Bert Anciaux:
‘Mijn geloof in de politiek wordt belaagd, maar houdt stand’ Op 10 september organiseerde TM in samenwerking met Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond de 3 Theatermakerlezing. e
Twee
jaar
geleden
werd
de
eerste
voordracht, over de plaats van het theater in de wereld, gehouden door Gerard Mortier.
Vorig
jaar
kwam
Frank
Baumbauer, intendant van de Münchner Kammerspiele, naar Amsterdam om de voor- en nadelen van het stadstheater toe te lichten. Dit jaar werd de lezing gehouden door Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel.
Van toen en straks 3e Theatermakerlezing door Bert Anciaux foto’s
Jochem Jurgens
Ongeveer op de dag af bracht ik acht jaar geleden in het Kunstencentrum Vooruit in Gent mijn eerste State of the Union over cultuur. Ik was kersvers minister, boordevol principes en plannen. Bijna een decennium later, in het laatste jaar van een tweede zittingsperiode, denk ik daaraan terug. Ik wikte en woog mijn principes, toetste de verwezenlijking van mijn plannen en stelde vast dat de drive – met dat mooie Vlaamse woord: de goesting – nog broeit en broedt. Even voelde ik de drang om eerder testamentair in het eigen hart te kijken, nog even voor het slapen gaan. Die aandrang verdween vlug, want als minister van cultuur wacht me nog één jaar snoeihard werken, tot verbazing van sommigen nog twintig procent van de zittingsperiode, waarin we beslissingen zullen nemen die het cultuurlandschap en in het bijzonder de kunstensector nog tot 2013 zullen bepalen.
Toch is mijn positie zo anders dan toen in Gent, september 2000. De voorbije jaren kregen we de kans die veelheid aan ideeën concreet te maken en om te zetten in tastbare beleidsvoering. Daarbij koester ik een mengeling van bescheidenheid, maar zeker ook trots en relatieve tevredenheid. Als politicus ben ik me, elke dag opnieuw, bewust van de relativiteit van het overheidsbeleid. Ik besef dat we ondanks onze middelen en wettelijke systemen maar één speler zijn in het schouwspel van en voor onze burgers. En dan vaak nog in een bijrol. Natuurlijk scheppen we voorwaarden voor welvaart en creëren we condities voor welzijn, maar als onderdeel in een maatschappelijke intrige waar andere spelers, zoals de economie of de media, ook prominent van invloed zijn. Tegelijkertijd voel ik, nog steeds nadrukkelijk en gelukkig vrij van cynisme (meestal toch… het is een gevaarlijke vijand), hoe wij als Vlaamse overheid wel degelijk een verschil kunnen maken. Mijn geloof in de politiek wordt be-
laagd, maar houdt stand. Con brio. Elke dag opnieuw kijk ik naar die prachtige gravure van de Vlaming Thierry de Cordier aan de muur van mijn werkplek. Een eenzame man, gevaarlijk en wankel tegen een woeste rotswand gedrukt, kijkt uit over een desolaat landschap en roept vol overtuiging, helemaal niet gestoord door zijn heikele situatie: ‘J’ai décidé de changer le monde’. De wil en de zin om de wereld beter te maken vormen nog steeds de stevige bodem van mijn bestaan. Gebaseerd op dit adagium bied ik u een korte reconstructie van de voorbije jaren; geen volledigheid, maar in een vogelvlucht; niet als ultieme evaluatie (daaraan zijn we nog niet toe), wel als referentiekader voor een blik vooruit, een verkenning van wat ik op dit moment als uitdagingen en kansen voor de nabije toekomst ontwar. Medio 1999 kon ik als Vlaams Cultuurminister terugblikken op bijna drie decennia expliciet
Tm - oktober 2008
