College Onderwerp:
V200900577 Beslissing op bezwaar inzake lasten onder dwangsom Bosscheweg 67 in Drunen.
Collegevoorstel Inleiding: Bij besluiten van 22 juli 2008 zijn aan Mandemakers Holding B.V. (hierna: Mandemakers) en P.A. van Erp en Zn B.V. (hierna: Van Erp) lasten onder dwangsom opgelegd om hun activiteiten aan de Bosscheweg 67 in Drunen (hierna: het perceel) te beëindigen wegens strijd met het bestemmingsplan. Tegen deze besluiten hebben Mandemakers en Van Erp bezwaar gemaakt. De Commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft inmiddels geadviseerd om de bezwaarschriften gedeeltelijk gegrond te verklaren. Dit voorstel gaat er over om de bezwaarschriften, in afwijking van het advies van de commissie, geheel ongegrond te verklaren.
Feitelijke informatie: Het perceel ligt binnen het bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Drunen”. Op de bestemmingsplankaart is het perceel bestemd tot “Bedrijfsdoeleinden” met de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf”. Mandemakers en Van Erp zijn géén wegenbouwbedrijven en daarom is het handhavingstraject ingezet. De kernvraag in deze zaak is hoe het bestemmingsplan moet worden uitgelegd. De commissie oordeelt dat alleen de bebouwing op het perceel volgens de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” moet worden gebruikt. De onbebouwde gronden mogen volgens de commissie worden gebruikt voor de ruimere bestemming “Bedrijfsdoeleinden”. De commissie vindt daarmee de letterlijke tekst (met name artikel 25 van de planvoorschriften) van het bestemmingsplan leidend. Volgens de commissie is dan ook alleen het gebruik van de bebouwing op het perceel door Mandemakers en Van Erp in strijd met het bestemmingsplan. Als echter wordt gekeken naar de systematiek die destijds gebruikt is bij de opstelling van het bestemmingsplan, en de bedoeling die de makers en het bestuur hadden, dan moet de conclusie zijn dat de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” geldt voor het gehele perceel, bebouwd en onbebouwd. Alle activiteiten van Mandemakers en Van Erp op het perceel zijn dan in strijd met het bestemmingsplan. Omdat deze uitleg past binnen het bestemmingsplan als geheel en daarmee ook recht wordt gedaan aan de bedoeling van de makers en het bestuur, moet deze uitleg gevolgd worden. Voor een uitgebreide nadere (juridische) uitwerking van dit standpunt verwijs ik u naar de bijlage bij dit voorstel.
Afweging: Om bovengenoemde reden adviseer ik u om het advies van de commissie op dit punt niet over te nemen. In het verlengde daarvan adviseer ik de bezwaarschriften ongegrond te verklaren en hierdoor het ingezette handhavingstraject ongewijzigd te vervolgen. Tegen uw besluit staat beroep open bij de rechtbank.
Communicatie: Gezien de voorgeschiedenis en aard van de kwestie stel ik voor een persbericht uit te laten gaan.
Advies: Ik stel u voor bijgaand besluit vast te stellen.
1/2
College Onderwerp:
V200900577 Beslissing op bezwaar inzake lasten onder dwangsom Bosscheweg 67 in Drunen.
BESLUIT
Het college van Heusden heeft in de vergadering van 16 juni 2009; na kennis te hebben genomen van de adviezen van de Commissie bezwaarschriften van 10 februari 2009; gelet op het bijgevoegde voorstel, de daarbij behorende bijlage, en de daarin opgenomen motivering; besloten: - het standpunt van de Commissie bezwaarschriften, dat de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” in het bestemmingsplan niet geldt voor het gebruik van de onbebouwde grond, niet over te nemen; - het advies van de Commissie bezwaarschriften verder over te nemen en de bezwaarschriften van Mandemakers Holding B.V. en P.A. van Erp en Zn B.V. tegen de opgelegde lasten onder dwangsom van 22 juli 2008, B200807520 en B200807523, om hun activiteiten aan de Bosscheweg 67 in Drunen te beëindigen, ongegrond te verklaren.
namens het college van Heusden, de secretaris,
mr. J.T.A.J. van der Ven
2/2
College Onderwerp:
V200900577 Beslissing op bezwaar inzake lasten onder dwangsom Bosscheweg 67 in Drunen.
