Beroepen in de bouw KABELLEGGER EN BUIZENLEGGER een beschrijving van arbeid en arbeidsomstandigheden
Stichting Bedrijfsgezondheidsdienst voor de Bouwnijverheid BG
^ Directeur: W. van Hof, bedrijfsarts
BOUW
april 1986 Werkgroep Kabellegger en Buizenlegger Er bestaat geen bezwaar tegen gebruik of overname van gegevens uit deze publicatie, mits de bron volledig en duidelijk wordt vermeld.
INHOUDSOPGAVE
bladzijde
1. INLEIDING
l
2. HET BUIZEN- EN KABELLEGGEN
3
2.1. Historie
3
2.2. Huidige 2.2.1. 2.2.2. 2.2.3. 2.2.4. 2.2.5.
4 4 4 5 5 5
situatie Bedrijven en werknemers Opleidingen CAO Taken en funkties Verzuim/WAO/ongevallen
2.3. Werkzaamheden 2.3. 1. Inleiding 2.3. 2. Het uitzetten van het tracé 2.3. 3. Het treffen van veiligheidsmaatregelen 2.3. 4. Verrichten van peilingen 2.3. 5. Graven van een sleuf 2.3. 6. Maken van boringen 2.3. 7. Maken van waterdoorgangen 2.3. 8. Stempelen van de sleuf 2.3. 9. Afvoer van grondwater 2.3.10. Het leggen en monteren van leidingen 2.3.11. Trekken van kabels 2.3.12. Dichten van de sleuf
6 6 7 7 7 8 10 11 12 12 12 13 16
2.4. Gereedschap en hulpmiddelen 2.4.1. Handgereedschappen 2.4.2. Grote gereedschappen en machines
18 18 22
2.5. Materialen 2.5.1. Buizen 2.5.2. Kabels
25 25 27
2.6. Organisatie
29
3. ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN 3.1. Algemeen
30 30
3.2. Fysieke belasting bij de werkzaamheden 3.2.1. Enige arbeidsfysiologische achtergronden 3.2.2. De fysieke belasting bij verschillende werkzaamheden in samenhang met de werkhouding 3.2.3. Inspanningsfysiologische aspecten
30 30
3.3. Psychische belasting
38
31 37
INHOUDSOPGAVE (vervolg)
bladzijde
3.4. Ergonomische aspecten 3.4.1. algemeen 3.4.2. Beoordeling gereedschappen, hulpmiddelen en materialen 3.4.3. De werkmethode
39 44
3.5. Fysische faktoren 3.5.1. Klimaat en kleding 3.5.2. Licht 3.5.3. Lawaai 3.5.4. Trillingen
45 45 46 46 47
3.6. Chemische faktoren 3.6.1. Asbest 3.6.2. PVC-lijmen 3.6.3. Methyleenchloride 3.6.4. Pur 3.6.5. Uitlaatgassen
47 47 48 48 48 49
3.7. Veiligheid
50
3.8. Hygiëne en EHBO 3.8.1. Algemene hygiënische situatie 3.8.2. EHBO
51 51 51
4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
38 38
52
4.1. Fysieke belasting
52
4.2. Ergonomische aspekten
53
4.3. Fysische faktoren
54
4.4. Chemische faktoren
54
4.5. Veiligheid
55
4.6. Hygiëne en EHBO
55
4.7. Aanbevelingen voor de bedrijfsgezondheidszorg voor de buizen- en kabellegger
56
LITERATUUR Bijlage l Bijlage 2
58
1. INLEIDING 1.1. Algemeen De Stichting Bedrijfsgezondheidsdienst voor de Bouwnijverheid (BGBouw) behartigt de bedrijfsgezondheidszorg van alle werknemers in de bouw en in de nevenbedrijven. De individuele dienstverlening in de vorm van bedrijfsgeneeskundige begeleiding wordt verzorgd door de 43 gecontracteerde regionale bedrijfsgezondheidsdiensten (BGD'en). Daarnaast vindt praktisch gericht wetenschappelijk onderzoek plaats dat tot doel heeft de arbeidsomstandigheden in de bouw te analyseren en, waar nodig, wegen tot verbetering aan te geven. In dit kader worden onder andere zogenaamde beroepssurveys uitgevoerd. Deze speciaal voor de bouwnijverheid ontwikkelde vorm van onderzoek heeft tot doel een beschrijving te geven van de werkzaamheden die in een bepaald beroep worden verricht en van de gevolgen die deze werkzaamheden kunnen hebben voor de gezondheid van de betrokken werknemers. De beroepssurveys worden uitgevoerd door bedrijfsartsen en bedrijf sverpleegkundigen van een of meer BGD'en. Zij worden begeleid door een werkgroep waarin vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers en van het Centraal Bureau BGBouw deelnemen; tevens kan een extern deskundige worden verzocht in de werkgroep zitting te nemen. Het voorzitterschap is in handen van een ervaren bedrijfsarts. De samenstelling van de werkgroep die dit beroepssurvey van de buizen- en kabellegger begeleidde is weergegeven in bijlage 1. Een beroepssurvey komt tot stand door bestudering van de literatuur, verzuim- en ongevallenstatistieken, observaties op werkplekken en (in beperkte mate) metingen en bepalingen. Door het doel en de opzet en de relatief korte tijd waarin een beroepssurvey wordt uitgevoerd, is de mate van detaillering beperkt. Het rapport dat het resultaat vormt van het survey is in eerste instantie bedoeld als instrument voor de bedrijfsartsen en bedrijf sverpleegkundigen bij de BGD'en, die voor de bouw werken. Daarnaast verschaft het de betreffende beroepsgroep inzicht in de gezondheidsaspekten van haar arbeidsomstandigheden. De conclusies en aanbevelingen kunnen bovendien leiden tot vervolgonderzoek, waarbij een bepaald aspekt meer diepgaand kan worden onderzocht. Dit survey gaat over buizen- en kabelleggers. Hun taak is het om een groot scala van buizen en kabels de grond in te brengen. Het onderzoek is beperkt tot de buizen- en kabellegger zelf. De werkzaamheden van de specialisten die ook meewerken aan het in de grond brengen van de buizen en kabels worden niet besproken. Deze specialisten zijn bijvoorbeeld de machinisten van de graafmachines en traktoren, de werknemers die boringen verrichten met een raketboor of hydraulische buizenpersboor, de werknemers die zinkers maken en de fitters, lassers en kabelmonteurs.
Omdat de schop nog steeds het meest gehanteerde stuk gereedschap is van de buizen- en kabellegger ligt het voor de hand dat een groot gedeelte van dit survey is gericht op het grondwerk. Grof geschat kan gezegd worden dat de buizenlegger circa 50% van de werktijd en de kabellegger circa 75% van de werktijd bezig is met grondwerk.
-32. HET BUIZEN- EN KABELLEGGEN 2.1. Historie Gegraven wordt er al zolang de mens leeft. Eerst bij het zoeken van eetbare knollen en wortelen, later bij het bewerken van de grond vanaf het stenen tijdperk. De huizen- en wegenbouw in latere tijd vergde ook graafwerk. De Romeinen brachten buizen in de grond voor hun rioleringsstelsel. De enorme technologische ontwikkelingen vanaf de vorige eeuw hebben een geweldige hoeveelheid werk voor kabel- en buizenleggers tot gevolg gehad. Vervoer van elektriciteit, water, gas en afvalwater via buizen en kabels is op grote schaal tot stand gekomen. Een zeer grote vlucht heeft ook het informatietransport via kabels genomen: telegrafie, telefonie, data-netwerken, radio en t.v.-signalen en dergelijke. Binnen en tussen sommige bedrijven worden via buizen ook aanzienlijke hoeveelheden chemicaliën vervoerd. Tot voor enkele tientallen jaren werd alles met de hand gegraven. Een ploeg buizen- of kabelleggers bestond toen bij grotere objekten uit wel 30 personen. Tegenwoordig is dit beperkt tot tenminste 7 personen en bij verwerking van 50/150 kV-kabels tot 10 a 12 personen. foto l en 2:
een groep kabelleggers bestond vroeger uit veel meer personen dan tegenwoordig.
