Best Practice Project Masteropleidingen Modulecoördinator: Drs. Joke Polet
[email protected] T. 030 2547258 Hogeschool Utrecht Centrum voor Verpleegkundige Studies Academie Gezondheidszorg Archimedeslaan 16 3584 BA Utrecht Juli 2006
Inhoudsopgave 1. Schema Werkwijze
3
2. Verantwoording
4
3. Kwalificatieprofiel
7
4. Module specifieke competenties
7
5. Eindopdracht
7
6. Beginvereisten
8
7. Leermiddelen
8
8. Studieactiviteiten Bijeenkomst 1 Plan van aanpak Bijeenkomst 2 Projectmanagement Bijeenkomst 3 Systematische reviews & synthese van de literatuur Bijeenkomst 4 Structuurmodellen Bijeenkomst 5 Presentatie Best Practice project voorstel Bijeenkomst 6 & 7 & 8 Bijeenkomst 9 Presentatie Best Practice ontwerp Bijeenkomst 10 Het vervolgtraject Bijeenkomst 11 ZonMw aanvraag Bijeenkomst 12 Eerste concept Bijeenkomst 13 Presentatie ZonMw aanvraag Bijeenkomst 14 Oefenen eind-presentatie Best Practice Project Bijeenkomst 15 Eindpresentatie 9.
Evaluatieformulier
10. Beoordelingscriteria
11 11 12 13 14 15 16 24 25 26 27 28 29 30 31 34
2
1. Schema Werkwijze1 Bijeen komst 1
Onderwerp
Docent
Bijzonderheden
Werkgroep
BPP-begeleider
Begripsverheldering plan van aanpak
2
Projectmanagement
Drs. Roelof Ettema
3
Beoordelen van systematische reviews
Drs. Roland van de Sande
4
Synthese van de literatuur Structuurmodellen
Drs. Roelof Ettema
Voorstel ‘Best Practice project’
5
Werkgroep
BPP-begeleider
6 7 8 15 april 07 9
Werkgroep/individueel Werkgroep/individueel Werkgroep/individueel Best Practice ontwerp Werkgroep
BPP-begeleider BPP-begeleider
10 1 juni 07
Werkgroep/individueel Inleveren concept Best Practice project verslag ZonMw programma’s
gastdocent
Uiterlijk feedback op concept Best Practice project verslag Werkgroep/individueel
BPP-begeleider
12 13 juli 07
13 14
Inleveren definitief Best Practice project Verslag Werkgroep/individueel Oefenen Presentatie Best Practice project Presentatie aan genodigden uit het werkveld, betrokken organisaties of instellingen en persoonlijke gasten
PP Plenair PP Plenair
Drs. Jean Jacques Georges
31 jan 07
11 8/6 22 juni 07
Lokaal
PP Plenair =TOETS
BPP-begeleider
Presentatie Voorstel ‘Best Practice project’ + plan van aanpak
=TOETS Presentatie Best Practice ontwerp
PP
PP
BPP-begeleider =(TUSSEN)TOETS
PP Plenair
=TOETS
BPP-begeleider BPP-begeleider
Presentatie ZonMW aanvraag
PP PP PP Plenair
1
De module zoals deze hier wordt gepresenteerd is een basismodule. Er kunnen kleine veranderingen optreden in het rooster of in de inhoud van de diverse bijeenkomsten. Raadpleeg dus altijd Sharepoint voor de laatste update!
3
2. Verantwoording In de module ‘Best Practice Project’ verricht de student ontwerpgericht onderzoek. Onderzoek wordt hier breed opgevat. Het gaat hier om onderzoek waarbij alle relevante kennisbronnen worden geraadpleegd om uiteindelijk door middel van integratie en synthese te komen tot een creatieve oplossing voor een praktijkprobleem. Het raadplegen van de kennisbronnen dient op een transparante wijze plaats te vinden waarbij gebruik wordt gemaakt van (wetenschappelijke) geaccepteerde methodieken. Het doel van ontwerpgericht onderzoek is bijdragen aan kenniscirculatie en kennisontwikkeling, en op die manier dat het ook bijdraagt aan het innovatieve vermogen van de Nederlandse kenniseconomie. Concreet betekent dit dat: - Het onderzoek moet bijdragen aan de innovatie van producten, processen en diensten - Het onderzoek moet starten met een vraag uit de praktijk, want niet de nieuwsgierigheid van de ontwerper, maar situaties in de praktijk bepalen de onderzoeksagenda. - Het onderzoek moet een bijdrage leveren aan het oplossen van problemen in de praktijk, waarbij het niet alleen gaat om het verklaren, maar ook het verbeteren van situaties. Verbeteren betekent in de meeste gevallen het veranderen van situaties waarin mensen een rol spelen. Onderzoeken is dus veelal interveniëren. - Het onderzoek moet nieuwe kennis genereren die overdraagbaar is, en die houvast kan bieden in onzekere en turbulente situaties. Verbeteren alleen is niet genoeg. Door te reflecteren op de wijze van verbeteren moet prescriptieve kennis gegenereerd worden waarmee anderen in vergelijkbare situaties vergelijkbare problemen de baas kunnen. - Het onderzoek moet systematisch plaatsvinden op basis van een geaccepteerde methodologie, waardoor de gevolgde werkwijze verifieerbaar is. - De kennis die gegenereerd wordt moet openbaar zijn, zodat deze gebruikt kan worden in het onderwijs en in de praktijk. - De resultaten moeten beschikbaar zijn in een taal die mensen in de praktijk begrijpen, want op moeilijke theoretische verhandelingen zit niemand in de praktijk te wachten (Swager & Fransen, 20052). Van Aken3 omschreef drie soorten kennis die bij deze onderzoeksbenadering horen: 1. Objectkennis: kennis over een bepaalde oplossing (het gaat hier om kennis over het object verkregen uit diverse kennisbronnen: empirische kennis, esthetische en ethische kennis, ervaringskennis en sociaal-politieke kennis. 2. Realisatiekennis: kennis over hoe de oplossing geïmplementeerd of toegepast moet worden 3. Proceskennis: kennis over het ontwerpproces zelf. Concreet betekent dit dat de student alle reeds verworven competenties integreert in het Best Practice Project. Een deel van deze module is geïntegreerd in de module praktijkgericht onderzoek (PgO). Als eindopdracht PgO heeft de student een probleem of vraag vanuit de eigen concrete ervaring afgebakend, gedefinieerd en beschreven vanuit de context waarin het probleem zich voordoet met hulp van praktijkgerichte onderzoeksmethoden.
2 Swager, P &, Fransen, J. (2005). Onderzoekstraject eTutoring. Lectoraat eLearning, Inholland. 3 Van Aken, J. [1996]. Methodologische vraagstukken bij het ontwerpen van bedrijfskundige systemen. Bedrijfskunde, jaargang 68/2:14–22.
4
Er kunnen diverse benaderingen van Best practice worden onderscheiden, onderverdeeld in globaal en locaal, actueel en toekomstig (van Linge, 2005).
Actueel
Globaal
Locaal
Best bestaande praktijk
Meest haalbare praktijk
Toekomstig Best denkbare praktijk
Meest wenselijke praktijk
Figuur 1 Best Practice benaderingen (van Linge, 2005)
Bij globale benaderingen gaat het over de best bestaande en best denkbare praktijk en kunnen worden aangemerkt als kennisbron. Bij de locale benadering gaat het over het relateren van het probleem aan de ambities van de organisatie: wat is nu haalbaar en wat wil de organisatie de komende jaren bereiken? Een Best Practice zal altijd moeten aansluiten bij de organisatie waarvoor deze ontworpen wordt. Hieronder worden de diverse benaderingen kort toegelicht. De best bestaande praktijk is de ‘benchmark benadering’. Bijvoorbeeld, men vraagt zich af of er in Nederland een ziekenhuis is die vooraanstaand is in een bepaalde behandeling. Zijn er afspraken en of standaarden gemaakt waaraan de zorg moet voldoen? Bij het ontwerpen van een Best Practice is het zinvol op zoek te gaan naar de best bestaande praktijk voor een behandeling. De best denkbare praktijk is de ‘Evidence Based Practice benadering’ waarin kennis over een bepaalde behandeling het liefst afkomstig is uit gerandomiseerde klinische trials. (kennisbron) Bij het ontwerpen van een Best Practice wordt middels een literatuurstudie gezocht naar een behandeling met de hoogst mogelijke bewijskracht De best/meest wenselijke praktijk is de organisatiebenadering waarbij het gaat om kennismanagement en strategisch (innovatie) management. Dit betekent dat bij het ontwerpen van de Best Practice rekening moet worden gehouden met de ambities van de organisatie. Bijvoorbeeld, in hoerverre is het hun ambitie om ‘evidence based’ te werken? Is men bijvoorbeeld al tevreden met een kleine verandering? De best/meest haalbare praktijk is de Resourches benadering waarbij het gaat om wat het meest haalbaar is gezien de huidige mogelijkheden (competenties, organisatorische capaciteiten). Dit betekent dat bij het ontwerpen van een Best Practice rekening moet worden gehouden met de beschikbare bronnen en mogelijkheden. Dit kan inhouden dat er (voorlopige) concessies moet worden gedaan aan de best bestaande of best denkbare praktijk (van Linge, 2005)4. Zie figuur 2 voor een schematisch overzicht van ontwerpgericht onderzoek.