Bijlage bij collegevoorstel Nadere uitwerking standpunt De adviezen van de Commissie bezwaarschriften in deze zaak worden grotendeels onderschreven en overgenomen. Op één essentieel punt echter niet. De commissie is van mening dat de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” niet geldt voor het gebruik van de onbebouwde grond op het perceel. Deze mening deel ik niet. Dit punt wordt hierna uitgewerkt. Omdat de uitleg van het bestemmingsplan een complex juridisch verhaal is, is de uitwerking hiervan in deze bijlage verwerkt en niet opgenomen in het collegevoorstel zelf. De letterlijke tekst: Volgens de commissie geldt de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” niet voor het gebruik van de onbebouwde grond. Zij baseert zich op de letterlijke tekst van artikel 25 van de planvoorschriften (de planvoorschriften zijn te vinden in de bezwarendossiers). De redenering van de commissie is als volgt. Artikel 25 van de planvoorschriften gaat over de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”. In de aanhef van dat artikel staat een algemene beschrijving wat onder bedrijfsdoeleinden moet worden verstaan (bedrijven van overwegend lokale aard op het gebied van nijverheid, dienstverlening en/of handel). De nadere aanduidingen per perceel worden niet in de aanhef genoemd. De nadere aanduidingen per perceel staan in lid A van artikel 25, zijnde de bebouwingsvoorschriften. De nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” voor het perceel staat dus onder de bebouwingsvoorschriften. In artikel 25 lid D staan de bepalingen over het gebruik van de bebouwing op het perceel. Daarin wordt uitdrukkelijk verwezen naar de nadere aanduidingen per bestemmingsvlak in de bebouwingsvoorschriften (25, lid A). Om die reden geldt de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” voor het gebruik van bebouwing op het perceel. In artikel 25, lid B staan de gebruiksvoorschriften voor onbebouwde grond. Daarin wordt niet verwezen naar de nadere aanduidingen per perceel in de bebouwingsvoorschriften (25, lid A). Om die reden geldt de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” volgens de commissie niet voor de onbebouwde grond. Voor de onbebouwde grond geldt slechts de algemene omschrijving uit de aanhef van artikel 25 (bedrijven van overwegend lokale aard op het gebied van nijverheid, dienstverlening en/of handel) zonder nadere beperking. Langs de hiervoor weergegeven redenering komt de Commissie tot de conclusie dat alleen de activiteiten van Mandermakers en Van Erp die op de bebouwde grond van het perceel plaatsvinden, in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het gebruik van de onbebouwde grond is niet in strijd met de bestemming Plansystematiek: De commissie baseert zich dus op de letterlijke tekst van de planvoorschriften, met name artikel 25. In de redenering van de commissie zijn gebruik van grond en bebouwing niet op elkaar afgestemd. Ik ben van mening dat betekenis moet worden toegekend aan het bestemmingsplan als geheel (plansystematiek) en de met het bestemmingsplan nagestreefde doelen. Als het bestemmingsplan aan de hand daarvan wordt uitgelegd, is de uitkomst anders. De nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” moet dan gezien worden als een meer gedetailleerde bestemming voor het perceel.
1/3
College Onderwerp:
V200900577 Beslissing op bezwaar inzake lasten onder dwangsom Bosscheweg 67 in Drunen.
Hierna noem ik puntsgewijs een aantal argumenten die deze benadering ondersteunen. - Uit de plankaart volgt dat aan het gehele bestemmingsvlak voor het perceel de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” is toegekend. De bebouwingsvoorschriften bepalen dat slechts 15% van het perceel mag worden bebouwd. Dit betekent dat 85% onbebouwd moet blijven. Omdat de onbebouwde grond binnen het bestemmingsvlak ligt met de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf”, is het logisch om te veronderstellen dat de onbebouwde grond ook voor een wegenbouwbedrijf moet worden gebruikt. In de toelichting op artikel 25 is voor wat betreft het perceel opgenomen: “Wegenbouwbedrijf(WB) Het betreft een bedrijf aan de Bosscheweg inv. 564, een bedrijf van bovenlokale betekenis. Het bebouwingspercentage is relatief laag gehouden, aangezien veel van het terrein benodigd is voor opslagdoeleinden.”
