Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 Versie 2014
Inhoudsopgave 3
Inleiding
4
Hoofdstuk 1 Eigen bijdrage en eigen aandeel
6
Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden
7
Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen
10
Hoofdstuk 4 Vervoersvoorzieningen Het zich lokaal en regionaal verplaatsen per vervoermiddel
11
Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en rond de woning
12
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen
13
Toelichting op het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw
14
Hoofdstuk 1 Eigen bijdrage en eigen aandeel
15
Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden
16
Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen
18
Hoofdstuk 4 Vervoersvoorzieningen Het zich lokaal en regionaal verplaatsen per vervoermiddel
20
Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en rond de woning
21
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen Bijlage 1: Aanbieders en tarieven Hulp bij het huishouden (ZIN) 2014 Bijlage 2: Wet Basistarieven Wmo
2
Inleiding De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 (hierna: Verordening) is op 1 november 2012 in de gemeenteraad van Maasgouw vastgesteld. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 (hierna: Besluit) is bedoeld om alle bijbehorende bedragen in op te nemen. Het voordeel van het opnemen van bedragen in het besluit is dat bij wijziging van de bedragen, bijvoorbeeld omdat er door de toepassing van een prijsindex een bijstelling plaatsvindt of door voortschrijdend inzicht, de verordening niet gewijzigd hoeft te worden. Het besluit wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders en kan aanzienlijk sneller plaatsvinden dan de aanpassing van de Verordening. Bij het vormgeven van het besluit is als basis uitgegaan van het VNG modelbesluit. Dit modelbesluit is vervolgens lokaal ingekleurd en aangepast op basis van de nieuwe beleidsinzichten zoals de kanteling alsmede op basis van nieuwe wetgeving en jurisprudentie. Naast de Wmo, het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB), de gemeentelijke Verordening, het gemeentelijk Besluit, zijn er ook nog de gemeentelijke beleidsregels. In de beleidsregels worden, als sluitstuk van de regelgeving rondom de Wmo-voorzieningen, de beleids- en uitvoeringsregels met betrekking tot de Wmo-voorzieningen beschreven.
3
Hoofdstuk 1. Eigen bijdrage en eigen aandeel Artikel 1.1. Eigen bijdrage en eigen aandeel hulp bij het huishouden 1. Bij de verstrekking van de voorziening hulp bij het huishouden is een eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten verschuldigd. 2. Bij de berekening van de maximale eigen bijdrage of het maximale eigen aandeel in natura wordt uitgegaan van het daadwerkelijk ontvangen aantal uren zorg per 4 weken maal een uurtarief voor categorie 1 en categorie 2 (bijlage 1). A. Hoogte eigen bijdrage, ongehuwd, jonger dan 65 jaar. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen, bedraagt € 19,00 per vier weken bij een inkomen tot € 23.295,00. Indien het inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 19,00 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 23.295,00. B. Hoogte eigen bijdrage, ongehuwd, ouder dan 65 jaar. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen, bedraagt € 19,00 per vier weken bij een inkomen tot € 16.456,00. Indien het inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 19,00 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 16.456,00. C. Hoogte eigen bijdrage, gehuwd, (een van) beide partners jonger dan 65 jaar. Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken bij een gezamenlijk inkomen van € 29.174,00. Indien het gezamenlijke inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 27,20 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijke inkomen en € 29.174,00. D. Hoogte eigen bijdrage, gehuwd, beide partners ouder dan 65 jaar. Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken bij een gezamenlijk inkomen van € 22.957,00. Indien het gezamenlijke inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 27,20 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijke inkomen en € 22.957,00.