-4De mechanisatie Is de laatste jaren geweldig toegenomen. Met steeds minder mensen worden er buizen en kabels over grote afstanden gelegd. Edoch, er blijven situaties waarbij altijd met de hand gegraven zal moeten worden, zoals in de stad bij renovatieprojekten. 2.2. Huidige situatie 2.2.1. Bedrijven en werknemers Kabel- en buizenlegbedrijven zijn in twee verenigingen georganiseerd. Ten eerste is dit de BOLEGBO, de Vereniging voor Boorondernemers en Buizenleggers. In 1984 waren bij de BOLEGBO 35 bedrijven aangesloten. De tweede vereniging is de VOK, de Vereniging van Ondernemers Kabelwerken, die behoort bij de VAGWW, de Vereniging van Aannemers Grond-, Water- en Wegenbouw. De bij de VOK aangesloten bedrijven zijn kabellegbedrijven. In 1984 waren 46 bedrijven aangesloten. Sommige bedrijven zijn bij beide verenigingen aangesloten. Exacte gegevens over het aantal kabel- en buizenleggers in Nederland zijn niet te verkrijgen. Uit de publicatie van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid, "De Bouwbedrijven in 1982" (EIB, 1984) zijn de volgende gegevens afkomstig. In 1982 waren 195 bedrijven aktief in het kabel- en buizenwerk. In totaal werden 8.529 manjaren gewerkt. In vergelijking met de rest van de bouwnijverheid komen weinig kleine bedrijven voor: er zijn maar 87 bedrijven met minder dan 10 man. Het aantal grote bedrijven (100 en meer werknemers) is opvallend hoog: het gemiddelde aantal verloonde manjaren in deze groep is 329 per bedrijf. 2.2.2. Opleidingen De vooropleiding van de buizen- en kabellegger is veelal lagere school, gevolgd door LTS. Oudere werknemers zijn vaak op jonge leeftijd in het werk begonnen en hebben geen vervolgopleiding gedaan na de lagere school. Tegenwoordig komen ook wel mensen met andere scholing, zoals MTS, in dit vak terecht. Een specifieke beroepsopleiding tot vakman buizenlegger of vakman kabelwerker wordt verzorgd door de Stichting Beroepsopleidingen Weg- en Waterbouw (SBW). Dit is een volwassenen opleiding voor mensen die reeds in het vak werkzaam zijn en die zich verder willen scholen voor de funktie van vakman of eerste kabel- of buizenlegger. Er bestaan plannen om ook opleidingen te organiseren voor leerlingen binnen de samenwerkingsverbanden in de grond-, weg- en waterbouw. Een opleiding tot vakman buizenlegger is inmiddels gestart.
-52.2.3. CAO Kabel- en buizenleggers vallen onder de CAO voor het bouwbedrijf. In deze CAO zijn geen aparte artikelen opgenomen die uitsluitend van toepassing zijn op kabel- en buizenleggers. Een gedeelte van de kabelleggers/monteurs valt, voorzover in dienst van montagebedrijven, onder de CAO voor het klein metaal (de zogenaamde Unetobedrijven). 2.2.4. Taken en funkties In bijlage l van de CAO voor het bouwbedrijf worden de volgende funkties onderscheiden: buis-/leidinglegger I buis-/leidinglegger II buis-/leidinglegger III machinist sleuvengraafmachine kabellasser I kabellasser II kabelwerker buizensteller all-round lasser buisleidingen asfalteerder buisleidingen In dit rapport ligt het accent op grondwerk. De funkties van onder andere de lassers, de machinist van de sleuvengraver en van de asfalteerder buisleidingen worden niet, of slechts globaal, behandeld. 2.2.5. Verzuim/WAO/ongevallen Landelijke verzuim- en ongevalsgegevens van kabel- en buizenleggers worden niet systematisch verzameld. Op verzoek van de werkgroep heeft de afdeling Verzuimonderzoek Bouw van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid het verzuim over 1983 bepaald van 247 kabelen buizenleggers die in dienst waren bij 6 bedrijven. Deze personen vertoonden gemiddeld een verzuim van 12.6%; in de bouw als geheel bedroeg het verzuimpercentage 9.8. De gemiddelde verzuimduur bedroeg 19.0 dagen (bouwtotaal 22.3 dagen). Het is duidelijk dat op grond van deze gegevens geen conclusies getrokken kunnen en mogen worden omtrent de verzuimproblematiek in de beroepsgroep. Bedacht moet worden dat deze steekproef niet aselect tot stand is gekomen. Tevens is geen inzicht in het arbeidsverleden en waren niet alle betrokkenen in 1983 het hele jaar als kabel- of buizenlegger werkzaam. Het is te betreuren dat het niet mogelijk is gebleken betrouwbare en relevante verzuimgegevens over een specifieke beroepsgroep te verkrijgen. Gegevens over arbeidsongeschiktheid en ongevallen konden voor de beroepsgroep niet worden achterhaald.
-6-
2.3. Werkzaamheden 2.3.1. Inleiding Buizenleggers houden zich bezig met het aanleggen van ondergrondse leidingsystemen voor het vervoer van: - drinkwater, gezuiverd of ongezuiverd; - afvalwater, via vrij verval rioolstelsels of rioolpersleidingen; - warm water, bijvoorbeeld voor stadsverwarming; - gassen en vloeistoffen ten behoeve van de industrie, zoals zuurstof, stikstof, ethyleen, butaan, chloor en zoutoplossingen; - olie en gas, onder andere vanaf boorlokaties. In dit survey zal niet worden ingegaan op de problemen bij de aanleg van buizen voor vervoer van olie en gas door zee. Dit vereist speciale technieken en hulpmiddelen en wordt alleen door specialisten uitgevoerd. Verder zal buiten beschouwing blijven de aanleg van vrij verval rioolstelsels, daar dit werk meestal door wegenbouwbedrijven wordt uitgevoerd. Rioolpersleidingen worden wel door buizenleggers aangelegd. Het verbinden van buisdelen behoort als regel tot de taak van de buizenlegger. Kabelleggers houden zich bezig met het aanleggen van ondergrondse kabels voor het transport van elektrische energie ten behoeve van: - elektriciteitsgebruik: het gaat om hoogspannings- , laagspannings- en straatverlichtingskabels; - telecommunicatie, voornamelijk voor telefoongebruik, maar ook voor telex, voor datatransmissie tussen computers en elders op gestelde terminals en voor signalen van alarmsystemen; - centrale antenne systemen. Het maken van verbindingen tussen verschillende kabels en verbindingen tussen hoofdkabels en huisaansluitingen behoort niet tot het werk van de kabellegger, maar wordt door specialisten gedaan en zal in dit survey niet worden besproken. Zowel voor buizenleggers als voor kabelleggers geldt dat men, wanneer dit mogelijk is, gebruik zal maken van mechanische hulpmiddelen. In dit survey zal daar slechts zijdelings aandacht aan worden geschonken. Er wordt voornamelijk ingegaan op het werk van de man aan de schop. De taken van een ploeg buizenleggers of kabelleggers, ten dele met behulp van specialisten, zijn achtereenvolgens: -
het het het het het het het het
uitzetten van het tracé treffen van veiligheidsmaatregelen verrichten van peilingen graven van een sleuf maken van boringen maken van waterdoorgangen stempelen van de sleuf afvoeren van grondwater
-7- het leggen en monteren van leidingen - het trekken van kabels - het dichten van de sleuf In de volgende paragrafen wordt uitvoeriger ingegaan op de afzonderlijke taken. 2.3.2. Het uitzetten van het tracé Het werk van de buizenlegploeg of de kabellegploeg begint met het planmatig vaststellen en uitzetten van de route waarlangs de buis of kabel moet komen. Bij de planning is vooraf overlegd met de eigenaren of beheerders van de grond en is een vergunning aangevraagd om te graven. Tevens is het nodig bekend te zijn met de ligging van andere buizen en kabels in het trajekt. Hiertoe zijn tijdens de voorbereiding inlichtingen ingewonnen bij PTT, gasbedrijf, waterleidingbedrijf, elektriciteitsbedrijf, riolering, Centraal Antenne Inrichting (CAI), spoorwegen en defensie. Belangrijke faktoren die de plaats waar gegraven wordt, bepalen zijn: - de kans op verleggen van de buis of kabel in de toekomst zo klein mogelijk houden; - de bereikbaarheid bij eventuele reparaties; - het vermijden van openbreken van (duur) wegdek. Met al deze gegevens gewapend zal de voorman van de ploeg de plaats voor de sleuf aan de hand van gegevens van de opdrachtgever bepalen. In het algemeen zal het zo zijn, dat de voorkeur wordt gegeven aan bermen en trottoirs. 2.3.3. Het treffen van verkeersveiligheidsmaatregelen Bij het graven langs openbare wegen moeten de veiligheidsmaatregelen voor het verkeer en de werkers zelf genomen worden. Het gaat om het plaatsen van waarschuwingsborden, te nemen verkeersmaatregelen en het gebruik van veiligheidskleding. Het verkeer moet zo min mogelijk gehinderd worden. Dit betekent dat materiaal, gereedschappen en transportmiddelen niet op drukke wegen geplaatst mogen worden. Als de sleuf 's nachts open blijft behoort de ploeg een goede afzetting en verlichting aan te brengen. 2.3.4. Verrichten van peilingen Om te controleren of buizen en kabels inderdaad liggen waar ze aangegeven staan, of bij onzekerheid over de exacte lokalisatie kunnen proefsleuven worden gegraven. Dit zijn kleine, met de hand gegraven sleuven, dwars op de richting van het geplande trajekt.
