorische waarden van het buitengebied”.
Doordat het primaat aan deze keuze is gegeven, ontstaan er randvoorwaarden voor andere functies. Voor het maken van overige beleidskeuzes zijn, naast de ontwikkelingen op het gebied van de basisfuncties, ook de ontwikkelingen op het gebied van de toegevoegde functies van belang. Hierbij speelt niet alleen de huidige situatie een rol, maar ook de wensen van de verschillende sectoren zijn belangrijk bij het maken van beleidskeuzes. In de komende paragrafen worden in algemene zin de verschillende ontwikkelingen beschreven op het gebied van de basisfuncties en worden algemene sectorale wensbeelden geschetst, die in het kader van het onderhavige bestemmingsplan van belang zijn. 6.2.2. Ontwikkelingen en wensbeeld ‘landschap’ De toekomstige situatie van het Heerenveense landschap is zowel afhankelijk van de ontwikkelingen op het gebied van de landbouw als van de ontwikkelingen op het gebied van de natuur.
Buro Vijn B.V.
blz 76
90-22-02
Een belangrijk aspect waarmee rekening moet worden gehouden, is het verschil in dynamiek tussen verschillende gebieden. In natuurgebieden wordt gestreefd naar een meer duurzaam ‘totaal’ ecosysteem (laagdynamisch), terwijl in agrarische gebieden wordt gewerkt aan het creëren van goede interne en externe productieomstandigheden (hoogdynamisch) met een meer lokaal karakter. Vanuit die optiek zijn in het laatste geval vernieuwende inrichtingsactiviteiten en -wijzigingen sneller aan de orde en daarmee veranderingen in het landschap. Hoofddoelstelling ten aanzien van het landschap is het behouden en versterken van de waarde en de kwaliteit van het landschap voor bewoners van de gemeente, waaronder de landbouwers, en voor de recreanten. Er moet gezorgd worden voor een beleefbaar en toegankelijk landschap met een eigen identiteit. Naast de hoofddoelstelling vloeien mede uit het Landschapsbeleidsplan en het ROM-project de volgende algemene wensen voort: Algemeen ! het herkenbaar houden van het gevarieerde en plaatselijk zeer kleinschalige landschap; ! handhaven en waar mogelijk versterken van de karakteristieke ruimtelijke inrichting en de (cultuurhistorisch) waardevolle landschapselementen van de verschillende landschapstypen (houtwallen, houtsingels, erfbeplanting, slotenpatronen, bebouwing, etc.); ! het laten aansluiten van de inrichting van een landschap op de van nature aanwezige mogelijkheden en beperkingen, zodat de verschijningsvorm als logisch wordt ervaren, ook in relatie tot bodem en (grond)water; ! het inrichten van het landschap op een manier waarmee de grondgebruiksvormen op lange termijn zijn gewaarborgd; ! het landschap inrichten en beheren op een manier die de dynamiek niet onevenredig aantast, want ook het landschap evolueert; toekomstige nieuwe ontwikkelingen en inrichtingen dienen, na een gedegen afweging met natuur-, landbouw- en landschapswaarden, waar mogelijk inpasbaar te zijn. ROM ! het laten aansluiten van toekomstige ontwikkelingen op de landschappelijke hoofdkenmerken van het ROM-gebied en het hiermee versterken van de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied; ! het plaatselijk vernieuwen van het landschap, bijvoorbeeld door middel van uitbreiding met multifunctioneel bos; ! het vasthouden van het open karakter van het beekdal van de Tjonger; ! het creëren van een onregelmatiger, natuurlijker landschappelijk karakter van de natuurgebieden; ! het laten aansluiten van nieuwe ontwikkelingen op de zandruggen op het kleinschalige en opstrekkende landschap aldaar; ! het herkenbaar laten blijven van de verscheidenheid in ontginningspatronen; ! het behouden van de open-dicht-structuur in Oranjewoud-Katlijk; ! het behouden van de hakhoutpercelen; ! het aanleggen en herstellen van houtsingels.
Deze wensen samen geven de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap aan.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 77
6.2.3. Ontwikkelingen en wensbeeld ‘natuur’ En belangrijke ‘statische’ eigenschap van de ontwikkelingen op het gebied van de natuur, is het reeds eerder aangehaalde laagdynamisch karakter van natuurgebieden. Dit laagdynamisch karakter heeft betrekking op de sterke relaties in een natuurgebied tussen diverse biotische (ecosystemen) en abiotische factoren. Teneinde deze relaties duurzaam in stand te houden, worden nieuwe ruimteclaims moeilijk inpasbaar geacht. Evenzo zullen nieuwe natuurontwikkelingen slechts geleidelijk aan mogen (of kunnen) verlopen. De verwachting is dan ook dat de nadruk bij de ingezette natuurkoers in eerste instantie komt te liggen op het veiligstellen en versterken van de diverse relaties. Wat betreft wensen op het gebied van natuur, moet een onderscheid gemaakt worden tussen wensen ten aanzien van de bestaande natuur en wensen wat betreft nieuwe natuur. ! Bestaande natuur Ten aanzien van de bestaande natuur is de algemene wens het behouden en versterken van de aanwezige waarden. Dit geldt in het bijzonder voor De Deelen, zijnde een Natura 2000-gebied. Dit gebied moet kunnen blijven voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen behorende bij de aanwijzing van De Deelen als Natura 2000-gebied. Het omliggende agrarische landschap zal daarbij eveneens van invloed zijn, omdat de omliggende agrarische gronden mede de ecologische waarden bepalen van De Deelen. Veranderingen in het gebruik van de agrarische gronden kan invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Voor de verschillende bestaande natuurgebieden in de gemeente kunnen de volgende algemene wensen worden aangegeven: Algemeen ! het behouden en versterken van bestaande natuurgebieden; ! het planologisch vastleggen van de bestaande waarden van het Natura 2000-gebied De Deelen en het omliggend agrarisch gebied; ! het handhaven en zo mogelijk verbeteren van de reeds aanwezige natuurwaarden in het cultuurlandschap (houtwallen, elzensingels, kleine bosjes, sloten, e.d.) door middel van een planologische bescherming. ROM ! het behouden en herstellen van de natuurwaarden in het ROM-gebied om te komen tot een duurzame natuur.
! Nieuwe natuur In het kader van het ROM-project, de EHS, de RAK Tjabbekamp en het Programma Beheer wordt nagedacht over en actief gewerkt aan het creëren van nieuwe natuur. Het gaat om de volgende projecten: ! in het gehele ROM-gebied zal 2000 ha nieuwe natuur gerealiseerd worden. Dit zal verdeeld worden over verschillende projecten waaronder Oranjewoud-Katlijk, waarvoor een gebiedsvisie is opgesteld; ! binnen het kader van het ROM-project wordt ook gesproken over verweving van natuur- en landschapswaarden met de landbouw.
Buro Vijn B.V.
blz 78
!
! !
!
90-22-02
Hierbij kan gedacht worden aan het uitvoeren van gesubsidieerd natuur- en landschapsbeheer; in het ROM-gebied wordt gestreefd naar het afronden van een aantal kleinere natuurgebieden in het stroomgebied van de Tjonger als invulling van de EHS. In het buitengebied van Heerenveen gaat het dan om het Katlijker Schar en De Kiekenberg. Wat betreft de invulling van de ecologische verbindingszones is voor het stroomgebied van de Tjonger een deel van de provinciale 470 ha beschikbaar; in het kader van de RAK Tjabbekamp speelt in het stroomgebied van de Tjonger de strook van 30 m nieuwe natuur langs de Tjonger; in de gebiedsvisie Oranjewoud-Katlijk wordt gesproken over het invullen van 50 ha EHS, het aanleggen van ecologische verbindingszones in het gebied en naar buiten het gebied, het uitbreiden van het bosgebied, het uitbouwen van de natuurwaarden van het bestaande bosgebied en over het opheffen van bestaande barrières; in het kader van het Programma Beheer zijn in de gemeente Heerenveen acht gebieden als natuurgebied aangewezen in de Gebiedsplannen “De Zuidelijke Wouden” en “Het Lage Midden”: ! Oranjewoud; ! Katlijkerheide; ! Tjongerdellen; ! Nieuwehorne; ! Schuregaasterveld; ! Prikkedaem; ! Verbindingszone Tjabbekamp; ! De Veenpolder. In deze gebieden kan op vrijwillige basis natuur ontwikkeld worden.
Samengevat gaat het om de volgende algemene wensen en streefbeelden: ! het invullen van een deel van de 2000 ha EHS in de aangewezen zoekgebieden in de gemeente (o.a. Katlijkerschar, Kiekenberg, Oranjewoud);
! het realiseren van natte en droge ecologische verbindingszones tussen de los van elkaar liggende natuurgebieden;
! het realiseren van de natuurgebieden in het kader van het Programma Beheer; ! ruimte voor verweving van natuur- en landschapswaarden met de landbouw in de vorm van bijvoorbeeld het mogelijk maken van agrarisch natuurbeheer;
! ruimte voor het afronden van een aantal kleinere natuurgebieden langs de Tjonger; ! ruimte voor het uitbreiden van het bosgebied in Oranjewoud-Katlijk.
6.2.4. Ontwikkelingen en wensbeeld ‘landbouw’ Binnen de landbouw is sprake van verschillende ontwikkelingen, die elk hun eigen eisen stellen aan het agrarische gebied.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 79
! Schaalvergroting Om de gevolgen van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie het hoofd te kunnen bieden en aan de steeds strengere milieu- en dierenwelzijnseisen te kunnen voldoen, is schaalvergroting vaak noodzakelijk. De blijvende bedrijven zullen vanwege het beëindigen van de bedrijvigheid van volwaardige bedrijven sterk in omvang groeien. Dit betreft zowel de bedrijfsoppervlakte als, in samenhang daarmee, de bedrijfsbebouwing. Omdat de gemeente met het bestemmingsplan de productiecapaciteit van de landbouw wil behouden, maakt het bestemmingsplan deze ontwikkelingen van schaalvergroting mogelijk. ! Intensivering Een verdere intensivering van de veehouderij ligt in dit gebied niet zo voor de hand. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven wordt niet verwacht en een uitbreiding van het aantal neventakken intensieve veehouderij lijkt onwaarschijnlijk door de aangescherpte wetgeving op het gebied van milieu, dierwelzijn en diergezondheid, door de bedrijfscultuur en de geschiedenis van dit gebied. ! Verbreding Verbreding van de agrarische bedrijfsvoering met agrarisch natuurbeheer of landschapsbeheer, toerisme, educatie en zorg, niet-agrarische bedrijvigheid, maar ook bewerking en verkoop van eigen producten, kan kansen bieden om de hoofdtak te ondersteunen. Deze hoofdtak dient echter op alle bedrijven zelfstandig perspectiefrijk te zijn. Elke ondernemer en zijn of haar partner kan voor zichzelf het beste bepalen welke nevenactiviteiten bij hem of haar passen. Elke mogelijkheid vraagt om specifieke eigenschappen en vaardigheden. Bovendien is teveel van hetzelfde in een bepaald gebied niet wenselijk. Een marktoriëntatie is daarom noodzakelijk. Kansen voor de een kunnen namelijk makkelijk omslaan in bedreigingen voor anderen, zoals verkeersoverlast, overlast van fietsende, lopende en varende recreanten, etc. Zo dient in ieder geval het landbouwverkeer geen hinder te ondervinden van het recreatieve verkeer en dienen onveilige situaties voorkomen te worden. Ruimtelijk is het van belang dat het starten met een neventak niet onnodig gehinderd wordt door strenge regels maar dat er wel een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden tussen het individuele en het algemene (agrarische) belang. Uitgangspunt is verder dat alleen op economisch gezonde bedrijven ruimte (in tijd en geld) aanwezig is voor onderhoud van natuur en landschap. Daarnaast is vrijwilligheid in het verweven van natuur- en landschapsbeheer en agrarische bedrijfsvoering én een zorgvuldige uitvoering van het Programma Beheer een belangrijke voorwaarde voor een blijvende belangstelling vanuit de agrarische sector. Tot nu toe is de belangstelling in de gemeente Heerenveen voor deze en andere vormen van verbreding met niet-agrarische activiteiten op het agrarisch bedrijf gering gebleken en wordt ook in de toekomst slechts een beperkte ontwikkeling ervan verwacht. Een vorm van verbreding die wel aan de orde is, is het opfokken van jongvee.
Buro Vijn B.V.
blz 80
90-22-02
! Deeltijdlandbouw Ondernemers kunnen behalve het uitoefenen van nevenactiviteiten op eigen erf ook besluiten om elders arbeid tegen betaling te verrichten. Het inkomen hoeft dan niet alleen meer uit het eigen agrarisch bedrijf gehaald te worden. Deze vorm van inkomensverbreding biedt overigens mogelijkheden voor een extensieve bedrijfsvoering. ! Specialisatie Specialisatie in de vorm van het produceren van streekeigen, biologische en/of kwaliteitsproducten kan eveneens een mogelijkheid zijn het inkomen te verhogen. Voor wat betreft de biologische landbouw verloopt de omschakeling ook landelijk gezien nog niet op grote schaal. Een hogere prijs is namelijk op voorhand niet gegarandeerd, terwijl de productiewijze wel duurder is (o.a. arbeidsintensiever). In Nederland verloopt bovendien de afzet en verwerking van biologische producten niet altijd makkelijk en de overheid heeft tot nu toe in vergelijking met andere Europese landen weinig gestimuleerd in de vorm van subsidies. Als gevolg van het feit dat de consumenten kritischer zijn geworden ten aanzien van de kwaliteit en de veiligheid van voedsel, is van consumentenzijde de vraag naar diervriendelijk geproduceerde en veilige producten toegenomen. Hierin liggen mogelijkheden voor agrarische bedrijven die zich willen specialiseren. Aan de producentenzijde is het echter wel zo dat de financiële armslag om te experimenteren met andere productiemethoden, kleiner is geworden. Aan consumentenzijde blijkt er een grote gevoeligheid voor bijvoorbeeld een economische recessie. ! Bedrijfsbeëindiging Zoals overal zal ook in Heerenveen het aantal agrarische bedrijven afnemen. Verwacht wordt dat het aantal volwaardige bedrijven met ca 3% per jaar zal afnemen. Nu de toekomst in de agrarische sector in het algemeen zo onzeker is, zijn de ambities van jongeren om het ouderlijk bedrijf over te nemen, economisch vaak niet haalbaar. Dit biedt voor de resterende bedrijven perspectief op schaalvergroting. Ten aanzien van het hergebruik van de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen is een gericht beleid noodzakelijk. Daarin dienen alleen functies te worden toegelaten die geen nadelige gevolgen hebben voor de omringende agrarische bedrijven die willen voortbestaan. Tot nu toe zijn de vrijkomende bedrijfsgebouwen meestal als burgerwoning in gebruik genomen. Vaak blijft ook de ex-landbouwer in het huis wonen en verhuurt een deel van de bedrijfsbebouwing, bijvoorbeeld voor stalling van boten of caravans. In het plangebied heeft zich ook een aantal paardenhouderijen gevestigd in voormalige agrarische bedrijven. Zolang deze bedrijven zich bezighouden met het fokken van paarden en het africhten van het eigen fokmateriaal kunnen zij als agrarisch bedrijf worden gezien. Het dilemma in deze is dat aan de ene kant de blijvende landbouw gebaat is bij bedrijfsbeëindiging omdat dat schaalvergrotingsmogelijkheden biedt, terwijl aan de andere kant juist ook de blijvende landbouw de nadelen kan ondervinden van de nieuwe functies. Met name de consequenties van de milieuwetgeving kunnen ernstig zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 81
Er bestaat in de agrarische sector een voorkeur voor hergebruik door nietagrarische bedrijvigheid boven hergebruik door burgers; deze laatsten willen alleen rustig buiten wonen en hebben daarom vaak minder begrip voor nevenaspecten van noodzakelijke bedrijfsactiviteiten (zwaar verkeer, het gebruik van luidruchtige machines, mestlucht) dan mede-ondernemers. Bij de invulling van vrijkomende bedrijfsgebouwen speelt het sociale aspect, de leefbaarheid, ook een belangrijke rol. ! ROM-project Zuidoost-Friesland In het kader van het ROM-project Zuidoost-Friesland wordt onder andere gesproken over de landbouwsector en de ontwikkelingen daarbinnen. Het doel daarbij is het ontwikkelen van een concurrerende en duurzame landbouw. Met name voor de veehouderij wordt gestreefd naar handhaving van het productieniveau. In delen van het ROM-gebied is een verbetering van de verkavelingssituatie nodig en is een aanpassing van de structuur van de landbouwgronden gewenst in de vorm van verkaveling, waterhuishouding en ontsluiting. Ook in het kader van de landbouw komt het agrarisch natuurbeheer aan de orde in relatie tot de verbreding van de landbouwsector. Hierbij kan ook gedacht worden aan het produceren van meer hoogwaardige landbouwproducten of aan een uitbouw van de akker- en tuinbouwproductie. Uit het bovenstaande is een aantal duidelijke agrarische wensen te destilleren: ! voldoende ruimte binnen de agrarische bouwpercelen voor: ! schaalvergroting; ! het voldoen aan milieu-, dierwelzijns- en gezondheidseisen; ! de nodige erfverharding (vaste mestopslag, kuilplaten); ! een doelmatige inrichting (parkeer- en manoeuvreerruimte); ! flexibele regels voor het ontwikkelen van neventakken; ! zorgvuldige regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing; ! geen strengere regels als antwoord op vrijwillig tot stand gekomen natuur- en landschapswaarden op agrarische gronden; ! geen beperkingen in het grondgebruik die ondernemers hinderen bij het inspelen op marktontwikkelingen; ! ruimte om de productieomstandigheden te optimaliseren; ! juridische ruimte voor verbredingsactiviteiten in de vorm van een neventak.
6. 3. Afweging Het buitengebied van Heerenveen biedt ruimte aan diverse functies: de basisfuncties (landbouw, natuur en landschap) en de toegevoegde functies (bijvoorbeeld wonen, werken en recreatie). De waarden die aan deze functies worden toegekend en de onderlinge relaties tussen de verschillende functies, verschillen per gebied. Het is daarom noodzakelijk om belangen af te wegen. Soms gaat de ontwikkeling van de ene functie ten koste van de andere functie, soms kunnen ze elkaar echter ook versterken.
Buro Vijn B.V.
blz 82
90-22-02
Bij de afweging van de verschillende belangen wordt aan de basisfuncties een doorslaggevend belang toegekend. In principe houdt dit in dat toekomstige ontwikkelingen primair gericht dan wel afgestemd dienen te zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de basisfuncties. De toegevoegde functies zijn daaraan ondergeschikt, in zoverre dat de ontwikkeling ervan niet een dusdanige omvang of intensiteit mag aannemen, dat ze basisfuncties onevenredig negatief beïnvloedt. Naast de verwachte ontwikkelingen in de nabije toekomst is voor wat betreft de afweging van functies, voor zover mogelijk en reëel, ook rekening gehouden met mogelijke ontwikkelingen op de wat langere termijn. Voorts wordt in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk het principe van verweving van functies toegepast. Slechts wanneer de functies dermate strijdig zijn dat er sprake is van onverenigbare doelstellingen, zal er door prioriteitsstelling een scheiding ontstaan. Hieronder worden de verschillende sectorale wensen tegenover elkaar gezet en wordt een nadere afweging gemaakt. ! Landschap - landbouw Ontwikkelingen op het gebied van de landbouw kunnen zowel een positief als een negatief effect hebben op het landschap. Dit is afhankelijk van het type ontwikkeling en van het type landschap waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Voorop staat dat het duurzaam voortbestaan van de landbouw een voorwaarde is voor het behoud van het landschap zoals zich dat nu laat zien in de gemeente Heerenveen. De huidige verschijningsvorm van het landschap is namelijk grotendeels door de landbouw vorm gegeven. Het duurzaam voort laten bestaan van de landbouw zal echter wel samengaan met nieuwe ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld het Europees landbouwbeleid en de veranderende natuurwetgeving. Bepaalde nieuwe ontwikkelingen in de landbouw kunnen een positieve bijdrage leveren aan het landschap. Dit geldt zowel voor het open landschap in het noorden en langs de Tjonger als voor het besloten landschap in bijvoorbeeld de woudontginningen. Een voorbeeld hiervan is het verbreden van een agrarisch bedrijf met agrarisch natuurbeheer of landschapsbeheer. Een ander voorbeeld is de specialisatie; een biologisch bedrijf kan een meer extensief karakter hebben en om die reden prima passen in een besloten landschap. Hier vormt dat type agrarisch bedrijf geen bedreiging voor landschapselementen als houtwallen en houtsingels. Andere ontwikkelingen kunnen een landschap negatief beïnvloeden. Schaalvergroting en intensivering, die vaak samengaan met bijvoorbeeld het weghalen van beplanting, kunnen een negatief effect hebben op de karakteristieken van het besloten landschap. De landbouw zal zich in het besloten landschap meer moeten plooien naar de landschappelijke waarden dan in het open landschap. In de open polders zullen deze ontwikkelingen minder of geen invloed hebben op de kenmerkende openheid van het landschap aldaar. Dit geldt niet voor het weghalen van erfbeplanting, die juist de openheid accentueert. Steeds vaker voorkomende vormen van landbouw als sierteelt en houtteelt zullen daarentegen in het open landschap meer schade aanrichten dan in het besloten landschap.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 83
Andersom kan een actief behoud van landschappelijke elementen ook beperkende gevolgen hebben voor de landbouw, bijvoorbeeld in de vorm van verlies aan areaal of het verbieden of aan een aanlegvergunning binden van bepaalde werkzaamheden. Ook hierbij is sprake van verschillen tussen de landschapstypen en hun kenmerken. Het waarborgen van openheid als landschappelijke kwaliteit is makkelijker te verenigen met een agrarische bedrijfsvoering dan het behouden van houtwallen en andere kleine landschapselementen. Deze laatste vorm van landschapsbehoud is daarentegen wel goed te verenigen met een gespecialiseerde, biologische bedrijfsvoering. ! Landschap - natuur In principe zijn de functies landschap en natuur goed verenigbaar. Gebieden die als landschappelijk waardevol worden aangemerkt, zijn ook vaak natuurlijk waardevol. Landschappen met veel afwisseling tussen open en gesloten gebieden zijn bijvoorbeeld door de aanwezigheid van gradiënten, ook voor de natuur van grote waarde. Andersom geldt dat een actief behoud of het opnieuw aanleggen van oorspronkelijke landschappelijke kenmerken, negatieve gevolgen kan hebben voor de natuur. Bijvoorbeeld het opnieuw herkenbaar maken van het oorspronkelijke hoogveenlandschap bij Jubbega, waarbij bijvoorbeeld bestaande elzensingels kunnen worden weggehaald. Deze singels bezitten bepaalde natuurlijke waarden, die bij het verwijderen verloren zullen gaan. ! Landbouw - natuur Ontwikkelingen in de landbouw als schaalvergroting en intensivering kunnen de natuurlijke waarden van een gebied negatief beïnvloeden. Deze ontwikkelingen gaan namelijk vaak samen met activiteiten als diepteontwatering, verwijderen van beplanting, dempen van sloten, en dergelijke. Activiteiten als houtteelt, bosbouw of andere opgaande teelt kan vergaande gevolgen hebben voor weidevogels en ganzen. Anderzijds kan verbreding van de agrarische bedrijfsvoering door middel van bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer juist een positieve bijdrage leveren aan de natuurlijke waarden van een gebied. Natuurwaarden worden dan verweven met het agrarisch gebied. Wat betreft deze verweving kunnen vormen van biologische landbouw ook een positieve invloed hebben op de natuurlijke omgeving. Andersom geldt dat ontwikkelingen op het gebied van natuur negatieve gevolgen kunnen hebben voor de landbouw. De bescherming van de instandhoudingsdoelstellingen van een Speciale Beschermingszone op basis van de Vogelrichtlijn, de invulling van de EHS en het aanleggen van ecologische verbindingszones zal deels leiden tot een geringe beperking van de agrarische mogelijkheden en zal deels leiden tot minder landbouwareaal. ! Conclusie Ontwikkelingen op het gebied van natuur en landbouw hebben per landschappelijk deelgebied een andere invloed.
