Wet milieubeheer Jaar 2004 Nr. 3145 BESCHIKKING Besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet. Onderwerp beschikking Op 6 oktober 2004 is een aanvraag ontvangen van de heer D. de Bruin, Uddelerveen 79 in Uddel, om een vergunning op grond van artikel 8.4, eerste lid van de Wet milieubeheer voor het veranderen van een vleeskalverhouderij en voor het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting, gelegen aan de Oude Hof 25 in Elspeet, kadastraal bekend gemeente Nunspeet, sectie F, nummers 6820 en 6821. De verandering betreft het omschakelen naar groepshuisvesting. Procedure Op de verlening van de beschikking is het bepaalde in afdeling 3.5, paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5, van de Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer van toepassing. Activiteiten en ligging De inrichting ligt in het buitengebied ten zuidwesten van Elspeet. In de onmiddellijke omgeving van de inrichting (op een afstand van ongeveer 115 meter) ligt een recreatiebedrijf. Ontsluiting vindt plaats via de Oude Hof. Vergunningsituatie Op 19 juni 1974 is aan de heer R. Smink een oprichtingsvergunning verleend voor het houden van 276 vleeskalveren, 60 varkens en 9 stuks rundvee. Op 9 maart 1976 is vergunning verleend voor het uitbreiden van de mestopslag. Op 19 september 1980 is een uitbreidingsvergunning verleend voor het uitbreiden naar een kalvermesterij voor 552 mestkalveren. Beoordeling gevolgen voor het milieu Beoordelingskader Het beoordelingskader van de beschikking wordt gevormd door de artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wet milieubeheer. In de landelijke milieubeleidsuitgangspunten, zoals verwoord in de Nationale Milieubeleidsplannen (NMP, NMP-plus, NMP 2, NMP 3 en NMP 4), zijn verder aandachtsgebieden aangegeven waarmee bij de beoordeling van aanvragen om milieuvergunning rekening moet worden gehouden. Vogel- en Habitatrichtlijn (V.H.R.) De Vogelrichtlijn (VR) beoogt de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europees grondgebied van de lidstaten (artikel 1, lid 1 VR). De Habitatrichtlijn (HR) heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europees Grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 HR). Beide Richtlijnen kennen een tweeledig beschermingsregime, gebiedsbescherming en soortenbescherming. In het kader van deze procedure is het habitatgebied De Veluwe relevant. Dit gebied is aangemeld bij de Europese Commissie en zal naar alle waarschijnlijkheid worden geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang, waardoor het beschermingsniveau van artikel 6 HR geldt. De Veluwe is ook aangemerkt als Vogelrichtlijngebied. De onderhavige inrichting is op circa 190 meter gelegen van het V.H.R. gebied. Uit de aanvraag blijkt dat er in de gevraagde situatie geen sprake is van een toename van ammoniakemissie. Doordat de afstanden tot de te beschermen gebieden niet
-2-
verkleind worden, is er ook geen sprake van een toename van ammoniakdepositie. De inrichting ligt binnen de beschermingszone van de Wet ammoniak en veehouderij, zodat de toelaatbaarheid van de aanvraag aan deze wet getoetst wordt. Op grond daarvan zijn wij van mening dat het project geen significante gevolgen heeft voor het beschermingsgebied. Verzuring door ammoniak Wet ammoniak en veehouderij De beoordeling van de aanvaardbaarheid van de door een veehouderij veroorzaakte ammoniakemissie bij beslissingen inzake de vergunningverlening, vindt plaats aan de hand van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav, Stb. 2002, nummer 93). Deze wet is op 8 mei 2002 in werking getreden. Artikel 2, eerste lid van de Wav, bepaalt dat als kwetsbaar gebied wordt aangemerkt, gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur en op grond van een daartoe strekkend besluit van Gedeputeerde Staten als kwetsbaar zijn aangewezen. