Gemeente Vlaardingen
Bestemmingsplan ‘‘Buitengebied West’’ Ontwerp
25 april 2013
Gemeente Vlaardingen
Bestemmingsplan ‘‘Buitengebied West’’ Ontwerp
Inhoud: - Toelichting - Regels - Verbeelding
werknummer: 355.439.01 datum: 25 april 2013 bestand: J:\355\439\01\3.Projectresultaat\b.ontwerp\RO-BP35543901-TOTAAL-ON04 Procedureoverzicht Fase
Datum
Concept
17 november 2011
Voorontwerp
16 december 2011
overleg Ontwerp
25 april 2013
Ter inzage legging Vaststelling Onherroepelijk KuiperCompagnons BV Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Architectuur, Landschap Rotterdam
Toelichting
Inhoudsopgave van de toelichting 1
Inleiding
1
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Aanleiding en doel Ligging plangebied Voorgaand bestemmingsplan Planvorm Planproces Leeswijzer
1 1 1 3 3 3
2
Cultuurhistorie
5
2.1 2.2 2.3
Archeologie Cultuurhistorie Beeldbepalende objecten/panden
5 10 11
3.
Bestaande situatie
13
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Inleiding Reconstructiewet Ruimtelijke kwaliteit Recreatie Agrarisch Natuur Infrastructuur Bebouwing
13 14 14 17 17 17 17 17
4.
Ontwikkelingen
19
4.1 4.2 4.3 4.4
Inleiding Uitgangspunten bestemmingsplan Gebiedsvisie Ontwikkelingen
19 19 19 21
5
Onderzoek
23
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10
Inleiding Bodemkwaliteit Akoestische aspecten Luchtkwaliteit Milieuzonering Externe veiligheid Natuur en landschap Water Overige belemmeringen Duurzaamheid
23 23 28 30 31 32 43 47 51 52
6
Beleid
53
6.1 6.2
Inleiding Rijksbeleid
53 53
6.3 6.4 6.5
Provinciaal en regionaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid
55 60 62
7
Juridische planbeschrijving
67
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
Algemeen Methodiek Opzet regels Geometrisch bepaalde bestemmingen Handhavingaspecten
67 67 67 72 73
8
Uitvoerbaarheid
75
8.1 8.2
Economische uitvoerbaarheid Maatschappelijke uitvoerbaarheid
75 75
9
Procedure
77
9.1 9.2 9.3
Voorbereidingsfase Ontwerpfase Vaststellingsfase
77 78 78
Bijlagen 1. Archeologisch inventarisatierapport 2. Nota overlegreacties
1
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel Teneinde adequaat te kunnen inspelen op ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, zoals te voorzien in het kader van de "Stadsvisie Vlaardingen, koers op 2020" en de "Ruimtelijke Structuurschets Vlaardingen 2020" en gegeven de inwerkingtreding van een nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het noodzakelijk verouderde bestemmingsplannen systematisch te herzien. In artikel 3.1. lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) is bepaald dat bestemmingsplannen niet ouder dan 10 jaar mogen zijn. Als sanctie heeft de wetgever in de nieuwe wet opgenomen dat indien de raad voor het verstrijken van de periode van 10 jaar niet opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, voor de gemeente het recht vervalt om bouwleges te mogen heffen. Voorts heeft het toenmalige ministerie van VROM bij de inwerkingtreding van de nieuwe Wro het zogenaamde IMRO-model geïntroduceerd. Gemeenten dienen in het kader daarvan digitale bestemmingsplannen op te stellen. Dit met de bedoeling dat uiterlijk 2013 alle gemeenten over actuele digitale bestemmingsplannen beschikken. Ook de gemeente Vlaardingen heeft de ambitie en de doelstelling op die termijn over digitale bestemmingsplannen te kunnen beschikken. Onder andere de ouderdom van het plan, de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (zoals hiervoor beschreven) en de reeds plaatsgevonden ontwikkelingen in het gebied vormen de aanleiding voor het actualiseren van het bestemmingsplan.
1.2
Ligging plangebied Het plangebied ligt aan de westzijde van de bebouwde kom van Vlaardingen. Het plangebied wordt als volgt begrensd (zie ook het hiernaast weergegeven kaartje): - aan de oostzijde de Broekpolder, de bebouwde kom van Vlaardingen (Westwijk), de spoorlijn Hoek van Holland – Rotterdam, een lijn gelegen op ca. 500 m. afstand van het industriegebied De Vergulde Hand en rioolwaterzuiveringsinstallatie De Groote Lucht; - aan de zuidzijde Het Scheur (Nieuwe Waterweg); - aan de westzijde de gemeentegrens met Maassluis respectievelijk met Midden-Delfland (vanaf de A20). De plangrenzen wijken overigens niet af van die van het vigerende bestemmingsplan “West” (1991), behoudens een kleine strook langs de Maassluissedijk bij de oprit naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie De Groote Lucht.
1.3
Voorgaand bestemmingsplan Het bestemmingsplan “Buitengebied West” vervangt het vigerende bestemmingsplan “West”, dat door de raad op 5 juni 1991 is vastgesteld en op 7 januari 1992 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
2
Afbeelding 1: Begrenzing plangebied
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
3
1.4
Planvorm Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit houdt in dat de huidige (legale) situatie als zodanig wordt bestemd en de bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan worden overgenomen. Op enkele onderdelen is het plan op basis van de tegenwoordig gebruikelijke maatvoeringen gewijzigd. Daarnaast is naar aanleiding van de wenseninventarisatie op enkele percelen maatwerk geleverd.
1.5
Planproces Alvorens te starten met het opstellen van het bestemmingsplan, is een wenseninventarisatie uitgevoerd. Alle bewoners in het plangebied zijn aangeschreven om na te denken over eventuele wensen die van invloed zouden kunnen zijn op het bestemmingsplan. Op 30 juni 2010 is op de Buitenplaats Vlaardingen een informatieavond georganiseerd. Tijdens deze avond zijn de uitgangspunten van het op te stellen bestemmingsplan en het planproces toegelicht en zijn de aanwezigen in de gelegenheid gesteld hun wensen naar voren te brengen. Vervolgens zijn alle wensen beoordeeld en is bepaald welke wensen in het bestemmingsplan worden meegenomen. Het bestemmingsplan doorloopt de gangbare procedure waarbij er diverse momenten zijn waarop er gereageerd kan worden op het plan.
1.6
Leeswijzer Deze toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het beleidskader bij het plan uiteengezet. In hoofdstuk 3 wordt de visie op het gebied toegelicht en in hoofdstuk 4 worden de onderzoeksaspecten behandeld. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische onderdelen van het plan waarna in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid wordt toegelicht. In hoofdstuk 7 tot slot wordt de bestemmingsplanprocedure beschreven.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
4
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
5
2
Cultuurhistorie
2.1
Archeologie Kader In de Monumentenwet 1988 is aangegeven dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Onderzoek In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan is een archeologische inventarisatie uitgevoerd waarin de archeologische waarde en verwachting voor het bestemmingsplangebied is beschreven (zie bijlage 1). Deze paragraaf is hierop gebaseerd. In de AalkeetBuitenpolder en de AalkeetBinnenpolder bevinden zich veel waarnemingslocaties. Afbeelding 2 geeft hiervan een overzicht, waarbij de locaties zijn verdeeld naar periode. Op de afbeelding zijn ook terreinen weergegeven die op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland zijn aangemerkt als gebieden van zeer hoge of hoge archeologische waarde. Tenslotte zijn op de afbeelding archeologische verwachtingsgebieden ingetekend. Een verwachtingsgebied is een gebied waar archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. Aan de zuidzijde ligt een oost-west lopend ‘lint’ van waardevolle terreinen. Dit zijn terreinen waar woonheuvels (terpen) liggen die uit de Middeleeuwen stammen. Sommige zijn nog altijd bewoond. Ten noorden en zuiden van dit lint liggen waardevolle terreinen met archeologische resten uit verschillende tijdsperioden, lopende van het Neolithicum tot en met de Middeleeuwen. Het bestemmingsplangebied kan in grote lijnen in twee verwachtingsgebieden worden verdeeld. De zuid- en zuidoostzijde heeft, met uitzondering van het meest zuidelijke deel, een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. De vele aangetroffen vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen tonen dit beeld. Hoewel het aantal vindplaatsen ten zuiden van het terpenlint beperkter is, is ook hier een hoge verwachting aan toegekend. De opgravingen op de Vergulde Hand West tonen aan dat dit gebied in potentie zeer rijk aan archeologische waarden is, waarbij zelfs resten uit de Bronstijd en de periode rond 1000 na Chr. aanwezig zijn. Aan de oostkant is er ook een klein gebied waar een hoge verwachting is op het aantreffen van archeologische waarden uit het Neolithicum (Vlaardingen Cultuur). Tenslotte hebben ook de eendenkooi bij de snelweg A20 en het gebied rondom de net ten zuiden van de kooi gelegen waardevolle archeologische terreinen, een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op de waardevolle terreinen liggen resten uit de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen. Voor de noord- en noordwestzijde van het bestemmingsplangebied is de verwachting middelhoog. Het aantal vindplaatsen is hier vele malen lager. Echter, het verschil in aantallen kan sterk samenhangen met een verschil in intensiteit van archeologisch onderzoek tussen
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
6
beide delen. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat ook aan de noord(west)kant vele (clusters van) vindplaatsen aanwezig zijn. De in dit gebied aanwezige waardevolle archeologische terreinen zijn hiertoe een eerste indicatie, terwijl bijvoorbeeld ook in de verder noordelijk gelegen Broekpolder boerderijlocaties uit de IJzertijd aangetoond zijn. Het gebied ten zuiden van de Maassluissedijk heeft ook een middelhoge archeologische verwachting. Vóór de aanleg van de Maassluissedijk zal het landschap hier niet anders dan ten noorden van de dijk zijn geweest. De lagere kwalificatie ten opzichte van het binnendijkse deel wordt echter veroorzaakt door de onzekerheid over in hoeverre het land buitendijks is weggeërodeerd door de rivier (Nieuwe Waterweg / Het Scheur). IJzertijd / Romeinse Tijdvondsten uit de langs het plangebied lopende Nieuwe Waterweg en recent onderzoek in de Oostwijk suggereren dat dit niet zo hoeft te zijn. Tenslotte de Krabbeplas en het Scheur. Activiteiten als ontgravingen, zandwinnning en baggeren kunnen archeologische waarden hier hebben vernietigd. Onduidelijk is echter waar exact en in hoeverre dit het geval is geweest. Om deze reden geldt voor deze gebieden een lage tot middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische vondsten en sporen tot en met de Romeinse Tijd.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
7
Afbeelding 2: archeologische waarden, verwachtingen en waarnemingen (zie bijlage 1). Het meest recente kaartbeeld in ARCHIS2 bevat minder waarnemingen, vooral ten noorden van de A20. Dit heeft echter geen invloed op de waarden en verwachtingen en de voorschriften.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
8
Vertaling in het bestemmingsplan Om de aanwezige en verwachte archeologische monumenten tegen vernietiging te behoeden is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen. Op basis van bovengenoemd onderzoek zijn de volgende dubbelbestemmingen te onderscheiden (zie Afbeelding 3):
Afbeelding 3: Waarde-Archeologie
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
9
WR-A-1: Terrein van archeologische waarde. Bodemverstorende plannen dienen aandacht te hebben voor archeologische waarden en verwachtingen. Plannen die de bodem minder diep dan 30 cm onder maaiveld verstoren zijn hiervan uitgezonderd. WR-A-2: Gebied met een (hoge of middelhoge) archeologische verwachting. Ruimtelijke plannen met een omvang van 100 m² of meer dienen aandacht aan archeologie te besteden. Plannen die de bodem minder diep dan 30 cm onder maaiveld verstoren zijn hiervan uitgezonderd. WR-A-3: Opgehoogd terrein. Gebied met archeologische waarden of met een archeologische verwachting. Ruimtelijke plannen met een omvang van 100 m² of meer, en waarbij de grond dieper dan 2 m –NAP wordt verstoord dienen aandacht aan archeologie te besteden. Toelichting Voor de gebieden WR-A-1 en WR-A-2 wordt het beleid van de provincie Zuid-Holland gevolgd. Binnen dit beleid geldt een algemene vrijstelling voor grondverstoringen die minder diep dan 30 cm onder de oppervlakte reiken. Voor gebieden met een redelijk tot zeer grote trefkans op archeologische sporen zijn ruimtelijke plannen met een omvang van 100 m² vrijgesteld van een archeologische onderzoeksplicht. Op de Cultuurhistorische Kaart van de provincie is aangegeven, dat deze trefkans voor de gehele AalkeetBinnen- en Buitenpolder aanwezig is. Deze oppervlaktegrens voor vrijstellingen staat ook in de Monumentenwet artikel 41a en is bedoeld om huis- tuin- en keukeningrepen niet onnodig zwaar met archeologieverplichtingen te belasten. Voor het gebied WR-A-3 is rekening gehouden met de feit dat hier in het verleden het terrein is opgehoogd. Dit heeft als gevolg dat ook bodemingrepen die dieper dan 30 cm reiken niet noodzakelijkerwijs een bedreiging voor archeologische waarden vormen. Aangezien de maaiveldhoogte binnen WR-A-3 niet constant is, is gekozen om een dieptegrens in meters ten opzichte van NAP aan te geven. Deze grens is bepaald op de maaiveldhoogte van het land dat het gronddepot omringt. Op deze wijze wordt er nog een kleine veiligheidsmarge ingebouwd. Vanwege deze veiligheidsmarge is er voor gekozen om de 100 m² vrijstellingsgrens ook te laten gelden voor het deel van het terrein van hoge archeologische waarde dat binnen het gronddepot valt. Voor Het scheur is geen dubbelbestemming opgenomen. Ingrepen zijn hier overwegend beperkt tot normaal onderhoud. Grotere ingrepen hebben via de mer-procedure aandacht voor archeologie. Via deze procedure wordt aandacht besteed aan het archeologisch belang. Algemene omgang met archeologie In het kader van de archeologische monumentenzorg geldt een algemene procedure, de AMZcyclus. In deze procedure wordt een aantal stappen onderscheiden. Ten eerste dient een inventarisatie te worden gedaan, het zogeheten ‘bureauonderzoek’ (BO). In deze fase worden alle bestaande archeologische gegevens verzameld. Indien er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische waarden (bestaand of verwacht), of juist indien er onvoldoende informatie voorhanden blijkt te zijn, zal de procedure door een “Inventariserend Veldonderzoek” (IVO) worden gevolgd. In het IVO worden door middel van non-destructief onderzoek (bijvoorbeeld grondboringen, grondradar, weerstandsmetingen) of meer destructieve
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
10
methoden als het trekken van proefsleuven, meer archeologische gegevens verzameld. Het onderzoek resulteert in een verslag waarin op grond van de verkregen gegevens terreinen worden gewaardeerd. Op basis van de waardering kunnen terreinen worden aangewezen die archeologisch waardevol zijn. Het uitgangspunt van de archeologische monumentenzorg is dat waardevolle archeologische resten door middel van planaanpassing behouden blijven. De bescherming en het behoud van archeologische waarden wordt hiermee geoptimaliseerd en werkt bovendien kostenbesparend. De inventarisatie van archeologische waarden dient dan ook in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming plaats te vinden. Bij onontkoombare vernietiging van deze waarden dienen deze door middel van een opgraving te worden gedocumenteerd. Hieronder kan ook worden verstaan het archeologisch begeleiden van de werkzaamheden. De kosten voor de stappen die in de procedure gevolgd worden komen ten laste van het project (initiatiefnemer / veroorzaker / verstoorder). 2.2
Cultuurhistorie Ontstaansgeschiedenis en belangrijkste te beschermen waarden Het eeuwenlange ontwikkelingsproces heeft het Midden-Delflandgebied een aantal bijzondere kwaliteiten meegegeven, zoals een authentiek agrarisch en tegelijk ook cultuurhistorisch waardevol landschap (zie ook hiervoor de beschrijving in Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie, ad. 3.3. Landschap- ontwikkelingsperspectief Midden Delfland 2025). Binnen het plangebied (oftewel deelplan Zuid van de Reconstructie Midden-Delfland, het deelplan De Lickebaert) bevindt zich de Zuidbuurt, als een cultuurhistorisch waardevol lint met kwalitatief hoogwaardige monumentale boerderijen, met haar kenmerkende nederzettingspatroon op oude klei- of kreekruggen dat zich door het landschap slingert. Het zijn met name de cultuurhistorische elementen in dit gebied die behouden en zo mogelijk versterkt moeten worden. Cultuurhistorische elementen Buitengebied West is een gebied dat zijn middeleeuwse uiterlijk grotendeels heeft behouden. Karakteristiek is het open landschap met smalle lange kavels, kavelsloten en de haaks hierop staande waterlopen Poeldijkse wetering en de Molensloot. De Rijskade en Zuidbuurt met aan beide zijden een afwateringsloot vormden de scheidingen tussen drie polders: de Aalkeet binnenpolder, de Aalkeet buitenpolder en de Broekpolder. Deze polders werden door de Maassluissedijk tegen het water uit ’t Scheur beschermd. Overwegend ten zuiden van de Zuidbuurt liggen boerderijen verspreid op hoger in het open landschap gelegen kreekruggen en terpen, die via lange oprijlanen met bruggen met de Zuidbuurt verbonden. Ten noorden van de A20 ligt een eendenkooi die mogelijk ook tot in de middeleeuwen teruggaat. Van later datum is de lintbebouwing langs de noordkant van de Zuidbuurt en een nog resterend deel van de tankgracht uit WOII welke tevens kavelsloot is en was. Rondom de Zuidbuurt zijn veel karakteristieke (zie lijst beeldbepalende panden) en (rijks)monumentale objecten aanwezig.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
11
Afbeelding 4: Cultuurhistorische elementen en karakteristieken
Cultuurhistorische elementen en karakteristieken: - Open landschap - Kavelpatroon met afwateringen - Rijskade, Zuidbuurt, Maassluissedijk met sloten - Verspreide bebouwing op kreekruggen en terpen - Lintbebouwing - Tankgracht - Eendenkooi - Beeldbepalende en monumentale objecten
2.3
Beeldbepalende objecten/panden In januari 2010 is de inventarisatie naar beeldbepalende objecten met cultuurhistorische waarde afgerond en gedocumenteerd. In de gemeente Vlaardingen bevinden zich thans 58 rijksmonumenten en 17 gemeentelijke monumenten. Er zijn echter veel meer objecten die vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol zijn, en waard zijn om voor de toekomst te behouden. Daarom is een inventarisatie uitgevoerd en zijn de objecten met een cultuurhistorisch belang gewaardeerd op ontstaansgeschiedenis en lokaal belang, bouwstijl,
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
12
uniciteit, verstoring object, ligging, verstoring ensemble en de kwaliteit. De objecten met een waarde van 10 punten of meer zijn als waardevolle objecten aangewezen. In het plangebied bevinden zich de volgende beeldbepalende objecten c.q. panden: Adres beeldbepalend object/pand
Typering
Zuidbuurt 24 ‘Damzicht’
Gemaal
Zuidbuurt 26 ‘Lindenhoeve’
Boerderij
Zuidbuurt 28
Boerderij
Zuidbuurt bij 28
Brug
Zuidbuurt 30
Krukhuisboerderij
Zuidbuurt 32 ‘Jan Huigen in de ton’
Boerderij
Zuidbuurt 34 ‘Sarijnehoeve’
Herenboerderij
Zuidbuurt 36
Boerderij
Zuidbuurt 38 ‘Veldzicht’
Boerderij
Zuidbuurt 40 ‘Jan Schurenwerf’
Boerderij
Zuidbuurt 42
Boerderij
Zuidbuurt bij 42
Brug
Zuidbuurt 46 ‘Avondrust’
Boerderij
Zuidbuurt 48
Boerderij
Zuidbuurt bij 48
Brug
Zuidbuurt 51
Graanmaalderij
Zuidbuurt tegenover 71
Poldermolen
Zuidbuurt 77
Boerderij
Zuidbuurt 79 – 81 ‘Schenkelshoek’
Boerderij
Zuidbuurt 85 ‘De Buitenplaats’
Boerderij
Zuidbuurt 87
Boerderij
Zuidbuurt 89 ‘Engelenhof’
Boerderij
Zuidbuurt 91 ‘Nooitgedacht’
Boerderij
Zuidbuurt 93
Boerderij
Rijksmonument Rijksmonument
De rijksmonumenten zijn met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – monument’ weergegeven. Voor deze panden geldt primair de Monumentenwet en de monumentenverordening. De beeldbepalende panden zijn op de verbeelding met de aanduiding ‘karakteristiek’ aangeduid. In de regels is voor deze panden een sloopverbod opgenomen. Uitsluitend onder de in de regeling aangegeven omstandigheden kan, onder voorwaarden, een omgevingsvergunning voor het slopen worden verleend.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
13
3.
Bestaande situatie
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens worden de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen toegelicht. Het plangebied omvat het buitengebied aan de westzijde van de bebouwde kom van Vlaardingen.
Afbeelding 5: luchtfoto plangebied
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
14
3.2
Reconstructiewet Het buitengebied, voormalig agrarisch (voornamelijk open weidegebied) is vanaf eind jaren ’70 onder de werking van de Reconstructiewet Midden-Delfland (van kracht op 24 maart 1977) grotendeels heringericht. Basis was onder andere het Basisplan De Lickebaert uit begin jaren ’70 van de vorige eeuw (Recreatieschap De Lickebaert), later onder het reconstructieprogramma Midden-Delfland vertaald tot “Plan voor voorzieningen voor het deelgebied “Lickebaert”. Dit deelplan “Lickebaert” (of deelplan Zuid) is één van de drie deelplannen voor de reconstructie / herinrichting gebied Midden-Delfland (naast deelplan Abtswoude – Oost en deelplan Gaag – West). Het deelplan Lickebaert omvatte 1185 hectare en is, na goedkeuring door de minister van Landbouw en Visserij, op 21 april 1987 vastgesteld door gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het onderhavige plangebied is, na herinrichting, grotendeels bestemd voor regionale recreatie en open weidegebied, met langs de Nieuwe Waterweg een regionaal concentratiepunt.
3.3
Ruimtelijke kwaliteit In het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland® 2025 (hierna LOP) wordt per polder de ruimtelijke kwaliteit beschreven. De beschrijvingen voor zowel de Aalkeet Buitenpolder als de Aalkeet Binnenpolder volgen hierna. Aalkeet Buitenpolder De Aalkeet Buitenpolder heeft een driedeling van open weides met (melk-)veehouderijen en weidevogels, natuurgebied met weidevogels en moerasvegetatie en een intensief recreatiegebied met golfterrein en recreatieplassen. De A20 vormt een sterke scheiding dwars door de polder. De noord- en zuidzijde van de polder worden dan ook niet beleefd als één geheel. Aan beide zijdes van de A20 is de karakteristieke waaiervormige noord-zuid georiënteerde verkaveling grotendeels intact. De polder kenmerkt zich door een groot (mooi) contrast tussen de hoge Broekpolder en lage plasdrasse Vlietlanden. Vanuit de Broekpolder zijn er ook fraaie vergezichten op de polder. De Zuidbuurt vormt een cultuurhistorisch waardevol lint met kwalitatief hoogwaardige monumentale boerderijen. De Rijskade aan de oostrand is een cultuurhistorisch waardevolle kade. Een groot deel van de Aalkeet Buitenpolder bestaat uit agrarisch gebied met weidevogels. Er zijn overheersend (melk-)veehouderijen met agrarisch natuurbeheer/weidevogelbeheer aanwezig. Qua natuur is de waarde vooral gelegen in de grote aaneengesloten provinciale ecologische hoofdstructuur in de noordoosthoek van de polder en in de aanwezigheid van weidevogels (grutto) en oevers van sloten. De open waterplas in het natuurgebied is van hoge ecologische kwaliteit. De Krabbeplas is een recreatieplas met enige ecologische kwaliteit voor watervogels. De recreatievoorzieningen in de Aalkeet Buitenpolder zijn voornamelijk in de zuidoosthoek van de polder geconcentreerd. Het recreatiegebied bestaat uit recreatieplassen, speelweides, uitspanning en een speelbos. Er zijn enkele doorgaande wandelverbindingen door het recreatiegebied en er loopt één doorgaande fietsverbinding door het recreatiegebied: het
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
15
Surfpad. Op de Krabbeplas zijn kanomogelijkheden aanwezig. In de zuidwesthoek van de polder aan de Zuidbuurt is kamperen bij de boer mogelijk.
Afbeelding 6: Ruimtelijke kwaliteit Aalkeet Buitenpolder
Aalkeet Binnenpolder De Aalkeet Binnenpolder is een relatief kleine polder met een noord-zuid georiënteerd waaiervormige verkaveling. De polder ligt ‘ingeklemd’ tussen Maassluis en Vlaardingen en vormt daarmee een belangrijk uitloopgebied voor de steden. Door de karakteristieke, maar ‘opgesloten’ ruimtes door de spoorlijn en bosopstanden, heeft de polder een duidelijke andere sfeer dan andere polders van Midden-Delfland. De Zuidbuurt vormt de scheiding met de Aalkeet Buitenpolder. Tussen de Maassluissedijk en de Nieuwe Waterweg ligt nog een strook van het recreatiegebied. Deze heeft echter weinig relatie met de rest van de polder.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
16
De Aalkeet Binnenpolder heeft vooral een extensieve recreatieve functie met een uitgebreide recreatieve routestructuur. Circa één derde deel van de polder bestaat nog uit (voormalige) veehouderijen, gesitueerd ten noorden van de spoorlijn. De meeste boerderijen hebben echter een nieuw en gevarieerd gebruik (wonen + bedrijf). De polder is vrij sterk bebost met jonge, mono-cultuur opstanden. Nog enkele kavels worden gebruikt voor (melk-) veehouderij.
Afbeelding 7: Ruimtelijke kwaliteit Aalkeet Binnenpolder
Centraal door de polder doorsnijdt de spoorlijn Hoek van Holland – Rotterdam het landschap. De spoorlijn zorgt voor een noord-zuid scheiding. De Rietputten ten zuiden van de spoorlijn is een waardevol ecologisch gebied met moerasvegetatie. Het gebied heeft een open karakter met hoge ecologische waarde. Langs de Zuidbuurt liggen enkele monumentale boerderijen (erven) met lange opritten. Er is nog één actief agrarisch bedrijf in de polder. De monumentale boerderijen hebben in veel gevallen al kleine recreatieve en culturele nevenactiviteiten. In de zuidwesthoek ligt een bedrijfscomplex (caravanstalling). Deze is van de omgeving afgeschermd door opgaande bosopstanden. Aan de Zuidbuurt is een oud gemaal aanwezig. Het Volksbos vormt een unicum in het gebied en is maatschappelijk waardevol. Het bos kent een verscheidenheid aan boomsoorten.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
17
3.4
Recreatie Het gebied dat direct aan de westkant van de bebouwde kom van Vlaardingen grenst, ten zuiden van de rijksweg A20, bestaat voornamelijk uit recreatiegebied. In het gebied is de Krabbeplas gelegen. Deze plas wordt gebruikt voor allerlei vormen van waterrecreatie en watersport en wordt ook wel de ‘surfplas’ genoemd. Nabij de Krabbeplas is een horecavoorziening gevestigd bestaande uit een café/restaurant en zalencentrum. In het zuidoosten van het recreatiegebied is een golfterrein gelegen. Verder zijn in het gebied diverse wandel- en fietspaden aanwezig.
3.5
Agrarisch Met uitzondering van het recreatiegebied heeft het plangebied hoofdzakelijk een agrarisch karakter door het aanwezige veenweidelandschap. De weilanden worden ook nog steeds gebruikt voor het weiden van graasdieren. In het plangebied zijn nog slechts vijf agrarische bedrijven aanwezig. Deze zijn allen aan de Zuidbuurt gelegen.
3.6
Natuur Het noordelijk deel van het plangebied bestaat uit natuurgebied. In het gebied ligt de eendenkooi ‘Het Aalkeetbuiten’. Ten oosten van de eendenkooi, richting Broekpolder, bevindt zich een moeraslandschap. Aan de zuidkant van het plangebied liggen de Rietputten en het Volksbos. Dit laatst genoemde bos is op 12 december 1992 door verontruste burgers aangeplant als protestbos tegen de voorgenomen puin- en afvalstort in het gebied. Ten zuiden van de Maassluissedijk is het Oeverbos gelegen.
3.7
Infrastructuur Het plangebied wordt doorsneden door rijksweg A20 Hoek van Holland - Gouda en door de spoorweg Hoek van Holland - Rotterdam Centraal. Aan de zuidkant van het plangebied ligt de vaarverbinding Het Scheur richting de havens van Rotterdam. In het plangebied is het karakteristieke bebouwingslint Zuidbuurt aanwezig. Aan de zuidkant van het plangebied ligt de Maassluissedijk. Daarnaast zijn er diverse wandel- en fietspaden.
3.8
Bebouwing Aan de noordzijde van de Zuidbuurt zijn enkele boerderijen, woonhuizen en een klein bedrijf gevestigd. Ten zuiden van de Zuidbuurt liggen eveneens boerderijen. De variërende afstand tot de weg wordt bepaald door de aanwezigheid van oude kleiruggen, waarop de meeste boerderijen zijn gelegen. Bovendien is vaak het erf nog wat verhoogd waardoor de boerderijen op terpen ongeveer een meter hoger liggen dan de omgeving. Door insteekwegen, welke soms begrensd zijn door laanbeplanting of door rietkragen zijn de boerderijen met de eerdergenoemde weg verbonden. Aan de Maassluissedijk is een caravanstalling aanwezig. De caravans worden in loodsen en kassen gestald. Het perceel is omringd door opgaande beplanting, waardoor een groot deel van de bebouwing nauwelijks zichtbaar is.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
18
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
19
4.
Ontwikkelingen
4.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen toegelicht. De ruimtelijke visie op de ontwikkelingsrichting van het plangebied is neergelegd in het Landschapsontwikkelingsperspectief (LOP) Midden Delfland 2025 (uit 2005).
4.2
Uitgangspunten bestemmingsplan Het bestemmingsplan vormt hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan. Dit houdt in dat de bestaande rechten uit het voorgaande bestemmingsplan ‘West’ zijn overgenomen en geen grootschalige ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het hoofduitgangspunt voor het plan is het behouden en versterken van de natuurlijke waarden en recreatieve functies in het gebied. Dit uitgangspunt is ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan ongewijzigd gebleven, echter moest ten tijde van het vigerende bestemmingsplan de recreatieve hoofdstructuur nog grotendeels worden aangelegd. Nu in het gebied de recreatieve functies eenmaal gerealiseerd zijn, richt het uitgangspunt zich meer op behoud en versterking van de functies. Nieuwe functies en hoofdgebouwen worden niet toegestaan. Voor de planmethodiek is aangesloten op het vigerende bestemmingsplan. Dit houdt een vrij gedetailleerde methodiek in waarbij gebruik wordt gemaakt van bouwvlakken waarbinnen gebouwd dient te worden. Zie voor een nadere toelichting op de planmethodiek paragraaf 7.3
4.3
Gebiedsvisie Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland® 2025 (LOP) In het LOP is per polder de ontwikkelingsrichting beschreven. Aalkeet Buitenpolder De driedeling in de Aalkeet Buitenpolder dient behouden en versterkt te worden. In zowel de provinciale ecologische hoofdstructuur als het agrarisch gebied wordt ingezet op open weides met weidevogelbeheer. Het recreatiegebied dient apart ontwikkeld te worden en er dienen verbeterde aansluitingen te worden gezocht met Vlaardingen, zowel visueel als fysiek. In het gebied moeten de cultuurhistorische elementen behouden en versterkt worden. Uitgangspunt is het lint aan de Zuidbuurt te versterken door middel van kleine recreatieve ontwikkelingen. Nieuwe bebouwing buiten het bestaande erf is niet gewenst. Uitgangspunt is de (melk-) veehouderijen te behouden en te versterken met agrarisch natuurbeheer/weidevogelbeheer. De weidevogelpopulaties dienen overal in het agrarisch en natuurgebied te worden behouden en te worden versterkt. Opgaande beplanting dient verminderd en geweerd te worden ten behoeve van de openheid, weidevogelpopulaties en het verbeteren van de zichtrelaties vanuit Vlaardingen op de polder. De doelstelling is om de Rijkskade te versterken als belangrijke recreatieve en cultuurhistorische lijn in het landschap. In dit kader is hier doorlopende laanbeplanting van knotbomen aangebracht. Het tankstation aan de A20 kan ontwikkeld worden tot een
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
20
streekstation (bijvoorbeeld met verkoop van streekproducten).
Afbeelding 8: Ontwikkelingsrichting Aalkeet Buitenpolder
Aalkeet Binnenpolder Het streven is de recreatieve functie in combinatie met agrarische functies in de Aalkeet Binnenpolder te versterken. Het agrarisch gebied kan ontwikkeld worden als agrarisch kerngebied en hierbij dient het inversielandschap versterkt te worden. Het karakteristieke kavelpatroon dient hierbij behouden te blijven. De Nieuwe Waterweg kan aangegrepen worden voor het ontwikkelen van een veranda op en vanaf Midden-Delfland en de Nieuwe Waterweg. Hiervoor dienen aanzienlijke hoeveelheden bos verwijderd te worden om zo de openheid en zichtrelaties te garanderen. De kamertjesstructuur in het recreatiegebied zal dan ook verminderen en de polder zal een meer open karakter krijgen. De toegankelijkheid van de polder vanuit Maassluis en Vlaardingen zal verbeterd kunnen worden middels het ontwikkelen van een nieuwe hoogwaardige vervoersverbinding (HOV verbinding) met een halte MiddenDelfland over het bestaande spoortracé. Nieuwe stad-land verbindingen moeten tevens de Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
21
stedeling naar het gebied trekken waardoor het recreatieve gebruik van de polder verbetert.
Afbeelding 9: Ontwikkelingsrichting Aalkeet Binnenpolder
4.4
Ontwikkelingen Naar aanleiding van de gebiedsinventarisatie en de wenseninventarisatie zijn enkele aanpassingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan doorgevoerd. Dit zijn ondergeschikte aanpassingen, zoals het aanpassen van bouwvlakken en beperkt verhogen van de toegestane hoogtes. In het plan wordt één locatiegebonden ontwikkeling mogelijk gemaakt. Dit betreft de uitbreiding van de zorgboerderij ‘Nooitgedacht’ op het perceel Zuidbuurt 91. De boerderij is destijds aangepast en er is woonruimte bijgebouwd, zodat op de boerderij cliënten kunnen wonen met zorg van de ASVZ. In de zorgboerderij wonen momenteel 14 cliënten met een verstandelijke beperking. De cliënten gaan naar het dagactiviteitencentrum op het erf of naar de sociale werkplaats in de buurt. De wettelijke eisen waaraan de gebouwen moeten voldoen zijn
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
22
inmiddels zo gewijzigd dat de woonruimte niet meer aan deze minimale eisen voldoet. Om aan de woonwensen van de cliënten en aan de wettelijke eisen te voldoen is de enige mogelijkheid om een identiek gebouw als dat uit de jaren ’90 erbij te bouwen. De uitbreiding wordt aan de 2 achterzijde van het huidige gebouw gesitueerd, heeft een grondoppervlakte van circa 175 m en bestaat uit twee bouwlagen met een kap, identiek aan het huidige gebouw. De uitbreiding past grotendeels binnen het bouwvlak uit het vigerende bestemmingsplan. Op de verbeelding is het bouwvlak aan de achterzijde iets vergroot zodat de uitbreiding geheel binnen het bouwvlak valt. In het vigerende bestemmingsplan is voor bedrijfswoningen en burgerwoningen een maximale 3 inhoudsmaat van 400 m opgenomen. Deze inhoudsmaat is in deze tijd niet meer toereikend. De huidige woonwensen vragen om een ruimere woning. Daarom is de inhoud van alle bedrijfs3 en burgerwoningen verhoogd tot 650 m , hetgeen een gebruikelijke maat is voor (bedrijfs)woningen in het buitengebied.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
23
5
Onderzoek
5.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden op basis van de milieuaspecten inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende waarborgt.