Buro Vijn B.V.
blz 84
90-22-02
De verschillen in kansen en bedreigingen op het gebied van landschap, natuur en landbouw, die blijken uit de gemaakte afwegingen, laten zich vertalen in verschillende accenten in de uitgangspunten en bijgevolg in de bestemmingen. De basisfunctie landschap vormt met name de grondslag voor de uiteindelijke gebiedsbestemmingen. Voor elk landschappelijk deelgebied wordt nagegaan welke van de andere basisfuncties de belangrijkste functie vormt of in de toekomst moet gaan vormen, naast het landschap. 6. 4. Beleid en uitgangspunten basisfuncties 6.4.1. Beleid in hoofdlijnen Op basis van de hiervoor gemaakte afweging is gekomen tot een bepaalde gebiedsindeling op basis van de basisfunctie landschap. De agrarische gebieden in de gemeente liggen, zoals eerder aangegeven, in landschappelijk verschillende gebieden. Om die reden is er een onderscheid gemaakt tussen twee agrarische gebieden. Daarbij is aansluiting gezocht bij het Landschapsbeleidsplan en de bestaande landschappelijke kenmerken, wat heeft geleid tot de bestemmingen “Agrarisch gebied 1” en “Agrarisch gebied 2”. Hoofduitgangspunt voor beide typen gebieden is om de landbouw, binnen acceptabele ruimtelijke, natuurlijke en milieutechnische randvoorwaarden, gelijke ontwikkelingsruimte te bieden. Voor agrarische bedrijven is die ontwikkelingsruimte van groot belang gezien ontwikkelingen als schaalvergroting en intensivering van de landbouw. De veenderijen en veenpolders in het noorden van de gemeente en grote delen van het beekdalgebied langs de Tjonger kunnen worden gekarakteriseerd als agrarische gebieden in een open landschap. Deze gebieden zijn voorzien van de bestemming “Agrarisch gebied 1”. Het behoud van de landschappelijke kenmerken is in deze gebieden goed verenigbaar met een agrarische bedrijfsvoering. Een grootschalige en intensieve landbouw is gebaat bij een open landschap, zonder al te veel landschapselementen. In bepaalde gevallen moet echter wél rekening worden gehouden met de waarden van het open landschap en de functie van de natuur. In verband met de openheid van deze gebieden wordt hier geen wijziging van het grondgebruik voorgestaan in de vorm van bosbouw en opgaande teeltvormen. De open gebieden zijn niet alleen landschappelijk gezien van belang. Ook op het gebied van natuur spelen ze een belangrijke rol. Met name voor weidevogels en foeragerende ganzen, zwanen en eenden. Ook om die reden is de bestemming er op gericht zoveel mogelijk te voorkomen dat er opgaande beplanting ontstaat, die afbreuk kan doen aan deze natuurwaarden. Vanwege de natuurwaarden van de sloten is het dempen van sloten aanlegvergunningplichtig gesteld. De aanlegvergunning zal getoetst worden aan de belangen van de natuurwaarden en de landschapsstructuur. Speciale aandacht is er daarbij vervolgens nog voor de gronden gelegen rondom De Deelen. Hier zal het agrarisch gebruik rekening moeten houden met de waarde die het heeft voor de instandhouding van de waarden van het natuurgebied.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 85
Op zich betekent dat geen nadere beperking op hetgeen hiervoor reeds is gesteld. Wel zullen binnen een zone rondom De Deelen geen nieuwe bouwpercelen, nieuwe paden, nieuwe aanleggelegenheden, en dergelijke worden toegestaan en is het dempen van sloten ook niet toegestaan. De landbouwgebieden in de hoogveenontginningen, de woudontginningen en in het landgoederenlandschap kunnen worden getypeerd als agrarische gebieden in een besloten landschap. De waarden van deze gebieden zijn met name gelegen in de afwisseling van cultuurgrond met landschappelijke elementen als houtwallen, houtsingels, bosgebieden, woonpercelen en dergelijke. Deze gebieden zijn voorzien van de bestemming “Agrarisch gebied 2”. De afwisseling van openheid en opgaande bebossing resulteren in gradiënten, waardoor ter plaatse ook een variatie is ontstaan in flora en fauna. In deze gebieden kunnen maatregelen ter behoud van de landschappelijke waarden beperkender zijn voor de landbouw dan in het open landschap. Andersom geldt dat de landbouw in dit gebied eerder schade aan de voor dit gebied karakteristieke landschappelijke waarden kan aanbrengen dan in het open gebied. Bijvoorbeeld het weghalen van houtwallen of -singels zal in dit gebied meer schade aanrichten ten aanzien van de landschappelijke kenmerken dan in het open gebied. Daar staat tegenover dat in dit gebied meer kansen bestaan voor een diverser grondgebruik in de vorm van opgaande teelt, zoals houtteelt, fruitteelt, en dergelijke. Tot slot moet worden vastgesteld dat deze gebieden zich ook kenmerken door een grotere en intensievere mate van verweving met andere functies. In het gebied komen meer woonhuizen en recreatiegebieden voor dan in de open landbouwgebieden. Ook vanuit die dichtere verweving vloeien, met name vanwege de milieuaspecten en het garanderen van een goed woonklimaat, beperkingen voort voor de landbouw. Bij nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen, met name voor wat het grondgebruik betreft, dient rekening te worden gehouden met de randvoorwaarden vanuit landschap en vanuit natuur, milieu en wonen. Bijvoorbeeld in het geval van nabijgelegen natuurgebieden of woonfuncties (agrarische bedrijven in lintbebouwing). De bescherming en het behoud van de twee verschillende landschapstypen wil de gemeente in het bestemmingsplan tot uitdrukking brengen. Om recht te doen aan de variatie in het landschap en met name aan het onderscheid tussen open en besloten gebieden, is ervoor gekozen te werken met de twee genoemde agrarische gebiedsbestemmingen. De grens tussen de twee agrarische gebiedsbestemmingen is gelegd bij herkenbare landschapselementen en is derhalve niet één op één afgestemd op de grenzen zoals die zijn opgenomen in het Landschapsbeleidsplan. Deze keuze is ingegeven door de overweging dat er geen scherpe overgang bestaat tussen de verschillende landschapstypen die in het Landschapsbeleidsplan worden onderscheiden. Er zal altijd in meer of mindere mate sprake zijn van een overgangsgebied. In een dergelijk gebied zal het Landschapsbeleidsplan de doorslag geven bij de verschillende afwegingen.
Buro Vijn B.V.
blz 86
90-22-02
Het hoofduitgangspunt dat in beide gebieden de landbouw gelijke ontwikkelingsmogelijkheden krijgt, leidt ertoe dat de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden in de twee agrarische gebiedsbestemmingen vrijwel gelijk zullen zijn. In beide bestemmingen zal bijvoorbeeld nieuwvestiging van agrarische bedrijven en uitbreiding van agrarische bouwpercelen mogelijk worden gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. De wijzigingsbevoegdheden en andere flexibiliteitsbepalingen zullen, als gevolg van de landschappelijke verschillen tussen beide gebieden, wel worden getoetst aan verschillende landschappelijke karakteristieken. Op die manier kan een individuele afweging worden gemaakt en kunnen de verschillende landschappelijke aspecten worden meegewogen. Het verschil tussen beide gebiedsbestemmingen zal ook in beperkte mate tot uitdrukking komen in de twee verschillende aanlegvergunningenstelsels. Het open landschap heeft namelijk andere kenmerken dan het besloten landschap. Dat betekent onder andere dat dezelfde werkzaamheden in een open gebied een ander effect kunnen hebben dan in een besloten gebied. Vanzelfsprekend zal het verschil in landschapstype ook bij de belangenafweging bij nieuwvestiging en bedrijfsvergroting een rol spelen. Als gevolg daarvan kan de uitkomst van een dergelijke afweging in een open gebied anders zijn dan in een besloten gebied. Wat betreft de uitgangspunten ten aanzien van natuur is een onderscheid gemaakt tussen bestaande natuur en nieuwe natuur. Hoofduitgangspunt ten aanzien van de bestaande natuur is dat de natuurgebieden moeten worden veiliggesteld door middel van een passende bestemming. Binnen de bestaande natuur is voor De Deelen een specifieke regeling noodzakelijk in verband met de aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied. Wat betreft nieuwe natuur is het uitgangspunt van de gemeente dat ze ruimte wil bieden aan het creëren van nieuwe natuur. Daarnaast is er een onderscheid gemaakt tussen bosgebieden en overige natuurgebieden. De reden hiervoor is de verschillende uiterlijke verschijningsvorm van deze gebieden; de verschillende landschappelijke invloed. Het verschil tussen beide typen natuurgebieden zal tot uitdrukking komen in twee verschillende gebiedsbestemmingen. Op basis van het hierboven geschetste beleid in hoofdlijnen worden in de volgende paragrafen specifiek per basisfunctie de uitgangspunten geformuleerd. 6.4.2. Landschap Ieder landschap is voortdurend onderhevig aan de interactie tussen de mens en zijn omgeving. In de praktijk zijn met name de functies ‘natuur’ en ‘landbouw’ hierbij bepalend geweest. Aan de resultante van de interactie, het huidige landschap van Heerenveen, wordt door de gemeente grote waarde gehecht. De daarmee samenhangende overkoepelende beleidskeuze is reeds verwoord in paragraaf 6.2.1.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 87
De uitgangspunten die op basis van deze keuze zijn geformuleerd sluiten aan bij de algemene wensbeelden uit paragraaf 6.2.2. en verwoorden het gemeentelijk beleid ten aanzien van het landschap: ! de karakteristieken van de verschillende landschapstypen (ruimtelijke inrichting, beplanting, bebouwing, massa, ruimte, reliëf, wegen- en slotenpatronen) moeten worden gehandhaafd en waar mogelijk versterkt; ! de inrichting van een landschap moet aansluiten op de van nature aanwezige mogelijkheden en beperkingen, zodat de verschijningsvorm als logisch wordt ervaren in relatie tot bodem en (grond)water; ! het landschap is en wordt zodanig ingericht dat de grondgebruiksvormen ook op lange termijn gewaarborgd zijn; ! inrichting en beheer van een landschap mogen de dynamiek niet onevenredig aantasten, immers ook het landschap evolueert: toekomstige nieuwe ontwikkelingen/inrichtingen dienen, na een gedegen afweging met de natuur-, landbouw- en/of landschapswaarden, waar mogelijk inpasbaar te zijn. Gezien de genoemde uitgangspunten kunnen aan nieuwe ontwikkelingen binnen de landbouw en de natuur, maar ook aan ontwikkelingen binnen andere (toegevoegde) functies, ruimtelijke en functionele voorwaarden worden gesteld. Dit kan in de vorm van aanlegvergunningen en gebruiksbepalingen, met daaraan verbonden een aantal toetsingscriteria. Bijvoorbeeld met betrekking tot activiteiten op het gebied van beplanting / bebossing, wijzigingen aan sloten of infrastructuur en het ophogen of afgraven van gronden. Deze ruimtelijke en functionele voorwaarden verschillen per landschapstype, aangezien nieuwe ontwikkelingen binnen de landbouw en de natuur per landschapstype een verschillende invloed hebben. Deze verschillen komen tot uiting in het leggen van verschillende gebiedsbestemmingen. De randvoorwaarden zijn enerzijds gericht op het herkenbaar blijven van de eerdergenoemde structuurbepalende elementen van het landschap en anderzijds op het waarborgen van de dynamiek. Het is dus niet de bedoeling een conserverend beleid te voeren voor wat betreft inpassing van nieuwe ontwikkelingen; ook een landschap evolueert. De hierboven genoemde uitgangspunten worden, met betrekking tot een aantal specifieke onderwerpen, in het bestemmingsplan als volgt uitgewerkt. De houtwallen en -singels worden via het bestemmingsplan beschermd. Dit gebeurt door middel van een aanduiding binnen de gebiedsbestemmingen. Hierdoor kan op de gronden onder de kruin van de houtwal of -singel en direct aansluitend eraan het huidige gebruik worden voortgezet zonder dat er een strijdigheid met de bestemming optreedt. De lengte en de breedte van de aanduiding is afgestemd op het type wal of singel. De aangeduide wallen en singels zijn enerzijds afgestemd op het voormalige bestemmingsplan Buitengebied, waarin ook een beschermende regeling was opgenomen. Anderzijds is de bescherming ook afgestemd op het Landschapsbeleidsplan. Daar waar in dat plan een versterking wordt bepleit en anderszins juist een vermindering van singels wordt voorgesteld ter versterking van de landschappelijke structuur, heeft het bestemmingsplan de regeling daarop aangepast.
Buro Vijn B.V.
blz 88
90-22-02
Tot slot heeft ook de feitelijke situatie bepaald waar wel en waar niet de aanduiding is gelegd. In de loop der tijd zijn vele wallen of singels aangetast of verdwenen. Op die plaatsen is de aanduiding niet meer reëel. Om dit proces een halt toe te roepen is in het plan een verbod opgenomen om een verdere aantasting en afname van het aantal wallen en singels te voorkomen. Bij relatief kleine gaten in houtwallen en -singels wordt de aanduiding doorgetrokken, om het behoud van de nog bestaande delen van de wallen singels te waarborgen en om invulling van de gaten aan te moedigen. Voor overige kleine landschapselementen als bosjes is een ondergrens gekozen van 1 ha. Alle elementen die groter zijn, krijgen een bosbestemming of een natuurbestemming. Alles wat kleiner is, valt onder een gebiedsbestemming en wordt beschermd door middel van een aanlegvergunningenstelsel. Nieuwe aanplant van kleine boselementen moet eveneens afgewogen worden met toepassing van het aanlegvergunningenstelsel. Voor de landschappelijk waardevolle, nog zichtbare ontginningsstructuren zoals de slotenpatronen wordt een beschermende regeling opgenomen. Met name de wijken in het noordoosten van de gemeente zijn in dit verband van belang. Uitgangspunt is om deze structuur landschappelijk te versterken, eventueel door middel van het weghalen van de begeleidende beplanting langs de wijken. Hierdoor worden de wijken niet langer aan het zicht onttrokken en komt de oorspronkelijke openheid van het gebied meer tot haar recht. Ook voor geomorfologisch waardevolle elementen zoals dobben en pingo’s zal een beschermende regeling worden opgenomen. 6.4.3. Natuur De uitgangspunten zijn mede gebaseerd op de huidige situatie, het beleidskader, op de eerder genoemde wensen en op de gemaakte afweging in paragraaf 6.3. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bestaande natuur en nieuwe natuur. ! Bestaande natuur De actuele waarden van de bestaande natuur moeten worden beschermd en er moet worden voorkomen dat er onomkeerbare ontwikkelingen plaatsvinden of voor de natuur schadelijke ingrepen. Natura 2000-gebied De Deelen Zoals reeds aangegeven in hoofdstuk 3 is het natuurgebied De Deelen in 1992 aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Met deze wet is het gebiedsbeschermende deel van de Vogelrichtlijn volledig vertaald in de nationale wetgeving en is geen sprake meer van een directe werking van de Vogelrichtlijn. Op grond van de Natuurbeschermingswet valt het gebied De Deelen nu onder de Natura 2000-gebieden.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 89
Voor dergelijke gebieden is een vergunning vereist (van Gedeputeerde Staten of van de minister van LNV) voor projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de gebieden kunnen verslechteren of die daarop een verstorend effect kunnen hebben. De Natuurbeschermingswet voorziet daarbij ook in de criteria waarop beoordeeld wordt of de genoemde vergunning kan worden verleend. Voor het gebied dient tevens een beheerplan te worden opgesteld. Dit betekent echter niet dat er in het bestemmingsplan geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet. In het kader van het bestemmingsplan zal namelijk nog steeds een passende beoordeling moeten plaatsvinden of en in hoeverre het bestemmingsplan mogelijkheden biedt die negatieve of verstorende effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het gebied. Als uitgangspunt voor het voorliggende bestemmingsplan geldt dat dergelijke mogelijkheden niet worden toegestaan. In voorkomende gevallen kan buitenplans medewerking worden verleend, indien kan worden aangetoond dat de voorgenomen activiteit in overeenstemming is met het wettelijke kader van de Natuurbeschermingswet. Voor wat betreft de interne werking van de Natuurbeschermingswet zal de bestemming van het gebied geen activiteiten mogelijk maken, die kunnen leiden tot een verstoring of die anderszins afbreuk doen aan de bescherming van de instandhoudingsdoelstellingen. Het recreatief medegebruik zal zich beperken tot het huidige wandelpad en de uitkijktoren. Dit bestaande gebruik vindt in een zeer beperkte zone plaats, waardoor het grootste deel van het gebied ontoegankelijk blijft voor mensen. Voor het overige is het gebied bestemd voor moeras en water; hiermee is de broed- en foerageerfunctie gegarandeerd. Wel nadrukkelijk moet worden gesteld, dat het bestemmingsplan hierin maar een fractie kan reguleren. Er zijn talloze factoren die van invloed zijn op de verstoring dan wel op de ontwikkeling van het gebied, die zich buiten het bestemmingsplan om af spelen. Om inzicht te verkrijgen in hoeverre handelingen die plaatsvinden buiten het beschermde gebied (de externe werking) toch van invloed kunnen zijn op het Natura 2000-gebied zelf, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (A&W-rapport 658, 2005). Uit dat onderzoek blijkt dat een aantal activiteiten buiten het natuurgebied van invloed kunnen zijn en daarom in het bestemmingsplan geregeld moeten worden door middel van een bufferzone. De gewenste breedte van een bufferzone verschilt per ecologische randvoorwaarden. Ecologische randvoorwaarden waarvoor een relatief smalle bufferzone voldoende is, zijn voedselarme omstandigheden (500 meter), rust en afwezigheid van verstoring (300 meter), en duisternis (250 meter). Bij een dergelijke bufferzone is deze algeheel, dus ononderbroken. Aangezien de bufferzone van 500 meter de ruimste is van de drie genoemde zones, wordt in het bestemmingsplan uit gaan van een bufferzone van 500 meter. Binnen deze zone geldt een aantal beperkingen. Ten eerste zullen in een zone van 500 meter rondom De Deelen geen nieuwe agrarische bouwpercelen worden toegestaan. De bestaande bedrijven worden inbestemd en krijgen dezelfde uitbreidingsmogelijkheden als overige bedrijven in het buitengebied.
Buro Vijn B.V.
blz 90
90-22-02
Uitgangspunt is namelijk dat het uitbreiden van een agrarisch bouwperceel ten behoeve van het oprichten van bedrijfsbebouwing geen negatief effect heeft op de natuurwaarden van De Deelen, terwijl die uitbreiding wel noodzakelijk kan zijn om bijvoorbeeld nieuwe bedrijfsbebouwing op te richten om aan nieuwe wet- en regelgeving te kunnen voldoen. Wat wel van invloed kan zijn is een vergroting van de veestapel. Het reguleren daarvan dient te gebeuren via het meest passende spoor, namelijk de milieuwetgeving. Het kan best zo zijn dat een vergroting van de veestapel wel mogelijk is, als er anderszins milieubeschermende maatregelen worden getroffen, die de ammoniakuitstoot verminderen. Op dat moment moet het bestemmingsplan niet de belemmerende factor zijn. Ten tweede is een aantal beperkingen opgenomen ten aanzien van het gebruik van de gronden binnen een zone van 500 meter, zoals het dempen van sloten, het opslaan van mest buiten het bouwperceel, en dergelijke. Ten derde gelden een aantal beperkingen op het gebied van recreatie. De aanleg van voet- en fietspaden, dagrecreatieve voorzieningen, nieuwe kleinschalige kampeerterreinen en van aanleggelegenheden in de Hooivaart worden niet toegestaan binnen een zone van 500 meter rondom De Deelen. Het bestemmingsplan heeft hiermee het gebruik van het gebied zelf alsmede het omliggende gebied zodanig gereguleerd, dat daarmee het gebied De Deelen in voldoende mate wordt beschermd. Overige natuurgebieden De overige bestaande natuurwaarden worden beschermd door middel van een natuur- of een bosbestemming of via een agrarische bestemming waarvan de bescherming van voorkomende natuurwaarden deel uitmaakt. Op deze laatste mogelijkheid wordt nader ingegaan in paragraaf 6.4.4. Door natuurgebieden specifiek te bestemmen als natuur- of bosgebied kunnen ze zich in de loop van de tijd ontwikkelen tot ecologisch waardevolle gebieden of kunnen ze ecologisch waardevol blijven. De aanwezige waarden kunnen in stand worden gehouden of worden versterkt door middel van verboden, aanlegvergunningenstelsels en toetsingscriteria. Uitgangspunt is om in planologische zin rondom natuurgebieden geen buffergebieden op te nemen of te regelen. Een reden hiervoor is dat externe buffering een verandering en daarmee vaak een beperking met zich meebrengt ten opzichte van het huidige gebruik. Bovendien kan externe buffering worden gerealiseerd door middel van het afsluiten van beheersovereenkomsten met de betreffende agrariërs. Daartoe zijn voldoende regelingen buiten het bestemmingsplan om mogelijk, die de regulering van de buffergebieden in voldoende mate mogelijk maakt. Ook via de beheersplannen van de waterschappen is hierin één en ander mogelijk voor wat betreft het aansluiten op de verschillende peilen van de gebieden. Om deze redenen gaat de gemeente uit van interne buffering. Het bestemmen van bestaande natuur is gebeurd op basis van gegevens die zijn ontvangen van de natuurbeherende instanties en DLG.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 91
In overleg met de beide partijen is vervolgens nagegaan wat de huidige situatie is en hoe deze dient te worden bestemd. Het kan zo zijn dat een natuurgebied geen natuurbestemming krijgt, maar bijvoorbeeld een agrarische bestemming of een bosbestemming. Dit is gebaseerd op het huidige gebruik van de betreffende gebieden. ! Nieuwe natuur Nieuwe natuur wordt voorgesteld in het kader van het ROM-project, van de EHS, van de RAK Tjabbekamp en in het kader van het Programma Beheer. ROM en EHS In de aangewezen zoekgebieden wordt voor de invulling van een deel van de 2000 ha EHS in het bestemmingsplan ruimte geboden. Hiertoe wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op het moment dat de gronden door natuurbeschermingsorganisaties of door particuliere natuurontwikkelaars zijn verworven, kan de wijziging worden toegepast, zodat de gronden kunnen worden voorzien van een passende natuurbestemming. Programma Beheer In het kader van het Programma Beheer zijn in de gemeente Heerenveen de al eerder genoemde acht gebieden als natuurgebied aangewezen in de Gebiedsplannen “De Zuidelijke Wouden” en “Het Lage Midden”. De natuurontwikkeling die is voorgestaan in deze gebieden is in het bestemmingsplan mogelijk binnen de agrarische bestemming. Een aantal verboden op het grondgebruik moet voorkomen dat onomkeerbare situaties ontstaan, die een omzetting naar natuur onmogelijk maken. Indien wordt overgegaan op een volledige natuurfunctie van het gebied kan gebruik worden gemaakt van een locatiegebonden wijzigingsbevoegdheid. Indien de gebieden reeds volledig in bezit zijn van een natuurbeschermingsorganisatie, hebben ze in het bestemmingsplan een natuurbestemming gekregen. De realisering van de verschillende ecologische verbindingszones wordt in het bestemmingsplan op verschillende manieren mogelijk gemaakt. In het plan zijn wijzigingsmogelijkheden opgenomen naar water en naar natuur. In een aantal gevallen zal een wijziging naar een andere bestemming dan een agrarische bestemming niet noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld in het geval van agrarisch natuurbeheer. ! Soortbescherming Naast uitgangspunten ten aanzien van bestaande en nieuwe natuur, zijn er ook uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot het verwerken van de soortbescherming die voortvloeit uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet. Dit heeft te maken met zowel bestaande als nieuwe natuur. Indien er in het plangebied soorten voorkomen die in het kader van de Habitatrichtlijn of de Flora- en faunawet beschermd dienen te worden, moet er in het geval van nieuwe ontwikkelingen een nadere afweging plaatsvinden.