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 1 juli 2003 dit besluit genomen. Dit besluit is op 1 augustus 2003 bekendgemaakt. Uit de kaart van bijlage 1 van dit besluit blijkt dat de tot de veehouderij behorende dierenverblijven in een kwetsbaar gebied liggen. De veehouderij valt verder buiten de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn (Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, PbEG L257). In artikel 8.11, derde lid van de Wet milieubeheer is het alarabeginsel neergelegd. Het is op grond van dit artikel mogelijk emissiearme technieken te eisen tot het moment waarop het toekomstige Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna te noemen: de AMvB huisvesting) in werking treedt. De AMvB huisvesting bevat voor een aantal diercategorieën emissie-eisen, maximale emissie-eisen genoemd, waaraan de huisvesting van dieren moet voldoen. Voor die diercategorieën waarvoor in de ontwerp-AMvB huisvesting emissie-eisen zijn opgenomen, kan in principe toepassing van emissiearme technieken worden geëist. Deze emissie-eisen zijn namelijk gebaseerd op het alarabeginsel. In de brief van 26 maart 2002 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) gemeenten geadviseerd over de nieuwe ammoniakwetgeving. Wat de AMvB-huisvesting betreft, adviseert hij om vooruitlopend op de inwerkingtreding hiervan bij de beoordeling van aanvragen om oprichting of uitbreiding van een veestal zoveel mogelijk uit te gaan van de in het ontwerp-besluit voorgestelde emissie-eisen. Tot het moment waarop de AMvB huisvesting in werking treedt, zijn maximale emissiewaarden opgenomen in bijlage 2 van de Regeling ammoniak en veehouderij. De beschikking beoogt het houden van vleesstierkalveren. Voor deze diercategorie is (nog) geen maximale emissiewaarde vastgesteld. De aanvraag voorziet niet in een toename van de ammoniakemissie waardoor de beschikking zich verdraagt met het gestelde in de Wav. Coördinatie met de Woningwet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren Er is sprake van het uitbreiden van een inrichting hetgeen is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet. Zodoende geldt er een coördinatieplicht. De aanvrager kiest er voor eerst de milieuvergunning af te ronden voordat de bouwaanvraag wordt ingediend. De inrichting ligt binnen de natuurrandzone. Deze situering legt beperkingen op voor de bouwmogelijkheden. Aanvrager wil Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
-3-
hierin voorzien door een deel van de bestaande bedrijfsgebouwen te slopen. Als de milieuvergunning verleend is, wordt deze pas van kracht op het moment dat de bouwvergunning is verleend. Er is geen sprake van een inrichting van waaruit stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in het oppervlaktewater worden gebracht. Daarom is er geen sprake van een onderlinge afstemming en/of gecoördineerde behandeling tussen deze aanvraag en een aanvraag om een vergunning in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Stankhinder De beoordeling van stankhinder bij veehouderijen moet plaatsvinden volgens de richtlijn ‘Veehouderij en Stankhinder 1996’ (hierna richtlijn genoemd), van 30 oktober 1996. Deze beoordeling moet worden opgedeeld in een beoordeling van de individuele stankhinder en een beoordeling van de cumulatieve stankhinder. Individuele beoordeling In deze richtlijn wordt gesteld dat, ter voorkoming van ernstige geurhinder, een bepaalde ruimtelijke scheiding is vereist tussen stallen (en mestopslagruimten) enerzijds en gevoelige objecten, zoals woningen, anderzijds. De vereiste ruimtelijke scheiding is afhankelijk gesteld van het aantal en de soort van de gehouden dieren, het stalsysteem, de aard van het te beschermen object en het soort gebied waarin dit object ligt. Als niet wordt voldaan aan het gestelde in de richtlijn, kan sprake zijn van ernstige dan wel ontoelaatbare stankhinder. Zoals blijkt uit de systematiek van de richtlijn moet achtereenvolgens worden bekeken of er binnen de voor de categorieën I, II, III en IV aan te houden afstanden objecten uit de desbetreffende categorie liggen. Gelet op de uitspraak E03.97.0115 (Breda, 21 april 1998) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet voor de categorie-indeling niet worden uitgegaan van de richtlijn, maar van de voormalige brochure Veehouderij en Hinderwet. De richtlijn gaat uit van aantallen dierplaatsen, ofwel het maximaal aantal te houden dieren. Aangezien het begrip dierplaats nog niet is gedefinieerd, moet vooralsnog worden uitgegaan van het aantal te houden dieren (zie ook de genoemde uitspraak). De beschikking heeft betrekking op de in tabel 1 genoemde aantallen dieren per diersoort in het aangegeven stalsysteem. In deze tabel zijn eveneens de bijbehorende omrekeningsfactor (aantal dieren per mestvarkeneenheid (mve)) volgens de richtlijn en het aantal mve weergegeven. Tabel 1 – Berekening aangevraagde aantal mestvarkeneenheden (mve) Soort dieren Aantal dieren Aantal dieren per mve vleeskalveren 552 1,0 TOTAAL
Aantal mve 576 576