Artikel 1.2. Eigen bijdrage en eigen aandeel bij overige individuele voorzieningen 1. Bij de verstrekking van een individuele voorziening, anders dan hulp bij het huishouden, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning is een eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten verschuldigd. 2. De eigen bijdrage of het eigen aandeel voor de individuele voorzieningen, anders dan hulp bij het huishouden, wordt voor 39 periodes van 4 weken opgelegd. 3. De berekening van de maximale eigen bijdrage of het maximale eigen aandeel is afhankelijk van de gezinssamenstelling, de leeftijd van de aanvrager en van de kostprijs van de voorziening. 4. Het bedrag dat per periode aan eigen bijdrage of eigen aandeel wordt opgelegd is het maximale bedrag conform artikel 4.1 van het besluit maatschappelijke ondersteuning: A. Hoogte eigen bijdrage, ongehuwd, jonger dan 65 jaar. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen, bedraagt € 19,00 per vier weken bij een inkomen tot € 23.295,00. Indien het inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 19,00 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 23.295,00. B. Hoogte eigen bijdrage, ongehuwd, ouder dan 65 jaar. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen, bedraagt € 19,00 per vier weken bij een inkomen tot € 16.456,00. Indien het inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 19,00 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 16.456,00. C. Hoogte eigen bijdrage, gehuwd, (een van) beide partners jonger dan 65 jaar. Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar, dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken bij een gezamenlijk inkomen van € 29.174,00. Indien het gezamenlijke inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 27,20 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijke inkomen en € 29.174,00.
4
D. Hoogte eigen bijdrage, gehuwd, beide partners ouder dan 65 jaar. Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken bij een gezamenlijk inkomen van € 22.957,00. Indien het gezamenlijke inkomen meer bedraagt, wordt het bedrag van € 27,20 verhoogd met 1/13 deel van 15% van het verschil tussen het gezamenlijke inkomen en € 22.957,00. * Bedragen in de artikelen 1.1 en 1.2 worden jaarlijks geïndexeerd.
5
Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden Artikel 2.1. Hoogte bruto persoonsgebonden budget De verlening van een bruto persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding plaats op grond van hele of halve uren. Er wordt een bedrag beschikbaar gesteld per uur of half uur en er wordt per kwartaal een voorschot verstrekt. De verschillende vormen en hoogte van het bruto persoonsgebonden budget: 1. ‘Het bruto persoonsgebonden budget’ bedraagt voor hulp bij huishoudelijke werkzaamheden (I) € 14,77 per uur en bedraagt voor hulp bij organisatie van het huishouden (II) € 18,81 per uur; 2. ‘Het bruto persoonsgebonden budget met serviceverlening’ bedraagt € 15,20 per uur voor hulp bij huishoudelijke werkzaamheden (I) en hulp bij organisatie van het huishouden (II) waarvan de administratieve ondersteuning geboden door een serviceverleningsbureau maximaal 5% van het budget bedraagt; 3. ‘Het bruto persoonsgebonden budget Organisatie’ bedraagt het tarief gelijk aan het laagste zorg in natura tarief zoals vastgelegd in de raamovereenkomsten in het kader van de aanbesteding hulp bij het huishouden 2010-2013 en wordt alleen verstrekt onder overlegging van bewijsstukken van inkoop van hulp bij het huishouden bij een thuiszorgorganisatie; 4. Ten aanzien van cliënten, die vóór 1 januari 2010 gebruik maken van een alfahulp via de zorgaanbieder en ook voor de periode na 1 januari 2010 kiezen voor deze alfahulp, en tevens gebruik maken van de servicefunctie van de zorgaanbieder, wordt als overgangsmaatregel de hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld op € 12,20 per uur.
6
Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen Artikel 3.1. De verhuiskostenvergoeding In plaats van een woningaanpassing kan een verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 10 sub 4 van de Verordening worden toegekend tot een maximaal bedrag ad € 2.000,00 met dien verstande dat het toe te kennen bedrag nooit meer bedraagt dan de hoogte van de kosten van de woningaanpassing.
Artikel 3.2. Het Pgb voor (niet-) bouwkundige of (niet-) woontechnische woonvoorzieningen of uitraaskamer 1. Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (incl. onderhoudskosten) wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde kostenopstelling of offerte (conform programma van eisen) of de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college gehanteerde prijslijsten voor woningaanpassingen. Bij aanpassingen boven € 15.000 bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen. 2. Indien wordt uitgegaan van een offerte, dan is de hoogte van het persoonsgebonden budget maximaal het bedrag dat zou gelden op grond van de standaard prijslijsten woningaanpassingen, voorzover de betreffende woonvoorziening voorkomt op deze standaard prijslijst. 3. Indien de aanvrager niet de eigenaar is van de woning waarin de voorziening dient te worden aangebracht, wordt de vergoeding of het persoonsgebonden budget als bedoeld in lid 1 van dit artikel, conform artikel 7 lid 2 Wet Maatschappelijke Ondersteuning, betaald aan de eigenaar van de woning. 4. Indien de woonvoorziening als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de verordening bestaat uit een woningsanering wordt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding rekening gehouden met eventueel achterstallig onderhoud alsook met de ouderdom van de te vervangen roerende en onroerende zaken.