Buro Vijn B.V.
blz 92
90-22-02
Ondanks het overwegend conserverende karakter van het bestemmingsplan, zullen in de voorschriften wel mogelijkheden worden geboden voor nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld de bouw van agrarische bedrijfsgebouwen, bijgebouwen bij woonhuizen, het dempen van sloten, het afgraven van gronden, en dergelijke. Wanneer uit nader onderzoek blijkt dat als gevolg van die nieuwe ontwikkelingen beschermde soorten bedreigd zullen worden, er geen alternatieven zijn en er dwingende redenen van groot openbaar belang zijn, moet in principe ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. Ontheffing kan alleen worden verkregen wanneer compenserende maatregelen worden getroffen (als mitigerende (verzachtende) maatregelen niet afdoende blijken). Inmiddels is de zogenaamde “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waardoor de mogelijkheden zijn verruimd voor het verlenen van ontheffing/vrijstelling van de verbodsbepalingen van de wet. Dit geldt met name voor de algemeen voorkomende soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden: Categorie 1 Hieronder vallen de zogenaamde tabel 1-soorten. Dit betreft een aantal beschermde, maar algemene soorten, waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor deze soorten geldt op voorhand een vrijstelling, als bij ingrepen sprake is van een bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen. Categorie 2 Hieronder vallen de zogenaamde tabel 2-soorten: beschermde soorten waarvoor niet op voorhand vrijstelling wordt verleend, maar waarvoor eerst een gedragscode moet worden opgesteld. Totdat deze gedragscode is goedgekeurd, zal voor soorten uit deze categorie ontheffing moeten worden aangevraagd voorafgegaan door een lichte toets Categorie 3 Hieronder vallen de zogenaamde tabel 3-soorten. Dit zijn soorten die een strikte bescherming genieten. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten moet een uitgebreide toets ondergaan. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen soorten zoals aangewezen krachtens de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt, dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing krachtens de Flora- en faunawet.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 93
6.4.4. Landbouw Mede op basis van de kenmerken van het agrarische gebied in de gemeente en op basis van de wensen en de afweging zoals al eerder geschetst, zijn ook ten aanzien van de landbouw een aantal uitgangspunten geformuleerd. In zijn algemeenheid is het gemeentelijk beleid met betrekking tot de agrarische sector erop gericht de functie landbouw voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Alleen op die manier kan de landbouwsector als basisfunctie een economisch gezonde bedrijfstak blijven en is blijvend een goed beheer en onderhoud van het overgrote deel van het gemeentelijk grondgebied en het landschap te verwachten. Hierbij moet echter rekening worden gehouden met de waardevolle landschappelijke kenmerken van de verschillende gebieden. Om die reden is gekozen voor het opnemen van twee agrarische bestemmingen, zoals aangegeven in 6.4.1. In het onderstaande wordt op een aantal aspecten nader ingegaan. agrarische bouwpercelen Met het leggen van agrarische bouwpercelen kan de gemeente via het bestemmingsplan sturend optreden en ontwikkelingsmogelijkheden bieden aan de landbouwers. De agrarische bouwpercelen zijn gelegd op basis van het vorige bestemmingsplan Buitengebied, luchtfoto’s, milieugegevens, een veldinventarisatie en een schriftelijke inventarisatie onder alle agrariërs. In vergelijking met het vorige bestemmingsplan Buitengebied is een aantal agrarische bouwpercelen verdwenen, verkleind dan wel qua vorm gewijzigd. Deze wijzigingen zijn in algemene zin het gevolg van het feit dat een nieuw bestemmingsplan een actualisering inhoudt van de huidige, feitelijke omstandigheden. Dat wil zeggen dat ieder perceel op basis van de huidige situatie wordt inbestemd. Dit wil overigens niet zeggen dat daarmee de situatie nu voor jaren vastligt. Door middel van het opnemen van flexibiliteitsbepalingen kan worden ingespeeld op veranderingen en ontwikkelingen. Om te voorkomen dat delen van bouwpercelen als gevolg van hun ligging ongeschikt zijn voor het oprichten van bebouwing, bijvoorbeeld de delen van bouwpercelen tussen de weg en een bedrijfswoning, is binnen het bouwperceel een bouwvlak aangebracht. Bij het leggen van de bouwvlakken is rekening gehouden met: ! de toenemende ruimtebehoefte van agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan moet voor zeker 10 jaar in ontwikkelingsruimte bieden. Op deze manier kan ingespeeld worden op zaken als de toekomstige schaalvergroting van agrarisch bedrijven; ! de druk, ook vanuit milieuoptiek, om activiteiten als mest- en voederopslag zoveel mogelijk te concentreren op het bouwperceel; ! de ruimte die agrariërs nodig hebben voor het oprichten van een agrarische neventak, waarmee zij een soms noodzakelijk aanvullend inkomen kunnen verwerven en daarmee ook daadwerkelijk invulling kunnen geven aan verbredingsactiviteiten;
Buro Vijn B.V.
blz 94
90-22-02
! de noodzaak om aan de steeds groter wordende landbouwwerk- en voertuigen de nodige manoeuvreer- en parkeerruimte te bieden. Om aan bovengenoemde zaken tegemoet te komen, wordt in het bestemmingsplan een uitbreidingsruimte voor bouwvlakken geboden van 0,5 hectare voor volwaardige bedrijven die nu reeds een bouwvlak hebben gekregen van meer dan 1,0 ha. Deze uitbreidingsruimte wordt gedurende de planperiode maar eenmaal gegeven. Wel kan deze in stappen worden benut, maar het is niet de bedoeling dat de wijziging meerdere malen voor eenzelfde perceel wordt gebruikt. Deze norm is mede gebaseerd op de overweging dat in het vorige bestemmingsplan werd uitgegaan van maximaal 1,0 hectare en slechts spaarzaam gebruik is gemaakt van de mogelijkheid het bouwvlak, toen nog bouwperceel geheten, tot 1,5 hectare te vergroten. De gemeente is van mening dat, gezien de huidige situatie, de oppervlakte van de bouwvlakken met een uitbreidingsruimte van 0,5 ha voor de meeste agrarische bedrijven een reële maat is. Voor een groot aantal bedrijven geldt namelijk dat de 1,0 hectare uit het vorige bestemmingsplan nog lang niet volledig is benut. Een aantal bedrijven heeft een bouwvlak gekregen dat groter is dan 1,5 hectare. Dit betreft veelal tweemansbedrijven waarvan nu reeds duidelijk is dat 1,5 hectare te klein is gezien de toekomstige ontwikkelingen van het betreffende bedrijf. Voor volwaardige bedrijven die nu een bouwvlak met een oppervlakte van 1,0 hectare of minder hebben gekregen, biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid het bouwvlak te vergroten tot maximaal 1,5 hectare. Deze uitbreiding wordt mogelijk gemaakt door middel van een flexibiliteitsbepaling en is dus niet toegestaan bij recht. Deze mogelijkheid biedt ook kansen om op een nu nog beperkt bedrijfsmatig in gebruik zijnde perceel een nieuw bedrijf te stichten. Reële agrarische bedrijven en bestaande agrarische deeltijd- of nevenbedrijven worden eveneens een agrarische bouwperceel met daarbinnen een bouwvlak toegekend, zij het van beperktere omvang. Reële agrarische bedrijven krijgen een bouwvlak met een omvang die ligt tussen de 0,5 en 1,0 ha. Deeltijd- en nevenbedrijven krijgen een bouwvlak van maximaal 0,5 ha. Naast het analyseren van de reeds genoemde gegevens (het vorige bestemmingsplan Buitengebied, luchtfoto’s, milieugegevens, een veldinventarisatie, een schriftelijke inventarisatie onder alle agrariërs) is onderstaande tabel gebruikt als hulpmiddel bij het daadwerkelijk toekennen van de bouwvlakken. In de tabel wordt aangegeven wanneer sprake is van een volwaardig bedrijf, een reëel bedrijf of een deeltijd- of nevenbedrijf.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 95
melkvee schapen vleesstieren slachtkuikens leghennen (batterij) vleesvarkens fokzeugen glasgroenteteelt akkerbouw oppervlaktebehoefte Tabel 8.
volwaardig tweemansbedrijf 160 115 180 145 135 130 100 110
± 2,0 ha
aantal nge’s reëel volwaardig bedrijf eenmansbedrijf
nevenbedrijf
80 55 90 75 70 65 50 55 85
40-80 30-55 45-90 35 45 20 25
8-40 6-30 9-45 8-35 7-45 6-20 4-25
hobbymatige activiteiten <8 <6 <9 <8 <7 <6 <5
45-85
9-45
<9
max. 1,5 ha
0,5 -1,0 ha
0,5 ha
geen
Bouwvlakgrootte op basis van het aantal nge’s
Hierbij moet worden opgemerkt, dat met name bij het bepalen van een nevenactiviteit, niet alleen deze cijfermatige benadering van doorslaggevend belang is. Deze tabel is enkel een leidraad bij het bepalen van een bedrijfsmatig karakter. Voorop moet staan dat er daadwerkelijk sprake is van bedrijfsmatige omstandigheden, die reëel en aantoonbaar zijn, maar die ook een duurzaam karakter hebben en die zich in objectieve zin duidelijk onderscheiden van een hobbymatig gebruik. Voorkomen moet worden dat hobbymatige activiteiten of daarmee naar de aard en invloed vergelijkbare activiteiten, de beschikking krijgen over een klein agrarisch bouwperceel. De gemeente zal hier kritisch mee omgaan. Voor paarden geldt hierbij een specifieke benadering, omdat bij paarden moeilijk het onderscheid tussen hobby en bedrijfsmatig bepaald kan worden. De enkel cijfermatige benadering op basis van de nge-normen schiet hierin te kort. Bij paarden zijn dan ook met name de specifieke omstandigheden, zoals de huisvesting, het aantal dieren, de aard van en wijze van het houden van de dieren, en dergelijke, bepalend voor de beoordeling van het onderscheid. De gemeente is van mening dat agrarische bedrijfsgebouwen zoveel mogelijk op (of: binnen) het bouwvlak op het bouwperceel gebouwd moeten worden. Torensilo’s zijn niet langer noodzakelijk voor een moderne agrarische bedrijfsvoering. Ze worden door de agrarische bedrijven niet meer gebouwd en nauwelijks nog gebruikt. Om die reden en om landschappelijke redenen zijn nieuwe torensilo’s niet toegestaan. Bestaande torensilo’s worden inbestemd. Eveneens om landschappelijke redenen zullen nieuwe kassen niet worden toegestaan. verplaatsing / nieuwvestiging grondgebonden agrarische bedrijven Op termijn kunnen er bij de gemeente verzoeken binnenkomen om verplaatsing of nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven.
Buro Vijn B.V.
blz 96
90-22-02
Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld zijn: schaalvergroting, specialisatie, ontwikkelingen op het gebied van natuur of het oplossen van een milieuknelpunt. Deze behoefte zal zich, zoals de afgelopen jaren is gebleken, niet op grote schaal voordoen en daarnaast kan het verplaatsen van een bedrijf naar een vrijkomend bedrijfsperceel vaak een oplossing bieden. Voor de overige, incidentele gevallen is in het bestemmingsplan ruimte gereserveerd. Eén en ander zal moeten plaatsvinden binnen de randvoorwaarden van landschap, natuur en milieu. Verplaatsing en nieuwvestiging van ‘normale’ grondgebonden agrarische bedrijven wordt in het hele buitengebied toegestaan, met uitzondering van de EHS-gebieden en de invloedszone van het Natura 2000-gebied. intensieve veehouderijen en intensieve veehouderij als neventak De gemeente hanteert in het plan een onderscheid tussen grondgebonden agrarische bedrijven (veeteelt, akkerbouw, tuinbouw) en niet-grondgebonden agrarische bedrijven (intensieve veeteelt). Dit onderscheid heeft twee ruimtelijk relevante redenen. In de eerste plaats kenmerken volwaardige intensieve bedrijven zich door grootschalige bebouwing. De bouwpercelen krijgen een bijna industrieel karakter, mede ook vanwege de aard van de werkzaamheden. Het is niet voor niets dat er al over wordt gedacht om speciale bedrijventerreinen voor de intensieve veehouderij aan te leggen. De ruimtelijke invloed van dergelijke percelen verhoudt zich niet met het landschappelijk karakter van de gemeente. De aantasting en verandering die dit voor het buitengebied, dat zich kenmerkt door vele kleinschalige agrarische bouwpercelen, vele woningen en ecologisch waardevolle natuur- en bosgebieden, met zich mee kan brengen, wordt niet wenselijk geacht. De gemeente is van mening dat dergelijke bedrijfsvestigingen zich moeten richten op de concentratiegebieden en niet her en der individueel moeten verrijzen. In de tweede plaats is er het eveneens landschappelijk kenmerkende grondgebruik van de agrarische bedrijven. Een grondgebonden agrarisch bedrijf manifesteert zich als een bedrijf waaromheen de eigen gronden liggen en die ook kenbaar en in ruimtelijk zin onderdeel uitmaken van de gehele bedrijfsvoering. Een intensief bedrijf heeft die grondgebondenheid niet. Er is geen relatie met de omliggende gronden en om die reden is er geen ruimtelijke binding met de directe omgeving. De grond die nodig is voor het afzetten van de mest, kan op grote afstand zijn gelegen. Niet alleen tast ook dit aspect de ruimtelijke waarden van het gebied aan, ook de ecologische waarden van de open weidegronden zouden hiermee onder druk komen te staan. De gemeente hanteert de volgende algemene uitgangspunten met betrekking tot volwaardige intensieve veehouderijbedrijven. De bestaande intensieve bedrijven zullen worden inbestemd en evenals de grondgebonden agrarische bedrijven uitbreidingsmogelijkheden worden geboden. De mogelijkheid om nieuwe intensieve veehouderijbedrijven te vestigen in de gemeente Heerenveen zal worden uitgesloten. Slechts in uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld ter oplossing van een lokaal milieuknelpunt of een ecologisch knelpunt kan een mogelijkheid voor nieuwvestiging worden opengehouden.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 97
Voorwaarde daarbij is dat een bedrijf op een planologisch en landschappelijk aanvaardbare locatie kan worden gesitueerd en aan de zelfstandige eisen van de milieu- en mestwetgeving kan worden voldaan. In dat geval zal een volledige procedure met een volledige afweging moeten worden gevolgd, in welk kader alle relevante belangen nader zullen worden afgewogen. In een zone van 250 meter rondom natuurgebieden en ecologische verbindingszones worden in de Wet Ammoniak en Veehouderij beperkingen gesteld aan de nieuwvestiging en/of ontwikkeling van vormen van veehouderij. Deze zone wordt echter niet in het bestemmingsplan vastgelegd, aangezien dit via het milieuspoor dient te lopen. Voor grondgebonden agrarische bedrijven kan het ten behoeve van een bestaansverbreding wenselijk zijn een intensieve neventak op te zetten. Binnen de landbouwsector wordt deze behoefte onder andere bij een aantal melkveehouders geconstateerd. Grond is namelijk schaars en melkquota zijn duur. Uiteraard moet bij het opzetten van een neventak rekening worden gehouden met ruimtelijke en milieukundige randvoorwaarden. De gemeente wil bij agrarische bedrijven bij recht 1500 m² aan bebouwing toestaan ten behoeve van een ondergeschikte intensieve tak. Bij een grotere behoefte wordt voorzien in een vrijstellingsregeling tot maximaal 2500 m². Aan het opnemen van de hierboven genoemde maten ligt een aantal redenen ten grondslag. De gemeente is van mening dat een neventak altijd ondergeschikt zal moeten blijven aan de hoofdtak van het betreffende agrarische bedrijf en dat houdt voor de meeste bedrijven in dat een neventak niet groter zal kunnen zijn dan 0,5 vak. Omgerekend houdt dat het volgende in: zeugen opfokleghennen
0,75 vak 750 m² 2700 m²
0,5 vak 495 m² 1850 m²
Op basis van de aantallen behorende bij 0,5 vak gaat de gemeente er vanuit dat de meeste bedrijven met een oppervlakte van 1500 m² goed uit de voeten kunnen. Voor aantal diersoorten houdt dit zelfs al een behoorlijke ruimte in. De vrijstelling tot 2500 m² is bedoeld om in uitzonderingsgevallen maatwerk te kunnen leveren; door middel van een nadere afweging die gekoppeld is aan het verlenen van de vrijstelling kan er met name voor worden gezorgd dat de neventak ook daadwerkelijk ondergeschikt blijft aan de hoofdtak. De vrijstelling kan bovendien worden gebruikt voor bedrijven die groter zijn dan 1,0 vak of in geval van diersoorten die een grotere ruimtebehoefte kennen. De gemeente is derhalve van mening dat met het toestaan van de aangegeven oppervlakte een goed functionerende neventak kan worden opgezet, die tegelijkertijd een ondergeschikt karakter zal hebben en niet uit kan groeien tot een volwaardige intensieve veehouderij. Het landelijke beleid ten aanzien van volwaardige intensieve veehouderijbedrijven is bovendien gericht op concentratie van dergelijke bedrijven in specifieke gebieden, waartoe Heerenveen niet behoort.
Buro Vijn B.V.
blz 98
90-22-02
In zones van 250 meter rondom dorpen en verblijfsrecreatieve terreinen worden, in verband met stankoverlast, minder mogelijkheden geboden ten aanzien van een intensieve tak. Op die plaatsen kan de vrijstelling tot 2500 m² niet worden verleend. Overigens zal dit feitelijk slechts een geringe beperking inhouden, aangezien bij het oprichten van nieuwe stallen een zekere afstand in acht moet worden genomen ten opzichte van gevoelige bebouwing. Bij de beoordeling van de volwaardigheid van een neventak moet allereerst worden beseft dat het om een neventak gaat. De tak mag maximaal nevengeschikt zijn aan de hoofdtak, dat is de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. De neventak mag niet uitgroeien tot de hoofdtak, omdat daarmee strijd ontstaat met de gegeven bestemming van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Die beoordeling verschilt per bedrijf, omdat ieder bedrijf een andere omvang heeft van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het is dus een toegespitste toetsing binnen de aard en omvang van elk specifiek bedrijf. Dat betekent dus ook dat in gevallen een omvang van 2500 m² te groot is. Het is daarom een maximale maat. De omvang hoeft niet maximaal toegestaan te worden. Opnieuw is dat afhankelijk van de omvang van het grondgebonden deel. En de nevengeschiktheid wordt bepaald aan de hand van de ruimtelijke impact. Het kan zo zijn dat iemand uit een nevenfunctie meer verdient dan uit de hoofdfunctie, maar dat is ruimtelijk niet relevant. Het moet in ruimtelijke zin een ondergeschikt deel van het totale bedrijf uitmaken. Een volwaardige neventak betekent vervolgens dat het om een ruimtelijk herkenbare neventak gaat, die ook een volwaardig onderdeel van het totale bedrijf is. De neventak moet een substantieel deel van het inkomen aan de totale bedrijfsvoering toevoegen. Dat kan op een driemansbedrijf betekenen dat er een volledige arbeidskracht werkzaam is. Op een klein bedrijf kan dat betekenen dat er een tweede stal is waarin varkens of kuikens worden gehouden in een nevengeschikte omvang, maar die voor dat bedrijf volwaardig is als onderdeel van de totale bedrijfsvoering. De landbouwgegevens zullen daarbij nog gehanteerd worden om in NGE’s de specifieke bedrijfsgrootte te kunnen bepalen. Deze cijfers bieden een objectief handvat om per bedrijf te kijken naar de volwaardigheid en de nevenfunctie. agrarische bedrijven in lintbebouwing In de lintbebouwing langs bijvoorbeeld de Schoterlandseweg komt nog een aantal agrarische bedrijven voor. Wat betreft de relatie van deze agrarische bedrijven ten opzichte van milieuhindergevoelige bebouwing, worden door de gemeente de volgende uitgangspunten gehanteerd: ! de strijdigheid tussen de agrarische bedrijvigheid en milieuhindergevoelige functies is over het algemeen niet zodanig dat een sanering noodzakelijk is. Sanering ligt bovendien niet voor de hand gezien de vanouds aanwezige functie van de landbouw en gezien de hoge kosten van sanering;
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 99
! uitgangspunt is om tot een zo goed mogelijke afstemming te komen tussen het ruimtelijke beleid en het milieubeleid. Dat sluit ook aan op de wettelijke regeling voor concrete situaties, waarbij een bouwvergunning voor een agrarisch bedrijf niet eerder kan worden afgegeven dan nadat zeker is dat ook over een milieuvergunning kan worden beschikt; ! om geen strijdige situaties tussen woonbebouwing en agrarische bebouwing te creëren, wordt in het bestemmingsplan uitgegaan van milieucirkels. Voor een bouwactiviteit bij woningen is geen milieuvergunning vereist, zodat de milieuwetgeving niet kan voorkomen, dat agrarische bedrijven in verdergaande mate worden beperkt door bebouwing bij woningen. Vandaar dat daaromtrent een regeling in het bestemmingsplan is opgenomen. Concreet betekent dit dat woningen c.q. milieuhindergevoelige functies binnen een straal van 50 meter rondom het betreffende agrarische bedrijf in de richting van dat bedrijf beperkte uitbreidingsmogelijkheden krijgen. Hierop is een vrijstelling mogelijk, indien door functieverandering binnen het agrarisch bouwperceel, alsnog op kortere afstand milieuhindergevoelige bebouwing kan worden toegestaan. Te denken valt hierbij aan situaties waarbij een veestalling wordt verplaatst of waarbij door technische voorzieningen of milieubeperkende maatregelen de overlast wordt teruggedrongen. De beperkende regeling kan bij wijzigingsbevoegdheid helemaal vervallen, bijvoorbeeld als een agrarisch bedrijf stopt met zijn bedrijfsvoering; ! nieuwvestiging van agrarische bedrijven in bebouwingsclusters is op basis van milieuwetgeving niet mogelijk en zal om die reden in het bestemmingsplan niet aan extra regels worden gebonden. Om een goede afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu te bereiken, zal er afstemming worden gezocht met de milieuwetgeving, die een relatie legt met de bouwactiviteiten waarvoor op grond van de milieuwetgeving tevens een milieuvergunning is vereist. Deze afstemming vindt plaats door de koppeling van de bouwvergunning met de milieuvergunning, die van toepassing is op inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen; met betrekking tot intensieve veehouderijen en uitbreidingen van milieuhindergevoelige functies worden in eerste instantie de Brochure “Veehouderij en Hinderwet” en Richtlijn “Veehouderij en Stankhinder” toegepast. vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen De afgelopen jaren heeft een aantal agrarische bedrijven in het buitengebied zijn bedrijfsvoering beëindigd. De verwachting is dat dit aantal in de toekomst verder zal toenemen. De bijbehorende agrarische bedrijfsgebouwen verliezen daarbij hun functie en komen vrij. Ten aanzien van het hergebruik van de vrijkomende bedrijfsgebouwen neemt de gemeente het volgende standpunt in. Hergebruik van de bebouwing kan plaatsvinden door agrarische bedrijven, agrarisch aanverwante bedrijven (zoals stoeterijen of bepaalde vormen van niet-grondgebonden agrarische activiteiten als witlofteelt of het kweken van champignons), maneges of door niet-agrarische bedrijven.
Buro Vijn B.V.
blz 100
90-22-02
Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen kunnen bovendien worden benut voor de broedstooffunctie: startende bedrijfjes, die in de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen bedrijfsactiviteiten kunnen ontwikkelen. Aan de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf worden wel voorwaarden gesteld, in de lijn van de Vijfde Nota. Deze voorwaarden zijn: ! de bedrijven moeten vallen in categorie 1 en 2 van de bedrijvenlijst van de VNG of zijn naar de aard en omvang vergelijkbare bedrijven; ! de functieverandering van de vrijkomende gebouwen mag niet leiden tot extra beperkingen van de uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving; ! de bedrijven mogen geen opslag-, verkeers- en parkeeroverlast met zich meebrengen; ! het bedrijf dient binnen de bestaande bebouwing te worden gevestigd; ! de bedrijven moeten op voldoende afstand van woonbebouwing worden gesitueerd; ! de aard van de bedrijvigheid dient aan te sluiten bij de geboden infrastructurele mogelijkheden; ! bij het bedrijf dient in principe te worden gewoond. De lijst met toegestane bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bedrijven is terug te vinden in de bijlagen van de voorschriften. Daarnaast kan nagegaan worden in hoeverre de vrijkomende gebouwen gebruikt kunnen worden als woning. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 6.5.1. kassen en glastuinbouw De gemeente wil ruimte bieden voor vormen van opengrondstuinbouw als vorm van agrarische bedrijfsverbreding. Kassenbouw in het agrarisch gebied wordt, gelet op de kwetsbare landschapsstructuur, echter niet voorgestaan. Een ontwikkeling naar vormen van glastuinbouw is ook nauwelijks te verwachten. Dit enerzijds vanwege het provinciale beleid, waarin wordt uitgegaan van concentratie. Anderzijds ook gelet op de eisen die vanuit energie- en watervoorziening, infrastructuur en milieuvoorzieningen, aan nieuwe vormen van glastuinbouw worden gesteld. Om deze redenen worden in het bestemmingsplan geen mogelijkheden geboden voor kassenbouw en glastuinbouw. opgaande teelt De opgaande teelt is te verdelen in drie categorieën: ! bosbouw, permanent van aard; ! houtteelt, tijdelijk van aard; ! overige opgaande teelt, zoals sierteelt en fruitteelt aan houtige gewassen. Vanwege de landschappelijke invloed op de bestaande landschappelijke structuur en de invloed op de natuurlijke waarden van de open agrarische gebieden van alle drie de vormen, zullen deze worden uitgesloten in het agrarisch gebied in een open landschap.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 101
In de besloten gebieden is opgaande teelt wel toegestaan, met uitzondering van de gebieden die zijn voorzien van de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Natuurgebied”. bloembollenteelt Met betrekking tot de wisselteelt van bloembollen, waaronder lelieteelt, is het gemeentelijk beleid gericht op het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van de percelen waar bollen worden geteeld. Milieuzonering is daarbij een gebruikelijk instrument in bestemmingsplannen. De regeling is enerzijds gericht op het voorkomen van hinder en overlast. Deze hinder en overlast bestaan er uit dat bewoners van burgerwoningen naast percelen waarop lelies worden geteeld zich regelmatig geconfronteerd zien met spuitmachines die tot aan de perceelsgrens komen. Het gaat daarbij dan niet zozeer om de risico’s voor de volksgezondheid, maar om het feit dat bewoners dat spuiten als onplezierig en hinderlijk ervaren. Hiermee onderscheidt de teelt van lelies zich duidelijk wèl van andere teelten. Doordat er (veel) vaker wordt gespoten, wordt er ook meer c.q. vaker hinder en overlast ondervonden. Daarnaast speelt ook het aspect van de volksgezondheid een rol. De gemeente wil daarbij uitgaan van het voorzorgsbeginsel. Bij bloembollenteelt is namelijk sprake van een absoluut noodzakelijke hogere frequentie wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Een dergelijk beginsel acht de gemeente aanvaardbaar, omdat de gemeente dient zorg te dragen voor een goede scheiding van functies. Het voorzorgsbeginsel moet voorkomen dat er in individuele gevallen problemen ontstaan binnen aangrenzende bestemmingen, zoals wonen en verblijfsrecreatie. En hoe vaker er gespoten moet worden, hoe groter het risico is dat bestrijdingsmiddelen verwaaien. Om bovengenoemde redenen is het permanent telen van bollen niet toegestaan binnen de gemeente. Hiermee sluit de gemeente aan op landelijk beleid, waarin voor permanente bollenteelt concentratiegebieden worden voorgestaan. Wisselteelt van bollen is wel toegestaan, mits een minimale afstand van 30 meter in acht wordt genomen tussen de bloembollenteelt en woningen, verblijfsrecreatieve terreinen en gebieden die zijn aangewezen in het kader van Programma Beheer (toekomstige natuurgebieden). De aan te houden afstand van 30 meter is ontleend aan de jurisprudentie van de Raad van State. In een aantal uitspraken blijkt dat het in zijn algemeenheid niet onredelijk is een zekere afstand in acht te nemen tussen woningen en openluchtteelt. De Raad van State acht daarbij zelfs een afstand van 50 meter aanvaardbaar. Spoelbassins dienen zich, net als overige agrarische bouwwerken en gebouwen, te bevinden op het agrarisch bouwperceel. De reden hiervoor is de landschappelijke impact van dergelijke bassins.