5.2
Bodemkwaliteit
5.2.1 Kader Wet bodembescherming Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Op 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend aangepast omdat het beleid met betrekking tot bodemsaneringen veranderde. De Wbb kent nu een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen: Een regeling voor de bescherming van de bodem waarin ook staat dat degene die de bodem verontreinigt, zelf verantwoordelijk is voor het verwijderen van de vervuiling. De overheid kan dwingen tot sanering als de verontreiniging na 1987 is ontstaan. Een bijzondere regeling voor de aanpak van nieuwe bodemverontreiniging die is ontstaan als gevolg van een ongewoon voorval (calamiteit). Een regeling voor de verontreiniging die is ontstaan voor de Wbb in werking trad in 1987 (historische bodemverontreiniging). Ook in die gevallen geldt dat de vervuiler zelf de verontreiniging verwijdert. Als er geen vervuiler (meer) is, omdat het bedrijf niet meer bestaat en er geen rechtsopvolger is, zal de sanering door de overheid worden uitgevoerd. Een regeling voor de aanpak van verontreiniging in de waterbodem. Rijkswaterstaat heeft vooral met deze regeling te maken. De regeling geldt voor alle waterbodemverontreiniging, of de vervuiling nu voor of na 1987 is ontstaan. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
24
Besluit bodemkwaliteit Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus, laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook maatregelen om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de handhaving te verbeteren. Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Ww) De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Deze afstemmingsregeling is opgenomen in artikel 6.2c van de Wabo. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften dienen op grond van artikel 8, vierde lid, van de Woningwet in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport. Gemeentelijk bodembeleid De vastgestelde bodemkwaliteitskaart, die onderdeel is van de Bodembeheernota Vlaardingen periode 2008-2011, geeft een globaal beeld van de achtergrondwaarden. De DCMR heeft op basis van de nota Actief Bodem- en Bouwstoffenbeheer uit 2002, waarin een invulling van het beleid op basis van het toen geldende Bouwstoffenbesluit is gegeven, ook voor het Besluit bodemkwaliteit een invulling gegeven aan het gebiedsspecifiek beleid. De gemeente Vlaardingen heeft gekozen om aan te sluiten bij het regionale beleid, zoals dat door de DCMR Milieudienst Rijnmond is uitgewerkt. De bodems binnen een gebied worden ingedeeld naar functie: de zogenaamde bodemfunctieklassen. Binnen het gebiedsspecifieke beleid zijn er vier bodemfunctieklassen aangemerkt (van meest naar minst kwetsbare functie van een gebied): - natuur; - landbouw;
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
25
- wonen en recreatie; - industrie. Een bodemkwaliteitskaart beschrijft de gemiddelde (gebiedseigen) bodemkwaliteit van de zone. De bodemkwaliteitskaart is opgesteld op basis van de richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is een aantal stappen doorlopen: 1. vaststellen van het beheersgebied en verdeling in deelgebieden; 2. voorbewerking van de beschikbare bodemkwaliteitsgegevens; 3. bepaling van de gebiedseigen bodemkwaliteit; 4. bepaling van de bodemkwaliteitsklasse. De bodemkwaliteit wordt uitgedrukt in een bodemkwaliteitsklasse. In het Rijnmondgebied worden vier bodemkwaliteitsklassen onderscheiden: - lokale achtergrondwaarde (natuur); - lokale maximale waarden landbouw; - lokale maximale waarden wonen en recreatie; - lokale maximale waarden industrie. Naast een functiekaart en een bodemkwaliteitskaart, is een toepassingskaart opgesteld. Deze kaart geeft aan waar grond met een bepaalde kwaliteit mag worden toegepast. Met de toepassingskaart houdt de gemeente Vlaardingen niet alleen rekening met de bodemfunctie en de huidige gebiedseigen bodemkwaliteit, maar geeft de gemeente ook richting aan de gewenste bodemkwaliteit binnen de betreffende zone. Met de kaart wordt aangegeven, welk grondverzet mogelijk is, tot welke waarde noodzakelijke afperkingen bij bodemonderzoek moeten plaatsvinden en welke sarneringsdoelstelling (terugsaneerwaarde) moet worden gekozen. Tevens kan al rekening worden gehouden met een eventueel toekomstige functiewijziging in een zone. Beleid bodemsanering In 1997 koos de regering voor een belangrijke koerswijziging van het bodemsaneringsbeleid vanwege de geconstateerde stagnatie in de bodemsaneringsoperatie. De koerswijziging hield in dat men saneren goedkoper wilde maken. Dit door immobiele verontreinigingen in de bovengrond functiegericht te saneren en mobiele verontreinigingen in de ondergrond op een kosteneffectieve wijze. In de uitwerking van het provinciale beleid in Zuid-Holland wordt de doelstelling van een bodemsanering afgestemd op de gebruiksvormen en is het te bereiken eindresultaat mede afhankelijk van de kosten. Voor functiegericht en kosteneffectiefsaneren gelden de volgende vier strategische doelstellingen: saneringsmaatregelen worden ontworpen vanuit een integrale aanpak van grond, grondwater en bodemlucht in hun onderlinge samenhang en in samenhang met geplande ontwikkelingen; de bodem voldoet na saneren aan eisen die het gebruik stelt. Dit betekent dat blootstelling aan verontreinigde stoffen moet worden voorkómen en verspreiding van verontreinig(en)de stoffen moet worden tegengegaan; ijkmomenten worden ingebouwd om het saneringsverloop te kunnen volgen en waar nodig bij te sturen. de sanering moet ertoe leiden dat de zorgtaken voor de bodem zo beperkt mogelijk zijn.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
26
Bij een functiegerichte sanering wordt onderscheid gemaakt in immobiele en mobiele verontreinigingen. Immobiele stoffen, zoals PAK’s en zware metalen, kunnen zich niet of nauwelijks verspreiden en komen daardoor vaak in de bovengrond voor. Bij uitwerking van een functiegerichte sanering moet de bovengrond, de contactlaag, voldoen aan de hieraan gestelde eisen. Dit betekent dat de saneringsmaatregelen die hieruit voortvloeien bestaan uit het terugbrengen van de risico’s in de actuele contactzone in relatie tot het gebruik van de bodem. Voor wat betreft dit laatste zijn er zogenaamde BodemGebruiksWaarden opgesteld. Deze BGW’s zijn dus gekoppeld aan de bodemgebruiksvorm. 5.2.2 Onderzoek Functiekaart Voor het opstellen van de functiekaart is de gemeente verdeeld in deelgebieden. Deze indeling heeft plaatsgevonden op wijk- of gebiedsniveau en op basis van de feitelijke functies binnen het deelgebied.
Afbeelding 10: Functiekaart
Het plangebied bestaat uit de deelgebieden ‘Aalkeetpolder, Holërhoekse Polder’ en ‘Broekpolder en Oeverbos’. Deze deelgebieden zijn ingedeeld in de functieklasse ‘Natuur’ en ‘Wonen en recreatie’.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
27
Afbeelding 11: Bodemkwaliteitskaart bovengrond
Afbeelding 12: Bodemkwaliteitskaart ondergrond
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
28
Zowel op de bodemkwaliteitskaart van de bovengrond als ondergrond is het plangebied grotendeels aangewezen als ‘Natuur’. Het zuidelijk deel, de oeverzone, is aangeduid als ‘niet gezoneerd’. Deze zone is uitgesloten van het beheersgebied en daarom niet gezoneerd. De bepaling van de bodemkwaliteitsklasse voor deze zones is daarom niet mogelijk. De Bodemkwaliteitskaart Vlaardingen van 2011 geeft voor de locatie Zuidbuurt 91 (zorgboerderij Nooitgedacht) de kwalificatie "Niet verontreinigd" aan. 5.2.3 Conclusie De bodemkwaliteitskaart geeft voor het plangebied de bodemkwaliteitsklasse ‘Natuur’ aan. Dit houdt in dat de grond ter plaatse vrij schoon is. Ook de gronden ter plaatse van de locatie Zuidbuurt 91 zijn niet verontreinigd. In dit bestemmingsplan worden voor het overige geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor nader bodemonderzoek benodigd is. 5.3
Akoestische aspecten
5.3.1 Kader In de Wet geluidhinder (Wgh) (2007) is bepaald dat, wanneer met het bestemmingsplan nieuwbouw van woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk wordt gemaakt, de van belang zijnde geluidhinderaspecten moeten worden onderzocht. De verschillende uitvoeringsbesluiten van de Wet geluidhinder zijn geregeld in het Besluit geluidhinder. 5.3.2 Onderzoek Wegverkeerslawaai In de Wet geluidhinder zijn regels en procedures beschreven ten aanzien van de maximaal toelaatbare geluidbelasting op de gevels van een geluidsgevoelige bestemming. Onder een geluidsgevoelige bestemming worden woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg verstaan met uitzondering van artsenpraktijken. De maximale geluidbelasting bedraagt 48 dB. Burgemeester en wethouders kunnen een hogere grenswaarde verlenen. Deze hogere grenswaarde is afhankelijk van de omgeving: binnenstedelijk maximaal 63 dB en buitenstedelijk maximaal 58 dB. De voorkeur is om de voorkeurswaarde van 48 dB niet te overschrijden. Het perceel Zuidbuurt 91, waarop een uitbreiding van de bestaande zorgboerderij wordt mogelijk gemaakt, ligt op een afstand van circa 1 kilometer van de rijksweg A20 en daarmee ruim buiten de geluidszone van 400 meter. Spoorweglawaai Het perceel Zuidbuurt 91 ligt op een afstand van circa 250 meter tot de spoorlijn. Hiermee ligt de locatie buiten de geluidszone van de spoorlijn, die aan weerszijden 100 meter breed is. Industrielawaai In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat, behoudens in nader omschreven gevallen, de voorkeursgrenswaarde op nieuw te projecteren geluidsgevoelige bestemmingen vanwege een gezoneerd industrieterrein 50 dB(A) bedraagt. Gedeputeerde Staten (GS) mogen, op verzoek van de gemeente, bij regionale industrieterreinen hogere waarden toestaan hoger dan 50 Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
29
dB(A). De maximale vast te stellen hogere waarde, de gronden waarop ontheffing van de voorkeursgrenswaarde kan worden verleend, alsmede de te volgen procedure, is geregeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder (Zones rond industrieterreinen, art. 40 – 66). Indien wordt voldaan aan de gestelde eisen in het hierboven genoemde besluit, kunnen GS of het college van B&W een hogere waarde vaststellen dan 50 dB(A) tot maximaal 55 dB(A). Het plangebied is gesitueerd binnen de akoestische invloedssfeer van de zonering industrielawaai van het industrieterrein Botlek/Pernis en Vulcaanhaven/KW-haven/ KleinVettenoord. Volgens het geluidbeheerprogramma I-Kwadraat van de DCMR Milieudienst Rijnmond is de geluidbelasting van de industrieterreinen Botlek/Pernis en Vulcaanhaven/KWhaven/KleinVettenoord na sanering lager dan 50 dB(A) etmaalwaarde.
Afbeelding 13: 50 dB(A) contour industrieterreinen
Afbeelding 14: contouren industrieterrein Botlek-Pernis (na sanering)
Afbeelding 15: contouren industrieterrein Vulcaanhaven / Koningin Wilhelminahaven / Klein Vettenoord (na sanering)
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
30
Het perceel Zuidbuurt 91 (zorgboerderij) ligt buiten de 55 dB(A)-contour en in de 50 dB(A) contour van het industrieterrein Botlek-Pernis. Voor wat betreft het industrieterrein Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven/Klein Vettenoord, ligt de locatie buiten de geluidscontouren. Het vaststellen van hogere waarden voor industrielawaai is daarom niet noodzakelijk. Luchtvaartlawaai Het aspect ‘luchtvaartlawaai’ is niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan. 5.3.3 Conclusie De geluidscontour van de industrieterreinen is op de verbeelding opgenomen. Binnen deze contour en de contour van de rijksweg A20 worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. 5.4
Luchtkwaliteit
5.4.1 Kader De kern van de “Wet luchtkwaliteit” (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Het doel van het NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste zijn. Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop 3 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO 2 en PM10 van 40 µg/m aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO 2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015. Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdrage” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO 2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat 3 als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 µg/m 3 (3% van 40 µg/m ) een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de “Wet luchtkwaliteit” doorgang vinden als: de ontwikkeling is opgenomen in het NSL; de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project; de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de “Wet luchtkwaliteit” niet worden overschreden; projectsaldering kan worden toegepast.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
31
5.4.2 Onderzoek Bij nieuwe ontwikkelingen mag de luchtkwaliteit ter plaatse niet verslechteren. Kleine ontwikkelingen die niet leiden tot een relatief grote toename van het wegverkeer, kunnen worden aangemerkt als ontwikkelingen die ‘niet in betekende mate’ bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit bestemmingsplan maakt echter alleen ontwikkelingen mogelijk die als een NIBM-project zijn aan te merken. Voorts dient geen luchtkwaliteitsonderzoek plaats te vinden. 5.4.3 Conclusie Het plan draagt dus “Niet In Betekenende Mate” bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. 5.5
Milieuzonering
5.5.1 Kader Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. 5.5.2 Onderzoek
Inventarisatie van bedrijvigheid binnen het plangebied Agrarisch In het plangebied zijn vijf agrarische bedrijven aanwezig. Het betreffen grondgebonden graasdierbedrijven die van oudsher in het gebied aanwezig zijn. Tussen de agrarische bedrijven en de burgerwoningen is voldoende afstand aanwezig waardoor er geen belemmeringen zijn, zowel vanuit het woonklimaat als de bedrijfsvoering gezien. Voormalige agrarische bedrijven In het gebied zijn diverse voormalige agrarische bedrijven aanwezig die –conform het vigerende bestemmingsplan- een woonbestemming hebben en daaraan ondergeschikt nog diverse recreatieve functies mogen uitoefenen. Caravanstalling In het plangebied is één niet-agrarisch bedrijf aanwezig, namelijk een caravanstalling. Ook dit bedrijf is van oudsher in het gebied aanwezig en is door de jaren heen gegroeid tot een groot stallingsbedrijf. Het bedrijf ligt aan de Maassluisedijk en is omringd door bos. Hiermee vormt de ligging van het bedrijf geen belemmering voor de ruimtelijke kwaliteit en nabijgelegen functies.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
32
Overig In het bestemmingsplan zijn, als beroep en bedrijf aan huis, bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 of 2 (conform de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering"). Deze categorieën hebben een geringe uitstraling naar de omgeving toe. In de regels van het bestemmingsplan is daarbij bepaald dat beroepen en/of bedrijven ondergeschikt moeten zijn aan de woonfunctie en tevens niet meer mogen beslaan dan 25% van het vloeroppervlak van 2 de woning (met een maximum van 50 m ). Het is dus niet mogelijk om al te grootschalige (en dus hinderlijke) bedrijven op te richten. De regeling waarborgt daarmee dat de woonomgeving geen onevenredige hinder ondervindt van beroepen en bedrijven aan huis. Inventarisatie van bedrijvigheid buiten het plangebied Afgezien van de contouren industrielawaai van de nabij gelegen industrieterreinen (zie paragraaf 5.3.2), zijn in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig waarvan, in het kader van milieuzonering, hinder tot in het plangebied reikt. 5.5.3 Conclusie In het plangebied worden de aanwezige (agrarische) bedrijven niet beperkt in hun functioneren en kan een goed woon- en leefklimaat van de woningen worden gegarandeerd. 5.6
Externe veiligheid
5.6.1 Kader Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden. Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet -5 overschreden mag worden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10 per jaar als -6 grenswaarde gehanteerd, 10 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een -6 grenswaarde van 10 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing. Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
33
worden verantwoord. Besluit externe veiligheid inrichtingen Op 27 mei 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen. Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over openbare wegen, water en spoorwegen is neergelegd in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (Stc. 137, 2008). Deze circulaire kan worden beschouwd als voorloper van een eventuele wettelijke verankering van de risiconormen en is gewijzigd per 31 juli 2012. Wanneer de nieuwe wetgeving, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) van kracht is, wordt de circulaire ingetrokken. Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid -6 inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook gelden een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
34
5.6.2 Onderzoek Risicokaart Zoals blijkt uit de risicokaart, zijn in en in de directe nabijheid van het bestemmingsplangebied diverse inrichtingen en transportroutes aanwezig die in het kader van externe veiligheid van belang zijn. Het gaat om de volgende risicobronnen: LPG-tankstation aan het Surfpad 1; Diverse propaantanks; Rijksweg A20; Nieuwe Waterweg; Meerdere aardgastransportleidingen; Enkele overige leidingen met brandbare vloeistoffen. In afbeelding 16 is de ligging van de risicobronnen weergegeven.
Afbeelding 16: uitsnede risicokaart provincie Zuid-Holland
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
35
LPG-tankstation Aan het Surfpad 1, nabij de rijksweg A20 is een LPG-tankstation gelegen. De doorzet van het 3 -6 tankstation is beperkt tot 1.000 m , waardoor een plaatsgebonden risicocontour (PR 10 contour) van 45 meter geldt vanaf het vulpunt. Het tankstation beschikt ook over een -6 -6 bovengronds reservoir waarvoor een PR 10 contour van 120 meter geldt. De PR 10 contour van 45 meter valt geheel binnen de contour van 120 meter. Om die reden is alleen de contour van 120 meter zichtbaar op de verbeelding. De contour is aangeduid met “veiligheidszone – LPG”. Binnen deze contour worden geen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan. In de bestaande situatie bevinden zich geen kwetsbare objecten binnen deze veiligheidszone. Derhalve er is geen sprake van een saneringssituatie. Het invloedsgebied van LPG-tankstation bedraagt 150 meter. Binnen het invloedsgebied zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet benodigd. Propaantanks In het plangebied komen diverse propaantanks voor. De propaantanks hebben allen een 3 inhoud, die kleiner is dan 13 m . Daarmee vallen de aanwezige propaantanks onder de vigeur van het Activiteitenbesluit. In tabel 3.28 van het Activiteitenbesluit staan de veiligheidsafstanden die in acht dienen te worden genomen voor de opslag van propaan. De afstanden gelden vanaf het vulpunt en de opslagtank tot de buiten de inrichting gelegen (beperkt) kwetsbare objecten. Dat betekent dus dat de afstand niet geldt tot de woning op het terrein, waar de propaantank onderdeel van uitmaakt.
Binnen de aanwezige veiligheidsafstanden zijn geen kwetsbare objecten (van derden) aanwezig. Daarom wordt voldaan aan de eisen die gesteld worden in het Activiteitenbesluit. Een verantwoording van het groepsrisico is niet benodigd en er gelden geen belemmeringen vanuit deze risicobronnen. Rijksweg A20 Over de Rijksweg A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op grond van het Basisnet -6 Weg heeft de Rijksweg A20 geen veiligheidszone (PR 10 contour). Tevens is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied rondom deze transportroute. De grootte van het invloedsgebied van de A20 is afhankelijk van de getransporteerde stoffen. In onderstaande tabel zijn de jaarintensiteiten per stofgroep weergegeven, die worden vervoerd over de A20.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
36
Stofgroep
Beschrijving
Jaarintensiteit
LF1 LF2 GF3 LT1 LT2
Brandbare vloeistoffen Brandbare vloeistoffen Brandbare gassen Toxische vloeistoffen Toxische vloeistoffen
5.682 6.503 295 61 316
Op grond van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) geldt dat, van de vervoerde stoffen over de A20, de stofgroep LT2 het grootste invloedsgebied heeft. Het invloedsgebied van deze stofgroep bedraagt 880 meter. In de Eindrapportage Basisnet Weg is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, waaruit gebleken is dat brandbare vloeistoffen weinig invloed hebben op het groepsrisico en toxische stoffen een geringe bijdrage leveren vanwege de beperkte transportintensiteit. Er is een wezenlijk verband geconstateerd tussen een wijziging van de hoeveelheid GF3 (LPG) en een wijziging van de -6 ligging van de PR 10 contour en de waarde van het groepsrisico. Met betrekking tot het vervoer van de stofcategorie GF3 zijn de volgende vervoersaantallen over de A20 bekend: • Huidige jaarintensiteit: 295 vrachtwagens • Vervoersplafond: 1.000 vrachtwagens Vanuit het vigerende beleid, de cRNVGS, is een verantwoording van het groepsrisico benodigd indien sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het groepsrisico. In het Basisnet Weg is opgenomen dat de waarde van het groepsrisico op dit traject lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Daarom kan vastgesteld worden dat er geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, die een bijdrage kunnen leveren aan het groepsrisico. Van een toename van het groepsrisico is derhalve geen sprake. Een verantwoording van het groepsrisico is niet benodigd. Volledigheidshalve zijn de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR). Maatgevende scenario Het maatgevende scenario is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankauto op de A20. Een BLEVE bestaat uit een vuurbal en een drukgolf. Slachtoffers vallen door de warmtestraling en de drukgolf, alsmede door rondvliegende brokstukken en glasscherven die zware schade kunnen aanbrengen aan personen en gebouwen. Een warme BLEVE treedt op bij een externe brand, een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het optredende effect en het moment van exploderen is afhankelijk van de inhoud van de tank. Het meest geloofwaardige scenario is een plasbrand op de A20 als gevolg van het transport van brandbare vloeistoffen over de A20. Het incident met de grootste reikwijdte is een toxisch scenario (ammoniak). In het convenant LPG-autogas is afgesproken hoe de sector de bevoorrading en het transport van LPG veiliger maakt. De sector heeft voor 1 januari 2010 maatregelen getroffen die de externe veiligheidsrisico's verminderen. Het aanbrengen van een hittewerende coating op LPG-
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
37
tankauto's is één van de maatregelen die zijn genomen. Als de coating bij een ongeluk intact blijft, geeft dit de brandweer meer tijd en meer mogelijkheden om een BLEVE te voorkomen. Bestrijdbaarheid Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater bedoeld voor het koelen van de LPG-tank,. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet). De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert in de toekomst rekening te houden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten in het gebied. Dit houdt in dat fietspaden, wegen en bruggen zodanig moeten worden aangelegd en geconstrueerd, dat zij geschikt zijn voor de voertuigen van brandweer en andere hulpdiensten. De primaire bluswatervoorzieningen in het plangebied, de ondergrondse brandkranen in het drinkwaterleidingnet, is door de beperkte capaciteit van het leidingnet ten gevolge van een beperkte afname van drinkwater, ontoereikend om een adequate blussing mogelijk te maken. Daarom wordt verzocht om bij de vergunningverlening ten behoeve van nieuwe bouwwerken speciale voorwaarden op te nemen met betrekking tot bluswatervoorziening. Zelfredzaamheid Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geen tijd beschikbaar zijn voor zelfredding. Bij een warme BLEVE is er mogelijk beperkte vluchttijd. Gezien deze korte tijd zijn er geen mogelijkheden tot evacuatie. Daarom zullen de personen op eigen kracht het gebied moeten ontvluchten in geval van een incident. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid zullen daarom in de planologische, organisatorische en bouwkundige sfeer moeten worden gezocht. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Op een afstand groter dan 150 meter is bij een BLEVE het schuilen in een gebouw vaak de beste manier om de calamiteit te overleven. Met name de ruimten die buiten het bereik van rondvliegend glas liggen zijn als veilige plekken aan te merken. Na afloop van een 'BLEVE' kan het beste worden gevlucht, om secundaire branden te vermijden. Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden. Binnen het invloedsgebied van de stofgroep GF3 bevinden zich enkele beperkt kwetsbare objecten, waarvan alleen het tankstation gelegen is binnen de 100% letaliteitsgrens. Voor de betreffende kwetsbare objecten geldt dat deze niet specifiek zijn bedoeld voor niet- of beperkt zelfredzame personen. Gebouwen, die bestemd zijn voor niet- of beperkt zelfredzame personen, huisvesten onder andere ouderen, gehandicapten, kinderen van 0 tot 4 jaar of gevangenen. Voor de (beperkt) kwetsbare objecten geldt dat het Surfpad in zuidelijke richting een geschikte vluchtroute is om het plangebied in geval van calamiteit te ontvluchten. In verband met het toxische scenario is het raadzaam om bij nieuwbouw gebouwen, die een groot aantal personen huisvesten, geschikt te maken om te schuilen (safe-haven principe). Een gebouw is bijvoorbeeld geschikt om te schuilen in het geval sprake is van een afsluitbare gevel en centraal afsluitbaar ventilatiesysteem. Daarnaast is het aan te bevelen om het plangebied te
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
38
laten voldoen aan de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening zoals gesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Ten slotte dient zorg gedragen te worden voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Nieuwe Waterweg De Nieuwe Waterweg is gelegen aan de zuidzijde van het plangebied en geldt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De vaarroute is aangewezen als een zeevaartcorridor -6 met toetsafstand (rode vaarroute). De PR 10 contour komt daarmee naar verwachting niet verder dan de oever. Het plasbrandaandachtsgebied van de vaarroute bedraagt 40 meter. Binnen deze zone geldt een motiveringsplicht bij bouw van nieuwe objecten. Omdat het plan conserverend van aard is, geldt voor dit bestemmingsplan geen motiveringsplicht. De bevaarbaarheidsklasse van de Nieuwe Waterweg is 6. Dit is de klasse met de grootste -6 ongevalskans, te weten 1,4 x 10 . Op basis van de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland worden de volgende jaarintensiteiten vervoerd over dit deel van de Nieuwe Waterweg. In de tabel wordt op grond van de “Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)” tevens het invloedsgebied van deze vaarwegen genoemd. Stofgroep
Beschrijving
LF1 LF2 GF3 LT1 GT3
Brandbare vloeistoffen Brandbare vloeistoffen Brandbare gassen Toxische vloeistoffen Toxische gassen
Jaarintensiteit
Invloedsgebied (m)
4.145 7.467 151 28 4
35 90 600 1.070
Het groepsrisico wordt in Nederland bij transport over water voornamelijk bepaald door transporten van toxische stoffen (GT en LT). Over de Nieuwe Waterweg worden volgens de cRNVGS geen stoffen uit de categorieën LT3 en LT4 vervoerd. Bovenstaande intensiteiten geven aan dat er 28 transporten van gevaarlijke stoffen met toxische vloeistoffen (LT1) plaatsvinden. Het invloedsgebied van deze toxische stoffen ligt maximaal op 600 meter. Per jaar worden vinden er 4 transporten in de stofgroep GT3 plaats, waarvoor een invloedsgebied van 1.070 meter geldt. Voor de overige stoffen reikt het invloedsgebied niet tot (beperkt) kwetsbare bestemmingen in het plangebied. Het restaurant aan het Middenbospad is gelegen op ten minste 200 meter van de doorgaande vaarroute. In de verantwoording wordt daarom ingegaan op bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid ten aanzien van het toxische scenario. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico is voor rode vaarroutes noodzakelijk. In het kader van de visie Externe veiligheid Vlaardingen is een QRA uitgevoerd om te bepalen wat de waarde van het groepsrisico is.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
39
Afbeelding 17: QRA Petroleumhaven
De QRA is uitgevoerd ter hoogte van de Petroleumhaven te Vlaardingen. De onderste (groene) curve betreft het groepsrisico in 2004. De bovenste (blauwe) curve betreft het groepsrisico in 2033 waarbij uitsluitend rekening gehouden is met de autonome ontwikkeling van het transport van gevaarlijke stoffen over het water. De Petroleumhaven betreft een dichtbebouwd gebied, waar een hoge populatie voorkomt. Het is evident dat in het plangebied, een relatief dunbevolkt gebied, sprake zal zijn van een lager groepsrisico. Het in afbeelding 17 berekende groepsrisico is daarmee niet direct toepasbaar voor het bestemmingsplan “Buitengebied-West”. Desalniettemin is duidelijk gemaakt dat het groepsrisico lager is dan de in afbeelding 17 getoonde FN-curve en dat dus geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In de wet is geregeld wanneer het groepsrisico verantwoord moet worden. Voor transportassen geldt op basis van de cRNVGS dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer bij het nemen van een ruimtelijk besluit sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde. Een verantwoording is niet noodzakelijk omdat: 1. in onderhavige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden; 2. het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen toelaat. Om deze reden zal geen toename van het groepsrisico optreden. De algehele tendens voor vervoer over water is dat de externe veiligheidsrisico’s steeds kleiner worden ingeschat, bovendien is voldoende aangetoond dat er geen belemmeringen zijn vanuit de veiligheidssituatie van de Nieuwe Waterweg. Volledigheidshalve zijn de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschreven. Bestrijdbaarheid De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert in de toekomst rekening te houden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten in het gebied. Dit houdt in dat fietspaden, wegen en bruggen zodanig moeten worden aangelegd en geconstrueerd, dat zij geschikt zijn voor de Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
40
voertuigen van brandweer en andere hulpdiensten. De primaire bluswatervoorzieningen in het plangebied, de ondergrondse brandkranen in het drinkwaterleidingnet, is door de beperkte capaciteit van het leidingnet ten gevolge van een beperkte afname van drinkwater, ontoereikend om een adequate blussing mogelijk te maken. Daarom wordt verzocht om bij de vergunningverlening ten behoeve van nieuwe bouwwerken speciale voorwaarden op te nemen met betrekking tot bluswatervoorziening. Zelfredzaamheid Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de Nieuwe Waterweg is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-havenprincipe). Indien dit niet mogelijk is kan ervoor gekozen worden te vluchten. Bij een toxische wolk dient gevlucht te worden haaks op de wolk. Voor de hulpverleningsdiensten is het van belang dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Dit kan met behulp van het zogenaamde waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Het WAS-netwerk is dekkend voor het plangebied. Het gebruik van WAS, eventueel aangevuld met het gebruik van SMS-alert kan eraan bijdragen dat het aantal slachtoffers wordt beperkt. Aardgastransportleiding In het oosten van het gebied nabij de plangrens zijn drie aardgastransportleidingen gelegen die vanuit het zuiden richting de Rijksweg A20 lopen. De gegevens van de leidingen zijn hieronder in een tabel weergegeven. Leiding
Diameter
Ontwerpdruk
A-613 W-504-01 W-521-17 W-521-28 W-521-38
16 inch 12 inch 8 inch 12 inch 6 inch
79.9 bar 40 bar 40 bar 40 bar 40 bar
Afstand PR 10 contour 0 meter 0 meter 0 meter 0 meter 0 meter
-6
Invloedsgebied 230 meter 140 meter 95 meter 140 meter 70 meter
Alle leidingen hebben geen plaatsgebonden risicocontouren. Het invloedsgebied van de leidingen is weergegeven in de laatste kolom. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is zowel voor de aanwezige 40 bar als de 80 bar gastransportleidingen een belemmeringenstrook opgenomen. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor goederen en personen in de directe omgeving daarvan, bedraagt de belemmeringenstrook voor de 80 bar leiding 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. De breedte van de belemmeringenstrook voor de 40 bar leidingen bedraagt 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leidingen. Om te voorkomen dat te dicht op allerlei ondergrondse omloopleidingen van het afsluiterschema wordt gebouwd, geldt eveneens een belemmeringenstrook van 4 meter (40 bar) of 5 meter (80 bar) ter weerszijden van het afsluiterschema. Binnen de
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
41
belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd. Hier geldt een dubbelbestemming Leiding – Gas. Het invloedsgebied van de leidingen A-613 en W-521 overlappen enkele (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied. Concreet gaat het om het tankstation aan het Surfpad 1 en enkele kleinschalige functies aan de Zuidbuurt/van Boendaleweg. Vanuit het Bevb is een verantwoording benodigd van het groepsrisico. De leidingen lopen parallel door het plangebied en worden derhalve simultaan beschouwd in onderstaande passage. Gelet op de geringe populatie- en bebouwingsdichtheid binnen het invloedsgebied en binnen de 100% - letaliteitsgrens zal geen sprake zijn van een relevant groepsrisico. Het is aannemelijk dat binnen het gehele plangebied het aantal slachtoffers van 10 niet gehaald zal worden en dat derhalve formeel geen sprake is van een groepsrisico. Het bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die dit groepsrisico kunnen doen toenemen. Omdat er geen sprake is van een relevant groepsrisico, is vanuit een goede ruimtelijke ordening louter ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding en beperking van rampen Het maatgevende scenario voor een gasleiding is een fakkelbrandincident. Ontvluchting in het geval van een fakkelbrandincident (is zichtbaar voor aanwezigen) is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen. Het treffen van fysieke maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen ter beperking van het GR ten gevolge van de aardgasleiding is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel en dit ligt buiten het bereik van de initiatiefnemer. Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerder Gasunie maatregelen getroffen dienen te worden om de ongestoorde ligging van de transportleiding te garanderen. Het bevoegd gezag dient in overleg met de leidingbeheerder Gasunie vast te stellen of afdoende constructieve en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, conform het gestelde in de regelgeving inzake buisleidingen. De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert in de toekomst rekening te houden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten in het gebied. Dit houdt in dat fietspaden, wegen en bruggen zodanig moeten worden aangelegd en geconstrueerd, dat zij geschikt zijn voor de voertuigen van brandweer en andere hulpdiensten. De primaire bluswatervoorzieningen in het plangebied, de ondergrondse brandkranen in het drinkwaterleidingnet, is door de beperkte capaciteit van het leidingnet ten gevolge van een beperkte afname van drinkwater, ontoereikend om een adequate blussing mogelijk te maken. Daarom wordt verzocht om bij de vergunningverlening ten behoeve van nieuwe bouwwerken speciale voorwaarden op te nemen met betrekking tot bluswatervoorziening. Daarnaast is beoordeeld dat ter plaatse van het Stallingsbedrijf aan de Maassluisedijk een minimale bluscapaciteit aanwezig is, zodat een adequate blussing nauwelijks mogelijk is. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid De aanwezige woningen en andere functies zijn, met uitzondering van de zorgboerderij aan de Zuidbuurt 91, niet specifiek bestemd voor personen met een beperkte zelfredzaamheid. Het gaat in het plangebied bovendien om gebouwen met voornamelijk twee bouwlagen die relatief
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
42
makkelijk te ontvluchten zijn. De gebouwen zijn georiënteerd op de Zuidbuurt, die in oostelijke of westelijke richting van de leidingen vandaan leidt. In de zorgboerderij, die al sinds lange tijd aanwezig is op deze locatie, verblijven circa 14 mensen met een verstandelijke beperking. Deze personen zijn van alle leeftijden en hebben een lichte tot matige verstandelijke beperking. De meeste personen kunnen zelfstandig lopen. De personen met een lichte verstandelijke beperking worden zelfredzaam geacht, indien zij goede aanwijzingen krijgen. Personen met een matige verstandelijke beperking hebben doorgaans hulp nodig om te kunnen vluchten. Geadviseerd wordt zorg te dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. Overige leidingen In het oosten van het plangebied loopt langs de plangrens in noord-zuidrichting een brandstofleiding. Deze leiding betreft een DPO-leiding met kenmerk P-31 en heeft een diameter van 12,75 inch en een werkdruk van 80 bar. Ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding en ter waarborging van een veilig transport bedraagt de belemmeringenstrook voor deze leiding 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. De belemmeringenstrook is met de dubbelbestemming Leiding – Brandstof op de verbeelding weergegeven. Binnen de belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd. De leiding heeft een plaatsgebonden risicocontour van 0 meter. Op grond van de risicokaart heeft de leiding een invloedsgebied van 30 meter. Dit invloedsgebied overlapt in de huidige situatie geen (beperkt) kwetsbare objecten, waar personen langdurig verblijven. Een verantwoording is derhalve niet benodigd. In het zuidwesten van het plangebied is een CO2-leiding gelegen (NPM-leiding). Deze leiding heeft een diameter van 26 inch en een werkdruk van 22 bar. Om te voorkomen dat te dicht op de leiding wordt gebouwd, geldt een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de leiding. Binnen de belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd. Hier geldt een dubbelbestemming Leiding – CO2. De leiding heeft een plaatsgebonden risicocontour van 4 -6 meter. Deze PR 10 contour is binnen de dubbelbestemming gelegen en leidt derhalve niet tot saneringssituaties. -8
Het invloedsgebied van de leiding is niet weergegeven op de risicokaart. De PR 10 contour, die indicatief is voor de grootte van het invloedsgebied, bedraagt 23 meter. De dichtstbijzijnde (beperkt) kwetsbare objecten zijn gelegen op circa 200 meter. Daarmee staat vast dat binnen het invloedsgebied geen (beperkt) kwetsbare voorkomen en dat een verantwoording niet benodigd is. Vanuit deze risicobron gelden geen belemmeringen. 5.6.3 Conclusie Er zijn geen externe veiligheidsaspecten die de planvorming belemmeren. De aanwezige veiligheidscontouren en leidingen zijn met een gebiedsaanduiding of dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Door middel van de gebiedsaanduiding zijn nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten niet mogelijk. De dubbelbestemming waarborgt een ongestoorde ligging van de leidingen. Voor enkele risicobronnen is een verantwoording van het groepsrisico gegeven. Daarbij is de VRR geconsulteerd.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
43
5.7
Natuur en landschap
5.7.1 Kader Soortenbescherming De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen zijn alleen Huismuis, Bruine en Zwarte rat niet beschermd. Van de vissen, ongewervelde dieren (zoals vlinders, libellen en sprinkhanen) en planten zijn alleen de in de wet genoemde soorten beschermd. De Ffw gaat uit van het “nee, tenzij”-principe. Dit betekent dat alleen onder bepaalde (zeer stringente) voorwaarden een inbreuk mag worden gemaakt op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Daarnaast beschermt de wet niet alleen soorten in het algemeen, maar ook individuen van soorten. Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en/of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Ffw worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen. De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën. Meer algemene soorten (tabel 1 Ffw): voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Andere, niet algemeen voorkomende soorten (tabel 2 Ffw), met uitzondering van beschermde inheemse vogels: ontheffing is alleen mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een gedragscode. Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en dient vervolgens goedgekeurd te zijn door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Strikt beschermde soorten (tabel 3 Ffw): voor deze soorten dient in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling altijd ontheffing te worden aangevraagd van de Ffw. Ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief is en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten in tabel 3 die ook op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (HR) voorkomen, wordt ontheffing echter alleen nog maar verleend indien er daarnaast een dwingende reden van groot openbaar belang is; dit is het 1 gevolg van een uitspraak van de Raad van State in augustus 2009 . Beschermde inheemse vogels: deze vallen onder de Europese Vogelrichtlijn (VR). Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 2 (ABRS) geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op
1 2
Zie ABRS 21 januari 2009, zaak nr. 200802863/1 zie ABRS 13 mei 2009, zaak nr. 200802624/1
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
44
basis van de ontheffingsgronden die in de VR zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn. Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Dit houdt in dat “voldoende zorg” in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Gebiedsbescherming LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Bescherming van (natuur)gebieden heeft daarnaast ook plaats Natuurbeschermingswet. Daaronder vallen de volgende typen gebieden: Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden); Beschermde Natuurmonumenten; Wetlands.
middels
de
Binnen beschermde natuurgebieden gelden (strenge) restricties voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Gemeentelijk Groenbeleidsplan Voortvloeiend uit de intenties en conclusies van de Structuurschets 1993 is het Groenbeleidsplan ontwikkeld dat in 1998 als sectoraal kaderplan door de Gemeenteraad is vastgesteld. De Structuurschets 1993 legt een aantal ruimtelijke claims door het benoemen van de Groene Hoofd- en Substructuur. In het Groenbeleidsplan worden op basis van de doelen van de Structuurschets en de sterke en zwakke kanten van het Vlaardingse groen, vijf planonderdelen benoemd, die het huidige groenareaal een positieve impuls moeten geven en waarbij haar zwakke kanten moeten worden omgebogen tot sterke kwaliteiten. 1. Stad van verschil: Vlaardingen kent een groot aantal stedelijke milieus. Deze verzameling van sterk verschillende wijken op een relatief gering oppervlak bepaalt de sterke woonkwaliteit van Vlaardingen. 2 Stad aan het landschap: zeker 75% van de Vlaardingse stadsrand grenst aan het weiderecreatielandschap of aan de rivier. Deze hechte relatie van stad en omgeving kan zowel ruimtelijk als functioneel meer worden uitgebuit. Het Groenbeleidsplan opteert ervoor “de stad nadrukkelijk aan de rivier te koppelen”. 3. Natuur in de stad: Ook in de buurten en wijken van Vlaardingen is de beleving van een natuurbeeld van belang. Door inrichting en beplanting kan hier een landschappelijke sfeer worden opgeroepen. 4. Het gebruik: Voor de stad spelen openbare ruimtes door hun functie en
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
45
5.
gebruiksintensiteit een belangrijke rol. Het Groenbeleidsplan wijst de keten “Hof-Haven-Maasboulevard” aan als de toekomstige spil van de stad. Boulevards: Op basis van het huidige bomenbestand wordt een versterking van de wijkspecifieke bomenstructuur voorgesteld.