Vlaams cultuurbeleid. De realisatie van de Vlaamse deelstaat startte immers met de bevoegdheid cultuur. De jaren zeventig, in de slipstream van de golden sixties , dreef nog op optimisme, met een relatieve overvloed aan middelen. Het cultuurbeleid kreeg in hoog tempo vorm: decreten en subsidiesystemen alom, met cultuurspreiding en democratisering als heersende waarden. De gevolgen waren duidelijk: veel nieuwe infrastructuur en een eerste professionaliseringsgolf. Het cultuurpact beoogde de gelijkberechtiging en verstandhouding tussen de toen nog overheersende machtsblokken. De jaren tachtig worstelden tegen een vooral economische depressie. De verzorgingsstaat stond onder druk, cultuur koesterde zich vooral in beleidsschaarste. Maar hier vindt men de eerste sporen van een kunstenaarsbeleid. De verzuiling komt onder druk en een ontiegelijke reeks ‘nepstatuten’ leidt naar onverwachte tewerkstelling, ook in de cultuursector. Met de campagne Vlaanderen Leeft krijgt het cultuurbegrip plots een verruimde invulling. De jaren negentig vormen een echt bestuurlijke periode. De ondertussen volwassen Vlaamse overheid wil op een gedegen wijze regelen en ordenen. De lokale besturen maken hun entree en zo ontstaan afspraken over gedeelde verantwoordelijkheid. Diverse subsectoren in het cultuur- en zeker
Bert Anciaux / Theatermakerlezing
Daarbij verheug ik me over de brede invulling die Vlaanderen steeds gaf aan het begrip cultuur. Ook al zijn we daarmee enigszins een Europees buitenbeentje, in Vlaanderen bestrijkt cultuur een heerlijk wijd maar vooral ook zinvol spectrum: de kunsten, het erfgoed, maar evenzo het sociaalcultureel werk met het vormingswerk en de amateurkunsten. We koesteren zowel de professionals als de honderdduizenden vrijwilligers. We regelen op Vlaams niveau, maar hebben stevig gestructureerde relaties met onze gemeenten en provincies. Deze brede definitie betekent veel meer dan een semantisch spel. Ik beklemtoon de link tussen het bloeiende verenigingsleven en het succes van onze professionele kunsten. Ik bewaak onze betrokkenheid bij het lokale cultuurbeleid. Daarbij staan de sturing en ondersteuning van bibliotheken en cultuurcentra centraal. Daar leeft ook de affectie voor en de ondersteuning en erkenning van de plaatselijke verenigingen. Tevens geldt het organische verband tussen vormingswerk en maatschappelijke emancipatie en cultuurcompetentie, met efficiënte en effectieve volkshogescholen, een professionele bovenbouw van onze sociaal-culturele organisaties en het optimaliseren van de competenties van lokale spelers. Deze brede cultuurdefinitie draagt niet bij tot
‘Cultuur vormt een wezenlijk onderdeel van elke menselijke gemeenschap, is veeleer het gist in de deeg, zorgt voor de vorm, de smaak, de luchtigheid maar ook de substantiële veerkracht’ in het kunstenlandschap krijgen een eigen decretale ruimte. Via het systeem van beoordelingscommissies krijgen de actoren in het veld medeverantwoordelijkheid bij het creëren van een normatief referentiekader: wat is goed, wat is mooi en vooral wat verdient overheidssteun? Zo beland ik aan het begin van mijn eerste zittingsperiode, met een ondertussen sterk, mondig en alert cultuurveld. We deelden grote verwachtingen, want er bleken nog zoveel behoeften, noden en uitdagingen. Mijn persoonlijke politieke en maatschappelijke project vormt uiteraard de basis voor de invulling van mijn mandaat. Daarbij stonden en staan enkele belangrijke uitgangspunten absoluut centraal. Zij geven mij een waardevolle en stabiele bodem, ik som ze graag op. Cultuurbeleid is, met inbegrip van de aandacht voor de kunsten, een wezenlijke opdracht van elke overheid. Dit betekent afstand nemen van de soms gemakkelijke beeldspraak dat cultuur zich toont als de kers op de taart. Nee, zo is dat niet. Cultuur vormt een wezenlijk onderdeel van elke menselijke gemeenschap, is veeleer het gist in de deeg, zorgt voor de vorm, de smaak, de luchtigheid maar ook de substantiële veerkracht. De overheid wil de gemeenschap sturen en boetseren, en dit kan niet zonder een weloverwogen en stevig gefundeerd cultuurbeleid. Dit uitgangspunt heeft ons overtuigd om de overheidsmiddelen voor cultuur met soortgelijke serieux aan te pakken. De Vlaamse begroting voor cultuur zal in 2009 verdubbeld zijn.