De aangevraagde aantallen te houden dieren komen overeen met 552 mve. Voor dit aantal mve gelden de in de onderstaande tabel genoemde minimaal aan te houden afstanden, bepaald conform de in de richtlijn opgenomen afstandsgrafiek, voor de categorieën I, II, III en IV. Ook zijn de werkelijke afstanden tot de (tussen haakjes genoemde) dichtstbijzijnde objecten uit de categorieën I, II, III en IV volgens de brochure Veehouderij en Hinderwet in deze tabel opgenomen. Tabel 2 – Minimaal vereiste afstanden en werkelijke afstanden tot stankgevoelige objecten. Categorie Minimaal aan te houden afstand (m) Werkelijke afstand (m) (bedoelde object) I 190 115 II 150 >> 150 III 105 90 IV 55 77 Uit de tabel blijkt dat de werkelijke afstanden onvoldoende zijn.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
-4-
Omdat niet aan de voorkeursafstanden wordt voldaan, is het van belang de aangevraagde aantallen te toetsen aan het rechtsgeldige deel van de geldende milieuvergunning. Omdat de eerder vergunde rechten binnen de inrichting worden verplaatst, moet worden getoetst of de relatieve geurbelasting op de overbelaste woning niet toeneemt. Ten opzichte van het eerder vergunde recht neemt de relatieve geurbelasting niet toe. De gevraagde vergunning past daarmee binnen het eerder vergunde recht. Cumulatie van stankhinder Bij de beoordeling van de individuele stankhinder is de conclusie getrokken dat de aanvraag niet voldoet aan de voorkeursafstanden. De vergunning blijft echter binnen het eerder vergunde recht en moet op grond daarvan worden verleend. Op grond van deze overweging is het niet zinvol een toetsing uit te voeren naar de gecumuleerde geurbelasting omdat de uitkomsten van deze toetsing niet tot een andere conclusie kunnen leiden. Geluidshinder Geluidsemissie kan worden veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten op het buitenterrein, door activiteiten binnen de gebouwen van de inrichting en door installaties buiten deze bebouwing. Voor het stellen van grenswaarden door van activiteiten binnen de inrichting wordt gebruikgemaakt van de uitgangspunten in de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' van oktober 1998. Het stellen van grenswaarden moet in principe plaatsvinden ter plaatse van woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen. Als uitgangspunt voor de te stellen grenswaarden worden de in de handreiking genoemde richtwaarden gehanteerd. Met inachtneming van de aard van de woonomgeving (buitengebied) bedragen de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) 40 dB(A) in de dag-, 35 dB(A) in de avond- en 30 dB(A) in de nachtperiode. Als grenswaarden voor het maximale geluidsniveau (LAmax) zijn volgens de handreiking als hoogste toelaatbaar 70 dB(A) in de dag-, 65 dB(A) in de avond- en 60 dB(A) in de nachtperiode. Gelet op de aard en bedrijfsduur van de geluidsrelevante activiteiten alsmede de afstand tot woningen van derden kan worden voldaan aan de te stellen geluidsgrenswaarden. Verkeer van personen en goederen Verkeersbewegingen van en naar de inrichting, dat wil zeggen buiten de inrichting, worden analoog aan de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer’ van 29 februari 1996 uitsluitend en afzonderlijk getoetst aan de hand van het door die verkeersbewegingen veroorzaakte equivalente geluidsniveau. De beoordeling hoeft slechts te worden uitgevoerd voorzover het verkeer van en naar de inrichting is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld. De voorkeursgrenswaarde voor het geluidsniveau bedraagt 50 dB(A) en de maximale grenswaarde bedraagt 65 dB(A). Gelet op het geringe aantal transportbewegingen kan worden gesteld dat voldaan wordt aan de genoemde voorkeursgrenswaarde. Daarom treedt geen ontoelaatbare hinder op van verkeer van en naar de inrichting.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
-5-
Externe veiligheid Ter bestrijding van een beginnende brand moeten binnen de inrichting voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. In de inrichting zijn onvoldoende brandblusmiddelen aanwezig. Aanvullende voorschriften zijn opgenomen. Het risico voor overige ongevallen die nadelige gevolgen kunnen veroorzaken voor het milieu, kan in voldoende mate worden beperkt door het stellen van voorschriften. Adviezen en bedenkingen De Inspectie Milieuhygiëne-Oost is in de gelegenheid gesteld te adviseren over het ontwerp van de beschikking. Overwegende: - dat naar aanleiding van de kennisgeving geen advies is ingebracht; - dat naar aanleiding van de terinzagelegging van de ontwerp-beschikking geen bedenkingen