Buro Vijn B.V.
blz 102
90-22-02
maneges, paardenhouderijen, paardenfokkerijen en bijzondere paardenhouderijen Voor overdekte maneges geldt dat ze een recreatieve, publieksaantrekkende functie hebben. Inpassing in een dorpskern ligt veelal niet voor de hand, wél in dorpsuitlopers en buurtschappen. Ook in het buitengebied hebben maneges een behoorlijke invloed op hun omgeving. Om die reden wil de gemeente, in navolging van de provincie, geen nieuwe overdekte maneges toestaan in het buitengebied. Het vestigen van een manege in een vrijkomend agrarisch bedrijfscomplex vormt hierop een uitzondering. Daar waar het gaat om een paardenhouderij of -fokkerij als vorm van agrarische bedrijfsvoering, kunnen de bedrijven op dezelfde manier beschouwd worden als andere agrarische bedrijven. Bij nieuwvestiging van dit soort bedrijven gelden dezelfde randvoorwaarden als bij andere agrarische bedrijven. Bij bijzondere paardenhouderijen die zich tevens bezighouden met het africhten, opleiden en trainen van paarden, bij paardenpension-acitiviteiten, alsook bij paardenhouderijen met een meer recreatief en/of educatief gebruik, is geen sprake meer van een zuivere vorm van agrarische bedrijvigheid. Dat geeft de jurisprudentie ook aan. De vraag is dan in hoeverre ruimte moet worden geboden aan deze vormen van bedrijvigheid. Gelet op het uitgangspunt dat het buitengebied in de eerste plaats een functie heeft voor de basisfuncties (landbouw, natuur en landschap) is het logisch om dit soort bedrijven geen nieuwbouwmogelijkheden te bieden. Dit zou kunnen leiden tot een extra verstening van het buitengebied op ongewenste plaatsen. Aan de andere kant hebben dergelijke vormen van bedrijvigheid vanwege hun aard en omvang wel degelijk een relatie met het buitengebied, waardoor ze nauwelijks inpasbaar zijn in dorpskernen. Het gemeentelijk uitgangspunt is dan ook om deze bedrijven ruimte te geven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. mestvergistingsinstallaties/biogasinstallaties In een biomassa-/vergistingsinstallatie wordt o.a. biogas (methaan) geproduceerd uit organische stof. Als organische stof worden bijvoorbeeld maïs en mest gebruikt. De opgewekte energie wordt in de praktijk geleverd aan het energiebedrijf. Het restproduct van de maïs en mest wordt gebruikt op het agrarisch bedrijf of wordt eventueel verkocht. In december 2004 heeft de staatssecretaris van VROM hierover aan de Kamer een brief geschreven. Hierin wordt een viertal situaties onderscheiden: A. Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten (bijv. maïs) toe. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. B. Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 103
C. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. D. Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt als meststof afgeleverd aan derden. In navolging op het standpunt van staatssecretaris Van Geel kunnen de categorieën A, B en C worden beschouwd als een bedrijfseigen agrarische activiteit, passend bij en gebonden aan een agrarische bestemming. Categorie D wordt niet beschouwd als een bedrijfseigen activiteit. Hier is ruimtelijk maatwerk nodig. Een mogelijkheid voor deze categorie is vestiging op een bedrijventerrein. Een biomassa-/vergistingsinstallatie kan over het algemeen een sterke toename van (zwaar) verkeer tot gevolg hebben (aanvoer van mest en/of biomassa). (Uitzondering hierop vormen de installaties ‘op boerderijniveau’, waarbij zowel maïs als mest van het eigen bedrijf komen). Het aanwezige wegennet dient derhalve hier op te zijn afgestemd. De gemeente heeft als standpunt ingenomen dat een biogasinstallatie (A, B en C) kan worden beschouwd als een nevenactiviteit die toegestaan kan worden door middel van een vrijstelling. Zodoende kan rekening worden gehouden met onder andere landschappelijke verkeerstechnische aspecten. Bij de toepassing van de vrijstelling kan tevens beoordeeld worden of er nog sprake is van een agrarische activiteit. Wanneer hier geen sprake meer van is, komt een vestiging op een bedrijventerrein in aanmerking. Een andere ontwikkeling op het gebied van het verwerken van organisch materiaal waar in de toekomst rekening mee moet worden gehouden is houtversnippering en -verbranding. 6. 5. Beleid en uitgangspunten toegevoegde functies 6.5.1. Wonen ! Algemeen In het algemeen levert de woonfunctie, zoals die zich in het buitengebied van de gemeente Heerenveen manifesteert, een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en het karakter van het gebied. Zoals aangegeven in de omschrijving van het huidige landschap dragen met name de lintdorpen bij aan het karakter van het landschap. Om deze reden is handhaving van de woonfunctie in het buitengebied wenselijk en zullen de bestaande woningen worden inbestemd in het onderhavige bestemmingsplan. De woonfunctie is echter wel een toegevoegde functie in het buitengebied en geen basisfunctie. Vanuit die achtergrond is het gemeentelijk beleid erop gericht in beginsel geen uitbreiding van de woonfunctie in het buitengebied te laten plaatsvinden.
Buro Vijn B.V.
blz 104
90-22-02
In de gebiedsvisie die in het kader van het ROM-beleid is opgesteld voor het gebied Oranjewoud-Katlijk, is het gebied tussen de Weversbuurt, de Kerkelaan/Breedsingel, de Schoterlandseweg en de Molenlaan wel aangewezen als een locatie waar op landgoedachtige wijze bosuitbreiding kan plaatsvinden in combinatie met de aanleg van opstrekkende bosgebieden en van lanen. Een aantal agrarische percelen kan als veldkavels worden ingericht en waar mogelijk kunnen nieuwe woonvormen inpasbaar worden gemaakt. Eén en ander is nog in discussie en er is nog geen sprake van concrete plannen of voorstellen. Bovendien is er nog onduidelijkheid over de randvoorwaarden waaraan dergelijke woonvormen zouden moeten voldoen. Daarom is dit aspect niet meegenomen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt dan ook geen ruimte voor de hier beschreven mogelijke ontwikkeling. Dat laatste geldt ook voor de andere ontwikkeling op het gebied van landelijk wonen die wordt genoemd in de Integrale Visie Heerenveen-Skarsterlân op een locatie ten noorden van Tjalleberd. Met dichtheden van ongeveer 5 woningen per hectare en een in het landschap ingebedde stedenbouwkundige opzet, liggen daar volgens de visie unieke mogelijkheden op woongebied. Het gaat om uitbreidingen in de vorm van een nieuw extensief bebouwd lint of zelfstandige toevoegingen gecombineerd met natuur- en landschapsontwikkeling. Het biedt een unieke mogelijkheid om een nieuw waterrijk woonmilieu toe te voegen, waarbij de natuurontwikkeling integraal met de woningbouw wordt beschouwd. De gemeente vindt het wenselijk om in het bestemmingsplan een regeling op te nemen waarbij de maatvoering van de woning afhankelijk is van de kenmerken van het betrokken gebied. Een dergelijke regeling legt een duidelijke relatie met het gemeentelijk Landschapsbeleidsplan en draagt zo bij aan integratie van beleid. Daarnaast sluit dat het ook aan bij de gekozen benadering van het buitengebied waarbij de toegevoegde functie wonen geen (onevenredige) afbreuk mag doen aan de hoofdfuncties (landschap) Omgevingskenmerken laten zich onderscheiden in stedebouwkundige kenmerken enerzijds en landschappelijke kenmerken anderzijds. In het plangebied vallen de volgende stedebouwkundige karakteristieke gebieden te onderscheiden: ! lintbebouwing (hierbij is aansluiting gezocht de al langer gehanteerde definitie van de bebouwingsclusters in het buitengebied (Notitie “Burgerwoningbouw in het Buitengebied”), verderop in deze paragraaf wordt dieper hierop ingegaan); ! verspreide bebouwing en vrijstaande bebouwing; ! boerderijen. Voor wat betreft de landschappelijke waarden vallen de volgende gebieden te onderscheiden.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 105
Deze zijn ontleend aan het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsbeleidsplan. ! open gebied; ! gesloten gebied; ! bos- en natuurgebieden. Het bovenstaande kan tot uitdrukking worden gebracht in een matrix, waarbij de stedenbouwkundige waarden worden uitgezet tegen de landschappelijke waarden.
Boerderijen > 500m³
Landschappelijke karakteristieken
bebouwing
Bebouwingslinten
Verspreide en op zich staande
Stedebouwkundige karakteristiek
Open landschap
1
2
Besloten landschap
4
5
6
Bos- en natuurgebied
7
8
9
Tabel 9:
3
Matrix stedebouwkundige versus landschappelijke waarden
Hieruit volgt dus dat er in ieder geval negen verschillende deelgebieden kunnen worden onderscheiden in het buitengebied. Met behulp van deze matrix kunnen eenvoudig per deelgebied de waardevolle elementen worden gekarakteriseerd. Daarbij is nagegaan welke bebouwings- en stijlelementen in combinatie met elkaar bepalend voor de waardevolle bebouwingskarakteristiek van het desbetreffende gebied. Op deze wijze kan de karakteristiek vertaald worden in concrete bebouwingseisen en welstandsvoorschriften. De bebouwingeisen in deze paragraaf zijn ook gebaseerd op deze inventarisatie. Het is noodzakelijk om voorschriften op te nemen voor wat betreft de maximaal toelaatbare oppervlakten. In de eerste plaats omdat we te maken hebben met provinciale voorschriften daarover (maximaal 150m²), maar ook omdat zonder eisen daarover een woning zeer fors kan uitbreiden. Welstandeisen houden geen beperking in van de oppervlaktemaat, omdat de welstandsbeoordeling zich in principe moet richten naar de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan. ! Bebouwingsclusters Het begrip bebouwingsclusters is overgenomen uit de notitie “Burgerwoningbouw in het Buitengebied”. Deze notitie bevat het beleid waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden de bestaande lintbebouwing in het buitengebied mag worden verdicht door nieuwbouw van woningen en bevat daarbij een inkadering van het begrip lint of bebouwingscluster.
Buro Vijn B.V.
blz 106
90-22-02
De daarin opgenomen uitleg van het begrip bebouwingsclusters wordt in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Het gaat daarbij om gebieden met een globale dichtheid van 10 woningen per 250 strekkende meter of 4 woningen per 100 strekkende meter. ! Deelgebieden (zie bijlage 7) Open landschap Onder het open landschap vallen de veenderijen en veenpolders in het noorden van de gemeente alsmede het beekdalgebied langs de Tjonger. Het grootste kenmerk van dit landschap is de openheid en de weidsheid. De aanwezige bebouwing bestaat uit - al dan niet nog in bedrijf zijnde boerderijen en (kleinschalige) burgerwoningen, die zowel in linten kan voorkomen als verspreid. Daaruit volgt dat verdichting de grootste bedreiging is van dit landschapstype. De openheid gaat daarmee verloren. Ook kenmerkend voor de niet-agrarische bebouwing is verder de kleinschaligheid van de bebouwing. Grootschalige en volumineuze bebouwing past niet in dit landschap. Juist vanwege de openheid en weidsheid van het landschap valt grotere bebouwing extra op. ! Bebouwingsclusters in het open landschap De bebouwingsclusters zijn in de loop van de tijd ontstaan langs de Aengwirderweg en de Ds. Veenweg. Er is een variatie aan bouwvormen met een individueel karakter. De bouwvolumes van de woningen zijn klein tot midden groot (max. 500 m³). De voorgevelbreedte (korrelmaat) varieert tussen de 5 en 14 m. Het merendeel van de voorgevelbreedtes valt tussen de 5 en 8 m. Het vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen varieert tussen 40 en 115 m². Het merendeel heeft een vloeroppervlak tussen de 40 en 100 m². De hoogte van de bebouwing varieert tussen de 5 en 8 m. Uitschieters in deze zijn de (voormalige) boerderijen die tot woning zijn verbouwd. Daarvan varieert het vloeroppervlak tussen de 90 en 230 m². De hoogte varieert tussen 8 en 15 m. De woningen in bebouwingsclusters zijn vanuit het verleden klein tot middel groot van volume en vormen gezamenlijk een op elkaar afgestemd bebouwingspatroon. Voor het instandhouden van de harmonieuze straat- en bebouwingsbeelden is het gewenst de aanwezige karakteristiek, zoals deze hierboven is omschreven, te handhaven. Dat betekent dat de eisen ten aanzien van bebouwing en welstand moeten aansluiten bij deze karakteristiek: Aspecten Oppervlakte hoofdgebouw Contour hoofdgebouw Goothoogte Bouwhoogte Voorgevelbreedte Dakhelling Stijl Verband Richting Positie hoofdgebouw
Buro Vijn B.V.
Eis 100 m² 1 bouwlaag met kap 4m 8m 8m 30º Traditioneel Half open tot gesloten Dwars op de weg In bestaande voorgevellijn, 1 m uit zijdelingse perceelsgrens
90-22-02
blz 107
! Verspreid liggende en op zichzelf staande bebouwing in het open landschap In het open landschap zijn de boerderijen en woningen individueel langs de wegen geplaatst. Incidenteel is er sprake van clustering. De onderlinge afstand tot de gebouwen is groot. Er is een variatie aan bouwvormen. De bouwvolumes van de woningen zijn klein tot midden groot (500 m³). Van (voormalige) boerderijen zijn de volumes van midden tot groot te noemen. De voorgevelbreedte van de woningen varieert tussen de 5 en 11 m. Het vloeroppervlak varieert tussen 40 en 70 m². De bouwhoogte van de woningen varieert tussen de 5 en 8 m. Daarentegen varieert het vloeroppervlakte van (voormalige) boerderijen tussen de 150 en 180 m² en de bouwhoogte tussen de 8 en 15 m. Aspecten Oppervlakte hoofdgebouw Contour hoofdgebouw Goothoogte Bouwhoogte Voorgevelbreedte Dakhelling Stijl Verband Richting Positie hoofdgebouw
Eis 100 m² 1 bouwlaag met kap 4m 10 m 12 m 30º Traditioneel, Modern-eigentijds of Experimenteel Open bebouwingsbeeld Divers In bestaande voorgevellijn, 5 m uit perceelsgrens
Besloten landschap Kenmerkend voor het gesloten landschap is het wijkenpatroon, de lintbebouwing langs de vaart, de wegen met de dichte houtsingels, de elzensingels en de kleine veenarbeidershuisjes. ! Bebouwingsclusters in het besloten landschap Karakteristiek Langs de Schoterlandseweg komen op een aantal plaatsen concentraties van lintbebouwing voor. Genoemd kunnen worden; Oudehorne, Jubbega- Schurenga en Hoornsterzwaag. Eveneens komen langs de Gorredijksterweg en Tweede Compagnonsweg concentraties van lintbebouwing voor. De linten worden ingevuld door kleine tot middelgrote woningen met een individuele identiteit en karakter. Doordat de schaalniveaus van de woningen haast identiek zijn en alleen de (voormalige) boerderijen en een enkel (belangrijke woning) is er in de loop van de tijd een samenhangend en harmonieus bebouwingsbeeld ontstaan.De voorgevelbreedtes (korrelmaat) variëren tussen de 5 en 13 m. Het merendeel van de woningen heeft een voorgevelbreedte tussen de 5 en 8 m. De voorgevelbreedtes van de (voormalige)boerderijen varieert tussen de 5 en 12 m. Het vloeroppervlak van de woningen (hoofdgebouw) varieert tussen de 40 en 105 m². Het merendeel valt echter tussen de 40 en 90 m² vloeroppervlak.
Buro Vijn B.V.
blz 108
90-22-02
De hoogte van de bebouwing varieert tussen de 5 en 8 m. Het vloeroppervlak van de (voormalige boerderijen) varieert tussen de 100 en 400 m². De hoogte tussen de 10 en 15 m. Bebouwings- en welstandseisen De woningen in de bebouwingsclusters zijn vanuit het verleden kleinschalig van volume en vormen gezamenlijk een op elkaar afgestemde bebouwingspatroon. Om het door de tijd ontstane bebouwingsbeeld in zijn waarde te laten is het gewenst een terughoudende regeling voor te stellen. Aspecten Oppervlakte hoofdgebouw Contour hoofdgebouw Goothoogte Bouwhoogte Voorgevelbreedte Dakhelling Stijl Verband Richting Positie hoofdgebouw
Eis 100 m² 1 bouwlaag met kap 4m 8m 8m 30º Traditioneel Half open tot gesloten Dwars op de weg In bestaande voorgevellijn, 1 m uit zijdelingse perceelsgrens
! Verspreid liggende en op zich zelfstaande bebouwing in het besloten landschap karakteristiek In het besloten landschap liggen een aantal landschaptypen te weten woudontginningen en het hoogveenontginningenlandschap. Beide landschapstypes hebben gemeen dat open en besloten ruimten aanwezig zijn in de vorm van coulissen gevormd door bossages, houtsingels en houtwallen in een voor het merendeel opstrekkend verkaveling- en wijkenpatroon. Vooral in het wijkenpatroon zijn her en der woningen overgebleven die ontsnapt zijn aan de sloopwoede uit de vijftiger jaren. Binnen het coulisselandschap zijn vooral langs wegen een onregelmatig bebouwingspatroon ontstaan.De bouwvolumes van de woningen zijn klein tot midden groot. Het vloeroppervlak van de woningen varieert tussen de 50 en 90 m². De voorgevelbreedte tussen de 5 en 8 m. Het vloeroppervlak van de (voormalige) boerderijen varieert tussen de 90 en 200 m². De voorgevelbreedte tussen de 8 en 12 m. bebouwings- en welstandseisen Door de aanwezige groenelementen in het landschap is er ruimtelijk meer mogelijk zonder dat het landschapsbeeld wordt verstoord. Dit komt doordat er veel bebouwing aan het oog wordt onttrokken.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
Aspecten Oppervlakte hoofdgebouw Contour hoofdgebouw Goothoogte Bouwhoogte Voorgevelbreedte Dakhelling Stijl
Verband Richting Positie hoofdgebouw
blz 109
Eis 120 m² 1 bouwlaag met kap 4m 10 m 12 m 30º Traditioneel Modern-eigentijds Experimenteel Open bebouwingsbeeld Evenwijdig aan verkaveling In bestaande voorgevellijn, 5 m uit zijdelingse perceelsgrens
Bos- en natuurgebieden karakteristiek In de gemeente zijn een behoorlijk aantal grotere en kleinere natuurgebieden, waaronder moerasgebieden, graslanden en bosgebieden. In een aantal gebieden zijn woningen en een beperkt aantal (voormalige) boerderijen aanwezig of grenzen direct aan deze gebieden. Deze bebouwing is zeer kleinschalig. Het vloeroppervlak ligt om en nabij de 100 m². Van de woningen varieert het vloeroppervlak tussen de 80 en 90 m². De voorgevelbreedte varieert tussen de 5 en 8 m. Omdat bebouwingsclusters niet voorkomen, behoeft hier ook geen waarde aan te worden toegekend. bebouwings- en welstandseisen De huidige situatie geeft aan dat de aanwezige kleinschalige bebouwingsvormen onder geschikt blijven aan de aanwezige natuurwaarden en geen storende invloed heeft op het beeld van het betreffende natuurgebied. Omdat het gaat om kwetsbare gebieden zowel wat betreft natuurwaarden en beeld vorming is het uitgangspunt van de regeling zoveel mogelijk handhaven van de huidige massavormen. Aspecten Oppervlakte hoofdgebouw Contour hoofdgebouw Goothoogte Bouwhoogte Voorgevelbreedte Dakhelling Stijl Verband Richting Positie hoofdgebouw
Eis 90 m² 1 bouwlaag met kap 4m 8m 8m 30º Traditioneel Zeer open bebouwingsbeeld landschapsstructuur In bestaande voorgevellijn, 5 m uit zijdelingse perceelsgrens
! Boerderijen De boerderijen in het plangebied zijn in sterke mate bepalend voor de cultuurhistorische en landschappelijke waarden die het buitengebied heeft. De gemeente hanteert dan ook het uitgangspunt dat deze boerderijen bewaard dienen te blijven voor het landschap.
Buro Vijn B.V.
blz 110
90-22-02
De bestaande boerderijen worden inbestemd als agrarisch bedrijf en de voormalige boerderijen die nu een woonfunctie hebben, komen te vallen onder een aparte woonbestemming. Aan deze bestemming wordt een herbouwregeling gekoppeld. Deze regeling houdt in dat bij afbraak en herbouw van het pand de bestaande oppervlakte mag worden teruggebouwd, mits de bestaande hoofdvorm en afmetingen worden behouden. Ten behoeve van deze regeling zijn de boerderijen in het plangebied gedetailleerd geïnventariseerd, zodat een goed en compleet beeld is ontstaan van de bestaande situatie. Deze gegevens zijn opgenomen in een bijlage bij de voorschriften. Wanneer een betreffend eigenaar de bestaande hoofdvorm niet wil handhaven, is het niet toegestaan hetzelfde bouwvolume terug te bouwen in een andere vorm. In een dergelijk geval zal de bestemming moeten worden gewijzigd naar een andere woonbestemming, waarbinnen een kleiner bouwvolume is toegestaan. ! Aan-, uit en bijgebouwen De toegestane hoeveelheid aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen is gewijzigd ten opzichte van de tot nu toe vigerende regelingen. De nieuwe bijgebouwenregeling ziet als volgt uit: Bij recht Bij vrijstelling
100 m² 150 m²
! Wonen bij agrarische bedrijven Bij agrarische bedrijven is een bijbehorende woning vanuit redenen van beheer en toezicht veelal gewenst. Een tweede bedrijfswoning wordt echter niet mogelijk gemaakt. Dit wordt niet noodzakelijk geacht, gezien de huidige stand van techniek en uitgebreide communicatiemogelijkheden. Bovendien kan een tweede bedrijfswoning problemen veroorzaken voor de agrarische bedrijfsvoering, nadat deze haar functie als bedrijfswoning verliest. ! Wonen bij niet-agrarische bedrijven Bij niet-agrarische bedrijven is een bijbehorende woning eveneens vanuit redenen van beheer en toezicht veelal gewenst. Het realiseren van meerdere bedrijfswoningen is hier in de regel niet gewenst en uit een oogpunt van bedrijfsvoering ook niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan is daarom opgenomen dat maximaal één bedrijfswoning mag worden opgericht, mits deze noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. ! Wonen in combinatie met kleinschalige bedrijvigheid. Deze combinatie zal nader worden toegelicht in de volgende paragraaf “Niet-agrarische bedrijvigheid”. ! Beeldbepalende panden Panden die door hun bouw/architectuur en/of ligging beeldbepalend zijn, zijn geïnventariseerd in het kader het MIP/MSP en kunnen als zodanig worden beschermd door een gemeentelijke Monumentenverordening.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 111
Voor het aanbrengen van veranderingen aan deze panden is een vergunning van Burgemeester en Wethouders nodig. Om die reden wordt er in het bestemmingsplan niet nog een aanlegvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van deze panden. 6.5.2. Niet-agrarische bedrijvigheid ! Niet-agrarische bedrijvigheid bij woningen Steeds vaker blijkt, dat burgers naast het wonen op hun perceel, al dan niet bedrijfsmatig, nevenactiviteiten ontwikkelen. Daarbij gaat het meestal om kleinschalige vormen van bedrijvigheid die, net als de vrije beroepen, ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en min of meer een toevoeging aan de hoofdfunctie van het perceel zijn. Deze behoefte doet zich onder meer voor in het buitengebied, waar relatief veel grote percelen overgaan van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De gemeente heeft in de beleidsnotitie “Bedrijvigheid bij woningen” een beleid geformuleerd dat onder bepaalde voorwaarden bedrijvigheid bij woningen mogelijk maakt. In de notitie zijn de criteria genoemd waaraan moet worden voldaan om voor deze regeling in aanmerking te kunnen komen; ! er mag geen aantasting plaatsvinden van de uitstraling van het gebruik van het perceel voor het wonen, dat wil onder meer zeggen dat uitsluitend zeer beperkte reclame-aanduidingen (geen lichtreclame) en dergelijke zijn toegestaan; ! er mag geen afbreuk worden gedaan aan het woonkarakter van het perceel dan wel de directe (woon)omgeving en de landschappelijke waarden daarvan; ! uitoefening mag alleen plaatsvinden door de bewoner van de woning; ! er dient voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf aanwezig te zijn; ! er mag geen sprake zijn van een onevenredig verkeers- en/of publieksaantrekkende functie; ! er mag geen buitenopslag van materieel plaatsvinden. Het type bedrijven dat mogelijk wordt gemaakt binnen de woonbestemming is vermeld op een aparte lijst. Deze is opgenomen in bijlage 1 van de voorschriften. De bedrijvigheid bij woningen moet plaatsvinden binnen de ruimte die wordt gegeven voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Dit beleid sluit aan op de uitgangspunten, zoals die in het regionale beleid, met name in het Programmakader Zuidoost-Friesland, zijn vastgelegd met betrekking tot het stimuleren van duurzame kleinschalige bedrijvigheid (zie paragraaf 3.4.). ! Niet-agrarische bedrijvigheid als hoofdactiviteit In zijn algemeenheid stelt de gemeente zich op het standpunt dat nietagrarische bedrijvigheid een toegevoegde functie is en om die reden ondergeschikt is aan de basisfuncties in het buitengebied. Er is voor gekozen om niet-agrarische bedrijven te concentreren in Heerenveen. Dat betekent dat niet-agrarische bedrijvigheid in het bestemmingsplan Buitengebied
Buro Vijn B.V.
