Beroepssituatie 8 februari 2014
1
2
3
4
5
6
7
8
9
HERKENNEN VAN ZIEKTEBEELDEN 2 Bij welke reumatische aandoening vindt er vergroeiing van het darmbeen en het heiligbeen plaats? A Bij artritis psoriatica. B Bij de ziekte van Bechterew. C Bij lupus erythematosus. Welke aandoening wordt ook wel slijtage reuma genoemd? A Artritis psoriatica. B Artrose. C Fibromyalgie. Noem een kenmerk van acuut reuma. A Bij de ziekte komt vergroeiing van de wervelkolom voor. B De ziekte ontstaat na een infectie met streptokokken. C Een vlindervormige uitslag in het gezicht die bij blootstelling aan zonlicht verergert. Bij welke aandoening zien we de volgende klachten optreden: Plotseling hevige pijn in nek, schouders en heupen Symmetrische pijn; bewegen is pijnlijk A Bij artritis urica. B Bij polymyalgie reumatica. C Bij reumatoide artritis. Bij welke aandoening zien we veel pijn bij de aanhechtingsplaats van de pezen aan de botten? A Bij acuut reuma. B Bij de ziekte van Ledderhose. C Bij fibromyalgie. Waaraan herken je een nagel bij artritis psoriatica? A Een losliggende nagelplaat. B Gesprongen bloedvaatjes onder de nagelplaat. C Putjes in de nagelplaat. Hoeveel gewrichten zijn er aangedaan bij poly-articulaire JIA? A 1 B 2 C 5 of meer. Bij welke reumatische aandoening zien we ontstekingen van de DIP-gewrichten? A Bij Artritis Psoriatica. B Bij de ziekte van Reiter. C Bij Reumatoide Artritis. Noem een kenmerk van het Raynoud fenomeen. A Bloedingen onder de nagelplaat. B Ontstekingen van de proximale kootjes van de vingers. C Vernauwing van bloedvaatjes in vingers en tenen.
Beroepssituatie 8, 27 februari 2014 versie1
antwoord B
B
B
B
C
C
C
A
C
Pagina 1
10 Bij welke reumatische aandoening komen noduli voor? A Bij fibromyalgie. B Bij reumatoïde artritis. C Bij sclerodermie. 11 Wat gebeurt er bij artrose met het gewrichtsoppervlak? A Het gewrichtsoppervlak herstelt na gebruik van medicijnen. B Het gewrichtsoppervlak raakt onherstelbaar beschadigd. C Het kraakbeen op het gewrichtsoppervlak wordt steeds dikker. 12 Waardoor ontstaat de verharding van de huid bij sclerodermie? A Door de vermeerdering van de bindweefselcellen en de collagene vezels. B Door extra eiwitten die tussen de normale bindweefselcellen liggen. C Door het onvoldoende afvoeren van lymfe en het verharden van het lymfevocht. 13 Wat is een complicatie bij de ziekte van Bechterew? A Ankylose van de wervelkolom. B Distorsie van de wervelkolom. C Luxatie van de wervelkolom. 14 Welk gewricht is meestal ontstoken bij een jichtaanval? A Het gewricht tussen 1e middenvoetsbeen en 1e wigvormigbeen. B Het IP gewricht. C Het MTP-1 gewricht. 15 Bij acuut reuma komt onycholysis voor. Wat is dat? A Loslating van de nagelplaat. B Verdikking van de nagelplaat. C Verkleuring van de nagelplaat. 16 Bij welke reumatische aandoening komen kleine zweertjes op de teentoppen voor? A Bij de ziekte van Bechterew. B Bij de ziekte van Ledderhose. C Bij sclerodermie. KENNIS OVER OUDEREN 17 Wat is een TIA? A Een afsluiting van een bloedvat in de hersenen. B Een gebarsten slagader in de hersenen. C Een voorbijgaande belemmering in de bloedtoevoer naar de hersenen. 18 Welke ziekte berust op een afbraak van de myeline schede? A Contusie cerebri. B Infantiele encephalopathie. C Multiple sclerose. Beroepssituatie 8, 27 februari 2014 versie1
B
B
B
A
C
A
C
C
C
Pagina 2
19 Beoordeel de volgende uitspraken. I Als een oudere niet meer in staat is om meer dan 5 km te wandelen noemen we dit een mobiliteitsbeperking. II Het gebruik van geneesmiddelen kan van invloed zijn op de mobiliteit. A I en II zijn beide juist. B Alleen I is juist. C Alleen II is juist. 20 Welke stof wordt onvoldoende gevormd bij de ziekte van Parkinson? A Acetylcholine. B Dopamine. C Insuline. 21 Hoe verloopt de achteruitgang van het geheugen bij dementie? A Eerst het korte termijn geheugen, daarna het lange termijn geheugen. B Eerst het lange termijn geheugen, daarna het korte termijn geheugen. C Tegelijkertijd achteruitgang van zowel het korte als lange termijn geheugen. 22 Noem een kenmerk van de ziekte van Alzheimer. A Degeneratie van de kleine hersenen. B Vermindering van het vetachtige omhulsel van de neurieten. C Verschrompelen van delen van de hersenen. 23 Wat is de oorzaak van ouderdomsdoofheid? A Een erfelijke aandoening. B Hersenvliesontsteking. C Normale veroudering van het binnenoor. 24 Wat is kenmerkend voor CRPS ? A Een chronische ontsteking van de kleine hersenen met coördinatie-stoornissen. B Een toename van pijn in de loop van de tijd. C Een verminderde loopfunctie door een gestoorde bloedtoevoer naar de benen. 25 Beoordeel de volgende uitspraken. I Depressiviteit kan een gevolg zijn van de afname van de mobiliteit. II Mobiliteitsbeperkingen kunnen ontstaan door ernstige rugklachten.