5.7.2 Onderzoek Soortenbescherming Midden-Delfland is één van de belangrijkste weidevogelgebieden van West Nederland. Hier zie je zwanenbloemen in de slootkant bloeien en grutto’s op stelten door het hoge grasland gaan. Natuur beperkt zich niet tot beschermde natuurgebieden als de Vlietlanden en de Aalkeetbuitenpolder. Ook het karakteristieke agrarische landschap kent een (in potentie) hoge natuurwaarde. De weiden zijn rijk aan vogels. Het leefgebied van de weidevogels wordt hoofdzakelijk door de agrariërs in stand gehouden. Openheid is daarbij essentieel. Het MiddenDelflandgebied herbergt ook enkele bijzondere moerashabitats. Het bekendste voorbeeld hiervan is de Vlietlanden, een van de weinige veengebieden in Nederland dat niet is ingeklonken en slechts beperkt is ontgonnen. Het resterende veen ligt hoger dan de omringende polders. (bron: LOP Midden-Delfland) Gebiedsbescherming Uit de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland blijkt dat de rietputten (tussen spoorlijn en Maassluissedijk), een klein deel van de oever van de Nieuwe Waterweg en grotendeels het gebied ten noorden van de rijksweg A20 zijn aangewezen als ‘bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur’ in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste en ecologische verbindingen, de grotere wateren en de Noordzee. De realisatie van de EHS is vooralsnog aangemerkt als een nationaal en provinciaal belang met als doel de bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
46
Afbeelding 18: EHS
Daarnaast zijn het natuurgebied en het agrarische gebied aangewezen als ‘nationale en provinciale landschappen en rijksbufferzones’. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. Uitgangspunt is ‘behoud door ontwikkeling’: mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt, zijn binnen de nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er is ruimte voor ten hoogste de natuurlijke bevolkingsgroei en voor regionale en lokale bedrijvigheid. Landschap Het landschap van Midden-Delfland is het resultaat van een eeuwenlang ontwikkelingsproces. Het resultaat is een gelaagd landschap, met een stelsel van structuren en elementen uit verschillende perioden. Voorbeelden hiervan zijn: - de kreekruggen; - de middeleeuwse verkaveling; - de oude veendijken; - de molens en gemalen; - de talloze monumentale boerderijen; - de eendenkooien. Het landschap van Midden-Delfland is een authentiek landschap met een uitgesproken
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
47
agrarische identiteit. Het landschap is groen, weids en waterrijk, met koeien in de wei, een boer op zijn trekker en monumentale boerderijen met goed verzorgde erven. Midden-Delfland is een open ruimte waar je nog ver van je af kunt kijken. Het vormt als zodanig een contrast met de omliggende stedelijke omgeving. (bron: LOP Midden-Delfland) 5.7.3 Conclusie Het gebied ten noorden van de Rijksweg A20 is hoofdzakelijk natuurgebied. Ook de agrarische weilanden hebben een hoge ecologische en landschappelijke waarde. De gebieden die in de Provinciale Verordening als EHS zijn aangegeven, zijn als ‘Natuur’ bestemd. Omdat de agrarische gronden ook een grote landschappelijke waarde hebben, is ervoor gekozen deze gronden als ‘Agrarisch met waarden’ te bestemmen. 5.8
Water
5.8.1 Kader Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Vanaf 1 november 2003 moet een waterparagraaf worden opgenomen in de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken. Wanneer er bouwplannen zijn, moet hierover volgens de toets eerst worden overlegd met de betrokken waterbeheerders in de regio. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden. Dat betekent dat zowel wordt gekeken naar overstromingsgevaar, wateroverlast, verdroging als waterkwaliteit. In waterstaatkundig opzicht valt het bestemmingsplangebied onder het beheer van het Hoogheemraadschap van Delfland. In het kader van de watertoets is in een vroegtijdig stadium overleg geïnitieerd met de betrokken waterbeheerder, te weten het Hoogheemraadschap van Delfland. Op basis van de Watersysteemanalyse en het Waterstructuurplan (delen 3 en 6 van het Waterplan Vlaardingen) is onderstaande waterparagraaf geformuleerd. 5.8.2 Onderzoek Europese Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (EKRW) is in oktober 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad van Europa. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan: “Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land, oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terristische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden.” De richtlijn biedt dus een kader voor het Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
48
beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar de stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. e
Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21 eeuw e
De nota ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21 eeuw’ is uitgegeven door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De nota heeft als doelstelling een ander waterbeleid te realiseren, aangezien het huidige watersysteem voor de toekomst niet op orde is. Aanleiding voor dit rapport is de situatie in de jaren negentig van de vorige eeuw, toen verschillende delen van Nederland regelmatig overlast van water hadden. Dit deed maatschappelijk en politiek de e vraag rijzen of Nederland wel zijn waterhuishouding op orde had voor de 21 eeuw. Door anders om te gaan met water moet er geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Voor de aanpak van het veiligheidsprobleem en de vermindering van de wateroverlast kiest het kabinet de volgende hoofdlijnen: Burgers herkennen en erkennen het waterprobleem onvoldoende. De overheid moet meer inzicht geven in de aard en de omvang van deze risico’s en burgers de mogelijkheid bieden om zelf een bijdrage te leveren aan het verminderen van de risico’s, in aanvulling op de inspanningen van de overheid. Een nieuwe aanpak voor veiligheid en wateroverlast, die stoelt op drie uitgangspunten: o anticiperen in plaats van reageren; o niet afwentelen van waterhuishoudkundige problemen door het volgen van de drietrapsstrategie vasthouden – bergen - afvoeren en het niet afwentelen van bestuurlijke verantwoordelijkheden; o méér ruimte naast techniek. Naast technische maatregelen is méér ruimte nodig om (incidenteel) water op te vangen. Deze ruimte moet waar mogelijk tegelijkertijd voor andere doeleinden worden gebruikt die te verenigen zijn met het opvangen van water. Een “watertoets” moet voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt, door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw. De nieuwe aanpak in het waterbeleid stelt ook nieuwe eisen aan de kennisinfrastructuur. Voor de aanpak van veiligheid en wateroverlast zijn Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten samen verantwoordelijk. Bestuurlijke afspraken over rolverdeling en samenwerking moeten voor een snelle en effectieve implementatie zorgen. De ontwikkelingen rond klimaat en bodem én de nieuwe aanpak maken extra investeringen met een structureel karakter in het waterbeheer nodig, zowel in het hoofdsysteem als in het regionale systeem. Water zal, meer dan het nu het geval is, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast voortaan expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. Dit geldt voor alle fasen van de planontwikkeling. Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Delfland Het Waterbeheerplan 2010-2015 is het document waarin Delfland de ambities voor de komende
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
49
jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Vooral het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater staan centraal. Daarbij zullen klimaatverandering, zeespiegelstijging, verzilting en nieuwe wetten en regels het waterbeheer de komende decennia ingrijpend gaan veranderen. In het waterbeheerplan legt Delfland sterk de nadruk op een verantwoorde, realistische en betaalbare uitvoering van alle doelstellingen. Waterplan Vlaardingen De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor het totale waterbeheer in Vlaardingen. Het waterplan bestaat uit een aantal deelplannen, waaronder een Watervisie, een Waterfunctieplan en een Waterstructuurplan. In de plannen geven Vlaardingen en Delfland een gezamenlijke visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030). Met het oog op de klimaatsverandering zal het watersysteem van Vlaardingen in de toekomst moeten worden aangepast. Het watersysteem van Vlaardingen kenmerkt zich door een snelle afvoer van regenwater, voornamelijk via de riolering. In de stedelijke polders stroomt veel water vanuit de singels de riolering in en wordt het water via overstortbemaling afgevoerd naar de Nieuwe Maas. De visie van het waterplan is gericht op een robuust systeem, waarin meer water wordt vastgehouden en meer waterberging wordt aangelegd. In het waterplan is de integrale wateropgave bepaald en worden maatregelen uitgewerkt om die opgave te realiseren. Het waterplan Vlaardingen geeft daarmee invulling aan het waterbeleid, met als hoofddoelstellingen: Water draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Vlaardingen. De stedelijke polders van Vlaardingen voldoen aan de NBW-normering wateroverlast. Het water in Vlaardingen is schoon en voldoet op termijn aan de eisen van de KRW. De vuilemissie uit de riolering is teruggebracht volgens de normering basisinspanning. Het oppervlaktewater wordt niet meer via riolering afgevoerd. 5.8.3 Inventarisatie: huidige situatie kenmerken watersysteem Gebiedskenmerken Het plangebied ligt in de Aalkeetbinnenpolder en de Aalkeetbuitenpolder. Er is in het gebied vrij veel oppervlaktewater aanwezig. Omdat het hier een conserverend bestemmingsplan betreft en er geen voor de waterhuishouding relevante ontwikkelingen zijn, wordt in het kort ingegaan op de van belang zijnde aspecten. Huidige situatie oppervlaktewater De Aalkeet polders zijn binnen de gemeente Vlaardingen een waterstaatkundige eenheid. Verversingswater wordt ingelaten vanuit Delflands boezem. Bemaling vindt eveneens plaats op de boezem. In de Aalkeetbuitenpolder ligt de Krabbeplas. Deze bestaat uit een surfplas en een zwemgedeelte. De Nieuwe Waterweg/Nieuwe Maas is in beheer bij Rijkswaterstaat. Buitendijks bouwen en wonen is voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Rijkswaterstaat is niet aansprakelijk voor de buitendijkse hoogwaterveiligheid.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
50
Huidige situatie riolering Alle boerderijen in het gebied zijn in 2005 door middel van een drukriolering aangesloten op de AWZI De Groote Lucht. Huidige situatie waterkwaliteit De kwaliteit van het water is in het algemeen goed te noemen. Zeker na het aansluiten op de riolering is de waterkwaliteit verbeterd. Zo is de snoek weer terug in de poldersloten. De waterkwaliteit van de Krabbeplas is gedurende het zwemseizoen slecht tot zeer slecht. Door de aanwezigheid van blauwalg is het soms gedurende langere perioden verboden te zwemmen. Berging en afvoer 3 Het watersysteem in de buitenpolders moet voldoen aan een bergingseis van 175 m /ha. Het Hoogheemraadschap van Delfland verzorgt de inlaat van water en de bemaling. 5.8.4 Toekomstige situatie Veiligheid en waterkeringen In het plangebied liggen de deltadijk, een boezemkade en polderkaden. De betreffende leggerzones worden in acht genomen. De boezemkade is een onderdeel van het kadeversterkingsproject. Waterkwantiteit Omdat het hier een bestaand landelijk gebied betreft, is uitgangspunt dat de hoeveelheid oppervlaktewater minimaal gelijk blijft aan de huidige hoeveelheid. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend plan is, zal binnen de planperiode geen oppervlaktewater worden gerealiseerd. Volgens informatie van het Hoogheemraadschap van Delfland voldoen beide polders aan de wateropgave. Waterkwaliteit en ecologie In het kader van het Waterplan zijn in dit gebied geen maatregelen voorzien die de waterkwaliteit en ecologie positief of negatief beïnvloeden. In Vlaardingen worden bij het beheer en onderhoud van de wegen geen bestrijdingsmiddelen toegepast. Afvalwater en riolering In Vlaardingen is het rioleringsbeleid erop gericht dat alle nieuwe ontwikkelingen moeten zijn voorzien van een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel of moeten zijn aangesloten via een drukriolering. Het gebruik van niet-uitlogende materialen is voorschrift. Grondwater De huidige grondwaterstand geeft geen aanleiding om maatregelen te treffen. 5.8.5 Vertaling in het bestemmingsplan In het bestemmingsplan wordt het bestaande relevante oppervlaktewater opgenomen in de bestemming Water. Water wordt ook mogelijk gemaakt in overige bestemmingen. Ter bescherming van de waterkeringen worden zowel het waterstaatswerk als de beschermingszone in de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering opgenomen.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
51
5.9
Overige belemmeringen
5.9.1 Inleidend Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke. 5.9.2 Onderzoek In het plangebied zijn diverse leidingen aanwezig. In paragraaf 5.6 is reeds de ligging van diverse gas- en brandstofleidingen beschreven. Daarnaast zijn ook rioolleidingen en een watertransportleiding aanwezig. De rioolpersleidingen liggen in het zuidoosten van het plangebied en lopen van noord naar zuid langs de plangrens tot aan de rijksweg A20. Ook loopt er een rioolpersleiding van de AWZI De Groote Lucht in de richting van Maassluis parallel aan de Maassluissedijk. De watertransportleiding ligt ten zuiden parallel aan de rijksweg A20. Om de ongestoorde ligging van de leidingen te waarborgen zijn deze beschermd met een dubbelbestemming ‘Leiding – Riool’. Ter plaatse geldt een bouwverbod. Ook ligt er een warmwatertransportleiding in het zuidwesten van het plangebied. Om de ongestoorde ligging van deze leiding te waarborgen, is deze beschermd met dubbelbestemming ‘Leiding – Water’. Het zuidelijk deel van het plangebied (de oeverzone ten zuiden van de Maassluissedijk) is op de risicokaart aangegeven als ‘overstromingsgebied’. Dit houdt in dat bij een overstroming het gebied onder water kan komen te staan. Over de Nieuwe Waterweg / Nieuwe Maas vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Daarom is ter plaatse van de oever de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’ opgenomen. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met de aanwezigheid van de transportroute over water van gevaarlijke stoffen. Ter plaatse is het bouwen van gebouwen niet toegestaan, tenzij aan diverse randvoorwaarden kan worden voldaan. Voor het overige zijn in het plangebied geen belemmeringen aanwezig, zoals straalpaden of (niet eerder genoemde) beschermingszones. 5.9.3 Conclusie De aanwezige rioolpersleidingen en watertransportleidingen zijn met een dubbelbestemming op de verbeelding aangegeven. De dubbelbestemming beschermt de ligging van de leiding. De oeverzone is op de risicokaart als ‘overstromingsgebied’ aangegeven. Voor het overige zijn er geen belemmeringen.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
52
5.10 Duurzaamheid 5.10.1 Kader Nationaal klimaatbeleid Teneinde de Kyotodoelstellingen te realiseren, is landelijk klimaatbeleid geformuleerd. De korte termijn doelstelling voor Nederland is de uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen in de periode van 2008 - 2012 met 6% terug te dringen ten opzichte van 1990. Op de lange termijn wil de overheid de overgang naar een duurzame energiehuishouding bereiken (een aandeel van twintig procent duurzame energie in 2020) en verdere beperking van de CO2-uitstoot realiseren (30% in 2020 ten opzichte van 1990). Dit is verwoord in het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). De Nederlandse overheid wil de helft van de nodige emissiereductie behalen met binnenlandse maatregelen en de andere helft uit het buitenland met behulp van de flexibele instrumenten uit het Kyotoprotocol. Duurzaam bouwen Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. 5.10.2 Onderzoek Duurzaam bouwen heeft betrekking op de wijze waarop wordt gebouwd en gesloopt. Aandachtspunten zijn energie en milieu, maar ook gezondheid, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Deze eisen worden niet vastgelegd in het bestemmingsplan, maar kunnen wel ruimtelijke gevolgen hebben. Voor duurzaam bouwen is geen wetgevend kader vastgelegd op nationaal niveau. Er zijn alleen eisen opgenomen in het bouwbesluit die worden getoetst bij de aanvragen voor een bouwvergunning. Voor het meetbaar maken van de duurzaamheid op gebouwniveau maakt Vlaardingen gebruik van het instrument GPR Gebouw. In het instrument wordt onderscheid gemaakt in de thema’s materialen, energie, water, afval, gezondheid en woonkwaliteit. Gebouwontwerpen kunnen getoetst worden aan een van tevoren bepaald ambitieniveau door de maatregelen in te voeren in het digitale instrument GPR Gebouw. De te nemen maatregelen kunnen door de gemeente of ontwikkelaar zelf worden gekozen om een bepaald niveau te bereiken. Dit instrument is toepasbaar voor utiliteitsgebouwen, scholen en woningen. GPR Gebouw geeft per thema een ‘rapportcijfer’ uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau /minimaal) tot 10 (zeer goed).
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
53
6
Beleid
6.1
Inleiding Op zowel Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau bestaan er diverse beleidsstukken waarbij met het opstellen van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsstukken.
6.2
Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma’s. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio’s wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. In dit bestemmingsplan worden de bestemmingen uit het voorgaande bestemmingsplan gecontinueerd of aangepast aan de huidige situatie. Derhalve worden geen ontwikkelingen onmogelijk gemaakt c.q. belemmerd, zoals hiervoor beschreven.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
54
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast. In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur (hoofdwegen en hoofdspoorwegen), de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. De ladder voor duurzame verstedelijking is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De Maas is in het Barro aangewezen als ‘rivierbed’ en ‘stroomvoerend deel van het rivierbed’. Binnen deze begrenzingen dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor de doorvaart van de scheepvaart, de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparaat, het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten, de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten en het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg. Een bestemmingsplan mag uitsluitend nieuwe bestemmingen in een rivierbed aanwijzen, indien er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft, geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier, een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed kan ter plaatse uitsluitend activiteiten mogelijk maken ten behoeve van de rivier of ten behoeve van de aan de rivier gebonden functies. Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) De regels uit het Barro zijn verder uitgewerkt in het Rarro. In het Rarro zijn ruimtereserveringen opgenomen voor de nieuwe aanleg en voor de uitbreiding van de infrastructuur. Een van deze ruimtereserveringen betreft de Nieuwe Westelijke Oeververbinding (Blankenburgtunnel). Deze ruimtereservering loopt door het plangebied van dit bestemmingsplan.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
55
Afbeelding 19: Reserveringsgebied Nieuwe westelijke oeververbinding
Ter plaatse van de ruimtereservering mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op basis van het voorgaande bestemmingsplan niet reeds mogelijk waren, met uitzondering van tijdelijke bouwwerken en bijbehorende bouwwerken. In de wijzigingsbevoegdheden voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming, voor het toepassen van de ruimte voor ruimte regeling en voor de vormverandering van een agrarisch bouwvlak is als randvoorwaarde opgenomen dat de percelen niet binnen het reserveringsgebied mogen liggen. 6.3
Provinciaal en regionaal beleid Provinciale structuurvisie; Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte Op basis van de Wro moeten gemeenten, provincies en rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen. Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”. In de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. Provinciale Staten stelden op vrijdag 2 juli 2010 de provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte (de realisatie van de structuurvisie, zie ook hierna) en de Uitvoeringsagenda definitief vast. Vanaf dat moment gelden de Streekplannen, inclusief eventuele partiële herzieningen, en de Nota Regels voor Ruimte niet langer als vigerend beleids- en toetsingskader. Bij de vaststelling is evenwel geconstateerd dat het voor een aantal onderwerpen en dossiers nog niet mogelijk was een passende oplossing op te nemen. Daarom zijn een eerste (23 februari 2011)
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
56
en tweede herziening (29 februari 2012) van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte opgesteld welke werden vastgesteld door Provinciale Staten. De structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Het accent ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. Het beleid gaat in op verschillende provinciale belangen. Van belang voor het plan is de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid). Verder dient kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting plaats te vinden, vooral rond openbaar vervoerknooppunten. Ook is de opvang van de bevolkingsgroei in het Groene Hart en de Delta in regionale, goed ontsloten kernen en daartoe aangewezen relatief verstedelijkte zones belangrijk. Tot 2020 staan de volgende provinciale belangen centraal: versterken van het stedelijk netwerk en versterken van vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra; optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters; verbeteren interne en externe bereikbaarheid. Zuid-Holland wil stad en land beter met elkaar verbinden door uit te gaan van het concept Zuidvleugelgroenstructuur. Binnen de invloedssfeer van het stedelijk netwerk gaat het om een samenhangend stelsel van landschappen, natuur- en recreatiegebieden, de grote eenheden stedelijk groen en groenblauwe verbindingen. Zes waardevolle landschappen in deze groenstructuur krijgen de status provinciaal landschap. Deze status is bedoeld om de gebieden te beschermen én te ontwikkelen als recreatief aantrekkelijke en economisch duurzame landschappen met een inzet op verbrede landbouw en verbetering van de recreatieve kwaliteit. De gebieden zijn gekozen omdat de stedelijke druk hier groot is vanwege de inklemming tussen stedelijke gebieden. De ligging nabij de stad biedt kansen voor verbetering van de recreatiemogelijkheden voor veel inwoners. De provinciale landschappen vormen de basis voor de Zuidvleugelgroenstructuur en ze waarborgen voor een groot deel de balans tussen stad en land. Het plangebied ligt in het provinciaal landschap Midden-Delfland. Midden-Delfland is een agrarisch cultuurlandschap met hoge recreatieve, cultuurhistorische en ecologische waarde voor meer dan 1 miljoen mensen in de directe omgeving. Het gebied vormt als open ruimte een sterk contrast met het omliggende stedelijk gebied. Het bestaat uit veenweidelandschap met kreken met in het oostelijk deel een overgang naar kleinschalig droogmakerijenlandschap. De randen van Midden Delfland zijn ingericht als recreatiegebied. Dorpen, bebouwingslinten en vaarten vormen onderdeel van de landschapsstructuur. Het landschap wordt doorsneden door zware infrastructuur. De gebiedsopgaven vinden grotendeels plaats in het kader van het project Hof van Delfland. Gebiedsopgaven voor het provinciaal landschap Midden-Delfland: - openheid en vitaliteit van het agrarisch landschap waarborgen, gericht op verbrede landbouw, behoud van natuurwaarden en sanering van verspreid glas; - completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk in Midden-Delfland en naar omliggende steden, regioparken en provinciale landschappen (Delflandse kust, Groenblauwe Slinger,
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
57
-
Wijk en Wouden, Bentwoud Rottemeren). Behoud van het waternetwerk en de lintenstructuur is hierbij richtinggevend; herinrichting van bestaande en ontwikkeling van nieuwe recreatiegebieden afstemmen op de actuele recreatieve vraag en de landschappelijke identiteit; uitwerking van een klimaatbestendig watersysteem; behouden en versterken van het OV-Panorama tussen Delft en Schiedam. Bescherming en versterking cultuurhistorische kwaliteiten (topgebied en kroonjuweel); inpassing van de A4 en de A13-16. Realisering en ontwikkeling van de A4 vindt plaats in het project Integrale Ontwikkeling Delft Schiedam. Voor de inpassing van de A13/A16 zijn procesafspraken gemaakt.
Functiekaart Op de functiekaart is het agrarisch gebied binnen het plangebied aangewezen als ‘Agrarisch landschap – inspelen op verbinding stad-land’. Hierover wordt in de structuurvisie het volgende aangegeven: Stimuleren van verbrede landbouw gebeurt vooral in gebieden onder invloed van steden. Dat zijn in hoofdzaak de provinciale landschappen en Voorne-Putten. Naast voedselproductie zal de ondernemer andere diensten kunnen leveren, mede omdat de ruimte voor schaalvergroting in deze gebieden relatief beperkter is. Een aantal bedrijven is in staat om via schaalvergroting zich verder te ontwikkelen. Kansrijke mogelijkheden voor landbouwbedrijven die niet verder kunnen uitbreiden en/of geconfronteerd worden met ruimtelijke beperkingen, zijn onder meer (verblijfs)recreatie, streekeigen producten, groenblauwe diensten, educatie en zorg. Ook agrarisch natuur- en landschapsbeheer dragen bij aan stedelijke wensen voor een afwisselend en aantrekkelijk landschap. Het gebied dat als Natuurgebied is aangewezen, heeft als hoofdfunctie natuur. Daarin is, mits niet in strijd met de hoofdfunctie, recreatief medegebruik mogelijk. Het gebied dat als ‘Recreatiegebied’ is aangewezen omvat het groengebied buiten het stadsen dorpsgebied met als hoofdfunctie openluchtrecreatie. Daarbinnen kunnen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden voorkomen. De rode stippellijn ter plaatse van de westelijke plangrens betreft de reservering voor een wegverbinding. Deze wegverbinding dient bij voorkeur binnen de planperiode te worden gerealiseerd. Besluitvorming rond de tracékeuze dient nog plaats te vinden. De financiering is derhalve nog niet verzekerd.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
58
Afbeelding 20: uitsnede functiekaart provinciale structuurvisie
Kwaliteitskaart Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als ‘Herkenbaar waterrijk veen(weide)’. De structuur in veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap wordt daarnaast bepaald door de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. De gebieden zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor bodemdaling als gevolg van het ‘verbranden’ van veen.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
59
Afbeelding 21: uitsnede kwaliteitskaart provinciale structuurvisie
Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte Om het provinciale ruimtelijke belang, zoals beschreven in de provinciale structuurvisie, te kunnen uitvoeren is, onder meer, de provinciale verordening opgesteld. In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Bovendien moet worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving. Woonvisie Zuid-Holland 2005 - 2014 Op 26 januari 2005 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2005 - 2014 "Samenhang en samenspel" vastgesteld. De woningbehoefte is als gevolg van economische en sociaal maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering, gezinsverdunning, vergrijzing, vluchtelingenbeleid) aan verandering onderhevig. Het provinciale beleid is erop gericht voor alle bevolkingsgroepen een voldoende en passend woningaanbod te realiseren. Dit betekent dat in de periode tot 2014 circa 214.000 woningen zullen moeten worden gebouwd om de bevolkingsgroei op te kunnen vangen. Een deel daarvan zal door middel van verdichting en inbreiding moeten worden opgevangen en wel in de centra van steden en dorpen en de bebouwde kom nabij bestaande of nieuw te Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
60
ontwikkelen stations en haltes van openbaar vervoer. De overige behoefte dient op nieuwe uitleggebieden te worden gerealiseerd. Dertig procent van de gehele woningbouwproductie dient in de sociale sector te worden gerealiseerd. Daarnaast blijkt een grote behoefte te bestaan aan woningen voor senioren en starters alsook aan woningen in het landelijke dure segment. Tenslotte zal meer differentiatie in de stedelijke woonmilieus plaats moeten vinden. Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 - 2020 In het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) van 21 januari 2004 beschrijft de provincie Zuid-Holland hoe zij de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil gaan geven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. De provincie Zuid-Holland kiest voor een beleid van beheerste groei van de mobiliteit. Daarbij moeten tegelijkertijd de individuele wensen en eisen die reizigers en het bedrijfsleven aan de kwaliteit van hun mobiliteit stellen niet uit het oog worden verloren. Om de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden is ten eerste een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer op alle niveaus vereist. Vervolgens dient een vermindering van congestie en een verbetering van de bereikbaarheid plaats te vinden. Om die reden worden kwaliteitseisen gesteld aan de trajectsnelheden van de verschillende typen wegverbindingen. Tot slot wordt gestreefd naar een toename van het fietsgebruik. Daartoe zal een volwaardig fijnmazig netwerk van zowel verkeersveilige, sociaal veilige, als comfortabele verbindingen moeten worden gerealiseerd. De groei van de mobiliteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de leefomgeving. Eén van de ambities van de provincie is dan ook het duurzaam verbeteren van de omgevingskwaliteit in Zuid-Holland door het oplossen van de belangrijkste knelpunten in de omgevingskwaliteit (te hoge uitstoot van vervuilende stoffen, geluidsoverlast en ruimtelijke versnippering) en het voorkomen van nieuwe knelpunten. 6.4
Regionaal beleid Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland® 2025 Het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland® 2025 (hierna LOP) is in 2005 opgesteld door de gemeenten Midden-Delfland, Delft, Rotterdam-Overschie, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis en het Hoogheemraadschap van Delfland. In het LOP is de koers uitgezet voor ontwikkeling van het Midden-Delflandgebied tot 2025. Aan de hand van het LOP kunnen de volgende vragen worden beantwoord: - Hoe kan worden voorkomen dat de bereikte resultaten van een nagenoeg afgeronde grootschalige reconstructie door verrommeling weer teniet worden gedaan? - Hoe kunnen we het voor ondernemers aantrekkelijk maken om te investeren in MiddenDelfland met behoud van de kwaliteiten? In het Midden-Delflandgebied staan behoud van de openheid en versterking van de (ruimtelijke, agrarische, ecologische en recreatieve) kwaliteit van de open ruimte centraal. Hier is geen
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
61
ruimte voor verdere verstedelijking en verdichting. De relatieve stilte die hier nog heerst, zal bewaard worden. Reconstructiewet Om de openheid van Midden-Delfland te beschermen en de landbouw nieuwe kansen te bieden, is in 1977 de Reconstructiewet van kracht geworden. De wet roept een halt toe aan de verdere verstedelijking en spaart het Midden-Delflandgebied. Op de overgang van stad naar land ontstaan uitgestrekte bos-, natuur- en recreatiegebieden. Grote gebieden, als de Vlietlanden, Foppenplas, Krabbenplas en Kraaiennest worden vernat. Midden-Delfland kan zich ontwikkelen tot een open landbouwenclave omgeven door sterk verstedelijkt en verglaasd gebied. De dorpslinten ‘dobberen’ nog steeds in het groen. Dankzij de boer is er nog altijd sprake van een open landschap. Trends en ontwikkelingen De druk op de grondprijs neemt toe door de ‘concurrentie’ van andere functies (vanuit de steden), zoals de vraag naar landelijk wonen en passende bedrijvigheid aan huis (zorgsector, dienstensector, kunst en cultuur). De onder druk staande grondprijs maakt dat het voor melkveehouders moeilijk wordt om mee te gaan in de concurrentieslag om (agrarische) grond. Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat binnen de landbouw op hoofdlijnen twee ontwikkelingsrichtingen zijn te onderscheiden: - Agrariërs die kiezen voor schaalvergroting, grotere bedrijven met navenant grotere opstallen. Deze agrariërs produceren in de regel voor de wereldmarkt. - Agrariërs die de nabijheid van de stad, en daarmee de nabijheid van een kritische en kapitaalkrachtige markt, als een kans beschouwen en zich toeleggen op de productie van hoogwaardige producten, vaak voor een meer regionale markt. Niet zelden gaat deze ontwikkeling gepaard met een verbreding van de bedrijfsvoering. De verwachting is dat de schaalvergroting in de landbouw onverminderd door gaat. De studie ‘Waar de landbouw verdwijnt’ (Ruimtelijk Planbureau (RPB, 2005)) laat echter zien, dat dit nauwelijks leidt tot een afname van het landbouwareaal. De vrijkomende grond wordt door de zittende agrariërs aangewend om tot de door hen gewenste bedrijfsvergroting te komen. Hierbij komen agrarische opstallen vrij die om een andere invulling vragen. Steeds vaker zullen agrariërs hun opbrengsten uit nevenactiviteiten halen, zoals recreatie, educatie, stalling en verkoop van streekproducten. Landschap van productiegebied tot gebruiksgebied De betekenis van het landschap verandert. Het landschap wordt in toenemende mate naast productiegebied ook uitloopgebied voor en gebruiksgebied van de stedeling. Het landelijk gebied is de omgeving waar de stedeling kan ontsnappen aan de drukte van de stad. Het landschap wordt steeds meer het domein van de stedeling. Versterking van het agrarisch kerngebied De dominantie van de agrarische functie is bepalend voor de authenticiteit van MiddenDelfland. Het centrale deel van Midden-Delfland behouden we als het agrarisch kerngebied. Hier wordt het accent gelegd op: - behoud van de openheid; - optimaliseren van de agrarische productieomstandigheden;
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
62
-
versterking van de kwaliteit van de randen.