gemakkelijke communicatie. Te vaak wordt ons cultuurbeleid herleid tot een pars pro toto. Niet zelden raken journalisten hierin de weg kwijt of beperken ze zich tot de professionele kunsten, zoals ook de topsport de aandacht voor sport-voor-allen overwoekert. Tegelijkertijd behoudt deze brede definitie alle kansen voor een eigenheid van de vele subsectoren. Het is mijn stellige overtuiging dat een cultuuroverheid niet kan zonder een krachtig middenveld. Daarom investeerden we sterk in particuliere structuren. In versneld tempo zijn de nog verzuilde restanten omgesmeed tot een armada van steunpunten en belangenverdedigers. Ik geef daarbij toe dat deze operatie aanvankelijk leidde toch een weinig overzichtelijk geheel. Met veel voldoening evalueer ik de recente fusies, waarbij sectoren zichzelf herstructureerden, met mijn bewondering voor de rustige en slimme wijze waarop deze bovenbouw zichzelf transformeerde tot een overzichtelijk en slagkrachtig partnership. Naast deze belangrijk uitgangspunten is mijn visie op cultuurbeleid gebaseerd op twee cruciale doelstellingen. Ze vormen een Siamese tweeling, een onverbrekelijk koppel waarvan de partners elkaar nodig hebben en versterken: een breed en divers aanbod, gekoppeld aan een even ruim en uiteenlopend publiek. Hierop spoort het cultuurbeleid, ze zijn de toetsstenen en vormen de essentie van wat we willen verwezenlijken. Daarbij speelt het begrip participatie een sleutelrol: actieve burgers die zich alleen, maar nog veel liever
als groep, profileren als deelnemers en deelhebbers, als smakers en makers van cultuur in zijn brede betekenis. De voorbije alinea’s schetsten met grove streken de krachtlijnen en doelstellingen van mijn cultuurbeleid. Ik had deze kunnen larderen met vele voorbeelden: nieuwe decreten, geactualiseerde instrumenten, beduidend meer middelen. De emancipatie van het erfgoed, het actieplan interculturaliseren, de evolutie van een stevige sectorale bovenbouw, het schottenloze kunstendecreet, de ontdekking van de circuskunsten, de actualisering van het sociaal-cultureel en vormingswerk, de impact van het decreet lokaal cultuurbeleid en last but not least de geboorte van het participatiedecreet, flankerend, stimulerend en toch ook een beetje de sluitsteen van een mooie beleidsboog. Kortom, deze reconstructie stemt me hoopvol en verleidt me tot tevredenheid en trots. Maar zelfvoldaanheid staat natuurlijk haaks op politiek en cultuur, en dus wekken we argwaan en kritische reflecties op. Nu komen dus de wezenlijke boodschappen van deze uitzetting, want na een toch hoopvolle reconstructie voel ik meteen de kriebels van onvoldaanheid, kloppende uitdagingen en prikkels tot handelen. Er zijn belangrijke, wezenlijke stappen vooruit gezet, de beleidspositie van cultuur was nooit tevoren zo sterk wat betreft middelen en instrumenten. De betrokkenheid van veld en overheden blijft hoog. Maar toch, in alle eerlijkheid zie ik nog heel fundamentele tekorten. Ik som ze even op, in willekeurige volgorde, en zal ze verder systematisch behandelen. Waar zijn de mensen gebleven? Moeten we niet veel meer van cultuur ‘voor’ naar cultuur ‘van’ mensen evolueren? Waar zijn de kunstenaars gebleven? We creëerden zoveel sterke structuren, maar de geest van de gist komt van de kunstenaars. Zijn ze wat overwoekerd door dit structureel geweld? Het publieksbereik van onze Vlaamse instellingen: hier broedt mijn ongeduld en hoop Nog meer koppigheid in de strijd tegen onrechtvaardige en onrechtmatige participatiedrempels Creativiteit in beleidsinstrumenten. Met behoud van mijn volle respect