blz 112
90-22-02
2007 slechts zeer beperkte uitbreidingsmogelijkheden krijgt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het open buitengebied enerzijds en bebouwingslinten anderzijds. Oppervlakte In het open buitengebied staat de gemeente geen actieve sanering voor van niet-agrarische bedrijven. In dit gebied mag de bestaande bedrijfsbebouwing bij niet-agrarische bedrijven met 10% worden uitgebreid tot een maximale oppervlakte van 1750 m². Voor aan het buitengebied gerelateerde bedrijvigheid, zoals loonbedrijven en paardenhouderijen, geldt in het open buitengebied een uitbreidingsmogelijkheid van 25%. In bebouwingslinten wil de gemeente meer ruimte bieden, omdat dergelijke linten min of meer gelijk kunnen worden gesteld met dorpsbebouwing. In deze gebieden is het door middel van een vrijstelling dan ook mogelijk de bedrijfsbebouwing met 25 % uit te breiden. Daarbij geldt wel een maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing, namelijk 2000 m². Deze maximale oppervlakte geldt niet voor aan het buitengebied gerelateerde bedrijven. Type bedrijvigheid Nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid in het open buitengebied zal functioneel aan het buitengebied gebonden moeten zijn. Ook hier is de ruimte weer beperkt tot de mogelijke oppervlakte aan hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de woonhuizen. In vrijkomende agrarische bedrijven hoeft dat niet het geval te zijn, hierin is ook ‘gewone’ nietagrarische bedrijvigheid toegestaan. In beide gevallen zal de bedrijvigheid moeten plaatsvinden in bestaande opstallen. Ook in het buitengebied mogen de bedrijven maximaal behoren tot categorie 2 van de VNGbedrijvenlijst en is geen nieuwvestiging van detailhandel toegestaan. Uitzondering hierop wordt gevormd door productiegebonden detailhandel (zie ook 6.5.3). In bijlage 3 en 4 bij de voorschriften zijn lijsten van toegestane bedrijven in het buitengebied opgenomen. De bestaande bedrijvigheid in de bebouwingslinten zal als volgt worden geregeld. Bestaande bedrijven zullen worden inbestemd. In beginsel zijn op die plaatsen overal categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan. Daar waar categorie 3 bedrijven aanwezig zijn, zullen deze specifiek worden inbestemd. Dit is een gebruikelijke regeling, die in veel van de gemeentelijke bestemmingsplannen wordt gehanteerd. Wat betreft de aard van de bedrijvigheid is in de bebouwingslinten meer toegestaan dan alleen agrarisch aanverwante bedrijvigheid. Hierbij valt te denken aan kleinschalige ambachtelijke bedrijven of dienstverlenende bedrijven. Er is geen nieuwe zelfstandige detailhandel toegestaan (zie ook 6.5.3.). De bestaande vormen van detailhandel zullen worden inbestemd. Een uitzondering hierop is de productiegebonden detailhandel, die bij vrijstelling mogelijk is gemaakt.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 113
Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid is alleen toegestaan bij bestaande woningen. Nieuwe bedrijfjes moeten dan zoals gezegd voldoen aan de gegeven bebouwingsmogelijkheden voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen. Nieuwbouw ten behoeve van een nieuw bedrijfje bij een bestaande woning is ook toegestaan. Hiervoor gelden dezelfde oppervlaktebeperkingen. ! Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen De hierboven genoemde gebiedsindeling is niet van invloed op de regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervoor geldt zowel in het buitengebied als in de bebouwingslinten eenzelfde beleid. Om kapitaalvernietiging te voorkomen en de karakteristieke bebouwing te behouden, wordt in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen een ruimer vestigingsbeleid voorgestaan dan in zijn algemeenheid in het buitengebied toelaatbaar wordt geacht. In alle vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen geldt de regeling zoals voorgesteld voor de bebouwingslinten. ! Broedstooffunctie Zowel in het ‘echte’ buitengebied als in de bebouwingslinten moet ruimte worden geboden aan de zogenaamde broedstooffunctie. Beide gebieden beschikken over geschikte locaties voor startende bedrijfjes. Er is sprake van relatief goedkope bedrijfsruimte waar een startende ondernemer zijn bedrijfsactiviteiten kan gaan ontwikkelen. Voorkomen moet echter worden dat deze startende bedrijfjes in een later stadium niet de geplande overstap maken naar een bedrijventerrein. In de praktijk blijven bedrijven namelijk vaak zitten op de plek waar ze begonnen zijn. Om deze reden zal de broedstooffunctie alleen worden toegestaan in bebouwingslinten en in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Daar wordt toch al een ruimer toelatingskader voorgesteld. In de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen zal het bedrijfje zich moeten vestigen in de bestaande opstallen, in de bebouwingslinten moet het bedrijfje passen binnen de woonbestemming met de bijbehorende bijgebouwenruimte. 6.5.3. Detailhandel Zoals aangegeven wordt in het bestemmingsplan geen ruimte geboden voor nieuw te vestigen detailhandel. Alleen bestaande detailhandel is als zodanig inbestemd en krijgt beperkte ontwikkelingsmogelijkheden. Dit is ingegeven door het feit dat de gemeente van mening is dat detailhandel plaats moeten hebben vanuit de centra van de dorpen en de plaats Heerenveen. Met name de detailhandel, evenals de publieksaantrekkende dienstverlenende bedrijven, zoals banken en dergelijke, in de dorpen versterkt de leefbaarheid en de levendigheid van de dorpen. Eén specifieke vorm van detailhandel wordt uitdrukkelijk wel toegestaan. Het gaat dan om productiegebonden detailhandel bij agrarische en nietagrarische bedrijven. Deze detailhandel dient ondergeschikt te zijn en wordt niet als winkel ervaren. De oppervlakte ten behoeve van de detailhandel mag in een dergelijke geval nooit meer dan 50 m² bedragen.
Buro Vijn B.V.
blz 114
90-22-02
6.5.4. Recreatie ! Algemeen Het beleid van de gemeente is gericht op een versterking van de recreatieftoeristische betekenis van de gemeente. In 1993 is door de gemeente een toeristisch-recreatief beleidsplan opgesteld, waarin de visie van de gemeente is verwoord. In het kader van het ROM-project Zuidoost-Friesland is in het Plan van Aanpak een recreatieve zonering aangegeven, waarin de hoofdelementen uit het gemeentelijk beleidsplan opnieuw naar voren komen. Voor Heerenveen zijn met name van belang: ! een versterking van de recreatieve structuur rond Oranjewoud door bosaanleg; ! een versterking van de landschaps- en natuurgerichte recreatie. Recreanten/toeristen krijgen steeds meer belangstelling voor natuurgerichte recreatie en actieve vormen van recreatie. Vooral bos, heide en natuurterreinen bieden goede mogelijkheden voor extensieve vormen van recreatie; ! het versterken van de netwerken voor fietsen, wandelen, paardrijden en varen. De Schoterlandsche Compagnonsvaart staat bijvoorbeeld aangegeven als een te verbeteren route ten behoeve van de kleine watersport; ! een versterking van het cultuurtoerisme. De belangstelling voor cultuurhistorische en culturele bezienswaardigheden neemt toe; ! een verdere versterking van de verwevenheid tussen landbouw en recreatie. Uit recreatief oogpunt leidt een dergelijke ontwikkeling tot verbreding van het aanbod, terwijl het voor de landbouwers kan leiden tot een extra inkomstenbron. De concrete invulling zal volgens het Plan van Aanpak bottom-up moeten gebeuren. ! Dagrecreatie Voor wat betreft de reeds aanwezige dagrecreatieve voorzieningen in het buitengebied van Heerenveen, is het van belang de bestaande dagrecreatieve netwerken (kano-, fiets-, ruiter- en wandelroutes) en locaties in stand te houden en deze vooral in kwalitatieve zin te versterken. Binnen de gemeente zijn diverse routes voor fiets, auto en paardrijden uitgezet. ! Verblijfsrecreatie Met betrekking tot de kleinschalige verblijfsrecreatie is door de gemeente een nieuwe beleidslijn opgesteld. In de beleidsnotitie “Openluchtrecreatie Heerenveen” wordt de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) uitgewerkt voor de specifieke situatie in de gemeente. De WOR, die overigens wordt afgeschaft, biedt ruimte voor kleinschalige vormen van kamperen. Behalve dat deze wet het wettelijk kader geeft voor de "reguliere" kampeerterreinen, zijn er vrijstellingsmogelijkheden voor "bijzondere" kampeervormen. In de beleidsnota heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld, dat het zogenaamde ontheffingskamperen (artikel 8 lid 2a) wordt toegestaan bij zowel boer als burger. Ten behoeve van deze vorm van kleinschalig kamperen wordt in het bestemmingsplan een algemene gebruiksbepaling opgenomen.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 115
Hieraan zijn wel enkele voorwaarden verbonden: ! er mogen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober niet meer dan 15 kampeermiddelen worden geplaatst; ! het kamperen is alleen toegestaan op of aangrenzend aan agrarische bouwpercelen of bestemmingsvlakken; ! er dient zorg te worden gedragen voor een goede erfbeplanting; ! het kamperen moet plaats vinden op minimaal 50 meter afstand van nabijgelegen (bedrijfs)woningen, agrarische bedrijven of niet-agrarische bedrijven; ! het kamperen moet plaatsvinden binnen maximaal 50 meter van de eigen (bedrijfs)woning. Bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen, bestaande uit kampeerterreinen en de twee terreinen met recreatiewoningen, zijn inbestemd. Voor recreatiewoningen is een regeling opgenomen die permanente bewoning zal uitsluiten. 6.5.5. Consumptieverkooppunten Het beleid ten aanzien van recreatie is gericht op het verbeteren van het toeristisch-recreatieve product van de gemeente. Onderdeel hiervan is dat het recreatief medegebruik van het landelijk gebied moet worden gestimuleerd. Eén van de mogelijkheden daartoe is het creëren van een goed netwerk van fiets- en wandelpaden. Een groot deel hiervan bestaat reeds. Langs deze routes bevindt zich echter vrijwel geen gelegenheid tot aankoop van consumpties. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente in 1995 de notitie “Consumptieverkooppunten Buitengebied” opgesteld. In deze notitie wordt aangegeven dat in nieuwe bestemmingsplannen binnen de woonbestemmingen en de agrarische bestemmingen een vrijstellingsmogelijkheid moet worden opgenomen zodat een gebruik ten behoeve van een bepaalde vorm van horeca toegestaan kan worden. Ten behoeve van de horeca mag naast, achter of in een woning of een boerderij een consumptieverkooppunt worden gerealiseerd. De vloeroppervlakte van dit consumptieverkooppunt mag niet groter zijn dan 10 m². Het accent van deze vorm van horeca komt, door de geringe toegestane oppervlakte aan bebouwing, te liggen op het terras. Dit terras mag maximaal 20 meter uit de woning of de boerderij gesitueerd zijn. Bovendien mag de ligging van het terras geen onevenredig hinder en overlast veroorzaken voor de bewoners van omliggende woningen. Alle boerderijen en woningen in het buitengebied komen voor deze vorm van horeca in aanmerking, behalve op de percelen die aan meer dan twee zijden grenzen aan bos of natuur. Op de betreffende percelen dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn. 6.5.6. Paardrijdbakken Bij zowel agrarische bedrijven alsook bij particuliere woningen in het landelijk gebied, worden in toenemende mate paardrijdbakken aangelegd.
Buro Vijn B.V.
blz 116
90-22-02
Waar het gaat om open manegebakken, is het van belang dat deze niet het straatbeeld gaan bepalen. Het aanleggen van paardrijdbakken is om die reden gekoppeld aan een vrijstelling, zodat het bestemmingsplan een preventieve werking kent. Om verder te voorkomen dat de bakken niet het straatbeeld gaan bepalen, moeten de paardrijdbakken een goede landschappelijke inpassing kennen en moet er worden voldaan aan milieueisen ten aanzien van geur- en stofhinder. Bovendien moeten ze worden aangelegd op het agrarisch bouwperceel of binnen een afstand van 100 meter van een woning, zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg. Daarbij moet een afstand van 30 meter in acht worden genomen ten opzichte van de bestemmingsgrens van de bestemming “Woondoeleinden”. Wat betreft het verlichten van de paardrijdbak zal van geval tot geval afgewogen moeten worden of verlichting op de betreffende locatie hinder veroorzaakt voor de omgeving. Zo zal er alleen vrijstelling voor bouwwerken ten behoeve van verlichting worden verleend wanneer er sprake is van een situatie die grenst aan een kern of aan een doorgaande verlichte weg. Vrijstelling zal niet worden verleend voor situaties die gelegen zijn in het echte buitengebied. De paardrijdbakken mogen uitsluitend hobbymatig worden gebruikt. Dat betekent dat er geen commerciële exploitatie mag plaatsvinden. In objectieve zin kan dat gerelateerd worden aan de hoeveelheid paarden. In de landbouwgegevens is aangegeven bij hoeveel paarden het hobbymatig houden van paarden wordt overschreden en er sprake is van een bedrijfsmatig houden van paarden. Die landbouwgegevens zullen gebruikt worden bij het bepalen van het hobbymatige gebruik. Daarnaast gaat het ook om het feitelijke gebruik. Hobbymatig gebruik betekent in objectieve zin een beperkt gebruik binnen de gezinssituatie. 6.5.7. Verkeer en infrastructuur Met betrekking tot het verkeer en de infrastructuur worden in eerste instantie geen grote wijzigingen voorzien die in het bestemmingsplan Buitengebied 2007 een regeling behoeven. Uitgangspunt is de bestaande (vaar)wegen, het waterstaatkundige hoofdsysteem (boezemwateren en hoofdwatergangen), bruggen, waterkeringen, paden, en dergelijke, planologisch te regelen. Verder kunnen ten behoeve van de verkeersveiligheid incidentele aanpassingen noodzakelijk zijn, zoals aanpassingen van kruispunten. Dergelijke kwalitatieve ingrepen zijn mogelijk gemaakt. In de agrarische gebieden is het van belang dat de landbouwwegen hun functie behouden en niet bestemd worden als recreatieve routes. 6.5.8. Zendmasten Het mobiele telefoonverkeer heeft in de afgelopen jaren een explosieve groei doorgemaakt en naar verwachting zal deze groei zich in de komende jaren verder voortzetten. Om de mobiele netwerken goed te laten functioneren, zijn operators druk doende een landelijk dekkend netwerk te ontwikkelen. Ook bij de gemeente Heerenveen is inmiddels een aantal bouwaanvragen voor zendmasten binnengekomen.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 117
Om deze aanvragen goed te kunnen beoordelen, is door de gemeente een notitie opgesteld waarin een afwegingskader wordt gegeven. De “Beleidsnotitie zendmasten Heerenveen” is op 1 oktober 2001 vastgesteld. In ruimtelijke zin is met name de locatie van de masten alsook hun aantal en hun hoogte relevant. Uitgangspunt voor het buitengebied is, dat zendmasten alleen zijn toegestaan langs de A7, de A32 en de Schoterlandseweg. Voor de situering geldt als voorwaarde, dat masten op of nabij aanwezige hoge obstakels (zoals hoogspanningsmasten, hoge bomen, voedersilo’s, etc.) moet worden geplaatst. In natuurgebieden en open landschappen zijn geen zendmasten toegestaan. Aan de uitgangspunten is een aantal algemene richtlijnen gekoppeld, die onder meer betrekking hebben op de maximale hoogte van masten en op het zoveel mogelijk gebruikmaken van bestaande masten en hoge bouwwerken. Om de bouw van zendmasten mogelijk te maken is in het bestemmingsplan een algemene vrijstellingsbevoegdheid opgenomen die een mast van ten hoogste 40 m mogelijk maakt. Daarnaast is een vrijstellingsbepaling opgenomen die het plaatsen van antennes op gebouwen mogelijk maakt. In de Beschrijving in Hoofdlijnen zijn toetsingscriteria en de hiervoor genoemde algemene richtlijnen opgenomen. 6.5.9. Windmolens De gemeente Heerenveen is door zijn ligging een gebied dat minder interessant is voor windenergie, wat onder meer blijkt uit het gegeven dat er op dit moment in het buitengebied van Heerenveen geen windmolens voorkomen. De gemeente is in principe wel voorstander van de toepassing van schone energie, waartoe ook windenergie behoort. Tegelijkertijd moet echter worden geconstateerd dat windenergie steeds meer een (financieel interessante) bedrijfstak is geworden, waarvoor veel interesse bestaat. Landschappelijk worden bovendien meer en meer de negatieve gevolgen ervaren van windmolens. In het voorliggende bestemmingsplangebied zijn geen windmolens aanwezig en in het plan worden ook geen mogelijkheden geboden tot het oprichten van windmolens. 6.5.10. Archeologie en monumenten Zoals aangegeven in paragraaf 2.6 is voor de provincie Fryslân de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. Deze kaart voorziet onder andere in gegevens over de reeds bekende archeologische waarden en monumenten in de provincie en in adviezen over welk onderzoek bij welke ingreep gewenst is. Gemeentelijk uitgangspunt ten aanzien van de reeds bekende archeologische waarden in de gemeente is dat deze planologisch beschermd dienen te worden. Indien de waarden reeds zijn aangewezen als monument in het kader van de Monumentenwet, is een planologische bescherming niet meer noodzakelijk. Hierop is het vergunningenregiem ex artikel 11 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.
Buro Vijn B.V.
blz 118
90-22-02
De overige bekende waardevolle terreinen worden door middel van een aanvullende bestemming specifiek beschermd. Via een aanlegvergunningstelsel worden een aantal activiteiten gekoppeld aan een vergunning ter bescherming van de voorkomende waarden. Daarnaast is in de voorschriften opgenomen dat alvorens gebruik gemaakt kan worden van de wijzigingsbevoegdheden tot het vergroten van een bouwperceel of het aanwijzen van een nieuw bouwperceel, moet worden nagegaan of er onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden in de grond. Bij eventuele vondsten zal een provinciaal archeoloog ingeschakeld moeten worden. Op deze manier wordt rekening gehouden met de te verwachten archeologische waarden in het plangebied. Ten aanzien van monumenten en beeldbepalende panden gelden de volgende uitgangspunten. Rijksmonumenten zijn, zoals reeds gezegd, beschermd op basis van de Monumentenwet. De beeldbepalende panden worden beschermd door de gemeentelijke Monumenten verordening op grond waarvan voor veranderingen een vergunning van B&W vereist is. De gemeente ziet daarom geen aanleiding om voor de bescherming van deze panden een aanlegvergunningenstelsel op te nemen. Ten aanzien authentieke boerderijen, die niet zijn aangewezen als beeldbepalend pand of Rijksmonument, geldt het uitgangspunt dat deze panden, vanwege de waarde van de bouwvorm voor het landschap, mogen worden herbouwd met handhaving van hoofdvorm en situering.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 119
7. PLANBESCHRIJVING 7. 1. Algemeen Het beleid en de uitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de voorschriften van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Het juridische systeem en de gelegde bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht. Daarbij moet nadrukkelijk worden gesteld dat dit hoofdstuk in samenhang met hoofdstuk 5 wordt gelezen, omdat in dit hoofdstuk enkel de juridische vertaling wordt beschreven van keuzes, die in het vorige hoofdstuk inhoudelijk zijn gemotiveerd. De planbeschrijving sluit ook aan op de voorschriften zelf, daar waar deze in de toetsingscriteria vaak al duidelijk aangegeven in welke gevallen een vrijstelling of een wijziging kan worden verleend. In de planbeschrijving worden deze duidelijke criteria niet onnodig herhaald. De planbeschrijving dient om die reden dan ook steeds in samenhang met de specifieke voorschriften te worden gelezen. 7. 2. Toelichting op het juridische systeem Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De wijze waarop deze regeling kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het bijbehorende Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). 7. 3. Toelichting op enkele algemene begrippen ! 10%-regeling Bij hoge uitzondering kan door middel van vrijstelling worden toegestaan dat van de bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages afgeweken wordt. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarbij het om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk wordt geacht en aantoonbaar is, dat in geringe mate van de gegeven maten moet worden afgeweken. ! Het begrip ’bestaand’ In de voorschriften wordt veelvuldig verwezen naar de bestaande situatie. Voor bouwwerken is dat de situatie op het moment van de eerste terinzagelegging van dit plan. Voor gebruik is dat het moment van het van kracht worden van het plan. Onder bestaande oppervlakte wordt tevens de ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde oppervlakte begrepen. De bestaande situatie herleidt de gemeente in de eerste plaats uit de gedane inventarisatie. Er is een inventarisatie verricht, waarbij op perceelsniveau is gekeken naar het type bebouwing, de omvang van de bebouwing en de gebruiksvormen en waarbij van alle panden foto’s zijn gemaakt.