Rode ontwikkelingen/ Nieuwe economische activiteiten Voor stedelijke ontwikkelingen is slechts ruimte voorzover zij reeds zijn vastgesteld. Bij het vrijkomen van agrarische gebouwen willen we deze benutten om de dominantie functies van Midden-Delfland te versterken. Kleinschalige horeca, recreatie, zorg en innovatieve bedrijvigheid kunnen zich hier vestigen. Voorwaarde is dat het karakter en de schaal van de activiteiten passen bij Midden-Delfland. Nieuwe activiteiten mogen niet leiden tot een grotere druk op ruimte. Niet-agrarische ondernemers in het buitengebied Voor niet-agrarische ondernemers in het buitengebied is het mogelijk om de bestaande oppervlakte van hun onderneming uit te breiden. Daarbij geldt ondermeer als voorwaarde dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Mocht er sprake zijn van een schaalsprong dan zal de ondernemer op zoek moeten gaan naar mogelijkheden voor uitplaatsing van het bedrijf richting een passende locatie. De herbestemming van de vrijkomende gronden zal plaatsvinden binnen de gedefinieerde ontwikkelingsmogelijkheden in het Midden-Delflandgebied. Doorvertaling in bestemmingsplannen Het LOP krijgt een extra betekenis als het wordt doorvertaald in bijbehorende bestemmingplannen. Daar waar bestemmingsplannen toe zijn aan actualisering, wordt het LOP als kader gehanteerd. Bewaking van de kwaliteit De rol van gemeenten is steeds meer uitvoeringsgericht en faciliterend van karakter. Daarbij is het LOP kaderstellend. Uitvoering vraagt meestal om maatwerk, om een inpassing die echt past bij de (ruimtelijke) kwaliteit van de omgeving. Deze ruimtelijke kwaliteit is beschreven in het Landschapontwikkelingsperspectief (deel III) en in de ‘polderpaspoorten’ (deel V). Bij nieuwe initiatieven in het Midden-Delflandgebied bewaken we de gewenste kwaliteit door deze te toetsen aan de zes kernkwaliteiten van het Midden-Delflandgebied, aan de geformuleerde ontwerpprincipes en aan de kwaliteitskaarten en ontwikkelingsrichtingen van de polders. De resultaten van deze toets leggen wij aan elkaar voor. Om het afgesproken kwaliteitsniveau in Midden-Delfland met elkaar te bewaken zullen wij een interdisciplinair toetsend kwaliteitsteam organiseren, dat in het openbaar toetst, adviseert en inspireert en de samenhang bewaakt. De ruimtelijke kwaliteit en ontwikkelingsrichting van de Aalkeet Buitenpolder en Aalkeet Binnenpolder op basis van het LOP, worden in paragraaf 3.3 respectievelijk 4.3 beschreven. 6.5
Gemeentelijk beleid Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 De Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen is in 2003 vastgesteld door de gemeenteraad en vormt een ruimtelijke uitwerking van de stadsvisie, “Koers op 2020”. De vele grote lopende projecten zijn in samenhang gezet met elkaar, met toekomstige projecten en met de integrale ontwikkeling van stad en buitengebied. De structuurschets is verder van belang om nieuwe
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
63
projecten gericht te kunnen uitvoeren. De belangrijkste doelstellingen zijn: versterken van de stedelijke groenstructuur; herwaarderen van de cultuurhistorie; vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus; spreiden van zorgvoorzieningen; versterken van de stadsranden en de Broekpolder; anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur; stabiliseren en zo mogelijk vergroten van de werkgelegenheid.
Afbeelding 22: Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020.
Het plangebied is op de Ruimtelijke structuurschets als ‘stadsrand en buitengebied’ aangewezen. In de gebiedsgerichte uitwerking wordt over de stadsranden en Midden-Delfland het volgende vermeld: De stedelijke bebouwing van Vlaardingen en de Broekpolder grenzen direct aan Midden-Delfland. In dit waardevolle veenweidegebied is een aantal zeer oude, monumentale boerderijen en landwegen te vinden. In Vlaardingen zijn onder meer de Zuidbuurtseweg, de Woudweg en de Willemoordseweg karakteristieke linten, met een grote recreatieve waarde als fiets- en wandelroute. In de regionale structuur is Midden-Delfland van belang als ‘groene buffer’ tussen Delft, het Westland en Rijnmond en als het meest zuidelijke deel van de Groenblauwe Slinger, een lint van water, natuur en andere groengebieden dat zich tussen de stedelijke gebieden door naar de Rijnstreek bij Leiden beweegt. Vanwege de grote cultuurhistorische waarden heeft het rijk Midden-Delfland aangewezen als ‘Belvedere-gebied’. Grote delen van het gebied behoren bovendien tot de ecologische hoofdstructuur. In het kader van de Reconstructiewet MiddenBestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
64
Delfland wordt al geruime tijd gewerkt aan de herinrichting van het gebied. Doelstelling is een goede afstemming tussen landbouw, cultuurhistorie, natuur en recreatie. De inrichting van het gebied nadert nu zijn voltooiing. De laatste jaren treedt het probleem van de waterberging nadrukkelijk op. Door de ontwatering ten behoeve van de landbouw dalen de laagveenbodems in de regio met gemiddeld een halve tot een hele centimeter per jaar. Dat leidt tot verdroging van natuurgebieden en verzakking van wegen en gebouwen. In de zomer treden bovendien grote watertekorten op. Dan worden grote hoeveelheden gebiedsvreemd water ingelaten. Op lange termijn is deze werkwijze niet vol te houden, ook al gezien de verwachte toename van de neerslag. Dat leidt tot de noodzaak om over te stappen op een meer natuurlijk waterbeheer en ruimte te vinden voor de berging van water. Voor de landbouw kan dat een aanpassing van de bedrijfsvoering betekenen, minder productiegericht maar meer gericht op landschapsbeheer. Deels zal ook naar alternatieve bestemmingen voor de landbouwgrond moeten worden gezocht. Midden-Delfland grenst bij Holy, Westwijk en de Broekpolder aan de stad. Deze randen zijn overwegend ingericht met bomen, bosschages en bossen. Ze vormen een groen kader om het open landschap van Midden-Delfland. Ten noorden van Holy is de randzone dun. Op basis van het inrichtingsplan Abtswoude, in opdracht van de Reconstructiecommissie, worden de bosschages en rietlanden in deze rand uitgebreid. Hierdoor zal de begroeiing net als in de rand bij de Westwijk het karakter krijgen van groene coulissen. De randzones bevatten nu al veel oppervlaktewater. In potentie zijn ze geschikt voor nog meer waterberging en ‘natte milieus’, net als de lagere zone langs de Vlaardingse Vaart. Dit kan extra kwaliteiten leveren voor recreatie, waterkwaliteit en beleving. Onzeker is of de optie van vernatting op afzienbare tijd haalbaar is. De toekomstige strategie voor de inrichting en beheer van het landschap is vooral een bovenlokale aangelegenheid. De inzet van de gemeente is om de voorkeur voor meer water in te brengen bij de inrichtingsplannen van het buitengebied. Welstandsnota 2012 Op 29 november 2012 heeft de gemeenteraad de welstandsnota voor het hele grondgebied van de gemeente Vlaardingen vastgesteld. In deze nota zijn onder meer criteria voor de beoordeling van een bouwaanvraag ten aanzien van het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken opgenomen. Hierdoor heeft de gemeente bij het toetsen van bouwplannen op ruimtelijke aspecten te maken met twee toetsingsinstrumenten, te weten de welstandsnota en het bestemmingsplan. Het plangebied kent twee typen gebieden: - Het gebied ten zuiden van de spoorlijn en rondom en ten oosten van de Surfplas is aangeduid als ‘Groen en parkeren’. Dit betreft een gewoon welstandsgebied. Het beleid is terughoudend en gericht op beheer. Mogelijke uitbreidingen zullen met name buiten de kern goed in het landschap ingepast moeten worden. De welstandscommissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan het behoud van de terughoudende architectuur en landschappelijke inpassing. - Het buitengebied van Vlaardingen is een gewoon welstandsgebied. Uitzondering hierop is de bijzondere inzet voor bouwplannen binnen de invloedssfeer van de invalswegen. Het beleid is gericht op het beheer van de oorspronkelijke structuurelementen, de cultuurhistorische bebouwing, het karakteristieke profiel van de lintwegen en het inperken
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
65
van grote oppervlakken verharding. De welstandscommissie zal bij de advisering over woongebouwen en bedrijfsgebouwen onder meer aandacht schenken aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren. Gemeentelijke Fietsnota De Fietsnota Vlaardingen, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 3 april 2008, is een uitwerking van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP). De Fietsnota richt zich op het stimuleren van het fietsgebruik in Vlaardingen. De wijze waarop met het fietsbeleid moet worden omgegaan, nodigt uit tot een integrale benadering van het mobiliteitsvraagstuk in relatie met aanverwante begrippen als veiligheid, leefbaarheid, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, economische vitaliteit, welzijn en duurzaamheid. Het fietsbeleid in de gemeente hanteert de volgende uitgangspunten: stimuleren van het gebruik van duurzame vervoerwijzen; bijdrage leveren aan een levendige, economische, bloeiende en (verkeers)veilige stad met een daarbij passend fietsbeleid; de fiets een prominente plek geven in ruimtelijke ontwikkelingen; een bijdrage leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit. Het Vlaardings fietsnetwerk krijgt door middel van de volgende doelstellingen gestalte: verkeersveiligheid voor fietsers; comfortabele en aantrekkelijke routes; korte reistijd en goede doorstroming; directe en samenhangende routes. Het aanpassen van de fietsinfrastructuur alleen is niet voldoende om het fietsgebruik te stimuleren. Om het fietsen aantrekkelijker te maken, vindt een integrale benadering plaats op de volgende speerpunten: goede en aantrekkelijke fietsparkeervoorzieningen; goede bewegwijzering; verbeteren van de sociale veiligheid voor fietsers (onder andere openbare verlichting); aanpak van fietsendiefstal; stimuleren en faciliteren van verkeerseducatie. Recreatieve fietsroutes Door Vlaardingen loopt momenteel een tweetal LF-routes, waarvan er één tevens door het plangebied loopt. Deze zogeheten landelijke fietsroutes zijn lange afstand routes, waarbij een gedeelte van het tracé door Vlaardingen loopt. De doorgaande LF-route door het plangebied loopt via de Maassluissedijk door het Oeverbos richting Maassluis. Overige fietspaden binnen en door het plangebied hebben zowel een ontsluitend karakter als ook een verbindende functie oost-west; ondermeer parallel aan de spoorlijn en langs de Zuidbuurt, als ook de parallelweg langs de noordzijde van de A20. Het fietsknooppuntsysteem bestaat uit een fijnmazig netwerk van (rustige) wegen die bij elkaar komen in genummerde knooppunten. De “dagtochtenfietser” vormt de doelgroep. Met dit systeem kan men zelf een route uitstippelen tussen knooppunten. De tussenliggende
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
66
verbindingsroutes zijn in twee richtingen bewegwijzerd. Op elk knooppunt staat een informatiebord met een overzichtskaart van het netwerk en de knooppunten in de omgeving. De lengte van de routes varieert over het algemeen van 20 tot 40 kilometer. De Gemeente Vlaardingen is samen met het Recreatieschap Midden Delfland bezig dit type fietsnetwerk in te voeren in Midden Delfland ten behoeve van de recreatieve fietser. Knooppuntenbewegwijzering biedt goede kansen voor integratie van landelijke en regionale fietsroutenetwerken, waarbij elementen als musea, bezienswaardigheden en de ‘boer met recreatieve onderdelen’ kunnen worden ontsloten. In het gebied Midden Delfland zal worden aangesloten op het reeds aanwezige netwerk. Dit knooppuntennetwerk zal het huidige “paddenstoelennetwerk” vervangen.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
67
7
Juridische planbeschrijving
7.1
Algemeen Het bestemmingsplan “Buitengebied West” bestaat uit bestemmingen en regels. De 3 bestemming van de gronden (en wateren) is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
7.2
Methodiek In een bestemmingsplan kan worden gekozen voor een globale of een gedetailleerde wijze van bestemmen, of voor een tussenvorm. De bestemmingsplanmethodiek is afhankelijk van het soort plan (conserverend of ontwikkelingsgericht) en van hoeveel flexibiliteit er wenselijk is. Een gedetailleerd plan geeft veel rechtszekerheid, maar is vaak ook star. Een globaal plan is flexibel, maar geeft weer weinig rechtszekerheid. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. In het plan is een gedetailleerde bestemmingsplanmethodiek toegepast waarbij aansluiting is gezocht op het vigerende bestemmingsplan “West” uit 1991. In dit bestemmingsplan was reeds een vrij gedetailleerde methodiek met bouwvlakken en erven toegepast. De inhoud en de begrenzing van de bestemmingen zijn zoveel mogelijk overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Door de verplichte standaardisering van bestemmingsplannen hebben deze bestemmingen en aanduidingen andere benamingen, kleuren en coderingen gekregen. Ten aanzien van de overzichtelijkheid van het plan is ervoor gekozen om zoveel mogelijk op de verbeelding weer te geven in plaats van verbaal in de regels te regelen. Om die reden zijn de goot- en bouwhoogten per perceel op de verbeelding weergegeven.
7.3
Opzet regels De regels bestaan uit vier hoofdstukken: Inleidende regels (hoofdstuk 1); Bestemmingsregels (hoofdstuk 2); Algemene regels (hoofdstuk 3); Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4). Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan opgenomen regels.
3
Geografische coördinaten volgens het Rijksdriehoekstelsel bepalen de ligging van een bestemming. Met gebruikmaking van de coördinaten kan exact de plaats van een object in een gebied worden bepaald.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
68
Hoofdstuk 1 Inleidende regels In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard, dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Een bijzonder begrip is het begrip ‘peil’. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van een groen woonmilieu met hogere ‘eilanden’, waardoor de hoogte van het maaiveld wisselt. Om hierbij een goede juridisch-planologische regeling op te stellen is onderscheid gemaakt in bestaande gebouwen, waarvoor is bepaald dat de maximale bouwhoogtes gelden ten opzichte van het maaiveld; en in nieuwe gebouwen, waarvoor bepaald is dat de maximale (en waar aan de orde ook de minimale) bouwhoogtes gelden ten opzichte van het NAP. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan geïnterpreteerd moet worden. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Hierna wordt een artikelsgewijze toelichting gegeven. Agrarisch met waarden De agrarisch in gebruik zijnde percelen, hebben de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ gekregen. De bestemmingsregeling gaat uit van de bestaande situatie en heeft in eerste instantie een beheerkarakter, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige waarden van het gebied. Voor de nog aanwezige agrarische bedrijven is een bouwvlak opgenomen conform het vigerende bestemmingsplan. Voor het voormalige agrarische bedrijf is de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalig agrarisch bedrijf’ opgenomen. Deze aanduiding geeft aan dat het om een hobbyboer en/of afbouwbedrijf gaat, welke niet meer als een reëel agrarisch bedrijf is aan te merken. Bedrijf – Gemaal De twee gemalen aan de Zuidbuurt zijn bestemd als ‘Bedrijf – Gemaal’. De aanwezige bedrijfswoning is met een aanduiding aangeduid. Bedrijf – LPG-station Het LPG-tankstation aan de Rijksweg A20 is bestemd als ‘Bedrijf – LPG-station’. Binnen deze bestemming is tevens ondergeschikte detailhandel toegestaan. Bedrijf – Nutsvoorziening 1 De nutsvoorzieningen in het gebied hebben de bestemming ‘Bedrijf – Nutsvoorziening 1’ gekregen. Binnen de bestemming mogen gebouwen worden gebouwd tot een hoogte van 4,5 meter. Bedrijf – Nutsvoorziening 2 De bestemming ‘Bedrijf – Nutsvoorziening 2’ is opgenomen voor de aanwezige afsluitervoorzieningen ten behoeve van aardgastransportleidingen. De inhoud van de bestemming is gebaseerd op de voorgestelde regeling van de Gasunie. Binnen de bestemming mogen gebouwen worden gebouwd tot een hoogte van 4 meter.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
69
Bedrijf – Stallingsbedrijf De bestemming ‘Bedrijf – Stallingsbedrijf’ is opgenomen voor de caravanstalling aan de Maassluissedijk. De aanwezige bedrijfswoningen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangeduid. Groen Het openbaar groen in het plangebied, bestaande uit het talud van de Maassluissedijk, heeft de bestemming ‘Groen’ gekregen. Horeca De drie aanwezige horecagelegenheden (bij de Krabbeplas, in het Oeverbos en ‘De Buitenplaats’ aan de Zuidbuurt) zijn als ‘Horeca’ bestemd. Binnen deze bestemming is zalenverhuur/een partycentrum toegestaan. Daarnaast is horeca in categorie 2 (horeca) en 3 (middelzware horeca) mogelijk. aangegeven welke horeca categorieën zijn toegestaan. Binnen de bestemming is ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ een bedrijfswoning toegestaan. Maatschappelijk – Zorgboerderij De zorgboerderij op het perceel Zuidbuurt 91 heeft de bestemming ‘Maatschappelijk – Zorgboerderij’ gekregen. Natuur Het natuurgebied ten noorden van de Rijksweg A20 en de rietputten zijn bestemd als ‘Natuur’. Ook de houtopstanden bij de bebouwde percelen hebben de bestemming ‘Natuur’ gekregen. Natuur - Bosgebied De bestemming ‘Natuur – Bosgebied’ is opgenomen voor het Volksbos. Binnen de bestemming is tevens extensieve dagrecreatie toegestaan. Natuur – Eendenkooi De eendenkooi in het gebied is apart bestemd als ‘Natuur – Eendenkooi’. Natuur – Moeras Het moeraslandschap in het noordoosten van het plangebied heeft de bestemming ‘Natuur – Moeras’ gekregen. Recreatie – 1 Binnen de bestemming ‘Recreatie – 1’ zijn dagrecreatieve voorzieningen toegestaan, zoals bossen, speel- en ligweiden, kampeerterreinen, dagkampeerterreinen en voorzieningen ten behoeve van oeverrecreatie, wandel- en fietspaden en ruiterpaden. Binnen deze gebieden is beperkte bebouwing toegestaan ten aanzien van onderhoud en beheer van het recreatiegebied en ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen. Tevens zijn kampeerterreinen tot een 2 oppervlakte van 2.000 m toegestaan en kampeerterreinen ten behoeve van trekkers en/of 2 trekkershutten tot een oppervlakte van 1.000 m . Recreatie – 2 Binnen deze bestemming is extensieve recreatie toegestaan. Ten behoeve van onderhoud en beheer mogen gebouwen worden gebouwd. Tevens is een kampeerterrein ten behoeve van
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
70
2
trekkers en/of trekkershutten tot een oppervlakte van 1.000 m toegestaan. Sport - Golfbaan De golfbaan in het gebied heeft de bestemming ‘Sport - Golfbaan’ gekregen. Binnen deze bestemming is tevens horeca toegestaan. Verkeer De openbare wegen in het plangebied zijn bestemd als ‘Verkeer’. Verkeer - Rail De spoorweg Hoek van Holland – Rotterdam Centraal is bestemd als ‘Verkeer – Rail’. Water De in het plangebied aanwezige watergangen en de Krabbeplas hebben de bestemming ‘Water’ gekregen. Omdat de Krabbeplas ook voornamelijk een recreatieve functie heeft, is hiervoor de aanduiding ‘recreatie’ opgenomen. Water - Waterweg Deze bestemming heeft betrekking op de Nieuwe Waterweg / Het Scheur. Wonen De burgerwoningen zijn conform het vigerende bestemmingsplan als ‘Wonen’ bestemd. De bouwvlakken uit het vigerende bestemmingsplan zijn binnen deze bestemming overgenomen. 3 Binnen het bouwvlak is een woning van maximaal 650 m toegestaan waarbij het bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan 75%. Daarbij geldt een erfbebouwingsregeling. Binnen de bestemming zijn mantelzorg en beroepen en bedrijven aan huis toegestaan. De voormalige agrarische bedrijven hebben conform het vigerende bestemmingsplan een aanduiding ‘horeca’ en/of gemengd’ gekregen. Deze aanduiding maakt, ondergeschikt aan de woonfunctie, recreatieve functies mogelijk. Dubbelbestemmingen Dubbelbestemmingen regelen een bijzonder belang dat eerst afgewogen moet worden alvorens de onderliggende bestemming mag worden toegepast. Er gelden in die gevallen dus twee bestemmingen, waarbij de dubbelbestemming voor gaat op de onderliggende bestemming. Leiding – Brandstof De aanwezige brandstofleiding is bestemd als ‘Leiding – Brandstof’. Deze dubbelbestemming waarborgt een ongestoorde ligging van de leiding en daarmee tevens de externe veiligheid. Leiding – CO2 Ter plaatse van de CO2-leiding in het zuidwesten van het plangebied, is de dubbelbestemming ‘Leiding – CO2’ opgenomen. Deze dubbelbestemming waarborgt een ongestoorde ligging van de leiding.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
71
Leiding – Gas Voor de aanwezige hoofdaardgastransportleidingen is de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ opgenomen. Deze dubbelbestemming waarborgt een ongestoorde ligging van de leiding en daarmee tevens de externe veiligheid. Leiding – Riool Voor de aanwezige rioolleiding is de dubbelbestemming ‘Leiding – Riool’ opgenomen. Deze dubbelbestemming waarborgt een ongestoorde ligging van de leiding. Leiding – Water De hoofdwatertransportleidingen in het plangebied zijn bestemd als ‘Leiding – Water’. Deze dubbelbestemming waarborgt een ongestoorde ligging van de leiding. Dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 1 t/m 3 Het gebied is geheel voorzien van archeologische dubbelbestemmingen. Op basis van het gemeentelijk beleid is er onderscheid gemaakt in drie verschillende bestemmingen: “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde - Archeologie 3”. Binnen deze bestemmingen is een stelsel opgenomen dat verplicht tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning). Doel hiervan is om de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden te beschermen. Waterstaat – Waterkering De dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ is opgenomen voor de beschermingszone langs Het Scheur. Ook in dit geval geldt, dat bouwwerken binnen deze bestemming slechts mogen worden opgericht, indien de belangen van de waterkering dat toelaten. Waterstaat – Waterstaatkundige functie Ter plaatse van het rivierbed en het stroomvoerendrivierbed, zoals opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), is de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ opgenomen. Ter plaatse mogen uitsluitend ontwikkelingen plaatsvinden die geen belemmering vormen voor het gebruik van de rijksvaarweg. Hoofdstuk 3 Algemene regels In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. Het gaat om de volgende regels: Anti-dubbeltelregel In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking diende te worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen. Algemene bouwregels In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen (kunnen) gelden. Belangrijk punt hierin is de bepaling dat ondergeschikte bouwdelen, zoals uitbouwen, balkons en overstekende daken, niet worden meegerekend bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen. De overschrijding van de bouw- c.q. de
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
72
bestemmingsgrenzen mag daarbij niet meer dan 1 meter bedragen. Voorts is geregeld dat bestaande maten, zoals aanwezig op het moment van het inwerking treden van het plan, die strijdig zijn met de nieuwe regeling, als tenminste toelaatbaar mogen worden aangehouden. Algemene gebruiksregels In de algemene gebruiksregels is aangegeven, dat onder een strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare (of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken) voorwerpen, goederen, stoffen en materialen, behalve voor zover dat nodig is met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden. Tevens is opslag, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen aangemerkt als strijdig gebruik. Het gebruik voor seksinrichtingen en bewoning van bijgebouwen is ook strijdig. Een algemene mogelijkheid voor burgemeester en wethouders tot afwijking hiervan ondervangt eventuele situaties waarin strikte toepassing van de regeling ertoe zou leiden dat het meest doelmatige gebruik van gebouwen en/of gronden niet mogelijk zou zijn. Algemene aanduidingsregels Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden bijzondere bouwbepalingen die met een aanduiding op de verbeelding zijn weergegeven, waaronder karakteristieke bebouwing, de veiligheidszone lpg, veiligheidszone transport gevaarlijke stoffen en de geluidzones van de nabij gelegen industrieterreinen. Algemene afwijkingsregels Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen, waarin nog een aantal algemene afwijkingsregels is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen, bij een omgevingsvergunning, beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied. Algemene wijzigingsregels In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een afwijking geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik, dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald. 7.4
Geometrisch bepaalde bestemmingen Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een topografische
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
73
ondergrond gebruikt. Met behulp van lijnen, coderingen en arceringen is aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.
7.5
Handhavingaspecten De gemeente Vlaardingen acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteiten binnen het plangebied te garanderen. Handhaving kan worden omschreven als “elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen”. Handhaving ziet toe op het stellen van normen, het uitvoeren van normen, het houden van toezicht en het opleggen van sancties. Het handhavingsbeleid heeft als doel vast te leggen op welke wijze in de gemeente Vlaardingen middelen, zoals wettelijke regelingen en menskracht, worden ingezet, teneinde een adequaat handhavingsniveau te kunnen bereiken. Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De gemeente is in beginsel verplicht om op te treden tegen overtreding van de regels. Ook in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, in werking getreden per 1 juli 2008, ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijk controleren en handhaven bij de gemeente. Het handhavingsbeleid wordt vormgegeven in een gemeentelijk beleidsplan - Regelgeving voor Bouwen en Ruimtelijke Ordening (2006 – 2014), vastgesteld in 2005. Bij het inzetten van alle beschikbare middelen spreekt men van handhaving in ruime zin. Het inzetten van enkel juridische instrumenten om regels te doen naleven is te beschouwen als handhaving in enge zin. Een consequente handhaving: 1. zal de gemeente uiteindelijk in steeds grotere mate naar het garanderen van de kwaliteit van leef- en ruimtelijke omgeving leiden; 2. heeft zijn uitwerking op het maatschappelijk draagvlak en daarmee op de naleving van deze regels; 3. zal zowel intern (bestuurder en ambtenaar) als extern (burger en bedrijven) duidelijkheid en rechtszekerheid bieden. Activiteiten op het gebied van de handhaving komen uiteindelijk tot uitdrukking in concrete situaties. Daarbij is het van belang handhaving op een gestructureerde wijze vorm te geven door een bijbehorend handhavingsprogramma te ontwikkelen. Hierin kunnen de organisatie, de werkwijzen en de handhavingsacties onderling worden afgestemd en is het eerder mogelijk financieel draagvlak te creëren. Op het moment dat beleid eenmaal is vastgesteld kan er ook gerichte monitoring van dat beleid plaatsvinden en kan er tijdig worden bijgestuurd. Beleid voeren betekent niet meer en niet minder dan dat het college van burgemeester en wethouders prioriteiten vaststelt, inhoudende welke overtredingen het eerst worden aangepakt en welke op een later tijdstip. Het gaat dan onder meer om de volgende wettelijke gebieden: Wet ruimtelijke ordening: - gebruik bouwwerken en terreinen; - gebruiksvrijstellingen; - aanleggen van werken; Woningwet, Bouwbesluit en Bouwverordening;
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
74
- kwaliteitstoezicht bestaande (legale) bouw, toetsing Bouwbesluit en Welstand; - bouw- en sloopvergunningverlening; - toestand open erven en terreinen; Hoewel er raakvlakken zijn, betreft dit beleidsplan niet de nalevering van de milieuregelgeving, de Algemene Plaatselijke Verordening en de voorschriften die ingevolge gebruiksvergunningen worden opgelegd. Er is bewust gekozen voor een beperking. De leidende gedachte hierachter is dat eerst dit proces effectief geleid moet worden alvorens het kan worden geïntegreerd in het grote geheel van andere genoemde werkgebieden van de gemeente. Intern is bij de afdeling Ruimtelijke en Maatschappelijke ontwikkeling een risicoanalyse uitgevoerd betreffende de uit de bouwregelgeving kenbare overtredingen, met een daartoe ontwikkeld model. Deze risicoanalyse vindt doorwerking in de te formuleren doelstellingen, de te plannen uitvoering en de prioriteiten van de handhavingsacties. De volgende handhavingsovertredingen hebben prioriteit gekregen (in rangorde van 1 tot 9 gewaardeerd): 1. bouwen zonder vergunning; 2. bouwen in afwijking van een vergunning; 3. onvoldoende naleving van brandveiligheidsvoorschriften voor niet gebruiksvergunningplichtige bouwwerken; 4. sloop zonder of in afwijking van een vergunning; 5. niet voldoen aan vereisten bestaande bouw; 6. gebruik in strijd met het bestemmingsplan; 7. niet tijdig beëindigen van (het gebruik van) tijdelijke bouwwerken; 8. aanbrengen van reclame-uitingen zonder of in afwijking van een vergunning; 9. niet of onvoldoende voldoen aan welstandeisen. Het onderhavige plan is geen eindproduct. Het zal gevolgd moeten worden door een pragmatische uitvoering. Deze zal, na vaststelling van het beleidsplan, in onderdelen nader worden uitgewerkt en in een separate notitie worden neergelegd. Binnen een periode van acht jaren, nl. twee collegebestuursperioden (2008-2016) zal het geformuleerde beleid gestalte moeten krijgen. Dat wil zeggen dat alle in het beleid geselecteerde overtredingen in acht jaren gehandhaafd zullen worden. Het beleid ten uitvoer brengen is geen strikt statisch proces, maar kent een voortdurende bijstelling, waar ook het beleid zelf op onderdelen niet van gevrijwaard blijft. Dit noemen we handhaven in de vorm van een beleidscyclus. Zo zal een jaarlijkse evaluatie van het uitvoeringsprogramma kunnen leiden tot bijstelling van de risicoanalyse, maar ook van de daaruit voortvloeiende handhavingsprioriteiten. Voor het plangebied Buitengebied West heeft een inventarisatie plaatsgevonden op het gebied van ruimtelijke ordening, bouwen en (afwijkend) gebruik van gebouwen. De gegevens zijn verkregen uit waarneming ter plaatse; luchtfoto’s zijn hierbij een hulpmiddel. Bovengenoemde inventarisatie dient als vertrekpunt voor een modern, bestemmingsplan. De bestaande situatie is daarbij opgemeten en vastgelegd.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
actueel
75
8
Uitvoerbaarheid
8.1
Economische uitvoerbaarheid Exploitatieverplichting Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Daar waar het hier een overwegend conserverend bestemmingsplan betreft, zijn er voor de gemeente Vlaardingen, met uitzondering van de kosten voor het opstellen ervan, geen kosten aan dit plan verbonden. Conclusie Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
8.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Plan(vormings)proces Het bestemmingsplan vormt een conserverend bestemmingsplan waarbij de huidige rechten uit het vigerende bestemmingsplan zijn overgenomen. Dit bestemmingsplan is opgesteld om onder andere te kunnen voldoen aan de actualiseringseis. Over de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan zijn de bewoners van het plangebied tijdens een informatieavond geïnformeerd. Tevens zijn zij in de gelegenheid gesteld om hun wensen kenbaar te maken. Daarnaast zal in de bestemmingsplanprocedure op diverse momenten de gelegenheid worden geboden op het plan te reageren. Zie ook hoofdstuk 9. Conclusie Gezien het voorgaande wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
76
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
77
9
Procedure
9.1
Voorbereidingsfase Bewonersoverleg Voorafgaand, bij de start van het proces tot herziening van dit bestemmingsplan, zijn alle bewoners en grondeigenaren in het plangebied aangeschreven en uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst (45 adressen). De bijeenkomst vond plaats op 30 juni 2010, op locatie in het plangebied en werd bijgewoond door ca. 15 bewoners. Tijdens de bijeenkomst zijn het planproces en ook de voornaamste uitgangspunten uiteengezet. Vervolgens was er ruime gelegenheid voor het stellen van vragen en kon men ook zijn specifieke wensen kenbaar maken dan wel schriftelijk indienen. Van de ingediende wensen en verzoeken is een inventarisatie opgesteld en voorzien van gemeentelijk commentaar. Genoemde inventarisatie heeft een nadrukkelijke rol gespeeld in de afwegingen om te komen tot een voorontwerpbestemmingsplan. Overleg Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de volgende instanties: 1. Rijkswaterstaat 2. Ministerie van Defensie 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 4. Provincie Zuid-Holland 5. Stadsregio Rotterdam 6. Kamer van Koophandel 7. Hoogheemraadschap van Delfland 8. Veiligheidsregio/Brandweer 9. Gasunie 10. Stedin BV 11. Evides 12. Prorail 13. Stichting Milieufederatie Rijnmond 14. Recreatieschap Midden-Delfland 15. Natuurmonumenten 16. Historische Vereniging Vlaardingen 17. Midden-Delfland Vereniging 18. Gemeente Midden-Delfland 19. Gemeente Maassluis
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
78
De ontvangen overlegreacties zijn samengevat en beantwoord. De nota is in de bijlage bij deze toelichting toegevoegd. 9.2
Ontwerpfase Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgen uit de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst en dient - met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening - ook via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
9.3
Vaststellingsfase Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan. Het vastgestelde bestemmingsplan behoeft op grond van de Wro geen goedkeuring meer van Gedeputeerde Staten. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
Bestemmingsplan “Buitengebied West” Toelichting Ontwerp
Bijlagen bij toelichting
Bijlage 1: Archeologisch inventarisatierapport 4
Archeologisch inventarisatierapport 4 Bestemmingsplangebied “West” R. Terluin en T. de Ridder Oktober 2011
Archeologisch inventarisatierapport 4
Bestemmingsplangebied “West”
Inhoudsopgave 1. Administratieve gegevens 2. Inleiding 3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied, vaststellen consequenties toekomstig gebruik 4. Beschrijving huidige situatie 5. Beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen 6. Beschrijving van bekende archeologische waarden en aardwetenschappelijke gegevens 7. Gespecificeerde verwachting 8. Bronnen en Literatuur Bijlagen Bijlage 1: Uitsnede uit kaart van Kruikius (1712) Bijlage 2: Bodemkaart Bijlage 3: Geomorfologische kaart Bijlage 4: Waarnemingen Neolithicum / Bronstijd Bijlage 5: Waarnemingen IJzertijd Bijlage 6: Waarnemingen Romeinse Tijd Bijlage 7: Waarnemingen Middeleeuwen Bijlage 8: Waarnemingen Nieuwe Tijd Bijlage 9: Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid Holland
i
1 2 3 4 5 7 13 15 16
Archeologisch inventarisatierapport 4
ii
Bestemmingsplangebied “West” 1 Administratieve gegevens Plangebied
: Bestemmingsplangebied “West”
Project
: 2010.015 Bestemmingsplangebied West (Aalkeet)
Oppervlakte plangebied
: circa 550 ha
Provincie
: Zuid-Holland
Gemeente
: Vlaardingen
Plaats
: Vlaardingen
Kaartblad
: 37B / 37D / 37E / 37G
RD-coördinaten (centrum)
: ca. x = 80.000 / y = 436.740
Datum onderzoek
: Oktober 2011 (juni/juli 2010)*
Soort onderzoek
: Archeologische inventarisatie
Opgesteld door
: Drs. R. Terluin en drs. T. de Ridder (Vlaardings Archeologisch Kantoor)
Controle en autorisatie
: Drs. T. de Ridder (Vlaardings Archeologisch Kantoor)
Opdrachtgever
: Gemeente Vlaardingen Sectie Ruimtelijke ordening & Volkshuisvesting
Bevoegde overheid
: Gemeente Vlaardingen Vlaardings Archeologisch Kantoor Postbus 1006 3130 EG Vlaardingen
Beheer documentatie
: Vlaardings Archeologisch Kantoor Postbus 1006 3130 EG Vlaardingen
* Onderzoek is in juni/juli 2010 uitgevoerd. In Oktober 2011 zijn enkele wijzigingen, waaronder naamgeving / layout en archeologische verwachting doorgevoerd.
1
Archeologisch Inventarisatierapport 4 2 Inleiding Het bestemmingsplan Aalkeet wordt herzien. Krachtens artikel 38a van de Monumentenwet 1988 dient de gemeenteraad bij het vaststellen van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Deze archeologische inventarisatie is er op gericht om aanwezige en verwachte archeologische monumenten in kaart te brengen.