zijn ingebracht; - dat er geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om over het onderwerp van de beschikking tijdens een openbare zitting van gedachten te wisselen. Conclusie Het voorgaande geeft ons geen aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door aan de vergunning voorschriften te verbinden. Burgemeester en wethouders van Nunspeet; gelet op de Algemene wet bestuursrecht en de Wet milieubeheer en de hiervoor genoemde overwegingen; besluiten: 1. aan de heer D. de Bruin de gevraagde vergunning te verlenen voor het houden van 552 vleeskalveren (0 tot 8 maanden); 2. de bijgaande, als zodanig gewaarmerkte delen van de aanvraag te verbinden aan deze beschikking; 3. aan deze beschikking bijgaande gewaarmerkte voorschriften te verbinden. Andere wetten Wij wijzen er verder op dat het verlenen van deze vergunning niet inhoudt dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen enzovoorts (zoals Bouwverordening, bestemmingsplan) zijn gesteld dan wel op grond hiervan kunnen worden voorgeschreven. 8 februari 2005 Burgemeester en wethouders van Nunspeet, de secretaris, de burgemeester,
J.J. Kerkhof
ir. D.H.A. van Hemmen
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
-6-
Verzonden op:
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
-7-
Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan: 1. de heer D. de Bruin, Uddelerveen 779, 3888 ML Uddel; 2. de Inspectie Milieuhygiëne-Oost, Postbus 60083, 6800 JB Arnhem.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
-8-
Beroep Tegen dit besluit kunt u beroep instellen. Dit doet u door een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, telefoon (070) 426 44 26. Het beroepschrift moet binnen zes weken na de dag waarop deze beschikking ter inzage is gelegd bij de Raad van State zijn ontvangen. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste bevatten: - uw naam en adres; - de dagtekening; - een omschrijving van het besluit en - de gronden van het beroepschrift. Daarnaast moet u een afschrift van dit besluit bijvoegen. Door het instellen van beroep wordt dit besluit niet geschorst. Als u een beroepschrift hebt ingediend en niet wilt wachten op de uitspraak van de rechter, moet u een verzoek om voorlopige voorziening indienen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor het instellen van beroep en het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening zijn griffierechten verschuldigd. Wij verzoeken u ons op de hoogte te stellen van het instellen van beroep en/of het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. Op verzoek sturen wij u de brochure 'Bezwaar en beroep tegen een beslissing van de overheid' toe. NB 1. De aan deze vergunning verbonden voorschriften zijn vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage. 2. De vergunning geldt voor de aanvrager als ook zijn rechtsverkrijgende.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
-9-
Voorschriften behorende bij de revisievergunning voor een vleeskalverhouderij van de heer D. de Bruin, Oude Hof 25 in Elspeet
Inhoudsopgave
pagina
I. BEGRIPPEN........................................................................................................................................10 II. VOORSCHRIFTEN ............................................................................................................................12 A. Algemene voorschriften..................................................................................................................12 B. Bodembescherming .......................................................................................................................12 C. Brandgevaar...................................................................................................................................13 D. Geluid .............................................................................................................................................13 E. Afvalstoffen.....................................................................................................................................15 F. Elektrische installatie ......................................................................................................................15 G. Houden van dieren.........................................................................................................................16 G.1. Algemeen ................................................................................................................................16 