voor subsidiëring kijk ik reikhalzend uit naar verdere ontwikkelingen Oog voor balorigheid en toptalent. Leidt onze scherp gehanteerde weegschaal van criteria niet tot het fnuiken van cultuurrebellie? Hoe scherp zijn onze internationale speerpunten, hoe diep dringen zij door in de internationale weefsels? En waar zit onze bovenstebeste buurman, Nederland? Deze nog onbewerkte aspiraties voor de nabije toekomst wil ik graag duiden en belichten. Waar zijn de mensen gebleven? In mijn terugblik zie ik een lange stoet decreten, regels en structuren. Terecht, want besturen is regelen. Maar misschien heeft dit wettelijke geweld de rol en betekenis van de mensen hierin wat
43
‘Er zijn belangrijke, wezenlijke stappen vooruit gezet, de beleidspositie van cultuur was nooit tevoren zo sterk wat betreft middelen en instrumenten’ verduisterd. Dit effect is het tegendeel van wat ik beoogde, want in mijn ideaal van cultuurparticipatie staan geëngageerde mensen centraal. Daarom willen we meer dan ooit het aspect ‘deelhebben’, de actieve en creatieve betrokkenheid van mensen, beklemtonen. Dit wordt concreet gemaakt door o.a.: het vrijwilligerswerk nog meer te stimuleren en te belonen, ook in sterk geprofessionaliseerde sectoren; meer accenten te leggen op de cultuureducatie, waarvoor ik graag het nieuwe begrip ‘toeleiding’ introduceer. Toeleiding naar de actieve kunstenbeoefening en de amateurkunsten en meer toonplekken voor iedereen die zich artistiek wil uiten door creatie, het bieden van repetitiemogelijkheden; blijven hameren op de vele bedreigingen, vooral van bureaucratische aard, die het verenigingsleven belagen. Daarbij blijft het belangrijk dat de Vlaamse regering de federale instanties onder druk zet voor veel meer adequate regelgeving en voorafgaand overleg; investeren in de actieve creativiteit van jonge mensen, ook al kiezen die voor ‘eigen’-aardige, soms nog niet begrepen stijlen en verpakkingen; Het brede publiek meer en op liefst prikkelende, originele wijze betrekken bij wat goede en waardevolle kunst is en de keuze waarop hun overheid hiermee kan omgaan. Een grote diversiteit aan deskundigheden en invalshoeken kan alleen maar het noodzakelijke draagvlak voor kunst en cultuur vergroten. Waar zijn de kunstenaars gebleven? De budgetstijgingen die we de afgelopen jaren voor het kunstenbeleid realiseerden, waren absoluut nuttig en noodzakelijk. En toch werd ik nooit méér geconfronteerd met de precaire sociale situatie van de individuele kunstenaar. Dit lijkt contradictoir en paradoxaal in het licht van de budgetevolutie, maar de harde cijfers geven mij helaas gelijk. Hoewel de overheidsmiddelen verdubbelden, blijkt het loon van de kunstenaar nauwelijks te zijn toegenomen. Bovendien is vastgesteld dat het aantal tewerkgestelde acteurs en kunstenaars nauwelijks groeide. Er gaat geen week voorbij zonder dat een oudere acteur in nood mij aanspreekt; er gaat geen maand voorbij zonder dat een toch bekende kunstenaar mij vertelt hoe hij of zij amper overleeft. Zelfs met een kunstenaarsstatuut en bijna tweehonderd professioneel gerunde kunstenorganisaties, staat de kunstenaar er blijkbaar slechter voor dan tien jaar terug. Natuurlijk zijn er uitzonderingen en sommigen scheren hoge toppen van roem en welvaart. Dat zijn de uitzonderingen, daarom ben ik ervan overtuigd dat er méér rechtstreekse ondersteuning moet komen voor die actoren waarmee het uiteindelijk allemaal begint. We zullen organisaties daarop afrekenen en daarnaast ook specifieke maatregelen nemen die de sociale situatie van vooral oudere kunstenaars moeten verbeteren.