-8-
2.3.5. Het graven van een sleuf Indien de omstandigheden het mogelijk maken zal men zoveel mogelijk gebruik maken van mechanische hulpmiddelen bij het graven van een sleuf. Voorwaarde hierbij is dat de machine dicht genoeg ter plekke kan komen en dat geen andere kabels of leidingen op dezelfde plaats aanwezig zijn. Wanneer een andere buis of kabel wordt gekruist zal deze, na exact gelokaliseerd te zijn, met de machine tot een veilige afstand tot op de kruising benaderd mogen worden. Het resterende deel wordt dan met de hand gegraven. De belangrijkste mechanische hulmiddelen zijn de sleuvengraver en de hydraulische graafmachine. De mensen die deze machines bedienen behoren niet tot de ploeg. De machinist krijgt de aanwijzingen van een lid van de ploeg.
foto 3: één van de mannen van de ploeg geeft aanwijzingen aan de machinist van de graafmachine. De man zou een helm moeten dragen. Waar geen machines ingezet kunnen worden moet de sleuf met de hand worden gegraven. Dit geldt voor hoofdleidingen, maar ook voor huisaansluitingen, die bijna steeds met de hand worden gegraven om beschadiging van tuinen zoveel mogelijk te voorkomen. Breedte en diepte van de sleuf variëren. De diepte van de sleuf wordt bepaald door de soort leiding of kabel die er in komt en door de voorschriften die door de eigenaren of beheerders van de grond en de leidingbeheerders zijn opgesteld. De diepte varieert van 0,5 tot 2 meter. De breedte van de sleuf wordt allereerst bepaald door de diepte. Daarnaast zijn andere faktoren van belang zoals de grondslag, de diameter van kabel of leiding, het aantal kabels of leidingen dat
-9In de sleuf komt en de mogelijkheid om in de sleuf te kunnen werken. Zo zal op de plaats waar een verbinding tussen twee buizen komt, de sleuf wat breder moeten zijn. In principe zal men zo smal mogelijk graven om zo min mogelijk grondverplaatsing te hebben. De eerste activiteit bestaat uit het verwijderen van het wegdek, als volgt: asfalt wordt eerst met een diamantzaag ingezaagd en daarna met een persluchtbeitel opengebroken en de stukken asfalt worden verwijderd. trottoirtegels of straatstenen worden verwijderd zoveel als voor de breedte van de sleuf nodig is. Met een stootijzer worden ze opgelicht en met een schop aan één zijde van de sleuf neergelegd. gras wordt in zoden afgestoken en eventueel in opgerolde vorm bewaard. Daarna volgt het eigenlijke graafwerk. Dit geschiedt met schop en spade. Allereerst wordt het schone straatzand verwijderd en aan die kant van de sleuf geplaatst waar ook de tegels of stenen liggen. De daaronder gelegen grond wordt aan de andere kant van de sleuf gelegd. uitgegraven grond graszoden stenen
«traalzand
Afb. 1: werkwijze bij het uitgraven van een sleuf Indien door omstandigheden al het verwijderde materiaal aan één zijde van de sleuf moet komen, gebeurt dit zo dat de stenen het verst van, en de diepst gelegen grond het dichtst bij de sleuf komen te liggen. Dit om bij het dichten van de sleuf zo praktisch mogelijk te werk te gaan. Wanneer veel puin of stenen in de grond aanwezig zijn, wordt de grond met een pikhouweel losgemaakt. Dit kan alleen als er geen andere leidingen of kabels aanwezig zijn. Nog afgezien van de economische schade kan aanprikken van een hoogspanningskabel of een gasleiding levensgevaarlijk zijn. Wanneer bomen groeien in het trajekt van de sleuf zal erop moeten worden toegezien dat deze zo min mogelijk beschadigd worden. Zonodig wordt een ondergraving gedaan. Wanneer de sleuf in zijn trajekt een andere leiding of kabel kruist, is de kruisafstand afhankelijk van de soort buis of kabel en van de voorschriften van de leidingbeheerders. Zonodig wordt de sleuf geleidelijk wat dieper gemaakt en de te leggen buis of kabel onder de reeds aanwezige doorgevoerd.
-10-
Om beschadiging te voorkomen van leidingen of kabels die bij het maken van de sleuf vrijkomen, worden deze met touwen aan stevige baddings opgehangen, die dwars over de sleuf worden gelegd. Extra voorzichtig moet men zijn op de plaats waar de las of koppeling aanwezig is. Hier wordt de kabel of leiding over enkele meters op een badding vastgebonden met de las in het midden. Het geheel wordt weer met touwen aan baddings over de sleuf vastgemaakt . Afb. 2
Afb. 3 badding
badding
kabel of buis
Bij het kruisen van wegen kan, afhankelijk van de omstandigheden, op verschillende manieren worden gewerkt. Indien de weg geheel voor het verkeer mag worden afgesloten en worden opgebroken zal dit in één keer gebeuren. Er wordt voor gezorgd dat de sleuf voor en achter de kruising al gereed is, zodat direkt de betreffende buis of kabel kan worden gelegd en de weg weer snel voor het verkeer kan worden geopend. Bij een weg die voor het verkeer open moet blijven, kan eerst de ene helft van de weg worden afgesloten voor het verkeer en worden opengebroken. Dan wordt de sleuf gegraven en de buis gelegd. Na herstel van het wegdek wordt dan de tweede helft opengebroken. Indien het om verkeerstechnische redenen nodig is wordt soms 's nachts gewerkt of in het weekeinde. Bij het kabelleggen wordt bij wegkruisingen vaak gebruik gemaakt van mantelbuizen van staal, kunststof of asbestcement, die onder een weg worden doorgelegd en waar door heen de kabel wordt geleid. Voordelen hiervan zijn: - een stevige bescherming van de kabel; - het blijven bestaan van een doorgang bij vervanging van een kabel; - de mogelijkheid om meerdere kabels door één buis te leiden. Tegenwoordig worden bij de aanleg van wegen en opritten reeds een aantal mantelbuizen aangebracht voor latere kruisingen van kabels of buizen. 2.3.6. Het maken van boringen Om verkeerstechnische redenen of om beschadiging van het wegdek te voorkomen, kan bij wegkruisingen ook een wegboring worden gedaan.
-11Een buis wordt onder de weg door geslagen zonder het wegdek te beschadigen. Dit kan gebeuren door middel van holen (= boren met behulp van een buis), met een handboor of een mechanisch aangedreven grondvijzelboor. Bij doorvoeren van buizen met grotere diameters, kan gebruik gemaakt worden van een torpedo- of raketboor, een hydraulische grondboor of een buizenpersboor.
Foto 4: Buizenpersboor
Laatstgenoemde boren worden meestal bediend door een speciaal met die taak belaste ploeg mannen. De buizenlegger zelf verricht dan alleen hand- en spandiensten. Ook het maken van boringen onder spoorwegen is geen werk voor de buizenlegger, maar wordt alleen uitgevoerd door speciale ploegen van aannemers die daarvoor een vergunning van de NS hebben. 2.3.7. Het maken van waterdoorgangen Een doorgang van een kabel of een buis onder de bedding van een rivier, kanaal, haven etc. door noemt men een zinker. Het maken van waterdoorgangen gebeurt bijna steeds door een gespecialiseerde ploeg. Afhankelijk van de breedte van het water en de scheepvaartdrukte kan men een sleuf spuiten of graven met bijvoorbeeld een knijperschip, een baggermachine of een snijkopzuiger. Voor grote projekten kan men gebruik maken van een speciaal kabel- en/of buizenlegschip.
-12-
2.3.8. Stempelen van de sleuf Wanneer gevaar bestaat voor instorten van de sleuf moet men deze stempelen met ondersteuningsschotten of een damwand. Dit kan nodig zijn: - afhankelijk van de grondsoort; - bij diepe sleuven; - wanneer de sleuf door ruimtegebrek erg smal moet zijn; - wanneer de sleuf lang moet openblijven. Het stempelen van sleuven krijgt in sommige landen (West-Duitsland, Verenigde Staten) veel aandacht uit veiligheidsoogpunt, met name van de wetgever. In Nederland is sprake van een toenemende belangstelling; het aanbrengen van stempels wordt meestal gedaan door de ploeg waar de buizen-/kabellegger deel van uitmaakt. Het plaatsen van (stalen) damwanden wordt door anderen gedaan. 2.3.9. Afvoer van grondwater Wanneer de sleuf langer open moet blijven kan het nodig zijn grondwater uit de sleuf af te voeren. Dit kan op eenvoudige wijze gebeuren met een kattekop (een zuigperspomp) of een electrische pomp. Soms is het maken van een schepgat voldoende. Heestal echter zal men gebruik maken van bronbemaling, voor zover de grondsoort waterafvoer mogelijk maakt. 2.3.10. Het leggen en monteren van leidingen De aanvoer van buisdelen naar hun plaats in of naast de sleuf is afhankelijk van hun gewicht. Zo zullen lichte PVC-buizen met de hand op hun plek worden gelegd en zullen zware buizen machinaal in de sleuf worden gelegd. Een uitzondering zijn polyethyleen-buizen, die op haspels in grote lengten, tot één kilometer toe, worden aangevoerd. De montage en het stellen van buizen zal bij voorkeur naast de sleuf gebeuren. Voordeel hiervan is, dat men gemakkelijk overal bij kan en niet staande in de sleuf moet werken. Met name bij stalen en polyethyleen-buizen is dit goed mogelijk. Soms gaat men zo te werk, dat eerst de leiding wordt geplaatst en gemonteerd en daarna pas de sleuf wordt gegraven. Voordeel is, dat de sleuf niet lang hoeft open te blijven, zodat men geen last heeft van grondwater. De techniek van het monteren is afhankelijk van de buissoort. Deels wordt dit werk gedaan door de buizenlegger zelf, deels door specialisten. - Stalen buizen worden aan elkaar gelast. Het is mogelijk om twee buizen recht tegen elkaar te lassen, maar ook maakt men gebruik van moffen. Asbest-cement buizen moeten altijd worden verbonden met behulp van verbindingsstukken. Ze worden op maat bij de buizenleggers afgeleverd, zodat ze ter plekke niet meer gezaagd behoeven te worden.