G.2. Opslag mest ............................................................................................................................16 G.3. Transport en verwerking van mest..........................................................................................16 G.4. Veevoeder ...............................................................................................................................17 G.5. Sleufsilo ...................................................................................................................................17 H. Melkpoedersilo en verwerking van melkpoeder.............................................................................17 I. Verwarming (gasgestookte cv-installatie en warmwatervoorziening <120 kW nominaal op onderwaarde)......................................................................................................................................18
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
I. BEGRIPPEN
In deze beschikking wordt verstaan onder: Afvalstoffen Alle stoffen, preparaten of andere producten, waarvan de houder zich - met het oog op verwijdering daarvan – ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Afvalwater: Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. CE-markering Europees productkeurmerk, dat de nationale keurmerken vervangt, als bedoeld in het Warenwetbesluit Gastoestellen. De CE-markering garandeert dat het product aan de Europese richtlijnen voor de veiligheid, gezondheid en milieuzorg voldoet. Emballage Glazen flessen tot 5 liter, kunststof flessen of vaten tot 60 liter, metalen bussen tot 25 liter, stalen vaten of fiberdrums tot 300 liter, papieren of kunststof zakken, laadketels. Geluidsgevoelige bestemmingen Gebouwen of projecten, als aangewezen bij Algemene Maatregel van Bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). Geluidsniveau in dB(A) Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in NEN 10651. Gevaarlijke afvalstoffen Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. GIVEG Het Gasinstituut van de vereniging van exploitanten van gasbedrijven (vroegere benaming). KIWA Instituut voor certificatie en keuringen, onderzoek en advies voor water, bouw en milieu, KIWA NV. Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) Het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999’. Lekbak Een vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. De lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbak moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen. De lekbak moet zijn voorzien van een afdak voor de wering van hemelwater; Maximale geluidsniveau (LAmax) De waarde die resteert na toepassing van de meteocorrectieterm Cm (conform de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999’) op de hoogste aflezing van de geluidsmeter in de meterstand
- 11 -
‘fast’. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm; NOx-typegoedkeuring Typegoedkeuring als bedoeld in het Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden (Stb. 1995, 344). Rodenticiden Middelen ter bestrijding van knaagdieren. Stookinstallatie De cv-ketel(s) eventueel gecombineerd met toestellen voor warmwaterbereiding en/of luchtverwarmer(s) met bijbehorende apparatuur. Woning Een gebouw of deel van een gebouw dat al dan niet permanent voor bewoning wordt gebruikt en daartoe is bestemd. Voorzover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop de onderwerpelijke vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel - voorzover het op voornoemde datum al bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft - de norm of richtlijn die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten geldig was, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
- 12 -