4 Van Linge, R. H. (2005), Presentatie Best Practice benaderingen. CVS, Academie gezondheidszorg, Hogeschool Utrecht.
5
Ontwerpgericht Onderzoek
Praktijkprobleem Analyse van het praktijkprobleem met behulp van wetenschappelijke onderzoeksmethoden en door gebruik te maken van relevante kennisbronnen Formuleren van de beste oplossing voor het praktijkprobleem vanuit relevante kennisbronnen Geen oplossing
Oplossing met beperkte ‘fit’
Oplossing met Voldoende ‘
Voorlopige oplossing
Toevoegen door
Uittesten BPontwerp
Voorstel inhoudelijke toetsing
Inhoudelijke toetsing
Voorstel tot implementatie , inclusief borging
Voorstel tot uittesten BPontwerp
Best Practice
Figuur 2 Best Practice Project 2006-2007
In figuur 2 staat het ontwerpgericht onderzoek afgebeeld. De student vertrekt vanuit een praktijkprobleem. Na analyse van het probleem worden alle relevante kennisbronnen geraadpleegd om te komen tot de beste oplossing. Dit laatste onderzoek kent drie uitkomstmaten, namelijk geen oplossing, een oplossing met een matige ‘ fit’ en een oplossing met voldoende ‘fit’. Vindt de student geen oplossing dan zal met behulp van alle relevante kennisbronnen en eigen creativiteit komen tot een ontwerp dat uiteindelijk kan worden voorgelegd aan experts ter beoordeling op inhoud. Dit kan resulteren in een oplossing met een beperkte ‘fit’ of voldoende ‘fit’. Vindt de student een oplossing met een beperkte ‘fit’ (bijvoorbeeld een richtlijn bij een totaal andere doelgroep), dan zal de student aan het ontwerp toevoegingen/aanpassingen moeten doen door middel van combinatie, integratie en synthese. Zowel in het eerste als tweede geval zal het aankomen op creativiteit, het gebruik van theorieën, en gebruik van kennis en theorieën uit aanverwante domeinen. Het voorleggen van de inhoud van het ontwerp aan experts kan resulteren in een oplossing met een beperkte of voldoende ‘fit’. Vindt de student een oplossing met voldoende ‘fit’ dan kan het ontwerp uitgetest worden in de praktijk. Dit kan resulteren in het besluit het ontwerp te implementeren of in een oplossing met matige ‘fit’.
6
3. Kwalificatieprofiel Voor de diverse kwalificatieprofielen wordt verwezen naar de digitale leeromgeving Sharepoint. 4. Module specifieke competenties Deze module draagt bij aan de kwalificatie-eisen die door het werkveld aan de afgestudeerde Professionele Master worden gevraagd om de functie van Advanced Nurse Practitioner te kunnen vervullen. De inhoud van de module sluit aan op eerder verworven competenties uit de modulen van het programma van de Voortgezette Opleiding tot Verpleegkundig Specialist of Zorginnovator of andere Eerder Verworven Kwalificaties (EVK’s) die erkend zijn door de Landelijke Vereniging van Verpleegkundig Specialisten. Afgeleid van het kwalificatieprofiel kan de student met de module Best Practice de volgende modulespecifieke competenties ontwikkelen: De student kan: - een probleem of vraag vanuit eigen, concrete ervaring afbakenen, definiëren en beschrijven vanuit de context waarin het probleem zich voordoet en kan het probleem of de vraag systematisch en methodische verhelderen c.q. oplossen met hulp van praktijkgerichte onderzoeksmethoden - de te onderscheiden kennisbronnen te raadplegen teneinde antwoord te kunnen geven op de gestelde Best Practice vraag - empirische (wetenschappelijke) kennis - persoonlijke (impliciete en expliciete) kennis in en buiten de eigen organisatie - ethische kennis(waarden en normen) - esthetische kennis (b.v. skills/vaardigheden & methodieken gericht op behoeften en voorkeuren van patiënten) - sociaal-politieke kennis(b.v. kennis over impliciete macht(s)-verhoudingen) - een Best Practice project ontwerpen op basis van een passende methodiek - een Best Practice project evalueren door bijvoorbeeld gebruik te maken van een passend instrument of andere innovatieve methodieken waarmee Best Practice kan worden aangetoond - een Best Practice project schriftelijk vastleggen, publiekelijk presenteren en publiceren conform de daartoe vereisten academische standaarden - een kritische analyse van het ontwerpproces van het Best Practice project beschrijven - een planning te maken voor het vervolgtraject van het Best Practice project - een ZonMw aanvraag schrijven om voortzetting van het Best Practice project te borgen 5. Eindopdracht De eindopdracht bestaat uit: 1. een verslag van het Best Practice Project, maximaal 20.000 woorden (exclusief bijlagen); 2. een kritische analyse van het ontwerpproces van het Best Practice project; 3. presentatie van het Best Practice project als afsluitingsceremonieel aan de docent begeleiders en medestudenten en aan genodigden /inhoudsdeskundigen/landelijke experts).
7
Het concept Best Practice Project verslag dient op 1 juni 2007 bij de docent begeleider te worden ingeleverd voor feedback door eerste en tweede beoordelaar. De vorm (uitgeprint of digitaal) dient door de student met de beoordelaars te worden afgestemd. Op 13 juli 2007 dient het definitief Best Practice Project verslag bij de docent begeleider in tweevoud te worden ingeleverd. De mondelinge presentatie als afsluitingsceremonieel vindt eind augustus, begin september 2007 plaats. Het Best Practice projectverslag wordt beoordeeld door de docent begeleider en een tweede beoordelaar. Voor de beoordeling wordt het beoordelingsformulier “Beoordelingscriteria voor Academische Essays Best Practice Project” gebruikt. Daarnaast wordt iedere periode van 10 weken getoetst. Deze toets wordt door de docent begeleider afgenomen en voorzien van feedback. Voor het schriftelijk verslag zullen de beoordelingscriteria zoals boven genoemd zullen hierbij leidend zijn. De beoordeling van de mondelinge presentatie vindt plaats aan de hand van de vaardigheidsmeter: Presenteren5. 31 januari 2007: het Best Practice voorstel: schriftelijk verslag + presentatie 15 april 2007: het best Practice ontwerp: schriftelijk verslag + presentatie Voor de vorm (van ieder schriftelijk verslag) zie richtlijnen schriftelijke werkstukken 2006, Hogeschool utrecht. Aangezien het Best Practice verslag openbaar is wordt sterk aanbevolen een toevoeging te gebruiken die aangeeft wat de status is van de best Practice, de kopieerrechten, de auteur(s) inclusief begeleider(s) en opleiding. Zie volgend voorbeeld: Multidisciplinaire evidence based richtlijn voor het ontwennen van de beademing bij de volwassen patiënt. Deze richtlijn is nog niet in de praktijk getoetst. Alles uit deze richtlijn mag worden gebruikt, mits onder vermelding van de auteurs en opleiding: Mw.drs. J.C. Polet; Mw. Prof. Dr. M.H.F. Grypdonck; Dr. B. van den Berg, Masteropleiding Advanced Nursing Practice, Hogeschool Utrecht & Academie Gezondheidszorg.
6. Beginvereisten De student moet met goed gevolg het eerste jaar van de Masteropleiding hebben afgerond
en tevens de module praktijkgericht onderzoek. Studenten van de VOZ opleiding kunnen voor 50% vrijstelling aanvragen voor een deel van de studieactiviteiten voor wat betreft het proces van innovatief projectmatig werken. 7. Leermiddelen Verplicht: Cox K., de Louw D., Verhoef J., Kuiper C (2004). Evidence-based practice voor 5
Quarry, P. en Ash, E. (1999) Vaardigheidsmeter: Presenteren. TFC TrainingsMedia Velp.