Buro Vijn B.V.
blz 120
90-22-02
Bovendien beschikt de gemeente over recente luchtfoto’s vanwaar op schaal de bouwwerken, de percelen en de landschapselementen kunnen worden herleid. Daarnaast hanteert de gemeente het bouwvergunningenarchief, waarin alle perceelsgewijze bouwvergunningen zijn opgeslagen. Vanuit die gegevens kunnen bijvoorbeeld de afmetingen van bouwwerken worden bepaald. Ook de WOZ legt jaarlijks de perceelsgegevens vast. Tot slot is er nog het archief van de milieugegevens. Deze optelsom aan gegevens biedt een volledige en rechtszekere garantie om op een juiste wijze invulling te geven aan het begrip ‘bestaand’. ! Woonhuizen/recreatiewoningen/bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen Het onderscheid tussen de woonhuizen, als zijnde de hoofdgebouwen binnen de bestemmingen “Woondoeleinden”, recreatiewoningen en de bedrijfswoningen enerzijds en de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in fysieke zin uitsluitend gebaseerd op ruimtelijke aspecten, zoals de afmetingen, de situering en de bouwkundige ondergeschiktheid. De diverse begripsbepalingen zijn vanuit de ruimtelijke interpretatie opgezet en dienen ook als zodanig te worden gelezen. Bij het bepalen van het onderscheid wordt expliciet niet gekeken naar de functie van de ruimtes. Wel zijn er in de gebruiksbepalingen nadere regelingen opgenomen omtrent het toelaatbaar gebruik van de gebouwen. ! Soortbescherming Omdat er op voorhand niet kan worden ingeschat in hoeverre er binnen de planperiode gebruik gemaakt gaat worden van de vrijstellings- en wijzigingsmogelijkheden en ook niet op welke plaats deze zullen plaatshebben, is het niet mogelijk om op voorhand een sluitende uitvoerbaarheidstoets te doen in relatie tot de mogelijk benodigde ontheffingen op basis van de Floraen Faunawet. Het is onwenselijk om nu op voorhand op basis van een onderzoek aan te geven waar iets wel en waar iets niet kan. Daarbij moet worden gesteld, dat er een aantal verboden zijn gesteld en dat een aantal wijzigingen al wel zijn beperkt vanuit het gegeven dat nu met zekerheid al is te stellen dat die ontwikkelingen niet kunnen worden toegestaan. Voor het overige is een ecologisch onderzoek gedateerd en heeft over enkele jaren geen waarde meer. Vandaar dat er voor is gekozen om de uitvoerbaarheidstoets pas uit te voeren op het moment dat zich een daadwerkelijk verzoek tot vrijstelling of wijziging voordoet. Op dat moment kunnen alle actuele waarden worden betrokken in de afweging. Waarden die in de loop van de planperiode ter plaatse af of juist toe zijn genomen, kunnen dan worden meegewogen. Het is wenselijk om juist dan een onderzoek te doen en de toelaatbaarheid van een vrijstelling of een wijziging niet te baseren op een onderzoek van enkele jaren oud. Door het criterium ‘natuurlijke waarden’ op te nemen, wordt ook het aspect van soortbescherming daaronder begrepen. Datzelfde geldt ook voor de zaken die bij recht kunnen worden toegestaan. Ook in al die gevallen zal er steeds rekening worden gehouden met de soortbescherming en waar nodig zullen initiatiefnemers gewezen worden op de noodzaak van onderzoek of het verkrijgen van een ontheffing.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 121
7. 4. Toelichting op de algemene toetsingscriteria Binnen de vrijstelling- en wijzigingsbepalingen, alsmede in de nadere eisen worden algemene toetsingscriteria gebruikt. Om enig houvast te bieden bij de invulling van deze criteria, zijn deze hierna beschreven. Deze beschrijvingen dienen als leidraad bij de toetsing van het specifieke criterium teneinde duidelijk te maken wat er met het criterium wordt bedoeld en waarop het criterium betrekking heeft. De beschrijvingen zijn niet uitputtend bedoeld. Bebouwingsbeeld: Er dient ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld. Dit criterium wordt met het welstandsbeleid aangevuld voor zover dat op welstandshalve aspecten ziet. Er wordt in zijn algemeenheid gestreefd naar een landelijke bouwvorm. Daarbij kan in het buitengebied in het algemeen worden gedacht aan één tot anderhalve bouwlaag met kap. Bij afwijking van de maatvoeringseisen zal hierop worden gelet. Platte daken zullen slechts incidenteel worden toegestaan. Woonsituatie: Er dient ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en een redelijk uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy. Bij de toelaatbaarheid van een bouwwerk, werk of andere gebruiksvorm zal steeds de woonsituatie worden afgewogen tegen de noodzaak van de situering en maatvoering/omvang van het bouwwerk, werk of ander gebruik. Verkeersveiligheid: Er dient ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een verkeersveilige situatie. Met een aanpassing van de situering of afmeting van een bouwwerk, werk of ander gebruik kan een verkeersveiligere situatie worden bewerkstelligd. Sociale veiligheid: Er dient ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is. Milieusituatie: Er dient ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
Buro Vijn B.V.
blz 122
90-22-02
In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies er op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt. Gebruiksmogelijkheden: Er dient ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed. De toelaatbaarheid van een bouwwerk, werk of ander gebruik mag niet ten koste gaan van toelaatbare gebruiksvormen binnen andere bestemmingen. Landschappelijke waarden: Er dient ten aanzien van de plaats en de afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het tot-stand-brengen van de landschappelijke waarden van het buitengebied. Bij de invulling van dit criterium, met name waar het gaat om het bepalen van de landschappelijke waarden in een gebied, zal steeds de inhoud van het Landschapsbeleidsplan 2004 leidraad zijn. Natuurlijke waarden: Er dient ten aanzien van de plaats en de afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het tot-stand-brengen van de natuurlijke waarden van het buitengebied. Onder dit begrip valt steeds een onderzoek naar de soortbescherming op basis van de Flora- en Faunawet. Cultuurhistorische waarden: Er dient ten aanzien van de plaats en de afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het herstel van de cultuurhistorische waarden van het buitengebied. Archeologische waarden: Er dient ten aanzien van de plaats en de afmetingen van bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het herstel van de archeologische waarden van het buitengebied. Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 123
7. 5. Toelichting op de bijlagen bij de voorschriften Bij de voorschriften is een zevental bijlagen opgenomen, waarvan er vijf betrekking hebben op het toestaan van vormen van bedrijvigheid binnen verschillende bestemmingen. Ter verduidelijking is in onderstaande tabel een overzicht opgenomen. Bestemming / Volgnummer bijlage Woondoeleinden Woondoeleinden I, II, III, IV Woondoeleinden V Woondoeleinden VI Agrarisch gebied 1 Agrarisch gebied 2 Maatschappelijke doeleinden Agrarisch dienstverlenende bedrijven Agrarisch aanverwante bedrijven Kwekerijbedrijven Tuincentrum Bedrijfsdoeleinden – buiten de linten Bedrijfsdoeleinden – in de linten Horecadoeleinden Verblijfsrecreatieve doeleinden 2 Manege
Tabel 10:
1
3
X
X
X X X X X X X X X X X X X
X
4
5
6
7
8
X X X X
X X
X X
Overzicht bijlagen bij voorschriften
7. 6. Voorschriften per bestemming De voorschriften zijn als volgt ingedeeld: a. Doeleinden- of bestemmingsomschrijving Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. b. Bouwvoorschriften Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe toegestaan zijn en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden. c.
Vrijstelling van de Bouwvoorschriften
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bebouwingsbepalingen niet voldoende blijken te zijn. Daarom kunnen Burgemeester en Wethouders voor ondergeschikte aspecten binnen de bestemming vrijstelling verlenen van de bouwvoorschriften. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
Buro Vijn B.V.
blz 124
90-22-02
Er zal een terughoudend gebruik van deze vrijstellingen worden gemaakt, omdat uitgegaan wordt van het principe, dat de vrijstelling in beginsel bedoeld is in uitzonderingssituaties toe te worden gepast, tenzij het gaat om invulling van specifiek gemeentelijk beleid. d. Aanlegvergunningen Voor een aantal met name genoemde werken en werkzaamheden geldt een aanlegvergunningsplicht. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd nadat een vergunning van Burgemeester en Wethouders is verkregen. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik of wanneer het gaat om activiteiten die passen binnen het beheerplan (Natuurbeschermingswet), is geen aanlegvergunning vereist. De beleidskeuze ten aanzien van de hoofdfuncties (landbouw, bosbouw, natuur en landschap) en de toegevoegde functies in het buitengebied heeft consequenties ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten die uit oogpunt van de verschillende functies worden ondernomen. Bij de toetsing hiervan is het "evenredigheidsbeginsel" van toepassing. Dit houdt met name in dat bij de toetsing dient te worden beoordeeld of het positieve effect van de activiteit opweegt tegen de negatieve gevolgen voor de andere functies. Voor activiteiten die mogelijk in de Speciale Beschermingszone De Deelen gaan plaatsvinden, is wellicht eveneens een Natuurbeschermingswetvergunning nodig. De gemeente wil echter ook een eigen toets van die activiteiten doen in relatie tot de belangen, die niet worden getoetst in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning, zoals het recreatief medegebruik, de landschappelijke waarden en de overige natuurwaarden. Vandaar dat er een aantal activiteiten vergunningsplichtig is gesteld in dit bestemmingsplan, ondanks dat daarvoor mogelijk ook een Natuurbeschermingswetvergunning nodig is. Daarmee is er wel sprake van de noodzaak van twee vergunningen, maar kennen beide vergunningen een geheel ander toetsingskader, die de gemeente van belang vindt in stand te laten om tot goede afwegingen in het van internationaal belang zijnde natuurgebied te kunnen komen. Een algemene toestemming kan worden verleend, als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Dan kunnen alle werken en werkzaamheden in één keer worden toegestaan en is voor afzonderlijke activiteiten geen vergunning meer nodig. e. Specifieke gebruiksvoorschriften In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen genoemd, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt. Tevens zijn nadere beperkingen opgenomen voor de in de bestemming toegelaten en aan de basisfunctie ondergeschikte functies, zodat met inachtneming van die beperkingen de ondergeschiktheid gewaarborgd blijft.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
f.
blz 125
Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
Omdat van een aantal gebruiksvormen nu nog niet kan worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet, is een vrijstelling opgenomen. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen. De vrijstellingen op het gebruik zijn in de meeste gevallen instrumenten, die invulling geven aan specifiek gemeentelijk beleid. Bij de toepassing daarvan zijn de beleidsuitgangspunten dan ook van belang. In deze gevallen gaat het niet zozeer om uitzonderingsgevallen, maar meer om een instrument, dat de mogelijkheid biedt om belangen goed af te wegen, bij de invulling van het beleid. g. Wijzigingsbevoegdheden Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de voorschriften aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. Het kan een wijziging binnen een bestemming zelf betreffen, zoals het verwijderen van een aanduiding, of een wijziging van de ene bestemming in een andere. Deze wijzigingsbevoegdheden zien op de gebruikelijke, perceelsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden en veranderingen, die in de planperiode zijn te verwachten. Daarnaast zijn er ook wijzigingsbevoegdheden om gebiedsgericht tot wijzigingen te komen, zoals het wijzigen naar natuur of bos. h. Nadere eisen Onder dit kopje wordt aangegeven dat Burgemeester en wethouders, na afweging van een aantal criteria, nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Deze eisen kunnen echter alleen gesteld worden wanneer er ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming. i.
Overgangsbepaling
Het overgangsrecht ziet op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen. Daarnaast is er een mogelijkheid om volledige nieuwbouw te plegen. Dit is bedoeld om oude en slecht onderhouden bouwwerken te vervangen door een kleiner bouwwerk, waarmee in planologische en landschappelijke zin een winst wordt behaald.
Buro Vijn B.V.
blz 126
90-22-02
Alle bebouwing op een perceel dat onder de werking van het overgangsrecht valt en dat ooit met een bouwvergunning is geplaatst, mag eenmalig in zijn geheel worden vervangen tot maximaal 50% van de gezamenlijke omvang van die bebouwing. Illegaal aanwezige bouwwerken worden hierbij niet meegerekend, omdat daarmee ooit gepleegde illegale bouw alsnog wordt beloond met een herbouwrecht. Om ook tot een structurele verwijdering van gebouwen te komen, is een ondergrens van 200 m² onder het overgangsrecht vallende oppervlakte gesteld. 7. 7. Toelichting op de bestemmingen 7.7.1. Gebiedsbestemmingen Het betreft hier in hoofdzaak de onbebouwde bestemmingen met een hoofdfunctie in het buitengebied; landbouwgebieden, natuurgebieden en bosgebieden. Binnen de gebiedsbestemmingen komen belangrijke landschappelijke waarden voor, die beschermd moeten worden. Dit gebeurt vaak binnen de gebiedsbestemming zelf, zoals bijvoorbeeld in het geval van houtwallen en houtsingels. Daarnaast worden elementen met een specifieke verschijningsvorm of met een specifieke archeologische waarde apart bestemd. De waarden ervan zijn zódanig dat het specifiek beschermen ervan van belang is. Voor andere elementen is dat niet aan de orde. Het vastleggen ervan is vanwege de globaliteit en flexibiliteit voor dit soort gevallen niet nodig. Het gaat bijvoorbeeld om de volgende elementen: ! landbouwkundige elementen (een ontsluitingsweg van een agrarisch bedrijf); ! recreatieve elementen (een wandelpad of een picknickplaats); ! waterlopen met een agrarische functie; ! verscheidene landschapselementen (kleine beplantingselementen die zijn aangelegd in ruilverkavelingsverband). Het gaat hier om zaken die in hoofdzaak of zelfs uitsluitend dienst doen ten behoeve van de basisfuncties van het gebied. Uiteraard zullen de bestaande elementen gehandhaafd blijven. Een gericht aanlegvergunningenbeleid zal daarin voorzien. Door de globale opzet kunnen ook nieuwe elementen worden ingepast, voor zover ze verenigbaar zijn met de betreffende bestemming. De gebiedsbestemmingen worden hieronder toegelicht. ! Agrarisch gebied 1 (artikel 4) De landschappelijk open delen van de gemeente zijn bestemd als “Agrarisch gebied 1”. Het gaat om de open polders in het noorden van de gemeente, om een deel van de hoogveenontginning en om het gebied langs de Tjonger. De gronden zijn primair bestemd voor het grondgebonden agrarisch gebruik. Intensieve veehouderijen zijn toegestaan op díe gronden die als zodanig zijn aangeduid op de plankaart.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 127
Belangrijk doel binnen deze bestemming is het behoud van het open karakter van de gronden. De huidige landbouw in de gebieden waarborgt dit open karakter. Vandaar ook dat de grondgebonden landbouw alle ruimte krijgt om zich in de gebieden te ontwikkelen. Enkele teeltvormen, zoals houtteelt, fruitteelt, en andere opgaande teeltvormen, zijn vanwege de grote invloed op het open karakter verboden. Een andere belangrijk doel van de gronden is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtwallen en houtsingels, voor zover deze zijn aangegeven op de plankaart. Deze houtwallen en singels maken onderdeel uit van het kenmerkende overgangsgebied van het open landschap naar het meer besloten woudontginningenlandschap. Het behoud van deze geleidelijke overgang tussen verschillende landschapstypen bepaalt de kwaliteit van de omgeving. In de strijdig gebruiksbepaling is daarom als verbod de vernieling/aantasting van de aangeduide houtwallen en houtsingels opgenomen. Via een wijziging bestaat de mogelijkheid om een aanduiding te verwijderen dan wel aan te brengen, mits daartoe een landbouwkundige noodzaak bestaat, dan wel dat deze verwijdering plaatsvindt in het kader van een project dat wordt uitgevoerd om invulling te geven aan het Landschapsbeleidsplan. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het open landschap is nevengeschikt gesteld in de rangorde van de bestemming. De reden voor deze nevengeschiktheid is dat de landbouw in deze gebieden goed te verenigen is met het behoud van de karakteristieke open landschapstructuur en de daarmee samenhangende natuurlijke waarden. De beide functies versterken elkaar. Vandaar dat beide functies goed naast elkaar kunnen bestaan zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt van een goede landbouwkundige ontwikkeling en het behoud van het open landschap. Binnen de bestemming is een regeling opgenomen voor agrarische bouwpercelen, met daarbinnen gelegen bouwvlakken. De bouwvlakken zijn toegekend op basis van een persoonsgerichte inventarisatie, waarbij iedere agrariër afzonderlijk is benaderd met het verzoek gemotiveerd aan te geven op welke wijze en in welke omvang het bouwperceel moet worden toegekend, alsmede op basis van de gegevens van de afdeling Milieu van de gemeente. Daarbij is in beginsel uitgegaan van de tabel gehanteerd uit paragraaf 6.4.4.: ! volwaardige bedrijven hebben een bouwvlak gekregen van maximaal 1,5 ha. Daar waar een bestaand bedrijf reeds een grotere omvang heeft, is de grotere omvang ook toegekend; ! reële bedrijven hebben een bouwvlak gekregen van 0,5 tot 1,0 ha; ! nevenbedrijven hebben een bouwvlak gekregen dat kleiner is dan 0,5 ha. De aldus bepaalde grootte van de bouwvlakken binnen de bouwpercelen biedt voldoende ruimte voor de ontwikkeling van de agrarische bedrijven. Mocht er bij grote bedrijven de behoefte ontstaan aan een groter bouwperceel, dan bieden de voorschriften daar ruimte voor in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid.
Buro Vijn B.V.
blz 128
90-22-02
De bouwpercelen, met inbegrip van de daarbinnen gelegen bouwvlakken, kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid vergroot worden met maximaal 5000 m². Binnen de planperiode zal een bedrijf slechts eenmaal van deze geboden maximale ruimte gebruik kunnen maken. Wel is het mogelijk om in meerdere keren de 5000 m² te realiseren, maar het is niet mogelijk om gedurende de planperiode bijvoorbeeld tweemaal het bouwperceel met 5000 m² te vergroten. Doet zich een situatie voor waarbij deze ruimte onvoldoende is, dan zal middels een planherziening bekeken worden in hoeverre er aan een verdere verruiming van het bouwperceel en bouwvlak meegewerkt zal kunnen worden. Op dit moment kleinere bedrijven, die een bouwvlak toegekend hebben gekregen van minder dan 1 ha, mogen tot een maximum van 1,5 ha uitbreiden. Daarmee wordt een mogelijkheid geboden om op plekken waar nu bijvoorbeeld een rustende boer is gevestigd, alsnog opnieuw een volwaardig bedrijf de mogelijkheid wordt geboden zich vanaf een bestaand bouwperceel te ontwikkelen. De bouwpercelen en bouwvlakken die zijn gelegen rondom de Deelen krijgen een omvang die op dezelfde manier bepaald is als hierboven omschreven. De gemeente gaat er namelijk vanuit dat een vergroting van een bouwperceel geen nadelige invloed heeft op het natuurgebied. De bebouwing en de opslag ten behoeve van een agrarisch bedrijf zal binnen het bouwvlak op het aangeduide bouwperceel moeten worden gebouwd. Ten behoeve van een intensieve neventak wordt bij recht 1500 m² aan bebouwing toegestaan. Via een vrijstelling, die gebonden is aan een aantal ruimtelijke voorwaarden, kan dit worden vergroot tot 2500 m². Afhankelijk van de diersoort kan die oppervlakte worden beperkt, omdat er wel sprake moet blijven van ondergeschiktheid aan de grondgebonden agrarische bedrijvigheid (zie par. 6.4.4.). Voor bedrijven die op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding “bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” geldt geen maximale oppervlakte voor gebouwen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren of het telen van gewassen. Per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan. De maatvoering van de bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen en de bedrijfsgebouwen is opgenomen in een bouwschema. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goothoogte van 3,50 meter. Voor de bedrijfswoningen en de bijgebouwen is met name qua gebruiksmogelijkheden zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de mogelijkheden binnen de woonbestemmingen. Wel is er een standaardoppervlakte voor de woningen gekozen, die in verhouding staat tot de grote bedrijfsgebouwen op het perceel. Voor een vollediger beschouwing omtrent het wonen en de geboden gebruiksmogelijkheden, dient ook de planbeschrijving bij de bestemmingen “Woondoeleinden” te worden gelezen. Nieuwe torensilo’s zijn niet toegestaan binnen deze bestemming. Dit geldt eveneens voor het bouwen van ondersteunend glas en/of tunnelkassen.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 129
Er wordt geen aanleiding gezien om deze mogelijkheid aan de bedrijven in het open landschap toe te voegen, mede ook omdat er een negatieve werking van uit gaat op de landschappelijke waarden. Voor de opslag van mest is een drietrapsregeling opgenomen. In principe moeten mestsilo’s en overige silo’s op het bouwperceel worden gerealiseerd. Bij vrijstelling mogen mestsilo’s of mestbassins tot 750 m² ook direct aansluitend aan het bouwperceel worden gerealiseerd. Via een wijzigingsbevoegdheid wordt daarnaast de mogelijkheid geboden (alleen) mestsilo’s te realiseren van maximaal 2000 m². De reden voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is dat een mestsilo die groter is dan 750 m² volgens de gemeente een zwaardere afweging behoeft. Op het moment dat er geen sprake is van een bouwwerk is nog een vrijstelling op het gebruik opgenomen om ook in die gevallen de mestopslag buiten het bouwperceel mogelijk te maken. Voor een aantal werkzaamheden is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen om negatieve effecten ervan op de landschappelijke en natuurlijke waarden te voorkomen. Een van die werkzaamheden is het dempen of graven van sloten. Uit een ecologisch onderzoek is gebleken dat er in veel sloten belangrijke natuurlijke waarden aanwezig zijn. Veranderingen van sloten is dan ook aan een vergunning gebonden om steeds de toets aan de natuurwaarden te kunnen doen. Dit geldt overigens niet voor het veranderen van sloten ten behoeve van normaal agrarisch gebruik. Voor dergelijke activiteiten, waarbij gedacht moet worden aan het jaarlijks hekkelen van de sloten, hoeft geen vergunning te worden aangevraagd. In de onmiddellijke omgeving van ecologische verbindingszones en in gebieden met de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Natuurgebied” zal terughoudend worden omgegaan met het verlenen van aanlegvergunningen teneinde te voorkomen dat er onomkeerbare afbreuk wordt gedaan aan de gronden, zodat de beoogde natuurontwikkeling illusoir wordt. Het gebruik van de gronden ten behoeve van permanente bloembollenteelt is niet toegestaan. De wisselteelt van bloembollen is wel toegestaan, behalve binnen een afstand van 30 m van woonbestemmingen en verblijfsrecreatieve bestemmingen en in gebieden die zijn voorzien van de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid in bestemming Natuur”. De onderbouwing daarvoor is weergegeven in paragraaf 6.4.4. In het kader van het bieden van mogelijkheden aan agrariërs om hun bedrijf te verbreden is er een aantal vrijstellingen opgenomen. Ten eerste wordt logiesverstrekking als ondergeschikte tweede tak mogelijk gemaakt. De ruimtes voor de logiesverstrekking mogen niet in de bedrijfsgebouwen en/of vrijstaande bijgebouwen worden ondergebracht en dienen ondergeschikt te zijn aan het normale gebruik van de bedrijfswoning. Er mogen per agrarisch bedrijf maximaal 5 appartementen worden gerealiseerd. Daarnaast is er een vrijstelling opgenomen ten behoeve van productiegebonden detailhandel en consumptieverkooppunten. Beide activiteiten zijn gebonden aan een aantal voorwaarden. Ook is mestvergisting mogelijk. Daaromtrent is in paragraaf 6.4.4. meer uitgebreid ingegaan. De criteria in de diverse bepalingen geven reeds duidelijk de beperkingen en de reikwijdtes aan.
Buro Vijn B.V.
blz 130
90-22-02
Als laatste kan de vrijstelling worden genoemd die de aanleg van een paardrijdbak mogelijk maakt. Binnen het gebied, dat op de kaart is voorzien van de aanduiding “externe invloedszone De Deelen”, mogen geen sloten worden gedempt. Ook is een aantal ontwikkelingen binnen dit gebied niet mogelijk, zoals nieuwe bouwpercelen, mestopslag buiten de agrarische bouwpercelen, nieuwe paden en nieuwe aanleggelegenheden. Eén en ander is vastgelegd vanwege de waarde van deze agrarische gronden als foerageergebied voor een aantal vogelsoorten en het zoveel mogelijk tegengaan van mogelijk verstorende activiteiten in het belang van het instandhouden van de ecologische waarden van het gebied De Deelen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om op de kaart een nieuw bouwperceel voor een intensief veehouderijbedrijf aan te brengen. Deze wijzigingsbevoegdheid zal alleen worden toegepast ten behoeve van de verplaatsing van een bestaand bedrijf, indien er door de verplaatsing een betere milieusituatie ontstaat. Er zijn enkele wijzigingsbevoegdheden die het mogelijk maken om bouwpercelen aan te passen aan een gewijzigde bedrijfsvoering of aan een andere situering van bebouwing, waardoor ook het bouwperceel kan worden aangepast. De wijzigingsbevoegdheid waarborgt dat de belangen, die zich in de directe omgeving van een bouwperceel voordoen, daarbij goed kunnen worden afgewogen. De bestemming “Agrarisch gebied 1” kan op twee manieren gewijzigd worden in de bestemming “Natuurgebied”. Ten eerste door middel van een locatiegebonden wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de gebieden die zijn aangewezen in het kader van het Programma Beheer. De wijziging zal niet eerder plaatsvinden dan nadat de betreffende gronden voor natuurontwikkeling ook daadwerkelijk zijn aangekocht. De ligging van deze gebieden is reeds bekend, waardoor gekozen kan worden voor een locatiegebonden wijzigingsbevoegdheid. Ten tweede door middel van een algemene wijzigingsbevoegdheid die betrekking heeft op gronden die gebruikt worden voor de afronding van natuurgebieden, als invulling van particulier natuurbeheer of die liggen in een traject van een ecologische verbindingszone. De ligging van deze gebieden is nog niet bekend en om die reden is gekozen om deze wijzigingen naar natuur mogelijk te maken door middel van een algemene wijzigingsbevoegdheid. Ook kan de bestemming worden gewijzigd in de bestemming “Bosgebied”. Het gaat daarbij om permanente boslocaties en niet om houtteelt, omdat dat als gewone agrarisch teelt wordt gezien. Tot slot is er nog een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van functiewijziging van agrarisch bedrijven, zoals die zich voordoet bij vrijkomende agrarische bedrijven. De bestemming kan bijvoorbeeld gewijzigd worden in een woonbestemming of in “Bedrijfsdoeleinden”. De bestemmingswijziging naar “Woondoeleinden I” kan daarnaast ook betrekking hebben op een invullocatie. Al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw wordt op basis van de notitie “Burgerwoningbouw in het buitengebied” meegewerkt aan een verdere invulling van enkele delen van de linten. Er zijn nog enkele locaties die ingevuld kunnen worden.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 131
De wijzigingsbevoegdheid geeft hiertoe de mogelijkheid. Daarnaast kunnen ook de bestemmingsvlakken van woonbestemmingen worden vergroot op het moment dat burgers hun tuinen uitbreiden in het vrijkomende agrarisch gebied. ! Agrarisch gebied 2 (artikel 5) De overwegende hoogveenontginningen en de woudontginningen zijn onder deze bestemming gebracht. Vanwege het landschappelijk meer besloten karakter is de bestemming onderscheiden van “Agrarisch gebied 1”. De landbouwkundige ontwikkelingen zijn vrijwel geheel gelijk als in de bestemming “Agrarisch gebied 1”. Verwezen wordt dan ook naar hetgeen daar is gesteld. Hierna zullen enkel de verschillen worden aangegeven en beschreven. In het besloten landschap is het juist ter bescherming van het landschap en de natuur van belang om deze aspecten nevengeschikt te stellen aan het agrarisch gebruik van de gronden, omdat het in deze gebieden meer voor de hand ligt dat een zich ontwikkelende landbouw conflicteert met de instandhouding van de beslotenheid van het landschap. Daarmee is ten behoeve van de ontwikkeling van de landbouw steeds een afweging nodig in relatie tot de waarden van het landschap. Hier hoeft het dus niet per se zo te zijn dat beide de landbouw en het landschap en de natuur elkaar aanvullen en versterken. De nevengeschiktheid kent binnen deze bestemming dan ook een andere betekenis. Het behoud van de houtwallen en houtsingels, voor zover deze zijn aangegeven op de plankaart door middel van een aanduiding, is eveneens een primair doel van de gronden binnen deze bestemming. In de strijdig gebruiksbepaling is als verbod de vernieling/aantasting van de aangeduide houtwallen opgenomen. Via een wijziging bestaat de mogelijkheid om een aanduiding te verwijderen dan wel aan te brengen, mits daartoe een landbouwkundige noodzaak bestaat, dan wel dat deze verwijdering plaatsvindt in het kader van een project dat wordt uitgevoerd om invulling te geven aan het Landschapsbeleidsplan. Daar komt bij dat binnen het agrarisch gebied dat valt onder deze bestemming ook een aanzienlijke hoeveelheid woonbestemmingen voorkomt. Ook het belang van de woonsituatie dient in acht te worden genomen bij de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw. Deze beslotenheid biedt meer mogelijkheden als het gaat om toegestane teeltvormen. In dit landschap conflicteren opgaande teelten minder snel, zodat in deze bestemming ruimte is voor houtteelt en andere opgaande teeltvormen. Binnen de bestemming is dezelfde regeling opgenomen voor de grootte van agrarische bouwpercelen en bouwvlakken als in de bestemming “Agrarisch gebied 1”. Het is echter in “Agrarisch gebied 2” niet mogelijk gemaakt om nieuwe agrarische bouwpercelen voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven op de kaart te zetten. Mocht er bij grote bedrijven de behoefte ontstaan aan een groter bouwperceel, dan bieden de voorschriften daar ruimte voor in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid. De bouwpercelen kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid vergroot worden met maximaal 5000 m².