II. VOORSCHRIFTEN A. Algemene voorschriften 1. De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren. 2. Binnen de inrichting moet een milieulogboek bijgehouden worden; het milieulogboek dient ten minste te bevatten: - een exemplaar van de vigerende milieuvergunningen met bijbehorende voorschriften; - een registratie van de afgevoerde (gevaarlijke) afvalstoffen; - een registratie van het jaarlijks verbruik van gas, elektriciteit en water; afschriften van alle installatie- en keuringscertificaten, onderzoeksrapporten en meeten/of analyseresultaten die in deze vergunning worden genoemd; het milieulogboek moet altijd aan een vertegenwoordiger van burgemeester en wethouders van Nunspeet kunnen worden getoond. 3. Het aantrekken van vogels, insecten, knaagdieren en ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen door het treffen van doelmatige bestrijdings- c.q. afschermingsmethoden. 4. Telkens wanneer in de inrichting ongedierte wordt waargenomen zoals ratten, muizen, insecten, mijten en dergelijke moeten daartegen doeltreffende bestrijdingsmaatregelen worden genomen. 5. Eventueel toe te passen rodenticiden moeten zodanig zijn uitgelegd dat mens en/of huisdier daarmee niet zonder meer in contact kunnen komen. 6. Het vullen van een silo uit de bulkwagen moet zodanig geschieden, dat voor de omgeving hinderlijke stofverspreiding wordt voorkomen. Het via de ontluchting ontwijkende stof moet worden opgevangen in een doeltreffende stofzak. 7. De in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting en de te verrichten werkzaamheden moeten zodanig zijn afgeschermd dat geen hinderlijke lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is afkomstig van directe instraling van lichtbronnen. 8. Binnen de inrichting dient aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden van het terugdringen van het energieverbruik; energiebesparingen moeten zoveel mogelijk worden doorgevoerd. B. Bodembescherming 1. De opslag, het vervoer en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 2. Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistof moet direct worden opgenomen. Voldoende absorptiemiddelen moeten aanwezig zijn om deze eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen. Verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
- 13 -
3. Een riolering voor het transport van afvalwater moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd en bestand zijn tegen de te transporteren stoffen. 4. Voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten worden opgeslagen in goed gesloten emballage die vloeistofdicht is en bestand is tegen de betreffende vloeistoffen. 5. Emballage met gevaarlijke stoffen moet voldoen aan de eisen gesteld in de VLG. 6. Lege ongereinigde emballage moet worden behandeld als gevulde emballage. 7. De vloer van een stal moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd, voor zover onder de vloer geen opslagruimte aanwezig is voor mest of gier. C. Brandgevaar 1. In de inrichting moet ten minste in of nabij de mengkeuken een draagbaar brandblusmiddel aanwezig zijn, voorzien van een vulling van ten minste 6 kg poeder of 5 kg koolzuur. 2. Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn. Brandblusmiddelen die op enigerlei wijze niet voldoende herkenbaar zijn (geplaatst in kasten e.d.) moeten zijn aangeduid door middel van een daarvoor geschikt pictogram. Het onderhoud moet geschieden overeenkomstig NEN 2559. 3. Een brandblusmiddel moet zijn voorzien van een Rijkskeurmerk met rangnummer. 4. Eenmaal per jaar moet een brandblusmiddel worden gecontroleerd door een instantie die is erkend op basis van de regeling voor de erkenning van onderhoudsbedrijven kleine blusmiddelen of een ten minste daaraan gelijkwaardige instantie. Een brandblusmiddel moet zijn voorzien van een label of sticker met daarop de laatste controledatum. D. Geluid 1. Het langtijdgemiddeld geluidsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting mag ter plaatse van woningen van derden en andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan: − 40 dB(A) tussen 06.00 en 19.00 uur (dagperiode); − 35 dB(A) tussen 19.00 en 22.00 uur (avondperiode); − 30 dB(A) tussen 22.00 en 06.00 uur (nachtperiode). 2. Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting mag op de in voorschrift D.1. genoemde beoordelingsplaatsen niet meer bedragen dan: − 60 dB(A) tussen 06.00 en 19.00 uur (dagperiode); − 55 dB(A) tussen 19.00 en 22.00 uur (avondperiode); − 50 dB(A) tussen 22.00 en 07.00 uur (nachtperiode). 3. In de inrichting mogen geen transportbewegingen van vrachtwagens of tractoren plaatsvinden tussen 19.00 en 07.00 uur, met uitzondering van acht keer per jaar het aanvoeren of afvoeren van kalveren. De data van aan en afvoer moeten in het logboek worden geregistreerd. 4. Op zondagen en algemeen erkende feestdagen geldt gedurende de dagperiode de grenswaarde voor de avondperiode.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
- 14 -