-13Gietijzeren buizen kunnen op verschillende manieren worden verbonden. Er wordt veel gebruik gemaakt van een mof-spie verbinding met rubberring, maar ook van boutverbindingen die een rubberen ring dichtdrukken. Koperen buizen worden gesoldeerd met behulp van propaangasbranders. Kunststofbuizen worden verbonden met diverse mof- en flensverbindingen met rubberringen en kunnen voorzien worden van bandages; voor de kleinere diameters ook met lijmen. Het aanbrengen van de diverse appendages, zoals afsluiters, brandkranen en syphons in de bovengenoemde soorten leiding behoort ook tot de werkzaamheden van de buizen- en kabellegger. 2.3.11. Het trekken van kabels Wanneer de sleuf gereed is volgt een aantal maatregelen om het plaatsen van een kabel in de sleuf voor te bereiden. De bodem van de sleuf moet goed egaal zijn. Eventuele stenen die op de bodem liggen worden verwijderd. Door buizen in het tracé wordt een trekdraad aangebracht. Andere reeds in de sleuf aanwezige kabels worden ordelijk gerangschikt. Bij het kabeltrekken, of dit nu met de hand of mechanisch gebeurt, moet men steeds goed oppassen de kabel niet te beschadigen en met name moet ervoor gezorgd worden dat er geen "kink" in de kabel komt. Speciale punten van aandacht hierbij zijn buizen waardoor de kabel geleid moet worden, bochten in het trajekt en onderkruisingen van ander kabels of buizen. Ook de afvoer vanaf de haspel moet goed begeleid worden en de haspel moet zonodig afgeremd worden. Het afremmen van een haspel kan ook geschieden door een mechanisch aangedreven haspelwagen.
Afb. 4 De kabelhaspel
Afb. 5 Het afremmen van de haspel
Afb. 6 Een kink in de kabel.
Wanneer de omstandigheden het mogelijk maken is de eenvoudigste manier om de kabel in de sleuf te krijgen, het uitrijden van de kabel langs de sleuf. Dit kan alleen indien de kabel niet onder andere kabels of buizen door moet lopen. De kabel wordt dan direkt langs of in de sleuf gelegd vanaf een haspel, die op een haspelwagen langs de sleuf wordt gereden.
-14-
Meestal zal het echter nodig zijn om de kabel in de sleuf te trekken en veelal gebeurt dit met de hand. Hierbij wordt de hele kabellegploeg ingeschakeld. De mensen worden op regelmatige afstanden van de te leggen kabel verdeeld, waarbij de afstand wordt bepaald door de zwaarte van de kabel. Op moeilijke punten in het trajekt worden mensen opgesteld zoals bij bochten, bij het begin en het eind van een buis en ook bij de haspel. Om knikken te voorkomen, mag de kabel niet over de schouder, maar moet deze met de hand worden gedragen. Een hulpmiddel bij het trekken is de vlieter of kabelkous. Deze kan worden bevestigd over de kop van de kabel zodat er een trektouw kan worden aangebracht, bijvoorbeeld voor een lier, maar ook op een willekeurig punt zodat bij zware kabels op één plaats twee of drie mannen aan de kabel kunnen trekken.
Foto 5: Het bevestigen van een vlieter over de kop van de kabel Om de weerstand bij het trekken te verkleinen worden looprollen of mosterdpotten gebruikt die om de 3 a 4 meter worden opgesteld (zie foto's pagina 21). In bochten worden meer en speciaal gevormde mosterdpotten gebruikt, afhankelijk van de omstandigheden. Vooral bij het trekken van zware kabels zijn aangedreven mosterdpotten onmisbaar. Wanneer alle voorbereidingen zijn getroffen neemt de eerste man de kabel in de hand. Zodra hij een aantal meters heeft gelopen volgt de tweede man, enz. Naarmate de kabel verder van de haspel is getrokken, zal het trekken meer schoksgewijs gebeuren. De voorman geeft dan een teken, waarop de mannen gelijk trekken. In het algemeen wordt een kabel strak in de sleuf gelegd, zeker als er nog meer kabels of leidingen aanwezig zijn. Als er gevaar bestaat voor grondverzakkingen, zoals in veengebieden, zal de kabel meer slin-
-15gerend worden neergelegd. Na het leggen worden merkbandjes op de kabel aangebracht en soms wordt 10 centimeter boven de kabel bij het dichten een waarschuwingslint neergelegd.
Foto 6: Kabeltrekken
Het trekken van de kabels kan ook gebeuren met behulp van een kabeltreklier. Hierbij wordt een staaldraad aangebracht over het trajekt van de kabel. De draad wordt met behulp van een vlieter aan de kabel bevestigd en over de bodem van de sleuf via al dan niet van een aandrijfmechanisme voorziene mosterdpotten geleid. Foto 7: Kabeltreklier
-16Bij gebruik van een lier wordt een breekkoord met een bepaalde maximale trekkracht aangebracht om beschadiging van de kabel door te grote trekkrachten te voorkomen. Ook is de trekkracht van de lier zelf vaak tot een bepaald maximum instelbaar, waarbij tevens de trekkracht op een diagram kan worden geregistreerd. Soms wordt gebruik gemaakt van een kabelrups, die in principe dezelfde werking heeft als een aangedreven mosterdpot maar die aangrijpt over een groter deel van de kabel en bovendien de kabel aan twee kanten vastklemt. Wanneer de op de haspel aangevoerde kabel te lang is voor de sleuf en deze niet open mag blijven, kan de kabel voor een deel worden gelegd. Het resterende deel van de kabel kan dan worden opgeslagen, ofwel op de haspel, ofwel door de kabel in grote lussen in acht-vorm neer te leggen, het zogenaamde op-achten van de kabel. Wanneer de rest van de sleuf gereed is kan vanaf deze lussen de kabel in de sleuf worden getrokken.
Afb. 7: Het op-achten van kabels 2.3.12. Het dichten van de sleuf Het dichten van de sleuf zal zoveel mogelijk op mechanische wijze gebeuren. De grond wordt in de sleuf teruggebracht met een hydraulische graafmachine, een dozer of een vijzel.
Foto 8: dozer
-17De laag grond die dlrekt boven de buis of kabel ligt mag geen puin of stenen bevatten en moet voorzichtig worden aangebracht om beschadiging te voorkomen. Voor het verdichten van de grond wordt gebruik gemaakt van een explosiestamper of een trilstamper. De grond die na gebruik van de genoemde machines nog naast de sleuf ligt kan met een rolveger of y een handbezem worden teruggebracht.
Foto 9: Rolveger met stofkap Wanneer deze machines niet ingezet kunnen worden, moet de sleuf met de hand worden gedicht. De grond wordt zodanig teruggebracht dat de oorspronkelijke lagen zoveel mogelijk intakt blijven. Ook hier moet men bij de diepst gelegen grond oppassen dat men geen beschadigingen veroorzaakt. Stenen en puin worden verwijderd. Ook na het met de hand dichten wordt de grond verdicht met een stamper. Tenslotte wordt de bestrating hersteld of worden de graszoden teruggelegd. Voor het herbestraten wordt meestal een straatmakersploeg ingezet. Een opengebroken asfaltweg wordt provisorisch met straatstenen hersteld. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid dient er zorg voor gedragen te worden dat de straat zoveel mogelijk wordt hersteld. Wanneer dit nog niet mogelijk is, moet voldoende signalering worden aangebracht.
-182.4. Gereedschappen en hulpmiddelen 2.4.1. Handgereedschappen DE SCHOPPEN De schop is het gereedschap dat door de kabel- en buizenlegger het meest gehanteerd wordt. Vijftig jaar geleden werden, volgens Lehman (1962), nog meer dan duizend verschillende vormen in Duitsland gemaakt. Die verschillen waren meer regionaal bepaald, dan dat zij bepaald werden door het soort werk dat met de schop gedaan moest worden. Ook in Nederland zijn nog vele soorten schoppen te koop. De variatie is, gezien de benamingen, gedeeltelijk het gevolg van regionale verschillen in vorm. Zo zijn er nu nog Meppeler, Kamper, Betuwse en Barnevelder spades te koop. Daarnaast zijn er schopvormen die duidelijk gemaakt zijn voor bepaalde werkzaamheden. Hierna worden de belangrijkste schoppen besproken. Bats of panschop (foto 10) De bats wordt gebruikt voor het verzetten van lichte grond. De steellengte bedraagt 90 tot 125 cm. Gewicht: 2 kg. Er zijn steek- en holle batsen. Deze laatste hebben opstaande randen. Het bovenste gedeelte van het blad, waarin de steel is bevestigd wordt dul genoemd. De hoek die de dul met het blad maakt kan variëren van 28° tot 35°.