Buro Vijn B.V.
blz 132
90-22-02
Per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan. De maatvoering van de bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen en de bedrijfsgebouwen is opgenomen in een bouwschema. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goothoogte van 3,50 meter. Voor de bedrijfswoningen en de bijgebouwen is met name qua gebruiksmogelijkheden zoveel mogelijk aansluiting gezicht bij de mogelijkheden binnen de woonbestemmingen. Wel is er een standaardoppervlakte voor de woningen gekozen, die in verhouding staat tot de grote bedrijfsgebouwen op het perceel. Voor een vollediger beschouwing omtrent het wonen, dient ook de planbeschrijving bij de bestemmingen “Woondoeleinden” te worden gelezen. Ten behoeve van een intensieve neventak wordt bij recht 1500 m² aan bebouwing toegestaan. Via een vrijstelling, die gebonden is aan een aantal ruimtelijke voorwaarden, kan dit worden vergroot tot 2500 m². Afhankelijk van de diersoort kan die oppervlakte worden beperkt, omdat er wel sprake moet blijven van ondergeschiktheid aan de grondgebonden agrarische bedrijvigheid (zie par. 6.4.4.). Voor de opslag van mest is een drietrapsregeling opgenomen. Verwezen wordt naar de toelichting bij “Agrarisch gebied 1”. Voor een aantal werkzaamheden is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen om negatieve effecten ervan op de landschappelijk en natuurlijke waarden te voorkomen. In de onmiddellijke omgeving van ecologische verbindingszones en in gebieden met de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Natuurgebied” zal terughoudend worden omgegaan met het verlenen van aanlegvergunningen. In het kader van het bieden van mogelijkheden aan agrariërs om hun bedrijf te verbreden is er een aantal vrijstellingen opgenomen. Ook hierbij geldt dat er geen verschil is met “Agrarisch gebied 1”. Verwezen kan worden naar de beschrijving onder die bestemming. In tegenstelling tot de bestemming “Agrarisch gebied 1” is wel de aanplant van bomen en houtgewas toegestaan. Daarvoor is de volgende regeling van kracht. Voor aanplant van bosjes en dergelijke tot 1 ha is een aanlegvergunning vereist. Deze bosaanplant, al dan niet in de vorm van tuinen, is mogelijk en wordt gezien als een klein landschapselement, echter de gemeente wil wel een afweging maken in relatie tot het Landschapsbeleidsplan. Permanente aanleg van bos boven de 1 ha moet via een wijziging, omdat de omvang dan zodanig wordt dat een positieve bestemming gerechtvaardigd is. De gronden worden dan omgezet in de bestemming “Bosgebied”. Houtteelt of andere opgaande teeltvormen als agrarische gebruiksvorm boven de 100 m² is aanlegvergunningplichtig, opnieuw om een afweging te kunnen maken in relatie tot de invloed op het landschap, maar bijvoorbeeld ook op nabijgelegen woonpercelen of andere agrarische percelen. De 100 m² hoeft niet per sé een aaneengesloten gebied te zijn, maar de teelt moet zich wel manifesteren als een bij elkaar behorend geheel. Dit om te voorkomen dat er meerdere oppervlaktes kleiner dan 100 m² worden aangelegd om de vergunningplicht te ontlopen.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 133
Ook de wijzigingsbevoegdheden sluiten aan bij “Agrarisch gebied 1”, zodat voor uitleg daarover eveneens naar de beschrijving van die bestemming wordt verwezen. De gronden die eenmaal per jaar worden gebruikt voor de Flaijelfeesten zijn binnen deze bestemming aangeduid. De gronden mogen maximaal drie aaneengesloten weken per jaar worden gebruikt voor het genoemde evenement. ! Natuurgebied (artikel 6) De natuurgebieden in het plangebied vallen onder de bestemming “Natuurgebied”. Het primaire doel binnen de bestemming is het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de verschillende gebieden. Aangezien het natuurgebied De Deelen is aangewezen als Natura 2000-gebied onderscheidt dit gebied zich van de overige natuurgebieden. Om die reden is een aanduiding opgenomen om bij de afweging van belangen rekening te kunnen houden met de speciale status van dit gebied. In principe is de provincie bevoegd gezag in dit gebied, maar dat gezag beperkt zich tot de instandhoudingsdoelstelling van de Speciale Beschermingszone en de invloed van activiteiten op die doelstelling. De gemeente wil activiteiten ook nog in een breder kader afwegen, zodat een aantal activiteiten ook in rond en dit gebied onder een gemeentelijke vergunning zijn gebracht. Ten behoeve van het beheer zijn beheersgebouwen toegestaan, voor zover deze zijn aangeduid op de plankaart. Het bij De Deelen aanwezige parkeerterrein, de observatiehutten en botenhuizen zijn meegenomen in de bestemming. Dat geldt eveneens voor de observatietoren bij het Katlijker Schar. Voor de verschillende gebouwen en bouwwerken is een aantal bebouwingsbepalingen opgenomen. Binnen de bestemming is een op het natuur- en landschapsbeheer afgestemd agrarisch gebruik toegestaan. Om te voorkomen dat de waarden van de natuurgebieden worden verstoord is een aantal activiteiten gebonden aan een aanlegvergunning en zijn er met name in De Deelen een aantal gebruiksverboden opgenomen. ! Bosgebied (artikel 7) De bosgebieden in het plangebied vallen onder de bestemming “Bosgebied”. De gronden zijn primair bestemd voor bosbouw en voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden. Dagrecreatief en educatief medegebruik van de bossen wordt binnen deze bestemming toegestaan. Via een vrijstelling mag per aaneengesloten bosareaal van minimaal 10 ha één beheersgebouw worden gebouwd. Binnen een nieuw bosgebiedje nabij de “landschapscamping” aan de Kromhoutsreed is middels een aanduiding “parkeerterrein” een parkeerplaats ten behoeve van de camping mogelijk gemaakt. 7.7.2. Overige bestemmingen ! Woondoeleinden I t/m IV (artikel 8 t/m11) De bestemming “Woondoeleinden” heeft betrekking op de bestaande woonhuizen met hun aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Buro Vijn B.V.
blz 134
90-22-02
Bijbehorende erven, tuinen en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht. Binnen “Woondoeleinden I” vallen de woonhuizen die in de notitie “Burgerwoningbouw in het Buitengebied” zijn ondergebracht in een aantal, op een kaart vastgelegde linten. Binnen “Woondoeleinden II” vallen alle woonhuizen die zijn gelegen in “Agrarisch gebied 1” en niet vallen onder de specifieke woonbestemmingen van “Woondoeleinden I, V of VI”. Binnen “Woondoeleinden III” vallen alle woonhuizen die zijn gelegen in “Agrarisch gebied 2” en niet vallen onder de specifieke woonbestemmingen van “Woondoeleinden I, V of VI”. Binnen “Woondoeleinden IV” vallen vervolgens alle woonhuizen die met twee of meer bestemmingsgrenzen grenzen aan de bestemming “Natuurgebied” of “Bosgebied”. Ondergeschikt aan de woonfunctie zijn aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. De bedrijfsoppervlakte mag dan echter niet meer bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, en mag niet groter zijn dan 50 m². In de bebouwingslinten wordt meer ruimte geboden voor vormen van bedrijvigheid dan bij de overige woningen in het buitengebied, omdat deze linten zich van oudsher karakteriseren door de vele bedrijvigheid. Dit onderscheid wordt op de plankaart aangegeven door middel van de aanduiding “kleinschalige bedrijven toegestaan”. Detailhandel is alleen toegestaan wanneer de gronden zijn voorzien van de aanduiding “detailhandel toegestaan”. De omvang van de bedrijvigheid wordt beperkt door geen extra bouwmogelijkheden te bieden voor de bedrijvigheid. Binnen de oppervlaktes voor hoofd- en bijgebouwen moet de bedrijvigheid worden uitgeoefend. De agrarische hobbyactiviteiten mogen geen bedrijfsmatige omvang krijgen. Agrarische bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen als strijdig gebruik. De omslag van hobbymatig naar bedrijfsmatig kan mede worden afgeleid uit de tabel in paragraaf 6.4.4 en de daarbij aangegeven criteria. In de directe omgeving van agrarische bedrijven zijn de woonpercelen voorzien van de aanduiding “geen milieuhindergevoelige bebouwing toegestaan”. Deze aanduiding moet voorkomen dat woningen dichter naar de agrarische bedrijven toe gebouwd worden, waardoor een agrarisch bedrijf aan strengere milieueisen moet voldoen. De woonhuizen kunnen dus wel uitgebreid worden, maar dan van het agrarisch bedrijf af. Op het moment dat een agrarisch bedrijf stopt, dan wel er verplaatsing van milieubelastende bedrijfsgebouwen plaatsvindt, kan de aanduiding ook met een wijziging van de kaart worden verwijderd. Per bestemmingsvlak mag één woonhuis worden gebouwd. De oppervlakte van de woonhuizen is gedifferentieerd naar gebied, zoals in hoofdstuk 6 is beschreven. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 100 m² bedragen. Door middel van een vrijstelling kan dit vergroot worden naar 150 m².
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 135
Deze vrijstelling kan worden verleend als er voldoende ruimte is voor een dergelijke oppervlakte aan bijgebouwen, er een goede verhouding blijft bestaan tussen het hoofdgebouw en de bijgebouwen, uitgedrukt in afmetingen en situering, en er een aantoonbare duurzame behoefte is om de bijgebouwen te realiseren. Voor de aanleg van een paardrijdbak is een vrijstelling nodig. Het is in beginsel verboden om een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken, zoals afschermende hekwerken en verlichting aan te leggen. De reden hiervoor en de criteria met betrekking tot de verlichting zijn in hoofdstuk 6 reeds beschreven. Via een vrijstelling is het toegestaan dat gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen gebruikt worden voor logiesverstrekking. Ook hier geldt evenals bij de beroepen en bedrijven aan huis, dat er sprake moet zijn van ondergeschiktheid aan de woonfunctie. Dit is ook hier uitgedrukt in een percentage van het vloeroppervlak. Eveneens door middel van een vrijstelling is detailhandel toegestaan, mits het gaat om productiegebonden detailhandel die verbonden is aan een bedrijf of beroep bij een woning, alsmede consumptieverkooppunten. Vestiging zal in de bestaande bebouwing moeten plaatsvinden en bij de detailhandel moet het gaan om detailhandel met een ondergeschikt karakter en een lokaal verzorgingsgebied. Om te voorzien in de mogelijkheid een voormalig agrarisch bedrijf met een woonbestemming opnieuw te gaan gebruiken als agrarisch bedrijf kan de bestemming “Woondoeleinden” gewijzigd worden in de bestemming “Agrarisch gebied 1 of 2”. In een dergelijk geval zal de aanduiding “bouwperceel” worden aangebracht. Hierbij zullen dezelfde criteria gelden als voor nieuwe bouwpercelen binnen de agrarische bestemmingen. ! Woondoeleinden V (voormalige boerderijpanden) (artikel 12) Voor deze bestemming geldt hetzelfde als hiervoor is gezegd, met uitzondering van de oppervlakteregeling voor hoofdgebouwen. Alle voormalige boerderijpanden met een grotere oppervlakte dan 200 m² zijn voorzien van deze bestemming. Voor deze panden geldt een specifieke herbouwregeling, die er op is gericht om het karakteristiek van de vorm en grootte voor het landschap te bewaren. Binnen enkele kleine marges is herbouw alleen mogelijk overeenkomstig de bestaande afmetingen. Op het moment dat die herbouw niet haalbaar is, kan de bestemming worden gewijzigd naar een andere woonbestemming. Op dat moment mag het woonhuis niet groter zijn dan de maximale afmeting binnen die betreffende bestemming. Meer uitgebreid is daar in hoofdstuk 6 op ingegaan. Qua gebruiksmogelijkheden is de bestemming vergelijkbaar met de woonbestemmingen 1 tot en met 4. Voor de kleinschalige bedrijven is de afwijking opgenomen, dat deze, gezien de veelal aanwezige schuurgedeelten in het hoofdgebouw, ook in het hoofdgebouw gevestigd mogen worden. ! Woondoeleinden VI (artikel 13) Deze bestemming is van toepassing op die percelen, waar in het verleden medewerking is verleend aan de vestiging van een bedrijf binnen de toenmalige regeling van het bestemmingsplan.
Buro Vijn B.V.
blz 136
90-22-02
In het voormalige bestemmingsplan bestond nog de mogelijkheid om ten behoeve van bedrijvigheid extra bouwmogelijkheden te bieden. Deze bedrijven overstijgen qua bedrijfsruimte hetgeen nu bedrijfsmatig bij het wonen wordt toegestaan, om welke reden de percelen van een aparte bestemming zijn voorzien. De bedrijvigheid is specifiek benoemd en qua oppervlakte vastgelegd op de huidige omvang. Daarmee zijn de percelen van een passende bestemming voorzien. Voor het overige is de bestemming vergelijkbaar met de woonbestemmingen 1 tot en met 4. ! Maatschappelijke doeleinden (artikel 14) De scholen, kerken en begraafplaatsen in het plangebied vallen onder de bestemming “Maatschappelijke doeleinden”. Dit geldt eveneens voor het museum bij het Tripgemaal, de motorclub langs de A32 en het dorpshuis van Jubbega-Schurega en Hoornsterzwaag. De gebouwen zijn conform de bestaande situatie inbestemd. De oppervlakte van de bestaande gebouwen mag door middel van een vrijstelling worden uitgebreid met 10% bij die voorzieningen die zijn gelegen buiten de bebouwingslinten. In de bebouwingslinten mogen de voorzieningen met 25% worden uitgebreid. Detailhandel en horeca zijn niet toegestaan. Voor de bedrijfswoningen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden vrijwel dezelfde mogelijkheden als binnen de woonbestemmingen. ! Agrarisch dienstverlenende bedrijven (artikel 15) De agrarisch dienstverlenende bedrijven zoals loonbedrijven vallen onder de bestemming “Agrarisch dienstverlenende bedrijven”. Binnen de bestemming is een bedrijfswoning toegestaan met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. De bedrijven zijn conform de bestaande situatie inbestemd en krijgen de mogelijkheid hun bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen uit te breiden met 25%. Voor de bedrijfswoningen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden vrijwel dezelfde mogelijkheden als binnen de woonbestemmingen. Bij functiewijziging is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen om in te kunnen spelen op de verandering. Deze wijzigingsbevoegdheden spreken voor zich. ! Agrarisch aanverwante bedrijven (artikel 16) De bijzondere paardenhouderijen, dierenopvangvoorzieningen, en dergelijke zijn bestemd als “Agrarisch aanverwante bedrijven”. Binnen deze bedrijven worden geen dieren gehouden ten behoeve van de productie, maar de bedrijven zijn vanwege het bedrijfsmatig houden van dieren wel duidelijk gelieerd met de landbouw en het buitengebied. Binnen de bestemming is een bedrijfswoning toegestaan met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. De bedrijven zijn conform de bestaande situatie inbestemd en krijgen de mogelijkheid hun bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen uit te breiden met 25%.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 137
Voor de bedrijfswoningen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden vrijwel dezelfde mogelijkheden als binnen de woonbestemmingen. Er is een vrijstelling opgenomen voor het uitoefenen van kleinschalige manegeactiviteiten, omdat dergelijke activiteiten gebruikelijk zijn binnen de paardenhouderijen. Hierbij dient het horecavloeroppervlakte echter wel beperkt te blijven tot 50 m². Bij functiewijziging is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen om in te kunnen spelen op de verandering. Deze wijzigingsbevoegdheden spreken voor zich. Als ondergeschikte tweede tak wordt de exploitatie van logiesverstrekking mogelijk gemaakt bij een agrarisch aanverwant bedrijf. De ruimtes voor logiesverstrekking mogen niet in de bedrijfsgebouwen en/of vrijstaande bijgebouwen worden ondergebracht en dienen ondergeschikt te zijn aan het normale gebruik van de bedrijfswoning. Er mogen per agrarisch bedrijf maximaal 5 appartementen worden gerealiseerd. ! Kwekerijbedrijven (artikel 17) De kwekerijbedrijven in het plangebied zijn bestemd als “Kwekerijbedrijven”. Onder deze bestemming vallen de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de kwekerijbedrijven en de detailhandel in planten, struiken en bomen en aanverwante artikelen. De detailhandel mag maximaal 10% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen in beslag nemen, met een maximum van 100 m². De bedrijven zijn conform de bestaande situatie inbestemd en krijgen de mogelijkheid hun bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen uit te breiden met 25%. Via een wijziging kan een bedrijfswoning worden gerealiseerd daar waar op dit moment nog geen woning aanwezig is. Deze wijziging kan alleen worden toegepast als er sprake is van een volwaardig en duurzaam bedrijf, waarbij de bedrijfsopzet zodanig moet zijn dat het bedrijf ook op de langere termijn perspectief heeft. Voor de bedrijfswoningen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden vrijwel dezelfde mogelijkheden als binnen de woonbestemmingen. Bij functiewijziging is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen om in te kunnen spelen op de verandering. Deze wijzigingsbevoegdheden spreken voor zich. Als ondergeschikte tweede tak wordt de exploitatie van logiesverstrekking mogelijk gemaakt bij een kwekerijbedrijf. De ruimtes voor logiesverstrekking mogen niet in de bedrijfsgebouwen en/of vrijstaande bijgebouwen worden ondergebracht en dienen ondergeschikt te zijn aan het normale gebruik van de bedrijfswoning. Er mogen per agrarisch bedrijf maximaal 5 appartementen worden gerealiseerd. ! Tuincentrum (artikel 18) De bestemming “Tuincentrum” ligt op de tuincentra in het plangebied. Hieronder vallen de gebouwen ten behoeve van een tuinbouwbedrijf, waaronder kassen, en de bijbehorende detailhandel in struiken, planten, bomen en dergelijke. Per tuincentrum is een bedrijfswoning toegestaan die een maximale oppervlakte heeft van 120 m².
Buro Vijn B.V.
blz 138
90-22-02
Voor de bedrijfswoningen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden vrijwel dezelfde mogelijkheden als binnen de woonbestemmingen. De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en de kassen zal maximaal de bestaande oppervlakte mogen bedragen. Onder bestaande oppervlakte wordt tevens de ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde oppervlakte begrepen. Bij vrijstelling krijgen de bedrijven de mogelijkheid hun bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen uit te breiden met 25%. Bij functiewijziging is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in te kunnen spelen op de verandering. Deze wijzigingsbevoegdheid spreekt voor zich. ! Bedrijfsdoeleinden (artikel 19) De bestemming “Bedrijfsdoeleinden” ligt op de niet-agrarische bedrijven in het buitengebied. Binnen de bestemming zijn bedrijven toegestaan die vallen in milieucategorie 1 en 2 alsmede bedrijven die genoemd zijn in bijlage 5 van de voorschriften bij het volgnummer dat in het bestemmingsvlak is aangegeven. In die gevallen gaat het om bedrijven die worden begrepen in de milieucategorie 3 of hoger. Bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven kunnen via een vrijstelling worden toegestaan, omdat daarmee de milieubelasting gelijk blijft. De bedrijven zijn conform de bestaande situatie inbestemd. De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen zal per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, tenzij de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “specifieke oppervlakteregeling 1”. In die gevallen mag de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bij recht met 190 m² worden vergroot. Voor de bedrijven die zijn aangegeven op de plankaart met de aanduiding “oppervlakteregeling” geldt dat door middel van een vrijstelling een uitbreiding van 10% kan plaatsvinden. De bedrijven die niet zijn voorzien van deze aanduiding en die zijn gelegen in de bebouwingslinten, mogen uitbreiden met 25%. In beide gevallen geldt wel een maximum oppervlakte, die niet mag worden overschreden, om te voorkomen dat er grootschalige bedrijvigheid ontstaat. Door middel van een andere vrijstelling is voor een bepaalde locatie een vaste uitbreidingsmaat vastgesteld. Deze locatie is aangegeven op de plankaart met de aanduiding “specifieke oppervlakteregeling 1”. Detailhandel is toegestaan wanneer de bedrijven op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding “detailhandel toegestaan”. Het mag dan alleen gaan om detailhandel die direct gerelateerd is aan de bedrijfsactiviteiten die ter plaatse worden uitgeoefend. Daar waar een tankstation aanwezig is, is de plankaart voorzien van de aanduiding “verkooppunt van motorbrandstoffen toegestaan”. In een enkel geval vindt daarbij ook verkoop van LPG plaats. Op de plankaart zijn veiligheidszones weergegeven.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 139
Binnen deze zones mogen geen risicogevoelige bouwwerken worden gebouwd. Voor de bestaande risicogevoelige bouwwerken heeft dit geen gevolgen. Bij de bedrijven is een bedrijfswoning van maximaal 120 m² toegestaan, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “geen bedrijfswoning toegestaan”. Voor de bedrijfswoningen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden vrijwel dezelfde mogelijkheden als binnen de woonbestemmingen. Bij functiewijziging is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen om in te kunnen spelen op de verandering. Deze wijzigingsbevoegdheden spreken voor zich. ! Horecadoeleinden (artikel 20) De horecavoorzieningen in het plangebied vallen onder de bestemming “Horecadoeleinden”. Binnen de bestemming mogen de gebouwen gebruikt worden ten behoeve van horecabedrijven, niet zijnde een bar of een bardancing. De horecavoorzieningen zijn conform de bestaande situatie inbestemd en mogen qua oppervlakte met maximaal 10% uitbreiden voor die voorzieningen die zijn gelegen buiten de bebouwingslinten. Binnen de bebouwingslinten mogen de bedrijven met 25% worden uitgebreid. De gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden. Bij iedere horecavoorziening is een bedrijfswoning toegestaan van maximaal 120 m². Voor de bedrijfswoningen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden vrijwel dezelfde mogelijkheden als binnen de woonbestemmingen. Bij functiewijziging is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in te kunnen spelen op de verandering. Deze wijzigingsbevoegdheid spreekt voor zich. ! Verblijfsrecreatieve doeleinden 1 (artikel 21) De bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden I” ligt op de twee terreinen met recreatiewoningen. De recreatiewoningen en de daarbijbehorende aangebouwde bijgebouwen vallen onder deze bestemming, evenals de gebouwen ten behoeve van de sanitaire voorzieningen en onderhoud en beheer. Specifiek per terrein zijn beperkingen en mogelijkheden afgestemd op de specifieke ontwikkeling van de beide terreinen. Zo mogen op het terrein in Katlijk bijvoorbeeld geen bijgebouwen, en mag er op het terrein bij Bontebok geen gebouw ten behoeve van onderhoud en beheer worden gebouwd De oppervlakte van een recreatiewoning zal maximaal 50 m² zijn, tenzij op de kaart een typeaanduiding staat vermeld. Type A mag maximaal 60 m² en type B maximaal 55 m². De oppervlakte van de met dakoverstekken overdekte ruimte bij een recreatiewoning, met uitzondering van een recreatiewoning die op de kaart is voorzien van een type-aanduiding A of B waarbij geen dakoverstekken zijn toegestaan, mag ten hoogste 15 m² zijn. Alleen op het terrein te Katlijk mag zoals gezegd een gebouw voor onderhoud en beheer worden gebouwd, omdat op dat terrein geen bijgebouwen bij de recreatiewoningen zijn toegestaan.