Artikel 3.3. Kosten onderhoud, keuring en reparatie 1. De kosten van onderhoud en keuring als bedoeld in hoofdstuk 1, resultaat 2 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 komen in aanmerking voor vergoeding indien deze betrekking hebben op: a. stoelliften; b. rolstoel- of staplateauliften; c. woonhuisliften; d. hefplateauliften; e. balansliften; f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; g. electromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren; h. toiletten voorzien van een onderspoel- en föhninrichting.
7
2.
De hoogte van de te verstrekken vergoeding in de kosten van keuring is gelijk aan de kosten zoals vermeld in de geaccepteerde offerte.
3.
De hoogte van de te verstrekken vergoeding in de kosten van onderhoud als bedoeld in in hoofdstuk 1, resultaat 2 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten van de eenvoudige serviceoverkomst. Bij onderhoud van liften geldt een maximum van hierna genoemde bedragen:
Onderhoud liften Stoellift Rolstoel-plateaulift Staplateaulift Woonhuislift Hefplateaulift Balansliften
Frequentie 1 x per jaar 1 x per jaar 1 x per jaar 2 x per jaar 2 x per jaar 1 x per jaar
Kosten excl. Btw norm 2014 € 181,42 € 181,42 € 181,42 € 259,35 € 181,42 € 181,42
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven: - 50% voor installaties geplaatst buiten de woning; - 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen; - 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen. 4.
De hoogte van een te verlenen vergoeding in de kosten van reparatie als bedoeld in hoofdstuk 1, resultaat 2 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 is gelijk aan het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde kostenopstelling.
Artikel 3.4. Kosten tijdelijke huisvesting De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen vergoeding in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub a van de Wet op de huurtoeslag. De periode waarvoor een vergoeding wordt verstrekt bedraagt maximaal zes maanden. Verlenging van deze termijn met drie maanden is mogelijk.
Artikel 3.5. Kosten huurderving De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen vergoeding in de kosten van huurderving is gelijk aan de hoogte van de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub a van de wet op de Huurtoeslag. Betaling vindt plaats aan de eigenaar van de woning. Vergoeding vindt slechts plaats indien het een woning betreft die voor meer dan € 6.850,00 is aangepast. De periode waarvoor een vergoeding wordt verstrekt bedraagt maximaal zes maanden. Onder voorwaarden is verlenging van deze termijn met drie maanden mogelijk.
8
Artikel 3.6. Afschrijvingsschema 1. De hoogte van het terug te betalen bedrag bij een vervreemding van de woning binnen een tijdvak van 10 jaar wordt gebaseerd op een lineair afschrijvingsschema van 10 jaar. 2. De meerwaarde van de woning wordt gesteld op een bedrag gelijk aan de verstrekte vergoeding voor de woonvoorziening. 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de gehandicapte v voor wie de aanpassingen zijn aangebracht of een andere gehandicapte aan wie op grond van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend. 4. Ter uitvoering van het eerste lid is de eigenaar van de woning verplicht om binnen een maand na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.
9
Hoofdstuk 4. Vervoersvoorzieningen; het zich lokaal en regionaal verplaatsen per vervoermiddel Artikel 4.1. Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt, met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.4 en 4.5 van dit besluit, vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de (koop)prijs van de goedkoopst compenserende voorziening. Dit is inclusief kosten van onderhoud, zoals die door het college aan de leverancier betaald zouden worden op basis van het opgestelde programma van eisen en zonder de korting zoals die in het contract is afgesproken.
Artikel 4.2. Kosten reparatie De hoogte van een vast te stellen persoonsgebonden budget voor de kosten van reparatie van een individuele vervoersvoorziening als in bedoeld in hoofdstuk 1, resultaat 7, in de toelichting op de vormen van vervoersvoorzieningen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012, is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte.
Artikel 4.3. Aanschaf en gebruik ander verplaatsingsmiddel Het bedrag dat verstrekt wordt voor aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in hoofdstuk 1, resultaat 7, in de toelichting op de vormen van vervoersvoorzieningen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde kostenopstelling, minus het eventueel van toepassing zijnde deel van de kosten dat als algemeen gebruikelijk geldt.