Foto 11: spade
Foto 12: kabelboor
foto 10
De spade is geschikt voor het verzetten van zware grond en wordt gebruikt bij het graven van de sleuven. Op de bovenzijde van de spade is vaak een breed stukje ijzer aangebracht ter bescherming van de schoenen en om meer kracht te kunnen zetten met de voet. Steellengte varieert tussen 70 en 100 cm. Er is een smalle spade (ca. 12,5 cm breed, ca. 32 cm lang) en een brede spade (ca. 16,5 cm breed en ca. 25 cm lang). De smalle spade wordt ook wel kabelboor genoemd.
-19boorschop (foto 13) Voor het maken van een smalle sleuf onder in een sleuf. Het blad is 15 cm breed met een lengte van 60 cm. De steel is ruim 60 cm. Wordt ook wel draineerboor genoemd.
foto 13
ballastschop (foto 14) Hiermee wordt licht materiaal met een losse struktuur verplaatst. Door de omgebogen zijkanten en achterkant blijft het materiaal beter op de schop liggen. Deze wordt bijvoorbeeld gebruikt bij het dichtgooien van een sleuf. Er zijn ballastschoppen met een blad van aluminium of van staal. Steellengte: 80 of 90 cm.
foto 14 schopstelen (foto 15) De schoppen kunnen voorzien zijn van stelen die variëren in lengte, handvat en buiging van de stelen. Ze zijn gemaakt van vooral essenhout. Steellengtes variëren, afhankelijk van de schop, van 90 tot 125 cm bij de bats en voor de spade van 70 tot 100 cm. Batsstelen kunnen verschillende vormen hebben: recht, halfkrom of geheel krom. Bij een geheel kromme steel komt door de buigingsgraad het handvat bij werk waarbij het blad horizontaal is, ca. 15 cm. hoger (zie ook foto's op pagina 40 en 41). Daardoor hoeft men dan minder diep te bukken bij bijvoorbeeld het dichtgooien van een sleuf. Aan spades, ballastschop en boorschop wordt altijd een rechte steel gemaakt. Het handvat van de steel heeft een T-vorm of een D-vorm.
foto 15: schopstelen
recht ^__________ halfkrom
:--=iz===±% geheel krom
-20ANDERE GEREEDSCHAPPEN grondtrekker (schuifblad) Deze wordt gebruikt bij het dichten van een sleuf op kleinschalige projekten, waar inzet van mechanische hulpmiddelen niet mogelijk is.
foto 16: de grondtrekker wordt gehanteerd door 2 man. handboor De handboor bestaat uit vijf aan elkaar te koppelen buizen van l meter lengte, en een boorkop. De boorkop wordt in de grond gedraaid en regelmatig teruggetrokken om de grond uit de boorkop te halen. Tot een lengte van 5 S 10 meter kan een boring verricht worden, afhankelijk van de grondsoort. Er zijn twee modellen handboren (foto 17), één voor kleigrond (links) en één voor zanderige grond (rechts).
foto 17
-21foto 18a en 18b: kabelrups of aangedreven mosterdpotten
mosterdpotten (foto 19) Mosterdpotten ofwel looprollen (al dan niet met aandrijfmechanisme) worden gebruikt om het trekken van kabels te verlichten. Er zijn mosterdpotten in alle formaten, afhankelijk van de dikte van de kabel. De mosterdpotten worden naast of in de sleuf geplaatst en voldoende dicht bij elkaar. Voor bochten gebruikt men speciale mosterdpotten.
-22-
vlieter Een vlieter, ofwel kabeltrekkous, bestaat uit een gevlochten staaldraad, waarvan de mazen aan het uiteinde uitlopen in een trekoog of lus en het andere einde open is. De vlieter wordt over de kabel geschoven en klemt zichzelf vast om de kabel als eraan getrokken wordt (zie foto 5, pag. 14). 2.4.2. Grote gereedschappen en machines BOREN Deze dienen allen om onder een weg, spoorweg of dijk een gat te boren, waarin een kabel of buis geplaatst kan worden. torpedo- of raketboor Met een raketboor kunnen gaten geboord worden tot een diameter van 100 cm. Een compressor levert via een slang perslucht aan de raket. De perslucht laat een plunjer in de raket met grote snelheid naar voren bewegen, waardoor via deze voorwaartse beweging een stalen buis onder een weg doorgedrukt kan worden, of de buis direkt achter de raketboor aan door het geboorde gat getrokken kan worden.
Afb. 8: torpedo- of raketboor buizenpersgrondboor Bij dit systeem wordt een stalen buis door de grond geperst en de grond in de buis door een vijzel naar achteren gewerkt. De buis blijft als mantelbuis in de grond achter (zie foto 4, pag. 11). kabeltreklier Een machine die de kabel door de sleuf trekt. De kabel van de kabeltreklier wordt aan het oog van de vlieter bevestigd (zie foto 7, pag. 15)
-23-
foto 20: de sleuvengraver sleuvengraver (foto 20) Door snijmessen die op een ketting gemonteerd zijn, wordt de grond losgemaakt en mee naar boven genomen, waar deze op een transportband valt. De transportband voert de grond af. hydraulische graafmachine Voor het graven van een sleuf kan een graafmachine uitgerust worden met een dieplepel. Meestal wordt gebruik gemaakt van een smalle dieplepel van 0,33 meter. de vijzel (foto 21) De uitgegraven grond wordt door de kurketrekker terug in de sleuf gebracht. Op de traktor kan ook een veegrol worden gemonteerd die het laatste restje grond van de weg veegt. Is er een schaafblad op de traktor gemonteerd die de grond terugbrengt, dan spreekt men van een dozer.
Foto 21: de vijzel
-24-
de haspel en haspelwagen (foto 22) In de fabriek wordt de kabel of buis op de haspel gewonden. Naar en op de werkplek wordt deze vervoerd met behulp van een haspelwagen.
Foto 22: haspel en haspelwagen GRONDVERDICHTINGSMACHINES trilstamper (foto 23) De aandrijving geschiedt door middel van een tweetakt benzinemotor. De grond wordt door trillen en stampen verdicht.
trilplaat (foto 24) Voor het verdichten van de grond in brede sleuven kan een trilplaat gebruikt worden. Aandrijving geschiedt door een benzine- of dieselmotor.
explosiestamper (foto 25)
De explosiestamper wordt steeds minder gebruikt en is grotendeels vervangen door een trilstamper.
-252.5. Materialen Er is een groot scala van buizen en kabels die in de grond gebracht worden. 2.5.1. Buizen De buizen kunnen in diameter variëren van l cm tot 2 meter en in lengte van l tot 20 meter. Het materiaal waarvan ze gemaakt worden is afhankelijk van de eisen die aan de buis gesteld worden. Er worden buizen gemaakt van metalen (gietijzer, staal en koper), kunststoffen, asbestcement, beton en gres. De meest toegepaste buizen zijn de stalen en de kunststofbuizen. Enkele begrippen mofbuis: een buis met een verzwaard en verwijd uiteinde (de mof) en een einde dat net zo dik is als de rest van de buis en in de mof past, de spie geheten. Wordt ook wel spiemofbuis genoemd.
spie
mof
steekmof; een buis waarin 2 spie-einden van 2 buizen passen, wordt ook wel dubbele mof genoemd. verloopstuk; is een steekmof met 2 verschillende diameters.
fittingen; hulpstukken van een kleine diameter, zoals bochten en T-stukken.
appendages: afsluiters, syphons, isolatiekoppelingen, brandkranen, etc. gietijzeren buizen Deze worden meestal als mofbuis vervaardigd. Diameter: 0,1 tot 1,2 meter. Lengte: veelal 5,5 meter.