Buro Vijn B.V.
blz 140
90-22-02
De oppervlakte van een gebouw ten behoeve van de sanitaire voorzieningen en onderhoud en beheer zal in dat geval maximaal 50 m² zijn. De bergingen bij de recreatiewoningen op het terrein te Bontebok mogen maximaal 5 m² bedragen. De recreatiewoningen mogen niet permanent worden bewoond. Het is niet toegestaan de 10 meter brede, terreinafschermende groenstrook om het terrein te Bontebok te verwijderen of deze zodanig aan te tasten dat daarmee de afscheidende functie teloor gaat. ! Verblijfsrecreatieve doeleinden 2 (artikel 22) De twee campings in het plangebied vallen onder de bestemming “Verblijfsrecreatieve doeleinden II”. Het gaat om de camping aan de Oldeberkoperweg bij de Tjonger en de camping behorende bij het pannenkoekenrestaurant aan de Schoterlandseweg. Bij een kampeerterrein is een bedrijfswoning toegestaan van maximaal 120 m². Er mogen maximaal 2 gebouwen worden gebouwd ten behoeve van sanitaire voorzieningen en onderhoud en beheer. Op het gehele terrein wordt het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden nagestreefd. Voor de bedrijfswoningen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden vrijwel dezelfde mogelijkheden als binnen de woonbestemmingen. Per terrein zijn maximaal 8 stacaravans toegestaan. De stacaravans mogen niet groter zijn dan 30 m² en niet hoger dan 3,30 m. Wanneer de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding “Sc 2” mag het aantal stacaravans ten hoogste 6 bedragen en mag de maximale oppervlakte per stacaravan 45 m² bedragen. Voorts is deze bestemming gelegd op de “landschapscamping” aan de Kromhoutsreed. Hier was reeds een minicamping gevestigd. Ter plekke is uitbreiding naar een volwaardige camping mogelijk (maximaal 20 kampeermiddelen). Middels de aanduiding “Sc 3” worden tevens stacaravans mogelijk gemaakt. Het aantal stacaravans is gemaximeerd op 6. De oppervlakte van een stacaravan mag ten hoogste 30 m² bedragen en de hoogte 3,30 m. ! Doeleinden van sport en recreatie (artikel 23) De bestemming “Doeleinden van sport en recreatie” ligt op de sportvelden (I), de ijsbaan/windhondenrenbaan (II), het zwembad (III), het hondendressuurterrein (IV), het hertenkamp (V) en een dagrecreatief terrein in de vorm van een kinderboerderij en een speeltuin (VI) in het plangebied. Bij de sportvelden zijn kantines en gebouwen ten behoeve van kleedkamers, sanitaire voorzieningen en onderhoud en beheer toegestaan. Bij de overige voorzieningen, met uitzondering van het hondendressuurterrein, zijn alleen gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen, kleedgelegenheid en onderhoud en beheer toegestaan. ! Manege (artikel 24) De manege aan de Weversbuurt is bestemd als “Manege”. Bij de manege is een bedrijfswoning toegestaan met een maximale oppervlakte van 120 m². De manege is conform de bestaande situatie inbestemd.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 141
De bedrijfsgebouwen mogen qua oppervlakte met 25% uitbreiden ten opzichte van de bestaande oppervlakte. Bij de manege is enige horeca toegestaan, mits de horecavloeroppervlakte niet groter is dan 50 m². Voor de bedrijfswoningen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden vrijwel dezelfde mogelijkheden als binnen de woonbestemmingen. Bij functiewijziging is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in te kunnen spelen op de verandering. Deze wijzigingsbevoegdheid spreekt voor zich. ! Ecokathedraal systeem (artikel 25) De ecokathedraal aan de Yntzelaan ten noorden van de Mildam is specifiek bestemd als “Ecokathedraal systeem”. Een ecokathedraal systeem ontstaat zonder blauwdruk of bouwplan van een vooraf gedefinieerd eindresultaat. Het gaat om een proces dat zich eindeloos in de tijd voortzet; er zal nooit een eindsituatie ontstaan. Gelet hierop is het niet zinvol een specifiek bouwvlak aan te geven; het bouwvlak wordt begrensd door de kadastrale grenzen van het perceel. Ook is er geen hoogtebeperking aangebracht voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het proces van ontwikkeling is zodanig traag, dat er binnen de planperiode maar een geringe verandering op zal treden. Bij de ecokathedraal is een gebouw toegestaan ten behoeve van onderhoud en beheer en atelierruimte. Dit gebouw mag niet groter zijn dan 150 m². ! Nutsdoeleinden (artikel 26) De bestemming “Openbare nutsdoeleinden” ligt op gebouwen als gemalen en elektriciteitshuisjes, die groter zijn dan de vergunningvrij te realiseren nutsgebouwen. De gebouwen binnen deze bestemming mogen niet groter zijn dan 150 m². ! Doeleinden van zandwinning (artikel 27) De zandwinput De Deelen en het zanddepot te Oudeschoot langs de Tjonger vallen onder de bestemming “Doeleinden van zandwinning”. Beide locaties zijn met een verschillende aanduiding aangegeven op de plankaart. In geval van beëindiging van de zandwinning kan de bestemming worden gewijzigd in de bestemming “Natuurgebied”. Met name bij de zandwinput De Deelen is ook dagrecreatief medegebruik mogelijk. ! Verkeersdoeleinden (artikel 28) Onder de bestemming “Verkeersdoeleinden” zijn de openbare wegen met bijbehorende fiets- en wandelpaden in het gebied gebracht. Het betreft wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Bruggen, duikers en dammen vallen ook onder deze bestemming, evenals sloten, bermen en beplanting. Het verwijderen van wegbegeleidende boombeplanting is gekoppeld aan een aanlegvergunning. Landschappelijk waardevolle wegen zijn als zodanig aangeduid. De bestemming is er op gericht het karakter van deze onverharde wegen te behouden. Van de wegen die geluidszoneringsplichtig zijn is op de plankaart een dwarsprofiel opgenomen.
Buro Vijn B.V.
blz 142
90-22-02
Van dit dwarsprofiel mag slechts via een vrijstelling worden afgeweken, mits er geen wezenlijke verandering in de geluidssituatie optreedt en de verkeersveiligheid niet onevenredig zal worden aangetast. ! Spoorwegdoeleinden (artikel 29) Ten zuiden van Heerenveen valt een klein stukje van de spoorweg binnen het plangebied. Binnen de bestemming vallen geen specifieke voorzieningen. Vandaar dat de bestemming enkel gericht is op het bestemmen van de spoorweg en de bijbehorende bermen en sloten. ! Fiets- en voetpaden (artikel 30) De fiets- en voetpaden in het plangebied vallen onder de gelijknamige bestemming “Fiets- en voetpaden”. Het verwijderen van (laan)beplanting is binnen deze bestemming gekoppeld aan een aanlegvergunning. Landschappelijk waardevolle paden zijn als zodanig aangeduid op dezelfde wijze als binnen de bestemming “Verkeersdoeleinden”. De bestemming is er op gericht het karakter van deze paden te behouden. ! Water (artikel 31) De belangrijkste waterpartijen en waterlopen, voor zover geen natuurgebied, zijn bestemd als “Water”. Oeverstroken, kaden en dijken vallen ook binnen deze bestemming. Binnen de bestemming mogen vaartuigen of woonschepen geen vaste ligplaats innemen. Voor het deel van de Hooivaart dat is gelegen binnen de externe invloedszone De Deelen mogen geen nieuwe aanleggelegenheden worden gecreëerd, om de recreatieve druk niet met extra voorzieningen te stimuleren. 7.7.3. Aanvullende bestemmingen ! Archeologisch en cultuurlandschappelijk waardevol gebied (artikel 32) De aanvullende bestemming “Archeologisch en cultuurlandschappelijk waardevol gebied” ligt op de gebieden met hoge archeologische waarden. Tevens zijn de cultuurlandschappelijke wijken en de pingo’s en dobben van deze bestemming voorzien. Binnen deze bestemming staat het behoud en herstel van de archeologische en cultuurlandschappelijke waarden voorop. Op de gronden mag niet gebouwd worden. Bij vrijstelling is het mogelijk om kleine gebouwen te bouwen, mits daarvoor onder meer toestemming wordt verkregen van de provinciaal archeoloog. In de bestemming is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen waarin de volgende werkzaamheden aan een aanlegvergunning zijn gebonden: ! het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden of anderszins ingrijpen van de bodemstructuur; ! het graven, baggeren en dempen van waterpartijen en -gangen; ! het aanleggen van drainage; ! het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 143
! het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd; ! het bouwrijp maken van gronden; ! het aanbrengen van funderingen. De aanlegvergunningen zullen alleen worden verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurlandschappelijke waarden. Als door aanvullend onderzoek nieuwe waardevolle terreinen worden aangetroffen, kunnen ook deze terreinen door middel van een wijzigingsbevoegdheid worden voorzien van de aanvullende bestemming “Archeologische en cultuurlandschappelijk waardevol gebied”. ! Aandachtszone industrielawaai (artikel 33) De aanvullende bestemming “Aandachtszone industrielawaai” ligt op de nieuwe geluidszone rondom het bedrijventerrein Kanaal. Binnen deze zone wordt een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige bebouwing tegengegaan. Geluidgevoelige bebouwing binnen deze zone kan alleen worden opgericht als er akoestisch geen ongunstiger situatie optreedt. ! Aandachtszone spoorweglawaai (artikel 34) Deze bestemming heeft eveneens de bedoeling te voorkomen dat er geluidgevoelige gebouwen worden gerealiseerd binnen de geluidzone van een spoorweg, als daardoor een te hoge geluidbelasting optreedt. Bij de bepaling van de zone voor het spoorweglawaai is als uitgangspunt genomen het resultaat van het akoestisch onderzoek spoorweglawaai zoals opgenomen in bijlage 5. ! Aandachtszone wegen (artikel 35) Deze aanvullende bestemming heeft betrekking op de beheerszones en de bebouwingsvrije zones langs rijks- en provinciale wegen. De zones zijn met de aanvullende bestemming “Aandachtszone wegen” op de plankaart en in de voorschriften geregeld. Er staat aangegeven welke breedte de zone heeft. De gronden binnen de zone zijn mede bestemd voor de bescherming van en het veilig en doelmatig functioneren van de weg. In beginsel mag binnen deze aandachtszones niet gebouwd worden, tenzij een ontheffing van de wegbeheerder is gekregen. ! Straalpad (artikel 36) De bestemming “Straalpad” ligt op het aanwezige straalpad. De bebouwing binnen de op de plankaart aangegeven stroken mag niet hoger zijn dan de aangegeven maximale hoogte. ! Nutsleidingen (artikel 37) De bestemming “Nutsleidingen” ligt op een strook aan weerszijden van de hoofdgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leidingen en in de bescherming ervan.
Buro Vijn B.V.
blz 144
90-22-02
Binnen de op de kaart aangegeven stroken mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Bovendien moet bij ontwikkelingen nabij gasleidingen en het aanleggen en verleggen van gasleidingen worden getoetst aan de VROM-richtlijn “Zonering langs hoge druk Aardgastransportleidingen”.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
8.
blz 145
UITVOERBAARHEID EN HANDHAVING
8. 1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid is de gemeente Heerenveen van mening dat een aantal belangenorganisaties moet worden betrokken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Buitengebied 2007. Deze organisaties hebben in het kader van een vooroverleg kunnen reageren op de gemeentelijke beleidsvoornemens zoals neergelegd in een concept van het voorontwerp-bestemmingsplan. Vervolgens is het voorontwerp-bestemmingsplan gereed gemaakt en is overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening gelegenheid gegeven tot inspreken op het plan. In deze fase is het plan ook voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties, de aangrenzende gemeenten en de waterschappen in het kader van het Overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke ordening. Over alle ingekomen reacties is een standpunt bepaald, waarna het bestemmingsplan is gereed gemaakt voor de wettelijke vaststellingsprocedure (voor een weergave van de InspraakOverlegprocedure wordt verwezen naar hoofdstuk 9. Nu zal er gelegenheid zijn tot het inbrengen van zienswijzen bij de gemeenteraad en in een latere fase kunnen bedenkingen worden ingediend bij Gedeputeerde Staten. 8. 2. Economische uitvoerbaarheid Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid door middel van een cijfermatige opzet, is in het kader van een bestemmingsplan Buitengebied moeilijk te geven. Immers, een bestemmingsplan Buitengebied is geen uitvoeringsinstrument, maar een beoordelingskader voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan dan ook worden opgemerkt dat het hier een bestaande situatie betreft die in een nieuwe planologische regeling is vervat. Van gemeentewege zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen die in een financieel kader geplaatst moeten worden. 8. 3. Handhaafbaarheid en toezicht ! Handhaafbaarheid Een belangrijk onderdeel van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Buitengebied is de mogelijkheid van de daadwerkelijke handhaving van de regels. Het opschonen van de regelgeving in relatie tot de handhaafbaarheid is in dit verband een van de aanleidingen tot de herziening van het vigerende plan geweest. Een voorbeeld van die opschoning is de inperking van het aanlegvergunningenstelsel, waarbij ondoelmatige activiteiten niet aan regels gebonden zijn. De volgende activiteiten worden in het nieuwe aanlegvergunningenstelsel niet aan een aanlegvergunning gebonden: ! activiteiten waarvoor een ander en beter beoordelingsinstrument beschikbaar is (bijvoorbeeld het wijzigen van het waterpeil); Buro Vijn B.V.
blz 146
90-22-02
! activiteiten die in de praktijk vrijwel altijd worden vergund en waarbij het stellen van voorwaarden meestal niet nodig is (als de aanleg van bepaalde kavelpaden); ! activiteiten die slechts een beperkte (negatieve) invloed hebben op de hoofdfuncties (als de aanleg van kleine oppervlakten beplanting of van kleine oppervlakten verharding). Verder is gestreefd naar een duidelijke formulering van de voorschriften, met duidelijke toetsingscriteria in de Beschrijving in Hoofdlijnen (BiH). In de BiH wordt daarnaast via afstemmingsinstructies aangegeven hoe het gemeentelijk beleid wordt afgestemd op dat van andere overheden en welke toetsingscriteria worden gehanteerd bij de beoordeling van vergunnings-, vrijstellings- en wijzigingsaanvragen. Over het aspect handhaving kan meer specifiek het volgende worden opgemerkt. Dit plan heeft als doel een sturend instrument te zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het buitengebied. Op de plankaart en in de voorschriften is aangegeven voor welke doeleinden de gronden gebruikt mogen worden, wat daarop gebouwd mag worden en in welke omvang en vorm dat mag gebeuren. Bovendien bevat het plan, ter bescherming van op een aantal plaatsen geconstateerde waarden, voor een aantal werken en werkzaamheden, een aanlegvergunningenstelsel. In verband met de naleving ervan zijn in het plan regels opgenomen (aanlegvergunningen, gebruiksverboden, strafbepaling, e.d.), maar ook indirect is een instrumentarium van op wetten en verordeningen gestoelde vergunningen van belang, zoals de bouwvergunning, de milieuvergunning, de kampeervergunning, de horecavergunning en de kapvergunning. ! Toezicht Het gereedkomen van een Landschapsbeleidsplan en een nieuw bestemmingsplan Buitengebied is er sprake van een belangrijk nieuw ijkpunt wat betreft handhaving en toezicht. Uit het Landschapsbeleidsplan kan de conclusie worden getrokken dat het met het landschap in de gemeente nog redelijk goed gesteld is, maar ook dat er ondanks regels in het vorige bestemmingsplan Buitengebied toch landschappelijke waarden verloren zijn gegaan. De gemeente heeft nu dan ook als uitgangspunt gekozen om er met beide plannen voor zorg te dragen dat het karakter van het landschap niet langer langzamerhand en mondjesmaat wordt aangetast. Samen vormen het Landschapsbeleidsplan en het bestemmingsplan Buitengebied een geschikt instrument op toe te zien op het naleefgedrag van de burgers. In algemene zin is het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan als volgt geregeld. Wat betreft het bouwen en wat daarmee samenhangt vervult het gemeentelijk bouwtoezicht de toezichthoudende taak. Dat toezicht heeft onder andere betrekking op het opsporen en het eventueel aanpakken van clandestiene bouw. Het bouwtoezicht is tevens belast met de controle op de naleving van vergunningsvoorschriften. Daarbij is er een nauwe samenwerking met het gemeentelijk organisatie-onderdeel milieu. Dit is mede een gevolg van de steeds sterkere samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu. In de gemeentelijke handhavingsnotitie wordt dit verder uiteengezet.
Buro Vijn B.V.
90-22-02
blz 147
9. INSPRAAK EN OVERLEG In het kader van het wettelijk verplichte Overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening, is het voorontwerp toegezonden aan diverse instanties. Daarnaast heeft het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2007 op grond van artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vier weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden ingezetenen en belanghebbenden hun inspraakreacties zowel schriftelijk als mondeling naar voren brengen. Het verslag van deze Inspraak- en Overlegprocedure is opgenomen in het afzonderlijke boekje Antwoordnota inspraak en overleg Voorontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied 2003”, dat is bijgevoegd bij het voorliggende bestemmingsplan. Naast hetgeen dat in het genoemde boekwerkje is opgenomen, zijn er als gevolg van voortschrijdende inzichten en gewijzigde regelgeving meerdere aanpassingen in het plan doorgevoerd. Eén daarvan is het verwijderen van de Beschrijving in Hoofdlijnen. Het instrument Beschrijving in Hoofdlijnen, dat enige jaren geleden in de ruimtelijke ordening is geïntroduceerd, staat op het punt weer uit de ruimtelijke ordening te verdwijnen. Tezamen met het feit dat het bestemmingsplan ook op een goede manier digitaal raadpleegbaar moet zijn, is er voor gekozen om de bestemmingen anders op te zetten. De Beschrijving in Hoofdlijnen is vervallen en de toetsingscriteria zijn per afzonderlijke bepaling opgenomen. Inhoudelijk heeft dit geen veranderingen met zich meegebracht, maar qua methodiek en opbouw van de bestemmingsbepalingen heeft dit wel tot een metamorfose van het plan geleid. Ook zijn veel reacties in de Antwoordnota, met name in het hoofdstuk Overleg, nog ingegeven door het feit dat de Beschrijving in Hoofdlijnen in het plan blijft staan. Die reacties moeten nu dan ook in het licht van het verdwijnen van de Beschrijving in Hoofdlijnen worden gelezen. Daarnaast zijn er in de Antwoordnota enkele keuzes verwoord, die bij nader inzien, bij de verwerking in het bestemmingsplan, toch iets anders zijn weerslag hebben gekregen. Omdat daarin een afwijking van de Antwoordnota is gelegen, worden deze aspecten en de reden van de afwijkingen hier afzonderlijk nog genoemd. Daarbij wordt dezelfde nummering aangehouden als in de Antwoordnota. Het gaat hierbij overigens niet om kleine, ondergeschikte systematische of consequente aanpassingen in de voorschriften, maar om structurele afwijkingen ten opzichte van de beantwoording in de Antwoordnota. ! 2.1.4. In de nota staat dat bestaande bouwpercelen binnen een zone van 500 meter rondom De Deelen een beperkte uitbreiding krijgen en dat een uitbreiding alleen bij een gelijkblijvende hoeveelheid vee zal worden toegestaan. Dit is niet in het bestemmingsplan vastgelegd. Dit is planologisch niet te regelen. Eén en ander zal middels de milieuwetgeving moeten plaatshebben.
Buro Vijn B.V.
blz 148
90-22-02
In het bestemmingsplan is geen onderscheid gemaakt in mogelijkheden met betrekking tot het bouwperceel, omdat er geen significante gevolgen vanuit de activiteiten vanaf het bouwperceel plaatshebben op het gebied De Deelen. ! 2.1.7.1. In de nota staat dat kleinschalig kamperen binnen 100 m vanaf een woning mogelijk is. Dit moet 50 m zijn en is dus als zodanig ook als 50 m in het plan verwerkt. ! 2.4.2. In de nota staat dat met betrekking tot logiesverstrekking maximaal 5 appartementen per bedrijf gevestigd mogen worden. In bepaalde gevallen kan hiervan worden afgeweken. Het beleid hiertoe zal in het bestemmingsplan worden verwerkt. In het bestemmingsplan is er uiteindelijk voor gekozen om de 5 appartementen vast te leggen en de afwijkingsmogelijkheid niet op te nemen. ! 5.2. ProRail heeft verzocht om artikel 30 aan te passen. In de nota is gezegd dat de aanpassing zal worden doorgevoerd. Deze wijziging is echter niet doorgevoerd, omdat de tekst van artikel 30 voldoende ruimte biedt om dat mogelijk te maken wat ProRail wil. Het verwijzen naar het Besluit Geluidhinder Spoorwegen moet een datering inhouden, om te voorkomen dat de inhoud van het bestemmingsplan wordt gewijzigd door een verandering in het Besluit. Het is wenselijk dergelijke verwijzingen zoveel mogelijk te voorkomen. ===
Buro Vijn B.V.
BIJLAGE 1 Gebiedsvisiekaart Heerenveen
BIJLAGE 2 Soortenlijst natuurgebieden
Soortenlijst behorende bij natuurgebieden in de gemeente Heerenveen
! De Deelen vogels Blauwborst Grauwe gans Porseleinhoen Kolgans Brandgans Smient Purperreiger Roerdomp Rietzanger Snor Baardmannetje
zoogdieren Ree Zwarte Woelrat waterplanten Watergentiaan Groot blaasjeskruid schraallandsoorten Blauwe Knoop Blauwe Zegge Klokjesgentiaan (rode lijst) Spaanse Ruiter (rode lijst)
! Tjalberterkrite schraallandsoorten Ronde zonnedauw Kleine zonnedauw Sterzeggen Spaanse Ruiter ! Vrieswijkpolder vogels Grauwe gans Kolganzen Brandganzen steltlopers
! De Kiekenberg planten Varens (natte heide soorten) Struikheide Kraaiheide Beenbreek Blauwe bosbes Rode bosbes Kleine zonnedauw
Ronde zonnedauw Klokjesgentiaan zoogdieren Ree roofvogels reptielen/amfibieën Adders Ringslang Gladde slang
! Het Katlijker Schar bosplanten Dalkruid Salomonszegel Gewone Eikvaren. heidesoorten Kleine zonnedauw Ronde Zonnedauw Wilde gagel Stekelbrem Moershertshooi vogels Dodaars Havik Buizerd Ransuil Boomklever Wielewaal
Goudhaantje. zoogdieren Ree Damhert Das reptielen Heikikker Levendbarende Hagedis insecten dagvlinders sprinkhanen paddestoelen Witte koraalzwam Dennevlamhoed
! De Tongerdellen planten Spaanse ruiter Gagel Grote boterbloem Noordse zegge Waterdrieblad Blaasjeskruid Holpijp Waterviolier amfibieën en reptielen Ringslang Adder Heikikker Gladde slang
insecten vlinders weidevogel Grutto Watersnip Tureluur Kwartelkoning trekvogels Div. eenden Div. ganzen Div. zwanen
! Schuregaasterveld planten Bruine snavelbies Ronde Zonnedauw Kleine Zonnedauw Veenbies. Fonteinkruid Pilvaren reptielen en amfibieën Ringslang vogels Havik Buizerd Boomvalk Bruine Kiekendief.
zoogdieren Ree Vos Das
BIJLAGE 3 Aanwijzing De Deelen
BIJLAGE 6 Waterplan Heerenveen - Streefbeelden 2030
BIJLAGE 7 Schema Woondoeleinden
Schema Woondoeleinden
BOERDERIJEN voormalige boerderijen
V
min. 30
8,00
8,00
haaks op de weg
4,00
min. 30
1 bouwlaag met kap 1 bouwlaag met kap
4,00
1 bouwlaag met kap
vrijstelling bijgebouwen, uit- en aanbouwen in m²
BOS- EN NATUURGEBIED woningen 90 IV
4,00
bijgebouwen, uiten aanbouwen in m²
120 III
1 bouwlaag met kap 1 bouwlaag met kap
stijl
overige woningen
richting hoofdgebouw
BESLOTEN LANDSCHAP bebouwings100 cluster I
voorgevelbreedte in m
100 II
max. bouwhoogte in m
overige woningen
minimale dakhelling in °
100
max. goothoogte in m
OPEN LANDSCHAP bebouwingscluster I
contour
oppervlakte in m²
bestemming Woondoeleinden
Overzichtstabel
traditioneel
100
150
10,00 12,00 haaks op de weg
traditioneel, modern of experimenteel
100
150
min. 30
8,00
traditioneel
100
150
4,00
min. 30
10,00 12,00 evenwijdige verkaveling
traditioneel, modern of experimenteel
100
150
4,00
min. 30
8,00
traditioneel
100
150
100 traditioneel (verbeteringen en toevoeging)
150
8,00
8,00
haaks op de weg
aangepast aan landschap
minimaal en maximaal als bestaand (handhaven hoofdvorm en situering)
BIJLAGE 8 Wegencategorisering GVVP
BIJLAGE 9 Geluidszonering Industrieterrein Kanaal