Artikel 4.4 Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen De vast te stellen tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 1, resultaat 7, in de toelichting op de vormen van vervoersvoorzieningen van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012, is een forfaitaire financiële tegemoetkoming. Voor de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de individuele vervoersbehoefte, tot maximaal het aangegeven normbedrag: a. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto geldt een kilometervergoeding tot maximaal € 1.155,43 (norm 2014) per jaar. b. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een taxikostenvergoeding tot maximaal € 1.155,43 (norm 2014) per jaar. c. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een taxikostenvergoeding tot maximaal € 1.734,29 (norm 2014) per jaar. d. Voor een tegemoetkoming in de kosten van medisch noodzakelijke begeleiding geldt een vergoeding tot maximaal € 577,72 (norm 2014) per jaar. De hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van de matrix, zoals vermeld onder resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Maasgouw 2012.
Artikel 4.5. Overige kosten De financiële tegemoetkoming die verstrekt wordt voor de kosten van aanpassing van een eigen auto is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. De aanvrager is verplicht minimaal twee offertes te overleggen. Artikel 4.6. Bovenregionale vervoersbehoefte 1. Indien zich een uitzonderingssituatie voordoet als omschreven in artikel 15 lid 2 van de Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 wordt, op declaratiebasis, een bedrag verstrekt dat gelijk is aan de werkelijke kosten. Daarbij geldt het vervoer met Valys als een voorliggende voorziening. 2. Het persoonsgebonden budget dat voor de vervoersvoorziening als bedoeld in dit artikel wordt verleend, wordt per kwartaal, na ontvangst van de declaratie, vastgesteld en betaald.
10
Hoofdstuk 5. Verplaatsen in en rond de woning Artikel 5.1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de (koop)prijs van de goedkoopst compenserende voorziening. Dit is inclusief kosten van onderhoud, zoals die door het college aan de leverancier betaald zouden worden op basis van het opgestelde programma van eisen en zonder de korting zoals die in het contract is afgesproken.
Artikel 5.2. Kosten reparatie De hoogte van een vast te stellen persoonsgebonden budget in de kosten van reparatie van een individuele rolstoelvoorziening is gelijk aan het factuurbedrag.
11
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen Artikel 6.1. Evaluatie en indexering Dit besluit wordt jaarlijks geëvalueerd en geïndexeerd. Indien deze evaluatie/indexering daartoe aanleiding geeft, wordt het besluit aangepast.
Artikel 6.2. Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als:“Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012.”
Artikel 6.3. Inwerkingtreding Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 wordt gepubliceerd en geldt vanaf 18 december 2012.
12
Toelichting op het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 Versie 2014
13
Artikelsgewijze toelichting Hoofdstuk 1. Eigen bijdragen en eigen aandeel 1.1. Eigen bijdrage en eigen aandeel hulp bij het huishouden In dit artikel wordt geregeld hoe de eigen bijdrage of het eigen aandeel hulp bij het huishouden in natura tot stand komt. De hoogte van de eigen bijdrage hangt af van de berekende maximale periodebijdrage en van het werkelijke aantal uren zorg dat per vier weken in natura is ontvangen. Het CAK vermenigvuldigt het aantal ontvangen uren zorg met het uurtarief voor zorg zonder verblijf. Het zo verkregen bedrag wordt officieel het ‘aandeel in de zorgkosten’ genoemd. Valt het ‘aandeel in de zorgkosten’ lager uit dan de maximale periodebijdrage, dan wordt enkel dit aandeel in rekening gebracht. Valt het ‘aandeel in de zorgkosten’ hoger uit dan de maximale periodebijdrage, dan dient slechts de maximale periodebijdrage betaald te worden. Maakt men gebruik van een persoonsgebonden budget, dan geldt de maximale eigen bijdrage niet, maar zijn A,B,C, en D van toepassing. Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van het Besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1 geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder ‘in gelijke ‘mate’ wordt begrepen, staat verwoord in het Besluit op pagina 21. Ook het percentage van 15% kan door burgemeester en wethouders naar beneden gewijzigd worden.Onder A,B,C en D worden de bedragen genoemd die van toepassing zijn binnen de gemeente Maasgouw.