Hieruit volgt dat het doel van het bestemmingsplan is om het gebruik van de onbebouwde grond te beperken tot gebruik voor het gevestigde wegenbouwbedrijf. - Verder wordt de redenering van de commissie (dat de nadere aanduidingen niet gelden voor het gebruik van onbebouwde grond) niet consequent toegepast in het bestemmingsplan. De nadere aanduiding voor bijvoorbeeld een ander perceel, nummer 135a, staat net als de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf”, in de bebouwingsvoorschriften van artikel 25 (lid A). De nadere aanduiding voor perceel 135a is “Opslag bouwmaterialen”. In de eerste versie van het bestemmingsplan (de versie vóór de 1ste partiële herziening), bepaalden de bebouwingsvoorschriften dat op perceel 135a helemaal niet mocht worden gebouwd. Volgens de redenering van de commissie zou de nadere aanduiding “Opslag bouwmaterialen” niet gelden voor het gebruik van de onbebouwde grond. Daarvoor geldt de algemene omschrijving in de aanhef van artikel 25 (bedrijven van overwegend lokale aard op het gebied van nijverheid, dienstverlening en/of handel). De nadere aanduiding “Opslag bouwmaterialen” zou dan hier echter geen enkel doel dienen. Er had simpelweg kunnen worden volstaan met een voorschrift dat op perceel 135a niet gebouwd mag worden. De redenering van de commissie leidt voor perceel 135a dus tot een onbedoelde uitkomst. De nadere aanduiding “Opslag bouwmaterialen” heeft immers alleen zin als die ook voor de onbebouwde grond geldt. Hieruit volgt dat de nadere aanduiding heeft te gelden voor het hele perceel. - Een andere voorbeeld dat de redenering van de commissie tot uitkomsten leidt, waarvan niet kan worden aangenomen dat ze zo bedoeld zijn, heeft betrekking op de bedrijfswoning. Stel dat op het perceel met nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” enkel één bouwwerk staat, een bedrijfswoning. Volgens de redenering van de commissie mag op de onbebouwde grond een aannemersbedrijf worden gevestigd. De aannemer mag de bedrijfswoning dan niet gebruiken, omdat de bedrijfswoning voor een wegenbouwbedrijf moet worden gebruikt, een niet gewenste en te verklaren uitleg. Als de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” voor het hele perceel geldt, is de uitkomst wel logisch en volledig te verklaren. Dan is alleen een wegenbouwbedrijf toegestaan en mag de bedrijfswoning alleen ten behoeve van het wegenbouwbedrijf worden gebruikt. - In artikel 43, lid A onder III van de planvoorschriften is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”, voor wat betreft de in artikel 25 genoemde en toegelaten bedrijven te wijzigen voor een andere bedrijfsvorm. Daarbij wordt 2/3
College Onderwerp:
V200900577 Beslissing op bezwaar inzake lasten onder dwangsom Bosscheweg 67 in Drunen.
als voorwaarde gesteld dat de nieuwe bedrijfsvorm qua hinder en verschijningsvorm, hooguit gelijk te stellen is met het op dat moment voor dat bestemmingsvlak genoemde bedrijf. Dit betekent dat per bestemmingsvlak slechts sprake kan zijn van één bedrijfsvorm, bijvoorbeeld wegenbouwbedrijf, en dat gebruik van bebouwing en grond maar voor die ene bedrijfsvorm geschiedt. Als de redenering van de commissie wordt gevolgd, dan had kunnen worden volstaan met een voorschrift dat de wijzigingsbevoegdheid alleen ziet op de bebouwing. Ook hieruit volgt dus dat de nadere aanduiding voor het hele perceel moet gelden. - De redenering van de commissie sluit ook niet aan op de systematiek zoals die elders in het bestemmingsplan wordt toegepast. Artikel 5 van het bestemmingsplan, Agrarisch gebied, kent een systematiek waarbij gebruik en bebouwing op elkaar zijn afgestemd. In artikel 5, lid B staan nadere aanduidingen voor agrarische percelen. Zowel in de bebouwingsvoorschriften als de gebruiksvoorschriften wordt naar de nadere aanduidingen voor de agrarische percelen verwezen. Hiermee is verzekerd dat het gebruik van bebouwde en onbebouwde grond is gebonden aan de nadere aanduidingen. Ook deze bepaling maakt duidelijk dat het bestemmingsplan wel degelijk uitdrukkelijk beoogt om gebruik van bebouwing en gebruik van gronden op elkaar af te stemmen. Conclusie: De uitleg van het bestemmingsplan op basis van de plansystematiek doet recht aan de doelen die met het bestemmingsplan worden nagestreefd. Bovendien leidt deze uitleg van de planvoorschriften tot de meest logische gevolgen. Om deze redenen moet het bestemmingsplan op basis van de plansystematiek worden uitgelegd. Volgens deze uitleg geldt de nadere aanduiding “Wegenbouwbedrijf” voor het gehele perceel, bebouwd en onbebouwd.
3/3