8
verpleegkundigen: Methodiek en implementatie. Lemma. ISBN 9059312112 Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Evidence-based Richtlijnontwikkeling: Handleiding voor werkgroepleden (April 2005 Update: Januari 2006). Beoordelen systematische reviews: http://www.cbo.nl/product/richtlijnen/handleiding_ebro/article20050427141202/view Quarry, P. en Ash, E. (1999) Vaardigheidsmeter: Presenteren. TFC TrainingsMedia Velp. Aanbevolen: Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation (AGREE) Instrument. Biomed project PL96-3669 September 2001 Dassori, A., Chiles, J.A. & E. Swenson-Britt (2000), Implementing Best-Practice guidelines for Schizophrenia in a Public-Sector Institution Brown, S.J. (2001), Managing the complexity of best practice health care. Journal of Nursing Care Quality. 15 (2) 1-8 Kahan, B. en Goodstadt, M. (2001), The interactive domain model of best practices in health promotion: developing and implementing a best practices approach to health promotion. Health Promotion Practice. 2(1) 43-67 Over Expliciteren Van Impliciete (Tacit) Kennis Ambrosini, V. en Bowman, C. (2001), Tacit Knowledge: Some suggestions for operationalization. Journal of Management Studies. 38(6) 811-829 Over Benchmarking en Best Practice Jarrar, Y. en Zairi, M. (2000), Best Practice transfer for future competitiveness: a study of best practices. Total Quality Management. 4(6) 734-741 Over Preferenties van Patiënten Bowling, A. en Ebrahim, S. (2001), Measuring patients preferences for treatment and perceptions of risk. Quality of Health Care. 10 (Supp1.) i12-i18 (in reader) Over structuur en implementatiemodellen Grol, R. (1992). Implementing guidelines in general practice care. Qual Health Care, 1:184– 191. Kitson, A. et al. (1996). From research to practice: one organizational model for promoting research-based practice. Joumal of Advanced Nursing, 23,430-440 Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Evidence-based Richtlijnontwikkeling: Handleiding voor werkgroepleden (April 2005 Update: Januari 2006). http://www.cbo.nl/product/richtlijnen/handleiding_ebro/default_view Rosswurm M.A. &, Larrabee JH. (1999). A model for change to evidence-based practice. Image J Nurs Sch., 31(4):317-22. Stetler, C.B. (1994) Refinement of the Stetler/Marram Model for application of research findings to practice, Nursing Outlook, 42, 15-25.
9
Titler, M.G. et al. (2001). The Iowa Model of Evidence-Based Practice to Promote Quality Care. Crit Care Nurs Clin North Am., Dec;13(4):497-509. Vanhaecht K, Sermeus W. (2002). Draaiboek voor de ontwikkeling, implementatie en evaluatie van een klinisch pad. 30 stappenplan van het Netwerk Klinische Paden. Acta Hospitalia, 2:13-27. Van Meijel, B. et al. (2003). The development of evidence-based nursing interventions: methodological considerations. Journal of Advanced Nursing, 48(1), 84–92. In deze module integreert de student alle reeds verworven competenties. Dit houdt in dat alle leermiddelen die tijdens de opleiding zijn verstrekt en/of aangeschaft gebruikt kunnen worden.
10
8. Studieactiviteiten Bijeenkomst 1 Plan van aanpak De student gaat aan de slag met het formuleren van de beste oplossing voor het praktijkprobleem. Hiervoor worden de diverse kennisbronnen geraadpleegd. Het is van belang dat de student eigen maar ook vanuit de literatuur criteria stelt waaraan de oplossing moet voldoen. Voorbereiding: -
(be)schrijf: 1. een plan van aanpak om de beste oplossing voor het praktijkprobleem vanuit de diverse kennisbronnen te kunnen formuleren; 2. criteria waaraan de oplossing van het praktijkprobleem moet voldoen.
Bijeenkomst: In deze bijeenkomst wordt het plan van aanpak besproken.
11
Bijeenkomst 2 Projectmanagement Lesdoelen: De student: - kan het Best Practice project en het resultaat helder af te bakenen; - kan het Best Practice project faseren en plannen; - kan het Best Practice project beheersen op tijd, budget, kwaliteit, informatie en organisatie; - kan de projectorganisatie optimaal afstemmen op de projectomgeving; - heeft inzicht in effectieve samenwerking en communicatie binnen projectteams. Bijeenkomst: -
het college volgen over Projectmanagement.
12
Bijeenkomst 3 Systematische reviews & synthese van de literatuur Lesdoelen: De student: - kan een op een transparante manier een uitspraak doen over de kwaliteit van de methodologie van een systematisch review; - kan bestudeerde wetenschappelijke literatuur systematisch weergeven. Voorbereiding: -
Lees:
Cox, K. et al. (2004). Evidence-based practice voor verpleegkundigen: Methodiek en implementatie. Hoofdstuk 8 Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Evidence-based Richtlijnontwikkeling: Handleiding voor werkgroepleden (April 2005 Update: Januari 2006). Beoordelen systematische reviews: http://www.cbo.nl/product/richtlijnen/handleiding_ebro/article20050427141202/view -
Beoordeel het volgende systematisch review methodologisch:
Marks, R et al. (2005). A Review and Synthesis of Research Evidence for Self-EfficacyEnhancing Interventions for Reducing Chronic Disability: Implications for Health Education Practice (Part I). Health Promotion Practice. Vol. 6, No. 1, 37-43. Marks, R et al. (2005). A Review and Synthesis of Research Evidence for Self-EfficacyEnhancing Interventions for Reducing Chronic Disability: Implications for Health Education Practice (Part I). Health Promotion Practice. Vol. 2, No. 2, 148-156. -
Formuleer concrete vragen over onduidelijkheden die je tegenkomt bij het beoordelen van het systematische review.
Bijeenkomst: -
college volgen over het beoordelen van systematische reviews waarin de beoordeling van het artikel van Marks et al (2005) besproken wordt; college volgen over de synthese van de literatuur.
13
Bijeenkomst 4 Structuurmodellen Er zijn talloze modellen die gebruikt kunnen worden om structuur te geven aan de uitvoering van het Best Practice Project. Uiteindelijk dient een beredeneerde keuze gemaakt te worden voor een structuurmodel. Dit is immers afhankelijk van de vraag- en doelstelling. De structuur dient zichtbaar te zijn in termen van de te nemen stappen (of fasering) van het Best Practice Projectvoorstel en later in het Best Practice projectverslag. Een structuur behoeft niet rigide gevolgd te worden, maar kan worden aangepast. Hiervoor dienen dan wel argumenten te worden aangevoerd. Indien geen passend structuurmodel wordt gevonden dan kan voor een eigen model gekozen worden. Dit model dient wel te worden onderbouwd argumenten uit de literatuur. Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven van structuurmodellen. Grol, R. (1992). Implementing guidelines in general practice care. Qual Health Care, 1:184– 191. Kitson, A. et al. (1996). From research to practice: one organizational model for promoting research-based practice. Joumal of Advanced Nursing, 23,430-440 Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Evidence-based Richtlijnontwikkeling: Handleiding voor werkgroepleden (April 2005 Update: Januari 2006). http://www.cbo.nl/product/richtlijnen/handleiding_ebro/default_view Rosswurm M.A. &, Larrabee JH. (1999). A model for change to evidence-based practice. Image J Nurs Sch., 31(4):317-22. Stetler, C.B. (1994) Refinement of the Stetler/Marram Model for application of research findings to practice, Nursing Outlook, 42, 15-25. Titler, M.G. et al. (2001). The Iowa Model of Evidence-Based Practice to Promote Quality Care. Crit Care Nurs Clin North Am., Dec;13(4):497-509. Vanhaecht K, Sermeus W. (2002). Draaiboek voor de ontwikkeling, implementatie en evaluatie van een klinisch pad. 30 stappenplan van het Netwerk Klinische Paden. Acta Hospitalia, 2:13-27. Van Meijel, B. et al. (2003). The development of evidence-based nursing interventions: methodological considerations. Journal of Advanced Nursing, 48(1), 84–92. Cox K., de Louw D., Verhoef J., Kuiper C (2004). Evidence-based practice voor verpleegkundigen: Methodiek en implementatie. Lemma. Bijeenkomst: -
college volgen over structuurmodellen.
14
Bijeenkomst 5 Presentatie Best Practice project voorstel Het Best Practice project voorstel dient uiterlijk 31 januari 2007 bij de docent begeleider te worden ingeleverd. In deze eerste periode heeft de student zich beziggehouden met onderzoek binnen alle kennisbronnen, naar de beste oplossing voor het probleem. Hiervoor heeft de student criteria gesteld waar de oplossing aan moet voldoen. Uiteraard wordt in eerste instantie uitgegaan van de ‘benchmark’ en ‘best bestaande’ praktijk maar het is aan te bevelen om toch al zijdelings te onderzoeken welke ambities (meest wenselijke praktijk) de organisatie heeft en welke bronnen (meest haalbare praktijk) in de organisatie beschikbaar zijn. Het Best Practice voorstel bestaat globaal uit: 1. Probleembeschrijving Best Practice Project; 2. Vraag-en doelstelling Best Practice project; 3. Beschrijving van onderzoek binnen de diverse kennisbronnen met ieder eigen vraagen doelstelling etc…(werk met overzichtelijke tabellen); 4. Resultaten (synthese van de diverse onderzoeken); 5. Conclusie gerelateerd aan de gestelde criteria; 6. Besluitvorming: - een voorlopige oplossing formuleren of - toevoegingen doen aan een gevonden oplossing met beperkte ‘fit’ of - oplossing met voldoende ’fit’ uittesten in de praktijk; 7. Plan van aanpak inclusief planning, gekozen structuur en criteria waaraan het Best Practice ontwerp moet voldoen (bijvoorbeeld: http://www.cbo.nl/product/richtlijnen/pdf/agree2.pdf). Lesdoelen: De student: - kan zijn Best Practice project voorstel helder presenteren.. Voorbereiding: -
bereid een presentatie voor over het Best Practice project voorstel van maximaal 10 minuten; kopieer de hand-outs voor de docent en medestudenten; raadpleeg de literatuur van de trainingen over presenteren (PE-module).