-26-
stalen buizen Er zijn 2 soorten stalen buizen, namelijk naadloze en gelaste buizen. Lengte: meestal 12 tot 16 meter. De diameter kan klein (0,03 meter) of groot (tot 1,5 meter) zijn. Stalen buizen worden op het werk aan elkaar gelast. koperen buizen Naadloze buizen met een diameter van 5 tot 55 mm. Lengte 4 tot 6 meter. Ze worden aan elkaar gesoldeerd of middels schroefdraad en een bus met elkaar verbonden. Deze buizen worden alleen nog voor dienstleidingen (in gebouwen) gebruikt en als waterleidingen op industrieterreinen. gres buis Een geglazuurde, uit klei gebakken buis, met een diameter van 0,075 tot 1,2 meter. Lengte meestal niet langer dan 1,5 meter en gemakkelijk breekbaar. Een gres buis wordt meestal vervaardigd met mof- en spie-eind. Deze buis wordt nog incidenteel in de chemische industrie toegepast. betonnen buizen Er zijn buizen van gewapend en ongewapend beton. De ongewapende betonnen buis wordt bijna alleen voor riolering gebruikt. De buis met het eivormig profiel is een algemeen bekende buis. De gewapende betonnen buizen zijn versterkt met al dan niet voorge- spannen staal. Deze zijn altijd rond. Ze hebben soms een stalen kern. De meest voorkomende vorm is de mofbuis. De betonnen buis is nogal zwaar. Een 3 meter lange buis met een diameter van 0,8 meter weegt 2 ton. Bij een doorsnede van 1.2 meter weegt deze buis al 4 ton. De meest toegepaste diameters zijn van 0,3 tot 1,2 meter. Ook zeer grote doorsnede tot 3 meter komt voor. asbestcementbuizen Deze worden vervaardigd uit asbestvezels en cement en kunnen tot 30% asbest bevatten. Ze zijn betrekkelijk licht. Een gewapend betonnen buis van dezelfde afmeting is 4 a 5 maal zo zwaar. De buislengte is 4 of 5 meter. De diameter varieert van 0,05 tot 2,0 meter. De asbestcementbuizen worden voor vele doeleinden gebruikt, ook voor drinkwatertransport. kunststofbuizen Er zijn meerdere kunststoffen die worden gebruikt voor het maken van buizen. De drie meest gebruikte soorten zijn:
-27PVC-buizen Bestaan uit polyvinylchloride, kleurstoffen en weekmakers. Deze laatste stoffen bevorderen de soepelheid. PVC-buizen kunnen hard en zacht zijn. Toegepaste diameters zijn 0,02 tot 0,8 meter. Lengte van de buis varieert van 6 tot 20 meter. PE-buizen Bestaan uit polyetheen en een kleurstof (vaak roet). Er zijn 2 soorten op de markt, hard en zacht PE. PE wordt verwerkt in de vorm van lange buizen die op een haspel gerold worden (lengte tot l km toe bij kleine diameters of in lengtes van 10-20 meter bij grotere diameters). De gebruikte diameters variëren van 0,01 tot 1,0 meter. Slagvast PVC-buizen Slagvast PVC is PVC dat tijdens de bereiding gemengd is met nagechloreerd polyetheen. Door deze toevoeging is de buis veel beter beschermd tegen mechanische beschadigingen. Deze buis is hardgeel van kleur. Wordt zeer veel gebruikt voor gasleidingen met een maximale binnendruk van 0,2 bar. Een 10 meter lange buis met een diameter van 0,11 meter weegt 14 kg. Uitwendige bescherming van buizen Stalen en gietijzeren buizen hebben altijd een uitwendige bescherming nodig tegen aantasting door corrosie en inwerking van stoffen in de grond. Dit gebeurt met asfaltbitumen of koolteerpek, dat hierna met kalk wordt bedekt. De laatste tijd wordt steed meer een beschermingslaag met polyetheen aangebracht. In agressieve grond wordt beton gebruikt als bekleding. De lassen worden ter plaatse met bijvoorbeeld zelf vulkaniserend band bekleed en zodoende beschermd. Buizen voor stadsverwarming worden soms voorzien van pijpschalen van minerale wol voor warmte-isolatie, hetgeen ook door de buizenlegger worden aangebracht. Koperen, kunststof en gresbuizen hebben geen bescherming nodig. 2.5.2. Kabels Kabels worden gebruikt voor het transport van electrische energie, transmissie van telefoon-, radio- en t.v.-signalen. Een nieuwe ontwikkeling is de glasvezelkabel die optische signalen (licht) transporteert. Deze wordt hierna behandeld, ingedeeld naar gebruiksdoel. Kabels voor het transport van elektrische energie Een veel gebruikte kabel is de papierloodkabel. De sterkte van de stroom bepaalt de benodigde diameter van de kabel. Elke stroomader is omgeven met in hars gedrenkt papier. Deze stroomaders worden
voorzien van een loodmantel, die weer omgeven wordt met geasfalteerd papier. Daar omheen komt jute, dan een staalmantel en als laatste weer jute dat gedrenkt wordt in asfalt. Uiteindelijk wordt de buitenkant afgedekt met krijt. Ter isolering van de stroomader en ter bescherming van de kabel worden ook kunststoffen als PVC gebruikt. Beide soorten kunnen zowel voor hoogspannings- als voor laagspanningsleidingen worden gebruikt. Gewicht van kunststofkabels voor transport van elektrische energie is 2 tot 5 kg per meter. afb. 9: opbouw van een één-aderige kunststof hoogspanningskabel
-'- \'
\ \\
rode PVC \ massieve \ ' \\ " aluminium ,• gevulcaniseerd \ koperband mantel kern geëxtrudeerd polyetheen \ vertinde zwak geleidend zwak geleidend koperdraden materiaal veerkrachtig vliesband _ _ . . . . ^ _ _ . - • _ _ _ . _ J
\
l,AÉ~_ U.-in^4 u
»
Kabels voor transport van optische signalen De komende jaren zal de glasvezelkabel op grote schaal toegepast gaan worden voor het transport van onder andere signalen ten behoeve van telecommunicatie. De glasvezelkabel wordt vrijwel altijd in een mantelbuis van polyethyleen geplaatst (standaard diameter 92mm). Eerst wordt de buis gelegd en daarna de kabel door de buis getrokken. De glasvezelkabel is een dunne, lichte kabel. De kern bestaat uit een gevlochten ijzerdraad met daar omheen de haardunne glasvezels die elk apart zijn omgeven met kunststof. Daar omheen zit weer kunststof, dan een metalen pantser en vervolgens vormt kunststof de buitenmantel. Kabels voor transport van telecommunicatie De signaal transporterende draden worden geïsoleerd middels kurkdroog papier. Om een aantal kabels wordt een loodmantel aangebracht. Om deze loodmantel komt ter bescherming een pantser. Er zijn ook kabels die in plaats van papierlucht isolatie polyethyleen als isolatiemateriaal gebruiken. Gewicht van een telefoonkabel met 1800 aders is 11,73 kg per meter. Dit is de zwaarste kabel die in Nederland wordt gebruikt. Een papierloodkabel met 240 aders weegt 3,5 kg per meter. Telefoonkabels met polyetheen isolatie wegen 0,5 tot 3 kg per meter.
-29Kabels voor transport van radio- en televisiesignalen Hiervoor worden coaxkabels gebruikt. Dit zijn kabels met een buitenmantel of aardscherm dat de isolatie geheel moet dekken. Er zijn zeer vele soorten coaxiale kabels op de markt. Ze bestaan uit een binnengeleider (koperdraad) en buitenmantel (bijv. polyetheen). Eventueel wordt de kabel gepantserd. De coaxkabels zijn licht van gewicht: niet meer dan 0,5 kg per meter. 2.6. Organisatie van het werk Vanuit een centrale organisatie binnen een bedrijf worden ploegen gevormd die naar de diverse werken worden gestuurd. Afhankelijk van het soort werk bestaat zo'n ploeg uit 2 tot 5 a 7 man. De kleine ploegen zijn meestal fitters of monteurs voor wie grondwerk maar een klein deel uitmaakt van het werk. De echte sleuvengraversploegen bestaan meestal uit 5 a 7 man. Het zijn veelal ploegen van mensen die al langere tijd samenwerken en die daardoor goed op elkaar zijn ingespeeld. De ploeg staat onder leiding van een voorman die verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken. Hij heeft de kontakten met de toezichthouder van de opdrachtgever, de opzichter van de grondeigenaren en met de verantwoordelijke uitvoerder van het bedrijf. Soms wordt de voorman nog bijgestaan door een Ie buizenlegger of Ie kabellegger. De rest van de ploeg bestaat uit grondwerkers. Het komt binnen de ploegen voor dat de mensen ieder een eigen vaste taak hebben, bijvoorbeeld het bedienen van bepaalde machines, maar ook kan het zijn dat een ieder voor alle taken ingezet kan worden. In de planningsfase wordt gewerkt met produktienorraen, waarbij rekening wordt gehouden met verzwarende omstandigheden, zodat de ploeg in het algemeen niet onder tijdsdruk komt te werken. Tariefwerk komt bij de buizen- en kabelleggers, voor zover ons bekend, niet voor. Een enkele keer kan de organisatie zo zijn dat per dag een bepaald aantal meters wordt afgesproken. Dan is het zo dat hoe sneller men werkt, hoe eerder men klaar is en naar huis toe kan. Overwerk en avond- of nachtwerk komt alleen in bijzondere omstanv\ digheden voor, meestal om verkeerstechnische redenen of bij repaV raties. Nachtwerk kan ook nog voorkomen als afsluiten van bijvoor\ beeld electriciteit, water, gas of stadsverwarming alleen l 's nachts mag plaatsvinden. l De reistijden van de kabel- en buizenleggers kunnen variëren van \\0,5 tot 2 uur per dag. ]/
-303. ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN 3.1. Algemeen In de inleiding is er al op gewezen dat door de opzet van het beroepssurvey de mate van detaillering beperkt is. Dit geldt ook voor het nu volgende hoofdstuk. De gegevens zijn gebaseerd op waarnemingen op diverse werkplekken, op literatuurgegevens en op enkele oriënterende metingen. Een aantal gezondheidsbedreigende omstandigheden wordt beschreven, waar de buizen- en kabellegger in wisselende mate mee te maken kan krijgen. Het grootste deel van het hoofdstuk is ingeruimd voor datgene wat door bijna iedere buizen- en kabellegger als het zwaarste deel van zijn taak wordt ervaren, en wat naar opvattingen van de beroepsbeoefenaren voor zeer velen op den duur problemen met de funktieuitoefening geeft, namelijk het graven met de schop. 3.2. Fysieke belasting bij werkzaamheden 3.2.1. Enige arbeidsfysiologische achtergronden Het houdings- en bewegingsapparaat (botten, spieren, banden, ligamenten en pezen) is van groot belang bij zware lichamelijke arbeid. Een groot gedeelte van arbeidsverzuim en invaliditeit in de bouwnijverheid is het gevolg van problemen met het bewegingsapparaat. Ook bij de kabel- en buizenlegger is dat waarschijnlijk het geval. Bij een langdurig ongunstige werkhouding kunnen bepaalde spieren en/of gewrichten zwaar worden belast of zelfs worden overbelast. Lichamelijke arbeid wordt verricht door de spieren en men onderscheidt de spierarbeid naar: - dynamische spierarbeid; - statische spierarbeid. Bij dynamische spierarbeid wisselen het aktief spierspannen en -ontspannen elkaar voortdurend af, hetgeen resulteert in een zichtbare beweging. Het resultaat is mechanische arbeid, die gedefinieerd wordt door de kracht maal de weg van de beweging. Het afwisselend spannen en ontspannen van de spier bevordert de doorbloeding van de spier en daardoor de aanvoer van zuurstof en voedingsmiddelen en de afvoer van stofwisselingsprodukten (onder andere melkzuur). Bij statische spierarbeid zijn de spieren continu gespannen. Deze spanning resulteert niet in beweging. Er is geen sprake van mechanische arbeid, de krachtsuitoefening dient als tegenwicht voor van buiten het lichaam inwerkende krachten (bijvoorbeeld zwaartekracht). De doorbloeding vermindert of stagneert bij deze vorm van spierarbeid en daarom is deze vorm snel vermoeiend, in tegenstelling tot de dynamische vorm van spierarbeid. Het langdurig handhaven van dezelfde werkhouding kan tot een grote statische belasting leiden.