De grote culturele spelers dragen daarbij meer dan ooit een verantwoordelijkheid. Dus helemaal geen keuze voor vervlakking van het kunstenaanbod, want nooit voordien was er zoveel verscheidenheid. Nooit tevoren kregen zoveel kunstenaars kansen. Daarbij willen we niet langer dat het gros van het budget voor kunsten wordt besteed aan zakelijke omkadering, topzware overhead. Het is ongepast dat er in verhouding zoveel middelen gaan naar de entourage van een kunstenaar en zo weinig landt bij de kunstenaar zelf. De grote kunstinstellingen moeten de consequenties van deze redenering in ogenschouw nemen. Zij zijn de broedplaatsen voor de jonge kunstenaars, als een incubatiezone. De instellingen zijn er voor de kunstenaar en niet andersom. Deze keuze staat niet in tegenstelling tot de nood aan vrijheid, ruimte en mogelijkheden. Integendeel. De laatste jaren stonden in het teken van een doorgedreven professionalisering van onze kunsthuizen en organisaties. Tegelijkertijd bewijzen alle voor handen zijnde analyses dat het aandeel van de artistieke loonmassa binnen de algemene uitgaven nauwelijks is toegenomen. Ik erken dat er grote verschillen zijn tussen de diverse sectoren, maar voor wat de traditionele podiumartiesten betreft ben ik formeel: we kunnen en mogen nauwelijks van een vooruitgang spreken. Vandaar onze expliciete vraag aan de kunstenorganisaties om in hun nieuwe subsidiedossier voor de jaren 2010-2012 gedetailleerd te beschrijven welke inspanningen men zal leveren om de kunstenaars te faciliteren, qua loon en begeleiding. Deze prioriteit koppelde ik graag aan een ander accent: het publieksbereik, de toeleiding. Ook hier zie ik een noodzakelijke koppeling: de kunstenaar en zijn publiek. Daarnaast werkten we dit jaar vier maatregelen uit die op termijn de sociaaleconomische situatie van de kunstenaar moeten verbeteren: de invoering van een eregeld, een aanvullend pensioen voor kunstenaars via een beurs, een verbetering van het pensioenstelsel van de kunstenaars in loonverband en de start van een eenvoudig systeem waarbij minikredieten ter beschikking worden gesteld. Deze maatregelen worden nog deze herfst geconcretiseerd. Naar een nog breder publieksbereik van onze Vlaamse instellingen Laat me overduidelijk zijn: de vrijheid van onze gesubsidieerde cultuuractoren is onaantastbaar, ook al betekenen subsidies eigenlijk het aangaan van een contract tussen twee partners: de overheid en de gesubsidieerde. Ik besef de grote gevoeligheid van deze verhouding en de nood aan een strenge bewaking. Daarbij vraag ik uitdrukkelijk aandacht voor de bijzondere rol en status van huizen die zowel in de feiten als in de geest behoren tot de Vlaamse Gemeenschap. Het gaat hier over onze grote Vlaamse cultuurinstellingen (ook als dusdanig gedefinieerd) en bij uitbreiding ook over onze drie stadstheaters. Voor mij betekent het predicaat ‘Vlaamse instelling’ veel meer dan
een eretitel, zoals ook in onze beleidsnota (2008) ‘Open Grandeur’ staat. De mensen, zoveel mogelijk mensen, horen zich te herkennen in hun instellingen. Dat betekent vooral dat het programma, de communicatie, de stijl, kortom de affectie van deze instellingen, waaronder de stadstheaters, zich nog veel meer moeten richten naar groepen die nu veel te weinig deze, toch ook hun instellingen bezoeken. Deze verwachting is vanzelfsprekend en ik erken de inspanningen die sommigen onder hen nu al leveren. Maar het mag zeker iets meer zijn. Dus ook