De beoordeling vindt plaats aan de hand van de vaardigheidsmeter: Presenteren6. Bijeenkomst: Er wordt per student maximaal 10 minuten gepresenteerd waarna vijf minuten tijd is voor het stellen van vragen over de inhoud.
6
Quarry, P. en Ash, E. (1999) Vaardigheidsmeter: Presenteren. TFC TrainingsMedia Velp.
15
Bijeenkomst 6 & 7 & 8 Tijdens deze bijeenkomsten wordt de voortgang van het schrijven van het Best Practice ontwerp besproken. Dit kan individueel of in de groep. De begeleidingsgroep maakt met de docent begeleider afspraken hoe aan deze bijeenkomsten wordt vormgegeven.
-
Lees de volgende tekst7 ter ondersteuning van het schrijven van het verslag.
Inleiding De kroon op je wetenschappelijke opleiding wordt gevormd door je bachelor- en/of masterthesis. Over deze eindwerkstukken doen vele verhalen de ronde: “Het is een struikelblok”, “Het is het vreselijkste wat ik ooit heb moeten doen”, “Het slaat nergens op! Wanneer schrijf je nu ooit nog zo'n stuk tekst” of “Ik vond het heerlijk, ik kon me eindelijk eens verdiepen in een onderwerp wat ik echt interessant vond” en “Ik had bij mijn scriptie eindelijk het idee dat ik echt wat van mijn studie had geleerd. Het kwartje viel, om het zo maar eens te zeggen”. Maar of je het nu leuk vindt of niet, hij moet geschreven worden. De thesis is voor zowel de bachelor- als de masteropleiding de belangrijkste proeve van wetenschappelijke bekwaamheid. Daarom wordt in de opleiding Cultuur, Organisatie en Management (COM) veel aandacht besteed aan het schrijven van een goed, genuanceerd, kritisch wetenschappelijk betoog en gaan aan de belangrijkste proeven gelukkig heel wat vingeroefeningen vooraf. Deze schrijfwijzer helpt je bij het doen van die vingeroefeningen en bij het schrijven van je scriptie8. De schrijfopdrachten in de opleiding COM zijn zo op elkaar afgestemd dat geleidelijk steeds meer eisen gesteld worden aan zowel de technische als de inhoudelijke kant van het betoog. Dat wil zeggen dat bij de eerste opdrachten vooral de technische aspecten en vaardigheden centraal staan. Bij latere opdrachten worden deze bekend verondersteld en wordt er bij de beoordeling meer nadruk gelegd op precisie van formulering, argumentatie en kritisch vermogen. De docenten van vakken waarin schrijfopdrachten voorkomen kunnen verwijzen naar gedeelten uit deze schrijfwijzer die voor hun opdracht specifiek van belang zijn. Het is de bedoeling dat je de schrijfwijzer eerst een keer goed doorleest en telkens per opdracht meer elementen in je werkstuk verwerkt. Hierdoor zul je uiteindelijk in staat zijn om op verantwoorde wijze een goede wetenschappelijke thesis te schrijven. In deze schrijfwijzer worden twee thema's behandeld die bij het schrijven van belang zijn. Ten eerste komen de inhoudelijke kanten van het schrijven van een betoog aan de orde. Daarbij staan thema’s als problematiseren, argumenteren, concluderen en reflecteren centraal. In het tweede deel komen de technische schrijfregels gebaseerd op gewoonten in het sociaal-wetenschappelijk schrijven aan bod. De schrijfwijzer is bedoeld als handleiding en als naslagwerk bij het schrijven van opdrachten, werkstukken en de scriptie.
7
http://student.fsw.vu.nl/doctoraal/com/schrijfwijzer/_pdf/COMschrijfwijzer.pdf Amsterdam, juli 2005 Opleiding Cultuur, Organisatie en Management Faculteit der Sociale Wetenschappen Vrije Universiteit Amsterdam SCHRIJFWIJZER COM EEN HANDLEIDING VOOR LITERATUURSTUDIE 8
Scriptie en thesis zullen in deze schrijfwijzer door elkaar worden gebruikt
16
1 Schrijven in de sociale wetenschappen 9 Bij wetenschappelijk schrijven gaat het om het definiëren en operationaliseren van 'problemen' of 'vragen', oftewel het problematiseren staat centraal. Je moet in staat zijn een afgewogen vraagstelling te formuleren, kritisch met de gebruikte literatuur en het onderzoeksmateriaal om te gaan, hierop te reflecteren in je betoog, om zo een antwoord te geven op de vraagstelling. De zoektocht naar (deel)antwoorden op vragen bestaat uit een aantal stappen, die niet alleen qua technische aspecten, maar ook inhoudelijk aan bepaalde eisen moeten voldoen: aan de basis ligt een doordachte en uitgewerkte vraag, dan volgen welgekozen argumenten op basis van theorie en praktijk en het slot wordt gevormd door een conclusie. Dit laatste is letterlijk een samenvoeging van de gevonden deelantwoorden op de oorspronkelijke vraag en dit roept vaak nieuwe vragen of kritische opmerkingen op. Hieronder zullen al deze stappen uitgebreid worden besproken. 1.1 Problematiseren: inleiding op het onderwerp Problematiseren is iets dat hoort bij het doen van onderzoek. Het gaat er om de sociaalculturele werkelijkheid niet als vanzelfsprekend aan te nemen, maar deze juist te ontrafelen. Je probeert als het ware de zeepbel van de werkelijkheid door te prikken. Je gaat op zoek naar achterliggende, diepere betekenissen die jij en anderen toeschrijven aan de sociale werkelijkheid. Zo kun je bijvoorbeeld de stelling 'een organisatie heeft winstmaximalisatie tot doel' formuleren. Op zich is dat een stelling die door velen bevestigd zal worden. Maar wanneer je deze stelling problematiseert kom je op allerlei onbeantwoorde vragen. Want wat is dat eigenlijk: winstmaximalisatie? En winstmaximalisatie vanuit welk perspectief? Vanuit de medewerkers of juist vanuit het management? Wanneer je problematiseert zet je dus achter iedere uitspraak of begrip een vraagteken. Tevens probeer je zelfstandig en kritisch over die uitspraken na te denken. Zo kan een vanzelfsprekende gedachte door een systematische en kritische aanpak geproblematiseerd worden. Voordat je je onderwerp goed kunt doorlichten, moet je eerst nagaan wat je eigen vooronderstellingen en die van de door jouw gebruikte auteurs zijn ten aanzien van een gekozen onderwerp. Om te beginnen heb je te maken met een persoonlijke motivatie en een bepaald beeld van het te onderzoeken veld of onderwerp. Zowel voor de zoektocht als voor de presentatie van het 'reisverslag' geldt: waarden-vrij is de reiziger nooit, hij of zij heeft al een bepaalde bagage. Als onderzoeker heb je altijd vooronderstellingen over het te onderzoeken onderwerp, zowel op basis van je eigen ervaringen als door inspiratie en beïnvloeding van theoretische noties van anderen. Zo kun je geïnteresseerd zijn in de cultuur van een bepaald bedrijf en een (persoonlijke) aanleiding hebben om die cultuur eens nader te beschouwen. Meestal heb je dan ook onbewust al een beeld van wat cultuur is: bijvoorbeeld statisch of juist meer dynamisch. Je beschouwt cultuur als een vast, bijna niet te veranderen gegeven, een "collectieve mentale programmering" (Hofstede 1992) of je ziet cultuur als proces, tot uiting komend in het menselijk handelen en voortdurend in ontwikkeling (Tennekes 1990). Je gaat er vanuit dat cultuur "maakbaar" is (Deal & Kennedy 1984), of je huldigt juist het standpunt dat cultuur weliswaar veranderbaar is, maar bepaald niet eenvoudig te manipuleren is (Koot 1998). Het is dan van belang om niet alleen je directe betrokkenheid bij een onderwerp aan te geven, maar ook erg expliciet te zijn over je vooronderstellingen. Deze vooronderstellingen leiden je vervolgens naar wat we meestal grofweg aanduiden als: 'theoretisch kader'. Je plaatst het onderwerp van je voorkeur in een theoretische stroming of discussie en je maakt de lezer duidelijk langs welke grote lijnen, met welke bril op, je het probleem gaat benaderen.