5. Het meten en berekenen van de geluidsniveaus, alsmede de beoordeling van de meetresultaten moet gebeuren overeenkomstig de ‘Handleiding meten en rekenen Industrielawaai’ (uitgave 1999, Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu). 6. Gedurende het laden en/of lossen mag de motor van een transportvoertuig niet in werking zijn, tenzij dit noodzakelijk is voor het gebruik van de laad- en losapparatuur van het voertuig. Verbrandingsmotoren die niet zijn voorzien van deugdelijke geluiddempers mogen in de inrichting niet in werking zijn. 7. Gedurende het laden en/of lossen moet een eventueel in werking zijnde muziekinstallatie van een transportvoertuig zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar is. 8. In de inrichting aanwezige omroep- en/of muziekinstallaties moeten zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar zijn. 9. Het pneumatisch of mechanisch vullen van silo's is verboden op werkdagen tussen 19.00 en 07.00 uur alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
- 15 -
E. Afvalstoffen 1. Binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen, die afzonderlijk verwerkt kunnen worden, moeten gescheiden worden bewaard. 2. Afvalstoffen die de bodem kunnen verontreinigen, moeten worden bewaard in goed gesloten, voor de desbetreffende stoffen geschikte, verpakkingen. Deze verpakte afvalstoffen moeten worden bewaard in of boven een lekbak. 3. Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden binnen de inrichting. Van afvalstoffen afkomstige geur, stof of percolaat mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden. 4. Afvalstoffen mogen, behoudens bedrijfsafvalstoffen voor direct hergebruik, niet binnen de inrichting worden be- of verwerkt of worden vernietigd. Het is verboden afvalstoffen, van welke aard dan ook, op het terrein van de inrichting te storten, te begraven of te doen of te laten uitvloeien. 5. Kadavers van dieren mogen niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Zij moeten, in afwachting van afvoer uit de inrichting worden geborgen in een deugdelijke water- en luchtdichte verpakking of in een goed gesloten, speciaal daartoe bestemde ruimte. 6. Afvalstoffen mogen niet worden verbrand behoudens in die gevallen waar volgens een gemeentelijke verordening verbranden van de betrokken afvalstoffen is toegestaan. 7. Stoffen die om welke reden dan ook niet (meer) worden toegepast moeten zo spoedig mogelijk uit de inrichting worden afgevoerd. 8. Afvalstoffen, met uitzondering van gevaarlijke afvalstoffen, moeten ten minste eenmaal per jaar uit de inrichting worden afgevoerd naar de daartoe bestemde inrichtingen. Gevaarlijke afvalstoffen moeten ten minste éénmaal per jaar worden afgevoerd. Het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 9. Afvalstoffen moeten aan daartoe gerechtigde instanties worden afgegeven. 10. De afgiftebonnen dan wel omschrijvings- of meldingsformulieren die betrekking hebben op het afvoeren van gevaarlijke afvalstoffen moeten gedurende vijf jaar worden bewaard. Deze documenten moeten altijd aan een vertegenwoordiger van burgemeester en wethouders van Nunspeet kunnen worden getoond. 11. Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond- en hulpstoffen die voor deze activiteiten aanwezig zijn en niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, alsmede de afvalstoffen die bij deze activiteit(en) zijn ontstaan, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting. F. Elektrische installatie 1. De elektrische installatie moet zodanig zijn, dat hierdoor in de omgeving van de inrichting geen storing optreedt in telecommunicatieverbindingen, alsmede in radio- en televisieontvangst. 2. De elektrische installatie moet voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de norm NEN 1010 voor zover deze hierop van toepassing zijn.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
- 16 -
G. Houden van dieren G.1. Algemeen 1. Bewijzen dat de vergunde aantallen dieren per diersoort niet worden overschreden, zoals landbouwtellingen of boekhoudkundige gegevens, moeten in het milieulogboek worden bewaard en te allen tijde op verzoek van een namens burgemeester en wethouders van Nunspeet controlerend persoon worden getoond. 2. In de inrichting mogen maximaal 552 vleeskalveren (0 tot 8 maanden) worden gehouden. G.2. Opslag mest 1. Dunne mest en gier moeten worden opgeslagen in een hiertoe bestemde mestdichte opslagruimte. Deze opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort. 2. Het spoel- en schrobwater uit stallen en mestopslagen moet worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte. 3. Gedurende de opslagperiode mag de mest niet in beweging worden gehouden, behoudens voor menging gedurende korte tijd ten behoeve van het ledigen van de opslagruimte. 