van de stadstheaters verwacht ik deze invulling. Laat ons hun daarvoor een zekerheid geven, als grote Vlaamse Cultuurinstellingen. Maar tegelijkertijd moeten ze huizen worden van het volk, heel het volk. Meer koppigheid in de strijd tegen onrechtvaardige en onrechtmatige participatiedrempels Zelden ervoer ik een zodanige tegenstand als bij de geboorte van het Participatiedecreet, uiteindelijk aangenomen zonder één tegenstem, begin dit jaar. Verbazingwekkend toch, want dit decreet creëert vooral nieuwe kansen, biedt aan heel wat bestaande partners ofwel rechtszekerheid ofwel nieuwe middelen. Dit decreet flankeert ook de bestaande regelgeving, pleegt geen roofbouw maar verrijkt juist de bestaande inspanningen. Deze tegenstand fascineerde me. Ach, ik weet het ondertussen: vele opposanten worden niet gestoord door dossierkennis; ze maken wind, maar er staan geen molens. Maar het cynisme van deze tegenspelers ontwikkelde zich wel ten koste van juist die mensen die het in onze samenleving het moeilijkst hebben. Het Participatiedecreet biedt immers structurele antwoorden op even structurele maatschappelijke ongelijkheden. En je hoeft heus geen straffe wetenschapper te zijn om de significante relatie tussen bijvoorbeeld sociaal-economische of etnischculturele kenmerken en sociaal-culturele uitsluiting te onderkennen. Het Participatiedecreet ontwikkelt specifieke mechanismen die specifieke participatiedrempels aanpakken, en dit in een continue en voordurende dynamiek. Het is veel te vroeg om de effecten hiervan te beoordelen, temeer omdat deze systematiek pas start in 2009. Maar toch voel ik me hier bijzonder aangesproken en ook verantwoordelijk: ik wil absoluut, meer dan ooit, dat deze bijzondere inspanningen krachtig en creatief gestalte krijgen en blijven krijgen. Altijd weer opnieuw, maar niet routinematig. En laat het publieke debat hierover maar aanzwellen, ik kies hier niet voor de weg van de minste weerstand. Op de tweede actiedag ‘interculturaliteit’, eerder dit jaar, voelde ik echter de positieve en constructieve energie van mijn sectoren. Oef, met opluchting en meteen ook een hart onder de riem van mijn vertrouwen in ‘ons’ beleidsveld. Meer creativiteit in de beleidsinstrumenten Met deze titel begeef ik me naar de meer bestuurlijke, maar niet minder belangrijke aspecten van het Vlaams cultuurbeleid. Tijdens mijn eerste
Tm - oktober 2008
bestuursperiode timmerden we vooral aan een meer omvangrijke en sluitende subsidieruimte. Deze aanpak kreeg, zoals al eerder vermeld, ook recent sterke aandacht. Maar bij de aanvang van de
Bert Anciaux / Theatermakerlezing
ook rationeel hoe moeilijk en moeizaam kunstenaars zich in een korset van ambtelijke en bestuurlijke logica laten disciplineren. Het besef van deze schijnbare en wellicht ook tastbare tegenstellingen
‘Geconfronteerd met mijn eigen gecreëerde stoet aan decreten en regels voel ik vaak een opstandige reflex, een blijkbaar diep gewortelde aversie tegen strakke regels’ tweede bestuursperiode beloofden we een nieuwe, wat ongekende uitbreiding van de ondersteuningsmogelijkheden: een structurele link met de profitsector, een kanaal naar nieuwe financiering via middelen die markteconomisch worden aangeboord. We onderkenden heel bewust de mogelijke gevaren die hierin schuil gaan, maar deze mogen ons zeker niet door vooroordelen of koudwatervrees beperken of bevriezen. Met de Participatiemaatschappij Vlaanderen ontwikkelden we daarom het Vlaamse