9
De literatuurverwijzingen die in dit deel worden gebruikt, zijn niet opgenomen in een literatuurlijst
17
1.2 Het probleem aankondigen De vaak gebruikte openingszin “Dit werkstuk is geschreven in het kader van de opleiding COM” is niet alleen erg algemeen, maar vooral ook overbodig en saai. Tenslotte wil je je lezer betrekken bij je eigen belangstelling, ervaring en theoretische inzichten. Je hebt iets te presenteren waarover je nagedacht hebt, waarbij je je betrokken voelt en wat je belangrijk vindt. Om je lezer te interesseren voor het onderwerp dat je gaat behandelen, zul je creatief moeten zijn en je eigen enthousiasme moeten verwoorden. Hieronder volgen een aantal suggesties voor openingen: • een actuele gebeurtenis uit de krant waar je onderwerp op aansluit; • een herinnering of persoonlijke ervaring bijvoorbeeld met betrekking tot (een) organisatiecultuur; • een observatie die met je onderwerp te maken heeft; • een frappant (statistisch) gegeven; • een citaat of gezegde; • een wetenschappelijk debat. Vervolgens is het van belang de lezer inzicht te geven in wat er zoal bekend is en geschreven is over je onderwerp. Op deze manier leg je dus je eigen vooronderstellingen bloot evenals de vooronderstellingen van de gebruikte auteurs. Het is goed om de belangrijkste begrippen en theoretische concepten die je gaat gebruiken te introduceren en te definiëren, en deze definities te motiveren. Zo bestaan er tal van definities van cultuur, subcultuur, macht, processen van beïnvloeding en ga zo maar door. Als je zou 'vergeten' om daarover expliciet te zijn, kun je de lezer in verwarring brengen, omdat die natuurlijk ook associaties heeft bij bepaalde begrippen en probeert mee te denken. Door de lezer inzicht te geven in de manier waarop jij naar het onderwerp gaat kijken, baken je het onderwerp als het ware af. Het is immers niet mogelijk om alle definities van organisatiecultuur tegelijkertijd te gebruiken. Aan deze definities liggen namelijk verschillende vooronderstellingen ten grondslag. Daarnaast leg je de lezer uit waarom het onderwerp dat je gaat behandelen (maatschappelijk) interessant en (wetenschappelijk) relevant is. Dit wordt ook wel de doelstelling van het werkstuk of de thesis genoemd. De doelstelling geeft als het ware antwoord op de waaromvraag: waarom en voor wie is je werkstuk/thesis van belang? Dit geheel vormt het eerste deel van een inleiding; het biedt de lezer een focus naar de vraag die je in de loop van het betoog gaat uitwerken. Je werkt dus in een inleiding van meer algemeen naar meer specifiek, waarbij je aangeeft welke weg je zult gaan bewandelen. Als het goed is, inspireer je je publiek vanaf de eerste zin; de kunst is om je lezers tegelijkertijd te inspireren en mee te voeren in jouw gedachtegang. In het begin van de studie en in de eerste werkstukken zal het raamwerk voornamelijk bestaan uit persoonlijke voorkeuren en ervaringen. Je maakt dan namelijk net kennis met verschillende stromingen en theoretische modellen. Naar verhouding ligt er in die fase dus minder nadruk op theoretische uitgangspunten. Bij je scriptie daarentegen is het een vereiste. Het gaat er echter wel om meteen vanaf het eerste werkstukje te oefenen met het goed inleiden van een vraagstelling door de hierboven beschreven stappen te volgen: geen enkele vraagstelling komt zomaar uit de lucht vallen. Hieronder volgen enkele suggesties, die je kunnen helpen om je inleiding op te bouwen: - waarom heb je voor dit onderwerp gekozen?; - hoe ga je je interesse en de theorie inperken en afbakenen?; - door welke overwegingen (criteria) laat je je daarbij leiden?; - als je het onderwerp door gebruikte theorie afbakent (onderwerp X volgens de auteurs Y en Z): - waarom kies je voor deze auteurs?; - uit welke 'school' komen die auteurs? Hebben ze dezelfde uitgangspunten (kader, - vooronderstellingen) met betrekking tot het onderwerp; zo niet, waarin verschillen ze of vullen ze elkaar aan?; - hoe hebben de auteurs hun begrippen gedefinieerd, of: welke benaderingswijze spreekt uit hun definities?;
18
-
wat trekt je, in relatie tot je onderwerp, aan in een bepaalde benaderingswijze of definitie en waarom?; welke impliciete en expliciete vooronderstellingen liggen zowel bij jezelf als bij de geraadpleegde auteurs in de benaderingswijze besloten? waarom en voor wie is je werkstuk/scriptie van belang (maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie)? als met dit alles de toon gezet is voor je onderwerp, leidt dat 'onontkoombaar' tot de vraagstelling.
1.3 Van probleem naar vraagstelling Een wetenschappelijke vraagstelling verschilt van een gewone en eenvoudige vraag. Bij een gewone vraag ligt het antwoord meestal al ergens klaar. Je moet alleen weten waar je het antwoord moet zoeken. 'Wat is de hoofdstad van Nederland?' is een directe eenduidige vraag waarvan het antwoord gewoon ergens opgezocht kan worden. 'Wat is de hoofdstad van Nederland, gezien het feit dat de regering in Den Haag is gevestigd?', is een vraag die al moeilijker te beantwoorden is. Het begint een probleem te worden. Er moet iets uitgezocht worden. Normaal gesproken wordt de stad waar de regering is gevestigd de hoofdstad. Maar is dat in dit geval ook zo en zo nee, waarom niet? Je moet dieper graven en er geschiedenis en context bijhalen om een antwoord te geven op deze vraag. Daarmee is een begin gemaakt met een vraagstelling. Een vraagstelling probeert namelijk grensverleggend te zijn. Het stelt iets aan de orde wat een vraag oproept die niet simpel te beantwoorden is. Dat wil niet zeggen dat een vraagstelling niet duidelijk is. Een vraagstelling moet juist helder en duidelijk geformuleerd zijn. Verschillende schrijfopdrachten in de opleiding COM benadrukken de diverse mogelijkheden die er zijn om tot het stellen van een vraag te komen. Zo kun je vanuit een bepaalde theorie kritisch naar een andere theorie kijken. Dat kan leiden tot een vergelijkende vraagstelling of tot een kritische vraag. Of je kijkt juist vanuit een bepaalde theorie naar de praktijk wat kan leiden tot een kritische beschouwing van de theorie. Als je voor één van die mogelijkheden gekozen hebt, moet je de centrale vraagstelling voor je stuk formuleren. Dat kunnen verschillende soorten vragen zijn. We zullen vier verschillende soorten vragen behandelen. De explorerende vraag Explorerend wil zeggen, dat het gaat om een verkenning van het object of thema dat bestudeerd wordt met behulp van literatuur. Vaak gebruik je explorerend literatuuronderzoek als voorfase op beschrijvend, verklarend of hypothesetoetsend empirisch onderzoek. Dit type vraagstellingen heeft meestal betrekking op de contouren van een onderwerp, een soort theoretische schets. Voorbeelden zijn: 'Welke perspectieven op organisatiecultuur bestaan er en wat onderscheidt ze van elkaar?', 'Hoe wordt het onderwerp binding door auteur A en auteur B uitgewerkt en waarin verschillen die uitwerkingen van elkaar?'. Dit type vraagstelling zal over het algemeen centraal staan in de werkstukken waarvoor je zelf geen empirisch onderzoek doet, zoals bijvoorbeeld de bachelorthesis. In de bachelorthesis staat het schrijven van een literature review centraal wat vrij vertaald een kritische beschouwing van de literatuur over een bepaald onderwerp betekent. De descriptieve of beschrijvende vraag Descriptief of beschrijvend duidt op de manier waarop een bepaald verschijnsel zich voordoet, en op de mogelijke variaties of de typische vormen en kenmerken die een verschijnsel kan hebben of aannemen. De contouren van het onderwerp zijn dan al duidelijker; je weet met welke variabelen je te maken hebt. Het gaat er nu echter om het verband tussen die variabelen te beschrijven. Voorbeelden zijn: 'Welke kenmerken van organisatiecultuur zijn te herkennen bij bedrijf Y?'; of 'Welke culturele factoren spelen een rol bij fusies en welke factoren spelen een rol bij de fusie tussen bedrijf X en bedrijf Y?' Bij descriptieve vragen bestaat het risico van een te brede vraagstelling. Meestal helpt het om de vraag specifieker te maken als je je nauwkeurig houdt aan de vuistregel dat een