1.2. Eigen bijdrage en eigen aandeel bij overige individuele voorzieningen Volgens dit artikel (en volgens artikel 22 van de verordening) wordt bij alle individuele Wmo voorzieningen, voor zover het geen rolstoel betreft, een eigen bijdrage/ eigen aandeel opgelegd. In dit artikel wordt geregeld hoe de eigen bijdrage of het eigen aandeel tot stand komt. De berekende eigen bijdrage hangt af van de gezinssamenstelling en de leeftijd van de aanvrager en van de kostprijs van de voorziening. De totale eigen bijdrage/eigen aandeel die voor de individuele voorzieningen, anders dan hulp bij het huishouden, wordt opgelegd wordt berekend door de maximale periodebijdrage te vermenigvuldigen met 39 (Er wordt immers gedurende 39 perioden van 4 weken eigen bijdrage opgelegd). Indien de totale eigen bijdrage/eigen aandeel hoger uitvalt dan de kostprijs van de voorziening, wordt het periodebedrag vastgesteld op de kostprijs van de voorziening gedeeld door 39 perioden. Bij een persoonsgebonden budget (PGB) is de kostprijs gelijk aan de hoogte van het PGB. Bij de, via een leverancier, in bruikleen verstrekte voorzieningen wordt de kostprijs bepaald door de totale huurprijs per maand te vermenigvuldigen met 36 (36 maanden komt overeen met 39 perioden van 4 weken). Bij voorzieningen die in natura in eigendom worden verstrekt is de kostprijs gelijk aan de aanschafprijs. Voorzieningen die de gemeente heeft aangeschafd en vervolgens in bruikleen verstrekt, hebben als kostprijs de aanschafprijs van de voorziening. Tenslotte is het mogelijk dat een voorziening via een leverancier in bruikleen wordt verstrekt waarbij bepaalde opties door de gemeente gekocht worden. De totale kostprijs is in dat geval de huurprijs per maand vermenigvuldigd met 36 plus de aanschafprijs van de opties. Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van het Besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1 geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder ‘in gelijke ‘mate’ wordt begrepen, staat verwoord in het Besluit op pagina 21. Ook het percentage van 15% kan door burgemeester en wethouders naar beneden gewijzigd worden.Onder A,B,C en D worden de bedragen genoemd die van toepassing zijn binnen de gemeente Maasgouw.
14
Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden 2.1. Hoogte bruto persoonsgebonden budget In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.
15
Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen 3.1. De verhuiskostenvergoeding Om het primaat van de verhuizing te bevorderen is de vergoeding voor verhuiskosten vastgesteld tot een reëel bedrag van € 2.000,-, met dien verstande dat het toe te kennen bedrag nooit meer kan bedragen dan de kosten van de gevraagde woningaanpassing. Doordat de Wmo-verordening het mogelijk maakt om géén vergoeding toe te kennen indien sprake is van een algemeen gebruikelijke en/of niet noodzakelijke verhuizing is de hoogte van de (forfaitaire) vergoeding tevens afhankelijk gemaakt van de daadwerkelijke kosten.
3.2. Het persoonsgebonden budget voor (niet-) bouwkundige of (niet-) woontechnische woonvoorzieningen of uitraaskamer De verstrekking van het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen is op onderdelen anders geregeld dan bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden. Bij de woonvoorzieningen gaat het om respectievelijk de bouwkundige, de niet-bouwkundige voorzieningen (bijv. woningsanering i.v.m. cara, badzitjes, badliften etc.) en de uitraaskamer. Omdat de klant die bewust kiest voor een persoonsgebonden budget veelal ook maximale keuzevrijheid wil, wordt de hoogte vastgesteld op basis van een kostenopstelling door Argonaut en/of een offerte. Een andere mogelijkheid zijn de door het college gehanteerde prijslijsten voor woningaanpassingen, die worden gebruikt bij woonvoorzieningen. Op basis van deze prijslijsten gelden vaste bedragen voor een aantal (kleine) en meestal standaard woningaanpassingen. In lid 2 is bepaald dat, indien wordt uitgegaan van een offerte, de hoogte van het persoonsgebonden budget maximaal gelijk is aan het bedrag dat zou gelden op grond van de standaardprijslijst woningaanpassingen, voorzover de betreffende woonvoorziening voorkomt op deze standaardprijslijst. Dit is alleszins redelijk omdat dit bedrag ook door burgemeester en wethouders aan de leverancier betaald zou worden. In lid 3 wordt invulling gegeven aan het imperatief gestelde in artikel 7 lid 2 Wmo. Op grond hiervan moet een Pgb of een financiële tegemoetkoming verleend worden aan de eigenaar van de woning. Dit artikel hangt nauw samen met artikel 7:255 Burgerlijk Wetboek betreffende de doorberekening van het deel van de kosten van de woningaanpassing waarvoor geen financiële tegemoetkoming is verleend, door de verhuurder in de huur […]. In lid 4 wordt een specifieke bepaling gewijd aan de niet bouwkundige woonvoorziening woonsanering. Allereerst geldt dat het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen niet onder de werking van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning valt. Woningsanering zal in de meeste gevallen betrekking hebben op voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Alleen in die gevallen dat artikelen nog niet zijn afgeschreven en het medisch gezien dringend noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden, kunnen burgemeester en wethouders besluiten een financiële tegemoetkoming te verlenen. Dit wordt in lid 3 geregeld. Indien overigens een artikel is afgeschreven (veelal na circa 8 jaar, zie hiervoor het Handboek Wmo) wordt geen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget meer verleend. Men wordt dan geacht te hebben gereserveerd om het artikel te kunnen vervangen.