-313.2.2. Fysieke belasting bij verschillende werkzaamheden, in samenhang met de werkhouding algemeen De fysieke belasting van de kabel- en buizenlegger is groot. Dit blijkt ook uit de literatuur. Uit een onderzoek naar de fysieke belasting bij fitters van waterleidingen, die dagelijks veel grondwerk doen, blijkt dat deze groep het grondwerk als zeer zwaar beoordeelt en soms als te zwaar (Poll, 1983). Het graven van een sleuf in loopzand wordt door 50% als te zwaar beoordeeld en in sintel/puin door 60%. In gewoon zand wordt het door 4% als te zwaar beoordeeld. 'In het onderzoek van Poll wordt melding gemaakt van de NIOSH-methode, die geschikt is voor het beoordelen van acceptabele gewichten in concrete werksituaties. De NIOSH-methode gaat uit van tweehandig, symmetrisch tilwerk en houdt geen rekening met de torsie van de wervelkolom, die optreedt bij het voor kabel- en buizenleggers gebruikelijke graafwerk in een smalle sleuf. De gehanteerde variabelen in de NIOSH-methode zijn: 1. de horizontale afstand waarover de last wordt getild; 2. de vertikale afstand waarover de last wordt getild; 3. de afstand waarover de opgetilde last wordt verplaatst; 4. de frekwentie van de handeling. De conclusie van het onderzoek bij fitters kan als volgt worden samengevat. Niet iedereen kan zonder gevaar voor de gezondheid graafwerkzaamheden uitvoeren: het gewicht van de schop met grond bedroeg gemiddeld 7,3 kg, wat wel lager is dan het berekende maximaal toelaatbare gewicht van 9,9 kg, maar veel meer dan de berekende ondergrens van 2,7 kg die voor ieder gezond mens bij graafwerk gehanteerd zou kunnen worden. Omdat wel torsie optreedt en omdat niet symmetrisch wordt getild, moet het maximaal toelaatbare gewicht nog lager gesteld worden dan 9,9 kg. Uit Engels onderzoek (Davis, 1980) blijkt dat graafwerkzaamheden gerekend dienen te worden tot de belangrijkste groep activiteiten die leiden tot rugletsel in de telecommunicatie-industrie. Vervolgonderzoek (Nicholson, 1981), waarbij naast een gedetailleerde veldstudie van verschillende soorten graafwerk ook de druk in de buikholte wordt gemeten met behulp van geijkte radio-drukregistratie capsules, toonde aan dat bij graven de druk in de buikholte frekwent boven de grens van 90 mm Hg kwam. De studie maakt aannemelijk dat werkzaamheden, waarbij een dergelijke druk optreedt een verhoogd risico op rugletsels vormen. In een Nederlands onderzoek (Dirker, 1981) wordt op grond van een beperkt literatuuronderzoek en observaties op de werkplek geconcludeerd dat de belasting van het bewegingsapparaat bij grondwerk de algemeen aanvaarde normen niet overschrijdt. De conclusie lijkt, gezien de andere literatuurgegevens, niet geheel juist.
-32DE VERSCHILLENDE WERKZAAMHEDEN het opbreken van de bestrating Trottoirtegels en straatstenen worden met behulp van stootijzer, bats of spade opgebroken. Vaak gebruikt men geen stootijzer en dan wordt in gebukte houding de straatsteen met de spade losgewrikt, opgetild en opzij gelegd. Men komt hierbij niet recht overeind en gaat van de ene naar de andere steen. Deze continu gebukte werkhouding vormt een grote statische belasting voor de rug. Op de foto ziet men dat de werknemer de belasting vermindert door met zijn linkerhand op de knie te steunen. De statische belasting neemt af indien men gebruik zou maken van een stootijzer om de steen los te wrikken en een bats met een geheel kromme steel om de steen opzij te leggen.
Foto 26.
het graven van de sleuf Foto's 27 t/m 32 tonen de bewegingscyclus van het graven. In de smalle sleuf staan de voeten achter elkaar. De rug is in het begin van de bewegingscyclus recht. Het bekken en de schouders staan gedraaid. Bij het lossteken van de zijkanten en het in de grond brengen van het blad, blijft de rug nog enigszins recht. Bij het loswrikken van de grond (foto 29) buigt men sterk voorover en daarna, bij het vastpakken van de steel, is de rug geheel gebogen. Vervolgens komt men overeind en werpt de grond opzij. De rug is gedurende deze bewegingscyclus steeds in meer of mindere mate getordeerd. Boven of onder in de sleuf graven verandert weinig aan dit bewegingspatroon. foto 27
foto 28
foto 29
-33-
Foto 30 foto 31 het graven van een sleuf Veel puin of andere kabels en buizen bemoeilijken het graven. Bij puin moet er veel meer gewrikt worden en moet het blad veel vaker de grond ingetrapt worden. Bij een smalle sleuf met oude kabels kan deze zo smal worden, dat men er niet meer met beide voeten in kan staan (zie foto 33 t/m 35). Dit leidt tot zeer ongunstige werkhoudingen. De grondsoort bepaalt in sterke mate ook de zwaarte van het werk. Graven in zware grond, zoals klei of grond met veel puin is veel zwaarder dan in zandgrond. De klei blijft ook nog telkens aan de schop plakken. De frequentie van het graven is gemiddeld 9x per minuut. In schone, opgebrachte, zandgrond is de frequentie hoger, tot ca. 20x per minuut.
foto 32
Foto 33. graven van een smalle sleuf
-34-
Foto 34 Foto 35. werkhoudingen bij het graven van een smalle sleuf ' Tijdens de bewegingscyclus worden spieren van de nek, romp, rug, armen en benen gebruikt. Indien men voorover blijft staan bij het graven en niet overeind komt, neemt de statische belasting toe. De rugspieren zijn dan continu in meer of mindere mate aangespannen. Komt men weer helemaal terug tot rechtopstaande houding en voert men het lossteken van de zijkanten, en het in de grond steken van de schop met rechte rug uit, dan zijn dat momenten waarbij de rugspieren even kunnen ontspannen. De dynamische belasting van de armen en schouders is in de bewegingscyclus het grootst bij het wegwerpen van de grond. De afstand is dan het grootst terwijl tegelijkertijd aan de schop een versnelling moet worden gegeven om de grond te kunnen wegwerpen. Bij het graven in grond met veel puin is de armbelasting ook groot. Er moet veel in de grond worden gewrikt en de spade wordt veelvuldig in de grond gestoten (zie foto 36). foto 36
-35montage van buizen Dit geschiedt veelal in gebukte houding, omdat de buis op de grond ligt. Op de foto's wordt een steekmof op een buis gezet en daarna wordt de volgende buis in de steekmof geplaatst. Vervolgens wordt de buis in de sleuf gelegd. Hierbij overheerst de dynamische belasting. Door de gebukte houding ondergaan de rugspieren een grote statische belasting.