CultuurInvest. Een stevige kapitaalsbasis en een gepunte sturing creëerden een instrumentarium van begeleiding en beoordeling. En kijk: het werkt, weliswaar nog niet op kruissnelheid, maar toch performant en relevant. Dit verheugt me bijzonder, want hiermee hebben we bewezen dat een dergelijke brug naar de markteconomie absoluut geen roofbouw pleegt op de subsidiemogelijkheden, die we de voorbije jaren verder en stevig lieten aangroeien. Tegelijkertijd stijgen het vertrouwen en de competenties bij de cultuurspelers die over een reëel marktpotentieel beschikken. Met CultuurInvest slagen we erin nieuwe middelen voor nieuwe spelers te generen. Cultuurbeleid groeit daardoor, dijt uit en wint aan kracht en impact, zonder verlies van een eigen, aparte identiteit. Prachtig. Maar ook hier geen lauweren, want er wacht nog veel werk. Ik vat even samen: we zitten nog niet op de verhoopte snelheid en omvang, de competenties van onze veldspelers vragen nog zorg en vorming en het instrumentarium is nog niet gestabiliseerd. Wellicht zijn er naast CultuurInvest ook nog andere mogelijkheden, ik denk hierbij aan minikredieten, mogelijkheden om tax shelters in nieuwe markten en met nieuwe spelregels te ontwikkelen. Het grensgebied tussen het Kunstendecreet, dus de gesubsidieerde ruimte, en CultuurInvest biedt nog mogelijkheden voor overgangsvormen. Het samenspel vraagt om verbetering. Dit vraagt vooral originele denkers en dito doeners.
hebben mijn beslissingen steeds bepaald. Bewust heb ik balorigheid gekoesterd, ondefinieerbaar toptalent extra kansen gegeven en uitzonderlijke uitdagers zuurstof geboden. Maar deze spanning blijft zo gevoelig en bekommert me ten zeerste. In alle eerlijkheid: ik vind hiervoor niet meteen een pasklaar antwoord en hoop dat mijn opvolgers deze contramine herkennen en de politieke moed opbrengen in dergelijke gevallen ook als bestuurder buiten de lijntjes te kleuren. Ik verzeker hun: het wordt zelden in dank afgenomen, maar blijft broodnodig.
Oog voor balorigheid en toptalent Leidt onze scherp gehanteerde weegschaal van criteria niet tot het fnuiken van cultuurrebellie en dwarsheid? Geconfronteerd met mijn eigen gecreëerde stoet aan decreten en regels voel ik vaak een opstandige reflex, een blijkbaar diep gewortelde aversie tegen strakke regels. Ik aanvaard deze paradox, want als bestuurder neem ik de beheersbaarheid, voorspelbaarheid en billijke verwachtingen naar vergelijkbaarheid in acht. Maar tegelijk voel ik hoe bij uitstek het culturele veld zo vaak haaks staat op deze regeldrift. Ik begrijp intuïtief maar
fel, want zelfs na bijna een decennium gewroet en experiment voel ik dat we de juiste formules nog niet beheersen. In Zuid-Afrika, waar we onze inspanningen bundelden naar vier lokale gemeenschapscentra, boeken we wellicht successen. Maar het is te vroeg om van een rijke oogst te durven spreken. Zeker hier voel ik ten volle dat het werk niet af is, niet bij ons, niet daar. In deze context projecteer ik ook Daarkom, het Vlaams-Marokkaans culturenhuis in Brussel. Dit fascinerende project vertoeft momenteel in volle pioniersfase. Het vraagt veel zorg en toewijding, maar biedt zulke hoopvolle