19
vraagstelling iets moet zeggen over 'wat, wie, wanneer, waar en waartoe'. Hierdoor kun je een belangrijke valkuil vermijden, namelijk dat je geen sluitend antwoord op de vraag zult kunnen formuleren. De verklarende vraag Een verklarende vraag probeert een bepaald verschijnsel of bepaalde toestand te verklaren. Het gaat om vragen waarbij een relatie wordt gelegd tussen het verschijnsel en de oorzaken die tot dit verschijnsel hebben geleid (oorzaak-gevolg relatie). Voorbeelden zijn: ‘Wat zijn de oorzaken van de mislukte fusie tussen bedrijf X en bedrijf Y?’; ‘Waarom werken er geen vrouwen in het management van bedrijf X?’; of ‘Hoe kunnen we de opkomst van het begrip organisatiecultuur verklaren?' Je kunt ook een combinatie maken van een beschrijvende en een verklarende vraag. Dit levert bijvoorbeeld de vraag op: ‘Welke culturele factoren speelden een rol bij de fusie tussen bedrijf X en bedrijf Y en welke van deze factoren zijn verantwoordelijk voor het mislukken van deze fusie?’ In de sociale wetenschappen hebben we te maken met complexe verschijnselen. Dit betekent dat oorzaak-gevolg relaties niet eenvoudig en eenduidig zijn. Er zijn vaak meerdere oorzaken aan te wijzen die onderling samenhangen en die oorzaken zijn op hun beurt weer het gevolg van andere oorzaken, enzovoort. Het ligt voor de hand om op basis van de theorie, veelal een combinatie van verschillende theorieën, een aantal vooronderstellingen te formuleren over hoe die oorzaak-gevolg relaties er in jou casus mogelijkerwijs uit zouden kunnen zien. Om vervolgens een antwoord te formuleren op een verklarende vraagstelling is het van belang dat je het te verklaren verschijnsel zo nauwkeurig mogelijk in kaart probeert te brengen en je de argumentatie theoretisch onderbouwt. Hiervoor kun je verschillende methoden gebruiken zoals pattern-matching, explanation-building en time-series analysis (zie bijvoorbeeld Yin 1994: 106-119). De beschrijvende en de verklarende vraag zijn de meest voor de hand liggende type vraagstellingen voor je masterthesis COM. De toetsende vraag Toetsend heeft betrekking op in hoeverre de geformuleerde hypothesen, vaak voortkomend uit delen van een theorie, door empirisch materiaal worden bevestigd of, in het geval van literatuurstudie, door theorie worden gestaafd. 'X en Y beweren dat cultuur een collectieve programmering van de leden van een bedrijf’ is. In hoeverre komt dat overeen met de resultaten van onderzoek Z?' of 'In welke mate zijn de door X beschreven kenmerken van leiderschap in bedrijfsorganisaties van toepassing op vrijwilligersorganisaties?' Zeker bij toetsende vragen is het van belang van tevoren te bedenken dat de toetsing meestal om een methode van 'meten' vraagt. Weliswaar lijkt dit soort vragen vaak de meest (praktijk)gerichte informatie op te leveren, maar gezien het kwalitatieve karakter van het meeste antropologische onderzoek, zoals dat ook binnen COM gehanteerd wordt, is meting niet altijd even eenvoudig. Gewoonlijk veronderstelt een 'in hoeverre'-vraag of een ‘in welke matevraag’ een kwantitatief kader waaraan je de resultaten af kunt meten. Dit type vraagt ligt dus binnen de studie COM minder voor de hand. In Tabel 1 staat een overzicht van de hierboven behandelde soorten vraagstellingen. Een belangrijk verschil tussen beschrijvende/verklarende en toetsende vragen zijn de methoden van onderzoek. Het eerste type vragen worden (over het algemeen) beantwoord met behulp van kwalitatief onderzoek, terwijl het tweede type vragen wordt beantwoord op basis van kwantitatief onderzoek.
20
Tabel 1 Overzicht soorten vraagstellingen
Soort vraag
Hoe ziet de vraagstelling er uit
Wat voor type kennis levert het onderzoek op
Welke methoden worden er (over het algemeen) gebruikt
Explorerend
Wat weten we allemaal al over verschijnsel X?
Wat en welke
Inventarisatie van variabelen
Literatuuronderzoek
Beschrijvend
Hoe ziet verschijnsel X er uit?
Hoe
Interviews en Categorieën/ variaties/kenmerken observaties van variabelen
Verklarend
Waarom doet verschijnsel X zich voor? In welke mate doet verschijnsel X zich voor?
Waarom
Inzicht in complexe relaties tussen variabelen Inzicht in de richting en sterkte van de relatie tussen variabelen
Toetsend
In welke mate, in hoeverre
Interviews en observaties Enquête
1.4 De vraagstelling ontrafelen: het formuleren van subvragen Het is gebruikelijk om bij langere werkstukken en de scriptie de vraagstelling op te delen in subvragen. Een goed geformuleerde vraagstelling is namelijk nogal compact en doordat ze zo specifiek mogelijk is, bevat ze over het algemeen nogal wat elementen die om uitwerking vragen. Bovendien kan het uiteenrafelen van een vraag ook een controle zijn op de volledigheid ervan. Subvragen formuleren dwingt de schrijver het te behandelen probleem nog eens systematisch te beschouwen en soms blijkt dat de subvragen meer bestrijken dan de vraagstelling suggereerde. Het is dan een kwestie van of nog preciezer afbakenen, of de vraagstelling herformuleren. Vraagstelling en subvragen moeten elkaar inhoudelijk geheel dekken. Daarnaast kun je een onderscheid maken tussen theoretische en empirische subvragen. Theoretische deelvragen zijn vragen die je moet beantwoorden om je vraagstelling onderzoekbaar te maken, terwijl empirische deelvragen vragen zijn die je moet beantwoorden om vervolgens je vraagstelling ook daadwerkelijk te kunnen beantwoorden. Het voordeel van het opstellen van subvragen is (ook al doe je dat alleen maar voor jezelf ter voorbereiding), dat ze structuur bieden voor de uitwerking in het betoog. Ze bieden een houvast om de inleiding aan te laten sluiten op het eerste hoofdstuk (of paragraaf) van het betoog en om de overgangen van het ene hoofdstuk (paragraaf) naar het andere logisch en vloeiend te laten verlopen. Subvragen vormen vaak de basis van je hoofdstuk- of paragraafindeling. Aan het einde van een inleiding geef je altijd een kort overzicht van de te bewandelen betoogweg. Je geeft aan wat de lezer in de volgende hoofdstukken (paragrafen) kan verwachten. 1.5 Argumenteren: het betoog Er wordt wel eens beweerd dat een goed betoog meer lijkt op de uitwerking van een mathematische formule dan op een lyrische ontboezeming. Dat slaat dan voornamelijk op de opbouw van de argumentatie en minder op de schrijfstijl als zodanig. Belangrijk is dat de in de inleiding voorgestelde structuur goed uit de verf komt en je geen zijwegen inslaat die de lezer op een dwaalspoor brengen. Een explorerende vraag veronderstelt een explorerend
21
betoog, een descriptieve vraag een descriptief betoog, enzovoort. Als je bij de uitwerking van een explorerende vraag dus de neiging krijgt om vooral stellend en toetsend te gaan betogen, is er iets mis. Je zult dan óf je vraag, óf je betoogtrant aan moeten passen (doorgaans het laatste). De hoofdstukken en daarbinnen de paragrafen en de alinea's hebben alle een relatie met de vraagstelling. Zoals eerder gezegd, vormen deze onderdelen 'mini-betoogjes'. Het is dan ook zaak om je bij elk hoofdstuk af te vragen wat het verband is met de vraagstelling. Dat voorkomt afdwalen en bevordert het helder aanbrengen van onderscheid tussen hoofd- en bijzaken. Kortom, alle informatie moet relevant zijn in het kader van de uitwerking van de vraagstelling. Dat wil niet zeggen dat het niet een boeiend verhaal zou mogen wezen, maar probeer 'bladvulling' of 'gebabbel' te vermijden. Binnen de hoofdstukken zet je systematisch, één voor één je argumenten uiteen, bijvoorbeeld als antwoorden op de subvragen. Die antwoorden worden ingeleid, onderbouwd, voorzien van eventuele tegenwerpingen of nuanceringen en telkens afgerond met een conclusie (antwoord) en voorzien van een logische overgang naar de volgende