4. Het transport van dunne mest naar de mestopslagruimte moet plaatsvinden door middel van een gesloten en mestdicht riool of een ten minste daaraan gelijkwaardige voorziening. G.3. Transport en verwerking van mest 1. Het terrein van de inrichting mag niet worden bevloeid of op andere wijze van een laag mest of gier worden voorzien. Deze bepaling is niet van toepassing bij het bemesten van grond volgens de normale bemestingspraktijk. 2. Het is in de inrichting verboden dierlijke meststoffen te drogen, te mengen, om te zetten of op enigerlei andere wijze te verwerken, anders dan ten behoeve van de normale bemestingspraktijk. 3. Bij het verwijderen van mest of gier mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport van dunne mest of gier moet geschieden in gesloten tankwagens. Het ledigen van mest- en gierkelders en/of –putten is verboden op werkdagen tussen 19.00 en 07.00 uur alsmede op zondagen en algemeen erkende feestdagen. 4. Het ledigen van mest- en gierkelders en/of –putten mag slechts geschieden met behulp van een vacuüm- of pompinstallatie.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
- 17 -
G.4. Veevoeder 1. Het voer, met uitzondering van ruwvoer, moet in uitsluitend daarvoor bestemde, tegen ongedierte afgesloten, opslagplaatsen worden bewaard. 2. De dieren mogen niet worden gevoerd met snel aan bederf onderhevige restproducten uit de levensmiddelenindustrie of etensresten, die van elders (bijvoorbeeld restaurants) worden betrokken. Deze restproducten of etensresten mogen niet in de inrichting aanwezig zijn. G.5. Sleufsilo 1. Een voeropslag van snijmaïs moet liggen op ten minste 25 meter afstand van een woning van derden of een gevoelig object. 2. Als een voeropslag van snijmaïs met een droge stofgehalte lager dan 60% op minder dan 50 meter afstand van een woning van derden of een gevoelig object ligt, moet deze blijvend zijn afgedekt met een kunststoffolie, behoudens tijdens het uithalen van het product. Eventuele beschadigingen aan het afdekfolie moeten zo spoedig mogelijk worden gerepareerd. 3. Kuilvoer van snijmaïs moet zijn opgeslagen op een vloeistofdichte plaat van beton met een opstaande rand. Uitzakkend vocht mag niet in de bodem terechtkomen. H. Melkpoedersilo en verwerking van melkpoeder 1. Een melkpoedersilo moet van kunststof of metaal zijn en moet constructief voldoende sterk zijn uitgevoerd. 2. De melkpoedersilo en ook de vijzel en melkaanmaakinstallatie moeten ter beveiliging van blikseminslag en voor de afvoer van statische elektriciteit zijn geaard met aardelektroden, waarvan de spreidingsweerstand niet meer dan 5 Ohm mag zijn. De aarding moet voldoen aan de tijdens het ontwerp van de installatie geldende Richtlijnen voor bliksemafleiding installaties, volgens de norm NEN 1014. 3. Een melkpoedersilo moet zijn voorzien van een beluchting zodat bij aftappen geen onderdruk kan ontstaan. 4. Het vullen van een melkpoedersilo uit de bulkwagen moet zodanig geschieden, dat voor de omgeving hinderlijke stofverspreiding wordt voorkomen. Het via de ontluchting ontwijkende stof moet worden opgevangen in een doeltreffende stofzak.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.
- 18 -
I. Verwarming (gasgestookte cv-installatie en warmwatervoorziening <120 kW nominaal op onderwaarde) 1. De cv-ketels, de opstellingsruimte en de afvoer van de rookgassen moeten voldoen aan NEN 1078 en NEN 3028. 2. Aardgasgestookte verwarmingen, de opstellings- of stookruimte en de afvoer van de rookgassen moeten voldoen aan NEN 1078, NEN 2078, en NEN 3028. 3. De verwarmingsinstallatie moet rechtmatig zijn voorzien van het GIVEG-keurmerk dan wel een CE-markering of voldoen aan de keuringseisen, die zijn afgeleid van overeenkomstige eisen voor gebruik met aardgas; materialen, apparatuur, koperen pijpen en soldeerfittingen van de verwarmingsinstallatie moeten, als niet wordt voldaan aan de GIVEG-, dan wel CE-keuringseisen of als niet voorzien van een KIWA-merk, zijn voorzien van een certificaat afgegeven door een erkend certificatiebureau. 4. De verwarmingsinstallatie moet regelmatig en vakkundig worden onderhouden, afgesteld en zo vaak als nodig is, maar ten minste éénmaal per jaar worden gereinigd, zodat dat roet, stof of ander vuil zich daarbij buiten de inrichting kan verspreiden.
Voorschriften behorende bij de revisievergunning nr. 3145 voor een kalvermesterij aan de Oude Hof 25 in Elspeet.