2
Bestemmingsplangebied “West” 3 Afbakening plan- en onderzoeksgebied, vaststellen consequenties toekomstig gebruik Consequenties toekomstig gebruik Het herziene bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Ontwikkelingen kunnen op delen van het plangebied wel plaatsvinden. Bestemmingsplangebied “West” wordt aan de westzijde begrensd door de Gemeentes Maassluis en Midden Delfland. De noord(oost)kant wordt gevormd door de Broekpolder, en oostzijde door de Westwijk en (toekomstig industrieterrein) de Vergulde Hand West (VHW) Aan de zuidzijde ligt de waterweg Scheur. Figuur 1: Bestemmingsplangebied binnen Vlaardingen Vlaardingen
Broekpolder
Aalkeet Westwijk
VHW Scheur
Onderzoeksgebied Het onderzoeksgebied concentreert zich op het plangebied. Hier zijn al de nodige onderzoeken en waarnemingen verricht die inzicht geven in de archeologische verwachting voor het plangebied.
3
Archeologisch Inventarisatierapport 4 4 Beschrijving huidige situatie Het plangebied kenmerkt zich door agrarisch groen en recreatie. Aan de noordzijde ligt de eendenkooi, net boven de A20. Tussen de A20 en de Zuidbuurtseweg bevindt zich een groot recreatieterrein aan de oostzijde, en agrarische grond aan de westkant. Ten zuiden van de Zuidbuurtseweg ligt een bewoningslint en meer zuidelijker is weer een gebied dat is bestemd voor recreatie.
Figuur 2: Huidige situatie
Eendenkooi
Bedrijvenpark A20
Surfplas
Zuidbuurtseweg
Spoorweg Free-golf terrein
Gronddepot
Maassluissedijk
4
Bestemmingsplangebied “West”
5 Beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen Rond 700 wordt er bij Vlaardingen een kerk gesticht, die door Heribald aan de bekende missionaris Willibrord wordt geschonken. In een akte uit 726/727 wordt de streek aangeduid als 'Marsum'. De naam Vlaardingen bestond kennelijk nog niet. Rond de kerk ontstaat een nederzetting die Vlaardingen wordt genoemd. De kreek ‘de Vlaarding’ fungeert als een natuurlijke haven waardoor de nederzetting kan uitgroeien tot een handelsplaats. Vlaardingen, dat tot de oudste nederzettingskernen van West-Nederland behoort, groeit in de 11e en de 12e eeuw uit tot één van de belangrijkste nederzettingen binnen het graafschap Holland. De graven lieten er een burcht bouwen, en stichten er een hof. Vanuit het hof werd het omringende land ontgonnen. Het is niet helemaal duidelijk wanneer de ontginning van Aalkeet begon. Een mogelijke aanwijzing is de vondst van houten structuren op de Vergulde Hand West, die rond 1000 na Chr. gedateerd worden. Hiermee behoort de Aalkeet tot de vroegste ontginningen. Hier staat tegenover dat wordt aangenomen dat de oudste ontginningen in hoge mate de natuurlijke omgeving, zoals ligging van de veenbeken, volgden. Dit is dan te herkennen aan de vorm van de percelen, die meer onregelmatig en blokachtig van vorm zijn. Latere percelen zijn juist langwerpig en regelmatig van vorm. Het kavelpatroon van de Aalkeet behoort duidelijk tot de latere langwerpige categorie. Dit vindt enige ondersteuning in de archeologische vondsten, waarbinnen nauwelijks sprake lijkt te zijn van vondstmateriaal uit de 11e eeuw. De middeleeuwse archeologische sites dateren overwegen vanaf de tweede helft van de 12e eeuw en later. Het plaatst de ontginningstructuur zoals deze nu te zien is van na de grote overstromingen uit de eerste helft van de 12e eeuw. Dit wil niet zeggen dat er sprake kan zijn geweest van plaatselijke ontginningen. Op de Vergulde Hand West zijn enkele aanwijzingen gevonden voor be-akkering van de grond uit de 10e eeuw. Hiernaast zijn er langgerekte stroken veen en kleibodems ontgraven (Eijskoot en Vos, in prep). De mens was dus al voor de 12e eeuw actief in het gebied. Als reactie op de waterramp werd in de 12e eeuw de Maassluissedijk aangelegd. Onduidelijk is echter of dit echt tot een betere veiligheid van het gebied leidde, getuige de woonheuvels (terpen) die achter de dijk werden opgeworpen, en nog altijd in de Aalkeet zichtbaar zijn. Een alternatieve verklaring voor deze terpen is dat als gevolg van de ontginning het maaiveld door oxidatie en klink van het veen daalde en vernatte. Om droog te blijven wonen werden de woonheuvels opgeworpen. Deze heuvels werden op een oost-west lopend traject van een oude, verlande kreekgeul aangelegd. Aangezien de bodem op deze geul niet uit veen, maar uit zand en klei bestaat, is er hier geen sprake van maaivelddaling. Het land bleef daar droog. Uit de verkavelingstructuur lijkt af te leiden dat de huidige Aalkeet binnenpolder en buitenpolder gelijktijdig zijn ontgonnen. De kavelsloten sluiten ten noorden en ten zuiden van de Zuidbuurtseweg prima op elkaar aan. Dat suggereert dat deze weg pas later is aangelegd. Waarschijnlijk rond het midden van de 15e eeuw is de scheiding tussen beide polders tot stand gekomen (Eijskoot en De Ridder, 2004). Veel lijkt er in de loop van de tijd in de toestand en het gebruik van de polders tot aan het eind van de 20e eeuw niet te zijn veranderd. Een vergelijking met een historische kaart uit het begin van de 18e eeuw levert grotendeels eenzelfde beeld op als tegenwoordig (vergelijk figuur 2 en bijlage 1). De polder wordt nog altijd gekenmerkt door een langgerekt kavelpatroon, terwijl de woonlocaties weinig veranderd zijn. De zichtbare veranderingen zoals de aanleg van de Surfplas, het Free-golf terrein en de gronddepots aan de zuidkant zijn de recente ingrepen uit hoofde van de reconstructie van Midden Delfland. Al eerder zijn de spoorbaan en de A20 aangelegd.
5
Archeologisch Inventarisatierapport 4 Verstoringen De reconstructie Midden Delfland heeft het oude beeld van de polder deels aangetast. Onduidelijk is echter in hoeverre de ingrepen ook daadwerkelijk archeologische waarden verstoord hebben. Bij de herontwikkeling van het gebied is er aandacht geweest voor archeologische waarden (Van den Broeke en Van Londen, 1995). Dat wil zeggen dat er waarschijnlijk nog het nodige in de bodem ligt, zelfs daar waar het beeld van het landschap totaal veranderd is. Onduidelijk is in hoeverre de aanleg van de Surfplas de daar aanwezige archeologische waarden heeft vernietigd. Ook de aanleg van het gronddepot hoeft dit niet tot gevolg hebben gehad. Onduidelijk is hoeveel grond er in de depots is opgeslagen. Uit de hoogtekaart (figuur 3) blijkt dat het maaiveld rond het depot op ongeveer 2 m –NAP ligt. In het depot zelf is dit tussen 1,5 m – NAP aan de oostzijde, en 1 m +NAP aan de westzijde. De ophoging kan archeologische lagen ineen gedrukt hebben, maar dit hoeft niet te betekenen dat alle informatie verloren is. Uit de figuur blijkt ook de forse ophoging van het buitendijks gelegen land. Hier ligt het maaiveld tussen 4 m en 7 m boven NAP. De vraag is in hoeverre hieronder nog archeologische waarden aanwezig zijn. Het is onzeker in hoeverre het land buitendijks in eerste instantie is weggeërodeerd door de rivier. In de Oostwijk is geconstateerd dat de nog altijd intacte laag (onder de kleiafzettingen) uit ongeveer de 7e eeuw na Chr. (Coppens en Torremans, 2010). Dit deel van Vlaardingen lag ook lang buitendijks. En bij zandwinning in het Scheur is een grote hoeveelheid IJzertijd/Romeins aardewerk naar boven gekomen. De kans dat er archeologische waarden aanwezig zijn is dan ook niet uitgesloten. Gezien de ophogingen liggen ze dan wel diep onder het maaiveld.
Figuur 3: Hoogtekaart van gronddepot en buitendijks gebied.
6
Bestemmingsplangebied “West” 6 Beschrijving van bekende archeologische waarden en aardwetenschappelijke gegevens Voor dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van gegevens die zijn opgeslagen in ARCHIS 2. Dit is een landelijk systeem met archeologische data, waaronder ook informatie over de geo(morfo)logie. Belangrijk binnen ARCHIS is Centraal Archeologisch Archief (CAA), dat gegevens over archeologische onderzoeken, vindplaatsen en vondsten. Het Centraal Monumentenarchief (CAM) in ARCHIS bevat een overzicht van archeologisch waardevolle terreinen. Deze zijn aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart. Het systeem wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed onderhouden. Hiernaast is geput uit informatie die is opgeslagen in het VLAKarchief; het archief van het Vlaardings Archeologische Kantoor (VLAK) van de Gemeente Vlaardingen. Geo(morfo)logie Het bestemmingsplangebied staat op de bodemkaart en de geomorfologische kaart van Nederland gekarteerd. De bodemkaart (bijlage 2) geeft aan dat de zuidzijde van het bestemmingsplangebied een bodem van zeeklei heeft. Richting het noorden wordt de bodem steeds veniger. Door het gebied heen liggen met zand en klei opgevulde oude kreekgeulen. Op de geomorfologische kaart is het verloop van de geulen zichtbaar als hoger gelegen delen (lage ruggen) in het landschap (Bijlage 3). Deze hoger gelegen ligging is, zoals hiervoor als is aangegeven, het gevolg van de daling van het maaiveld van de veenbodem. Op de geologische kaart van Nederland (1:50.000) worden de getoonde geulen toegerekend aan de stormrampen in de 12e eeuw die hierboven zijn gememoreerd. (Duinkerke IIIa fase). Deze geulen hebben zich ingesneden in oudere geulen. Buiten de geulen bestaat de ondergrond uit een opeenvolging van veen en klei/zand-afzettingen uit verschillende tijden, waarbij de Duinkerke IIIa afzettingen het maaiveld vormen. Ten noorden van de Zuidbuurtseweg wordt het maaiveld volgens de geologische kaart door oudere afzettingen (Duinkerke-I, afzettingen uit de IJzertijd) gevormd, terwijl het gebied doorkruist wordt door een fossiele geul uit de Bronstijd. Op de geomorfologische kaart (bijlage 3) is deze geul niet afgebeeld. Soortgelijke geulen zijn echter wel zichtbaar ten noordwesten van het plangebied. Deze opbouw weerspiegelt de onstaansgeschiedenis van het gebied. Een van oorsprong veengebied werd verschillende malen door inbraken vanuit de zee weggeslagen en overspoeld. De inbraken vanuit de zee vormde grote kreekgeulen, en zette een laag klei over het veenlandschap af. Het veenlandschap veranderde in een kweldergebied. Gedurende perioden waarin de zee zich kalmer gedroeg kreeg veengroei weer een kans, tot de volgende periode van wateroverlast. Op deze wijze ontstond een gelamineerd pakket van veen en klei/zand lagen. Recent onderzoek op de Vergulde Hand West toont aan dat niet enkel sediment (voornamelijk klei) vanuit de zee werd afgezet, maar dat ook de vanuit het oosten komende grote rivieren hun invloed op het gebied hadden (Vos en Eijskoot, in voorbereiding). In grote lijnen staat dit onderzochte gebied vooral vanaf de Late IJzertijd onder invloed van rivieren, en minder van de zee.
7
Archeologisch Inventarisatierapport 4 Figuur 4: Waarnemingen en onderzoeken
Figuur.5: Archeologische Monumentenkaart
Geel: waarnemingen. Groen: onderzoekgebieden
Terreinen van zeer hoge (rood) en hoge (oranje) archeologische waarde.
Onderzoeken In het bestemmingsplanbebied hebben verschillende archeologische onderzoeken plaatsgevonden. In figuur 4 staan de onderzoekslocaties in groen en genummerd aangegeven. Onderzoeken 1205, 1207, 1209, 1211, 1213 Op deze locaties is door Van Zijverden en Van den Broeke in 1993 booronderzoek verricht. Op 1205, 1207 en 1211 zijn geen sporen van bewoning of andere menselijke activiteiten aangetroffen. Op 1209 is dit laatste wel het geval, waarmee bewoning in de omgeving niet uit te sluiten is. Op 1211 zijn bewoningssporen aangetroffen uit de IJzertijd. Onderzoeken 1609, 1611, 1612, 1615. Op deze locaties is door RAAP in 1988 booronderzoek uitgevoerd. Op 1612 en 1615 is een bewoningslaag (IJzertijd) geconstateerd op een diepte die varieert tussen 15 en 75 cm – Mv. 1615 bleek wel is verstoord door een sleuf voor een gasbuis, maar weinig verstoord door mollen, en 1612 is enigszins verstoord door een sloot en een tractorpad, en weinig verstoord door mollen. Over 1611 is in Archis geen verdere informatie aangegeven. En ondanks dat er op 1609 eerder vondstmateriaal aangetroffen was, leverde het onderzoek geen sporen van een woonplaats op. Onderzoek 18393 Hier is door het IPL en IPP een drieschepig woonstalhuis uit de Romeinse tijd opgegraven. Het woongedeelte van huis was "nog min of meer intact". Overig deel is door scheuren die het gevolg zijn van bewoning en onderspoeling verstoord. Delen van de vloer- en woonlagen lagen in scheuren gekanteld. Onderzoek 21356 Hier is door het ADC de aanleg van natuurvriendelijke oevers aan de oost en de westzijde van een perceel begeleid. Op één losse vondst na zijn hier geen vindplaatsen aangetroffen.
8
Bestemmingsplangebied “West” Onderzoek IPP (groene stip) Dit onderzoek staat niet als opgraving in Archis vermeld, maar enkel als waarneming. Het betreft een opgraving van een neolithische site, sporen uit de IJzertijd (mogelijk een huis), en een boerderij uit de Romeinse Tijd. Er is geconstateerd dat er in de nabijheid nog een nederzettingsterrein uit de Romeinse Tijd moet zijn. Archeologische waarden en verwachtingen Centraal Monumentenarchief (CMA) Aan de zuidzijde van het plangebied zijn veel waardevolle archeologische terreinen aanwezig (figuur 5, zie ook bijlage 9). Tabel 1 geeft er een samenvattend overzicht van. De figuur toont duidelijk het oost-west lopende lint van woonheuvels, die uit de Middeleeuwen stammen. Dit zijn alle terreinen van hoge archeologische waarde die zich ten zuiden van de Zuidbuurtse weg bevinden. Ten noorden van de weg liggen monumenten die meer perioden bevatten. De hoeveelheid monumenten toont het archeologisch belang van het bestemmingsplangebied. Tabel 1: Terreinen die staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (figuur 5) Terreinen van zeer hoge archeologische waarde 6465 Terrein met sporen van bewoning uit de IJzertijd. 10395 Terrein met sporen van een boerderij/huisplaats/nederzetting uit de Midden-IJzertijd. Terreinen van hoge archeologische waarde 4079 Terrein met een terp uit de Late Middeleeuwen 4080 Terrein met een woonheuvel waar vondsten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn gedaan. 4081 Terrein met twee huisterpen uit de Late Middeleeuwen A-B 4083 Terrein met de resten van een huisterp uit de Late Middeleeuwen. 6464 Terrein met de resten van een zichtbare woonheuvel/huisterp uit de Late Middeleeuwen. 8795 Terrein met sporen van bewoning uit de Romeinse tijd 8796 Terrein met de resten van een zichtbare woonheuvel/huisterp uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd 10355 Terrein met woonheuvel en vondsten uit de Late Middeleeuwen. 10364 Terrein met een laatmiddeleeuwse woongrond 10366 Terrein met een woonheuvel waar vondsten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn gedaan. 10388 Terrein met een huisterp uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. 10389 Terrein met een huisterp uit de Late Middeleeuwen 10390 Terrein met een huisterp uit de Late Middeleeuwen. Ook is een houten beschoeiing uit de Romeinse tijd aangetroffen. 10391 Terrein met sporen van bewoning uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen. 10423 Terrein met een woonheuvel met vondsten uit de Late Middeleeuwen. 16125 Terrein met sporen van een nederzetting uit de Midden-IJzertijd/Late IJzertijd (mogelijk extractie of jachtkampje) en een nederzetting van de Vlaardingen-cultuur. 16201 Terrein met sporen van bewoning uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen B en Nieuwe tijd.
9
Archeologisch Inventarisatierapport 4 Centraal Archeologisch Archief (Waarnemingen) Naast monumenten bevat ARCHIS waarnemingen. Waarnemingen duiden op locaties waar archeologische vondsten en/of sporen aangetroffen zijn. Figuur 4 toont dat het plangebied vol met waarnemingslocaties ligt. In totaal meer dan 200, vooral rond het Free-golf terrein. Deze concentratie hoeft echter niet te betekenen dat er hier veel meer archeologie in de bodem ligt dan elders in het plangebied. Het is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de aanleg van de Surfplas en het Free-golf terrein gepaard ging met grondverzet waarbij veel vondsten en sporen naar boven kwamen. Elders is veel minder archeologisch onderzoek geweest. Voor het overzicht zijn de waarnemingen naar periode uitgesplitst (Bijlage 4 – 8). Neolithicum-Bronstijd Enkele waarnemingslocaties hebben op betrekking op vondsten uit het Neolithicum. In bijlage 4 zijn in rood locaties waar op basis van het vondstmateriaal menselijke activiteiten hebben plaatsgevonden aangemerkt. De vondstlocaties behoren met zekerheid, of naar waarschijnlijkheid tot de Vlaardingencultuur uit het derde millennium voor Chr. De sites liggen op de oeverwal van een kreek. Het exacte verloop van de kreek is niet geheel duidelijk. Hiernaast zijn twee mogelijke trajecten afgebeeld (Hazen, 2010). De overige waarnemingslocaties (zwarte stippen in bijlage 4) betreft vondsten waarvan het niet duidelijk is of deze uit het Neolithicum komen. Op één locatie is een vondst uit de Bronstijd gedaan. Hier is een skelet van een man uit circa 1400 voor Chr. gevonden. Hij was bijna 1m 70 groot en overleed op een leeftijd van ongeveer 43 jaar. Het is een van de weinig vondsten uit de Bronstijd in Vlaardingen. Ook uit deze tijd, maar juist buiten het bestemmingsplangebied, op de Vergulde Hand West zijn ook sporen uit de Bronstijd aangetroffen (niet in bijlage 4 aangegeven).
Figuur 6: Hypothetisch verloop Neolithische kreek, twee varianten (uit Hazen, 2010, afbeelding 6. © ADC)
IJzertijd en Romeinse Tijd Waarnemingslocaties van vondsten uit de IJzertijd en Romeinse Tijd staan aangegeven op de kaarten in Bijlagen 5 en 6 De grote hoeveelheid locaties komt voort uit intensieve veldverkenningen door Bult aan het eind van de vorige eeuw (Bult, 1983) en uit archeologische werkzaamheden die met de aanleg van de surfplas en het Free-golf terrein gepaard gingen. Aangezien de voormalige bewoningsniveaus uit deze perioden relatief dicht onder het maaiveld liggen (al vanaf circa 30 cm), komen vondsten door activiteiten van mollen, door ploegen en door baggeren al snel aan het oppervlak. Niet elke stip zal een daadwerkelijke een nederzetting of boerderij voorstellen. In de bijlagen is dit weerspiegeld door het verschil in nederzetting / huisplaats en overige (onbekend) waarnemingen. Zo kunnen (een deel van) de waarnemingen die aan de zuidzijde op en bij het terpen-lint gedaan zijn het gevolg zijn van het opwerpen van de terpen zelf. De vondsten komen dan uit grond die van elders aangevoerd werd. Ook zal er deels sprake zijn van onduidelijkheid over de datering van gevonden aardewerk. Sommige waarnemingen dateren een site in de IJzertijd-Romeinse Tijd. Een dergelijke waarneming komt op beide periodekaarten voor. Ten slotte kunnen nabijgelegen locaties één en dezelfde nederzetting voorstellen.
10
Bestemmingsplangebied “West” Desalnietemin lijkt de hoeveelheid waarnemingen aan te geven dat het gebied relatief intensief werd bewoond en gebruikt gedurende de IJzertijd en Romeinse Tijd. Zo lijkt het veengebied gedurende de 3e eeuw voor Chr. dichter bewoond te zijn geweest dan welk gebied in Nederland ook (Van de Broeke en Van Londen, 1995). Vooralsnog kan dan ook niet verondersteld worden dat het beeld uit de bijlagen 5 en 6 betekent dat er aan de noordkant van het plangebied weinig gebeurde. Indicatief hiervoor is de hoeveelheid nieuwe vondstlocaties die erbij kwamen als gevolg van waarnemingen die zijn gedaan bij de ontgravingsactiviteiten ten behoeve van de Surfplas en het Free-golf terrein. Voorafgaand aan deze herinrichting waren er minder dan 5 vindplaatsen bekend. Gedurende de graafwerkzaamheden zijn er tientallen bijgekomen (Van den Broeke en Van Londen, 1995). Zo ook de locatie Vergulde Hand-West. Hier waren voorafgaand aan archeologisch onderzoek geen vindplaatsen aanwezig. Het onderzoek heeft aangetoond dat deze locatie toch intensief gebruikt / bewoond was, vooral gedurende de IJzertijd (Archeoactueel). Het is dan ook niet uit te sluiten dat er ook aan de noordkant veel (clusters van) vondstlocaties aanwezig zijn. De archeologische sporen uit de IJzertijd en Romeinse Tijd concentreren zich in het (voormalige) veengebied, hoewel ook de kwelder werd bewoond. Vondsten worden in de top van veenpakketten aangetroffen, slechts afgedekt door een dunne kleilaag. In Archis worden dateringen genoemd uit zowel de vroege, midden als late IJzertijd en de Romeinse tijd. Op de Vergulde Hand West begonnen de cultuurlagen vanaf circa 2,5 m –NAP (Vos en Eijskoot, in voorb.). Bij waarnemingen meer naar het noorden werd geconstateerd dat de vondsten al op 30 tot 40 cm onder het maaiveld aanwezig zijn. Middeleeuwen en Nieuwe Tijd Ook het aantal waarnemingen met vondsten uit de Middeleeuwen (bijlage 7) is fors te noemen, terwijl er iets minder uit de Nieuwe Tijd komen (bijlage 8). Dit laatste kan te maken hebben met selectief verzamelen gedurende veldverkenningen. Een aantal locaties uit de Nieuwe Tijd zijn helemaal niet aan archeologische vondsten gerelateerd maar afgeleid van de historische kaart van Kruikius. De waarnemingslocaties uit de Middeleeuwen zijn ruwweg in twee klassen te verdelen; daadwerkelijke woonlocaties/terpen met vondsten enerzijds, en losse vondsten plus contextloos anderzijds. Onder contextloos wordt verstaan dat vondstmateriaal hier naar alle waarschijnlijkheid door bemesting van akkers terecht gekomen is. Het komt dus elders vandaan. Vaak ligt hier ook materiaal uit de Nieuwe Tijd. In bijlage 7 is de onderverdeling geschetst. De oude woonlocaties liggen overwegend in een oost-west lopende band, die overeenstemt met het lint van boerderijen zoals dit nog altijd bestaat. De meeste waarnemingslocaties buiten deze band behoren tot de tweede klasse. In ARCHIS staan ongeveer 10 waarnemingen met de vermelding van vondstmateriaal uit de Vroege Middeleeuwen D (900 – 1050 na Chr.) Nadere bestudering geeft aan dat het hier om vondsten gaat waarbij een ruime dateringsperiode is genomen, die zowel in de vroege- als de late-Middeleeuwen valt. Het overige vondstmateriaal op deze locaties laat dan zien dat een datering vanaf de 12e eeuw waarschijnlijker is. Om deze reden wordt vooralsnog aangenomen dat de locaties waar dergelijk ‘vroeg’ materiaal aangetroffen is, uit de 12e eeuw of later zijn. De sites lijken daarom te kunnen worden gedateerd na de aanleg van de Maassluisse dijk. Dit hoeft niet te beteken dat er voorafgaand aan de aanleg van de dijk geen activiteiten, of zelf bewoning, in de Aalkeet was. Houtstructuren en sporen van menselijke activiteiten uit de tijd rond 1000 na Chr. op de Vergulde Hand West tonen dit aan. Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Cultuurhistorische Hoofdstructuur ZuidHolland De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden is een door de ROB (nu RCE) geproduceerde kaart op landelijk niveau met de verwachte relatieve of absolute dichtheid van (bepaalde) archeologische verschijnselen in de bodem. Hij is gebaseerd op een GIS-analyse met een beperkt aantal variabelen en op expert-judgement. De IKAW kent aan gebieden een hoge, middelhoge of lage trefkans op archeologische vondsten en sporen toe.
11
Archeologisch Inventarisatierapport 4 De kaart is door de provincie Zuid-Holland op haar beleidskaart overgenomen (bijlage 9). Voor het bestemmingsplangebied staan twee trefkansen weergegeven. Ten eerste gebieden met een hoge trefkans op archeologische vondsten en sporen. Een vergelijking met de geo(morfo)logische ondergrond toont dat hier de fossiele kreken liggen. De rest van het bestemmingsplangebied heeft een middelhoge trefkans op archeologische vondsten en sporen. Naast deze verwachtingsgebieden staan op de CHS terreinen van archeologische waarde aangegeven. Deze stemmen overeen met figuur 5 hierboven.
12
Bestemmingsplangebied “West” 7 Gespecificeerde verwachting Figuur 7: archeologische verwachting
13
Archeologisch Inventarisatierapport 4 Het bestemmingsplangebied kan in grote lijnen in twee verwachtingsgebieden worden verdeeld. De zuid en zuidoostzijde heeft, met uitzondering van het meest zuidelijke deel, een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. De vele aangetroffen vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen tonen dit beeld. Hoewel het aantal vindplaatsen ten zuiden van het Middeleeuwse ‘boerderijlint’ beperkter is, is ook hier een hoge verwachting aan toegekend. De opgravingen op de Vergulde Hand West tonen aan dat dit gebied in potentie zeer rijk aan archeologische waarden is, waarbij zelfs resten uit de Bronstijd en de periode rond 1000 na Chr. aanwezig zijn. Aan de oostkant is er ook een klein gebied waar er een hoge verwachting is op het aantreffen van archeologische waarden uit het Neolithicum (Vlaardingencultuur). Hier ligt een fossiele geul uit deze periode. Ten slotte heeft ook de eendenkooi en het gebied rondom de net ten zuiden van de kooi gelegen AMK-terreinen een hoge archeologische verwachting. Voor de noord- en noordwestzijde van het bestemmingsplangebied is de verwachting middelhoog. Het aantal vindplaatsen is hier vele malen lager. Echter, het verschil in aantal met de zuidkant kan sterk samenhangen met een verschil in intensiteit van archeologisch onderzoek tussen beide delen. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat ook aan de noord(west)kant vele (clusters van) vindplaatsen aanwezig zijn. De aanwezige waardevolle archeologische terreinen zijn hiertoe een eerste indicatie, terwijl bijvoorbeeld ook in de verder noordelijk gelegen Broekpolder boerderijlocaties uit de IJzertijd aangetoond zijn. Het gebied ten zuiden van de Maassluissedijk heeft ook en middelhoge archeologische verwachting. Vóór de aanleg van de Maassluisse dijk zal het landschap her niet anders dan ten noorden van de dijk zijn geweest. De lagere kwalificatie ten opzichte van het binnendijkse deel wordt echter veroorzaakt door de onzekerheid over in hoeverre het land buitendijks is weggeërodeerd door de rivier. In de Oostwijk ligt onder de kleiafzettingen een intacte laag van rond de 7e eeuw na Chr. (Coppens en Torremans, 2010). Dit deel van Vlaardingen lag ook lang buitendijks, wat de mogelijkheid aantoont dat archeologische waarden niet weggeërodeerd hoeven te zijn. De vondsten uit de waterweg Scheur zijn een andere indicator hiervoor. Vindplaatsen uit het neolithicum moeten worden gezocht op de oeverwal van de kreek die in deze periode door het plangebied liep. De toppen van deze oeverwal liggen op ruwweg 3 m NAP. Vindplaatsen uit de IJzertijd en Romeinse Tijd zijn overwegend op de top van het in de ondergrond aanwezige veenlagen aangetroffen. Deze top kan al vanaf 30 tot 40 cm onder het maaiveld aanwezig zijn. Vindplaatsen uit de Romeinse Tijd zijn ook in voormalige kweldergebied, dus op de klei, aan te treffen, zoals aangetoond op de Vergulde Hand West. Onduidelijker is of sporen uit de Middeleeuwen tot aan de aanleg van de Maassluissedijk ook op het veen moeten worden gezocht, of dat deze zich beperken tot het gebied van de fossiele geulruggen waar de vindplaatsen uit latere perioden overwegend liggen. Sporen uit de Middeleeuwen liggen op of vlak onder het maaiveld. Ten slotte de Surfplas en het Scheur. Activiteiten als ontgravingen, zandwinnning en baggeren kunnen archeologische waarden hier hebben vernietigd. Onduidelijk is echter waar exact en in hoeverre dit het geval is geweest. Om deze reden geldt voor deze gebieden een Lage tot Middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische vondsten en sporen tot en met de Romeinse Tijd.
14
Bestemmingsplangebied “West” 8 Bronnen en Literatuur ARCHIS 2: Archeologisch informatiesysteem van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), geraadpleegd in juni 2010. Centraal Archeologisch Archief, geraadpleegd via ARCHIS 2. Centraal Monumenten Archief, geraadpleegd via ARCHIS 2. Bodemkaart van Nederland, geraadpleegd via ARCHIS 2. Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, (www.chs.zuid-holland.nl) . Geomorfologische kaart van Nederland, geraadpleegd via ARCHIS 2. Nederlands instituut voor Toegepaste Geowetenschappen, 1998. Geologische kaart van Nederland, 1:50.000, Blad Rotterdam Oost (37 O). Nederlands instituut voor Toegepaste Geowetenschappen, 1979. Geologische kaart van Nederland, 1:50.000, Blad Rotterdam West (37 W), plus toelichting. Archeoactueel. Publieksreeks uitgegeven door Hazenberg, bij de opgravingen Vergulde Hand West. Broeke, P.W. van den en H. van Londen, 1995: 5000 jaar wonen op veen en klei. Een archeologisch onderzoek in het reconstructiegebied Midden-Delfland. Broeke, P.W. van den en W.K. van Zijverden, 1993: Rapport betreffende een archeologisch booronderzoek in de Aalkeet-binnenpolder te Vlaardingen. Bult, E.J., 1983: Midden-Delfland, een archeologische kartering; inventarisatie, waardering en bewoningsgeschiedenis, (NAR 2). Coppens, E. en R. Torremans, 2010: Vlaardingen, het spuiwater in de Oostwijk. Een archeologische begeleiding. Eijskoot, Y. en T. de Ridder, 2004: VLAK-verslag 18. Freegolf 6.161. Basisverslag van een archeologische begeleiding van de uitbreiding van het Freegolfterrein. Hazen, P.L.M., 2010: Vlaardingen, Geert Grootelaan: archeologisch onderzoek aan de rand van de Westwijk. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (concept) Vos, P. en Y. Eijskoot, in voorbereiding: Geo- en archeolandschappelijk onderzoek bij de opgravingen van de Vergulde Hand West (VHW) in Vlaardingen (2 delen).
15
Archeologisch Inventarisatierapport 4 Bijlagen
16
Archeologisch inventarisatierapport 4
Bijlage 1 Uitsnede van kaart van Kruikius (1712)
Bestemmingsplangebied “West”
Bijlage 2 Bodemkaart
17
Archeologisch inventarisatierapport 4
Bijlage 3 Geomorfologische Kaart
Bestemmingsplangebied “West”
Bijlage 4 Waarnemingen Neolithicum / Bronstijd
19
Archeologisch inventarisatierapport 4
Bijlage 5 Waarnemingen IJzertijd
Bestemmingsplangebied “West”
Bijlage 6 Waarnemingen Romeinse Tijd
21
Archeologisch inventarisatierapport 4
Bijlage 7 Waarnemingen Middeleeuwen
Bestemmingsplangebied “West”
Bijlage 8 Waarnemingen Nieuwe Tijd
23
Archeologisch inventarisatierapport 4
Bijlage 9 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid Holland (archeologie, waarden)
Bijlage 2: Nota overlegreacties
Overleg met instanties ex artikel 3.1.1 Bro Bestemmingsplan Buitengebied West In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 is het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied West toegezonden aan de hieronder genoemde instanties met de volgende reactie. Instantie 1. Rijkswaterstaat 2. Ministerie van Defensie 3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 4. Provincie Zuid-Holland 5. Stadsregio Rotterdam 6. Kamer van Koophandel 7. Hoogheemraadschap van Delfland 8. Veiligheidsregio/Brandweer 9. Gasunie 10. Stedin BV 11. Evides 12. Prorail 13. Stichting Milieufederatie Rijnmond 14. Recreatieschap Midden-Delfland 15. Natuurmonumenten 16. Historische Vereneniging Vlaardingen 17. Midden-Delfland Vereniging 18. Gemeente Midden-Delfland 19. Gemeente Maassluis
Wel reactie
Geen reactie
1. Rijkswaterstaat Overlegreactie instantie: a. Rijkswaterstaat is waterbeheerder van het rijkswater Nieuwe Waterweg/Nieuwe Maas binnen uw plangebied en ziet toe op de waterkwaliteit en op een veilige en vlotte afvoer van water, ijs en sediment. In paragraaf 4.8 ‘Water’ wordt Rijkswaterstaat niet genoemd als waterbeheerder van de Nieuwe Waterweg/Nieuwe Maas. Ik verzoek u dit wel te doen. Tevens verzoek ik u aan te geven dat buitendijks bouwen en wonen voor rekening en risico komt van de initiatiefnemer. Rijkswaterstaat is niet aansprakelijk voor de buitendijkse hoogwaterveiligheid. b. Uit de verbeelding van uw plan blijkt onvoldoende dat de Nieuwe Waterweg/Nieuwe Maas op grond van de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) het stroomvoerend regime van toepassing is. Uitzondering hierop vormen de oevergebieden die op grond van artikel 6.16 van de waterregeling uitgezonderd zijn van de Bgr. Voor de rivier zelf echter, verzoek ik u de dubbelbestemming ‘Waterstaat – waterhuishoudkundige functie’ op te nemen. De regels bij deze bestemming luiden bij voorkeur als volgt: De met de dubbelbestemming Waterstaat – waterhuishoudkundige functie aangewezen gronden zijn bestemd voor: de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs; de waterhuishouding; verkeer te water; aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering; het vergroten van de afvoercapaciteit. Reactie gemeente a. In paragraaf 4.8 wordt Rijkswaterstaat genoemd als waterbeheerder van de Nieuwe Waterweg/Nieuwe Maas. Tevens wordt hier aangegeven aan te geven dat buitendijks bouwen en wonen voor rekening en risico komt van de initiatiefnemer. Rijkswaterstaat is niet aansprakelijk voor de buitendijkse hoogwaterveiligheid. b. Voor de rivier zelf geldt al de aparte bestemming ‘Water – Waterweg’ met specifieke regels voor de rivier. De omschrijving van die bestemming wordt in overeenstemming gebracht met het voorstel van Rijkswaterstaat zoals opgenomen onder b. Conclusie De reacties onder a en b geven aanleiding tot wijzigingen in het bestemmingsplan (toelichting en regels).