3.3. Kosten onderhoud, keuring en reparatie. Dit artikel bepaalt de hoogte van het persoonsgebonden budget en/of de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen. De bedragen zijn gebaseerd op tarieven die door het Nederlands Liftinstituut worden gehanteerd. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast. De vergoeding die wordt betaald kan in de vorm van een financiële tegemoetkoming maar ook in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden . Indien een persoonsgebonden budget is aangevraagd zal allereerst, indien het onderhoud en keuring betreft, de ingediende offerte beoordeeld moeten worden. Vervolgens vindt vaststelling plaats.
16
3.4. Kosten tijdelijke huisvesting Het verstrekken van een Pgb bij deze voorzieningen is in beginsel mogelijk. Gezien de definitie van het begrip persoonsgebonden budget zal het echter voor de hand liggen dat betaling van een bedrag in de vorm van een financiële tegemoetkoming zal plaatsvinden. Dit zal gebeuren op basis van de bij de aanvraag ingediende bewijsstukken. In artikel 3.4 wordt de hoogte van het bedrag bepaald indien de aanvrager zich als gevolg van een woningaanpassing tijdelijk elders moet huisvesten. De maximale vergoeding is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de Huurtoeslag.
3.5. Kosten huurderving In artikel 3.5 wordt de hoogte van het bedrag bepaald indien de woningeigenaar geen huuropbrengsten heeft vanwege het, op verzoek van het college, wachten op een huurder voor wie, gezien de beperkingen, de aangepaste woning adequaat is. Vereist is dat de woning voor meer dan € 6.850,- is aangepast. De hoogte van het door het college te vergoeden bedrag is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte. Er is bewust geen maximale vergoeding opgenomen (zoals bijvoorbeeld het maximumbedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de Huurtoeslag, omdat in dit artikel geen relatie wordt gelegd met het inkomen van een bewoner. Huurtoeslag is n.l. afhankelijk van het inkomen van de bewoner, bij een leegstaande woning is daarvan geen sprake.
3.6. Afschrijvingsschema Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning de waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de aanvrager zonder gegronde reden binnen tien jaar verhuist, dan kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om de gehandicapte hier (gedeeltelijk) voor aan te spreken. Uit oogpunt van doelmatigheid wordt de meerwaarde gelijkgesteld aan de kosten van de aanpassing. Concreet wordt de woningeigenaar bij verkoop verplicht de aanpassingskosten, verminderd met de afschrijving, terug te betalen aan de gemeente. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt.
17
Hoofdstuk 4. Vervoersvoorzieningen; het zich lokaal en regionaal verplaatsen per vervoermiddel. 4.1. Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen In dit artikel wordt de wijze geregeld waarop de hoogte van een vast te stellen persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt bepaald. Hierbij wordt uitgegaan van de prijs die burgemeester en wethouders dienen te betalen voor een nieuwe voorziening in natura bij de leverancier aan wie de opdracht tot verstrekking van vervoersvoorzieningen is gegund. Dit is de prijs zonder de korting zoals die in het contract is afgesproken. De hoogte van het aldus bepaalde persoonsgebonden budget is inclusief de kosten van onderhoud. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan burgemeester en wethouders vindt in ieder geval plaats na aanschaf van de voorziening.