Hoe scherp zijn onze internationale speerpunten? Vaak overvalt me de vraag hoe diep onze inspanningen voor een internationaal cultuurbeleid doordringen in de internationale weefsels? U weet dat wij onze gesubsidieerde instellingen honoreren voor hun autonoom gekozen keuzes, waaronder een mogelijke optie voor internationale profilering. Zonder opgepompt chauvinisme durf ik me hieromtrent erg tevreden te uiten. Vlaamse cultuurgezelschappen en kunstenaars veroveren blijkbaar met opvallend succes en dito gemak de internationale podia en media. Daarbij leggen we, aanvullend en gepunt, een aantal accenten. U kent misschien mijn ideaal: de samenwerkingsontwikkeling, een begrip dat stoelt op wederzijds respect en engagement. Ik koos bewust voor onder andere Zuid-Afrika, Marokko, met voorzichtige pogingen in Kongo, China en Turkije. Daarnaast faciliteren wij internationale toonplekken, als megafoons voor de Vlaamse kwaliteit. Maar ook bij deze aanpak besluipt me enige twij-
perspectieven. Ook voor dit project vraag ik tijd, ruimte en vooral een positieve betrokkenheid van zoveel mogelijke bondgenoten. Ik maak graag van deze gelegenheid gebruik om, als uitsmijter, mijn meest nabije buur te groeten: Nederland, de bovenste beste en zo krachtig met ons verbonden. Ik voel een affectie zoals voor een naast familielid, met vaak de ontdekking van een onthutsende gelijkheid en wederzijdse herkenning, maar tegelijkertijd soms zo meedogenloos in ons wederzijds oordeel. Wellicht een kenmerkende hardheid voor diegenen die we zo graag zien. We doen veel samen en daarbij – geniet u even van dit mooie Vlaamse werkwoord – jeunen we ons meestal. Maar toch blijven we zo apart en groeien we in een steeds kleinere wereld niet meteen sterker naar elkaar. Ik heb ondertussen geleerd deze genegenheid te ontdoen van complexen en projecties. Als Vlamingen bevrijdden we ons van de eeltlaag, gekweekt in onze decennialang getrooste rol van underdog, in ons eigen land maar zeker ook versus Nederland. De Vlaamse Gemeenschap staat nu met groot zelfvertrouwen op het internationale schaakspel. We wroetten ons naar grote welvaart en een Bourgondische inborst laat ons toe daarvan volop te genieten. Cultuur, toch ooit de eerste echte Vlaamse bevoegdheid, vormde hiervoor het gedroomde en werkzame substratum. Maar, en gunt u me even een moraliserend uitschuiver, er dreigen gevaarlijke tendensen: onverdraagzaamheid, angst voor het verlies van comfort en bekrompen kleinburgerlijkheid. Mag ik Willem Vermandere parafraseren: somtijds de bange Vlaamse mens… die graag deuren en vensters sluit voor wat anders en dus bedreigend lijkt. Die zich laaft aan zijn overvloed, maar anderen het meest noodzakelijk misgunt. Die zijn culturele erfenis verengt tot hopeloos conservatisme en daarmee de gist uit cultuur en samenleving verwijdert. Die zich cocoont in zijn eigen genoegzame fort maar vereenzaamt en zwoegt onder de gekende beschavingsziekten.
‘Laat me overduidelijk zijn: de vrijheid van onze gesubsidieerde cultuuractoren is onaantastbaar, ook al betekenen subsidies eigenlijk het aangaan van een contract tussen twee partners: de overheid en de gesubsidieerde’ Vergeef me deze depressieve oprisping (we zijn immers internationale kampioenen in het gebruik van antidepressiva), maar ook hiervoor mobiliseer ik mijn cultuurbeleid, zonder teveel schroom. Als instrument voor maatschappelijke verbetering, maar tegelijkertijd met veel respect voor de ingebakken, nauwelijks te beheersen kracht van kunst en creativiteit. Daarin vind ik steeds opnieuw mijn hoop, geloof en liefde voor het cultuurbeleid. Deze overtuiging biedt me de kracht om steeds opnieuw met volle goesting de prachtige job van Vlaams minister van Cultuur te vervullen.
45