2. Ministerie van Defensie Overlegreactie instantie: a. In het plangebied is een brandstofleiding van defensie gelegen. Op grond van het gestelde in het BEVB dient de ligging van brandstofleidingen, evenals de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding in bestemmingsplannen te worden opgenomen. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van de buisleiding. Binnen de belemmeringenstrook gelden beperkingen voor het oprichten van bouwwerken en een vergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding. b. Bij de bestemming van de leiding dient een verwijzing naar het militaire karakter achterwege te blijven om hiervoor geen onnodige aandacht te trekken. c. Het Ministerie van Defensie heeft in overleg met de NAVO recent besloten om afstand te doen van de mogelijkheid om brandstoffen van de brandgevarenklasse "KI" te vervoeren. Als -6 gevolg van deze beslissing valt de contour voor plaatsgebonden risico (risicocontour van 10 ) voor alle DPO-leidingen binnen de belemmeringenstrook. Het BEVB betekent ten opzichte van de Circulaire voor deze leidingen dus een vermindering van het ruimtebeslag. Mocht in de toekomst het vervoer van KI weer noodzakelijk worden voor Defensie, dan zal deze mogelijkheid moeten worden georganiseerd binnen de randvoorwaarden van het BEVB. d. De exploitant (in dit geval DPO) is verantwoordelijk voor het in kaart brengen van de bestaande groepsrisico situaties. Aan de hand van een binnen Defensie uitgevoerde analyse met behulp van geografische informatiesystemen zijn in uw gemeente geen (mogelijke) knelpunten aangetroffen. De analysemogelijkheden zijn echter niet onbeperkt. Indien er bij u
knelpunten bekend zijn verzoeken ik u om met deze informatie (of vermoedens) contact op te nemen met onderstaande contactpersoon. Vervolgens kan in overleg op basis van een nadere analyse tot een plan van aanpak voor uw gemeente worden gekomen. De gemeente is verantwoordelijk voor de toetsing van het groepsrisico in nieuwe en gewijzigde situaties. Ik verzoek u een strikt beheer van het groepsrisico te voeren en zo te voorkomen dat bebouwing verder oprukt naar de leiding. Ik stel het op prijs indien u mij consulteert bij uw afwegingen ten aanzien van groepsrisico situaties rond onze buisleiding. e. Voor noodsituaties zoals leidingbreuk is het mogelijk om via het Kadaster met een calamiteitenmelding informatie te krijgen over alle plaatselijke ondergrondse (hoofd)netwerken. Voor opname in uw noodplannen verwijs ik voorts naar het directe noodnummer van de Defensie Pijpleiding Organisatie. Met deze brief heb ik u geïnformeerd over het planologisch inpassen van DPO brandstofleidingen. Ik verzoek u deze aanpak te hanteren bij de betreffende bestemmingsplannen. Reactie gemeente: a. De ligging van de brandstofleiding met een belemmerende strook van 5 meter aan weerszijden van de leiding wordt op de verbeelding aangegeven. b. In het voorontwerp is op geen enkele wijze een relatie gelegd tussen de brandstofleiding en het militaire karakter ervan, waardoor geen aanpassingen nodig zijn. c. In het voorontwerp wordt in toelichting al gesproken van een plaatsgebonden risico van 4 meter aan weerszijden van de leiding aangehouden. Deze afstand ligt binnen de belemmeringenstrook waardoor al aan uw verzoek is voldaan. d. Binnen de risicocontouren van de leiding worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij nieuwe ontwikkelingen die effect kunnen hebben op het groepsrisico wordt apart overleg gevoerd met de beherende instantie van de betreffende leiding, waaronder ook uw organisatie. Hierbij is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico verplicht. e. Hiervan wordt kennis genomen. Conclusie: De reactie onder a geeft aanleiding tot wijzigingen in het bestemmingsplan (verbeelding).
3. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Geen reactie ontvangen.
4. Provincie Zuid-Holland Overlegreactie instantie: a. Het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid, met uitzondering van het aspect externe veiligheid. Bij de plantoelichting ontbreekt het invloedsgebied bij de genoemde risicobronnen. Ook bij een conserverend bestemmingsplan dient in de toelichting een beperkte verantwoording van het groepsrisico (GR) te worden gemaakt. Er dient aandacht te worden besteed aan de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Hiertoe dient advies gevraagd te worden aan de Veiligheidsregio Rijnmond-Rotterdam (VRR). Dit is een gecoördineerde reactie van alle betrokken directies van de provincie. Reactie gemeente: a. In de toelichting wordt een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen met aandacht voor aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Hiertoe dient advies gevraagd te worden aan de Veiligheidsregio Rijnmond-Rotterdam. Conclusie De reactie onder a geeft aanleiding tot wijzigingen in het bestemmingsplan (toelichting).
5. Stadsregio Rotterdam Geen reactie ontvangen.
6. Kamer van koophandel Overlegreactie instantie: a. Wij hebben met belangstelling kennisgenomen van het Voorontwerp Bestemmingsplan "Buitengebied West". Wij hebben geen opmerkingen bij dit ontwerp. Reactie gemeente: b. Geen opmerkingen. Conclusie Geeft geen aanleiding tot wijzigingen in bestemmingsplan.
7. Hoogheemraadschap van Delfland Overlegreactie instantie: a. U geeft in het bestemmingsplan aan dat binnen het plangebied een boezemkade en polderkaden aanwezig zijn. Alleen missen wij op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' van de keurzones van deze kaden. Op de kaart in de bijlage is aangegeven waar deze boezemkade en polderkaden liggen. b. Daarnaast is op de verbeelding de keurzone van de Delflandse Dijk met een te smalle strook aangegeven. Wij verzoeken u de verbeelding aan te passen op deze twee punten. Reactie gemeente: a. De keurzones van de polderkaden en boezemkade wordt weergegeven op de verbeelding. b. De keurzone van de Delflandse Dijk wordt breder weergegeven op de verbeelding. Conclusie: De reacties onder a en b geven aanleiding tot wijzigingen in het bestemmingsplan (verbeelding).
8. Veiligheidsregio/Brandweer Rotterdam Rijnmond Overlegreactie instantie: a. Voor wat betreft de bereikbaarheid adviseer ik u om in de toekomst rekening te houden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten in dit gebied. Dit houdt in dat fietspaden, wegen en bruggen zodanig moeten worden aangelegd en geconstrueerd, dat zij geschikt zijn voor de voertuigen van brandweer en andere hulpdiensten. b. Tevens verzoek ik u om bij de vergunningverlening ten behoeve van nieuwe bouwwerken speciale voorwaarden op te nemen met betrekking tot de bluswatervoorziening. De primaire bluswatervoorziening in het plangebied, de ondergrondse brandkranen in het drinkwaterieidingnet, is door de beperkte capaciteit van het leidingnet ten gevolge van een beperkte afname van drinkwater, ontoereikend om een adequate blussing mogelijk te maken. Secundaire bluswatervoorzieningen, sloten, singels, vaarten e.d., kunnen deze beperking opvangen. Maar aan deze voorzieningen zullen dan wel periodiek onderhoudswerkzaamheden, zoals uitdiepen e.d., moeten worden uitgevoerd. De VRR zal u, indien gewenst, hierin kunnen adviseren. c. Voor wat betreft het huidige gebruik van het gebied, aan de Maassluisedijk is een Stallingsbedrijf voor het stallen van caravans gevestigd. Op dit moment is de bluswatercapaciteit ter plaatse dermate minimaal dat een adequate blussing nauwelijks mogelijk is. Reactie gemeente: a. Het bestemmingsplan kan geen regels opnemen over de feitelijke inrichting van de weg. U wordt verzocht om hiervoor in overleg te treden met het Recreatieschap MiddenDelfland/Staatsbosbeheer of Hoogheemraadschap van Delfland die veelal de beheerder zijn van fietspaden, wegen en bruggen in het gebied.
b. Het bestemmingsplan kan alleen onderhoud toelaten, maar niet verplichten tot onderhoud. Dat heeft met de aard van het instrument te maken. Om afspraken over onderhoud te maken dient u in overleg te treden met de beheerders van de sloten (Recreatieschap MiddenDelfland/Staatsbosbeheer of Hoogheemraadschap van Delfland). c. Dit bestemmingsplan staat de aanleg van bluswatervoorziening niet in de weg. In de bestemming Recreatie – 2 (gronden grenzen aan het stallingsbedrijf) is water opgenomen in de bestemmingsomschrijving en hier. Om deze situatie te verbeteren dient u in overleg te treden met de eigenaar van het stallingsbedrijf en de eigenaar van de hieromheen liggende gronden (Recreatieschap Midden-Delfland/Staatsbosbeheer). Conclusie Geeft geen aanleiding tot wijzigingen in bestemmingsplan.
9. Gasunie Overlegreactie instantie: a. Direct langs en ten zuiden van de Rijksweg A20 is een leldingstrook opgenomen waar geen rode of blauwe leiding door ons is ingetekend. Hier is een leiding en schema gelegen welke door ons bedrijf buiten gebruik gesteld is. De leiding en toebehoren zijn derhalve niet meer planologisch relevant. Wij verzoeken u om deze leiding en bijhorend schema (S-5818-BB) niet op de verbeelding op te nemen. b. Op de verbeelding is zowel voor de aanwezige 40 bar als de 80 bar gastransportleidingen een belemmeringenstrook opgenomen die 4 meter ter weerszijden van de hartlelding bedraagt. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor goederen en personen in de directe omgeving daarvan, dient de belemmeringenstrook voor de 80 bar leidingen te gelden binnen een zone van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. De breedte van de belemmeringenstrook voor de 40 bar leidingen bedraagt 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leidingen. Zie in dit verband het bepaalde In artikel 14, eerste lid Besluit externe veiligheid buisleidingen (verder: Bevb) in samenhang met artikel 5 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen (verder: Revb). Wij verzoeken u daarom een differentiatie aan te brengen tussen de 40 bar en de 80 bar leidingen c. Binnen de bestemming "Leiding-Gas" liggen diverse afsluiterschema's. Deze zijn op de meegeleverde verbeelding weergegeven als een envelop. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen In de directe omgeving van de afsluiterschema's, dient de belemmeringenstrook ter hoogte van het afsluiterschema 4 meter (40 bar) of 5 meter (80 bar) ter weerszijden van het schema te bedragen. Doel hiervan Is te voorkomen dat te dicht op allerlei ondergrondse omloopleldingen van het afslulterschema gebouwd wordt. d. Binnen de dubbelbestemming "Leiding-Gas" ligt tevens een afsluiterschema ten behoeve van het grootschalig transport van aardgas per hoofdtransportlelding (80 bar). De locatie is gelegen aan de Van Boendaleweg, ten noorden van de spoorlijn Rotterdam - Hoek van Holland v.v. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van het afsluiterschema, is deze voorziening beveiligd met een hekwerk. Deze locatie is daardoor niet voor derden toegankelijk en de gronden kunnen niet anders gebruikt worden dan voor het afsluiterschema. Daarom kan deze locatie niet voorzien worden van een dubbelbestemming. Wij verzoeken u dan ook om een afzonderlijke bestemming op te nemen (op de verbeelding en in de regels) voor deze locatie. Aangezien op grond van artikel 1 van het Bevb afsluiters onderdeel zijn van een buisleiding, adviseren wij u om de locatie enkel te bestemmen als "Leiding-Gas". Deze enkelbestemming komt dan te vallen onder de hoofdgroep 'Overig' van de SVBP. Ter verduidelijking verwijzen wij u naar de onderstaande illustratie. Voor de regels kunt u gebruik maken van bijgevoegd tekstvoorstel. Hierbij ontvangt u de verbeelding terug. De juiste ligging van de leidingen is in rood en blauw weergegeven. Wij verzoeken u de verbeelding aan te passen. e. In artikel 25 "Leiding - Gas" onder 25.1 "Bestemmingsomschrijving" worden specifieke leldinggegevens benoemd. Het benoemen van deze leldinggegevens geniet niet onze voorkeur. Wij verzoeken u dan ook de druk en de diameter van de leiding in artikel 25.1 "Bestemmingsomschrijving" achterwege te laten. f. De door u opgenomen afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels (lid 25.3) is in strijd met het bepaalde in artikel 14, derde lid Bevb. Hierin is bepaald dat de veiligheid van de in de
belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet mag worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten. Dit artikel biedt geen mogelijkheid voor beoordelingsvrijheid. Daarbij verwijzen wij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201105839/1/R3) van 9 mei 2012, rechtsoverweging 2.8.3. Gelet op het bovenstaande verzoeken wij u om lid 25.3 van de planregels als volgt aan te passen: ",.., mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad, geen kwetsbare objecten worden toegelaten en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding." g. In de toelichting, onder hoofdstuk 4 "Onderzoek" paragraaf 4.6 "Externe veiligheid", worden de leidinggegevens van onze gastransportleidingen weergegeven. Deze gegevens komen niet overeen met onze gegevens. Wij verzoeken u volledigheidshalve onderstaande leldinggegevens op te nemen in de toelichting.
Reactie gemeente: a. De betreffende leiding en bijhorend schema (S-5818-BB) worden van de verbeelding afgehaald. b. Voor de 80 bar leiding wordt een belemmerende strook van 5 meter opgenomen. c. Ter plaatse van de afsluiterschema’s wordt de dubbelbestemming Leiding – Gas uitgebreid met een bellemmerende strook van 4 meter (40 bar) of 5 meter (80 bar) ter weerszijden van het schema. d. Aangezien deze locatie niet voor derden toegankelijk en de gronden niet anders kunnen worden gebruikt dan voor het afsluiterschema wordt hieraan een enkelbestemming toegekend. Wij hanteren hanteren hiervoor de bestemming Bedrijf – Nutsvoorziening in plaats van de bestemming Overig. Aangezien deze benaming al wordt gebruikt ten behoeve van een trafogebouw, wordt een onderverdeling gemaakt tussen Bedrijf – Nutsvoorziening – 1 (trafo) en Bedrijf – Nutsvoorziening – 2 (gasleiding). Voor de regels van deze laatste bestemming hanteren wij uw voorbeeldregeling. e. De betreffende leidinggegevens in de bestemmingsomschrijving van bestemming Leiding Gas worden achterwege gelaten. f. De afwijkingsmogelijkheid in de bestemming Leiding – Gas wordt aangepast op de aangegeven wijze. g. In de toelichting worden de betreffende leidinggegevens aangepast. Conclusie: De reacties onder a, b, c, d, e, f, en g geven aanleiding tot wijzigingen in het bestemmingsplan (toelichting, regels en verbeelding).
10.
Stedin B.V.
Overlegreactie instantie: a. Naar aanleiding van uw e-mail met betrekking tot het bestemmingsplan "Buitengebied West" kunnen wij u meedelen dat wij, voor zover dat betrekking heeft op de openbare gas- en elektriciteitsvoorziening, in principe geen bezwaar hebben tegen dit consoliderend bestemmingsplan. b. Mogelijk zou er in de toekomst voor de energiebehoefte binnen dit bestemmingsplan rekening gehouden moeten worden met het stichten van een transformatorstation c.q. gasstation t.b.v. distributie van elektriciteit en/of gas. Indien voor elektriciteit- en/of gasdistributienet bouwkundige voorzieningen, kabels en/of leidingen moeten worden gelegd, zullen de hieronder genoemde voorwaarden gelden. De situering van een transformatorstation en/of gasstation dient zodanig te zijn, dat deze zoveel mogelijk langs de openbare weg is geplaatst, zodat te allen tijde vanaf de openbare weg de bereikbaarheid gewaarborgd is voor personeel en materieel.
Onder gasleidingen wordt verstaan de lage- en hogedrukgasleidingen die samen het gasdistributienet vormen, waarop de gasaansluitleidingen worden aangesloten. Op de gasleidingen zijn van toepassing de MEN 7244 met de normatieve verwijzingen. Onder elektriciteitskabels wordt verstaan de middenspanning- en laagspanningskabels en de openbare verlichtingskabels, die samen het elektriciteitsnet vormen. Hierop zijn van toepassing de NEN 1738 en NEN 1739 De gasleidingen en of elektriciteitskabels dienen te liggen in voor de openbare dienst bestemde grond. De bestemming van deze grond moet zijn: trottoir, fietspad of eventuele groenstrook langs de straten en wegen. Bij gasleidingen en/of elektriciteitskabels in een groenstrook mag slechts laagblijvende, ondiep wortelende beplanting worden aangebracht. Bij het projecteren van diepwortelende, tot grote omvang uitgroeiende struiken en bomen, dient minimaal een afstand ten opzichte van gasleidingen en elektriciteitskabels van 1,50 meter in acht worden genomen. Wortelgroei binnen het tracé van gasleidingen en elektriciteitskabels moet te allen tijde worden voorkomen, waar nodig door het aanbrengen van een verticaal scherm. De grondsamenstelling van de kabel- en leidingstroken moet zodanig zijn dat de aanwezige kabels en leidingen zonder gevaar van aantasting en beschadiging kunnen worden gelegd en beheerd. In een trottoir en/of fietspad moet de gasleiding en/of elektriciteitskabel liggen in een zandbed onder eenvoudig opneembaar doorlatend wegdek. Fundatiemateriaal met een grove korrel en/ of agressieve eigenschappen kan in de kabel- en leidingstrook niet worden toegestaan, evenals PS - platen boven leidingen en kabels.
Reactie gemeente: a. Geen opmerkingen. b. Voor gemotoriseerd verkeer toegankelijke wegen met bijbehorende bermen zijn doorgaans in eigendom van de gemeente of het Hoogheemraadschap van Delfland. Aan deze wegen is een bestemming Verkeer toegekend, waarbinnen nutsvoorzieningen en de aanleg van kabels en leidingen zondermeer zijn toegestaan. De fiets- en wandelpaden zijn doorgaans in eigendom van het Recreatieschap Midden Delfland. Aan deze wegen is doorgaans een bestemming Recreatie-1 of Recreatie-2 toegekend, waarbinnen nutsvoorzieningen en de aanleg van kabels en leidingen zondermeer zijn toegestaan. Het bestemmingsplan kan geen eisen stellen aan type beplanting, fundatiemateriaal of grondsamenstelling. Conclusie Geeft geen aanleiding tot wijzigingen in bestemmingsplan.
11.
Evides
Overlegreactie instantie: a. Naar aanleiding van uw verzoek om reactie t.a.v. het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied West te Vlaardingen het volgende: Wij zijn van mening dat bij artikel 27.2.2. de volgende bouwregel toegevoegd dient te worden: "" b. Verder nemen wij aan dat de geldende regelingen voor het hebben en houden van leidingen geen veranderingen ondergaan. Reactie gemeente: a. In artikel 27, lid 2.2 wordt de volgende bouwregel toegevoegd: er mag uitsluitend worden b. De leidingen zijn bestemd, waardoor deze op deze plek zijn toegestaan. Hierdoor is er rechtszekerheid voor het hebben en houden van leidingen. Conclusie: De reacties onder a geeft aanleiding tot wijzigingen in het bestemmingsplan (regels).
12.
Prorail
Overlegreactie instantie:
a. Mede omdat het een conserverend plan is (geen nieuwe ontwikkelingen) hebben wij als ProRail geen opmerkingen. Reactie gemeente: a. Hiervan wordt kennisgenomen. Conclusie: De reactie onder a geeft geen aanleiding tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
13.
Stichting Milieufederatie Rijnmond
Geen reactie ontvangen.
14.
Recreatieschap Midden-Delfland
Geen reactie ontvangen.
15.
Natuurmonumenten
Geen reactie ontvangen.
16.
Historische Vereniging Vlaardingen
Geen reactie ontvangen.
17.
Midden-Delfland Vereniging
Geen reactie ontvangen.
18.
Gemeente Midden-Delfland
Geen reactie ontvangen.
19.
Gemeente Maassluis
Overlegreactie instantie: a. Het voorontwerpbestemmingsplan geeft ons geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen. Wij wensen u veel succes bij het verdere planproces. Reactie gemeente: b. Hiervan wordt kennisgenomen. Conclusie: De reactie onder a geeft geen aanleiding tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
Regels
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
3 3 10
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS Artikel 3 Agrarisch met waarden Artikel 4 Bedrijf - Gemaal Artikel 5 Bedrijf - LPG-station Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening 1 Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening 2 Artikel 8 Bedrijf - Stallingsbedrijf Artikel 9 Groen Artikel 10 Horeca Artikel 11 Maatschappelijk - Zorgboerderij Artikel 12 Natuur Artikel 13 Natuur - Bosgebied Artikel 14 Natuur - Eendenkooi Artikel 15 Natuur - Moeras Artikel 16 Recreatie - 1 Artikel 17 Recreatie - 2 Artikel 18 Sport - Golfbaan Artikel 19 Verkeer Artikel 20 Verkeer - Railverkeer Artikel 21 Water Artikel 22 Water - Waterweg Artikel 23 Wonen Artikel 24 Leiding - Brandstof Artikel 25 Leiding - CO2 Artikel 26 Leiding - Gas Artikel 27 Leiding - Riool Artikel 28 Leiding - Water Artikel 29 Waarde - Archeologie 1 Artikel 30 Waarde - Archeologie 2 Artikel 31 Waarde - Archeologie 3 Artikel 32 Waterstaat - Waterkering Artikel 33 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
11 11 17 18 20 21 22 23 24 26 28 30 32 34 36 39 41 42 43 44 45 46 50 52 54 56 58 60 62 64 66 68
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS Artikel 34 Antidubbeltelregel Artikel 35 Algemene bouwregels Artikel 36 Algemene gebruiksregels Artikel 37 Algemene aanduidingsregels Artikel 38 Algemene afwijkingsregels Artikel 39 Algemene wijzigingsregels Artikel 40 Algemene procedureregels
71 71 72 73 74 77 78 79
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS Artikel 41 Overgangsrecht
81 81
2
Artikel 42 Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2
Slotregel
82
Staat van Bedrijfsactiviteiten Reserveringsgebied Nieuwe westelijke oeververbinding
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
3
HOOFDSTUK 1 Artikel 1
INLEIDENDE REGELS
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.1
plan:
het bestemmingsplan Buitengebied West van de gemeente Vlaardingen. 1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0622.0217bpBuwe2010-0120 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen). Verdere begrippen in alfabetische volgorde: 1.3
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.4
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.5
achtergevel:
de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd. 1.6
achtergevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tussen de perceelsgrenzen. 1.7
ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde. 1.8
antenne-installatie:
het geheel van zend- en ontvangstapparatuur ten behoeve van de mobiele telecommunicatie en straalverbindingen, zijnde andere bouwwerken, overwegend bestaande uit een mast, een antennesysteem en een apparatuurkast. 1.9
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.10
bedrijf:
een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten; aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
4
1.11
bedrijf aan huis:
het door de bewoner van de woning op een bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten waarvoor geen vergunnings- of meldingsplicht op grond van milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing - met behoud van de woonfunctie - kunnen worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel. 1.12
begane grond:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder. 1.13
beroep aan huis:
het door de bewoner van de woning uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op medisch, paramedisch, therapeutisch, administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing - met behoud van de woonfunctie - kan worden uitgeoefend. 1.14
bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet; 1.15
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak. 1.16
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.17
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. 1.18
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.19
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak. 1.20
bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
5
1.21
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.22
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel. 1.23
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 1.24
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.25
carport:
een overdekte stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen met niet meer dan twee wanden. 1.26
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw, al dan niet met een hellingshoek. 1.27
dakkapel:
een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster. 1.28
dakopbouw:
een aanzienlijke doorbreking van het dakvlak (2/5 van de breedte van het dakvlak of meer). 1.29
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; zulks met uitzondering van horeca-activiteiten. 1.30
dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen op zakelijk, financieel, maatschappelijk, educatief of commercieel gebied; waaronder een belwinkel en een internetcafé; zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen. 1.31
erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming het gebruik van deze inrichting niet verbiedt. 1.32
erfbebouwing:
de uitbreiding van een gebouw met een bijbehorend bouwwerk buiten het bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken die in het bouwvlak zijn gelegen, worden niet gezien als erfbebouwing. Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
6
1.33
evenement:
elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak. 1.34
extensieve recreatie
vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en vissen. 1.35
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.36
hobbymatige paardenhouderij:
het niet bedrijfsmatig houden van paarden, zodat er geen sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en niet is gericht op het generen van winst. 1.37
hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is. 1.38
horeca:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, op het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, zulks met uitzondering van seksinrichtingen. In deze regels zijn de hierna genoemde klassen/categorieën van bedrijven onderscheiden: 1. Categorie 1 Lichte horeca/dagzaken Winkelondersteunende horeca, zonder alcoholvergunning; zoals een automatiek, broodjeszaak, lunchroom, ijssalon, traiteur/afhaalcentrum. 2. Categorie 2 Horeca Horeca-inrichtingen waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van maaltijden/eten, zoals een bistro, restaurant, eetcafé, shoarmazaken en/of pizzeria's; al dan niet met bezorg- en afhaaldienst; hieronder mede begrepen bedrijven/inrichtingen gericht op het verschaffen van logies, al of niet in combinatie met het verstrekken van consumpties en/of drank (hotel, pension). 3. Categorie 3 Middelzware horeca Horeca-inrichtingen waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en die voor een goed functioneren ook een gedeelte van de nacht geopend zijn; zoals een (grand)café, bierhuis, biljart- of poolcentrum en/of proeflokaal; met dien verstande dat indien het proeflokaal wordt gecombineerd met een eetgelegenheid, het dan onder categorie 2 valt). 4. Categorie 4 Zware horeca Horeca-inrichtingen die gelet op vloeroppervlakte veel bezoekers hebben en waar geluid een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering; zoals zalenverhuur / partycentrum (regulier gebruik t.b.v. feesten, muziek, dansevenementen), dancing / discotheek, bar/nachtclub, casino en/of amusementscentrum (met horeca). 5. Bijzondere categorie a. Paracommerciële horeca; zoals sportkantines, sociaal-culturele en educatieve instellingen en instellingen van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard; waarvoor door het college van Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
7
burgemeester en wethouders de "Beleidsregels Paracommercie Vlaardingen" zijn vastgesteld op 20 april 2010, zoals opgenomen als bijlage 2 bij de regels. b. Coffeeshop (een alcoholvrije inrichting waarin de kleinschalige verkoop van cannabisproducten wordt gedoogd, al of niet voor gebruik ter plaatse). 1.39
kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. 1.40
kampeerterrein
een terrein, met de daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het behouden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen. 1.41
kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodaties. 1.42
kap:
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw. 1.43
landelijk bedrijf:
een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf of qua karakter thuishoort in het buitengebied, gericht op de kweek van bloemen en planten (een tuincentrum inbegrepen) en de handel in, de bewaring van en de sportbeoefening met dieren (hondenafrichtstation en dierenpension, ponyhouderij, manege). 1.44
luifel:
een beperkte overkapping op de begane grond van een woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur. 1.45
maaiveld:
de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van een bouwwerk, al dan niet na ophoging van de gronden. 1.46
maatschappelijk / maatschappelijke voorzieningen:
het uitoefenen van activiteiten dan wel voorzieningen, gericht op de zorg en kinderopvang en sociale, culturele, medische, maatschappelijke, educatieve, religieuze en openbare dienstverlening. 1.47
manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en / of pony´s houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en / of pony´s, functiegebonden horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden en andere evenementen; 1.48
nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer. Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
8
1.49
ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt. 1.50
ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag onder dan wel gelijk aan het maaiveld is gelegen, waaronder een kelder. 1.51
overkapping:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een ander bouwwerk, omsloten door maximaal twee wanden, met een dak, waaronder begrepen een carport. 1.52
outdooractiviteiten
sport-, spel- en teambuilding-activiteiten voor groepen in de open lucht, waar onder andere onder verstaan wordt: klimmen, highlandgames, hindernisbaas, boogschieten, GPS-tochten, workshops en zeskampen, met dien verstande dat paintball is uitgesloten. 1.53
peil:
a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de weg; b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; c. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het terrein ter plaatse van de bouw. 1.54
prostitutie:
het aanbieden van seksuele diensten tegen materiële vergoeding. 1.55
recreatiewoning
elk permanent ter plaatse aanwezig recreatief woonverblijf, geen kampeermiddel zijnde, waarvan de gebruikers elders hun hoofdverblijf hebben; 1.56
seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privéhuis, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon; al dan niet in combinatie met elkaar. 1.57
straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, kunstobjecten, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's. 1.58
verzorgend en ambachtelijk bedrijf:
a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, waar - voor een belangrijk deel in handwerk - goederen worden bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen hierna is vermeld onder b; Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
9
b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden: 1. het productieproces wordt grotendeels "met de hand" of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd; 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid. 1.59
vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond. 1.60
waterkering:
alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden. 1.61
wooneenheid:
een tot bewoning bestemde ruimte of complex van ruimtes, dat vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bedoeld voor permanente bewoning, met dien verstande dat ten hoogste één huishouden per wooneenheid is toegestaan.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
10
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.2
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.3
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.4
hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. 2.5
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.6
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
11
HOOFDSTUK 2 Artikel 3
3.1
BESTEMMINGSREGELS
Agrarisch met waarden
Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarische grondgebonden graasdierbedrijven, met inachtneming van het bepaalde onder c; b. agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, met inachtneming van het bepaalde onder c; c. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties; d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor ten hoogste één bedrijfswoning; e. water; f. extensief recreatief medegebruik; al dan niet in combinatie met: g. beroep en bedrijf aan huis; en de daarbij behorende: h. i. j. k. l.
tuinen; erven; ontsluitingen, (kavel)paden; groenvoorzieningen; nutsvoorzieningen.
3.1.2 Ter plaatse van en aangrenzend aan een bouwvlak is tevens een kleinschalige camping met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, met dien verstand dat: a. niet meer dan 10 kampeermiddelen per bouwvlak worden geplaatst; b. kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober; c. de standplaatsen binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 m vanaf de bestaande legale bebouwing mag worden gesitueerd; d. de kampeermiddelen landschappelijk worden ingepast; e. de bouw van recreatiewoningen en het plaatsen van stacaravans niet is toegestaan; f. uitsluitend recreatief nachtverblijf is toegestaan. 3.1.3 Ter plaatse van de bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen zijn tevens de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten toegestaan: a. verblijfsrecreatie voor groepen, met dien verstande dat: 2 1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m per bouwvlak; 2. sprake is van groepen die bestaan uit vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een in de ontheffing aangegeven korte, aaneengesloten periode; b. het uitoefenen van een bed & breakfast van maximaal 5 kamers per bouwperceel met een maximum van 10 slaapplaatsen, met dien verstande dat: Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
12
1. het gebruik niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies; 2. het hoofdgebouw in overwegende mate haar woonfunctie behoudt; 3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorzien; 4. de bedrijfsvoering van de bed & breakfast uitsluitend door de bewoner(s) wordt uitgeoefend 3.1.4 Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - paardenbak" zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een paardenbak. 3.1.5 Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarisch bedrijf" zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden bestemd voor wonen uitsluitend ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning al dan niet in combinatie met een niet volwaardig agrarisch bedrijf alsmede voor de functies als bedoeld in lid 3.1.2 en 3.1.3.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Gebouwen
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels: a. gebouwen mogen slechts binnen een bouwvlak worden gebouwd; b. ter plaatse van de aanduiding "relatie" dienen de aangeduide bouwvlakken te worden beschouwd als één bouwvlak; c. nieuwe bebouwing is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering; burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van deze toetsing advies inwinnen bij een agrarisch deskundige; d. de bouw- en goothoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven; 3 e. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m ; f. de gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap; g. onder gebouwen is ondergronds bouwen toegestaan, waarbij de ondergrondse bouwdiepte niet meer mag bedragen dan 2 meter. 3.2.2
Andere bouwwerken
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende regels: a. hooibergen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's mogen slechts binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. de bouwhoogte van hooibergen, krachtvoer-, kunstmest- en ruwvoedersilo's mag niet meer bedragen dan 12 meter; c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan: 1. 10 meter binnen het bouwvlak; 2. 1,5 meter buiten het bouwvlak.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
13
3.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het bepaalde in lid 3.1.2 ten behoeve van de situering van kampeervoorzieningen.
3.4
Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het oprichten van agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat: a. het hulpgebouw ter plaatse noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. b. de oppervlakte van de bedrijfskavel waarop het hulpgebouw wordt gebouwd, ten minste 0,5 ha bedraagt. 2 c. de oppervlakte van ieder hulpgebouw niet meer bedraagt dan 50 m per 0,5 ha; d. van het hulpgebouw de goothoogte niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt. 3.4.2 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. lid 3.2.1 onder d ten behoeve van een goothoogte tot ten hoogste 6 meter voor gebouwen indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is; b. lid 3.2.1 onder d ten behoeve van een bouwhoogte tot ten hoogste 12 meter voor gebouwen indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is; c. lid 3.2.2 onder b ten behoeve van een bouwhoogte van ten hoogste 15 meter, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is. Alvorens bij de omgevingsvergunning af te wijken winnen burgemeester en wethouders advies in bij een agrarisch deskundige.
3.5
Specifieke gebruiksregels
Het is toegestaan om een deel van de wooneenheid of bijbehorend bouwwerk bij een wooneenheid als afhankelijke woonruimte (inwoning) te gebruiken, met dien verstande dat: a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is; c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven; d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan; e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de wooneenheid, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de wooneenheid dient te hebben; het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan de wooneenheid voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is; 2 f. maximaal 75 m van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
14
3.6
Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 ten behoeve van het gebruik van bestaande bouwwerken voor stallingsruimte van niet bij een agrarisch bedrijf behorende paarden, met dien verstande dat: a. geen manege-achtige activiteiten ontstaan; b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de directe omgeving. 3.6.2 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij, onder de voorwaarde dat: a. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 meter bij 40 meter; b. de bouwhoogte van een hek rondom de paardenbak niet meer bedraagt dan 1,5 meter; c. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd: 1. achter het hoofdgebouw; 2. maximaal 50 meter achter de bestaande, legale bebouwing binnen het bouwvlak; 3. minimaal 25 meter van woningen van derden; d. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal; e. verlichting bij een paardenbak niet is toegestaan; f. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bebouwwerken plaatsvindt.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 3.7.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, buiten het bouwvlak de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: (toegevoegd) a. per agrarisch bedrijfsperceel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte 2 groter dan 100 m ; b. het aanleggen van waterbassins en mestbassins; c. het dempen, graven en vergraven van watergangen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen; d. het scheuren van grasland; e. het benutten van gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras; f. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen; g. het ophogen van de gronden. 3.7.2 Het in lid 3.7.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor: a. het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn; b. de graslandverbetering en/of herinzaai voor de instandhouding van het grasland.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
15
3.7.3 De werken en werkzaamheden als bedoeld in: a. lid 3.7.1 sub a zijn slechts toelaatbaar indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden alsmede de belangen met betrekking tot aangrenzende bestemmingen; b. lid 3.7.1 sub b, c, d, e en g zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden; c. lid 3.7.1 sub f zijn slechts toelaatbaar, indien de oeverbeschoeiingen maximaal 20 cm boven het waterpeil zijn gelegen. 3.7.4 Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.3 onder b winnen burgemeester en wethouders advies in bij een landschapsdeskundige. 3.7.5 Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.3 onder b voor zover het gaat om het dempen, graven en vergraven van watergangen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.
3.8
Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1
Wijzigingsbevoegdheid wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven de bestemming van de in lid 3.1 bedoelde gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen, onder de voorwaarde dat: a. het (agrarisch) bouwvlak wordt verwijderd; b. binnen het te verwijderen bouwvlak een deel van de gronden bestemd wordt als Wonen en de overige gronden de betreffende agrarische bestemming behouden; c. de wijziging in elk geval alle woonruimten binnen het te verwijderen bouwvlak omvat; d. het bepaalde in artikel 23 Wonen van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat; 1. het aantal woningen binnen het bouwvlak niet wordt vergroot; 2. het in de uitwendige architectonische vormgeving tot uitdrukking komende karakter van de boerderij (cultuurhistorische waarde) niet wezenlijk wordt aangetast, tenzij het herstel van de oorspronkelijke waarde betreft; e. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden aangetast; f. het perceel niet binnen het reserveringsgebied voor de Blankenburgtunnel ligt, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels. 3.8.2
Wijzigingsbevoegdheid ruimte voor ruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven de bestemming van de in lid 3.1 bedoelde gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van ruimte-voor-ruimte-woningen, onder de voorwaarde dat: a. binnen het bouwvlak naast de bestaande bedrijfswoning: Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
16
2
b. c. d. e. f. g. h. i.