C
B
A
C
C
B
A
A I en II zijn beide juist. B Alleen I is juist. C Alleen II is juist. Beroepssituatie 8, 27 februari 2014 versie1
Pagina 3
26 Wat is de oorzaak van de Ziekte van Huntington? A Erfelijkheid. B Ouderdom. C Overbelasting van bepaalde spiergroepen.
A
27 Waardoor ontstaat osteoporose en welke complicatie komt bij osteoporose voor? A Door een te snelle afbraak van het bot, het geeft bij vallen vaak botbreuken. B Door een te trage stofwisseling, het zorgt voor toename van het gewicht. C Door verhoogde bloeddruk, het geeft een verhoogde kans op een hersenbloeding.
A
28 Waaraan kun je herkennen dat iemand een CVA krijgt? A Acute hevige tandpijn. B Plotseling optredende problemen met spreken. C Uitstralende pijn van de linkerarm naar de kaak.
B
29 Een longembolie kan het gevolg zijn van een embolus in de bloedbaan. Waardoor kan deze embolus ontstaan? A Door een afsluiting van een bloedvat in de hersenen. B Door een aneurysma van de lichaamsslagader. C Door een diepe veneuze trombose in de benen.
C
30 Noem een reden voor amputatie bij een verwaarloosde voet. A Bevriezing van tenen door koude. B Onregelmatig en eenzijdig voedingspatroon. C Voortdurend alcoholgebruik waardoor de bloedstolling is ontregeld.
A
SCREENEN 2 31 Hoe kun je testen of een cliënt last heeft van een beperkte gewrichtsbeweeglijkheid? A Door middel van inspectie. B Door middel van palpatie. C Door middel van de prayer’s sign.
Beroepssituatie 8, 27 februari 2014 versie1
C
Pagina 4
32 Welke schoen is het meest geschikt bij oedeem of zwellingen van gewrichten?
Type 1
33
34
35
36
37
38
Type 2
Type 3
A Type1. B Type 2. C Type 3. Op een statische blauwdruk is het proximale kootje van de hallux donker afgedrukt. Waar kan dit op duiden? A Op een dropping first. B Op een hallux rigidus. C Op een pes equinus. Op een dynamische blauwdruk staat het hielbeen naar lateraal gericht. Het laterale vlak van de voet en de teentoppen 1 t/m 5 zijn duidelijk afgedrukt. Hoe is het verloop van de lichaamslast van deze voet? A Over lateraal. B Over mediaal. C Recht naar voren. Je maakt een wondje bij een cliënt die bloedverdunners gebruikt. Hoe behandel je het wondje? A Je gebruikt een jodium gaas. B Je gebruikt een wonddrukverband. C Je gebruikt lokale bloedstelping. Waarom is een voet- en beenonderzoek o.a. belangrijk? A Om de tijdsduur van de behandeling te kunnen vaststellen. B Voor het vaststellen van indicaties en contra-indicaties. C Voor professionele uitstraling van het beroep. Wat behoort tot de ouderdomsverschijnselen van de huid? A Bruine huidverkleuringen. B Moedervlekken. C Rode huidverkleuringen. Welk schoenadvies geef je een cliënt waarbij de vetkussentjes onder de MTP-gewrichten zijn verschoven? A Een schoen met een afwikkelbalk. B Een schoen met een lengteboogsteun. C Een schoen met een schok dempende zool. BEHANDELING VOETEN VAN REUMATICI OF ANDERE RISICOVOETEN
Beroepssituatie 8, 27 februari 2014 versie1
C
B
A
C
B
A
A
Pagina 5
39 Welk middel wordt gebruikt om een ingroeiende nagel drukvrij te leggen? A Copoline. B Fleecy-web. C PPT. 40 Wat is voor een risicovoet een geschikt reinigingsmiddel? A Alcohol 70%. B Fysiologisch zout. C Sterilon.
Beroepssituatie 8, 27 februari 2014 versie1
A
B
Pagina 6