vraag. Een betoog moet vloeiend lopen; gedachtesprongen moeten geëxpliciteerd worden, hoe vanzelfsprekend ze voor jezelf wellicht zijn. Van cruciaal belang voor de overtuigingskracht bij het argumenteren is, dat je een eigen lijn blijft volgen, terwijl je gebruik maakt van 'ander' materiaal: praktijkvoorbeelden of waarnemingen, theoretische noties. In het wetenschappelijk schrijven jongleer je als het ware met dat materiaal. Dat betekent onder andere, dat je je ervan bewust moet zijn dat jij interpreteert. Dat ligt nogal voor de hand als je een waarneming van een praktijksituatie presenteert. Maar ook ten aanzien van de theorie van een andere wetenschapper heb je een bepaalde bril op. Zoals gezegd is geen onderzoeker waarden-vrij: je beoordeelt zelf wat je van een theorie aanhaalt in je betoog en hoe en waarom je dat doet. Je kunt dit doen door te citeren of te parafraseren. Citeren is het letterlijk aanhalen van een auteur. Parafraseren is in je eigen woorden de kern van wat een ander beweert, weergeven. Voor je lezer is van belang dat je dat ook expliciteert; anders zou hij of zij wellicht beter de originele tekst kunnen lezen. Door duidelijk te maken waarom je de argumentatie of de standpunten van een ander gebruikt voor het beantwoorden van je vraag onderschrijf je een standpunt of je relativeert het. Met andere woorden je voegt iets toe aan de theorie. Nauw verwant hieraan is de valkuil van het 'theorie-is-heilig'-syndroom. Dat slaat op de neiging van veel mensen om een theorie als waarheid te presenteren en dan bijvoorbeeld in het betoog uit te werken of 'de theorie wel klopt in de praktijk'. Niet dat een theorie-praktijk vergelijking niet tot een goed betoog zou kunnen leiden, maar de bedoeling van wetenschappelijk schrijven is het (verder) ontwikkelen van theoretische inzichten. Dat betekent dat bestaande theorie kritisch verwerkt moet worden en een praktijkvergelijking dient om theorie aan te scherpen of te verbeteren (theorieontwikkeling oftewel analytische generalisatie). Ook kan de theorie geproblematiseerd worden. Stukken waarin de theorie gepresenteerd wordt als waarheid zijn over het algemeen saai of achterhaald. Een argumentatie wordt boeiend als er origineel en kritisch met theorie (en praktijk) wordt omgegaan. Het gaat er bij dit soort van schrijven minder om praktische aanbevelingen te formuleren, maar om nieuwe theoretische inzichten te laten ontstaan uit de theorie-praktijk confrontatie. Dat is wat we bedoelen met een open oog en een kritische geest. Concluderen: antwoord en reflectie Als alle argumenten systematisch zijn uitgewerkt, moeten ze opnieuw met elkaar in verband worden gebracht in de conclusie. Hierin wordt, na herhaling van de vraagstelling van het stuk, samengevat 'wat er gevonden is'. Het is niet de bedoeling dat het betoog nog eens dunnetjes wordt overgedaan. Wel is van belang dat de gevonden tussenconclusies, antwoorden op de subvragen, in het kort worden weergegeven zonder daarbij nieuwe informatie te presenteren. Dat gebeurt liefst in net iets andere bewoordingen dan aan het eind van elk hoofdstuk gebeurde (maar niet met andere vaktermen of definities!). De
22
samenvatting van de aparte argumenten biedt een antwoord op de in de inleiding gestelde vraagstelling. In feite is de conclusie, schematisch gezien, het omgekeerde van de inleiding: namelijk van specifiek naar meer algemeen. In een goede conclusie wordt namelijk niet alleen antwoord gegeven op de centrale vraag, maar ook wordt dat antwoord weer in een bredere (andere) context geplaatst. Zo plaats je bijvoorbeeld de resultaten van je onderzoek in de bredere wetenschappelijke discussie rond het gekozen onderwerp. Of je geeft (beargumenteerde) nieuwe vragen mee voor verder onderzoek. Je komt hier expliciet terug op de relevantie van het onderwerp; wat heb jij zowel theoretisch (theorieontwikkeling) als praktisch (aanbevelingen) toegevoegd op basis van je onderzoek. Ook hierbij gaat het weer om een kritische blik: een reflectie op je onderwerp en hoe je het hebt uitgewerkt. Net zoals je bij het lezen van literatuur kritisch dient te zijn, kun je dat ook zijn over je eigen werkstuk. In een reflectie kun je dan aangeven welke elementen in je betoog om een eventuele verdere uitwerking vragen. Daarmee plaats je het geheel weer in het raamwerk zoals in de inleiding geformuleerd: in een theoretische discussie, in een historische lijn, terug naar de aanleiding die je op het spoor van het onderwerp zette. Verleidelijk is dan om bijvoorbeeld een theoretische notie, die je op het laatste moment ergens vond alsnog toe te voegen. Maar dat is niet de bedoeling: nieuwe informatie hoort in een conclusie niet thuis, wel een eventueel nieuwe kijk op je onderwerp, een nieuwe vraag die je betoog heeft opgeleverd of een kritische opmerking over je eigen betoog. Een praktische tip is om voor je hier aan toe komt het werkstuk enige tijd te laten liggen en er dan weer eens fris tegenaan te kijken. Vaak zie je dan zelf welke elementen in je betoog wat zwakker zijn of welke in een vervolgonderzoek om verdere uitwerking vragen. Een frisse kijk heb je niet meteen als je na al dat betogen eindelijk aan een afrondend antwoord bent toegekomen. En tot slot kun je dan je publiek belonen met een treffende slotzin, die, vergelijkbaar met de pakkende beginzin van de inleiding, je publiek op een ander spoor zet: een grapje, een uitspraak, een citaat of een 'doordenkertje', dat verwijst naar je thema en tegelijkertijd een duidelijke punt zet achter je betoog: de uitsmijter. Een goed geschreven conclusie vat je betoog niet alleen goed samen, maar geeft de lezer ook stof tot nadenken.
23
Bijeenkomst 9 Presentatie Best Practice ontwerp Het Best Practice ontwerp dient uiterlijk 15 april 2007 bij de docent begeleider te worden ingeleverd. In deze periode heeft de student zich beziggehouden met: a. het formuleren voorlopige (creatieve) oplossing of b. toevoegingen te doen aan een gevonden oplossing met beperkte ‘fit’ of c. het uittesten van een oplossing met voldoende ’fit’ in de praktijk. De student verslag van: 1. een beschrijving van het onderzoek binnen de diverse kennisbronnen met ieder eigen vraag-en doelstelling etc…(werk met overzichtelijke tabellen); 2. Resultaten van de diverse onderzoeken & synthese; 3. Conclusie gerelateerd aan de gestelde criteria; 4. Plan van aanpak inclusief planning Het vervolgtraject kan het volgende omvatten: 1. naar aanleiding van een geheel nieuwe (creatieve) oplossing voor een praktijkprobleem wordt een voorstel tot toetsing van de inhoud van het ontwerp (object) (bijvoorbeeld voorleggen aan experts) geschreven; 2. naar aanleiding van het voorleggen aan experts van de toevoegingen aan een oplossing met een beperkte kan de uitkomst een oplossing zijn met (opnieuw) een beperkte ‘fit’ of voldoende ‘fit’. Dit bepaalt het vervolgtraject: - voorstel tot meer of andere toevoegingen of - voorstel tot uittesten in de praktijk. 3. Na de evaluatie van het uittesten in de praktijk van een oplossing met voldoende ‘fit’ kan de uitkomst van dit ontwerp leiden tot een oplossing met een beperkte of voldoende ‘fit’. Dit bepaalt het vervolgtraject: - voorstel tot toevoegingen - voorstel tot implementatie, inclusief borging, na aanpassing van het ontwerp. Lesdoelen: De student: - kan zijn Best Practice project ontwerp helder presenteren. Voorbereiding: -
bereid een presentatie voor over het Best Practice ontwerp voorstel van maximaal 10 minuten; kopieer de hand-outs voor de docent en medestudenten; raadpleeg de literatuur van de trainingen over presenteren (PE-module).
De beoordeling vindt plaats aan de hand van de vaardigheidsmeter: Presenteren10. Bijeenkomst: er wordt per student maximaal 10 minuten gepresenteerd waarna vijf minuten tijd is voor het stellen van vragen over de inhoud. 10
Quarry, P. en Ash, E. (1999) Vaardigheidsmeter: Presenteren. TFC TrainingsMedia Velp.