1. ten hoogste 1 woning mag worden gebouwd indien ten minste 1.000 m aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt; 2 2. ten hoogste 2 woningen mogen worden gebouwd indien ten minste 2.000 m aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, of; 2 3. ten hoogste 3 woningen mogen worden gebouwd indien ten minste 3.000 m aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt; de te slopen bedrijfsgebouwen zich op verschillende percelen mag bevinden, mits per perceel ten 2 minste 250 m aan bedrijfsgebouwen gesloopt wordt; de te slopen bebouwing reeds bestond voor 1 januari 2003; binnen het te verwijderen bouwvlak een deel van de gronden bestemd wordt als Wonen en de overige gronden de betreffende agrarische bestemming behouden; het bepaalde in artikel 23 Wonen van overeenkomstige toepassing is; voldaan wordt aan de Wet geluidhinder; de belangen van de in de directe omgeving gelegen agrarische bedrijven niet wordt geschaad; aan de hand van een inrichtingsplan de meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit wordt aangetoond, met name ten aanzien van de beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing; het perceel niet binnen het reserveringsgebied voor de Blankenburgtunnel ligt, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels.
3.8.3
Wijzigingsbevoegdheid bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het veranderen van de vorm van het bouwvlak, dan wel het vergroten van het bouwvlak, onder de voorwaarde dat: a. is aangetoond dat de vormverandering of uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling; b. het totale oppervlak van het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1,5 ha; c. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde bebouwingsgrenzen ligt; d. het perceel niet binnen het reserveringsgebied voor de Blankenburgtunnel ligt, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
17
Artikel 4
4.1
Bedrijf - Gemaal
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Gemaal aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een gemaal; b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor ten hoogste één bedrijfswoning; al dan niet in combinatie met: c. d. e. f. g. h. i. j.
groenvoorzieningen; bermen en beplanting; water; ontsluitingen, wegen en paden; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
4.2
Bouwregels
4.2.1
Gebouwen
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. gebouwen mogen slechts binnen een bouwvlak worden gebouwd; b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven; 3 c. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 650 m bedragen. 4.2.2
Andere bouwwerken
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter; b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
18
Artikel 5
5.1
Bedrijf - LPG-station
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - LPG-station aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg; b. servicestation; c. geluidbeperkende voorzieningen ten behoeve van de Rijksweg A20; al dan niet in combinatie met: d. e. f. g. h. i. j. k. l.
ondergeschikte detailhandel; groenvoorzieningen; bermen en beplanting; water; ontsluitingen, wegen en paden; straatmeubilair kunstwerken oevers; oeververbindingen.
5.2
Bouwregels
5.2.1
Gebouwen
Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: 2
a. de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 120 m ; b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter. 5.2.2
Andere bouwwerken
Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: 2
a. de grondoppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 300 m ; b. de bouwhoogte van een luifel mag niet meer bedragen dan 6 meter; c. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de rijksweg mag niet meer bedragen dan 15 meter; d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 meter.
5.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. lid 5.2.1 onder a ten behoeve van het vergroten van de gezamenlijke grondoppervlakte van 2 gebouwen tot 225 m ; 2 b. lid 5.2.2 onder a ten behoeve van het vergroten van de grondoppervlakte tot 1.000 m ; met dien verstande dat voorwaarden kunnen worden gesteld aan de situering.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
19
5.4
Specifieke gebruiksregels
Detailhandel is slechts toegestaan als ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van het bedrijf.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
20
Artikel 6 6.1
Bedrijf - Nutsvoorziening 1
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsvoorziening 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. nutsvoorzieningen al dan niet in combinatie met: b. c. d. e. f. g. h. i.
groenvoorzieningen; bermen en beplanting; water; ontsluitingen, wegen en paden; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
6.2
Bouwregels
6.2.1
Gebouwen
Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter. 6.2.2
Andere bouwwerken
Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter; b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
21
Artikel 7 7.1
Bedrijf - Nutsvoorziening 2
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsvoorziening 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de aanleg en instandhouding van een afsluitervoorzieningen ten behoeve van een aardgastransportleiding; b. ondergrondse en bovengrondse leidingen; en de daarbij horende: c.
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
al dan niet in combinatie met: d. e. f. g. h.
tuinen, erven en terreinen; erf- en terreinafscheidingen; ontsluitingen, wegen en paden; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen.
7.2
Bouwregels
7.2.1
Gebouwen
Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter. 7.2.2
Andere bouwwerken
Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter; b. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter; c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
22
Artikel 8
8.1
Bedrijf - Stallingsbedrijf
Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Stallingsbedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een stallingsbedrijf ten behoeve van de stalling van kampeer- en vaarmiddelen; b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor ten hoogste één bedrijfswoning; al dan niet in combinatie met: c. d. e. f. g. h. i. j. k.
groenvoorzieningen; bermen en beplanting; water; ontsluitingen, wegen en paden; nutsvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
8.2
Bouwregels
8.2.1
Gebouwen
Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. gebouwen mogen slechts binnen een bouwvlak worden gebouwd; b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven; 3 c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m ; d. de gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap. 8.2.2
Andere bouwwerken
Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter; b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
23
Artikel 9
9.1
Groen
Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen; b. bermen en beplanting; c. water; al dan niet in combinatie met: d. e. f. g. h. i. j.
ontsluitingen, wegen en wandel- en fietspaden; nutsvoorzieningen; sport- en speelvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
9.2
Bouwregels
9.2.1
Gebouwen
Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden 3 gebouwd, met een inhoud van ten hoogste 25 m ; b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter. 9.2.2
Andere bouwwerken
Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. er mogen andere bouwwerken, geen overkapping anders dan speelvoorzieningen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van licht-, reclame- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter; c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
24
Artikel 10 10.1
Horeca
Bestemmingsomschrijving
10.1.1 De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten, muziek, dansevenementen); b. horeca in categorie 2 en 3; c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor ten hoogste één bedrijfswoning; d. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' tevens voor maatschappelijke voorzieningen, verzorgende en ambachtelijke bedrijven en landelijke bedrijven met uitzondering van een manege; e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor een kantoor; al dan niet in combinatie met: f. g. h. i. j. k. l. m.
groenvoorzieningen; water; ontsluitingen, wegen en paden en parkeervoorzieningen; nutsvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
10.1.2 Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn de in lid 10.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, verzorgende en ambachtelijke bedrijven en landelijke bedrijven met uitzondering van een manege.
10.2
Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen Ten aanzien van de in lid 10.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. ter plaatse van de aanduiding "relatie" dienen de aangeduide bouwvlakken te worden beschouwd als één bouwvlak; 3 c. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m ; d. de bebouwde oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75%; e. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven; f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' en 'karakteristiek' dient de bestaande goot- en bouwhoogte zoals deze is ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, te worden gehandhaafd; g. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap. Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
25
10.2.2 Erfbebouwing Ten aanzien van de in lid 10.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van bijgebouwen, hobbyruimte, dierenverblijven en plantenkassen de volgende bouwregels: a. de bijgebouwen, hobbyruimten, dierenverblijven en plantenkassen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken met de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd; b. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' mag tevens bedrijfsgebouwen worden opgericht; c. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw, hobbyruimten, dierenverblijven en plantenkassen mag ten hoogste 2,5 meter bedragen; d. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw, hobbyruimten, dierenverblijven en plantenkassen mag ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning; e. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter. 10.2.3 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 10.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter; b. de bouwhoogte van licht-, reclame- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter; c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
26
Artikel 11
11.1
Maatschappelijk - Zorgboerderij
Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk - Zorgboerderij aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een zorgboerderij; b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor ten hoogste één bedrijfswoning; al dan niet in combinatie met: c. d. e. f. g. h. i. j.
groenvoorzieningen; water; ontsluitingen, wegen en paden en parkeervoorzieningen; nutsvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
11.2
Bouwregels
11.2.1 Hoofdgebouwen Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; b. de bebouwde oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75%; c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven; 3 d. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m ; e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' en 'karakteristiek' dient de bestaande goot- en bouwhoogte zoals deze is ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, te worden gehandhaafd; f. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap. 11.2.2 Erfbebouwing Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van bijgebouwen, hobbyruimten, dierenverblijven en plantenkassen de volgende bouwregels: a. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw, hobbyruimten, dierenverblijven en plantenkassen ten hoogste 2,5 meter mag bedragen; b. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw, hobbyruimten, dierenverblijven en plantenkassen ten hoogste gelijk mag zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwvlaag van de woning; c. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter. 11.2.3 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
27
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning) mag niet meer bedragen dan 1 meter; b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning mag niet meer bedragen dan 2,8 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
28
Artikel 12
12.1
Natuur
Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden en landschappelijke waarden; b. behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke waarden van de houtopstanden; al dan niet in combinatie met: c. d. e. f. g. h. i.
water; ontsluitingen, wegen en wandel- en fietspaden; nutsvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
12.2
Bouwregels
12.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 12.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. gebouwen zijn niet toegestaan. 12.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 12.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2 meter.
12.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1 onder a ten behoeve van de bouw van een gebouw, zoals een schuilhut of een vogelobservatiehut, onder de voorwaarde dat: a. b. c. d. e. f.
2
de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 16 m ; de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter; de bouwhoogte niet meer mag bedragen 4,5 meter; het gebouw wordt afgedekt met een kap; het noodzakelijk is in verband met het beheer van de gronden; geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden; g. positief advies is verkregen van het recreatieschap.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
29
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 12.4.1 Het is verboden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. b. c. d. e.
het dempen, graven en vergraven van watergangen; het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; het afgraven, verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van gronden; het verwijderen van natuurlijke vegetatie; het vellen of rooien van bestaande houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van de houtopstanden ten gevolge kunnen hebben.
12.4.2 Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. de aanleg van wandel- en fietspaden; b. het vellen of rooien van houtopstanden en houtgewassen. 12.4.3 Het in lid 12.4.1 en 12.4.2 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn, alsmede voor werkzaamheden ten behoeve van het beheer van het natuurgebied. 12.4.4 De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 12.4.2 van dit artikel zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of natuurlijke waarde van de gronden. 12.4.5 Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 12.4.4 van dit artikel winnen burgemeester en wethouders advies in bij een landschapsdeskundige.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
30
Artikel 13
13.1
Natuur - Bosgebied
Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur - Bosgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bos; b. behoud, versterking en/of ontwikkeling van de aan de bossen eigen zijnde natuur- en landschapswaarde; c. extensief recreatief medegebruik; al dan niet in combinatie met: d. e. f. g. h. i. j.
water; ontsluitingen, wegen en wandel- en fietspaden; nutsvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
13.2
Bouwregels
13.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. gebouwen zijn niet toegestaan. 13.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 13.3.1 Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 13.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders: a. het aanleggen of verharden van (kavel)wegen of paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²; b. het ontgronden, bodemverlagen, afgraven of ophogen; c. het wijzigen van het profiel van sloten, dan wel het graven of dempen hiervan; d. het vellen of rooien van houtopstanden en houtgewassen; e. het aanleggen van transport-, energie- of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
31
13.3.2 Het bepaalde in lid 13.3.1 is niet van toepassing: a. op normale onderhoudswerken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de onderhavige gebieden; b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van ruimtelijke ordening van niet-ingrijpende betekenis zijn. 13.3.3 Een vergunning als bedoeld in lid 13.3.1 wordt uitsluitend verleend indien de natuurwaarden en de landschappelijke waarden van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen leidt tot de conclusie dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 13.3.4 Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 13.3.1 advies in bij een deskundige voor natuur en landschap en/of andere ter zake deskundigen.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
32
Artikel 14
14.1
Natuur - Eendenkooi
Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur - Eendenkooi aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwetenschappelijke en landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de eendenkooi alsmede voor natuurgerichte recreatie en vogelasiel; al dan niet in combinatie met: b. c. d. e. f. g. h. i.
groenvoorzieningen; water; ontsluitingen, wegen en paden en parkeervoorzieningen; nutsvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
14.2
Bouwregels
14.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. b. c. d. e.
2
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 225 m ; 2 de grondoppervlakte van ieder gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m ; de goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter; de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 4,5 meter; de gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap.
14.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 4 meter.
14.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1 onder a ten behoeve van de bouw van een gebouw, zoals een schuilhut of een vogelobservatiehut, onder de voorwaarde dat: a. b. c. d. e. f.
2
de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 16 m ; de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter; de bouwhoogte niet meer mag bedragen 4,5 meter; het gebouw wordt afgedekt met een kap; het noodzakelijk is in verband met het beheer van de gronden; geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden; Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
33
g. positief advies is verkregen van het recreatieschap.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 14.4.1 Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. b. c. d. e.
het dempen, graven en vergraven van watergangen; het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; het afgraven, verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van gronden; het verwijderen van natuurlijke vegetatie; het vellen of rooien van bestaande houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van de houtopstanden ten gevolge kunnen hebben.
14.4.2 Het in lid 14.4.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn, alsmede voor werkzaamheden ten behoeve van het beheer van het natuurgebied. 14.4.3 De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 14.4.1 van dit artikel zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of natuurlijke waarde van de gronden. 14.4.4 Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 14.4.3 van dit artikel winnen burgemeester en wethouders advies in bij een landschapsdeskundige.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
34
Artikel 15
15.1
Natuur - Moeras
Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur - Moeras aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden van de moeraslanden; al dan niet in combinatie met: b. water.
15.2
Bouwregels
15.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. gebouwen zijn niet toegestaan. 15.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
15.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 onder a ten behoeve van de bouw van een gebouw, zoals een schuilhut of een vogelobservatiehut, onder de voorwaarde dat: 2
a. b. c. d. e. f.
de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 16 m ; de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter; de bouwhoogte niet meer mag bedragen 4,5 meter; het gebouw wordt afgedekt met een kap; het noodzakelijk is in verband met het beheer van de gronden; geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden; g. positief advies is verkregen van het recreatieschap.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 15.4.1 Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: a. het dempen, graven en vergraven van watergangen; b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
35
c. het afgraven, verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van gronden; d. het verwijderen van natuurlijke vegetatie; e. het vellen of rooien van bestaande houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van de houtopstanden ten gevolge kunnen hebben. 15.4.2 Het in lid 15.4.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn, alsmede voor werkzaamheden ten behoeve van het beheer van het natuurgebied. 15.4.3 De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 15.4.1 van dit artikel zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of natuurlijke waarde van de gronden. 15.4.4 Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 15.4.3 van dit artikel winnen burgemeester en wethouders advies in bij een landschapsdeskundige.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
36
Artikel 16
16.1
Recreatie - 1
Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Algemeen De voor Recreatie - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. dagrecreatieve voorzieningen, zoals kampeerterreinen en dagkampeerterreinen, trekkershutten, voorzieningen ten behoeve van de oeverrecreatie; b. outdooractiviteiten; c. extensieve recreatie; d. behoud, versterking en/of herstel van de aan de gronden eigen zijnde landschappelijke waarden; e. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' tevens voor evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen; al dan niet in combinatie met: f. g. h. i. j. k. l. m. n. o.
groenvoorzieningen; water; ontsluitingen, wegen en wandel- en fietspaden; parkeervoorzieningen; nutsvoorzieningen; sport- en speelvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
16.2
Bouwregels
16.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. ten behoeve van onderhoud en beheer mogen gebouwen - geen woningen zijnde - worden gebouwd waarbij: 2 1. de oppervlakte van gebouwen per vestiging niet meer dan 50 m mag bedragen; 2. in totaal maximaal 6 vestigingen in de bestemming zijn toegestaan; 3. de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter; 4. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,5 meter; 5. de gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap; b. ten behoeve van outdoor-activiteiten en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, zoals een dagwinkel, clubhuizen, schuilhutten en dergelijke mogen gebouwen worden gebouwd waarbij: 1. in totaal maximaal 10 vestigingen in de bestemming zijn toegestaan; 2 2. de oppervlakte van gebouwen per vestiging niet meer dan 50 m mag bedragen; 3. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3,5 meter mag bedragen; 4. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 6 meter mag bedragen; 5. de gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
37
c.
6. gebouwen ten behoeve van outdooractiviteiten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie -1 outdoor' zijn toegestaan; ten behoeve van kampeerterreinen - geen woningen zijnde - magen gebouwen worden gebouwd waarbij: 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer dan 3% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen; 2 2. de oppervlakte van gebouwen per vestiging niet meer dan 50 m mag bedragen; 3. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen; 4. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 4,5 meter mag bedragen; 5. de gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap.
16.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 2 meter; b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter.
16.3
Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Extra vestiging Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 onder a ten behoeve van twee extra vestigingen, onder de voorwaarde dat: a. de vestigingen een directe relatie hebben met een toegestane recreatieve activiteiten in de directe omgeving; b. aangetoond wordt dat de vestigingen noodzakelijk zijn voor een doelmatige uitvoering van de recreatieve activiteit. 16.3.2 Grotere oppervlakte Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 onder b ten behoeve van het aaneengesloten bouwen dan wel het in één gebouw onderbrengen van vestigingen, onder de voorwaarde dat: a. aangetoond wordt dat het noodzakelijk is voor een efficiënte bedrijfsvoering, bewaking en onderhoud; 2 b. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 150 m ; c. de gebouwen naar vorm en situering landschappelijk goed inpasbaar zijn. 16.3.3 Oeverrecreatie Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1 oeverrecreatie' bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 onder b en lid 16.2.2 onder b ten behoeve van het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken voor oeverrecreatie en outdooractiviteiten, onder de voorwaarde dat: a. b. c. d. e.
2
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedraagt dan 150 m ; de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,5 m; de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 10 m; de gebouwen afgedekt worden met een kap; de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 20 m; Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
38
f. het gebouw landschappelijk wordt ingepast en de aanvrager hiertoe een inrichtingsplan indient; g. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, waarbij als parkeernorm geldt: 2 8 parkeerplaatsen per 100 m bruto vloeroppervlakte (bvo); h. kleinschalige ondergeschikte horeca in categorie 1 en 2 bij deze functie is toegestaan, mits: 1. deze ten hoogste 15% van de bedrijfsvloeroppervlakte van de gebouwen op het bijbehorende aanduidingsvlak beslaat; 2. de openingstijden van de horeca-activiteit gelijk zijn aan de openingstijden van de hoofdactiviteit; 3. de toegang van de horeca-activiteit uitsluitend via de toegang van de hoofdactiviteit plaatsvindt; 4. geen logies/nachtverblijf is toegestaan.
16.4
Specifieke gebruiksregels
16.4.1 Kampeerterreinen Ten aanzien van kampeerterreinen gelden de volgende regels: 2
a. de oppervlakte van kampeerterreinen mag niet meer bedragen dan 2.000 m ; b. per kampeerterrein zijn ten hoogste 10 kampeermiddelen toegestaan. 16.4.2 Kampeermiddelen ten behoeve van trekkers en/of trekkershutten Ten aanzien van kampeermiddelen ten behoeve van trekkers en/of trekkershutten gelden de volgende regels: a. de oppervlakte van terreinen van het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van trekkers 2 en/of trekkershutten mag niet meer bedragen dan 1.000 m ; b. per terrein zijn ten hoogste 10 kampeermiddelen ten behoeve van trekkers en/of trekkershutten toegestaan.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
39
Artikel 17
17.1
Recreatie - 2
Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Algemeen De voor Recreatie - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. extensieve recreatie; b. behoud en versterking en/of herstel van de aan de gronden eigen zijnde landschappelijke waarden; al dan niet in combinatie met: c. d. e. f. g. h. i. j. k. l.
groenvoorzieningen; water; ontsluitingen, wegen en wandel- en fietspaden; parkeervoorzieningen; nutsvoorzieningen; sport- en speelvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
17.2
Bouwregels
17.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 17.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. ten behoeve van onderhoud en beheer mogen gebouwen - geen woningen zijnde - worden gebouwd waarbij: 2 1. de grondoppervlakte van gebouwen per vestiging niet meer dan 50 m mag bedragen; 2. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' grotere gebouwen dan bedoeld onder 1 mogen worden gebouwd; 3. maximaal 6 vestigingen zijn toegestaan; 4. de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter, tenzij anders is aangegeven; 5. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,5 meter, tenzij anders is aangegeven; 6. de gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap; 17.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 17.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 2 meter; b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
40
17.3
Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van kampeermiddelen ten behoeve van trekkers en/of trekkershutten gelden de volgende regels: a. de oppervlakte van terreinen van het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van trekkers 2 en/of trekkershutten mag niet meer bedragen dan 1.000 m ; b. per terrein zijn ten hoogste 10 kampeermiddelen ten behoeve van trekkers en/of trekkershutten toegestaan.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
41
Artikel 18
18.1
Sport - Golfbaan
Bestemmingsomschrijving
De voor Sport - Golfbaan aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
een golfbaan; ondergeschikte detailhandel; horeca tot en met categorie 2; ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor ten hoogste één bedrijfswoning;
al dan niet in combinatie met: e. f. g. h. i. j. k. l. m. n.
groenvoorzieningen; water; ontsluitingen, wegen en wandel- en fietspaden; parkeervoorzieningen; nutsvoorzieningen; sport- en speelvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; oevers; oeververbindingen.
18.2
Bouwregels
18.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 18.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels: a. hoofdgebouwen mogen slechts binnen een bouwvlak worden gebouwd; 3 b. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m ; c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven; d. de goothoogte van bijgebouwen en schuilhutten buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3 meter; e. de bouwhoogte van bijgebouwen en schuilhutten binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 4,5 meter; f. de gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap. 18.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 2 meter; b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
42
Artikel 19
19.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ontsluitingen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, waarbij geldt dat voor de rijksweg A20 het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan 2 x 3 rijstroken, met de in- en uitvoegstroken medebegrepen; b. wegen en paden; c. geluidbeperkende voorzieningen (wallen, schermen); d. parkeervoorzieningen; al dan niet in combinatie met: e. f. g. h. i. j. k.
nutsvoorzieningen; groenvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; water; oevers; oeververbindingen.
19.2
Bouwregels
19.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden 3 gebouwd, met een inhoud van ten hoogste 25 m ; b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter. 19.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. er mogen andere bouwwerken worden gebouwd. b. de bouwhoogte van licht-, reclame- en vlaggenmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 12 meter. c. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de rijksweg, waaronder geluidbeperkende voorzieningen, mag niet meer bedragen dan 15 meter; d. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
43
Artikel 20
20.1
Verkeer - Railverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. spoorwegen; b. spoorwegvoorzieningen; c. geluidbeperkende voorzieningen (wallen, schermen); al dan niet in combinatie met: d. e. f. g. h. i. j.
gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, voet- en rijwielpaden; groenvoorzieningen; straatmeubilair; kunstwerken; water; oevers; oeververbindingen.
20.2
Bouwregels
20.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 20.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: 2
a. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m per gebouw; b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter. 20.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 20.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. er mogen andere bouwwerken worden gebouwd. b. de bouwhoogte van constructies ten behoeve van de bovenleiding mag niet meer dan 6 meter bedragen, gemeten vanuit de bovenkant van de spoorstaaf; c. de bouwhoogte van licht-, reclame- en vlaggenmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 15 meter; d. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
44
Artikel 21
21.1
Water
Bestemmingsomschrijving
21.1.1 De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f.
water; waterberging; waterhuishouding; waterlopen en waterpartijen; infiltratievoorzieningen; oevers;
al dan niet in combinatie met: g. h. i. j. k.
nutsvoorzieningen; groenvoorzieningen; speelvoorzieningen; kunstwerken; oeververbindingen.
21.1.2 Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn de in lid 21.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor recreatie en niet- gemotoriseerde watersport.
21.2
Bouwregels
a. er mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd; b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
45
Artikel 22
22.1
Water - Waterweg
Bestemmingsomschrijving
De voor Water - Waterweg aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
waterweg ten behoeve van het scheepvaartverkeer; verkeer te water; waterberging; waterhuishouding; waterlopen en waterpartijen; afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs; aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering; het vergroten van de afvoercapaciteit; infiltratievoorzieningen; oevers;
al dan niet in combinatie met: k. l. m. n. o.
nutsvoorzieningen; groenvoorzieningen; speelvoorzieningen; kunstwerken; oeververbindingen.
22.2
Bouwregels
a. er mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd; b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
46
Artikel 23
23.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving
23.1.1 De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen; b. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd': tevens voor maatschappelijke voorzieningen, verzorgende en ambachtelijke bedrijven en landelijke bedrijven met uitzondering van een manege; c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens voor horeca in categorie 1; d. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' in combinatie met de aanduiding 'horeca' tevens voor verblijfsrecreatie voor groepen in de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat: 2 1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m per bouwvlak; 2. sprake is van groepen die bestaan uit vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een in de ontheffing aangegeven korte, aaneengesloten periode. al dan niet in combinatie met: e. beroep en bedrijf aan huis; en de daarbij behorende: f. g. h. i. j. k. l.
tuinen; erven; ontsluitingen, wegen en paden; groenvoorzieningen; speelvoorzieningen; nutsvoorzieningen; water.
23.1.2 Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' in combinatie met de aanduiding 'horeca' is ter plaatse van en aangrenzend aan een bouwvlak tevens een kleinschalige camping met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, met dien verstand dat: a. b. c. d. e.
niet meer dan 10 kampeermiddelen per bouwvlak worden geplaatst; kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober; de kampeermiddelen landschappelijk worden ingepast; de bouw van recreatiewoningen en het plaatsen van stacaravans niet is toegestaan; uitsluitend recreatief nachtverblijf is toegestaan.
23.1.3 Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - paardenbak" mogen de in lid 23.1.1 bedoelde gronden tevens gebruikt worden voor een paardenbak.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
47
23.2
Bouwregels
23.2.1 Hoofdgebouwen Ten aanzien van de in lid 23.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. binnen ieder bouwvlak met de aanduiding 'vrijstaand' mag één vrijstaande woning worden gebouwd; b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd; c. de bebouwde oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75%, tenzij anders is aangegeven; 3 d. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 650 m ; e. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven; f. in afwijking van het bepaalde onder e mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' en 'karakteristiek' de bestaande goot- en bouwhoogte niet worden gewijzigd, zoals deze feitelijk gerealiseerd zijn dan wel mogen worden gerealiseerd ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan; g. de breedte van de woning mag niet minder bedragen dan 4,5 meter; h. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap. 23.2.2 Erfbebouwing Ten aanzien van de in lid 23.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van bijgebouwen, hobbyruimten, dierenverblijven en plantenkassen de volgende bouwregels: a. erfbebouwing, met uitzondering van dierenverblijven, mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd; a. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' en 'horeca' mag tevens bedrijfsbebouwing worden opgericht; b. de goothoogte van een bijgebouw, hobbyruimten, dierenverblijven en plantenkassen ten hoogste gelijk mag zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwvlaag van de woning; c. de bouwhoogte van een bijgebouw, hobbyruimten, dierenverblijven en plantenkassen mag niet meer bedragen dan 6 meter. 23.2.3 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 23.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning mag niet meer bedragen dan 1 meter; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' mag een overkapping worden opgericht waarvan de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter; c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning mag niet meer bedragen dan 2,8 meter.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
48
23.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het bepaalde in lid 23.2 ten behoeve van de situering en grondoppervlakte van hoofdgebouwen door het nader bepalen van bebouwingsgrenzen, waarbij: a. de situering van de voorgevelbouwgrens nader kan worden bepaald; b. de diepte van woningen (afstand tussen voorgevel- en achtergevelbouwgrens) nader kan worden bepaald; c. de afstanden nader kunnen worden bepaald van vrijstaande woningen tot: 1. de perceelsgrenzen; 2. woningen onderling; 3. monumenten en karakteristieke bebouwing.
23.4
Afwijken van de bouwregels
23.4.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. lid 23.2.1 onder f ten behoeve van het veranderen van de genoemde maatvoeringen, onder de voorwaarde dat: 1. het een herstel van de cultuurhistorische waarde betreft en/of; 2. de cultuurhistorische waarde van de gebouwen niet in onevenredige mate wordt aangetast; 3. bij monumenten alvorens schriftelijk advies is gevraagd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. b. lid 23.2.2 ten behoeve van de bouw van een aan de woning aangebouwde praktijkruimte, onder de voorwaarde dat: 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning; 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter. 23.4.2 Paardenbak Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.1.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij, onder de voorwaarde dat: a. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m; b. de bouwhoogte van een hek rondom de paardenbak niet meer bedraagt dan 1,5 m; c. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd: 1. achter het hoofdgebouw; 2. maximaal 50 m achter de bestaande, legale bebouwing binnen het bouwvlak; 3. minimaal 25 m van woningen van derden; d. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal; e. verlichting bij een paardenbak niet is toegestaan; f. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
49
23.5
Specifieke gebruiksregels
23.5.1 Inwoning Het is toegestaan om een deel van de wooneenheid of bijbehorend bouwwerk bij een wooneenheid als afhankelijke woonruimte (inwoning) te gebruiken, met dien verstande dat: a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is; c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven; d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan; e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de wooneenheid, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de wooneenheid dient te hebben; het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan de wooneenheid voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is; 2 f. maximaal 75 m van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning. 23.5.2 Beroep en bedrijf aan huis a. Er is beroep en bedrijf (tot maximaal categorie 2 van de als bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten) aan huis toegestaan, mits dit ondergeschikt is aan de woonfunctie. b. Het gezamenlijke oppervlak dat wordt gebruikt voor beroep en bedrijf aan huis mag niet meer 2 bedragen dan 25% van de vloeroppervlakte van de wooneenheid, met een maximum van 50 m . 23.5.3 Bed & breakfast Voor het uitoefenen van een bed & breakfast mogen maximaal 5 kamers per bouwperceel worden gebruikt met een maximum van tien slaapplaatsen, met dien verstande dat: a. het gebruik niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies; b. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt; c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien; d. de bedrijfsvoering van de bed & breakfast uitsluitend door de bewoner(s) wordt uitgeoefend.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
50
Artikel 24
24.1
Leiding - Brandstof
Bestemmingsomschrijving
24.1.1 Algemeen De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor (de bescherming van) een brandstofleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
24.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Leiding - Brandstof en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding Brandstof.
24.2
Bouwregels
24.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 24.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 24.1.1; 3 b. de inhoud van gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m ; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter. 24.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 24.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 24.1.1; b. de bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
24.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.1 sub a en lid 24.2.2 sub a en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
51
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 24.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 24.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. werken of werken die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. 24.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de leiding.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
52
Artikel 25
25.1
Leiding - CO2
Bestemmingsomschrijving
25.1.1 Algemeen De voor Leiding - CO2 aanwezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor (de bescherming van) een CO2-leiding.
25.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Leiding - CO2 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding - CO2.
25.2
Bouwregels
25.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 25.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 25.1.1; 3 b. de inhoud van gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m ; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter. 25.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 25.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 25.1.1; b. de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken bedraagt 3,5 meter.
25.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2.1 sub a en lid 25.2.2 sub a en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 25.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
53
a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 25.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen c. werken of werken die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. 25.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de leiding.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
54
Artikel 26
26.1
Leiding - Gas
Bestemmingsomschrijving
26.1.1 Algemeen De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor (de bescherming van) een gasleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
26.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Leiding - Gas en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding - Gas.
26.2
Bouwregels
26.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 26.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 26.1.1; 3 b. de inhoud van gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m ; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter. 26.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 26.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 26.1.1; b. de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken bedraagt 3,5 meter.
26.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2.1 sub a en lid 26.2.2 sub a en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad, geen kwetsbare objecten worden toegelaten en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
55
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 26.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 26.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen c. werken of werken die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. 26.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de leiding.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
56
Artikel 27
27.1
Leiding - Riool
Bestemmingsomschrijving
27.1.1 Algemeen De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor (de bescherming van) een rioolpersleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
27.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Leiding - Riool en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding - Riool.
27.2
Bouwregels
27.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 27.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 27.1.1; 3 b. de inhoud van gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m ; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter. 27.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 27.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 27.1.1; b. de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken bedraagt 3,5 meter.
27.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2.1 sub a en lid 27.2.2 sub a toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
57
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 27.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 27.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen c. werken of werken die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. 27.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de leiding.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
58
Artikel 28
28.1
Leiding - Water
Bestemmingsomschrijving
28.1.1 Algemeen De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor (de bescherming van) een watertransportleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
28.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Leiding - Water en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding Water.
28.2
Bouwregels
28.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 28.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 28.1.1; 3 b. de inhoud van gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m ; c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter. 28.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 28.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 28.1.1; b. de bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
28.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.2.1 sub a en lid 28.2.2 sub a en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
59
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 28.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 28.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen c. werken of werken die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. 28.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de leiding.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
60
Artikel 29
29.1
Waarde - Archeologie 1
Bestemmingsomschrijving
29.1.1 Algemeen De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
29.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 1 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 1.
29.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden zijn: de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; de verplichting tot het doen van opgravingen, of; de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg. c. ten behoeve van het bepaalde in lid 29.2 onder b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog; d. het bepaalde in lid 29.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen e/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut; 2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder maaiveld van ten hoogste 30 cm.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
61
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 29.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 29.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden: a. waarvan de bodemverstoring niet dieper gaat dan 30 centimeter onder maaiveld; b. die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; c. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; d. die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan; e. het verrichten van archeologisch onderzoek. 29.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits: a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het (mogelijk) aanwezige archeologische materiaal, b. een rapport wordt overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is onderzocht en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders is gebleken dat het terrein in voldoende mate is vastgesteld; c. schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeoloog.
29.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
62
Artikel 30
30.1
Waarde - Archeologie 2
Bestemmingsomschrijving
30.1.1 Algemeen De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
30.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 2 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 2.
30.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden zijn: de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; de verplichting tot het doen van opgravingen, of; de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg. c. ten behoeve van het bepaalde in lid 30.2 onder b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog; d. het bepaalde in lid 30.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen e/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut; 2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder maaiveld van ten hoogste 30 cm. 3. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een omvang van minder dan 100 m², voor zover dit ook is toegestaan in de daar voorkomende bestemming(en). Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
63
30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 30.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 30.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden: a. waarvan de bodemverstoring niet dieper gaat dan 30 centimeter onder maaiveld; 2 b. waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m bedraagt; c. die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; d. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; e. die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan; f. het verrichten van archeologisch onderzoek. 30.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits: a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het (mogelijk) aanwezige archeologische materiaal, b. een rapport wordt overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is onderzocht en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders is gebleken dat het terrein in voldoende mate is vastgesteld; c. schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeoloog.
30.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
64
Artikel 31
31.1
Waarde - Archeologie 3
Bestemmingsomschrijving
31.1.1 Algemeen De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
31.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 3 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 3.
31.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden zijn: de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; de verplichting tot het doen van opgravingen, of; de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg. c. ten behoeve van het bepaalde in lid 31.2 onder b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog; d. het bepaalde in lid 31.2 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen e/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut; 2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder NAP van ten hoogste 2 meter; 3. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een omvang van minder dan 100 m², voor zover dit ook is toegestaan in de daar voorkomende bestemming(en). Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
65
31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 31.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 31.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden: a. waarvan de bodemverstoring niet dieper gaat dan 200 centimeter onder NAP; 2 b. waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m bedraagt; c. die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; d. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; e. die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan; f. het verrichten van archeologisch onderzoek. 31.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits: a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het (mogelijk) aanwezige archeologische materiaal, b. een rapport wordt overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is onderzocht en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders is gebleken dat het terrein in voldoende mate is vastgesteld; c. schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeoloog.
31.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
66
Artikel 32
32.1
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
32.1.1 Algemeen De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor (de bescherming van) waterkeringen, watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen en waterbergingsgebieden. 32.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waterstaat - Waterkering en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waterstaat - Waterkering.
32.2
Bouwregels
32.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 32.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. Er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 32.1.1. b. Voor de andere daar voorkomende bestemmingen geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd. 32.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 32.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. Er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 32.1.1. b. De maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken bedraagt 5 meter.