4.2. Kosten reparatie De hoogte van een door burgemeester en wethouders, op individuele gronden, vast te stellen persoonsgebonden budget voor de kosten van reparatie van een individuele vervoersvoorziening is gelijk aan de kosten zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.
4.3. Aanschaf en gebruik ander verplaatsingsmiddel Dit artikel betreft de regeling van het Pgb/de financiële tegemoetkoming dat verleend wordt voor aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel. Denk hierbij bijvoorbeeld aan driewielfietsen of tandems. Krachtens dit artikel worden slechts de meerkosten ten opzichte van algemeen gebruikelijke voorzieningen vergoed. Het Pgb/de financiële tegemoetkoming die verleend wordt is dan ook gelijk aan de door het college geaccepteerde kostenopstelling minus de kosten die algemeen gebruikelijk gelden. De kostenopstelling komt tot stand door uit te gaan van de prijs die het college dient te betalen voor een nieuwe voorziening in natura bij de leverancier aan wie de opdracht tot verstrekking van vervoersvoorzieningen is gegund, dan wel door het opvragen van een offerte (bijvoorbeeld bij een tandem). De criteria om in aanmerking te kunnen komen voor de aanschaf of het gebruik van een ander verplaatsingsmiddel, alsmede de hoogte van de kosten die bij bepaalde voorzieningen als algemeen gebruikelijk gelden zijn terug te vinden in het Verstrekkingenboek.
4.4. Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen Hier is de (forfaitaire) maximale tegemoetkoming vermeld die voor respectievelijk gebruik van een eigen auto, taxi, rolstoeltaxi en medisch noodzakelijke begeleiding geldt. Bij de bepaling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte, een eventueel gedeelde vervoersbehoefte en het bezit van een ander verplaatsingsmiddel. De bedragen worden jaarlijks verhoogd conform de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
4.5. Overige kosten In dit artikel is geregeld dat de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto wordt bepaald op basis van de door burgemeester en wethouders geaccepteerde offerte. De voorwaarden die gelden voor het verkrijgen van een tegemoetkoming zijn uitgewerkt in het verstrekkingenboek.
4.6. Bovenregionale vervoersbehoefte In artikel 15 lid 2 van de Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasgouw 2012 wordt de uitzonderingssituatie weergegeven waarbij de vervoersbehoefte ter opheffing van dreigende vereenzaming uitsluitend bestaat uit bovenregionale contacten. De redactie is een weergave van de jurisprudentie van de CRvB met betrekking tot de reikwijdte van vervoersvoorzieningen. Het vervoersysteem Valys geldt daarbij als een voorliggende voorziening.
18
Deze voorziening komt in het kort op het volgende neer: Voor vervoer met Valys is een pas nodig. Transvision B.V. geeft deze passen en daarmee verkrijgt de gehandicapte een standaard persoonsgebonden kilometerbudget (pkb). De gehandicapte komt in aanmerking voor de Valys-pas indien hij beschikt over: • een bewijs van de gemeente dat hij recht heeft op Wmo-vervoer; • een bewijs van de gemeente dat hij recht heeft op een Wmo-rolstoel of scootmobiel; • een gehandicaptenparkeerkaart van zijn gemeente; of • een OV-begeleiderskaart van de Nederlandse Spoorwegen.
19
Hoofdstuk 5. Verplaatsen in en rond de woning. 5.1. Persoonsgebonden budget voor een rolstoel In lid 1 wordt de wijze geregeld waarop de hoogte van een te verlenen persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt bepaald. Hierbij wordt uitgegaan van de prijs die de gemeente dient te betalen voor een nieuwe voorziening in natura bij de leverancier aan wie de opdracht tot verstrekking van vervoersvoorzieningen is gegund op basis van een aanbesteding. Dit is het bedrag zonder korting zoals die in het contract is afgesproken. De hoogte van het aldus bepaalde Pgb is inclusief de kosten van onderhoud. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan burgemeester en wethouders vindt in ieder geval plaats na aanschaf van de rolstoel.
5.2. Kosten reparatie. De hoogte van een door burgemeester en wethouders vast te stellen persoonsgebonden budget in de kosten van reparatie van een individuele rolstoelvoorziening wordt bepaald op de werkelijke kosten.
20
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen Toelichting niet noodzakelijk.
21