24
Bijeenkomst 10 Het vervolgtraject Tijdens deze bijeenkomst wordt het vervolgtraject van het Best Practice ontwerp besproken. Dit kan individueel of in de groep. De begeleidingsgroep maakt met de docent begeleider afspraken hoe aan deze bijeenkomst wordt vormgegeven. Het vervolgtraject kan het volgende omvatten: 1. voorstel tot toetsing van de inhoud van het ontwerp (object) (bijvoorbeeld voorleggen aan experts) naar aanleiding van een geheel nieuwe (creatieve) oplossing voor een praktijkprobleem; 2. voorstel tot uittesten van het ontwerp nadat het ontwerp is voorgelegd aan experts, commentaar verwerkt en aangepast; 3. voorstel tot implementatie, inclusief borging, nadat het ontwerp is uitgetest in de praktijk, geëvalueerd en aangepast. Het concept Best Practice Project verslag dient op 1 juni 2007 bij de docent in tweevoud te worden ingeleverd voor beoordeling door eerste en tweede beoordelaar. De vorm (uitgeprint of digitaal) dient door de student met de beoordelaars te worden afgestemd. Het Best Practice Project dient op zowel inhoud als proces te worden geëvalueerd. Naast de criteria die geformuleerd zijn om de inhoud van de Best Practice te evalueren (zie bijeenkomst 5) zullen ook criteria moeten worden gebruikt (eigen + literatuur) om het Best Practice Project proces te evalueren.
25
Bijeenkomst 11 ZonMw aanvraag Lesdoel: De student: − kan een beredeneerde keuze maken voor een ZonMw programma om vervolg te geven aan zijn of haar Best Practice. Voorbereiding: -
Lees: 1. over het ZonMw programma op internet; 2. over SOTA studies op internet. 3. Slijper, M. (2006), Vijf jaar Tussen Weten en Doen. Verpleegkunde, 21, 1, 1621.
-
Formuleer: 4. vragen over onduidelijkheden met betrekking tot het programma die in het college kunnen worden gesteld.
-
Beredeneer: 5. welk ZonMw programma het beste aansluit bij het vervolgtraject van jouw Best Practice.
Bijeenkomst: -
volg college over ZonMw programmma’s.
26
Bijeenkomst 12 Eerste concept Het concept Best Practice project verslag is op 1 juni 2007 bij de docent begeleider ingeleverd. Deze bijeenkomst kan worden gebruikt voor het geven van feedback op het concept Best Practice project verslag. Dit kan in de groep of individueel plaatsvinden. Docent en studenten maken hierover afspraken.
27
Bijeenkomst 13 Presentatie ZonMw aanvraag Het definitief Best Practice ontwerp dient uiterlijk 13 juli 2007 in tweevoud en digitaal bij de modulecoördinator te worden ingeleverd. Lesdoelen: De student: - kan zijn ZonMw aanvraag helder presenteren. Voorbereiding: -
bereid een presentatie voor over de ZonMw aanvraag van maximaal 10 minuten kopieer de hand-outs voor de docent en medestudenten; raadpleeg de literatuur van de trainingen over presenteren (PE-module).
De beoordeling vindt plaats aan de hand van de vaardigheidsmeter: Presenteren11. Bijeenkomst: Er wordt per student maximaal 10 minuten gepresenteerd waarna vijf minuten tijd is voor het stellen van vragen over de inhoud.
11
Quarry, P. en Ash, E. (1999) Vaardigheidsmeter: Presenteren. TFC TrainingsMedia Velp.
28
Bijeenkomst 14 Oefenen eind-presentatie Best Practice Project Informatie hierover volgt. Lesdoel: De student: - kan zijn Best Practice project helder en boeiend presenteren. Voorbereiding: -
bereid een presentatie voor over het Best Practice project van maximaal 20 minuten; kopieer de hand-outs voor de docent en medestudenten; raadpleeg de literatuur van de trainingen over presenteren (PE).
De beoordeling vindt plaats aan de hand van de vaardigheidsmeter: Presenteren12. Bijeenkomst: Er wordt per student maximaal 20 minuten gepresenteerd waarna vijf minuten tijd is voor het stellen van vragen over de inhoud.
12
Quarry, P. en Ash, E. (1999) Vaardigheidsmeter: Presenteren. TFC TrainingsMedia Velp.
29
Bijeenkomst 15 Eindpresentatie Informatie hierover volgt.
30
9. Evaluatieformulier Opleiding (s.v.p. aankruisen):
Module (s.v.p. aankruisen):
O Voortgezette Opleiding Verpleegkundig Specialist O Voortgezette Opleiding – Zorginnovatie O Master of Science in Nursing O Master Advanced Nursing Practice O Physician Assistant O Praktijkgericht Onderzoek O Anders:……
O Methoden &Technieken O Literatuurstudie O Evidence Based Practice O Moreel redeneren O Klinische besluitvorming O Klinische besluitvorming diff:….. O Lichamelijk Onderzoek O Risicomanagement O Innovatiemanagement O Persoonlijke effectiviteit O Kwaliteitszorg O Praktijkgericht Onderzoek O Best Practice Project O Consultatie & Educatie O Keuzemodule:….. O Preventie O Farmaco O Coaching & Consulentschap O Projectmanagement
Invuldatum: Antwoordmogelijkheden:
.. -.. - …. 1= mee oneens 2= enigszins mee oneens 3= enigszins mee eens 4= mee eens
1. Deze module sloot goed aan op mijn beginsituatie wat betreft aanwezige kennis en ervaring.
1
2
3
4
2. De werkwijze sloot goed aan op mijn praktijksituatie
1
2
3
4
1
2
3
4
1
2
3
4
5. De lessen gaven voldoende mogelijkheden om theorie en praktijk met elkaar te verbinden.
1
2
3
4
6. Ik denk het geleerde in de praktijk te kunnen gebruiken.
1
2
3
4
7. De inhoud van de lessen paste bij de leerdoelen.
1
2
3
4
8. Vanaf het begin van de module was duidelijk wat. aan de orde zou komen.
1
2
3
4
9. Vanaf het begin van de module was duidelijk wat van mij verwacht werd.
1
2
3
4
3. De inhoud sloot goed aan op mijn praktijksituatie. 4. In deze module was sprake van een goede mix van diverse werkvormen (zoals hoorcolleges, literatuur, rollenspel, enz.)
31
10. De opgegeven literatuur was actueel, informatief en passend bij de inhoud van de module. 1
2
3
4
11. De eindopdracht / toets van de module vind ik zinvol.
1
2
3
4
12. Ik kreeg voldoende feedback op de door mij uitgevoerde studieactiviteiten.
1
2
3
4
13. De aangegeven studiebelastingsuren komen overeen met de door mij uitgevoerde uren 1
2
3
4
14. De volgende docent(en) hebben bijgedragen aan de (verdere) ontwikkeling van mijn competenties gedurende de looptijd van deze module. Vul achter de nummers de namen in van de docent(en) die les/begeleiding hebben gegeven en kruis op basis van uw persoonlijk oordeel een van de drie waarderingen aan: Naam Docent
onvoldoende voldoende goed
1
0
0
0
2
0
0
0
3
0
0
0
4
0
0
0
5
0
0
0
6
0
0
0
15. Mijn algehele oordeel over de kwaliteit van lesgeven begeleiden van deze docent(en) kan ik samenvatten in een rapportcijfer tussen 1 en 10, namelijk: (1 = kan niet slechter, 10 kan niet beter)
16. De bijdrage van studenten uit mijn studie/ jaargroep aan; het leerproces in de groep waardeer ik als volgt 17. Mijn eigen bijdrage aan het leerproces in mijn studie/jaargroep waardeer ik als volgt 18. Mijn eigen inzet naar studie-uren en uitvoering van de studieactiviteiten waardeer ik als volgt:
onvoldoende voldoende
goed
0
0
0
0
0
0
0
0
0
19. Mijn eigen waardering en oordeel over mijn inzet en motivatie om te leren van deze module kan ik samenvatten in een rapportcijfer tussen 1 en 10 namelijk: (1 = kan niet slechter, 10 kan niet beter)
32
20. Mijn algehele oordeel over deze module kan ik samenvatten in een rapportcijfer tussen 1 en 10, namelijk: (1 = slechter kan niet, 10 = beter kan niet) N.B.: een hoge score op een rapportcijfer vraag duidt op een hoge tevredenheid (en uiteraard andersom!). Hartelijk dank voor het invullen van deze vragenlijst. De evaluatieresultaten op alle modules worden besproken tijdens de evaluatiebijeenkomst aan het einde van het studiejaar. Indien u nog suggesties heeft die kunnen leiden tot een hogere kwaliteit van deze module, verzoeken wij u deze hieronder te noteren.
33
10. Beoordelingscriteria Naam student: Studentnummer: Groep: Datum: Beoordelaar: Totaalscore: Score: per onderdeel wordt eens score gegeven van 0-25% De totaalscore kan dus variëren van 0% tot 100% Score: per onderdeel wordt eens score gegeven van 0-25% De totaalscore kan dus variëren van 0% tot 100% Voldoende = 55% of hoger A. Structuur
Score… ..%
Opmerkingen: B. Inhoud
Score …%
Opmerkingen: C.
Analyse
Score …%
Opmerkingen: D. Synthese
Score …%
Opmerkingen:
De beoordelingscriteria zullen op Sharepoint worden geplaatst.
34