32.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken bepaalde in lid 32.2.1 sub a en lid 32.2.2 sub a toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterhuishouding en de waterkering, en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende watergang en waterkering.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
67
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 32.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 32.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen c. werken of werken die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. 32.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning a. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
68
Artikel 33
33.1
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Bestemmingsomschrijving
33.1.1 Algemeen De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor (de bescherming van) het (stroomvoerend deel van het) rivierbed, watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen en waterbergingsgebieden. 33.1.2 Prioriteitenstelling Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie.
33.2
Bouwregels
33.2.1 Gebouwen Ten aanzien van de in lid 33.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels: a. Er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 33.1.1. b. Voor de andere daar voorkomende bestemmingen geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd. 33.2.2 Andere bouwwerken Ten aanzien van de in lid 33.1.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels: a. Er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 33.1.1. b. De maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken bedraagt 5 meter.
33.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken bepaalde in lid 33.2.1 sub a en lid 33.2.2 sub a toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits: a. er sprake is van: 1. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft; 2. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier; 3. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is; 4. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert. b. er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende vaarweg.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
69
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 33.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 33.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen c. werken of werken die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. 33.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning a. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
70
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
71
HOOFDSTUK 3 Artikel 34
ALGEMENE REGELS
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
72
Artikel 35
35.1
Algemene bouwregels
Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen, zoals trappenhuizen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, bijbehorende bouwwerken, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt. 35.2
Algemene bepaling over afwijkende maatvoering en situering
a. De op het tijdstip van in werkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden geacht. b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als tenminste toelaatbaar worden aangehouden. c. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. d. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouw- of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden, maar waarvan de bestaande situering afwijkt van de bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat de afwijkende situering van toepassing blijft. 35.3
Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de parkeergelegenheid; waarbij de parkeernormen van toepassing zijn zoals opgenomen in de parkeernota Vlaardingen.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
73
Artikel 36
36.1
Algemene gebruiksregels
Strijdig gebruik
36.1.1 Opslag a. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. b. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond. 36.1.2 Seksinrichtingen Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen. 36.1.3 Bewoning van bijbehorende bouwwerken Tot een strijdig gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik als permanente of tijdelijke woning. 36.1.4 Kamerbewoning Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor kamerbewoning, niet zijnde afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg. 36.1.5 Standplaats ambulante handel Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de openbare ruimte voor standplaatsen van ambulante handel zonder standplaatsvergunning krachtens de APV Vlaardingen. 36.2
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels omtrent het gebruik van gronden en gebouwen, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
74
Artikel 37
37.1
Algemene aanduidingsregels
Monumenten
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' geldt dat primair de Monumentenwet dan wel de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is. 37.2
Karakteristieke bebouwing
37.2.1 Algemeen Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. 37.2.2 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning a. Het is verboden zonder, of in afwijking van, een omgevingsvergunning voor het slopen ter plaatse van de in lid 37.2.1 bedoelde aanduiding, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen. b. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op: 1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bebouwing; 2. werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, indien door burgemeester en wethouders is bepaald dat voor die werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het slopen is vereist. c. De onder a. genoemde vergunning wordt slechts verleend: 1. indien er sprake is van de sloop van een heel bouwwerk: slechts wanneer dit gepaard gaat met de herbouw van vergelijkbare bebouwing; slechts nadat schriftelijk advies over de sloop is ingewonnen bij de Commissie voor welstand en monumenten; 2. indien er sprake is van de sloop van een gedeelte van een bouwwerk: slechts wanneer het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en de bescherming van het resterende deel is gewaarborgd; slechts nadat schriftelijk advies over de gedeeltelijke sloop is ingewonnen bij de Commissie voor welstand en monumenten; 3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2: of indien een aanvraag redelijkerwijs niet kan worden geweigerd in verband met onevenredig hoge kosten ter behoud van het karakteristieke bouwwerk. d. Aan een vergunning als bedoeld onder a. kunnen door burgemeester en wethouders voorwaarden worden verbonden. 37.3
Externe veiligheid
(Beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, niet worden opgericht binnen de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
75
37.4
Geluidzone - industrie
37.4.1 Botlek/Pernis Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie 1" geldt een zone als bedoeld in artikel 40 en artikel 41, eerste en tweede lid van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd. Vervanging van bestaande geluidgevoelige objecten is slechts toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder. 37.4.2 Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven, Klein Vettenoord Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie 2" geldt een zone als bedoeld in artikel 40 en artikel 41, eerste en tweede lid van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd. Vervanging van bestaande geluidgevoelige objecten is slechts toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder. 37.4.3 Key en Kramer Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie 3" geldt een zone als bedoeld in artikel 40 en artikel 41, eerste en tweede lid van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd. Vervanging van bestaande geluidgevoelige objecten is slechts toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.
37.5
Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen
37.5.1 De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn bestemd voor de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met de aanwezigheid van de transportroute over water van gevaarlijke stoffen. 37.5.2 In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 37.5.1 bedoelde gronden, geen gebouwen worden gebouwd. 37.5.3 Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 37.5.2 mits: a. b. c. d.
de bebouwing noodzakelijk is in verband met een doelmatig gebruik van de gronden; sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang; ter plaatse een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gerealiseerd; de gronden bereikbaar zijn voor hulpdiensten.
37.5.4 Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.
37.6
Vrijwaringszone - Vaarweg
37.6.1 Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn bestemd voor de veilige doorvaart van de scheepvaart.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
76
37.6.2 In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 37.6.1 bedoelde gronden, geen gebouwen worden gebouwd. 37.6.3 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsververgunning afwijken van het bepaalde in lid 37.6.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen, onder de voorwaarde dat belemmeringen worden voorkomen voor: a. de doorvaart van de schaapvaart in de breedte, hoogte en diepte; b. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart; c. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten; d. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten; e. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg. 37.6.4 Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de waterbeheerder van de rijksvaarweg.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
77
Artikel 38
38.1
Algemene afwijkingsregels
Afwijken van voorgeschreven maatvoering
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering, met ten hoogste 15%. 38.2
Overschrijden van bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft. 38.3
Vergroten bouwhoogte van andere bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter. 38.4
Toestaan van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut
Burgemeester en wethouders kunnen bestemmingsbepalingen ten behoeve van:
bij
een
omgevingsvergunning
afwijken
van
de
a. het realiseren van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, abri's (inclusief dienstregelingaanduiding), nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen 3 grotere inhoud hebben dan 50 m ; b. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van het openbaar nut, zoals standbeelden en ander straatmeubilair tot een bouwhoogte van 15 m.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
78
Artikel 39
39.1
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen en/of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot. 39.2
Overschrijding van de bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot. 39.3
Aanpassingen van bepalingen die verwijzen naar wettelijke regelingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, te wijzigen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, worden gewijzigd. 39.4
Aanpassen Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als bijlage 1 bij het plan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven. 39.5
Nutsgebouwtjes
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het oprichten van transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten 3 hoogste 75 m welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 38.4 onder a niet kunnen worden gebouwd.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
79
Artikel 40
40.1
Algemene procedureregels
Procedureregels afwijken bij een omgevingsvergunning
Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing. 40.2
Procedureregels bij het stellen van nadere eisen
Bij het nemen van een besluit omtrent een nadere eis overeenkomstig een in het plan opgenomen nadere eis nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht: a. het ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage; b. van de terinzagelegging wordt tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze kennisgegeven; c. de kennisgeving houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen; gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college van burgemeester en wethouders zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
80
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
81
HOOFDSTUK 4 Artikel 41
41.1
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 41.1 onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. c. Lid 41.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 41.2
Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 41.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 41.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Lid 41.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
82
Artikel 42
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied West.
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Ontwerp
Bijlagen bij regels
75
Bijlage 1: Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bestemmingsplan "Buitengebied West" Regels Voorontwerp
0 1 3 4 5 6 7
8 0 2 3 4 5 6 0 1 2 0 1 2 3 4 5 0 1 2 0 1 2 0 1 2 0
151 152 152 152 152 152 152 1531 1531 1531 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1541 1541 1541 1542 1542 1542 1543 1543 1543 1551
nummer
15 151 151 151 151 151 151 151
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN Slachterijen en overige vleesverwerking: - slachterijen en pluimveeslachterijen - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m² - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m² - loonslachterijen - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² Visverwerkingsbedrijven: - conserveren - roken - verwerken anderszins: p.o.> 1000 m² - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m² - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² Aardappelprodukten fabrieken: - vervaardiging van aardappelproducten - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² Groente- en fruitconservenfabrieken: - jam - groente algemeen - met koolsoorten - met drogerijen - met uienconservering (zoutinleggerij) Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten: - p.c. < 250.000 t/j - p.c. >= 250.000 t/j Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten: - p.c. < 250.000 t/j - p.c. >= 250.000 t/j Margarinefabrieken: - p.c. < 250.000 t/j - p.c. >= 250.000 t/j Zuivelprodukten fabrieken:
OMSCHRIJVING
0 0 0 10 10 10 30 10 10 10 10 10 10 30 50 10 10 10 10
200 300 300 100 50 300 50 50 50 100 300 300 200 300 200 300 100 200
0 0 0 0 0 0
50
100 300 100 50 30 50
C C C C C
200 C 300 C Z
100 C 300 C Z
100 C 300 C Z
100 100 100 200 100
200 C 50
100 C 50 C 50 C 50 30
50
100 100 100 50 50 50
C C C C
AFSTANDEN IN METERS
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
30 R 50 R
100 R 200 R
30 R 50 R
10 10 10 30 10
50 R 50 R
30 0 30 30 10
10
50 R 50 R 50 R 30 10 10
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 200 300
200 300
200 300
100 100 100 300 300
300 50
200 300 300 D 100 50
50
100 D 300 100 50 50 50
4.1 4.2
4.1 4.2
4.1 4.2
3.2 3.2 3.2 4.2 4.2
4.2 3.1
4.1 4.2 4.2 3.2 3.1
3.1
3.2 4.2 3.2 3.1 3.1 3.1
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² 4 - Suikerwerkfabrieken met suiker branden 5 - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m² Deegwarenfabrieken 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen: 2 - theepakkerijen Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden Vervaardiging van overige voedingsmiddelen Bakkerijgrondstoffenfabrieken 0 Soep- en soeparomafabrieken: 1 - zonder poederdrogen
1584 1584 1584 1585 1586 1586 1587 1589 1589.1 1589.2 1589.2
0 1 2
0 1 2 0 3 5 6
0 0
- melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j - melkprodukten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j - overige zuivelprodukten fabrieken Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m² - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² Meelfabrieken: - p.c. >= 500 t/u - p.c. < 500 t/u Grutterswarenfabrieken Zetmeelfabrieken: - p.c. < 10 t/u - p.c. >= 10 t/u Veevoerfabrieken: - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water - mengvoeder, p.c. < 100 t/u - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u Vervaardiging van voer voor huisdieren Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: - v.c. < 2500 kg meel/week - v.c. >= 2500 kg meel/week Banket, biscuit- en koekfabrieken Suikerfabrieken: Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1551 1551 1551 1552 1552 1561 1561 1561 1561 1562 1562 1562 1571 1571 1571 1571 1572 1581 1581 1581 1582 1583 1584
nummer
3 4 5 1 2 0 1 2
OMSCHRIJVING
30 30 30 30 10 30 30 50 10
100 300 100 50 100 200 200 200 100
10 30 10
100 50 100 100
300 200 300 200 30 100 100
50 100
100 50 100
200 100 50 200 300
0 0 50 0 0
50 100 50 50 10
C C C Z C
50
30 50 50 50
50 50 50 10
30 C 100 C 100 C
200 200 300 200
200 C 300 C Z
300 C Z 200 C 200 C
100 300 300 100 30
C C Z C C
AFSTANDEN IN METERS
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
R R R R
10
10 10 30 50 R
30 30 R 30 R 10
10 30 30
30 30 50 R 30
30 R 50 R
100 R 50 R 50
50 50 50 50 0
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 100
100 200 200 D 200
100 300 100 50
30 100 100
300 200 300 200
200 300
300 200 200 D
100 300 300 100 30
3.2
3.2 4.1 4.1 4.1
3.2 4.2 3.2 3.1
2 3.2 3.2
4.2 4.1 4.2 4.1
4.1 4.2
4.2 4.1 4.1
3.2 4.2 4.2 3.2 2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
1589.2 1589.2 1591 1592 1592 1592 1596 1597 1598 16 16 160 17 17 171 172 172 172 173 174, 175 1751 176, 177 18 18 181 183 19 19 191 192 193 20 20 2010.1 2010.2
nummer
2 - met poederdrogen Bakmeel- en puddingpoederfabrieken Destilleerderijen en likeurstokerijen 0 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting: 1 - p.c. < 5.000 t/j 2 - p.c. >= 5.000 t/j Bierbrouwerijen Mouterijen Mineraalwater- en frisdrankfabrieken - VERWERKING VAN TABAK Tabakverwerkende industrie - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL Bewerken en spinnen van textielvezels 0 Weven van textiel: 1 - aantal weefgetouwen < 50 2 - aantal weefgetouwen >= 50 Textielveredelingsbedrijven Vervaardiging van textielwaren Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT Vervaardiging kleding van leer Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont - VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) Lederfabrieken Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) Schoenenfabrieken - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. Houtzagerijen 0 Houtconserveringsbedrijven:
OMSCHRIJVING
50 50 30 30 50 30 50 0
30
50 10 30 0 0 30 10
0 10
30 10 10
50
300 200 300 200 300 300 300 10
200
10 10 10 50 10 100 0
30 50
300 50 50
0
C C C C
100
100 30 50
50 10
100 300 50 50 200 50
100
50 C
200 300 100 100 100
50 50 200 C
Z
AFSTANDEN IN METERS
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
R
R R R
50 R
10 10 10
0 10
0 50 10 10 10 10
30
30
30 50 50 30 50
50 R 30 30
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 100
300 50 D 50
50 50
100 300 50 50 200 50
100
200
200 300 300 300 100
300 200 300
3.2
4.2 3.1 3.1
3.1 3.1
3.2 4.2 3.1 3.1 4.1 3.1
3.2
4.1
4.1 4.2 4.2 4.2 3.2
4.2 4.1 4.2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
2010.2 2010.2 202 203, 204, 205 203, 204, 205 21 21 2111 2112 2112 2112 2112 212 2121.2 2121.2 2121.2 22 22 2221 2222 23 23 2320.1 2320.2 2320.2 2320.2 233 24 24 2411 2412 2413 2413 2414.1 2414.1
nummer
1 - met creosootolie 2 - met zoutoplossingen Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 0 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 - VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN Vervaardiging van pulp 0 Papier- en kartonfabrieken: 1 - p.c. < 3 t/u 2 - p.c. 3 - 15 t/u 3 - p.c. >= 15 t/u Papier- en kartonwarenfabrieken 0 Golfkartonfabrieken: 1 - p.c. < 3 t/u 2 - p.c. >= 3 t/u - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA Drukkerijen van dagbladen Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) - AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN Aardolieraffinaderijen A Smeeroliën- en vettenfabrieken B Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie C Aardolieproduktenfabrieken n.e.g. Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN 0 Vervaardiging van industriële gassen: Kleur- en verfstoffenfabrieken 0 Anorg. chemische grondstoffenfabrieken: 1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" A0 Organ. chemische grondstoffenfabrieken: A1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn"
OMSCHRIJVING AFSTANDEN IN METERS
30 30 30 30 30
100 30 50 100 30 30 30
0 0
100 0 0 0 10
0 30 10
200 10 100 0 0
200 50 100 200 30 30 50
30 30
1500 50 300 300 10
200 100 300
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
C C Z C Z C
200 C
300 C
200 C
1500 C Z 100 100 200 100
100 C 100
100 C 200 C Z
50 200 300 100
200 C
50 50 100 100 50
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
R R R R
R R R R
300 R
300 R
200 R
1500 30 50 50 1500
10 10
30 R 30 R
30 50 100 30
50 R
10 10 10 0 0
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 300 D
300 D
200 D
1500 100 300 300 D 1500 D
100 100
100 200
50 200 300 100
200
200 50 100 100 50
4.2
4.2
4.1
6 3.2 4.2 4.2 6
3.2 3.2
3.2 4.1
3.1 4.1 4.2 3.2
4.1
4.1 3.1 3.2 3.2 3.1
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
- VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN 0 Glasfabrieken: 1 - glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j
VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF Rubberbandenfabrieken Loopvlakvernieuwingsbedrijven: - vloeropp. < 100 m2 - vloeropp. >= 100 m2 Rubber-artikelenfabrieken Kunststofverwerkende bedrijven: - zonder fenolharsen - met fenolharsen - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen
26 261 261
0 1 2
-
A B
0 1
0 1 0 1
0 1 2 3 -
Methanolfabrieken: - p.c. < 100.000 t/j - p.c. >= 100.000 t/j Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.): - p.c. < 50.000 t/j Landbouwchemicaliënfabrieken: Verf, lak en vernisfabrieken Farmaceutische grondstoffenfabrieken: - p.c. < 1.000 t/j Farmaceutische produktenfabrieken: - formulering en afvullen geneesmiddelen Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken Parfumerie- en cosmeticafabrieken Lijm- en plakmiddelenfabrieken: - zonder dierlijke grondstoffen Fotochemische produktenfabrieken Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken Overige chemische produktenfabrieken n.e.g. Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken
2414.1 2414.1 2414.1 2414.2 2414.2 242 243 2441 2441 2442 2442 2451 2452 2462 2462 2464 2466 2466 247 25 25 2511 2512 2512 2512 2513 252 252 252 252 26
nummer
B0 B1 B2 0 1 0
OMSCHRIJVING AFSTANDEN IN METERS
30
200 300 50
50 200 100
300
100 50 50 200 300
30
50 50 30
10 50 10
50
10 10 10 30 30
10 100 30
50 300 300
30
300 10
0
300
200
0 0
100 200
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
100
100 100 50
30 100 50
300 C
100 100 50 100 C 300 C
50 200 C 50 C
200 C
200 C
200 C
200 C 300 C Z
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
R R R R
30
100 R 200 R 30
30 50 R 50 R
100 R
50 50 50 200 200
50 R 100 R 50 R
300 R
300 R
100 R
100 R 200 R
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 100
200 300 50
50 200 100 D
300
100 100 50 200 D 300
50 300 300
300
300 D
300
200 300
3.2
4.1 4.2 3.1
3.1 4.1 3.2
4.2
3.2 3.2 3.1 4.1 4.2
3.1 4.2 4.2
4.2
4.2
4.2
4.1 4.2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
261 261 2615 262, 263 262, 263 264 264 2651 2652 2652 2653 2653 2661.1 2661.1 2661.1 2661.2 2661.2 2661.2 2662 2663, 2664 2663, 2664 2663, 2664 2665, 2666 2665, 2666 2665, 2666 267 267 267 267 2681 2682 2682 2682 2682 2682
nummer
2 - glas en glasprodukten, p.c. >= 5.000 t/j 3 - glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j Glasbewerkingsbedrijven 0 Aardewerkfabrieken: 2 - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW A Baksteen en baksteenelementenfabrieken B Dakpannenfabrieken 0 Cementfabrieken: 0 Kalkfabrieken: 1 - p.c. < 100.000 t/j 0 Gipsfabrieken: 1 - p.c. < 100.000 t/j 0 Betonwarenfabrieken: 1 - zonder persen, triltafels en bekistingtrille 2 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d 0 Kalkzandsteenfabrieken: 1 - p.c. < 100.000 t/j 2 - p.c. >= 100.000 t/j Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 0 Betonmortelcentrales: 1 - p.c. < 100 t/u 2 - p.c. >= 100 t/u 0 Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips: 1 - p.c. < 100 t/d 2 - p.c. >= 100 t/d 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven: 1 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m² 2 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² 3 - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j Slijp- en polijstmiddelen fabrieken A0 Bitumineuze materialenfabrieken: A1 - p.c. < 100 t/u B0 Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol): B1 - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j B2 - overige isolatiematerialen
OMSCHRIJVING AFSTANDEN IN METERS
100 100 30 50 200 200
200 200 100 100 50 200 50 50 200 50 200 30 30 100 30 100 200 100
30 300 10 30 30 50
30 30 10 10 10 30 50 10 30 10 30 10 10 10 10 300 100 200
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
Z
Z
Z
300 C Z 100 C
100
100 50 300 50
100 300
100 300
100 300 100
200 300
200
200
100 200 200
300 C Z 100 50
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
30 50
30
0 0 10 10
50 R 200 R
100 R 50 R
30 30 30
30 30
30 R
30 R
30 30 100 R
50 R 30 10
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 300 200
300
100 D 50 300 50 D
100 300
100 300
100 300 100
200 300
200
200
100 200 200
300 300 50
4.2 4.1
4.2
3.2 3.1 4.2 3.1
3.2 4.2
3.2 4.2
3.2 4.2 3.2
4.1 4.2
4.1
4.1
3.2 4.1 4.1
4.2 4.2 3.1
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
2682 2682 2682 27 27 271 271 272 273 273 274 274 274 2751, 2752 2751, 2752 2753, 2754 2753, 2754 28 28 281 281 281 281 281 2821 2821 2822, 2830 284 284 284 2851 2851 2851 2851 2851
nummer
A B B1 0 1 10 11 12
C D0 D1 0 2 0 0 1 A0 A1 B0 0 1 0 1 0 1 1a 2 3 0 1
VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) Constructiewerkplaatsen: - gesloten gebouw - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 Tank- en reservoirbouwbedrijven: - p.o. < 2.000 m2 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: - algemeen - stralen - metaalharden - lakspuiten en moffelen
VERVAARDIGING VAN METALEN Ruwijzer- en staalfabrieken: - p.c. >= 1.000 t/j IJzeren- en stalenbuizenfabrieken: Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen: - p.o. < 2.000 m2 Non-ferro-metaalfabrieken: - p.c. < 1.000 t/j Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.: IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen: - p.c. < 4.000 t/j Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen: - p.c. < 4.000 t/j
Minerale produktenfabrieken n.e.g. Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur
OMSCHRIJVING
50 200 50 30
50 30 30 100
50
100
50 30 30 30 30
50
100
30 30 10 50 30
100
100
30 30 50 200
30
30
30 30 30 50
1000
50 50 100
1500
50 100 200
100 200 100 100
300 200 200 100 50
100 50 200 300
300 C
300 C
300
300
Z
1500 C Z
100 200 300 Z
AFSTANDEN IN METERS
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
50 30 50 50 R
30 R 30 30 30 10
30 10 30 30
30 R
30 R
30 R
30
300 R
50 30 50
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 100 200 D 100 D 100 D
300 200 200 100 D 50 D
100 50 200 300
300
300
300
300
1500
100 D 200 300
3.2 4.1 3.2 3.2
4.2 4.1 4.1 3.2 3.1
3.2 3.1 4.1 4.2
4.2
4.2
4.2
4.2
6
3.2 4.1 4.2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
0 1 2 3 A -
29 29 29 29 29 30 30 30 31 31 311 312 313 314 315 3162 32 32 321 t/m 323 3210
-
2 3 4 5 6 7 8 9 1 2 A0 A1 B B
nummer
2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2852 2852 287 287 287 287
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH. Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. Fabrieken voor gedrukte bedrading
VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. Elektromotoren- en generatorenfabrieken Schakel- en installatiemateriaalfabrieken Elektrische draad- en kabelfabrieken Accumulatoren- en batterijenfabrieken Lampenfabrieken Koolelektrodenfabrieken
Kantoormachines- en computerfabrieken
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN Machine- en apparatenfabrieken: - p.o. < 2.000 m2 - p.o. >= 2.000 m2 - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
- scoperen (opspuiten van zink) - thermisch verzinken - thermisch vertinnen - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) - anodiseren, eloxeren - chemische oppervlaktebehandeling - emailleren - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) Overige metaalbewerkende industrie Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken: - p.o. < 2.000 m2 Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2
OMSCHRIJVING
30 50
200 200 100 100 200 1500
30
0 10
30 10 10 30 30 300
10
30 30 30
50 30 30
30 30 30
30 50 50
50 50 50 50 10 10 50 30 30 30
50 100 100 30 50 50 100 30 10 10
50 50
30 30 200 100 30 1000 C Z
30
100 200 300
200 100 50
100 100 100 100 100 100 100 100 100 50
Z
AFSTANDEN IN METERS
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
30 30
50 50 100 R 50 300 R 200 R
10
30 30 30
30 30 10
30 R 50 50 30 30 30 50 R 50 30 10
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 50 D 50
200 200 200 D 100 300 1500
30
100 D 200 D 300 D
200 100 50
100 D 100 100 100 100 100 100 100 100 D 50 D
3.1 3.1
4.1 4.1 4.1 3.2 4.2 6
2
3.2 4.1 4.2
4.1 3.2 3.1
3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.1
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: - houten schepen - kunststof schepen - metalen schepen < 25 m Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen: - algemeen - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven: - zonder proefdraaien motoren Rijwiel- en motorrijwielfabrieken Transportmiddelenindustrie n.e.g.
35 351 351 351 351 352 352 352 353 353 354 355 36 36 361 361 362 363 364 365 3661.1 3661.2
- VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. 1 Meubelfabrieken 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 Fabricage van munten, sieraden e.d. Muziekinstrumentenfabrieken Sportartikelenfabrieken Speelgoedartikelenfabrieken Sociale werkvoorziening Vervaardiging van overige goederen n.e.g.
0 1 2 3 0 1 2 0 1
- VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven 1 - p.o. < 10.000 m2 2 - p.o. >= 10.000 m2 Carrosseriefabrieken Aanhangwagen- en opleggerfabrieken Auto-onderdelenfabrieken -
nummer
33 33 33 34 34 341 341 341 3420.1 3420.2 343 35
OMSCHRIJVING AFSTANDEN IN METERS
30 10 30
50 30 30
50 10 10 10 10 10 30 10
30 30
50 50
50 0 30 30 30 30 0 30
30 50 100
10 30 10 10 10
100 200 100 30 30
30 100 50
0
30
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
100 10 10 30 50 50 30 50
200 100 100
100 300
50 100 200
Z
200 C 300 Z 200 200 100
30
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
R
R R R
30 0 10 10 30 30 0 30
30 30 R 30
30 30 R
10 50 R 30
30 50 30 30 30
0
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 100 D 10 30 30 50 50 30 50 D
200 100 100 D
100 300
50 100 200
200 D 300 200 200 100
30
3.2 1 2 2 3.1 3.1 2 3.1
4.1 3.2 3.2
3.2 4.2
3.1 3.2 4.1
4.1 4.2 4.1 4.1 3.2
2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
A0 A1 B C A0 A4 B0
B1 B2 C0 C1 C2 C3 C4 D0 D1 D5 E0 E1 A0 A2 B0 B1 B2 B3 0
40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 41 41 41 41 41 41 41 41 45 45 45
nummer
37 37 372 372 372 372 40 40 40 40 40
BOUWNIJVERHEID Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m²
WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: - < 1 MW - 1 - 15 MW - >= 15 MW
PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER Elektriciteitsproduktiebedrijven (electrisch vermogen >= 50 MWe) - kerncentrales met koeltorens bio-energieinstallaties electrisch vermogen < 50 MWe: - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: - < 10 MVA - 10 - 100 MVA - 100 - 200 MVA - 200 - 1000 MVA Gasdistributiebedrijven: - gascompressorstations vermogen < 100 MW - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: - stadsverwarming
VOORBEREIDING TOT RECYCLING Puinbrekerijen en -malerijen: - v.c. < 100.000 t/j Rubberregeneratiebedrijven Afvalscheidingsinstallaties
OMSCHRIJVING
10
30
0 0 0
10
30
0 0 0
0 0
0 0
0
0 0 0 0
0 0 0 0
10
50 50
10
100 50 200
100 50
10
30 300 200
AFSTANDEN IN METERS
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
C C C C Z
100
30 C 100 C 300 C
50 C
100 C
300 C 50 C
30 50 100 300
100 100
500 C
300 100 300 C
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
10
10 10 10
30
50
100 50 R
10 30 50 50
30 R 30 R
1500
10 50 R 50
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 100
30 100 300
50
100
300 50
30 50 100 300
100 100
1500 D
300 300 300
3.2
2 3.2 4.2
3.1
3.2
4.2 3.1
2 3.1 3.2 4.2
3.2 3.2
6
4.2 4.2 4.2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
5121 5122 5123 5124 5125, 5131 5132, 5133 5134 5135 5136 5137 5138, 5139 514 5148.7 5148.7 5148.7 5148.7 5151.1 5151.1 5151.2 5151.2 5151.2 5151.3 5152.1
45 45 45 50 50 502 5020.4 5020.4 51 51 5121
nummer
- bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Groothandel in vrachtauto's (incl. import) A Autoplaatwerkerijen C Autospuitinrichtingen - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING 0 Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur 1 of meer Grth in bloemen en planten Grth in levende dieren Grth in huiden, vellen en leder Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën Grth in dranken Grth in tabaksprodukten Grth in suiker, chocolade en suikerwerk Grth in koffie, thee, cacao en specerijen Grth in overige voedings- en genotmiddelen Grth in overige consumentenartikelen 0 Grth in vuurwerk en munitie: 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 2 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton 5 - munitie 0 Grth in vaste brandstoffen: 1 - klein, lokaal verzorgingsgebied 0 Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen: 1 - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 3 - tot vloeistof verdichte gassen Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen) 0 Grth in metaalertsen:
1 2 3 -
OMSCHRIJVING
100 10 10 0 10 0 0 0 10 10 10 10 0 0 0 50 0 0 0
10 10 0 10 50 50 100
30
30 100 10 50 50 30 10 0 10 10 30 10 10
10 30 30
30 30 10
10 10 50
10 10 0
AFSTANDEN IN METERS
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
50 50 30
50
30 30 30
300 Z 30 100 C 30 30 30 30 30 30 30 30 30
50
100 100 30
50 50 30
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
V V
200 R 300 R 50
30
10 50 30
50 R 0 0 0 50 R 50 R 0 0 0 0 10 10
30 R
10 10 30 R
10 10 10
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 200 D 300 D 100
50
30 50 30
300 30 100 50 50 50 30 30 30 30 30 30
50
100 100 50
50 50 30
4.1 4.2 3.2
3.1
2 3.1 2
4.2 2 3.2 3.1 3.1 3.1 2 2 2 2 2 2
3.1
3.2 3.2 3.1
3.1 3.1 2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
5152.1 5152.2 /.3 5153 5153 5153 5153.4 5153.4 5153.4 5154 5154 5154 5155.1 5155.2 5156 5157 5157 5157.2/3 5157.2/3 5162 5162 5162 517 60 60 6021.1 6023 6024 6024 603 63 63 6311.1 6311.1 6311.1 6311.2
nummer
1 - opslag opp. < 2.000 m2 Grth in metalen en -halffabrikaten 0 Grth in hout en bouwmaterialen: 1 - algemeen: b.o. > 2000 m² 2 - algemeen: b.o. <= 2000 m² 4 zand en grind: 5 - algemeen: b.o. > 200 m² 6 - algemeen: b.o. <= 200 m² 0 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m² 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² Grth in chemische produkten Grth in kunstmeststoffen Grth in overige intermediaire goederen 0 Autosloperijen: b.o. > 1000 m² 1 - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² 0 Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m² 1 - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² 0 Grth in machines en apparaten: 1 - machines voor de bouwnijverheid 2 - overige Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. - VERVOER OVER LAND Bus-, tram- en metrostations en -remises Touringcarbedrijven 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² Pomp- en compressorstations van pijpleidingen - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen: 2 - stukgoederen 7 - tankercleaning 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart:
OMSCHRIJVING
300 10 10 10 30 10 0 0 10 30 10 30 10 30 10 10 10 0
10 0 0 0 0
30 10
30 0 0 0 0 0 0 0 50 30 10 10 10 10 10 0 0 0
0 10 0 0 0
0 300
300 C 100 C
100 100 100 50 30
100 50 30
50 30 30 30 30 100 50 100 50
100 30
50 30
300 100
C C C C C
AFSTANDEN IN METERS
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
100 R 200 R
0 0 30 30 10
10 0 0
10 0 100 R 30 R 10 30 10 10 10
0 0
10 10
10 10
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 300 D 300
100 D 100 100 50 30 D
100 50 30
50 30 100 D 30 30 100 50 100 D 50
100 30
50 30
300 100
4.2 4.2
3.2 3.2 3.2 3.1 2
3.2 3.1 2
3.1 2 3.2 2 2 3.2 3.1 3.2 3.1
3.2 2
3.1 2
4.2 3.2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
- COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE B Switchhouses - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING Reinigingsbedrijven voor gebouwen Foto- en filmontwikkelcentrales Veilingen voor landbouw- en visserijprodukten - MILIEUDIENSTVERLENING A0 RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks: A1 - < 100.000 i.e. A2 - 100.000 - 300.000 i.e. B rioolgemalen A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) C Vuiloverslagstations
72 72 74 74 747 7481.3 7484.3 75 90 9001 9001 9001 9001 9002.1 9002.1 9002.1
71 712 713 714
1 10 2 3 5 7
- containers - tankercleaning - stukgoederen - ertsen, mineralen, e.d., opslagopp. < 2.000 m² - granen of meelsoorten , v.c. < 500 t/u - steenkool, opslagopp. < 2.000 m2 Veem- en pakhuisbedrijven, koelhuizen 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) - POST EN TELECOMMUNICATIE Post- en koeriersdiensten A Telecommunicatiebedrijven VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE - GOEDEREN Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g.
nummer
6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6312 6321 64 64 641 642 71
OMSCHRIJVING AFSTANDEN IN METERS
0
10 0 30
10 10 0 30 30 200
0
50 10 50
200 300 30 50 30 200
0 0 10
0 0
0 0
10 10 10
10 10 10 200 300 300 10 0
0 300 0 30 50 50 30 10
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
100 C 200 C Z 10 C 50 50 300
30 30 C 200 C
30 C
50 50 30
30 C 10 C
300 100 100 300 200 300 50 C 100 C
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
R
R
R R R
10 10 0 10 30 R 30
30 10 50 R
0
10 10 10
0 0
50 200 50 30 50 50 50 30
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 200 300 30 50 50 300
50 D 30 200
30
50 D 50 D 30 D
30 10
300 300 100 D 300 300 300 50 D 100
4.1 4.2 2 3.1 3.1 4.2
3.1 2 4.1
2
3.1 3.1 2
2 1
4.2 4.2 3.2 4.2 4.2 4.2 3.1 3.2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 91 93 9301.1 9301.1 9301.2 9301.3
nummer
Afvalverwerkingsbedrijven: - kabelbranderijen - verwerking radio-actief afval - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) - oplosmiddelterugwinning - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW - verwerking fotochemisch en galvano-afval Vuilstortplaatsen Composteerbedrijven: - belucht v.c. < 20.000 ton/jr - belucht v.c. > 20.000 ton/jr - GFT in gesloten gebouw
OVERIGE DIENSTVERLENING Wasserijen en strijkinrichtingen Tapijtreinigingsbedrijven Chemische wasserijen en ververijen A Wasverzendinrichtingen
A0 A2 A3 A4 A5 A6 A7 B C0 C3 C4 C5 A B
OMSCHRIJVING AFSTANDEN IN METERS
0 0 0 0
100 200 50
100 200 200
30 30 30 0
50 10 10 0 200 10 200
100 0 50 100 300 10 300
STOF
SBI-CODE
GEUR
Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerrein
50 C 50 30 30
100 100 100
30 200 C 30 10 300 C Z 30 300
GELUID
LIJST 1 - ACTIVITEITEN
30 30 30 R 0
10 30 100 R
10 1500 10 30 R 50 30 R 10
GEVAAR
Bijlage 1 Richtafstandenlijsten
GROOTSTE AFSTAND 50 50 30 30
100 200 200
100 1500 50 100 D 300 D 30 300
3.1 3.1 2 2
3.2 4.1 4.1
3.2 6 3.1 3.2 4.2 2 4.2
CATEGORIE
definitief 29-12-2006
Bijlage 2: Reserveringsgebied Nieuwe westelijke oeververbinding
Verbeelding