Foto 37
Foto 38.
kabels trekken en leggen Als er geen andere doorgangen zijn, zoals onder andere leidingen of boomwortels, wordt de kabel naast de sleuf vanaf de kabelhaspel uitgereden. Een aantal kabelleggers pakken hem op en leggen hem vervolgens in de sleuf (foto 39 en 40). Foto 39:
het leggen van kabels
Foto 40:
-36In bijzondere omstandigheden moet er nog wel eens een kabel met de hand getrokken of door een buis geduwd worden. Dit is zwaar treken sjouwwerk met een grote statische belasting voor alle ledematen en de romp (zie foto 6 op pag. 15). Na het trekken van de kabel worden er, voor zover de opdrachtgever dit eist, nog kabelzegels (c.q. loodbandjes) aangebracht om de kabel. Dit kan de nodige problemen (voor wat betreft de werkhouding) met zich meebrengen, afhankelijk van de diepte van de, bij één kabel, vaak zeer smalle sleuf. het dichtgooien van een sleuf
-\
Dit begint met het afzenden. In de sleuf staande, wordt met de bats zand zonder stenen naast en op de gelegde kabel of buis gebracht. Daarna wordt de rest van de grond in de sleuf gebracht, eerst vanuit de sleuf, later vanaf de wal met de bats of de ballastschop. Dit kan ook met de grondtrekker gebeuren. Als men op de wal staat en de grond in de sleuf terugbrengt, staat men steeds voorover gebogen. Zo'n 20 x per minuut wordt de beweging uitgevoerd.
V)
Foto 41 Tijdens het afzanden overheerst de dynamische belasting, tijdens het dichtgooien vanaf de kant overheerst de statische belasting van de rug. De armen en schouders worden voornamelijk dynamisch belast. Indien het dichtgooien vanaf de kant met de grondtrekker geschiedt overheerst de dynamische belasting en neemt de statische belasting sterk af. Foto 42
-373.2.3. Inspanningsfysiologische aspekten Het werk van de buizen- en kabellegger eist een grote dynamische spierarbeid van grote spiergroepen. Dit maakt het mogelijk om via het meten van de hartfrequentie een schatting te maken van de zwaarte van het werk. Een manier om dit te doen is bijvoorbeeld telemetrie. Dit is een methode waarbij de hartslag van de proefpersoon wordt gemeten via op de borst aangebrachte elektroden, verbonden aan een zendertje dat de man bij zich draagt. Deze apparatuur is zo klein dat hij er tijdens het werk geen enkele hinder van ondervindt. De hartfrequentie kan zo op ieder moment worden geregistreerd. Door tevens te noteren wat voor werkzaamheden de man op dat moment verricht kan van ieder onderdeel van het werk de hartfrequentie worden vastgelegd. Arbeidsfysiologisch onderzoek bij een ploeg kabelleggers (Van der Kooy, 1982) toonde aan dat bij drie van de vier proefpersonen de zwaarte van het werk boven de kwalificatie 'zeer zwaar' lag. De vierde man kwam in de kategorie zware arbeid. De zwaarste onderdelen waren, in gelijke mate, het graven en het dichten van de sleuf. Gevraagd naar de mening van de werknemers bleek dat zij het werk niet als extra zwaar hadden ervaren. Het feit dat dichten even zwaar is als graven werd door de mannen bevestigd. Het ging om gezonde mannen, die ervaring hadden met de werkzaamheden. Er werd gegraven in zanderige grond, zonder veel stenen of boomwor- tels. Een opvallend resultaat in dit onderzoek was dat terugkeer naar de uitgangswaarde van de hartfrequentie, als maat voor herstel van inspanning, 's ochtends wel plaatsvond na een pauze, maar 's middags niet meer. Opvallend was in relatie hiermee het feit dat er 's middags veel meer dan 's ochtends informele pauzes werden genomen. Ook bij werkplekbezoeken tijdens het maken van dit survey werd dit verschijnsel diverse keren waargenomen. De informele pauzes komen meestal tot stand als rookpauze. Het rollen en roken van een sigaret lijkt gemakkelijker geaccepteerd te worden als korte onderbreking van het werk dan het "zomaar" even uitrusten, zonder zichtbare reden, zodat niet-rokers hier in het nadeel kunnen zijn. Dit zijn aanwijzingen dat er in de loop van de dag een te grote vermoeidheid optrad. Oudere werknemers, vooral boven 50 jaar, bleken het tempo van de jongeren niet te kunnen bijhouden, een waarneming die ook al door Dirker (1981) wordt vermeld. De noodzaak voor frequente kortdurende pauzes bij zwaar lichamelijk werk wordt ook in andere studies bevestigd (Valentin, 1979). Het soms gehanteerde "klaar-naar-huis" systeem kan om deze redenen bijzonder ongunstig uitwerken voor de oudere ploegleden. Conclusie van Van der Kooy is dat het werk slechts gedaan kan worden door mannen met een goede lichamelijke conditie, zonder afwijkingen aan rug of ledematen. Er zijn geen lichte onderdelen: dichten is even zwaar als graven.
-383.3. Psychische belasting Verkeersdeelnemers kunnen of willen niet altijd rekening houden met buizen- of kabelleggers. In de stad is soms weinig ruimte en rijdt het verkeer vlak langs de plaats waar gewerkt wordt. Op doorgaande wegen lijkt het voor sommige automobilisten soms erg moeilijk om de snelheid te matigen en met enige ruimte te passeren, wanneer mensen vlak langs de weg aan het werk zijn. Het verkeer vraagt dus de nodige aandacht van de buizen- of kabellegger en ergernis over het gedrag van sommige Verkeersdeelnemers is dan ook begrijpelijk. Een andere bron van emotionele belasting zijn de reakties van de mensen, bij wie in de tuin een sleuf voor een dienstleiding wordt gegraven. De tolerantie van de mensen lijkt afhankelijk van datgene wat aangelegd wordt. Een gasleiding op een plaats waar die nog niet was, is welkom en geeft geen gemopper, maar een vervanging van een leiding waarbij men niets nieuws krijgt, wordt veel kritischer gevolgd. Boze reakties over de schade die aan de tuin wordt toegebracht, ondanks voorzichtig werken, zijn geen uitzondering. Psycho-sociale belasting door overwerk of door grote tijdsdruk komt niet vaak voor, al kunnen sommige omstandigheden maken dat sneller gewerkt moet worden dan het "eigen" tempo van de buizenof kabellegger. Dit wordt met name veroorzaakt door de invloed die opdrachtgevers kunnen hebben, om binnen een bepaalde tijd een karwei gereed te hebben, zoals bijvoorbeeld in het najaar van 1984, toen subsidieregelingen in verband met rioolaansluitingen een grote tijdsdruk veroorzaakten. 3.4. Ergonomische aspekten 3.4.1. algemeen In 1986 is een uitgebreid literatuuronderzoek gepubliceerd over de ergonomische aspekten van het schepwerk en schoppen (Freivalds, 1986). Het blijkt dat schepwerk (veel meer dan graafwerk) al sinds 1898 onderwerp van wetenschappelijke studie is geweest. Veel van dat onderzoek is verricht in de mijnindustire en bijna alle onderzoeken waren gericht op de efficiëntie van het schepwerk, niet op de gezondheid van de werknemers. Daarnaast bleek dat bijna alle studies gericht waren op de efficiëntie van het schepwerk zelf en niet op de schoppen. Ten aanzien van het grondwerk zoals dat door de buizen- en kabelleggers wordt gedaan kunnen uit dit literatuuronderzoek de volgende conclusies worden getrokken: - de frequentie van de bewegingscyclus. Bij het graafwerk in bijvoorbeeld lichte grond of schoon, opgebracht zand is de meest efficiënte frequentie van de bewegingscyclus 18 tot 20 maal per minuut. Hogere en lagere frequenties zijn minder efficiënt. Bij het graven in grond met puin of in klei ligt de meest efficiënte frequentie lager.
-39- het gewicht van de last op de schop. Bij de hogere graaffrequentie (18 - 20 maal per minuut) is het meest efficiënte gewicht 5 tot 7 kg. - samenstelling van het materiaal. Hoe grover het materiaal, hoe meer energie gebruikt wordt. Het scheppen van grof grind kost 37% meer energie dan het scheppen van zand bij gelijk gewicht van de hoeveelheid te verplaatsen materiaal. Ten aanzien van schoppen en spades kan uit dit literatuuronderzoek het volgende geconcludeerd worden: - de spades zijn geen onderwerp van studie geweest; - ten aanzien van de lengtes van de steel en het gewicht van de schoppen zijn geen eenduidige conclusies te trekken, wel ten aanzien van de vorm en afmetingen van het blad. Hoe lichter het materiaal dat verplaatst moet worden, hoe groter het blad moet zijn. De meest efficiënte vorm is afhankelijk van het materiaal: voor grof materiaal (stenen, kolen) een rechtljoekig vlak blad met opstaande randen en voor fijn materiaal (zand, grond) een blad dat gewelfd is, aan de onderzijde rond in een punt uitloopt en randen heeft die in lichte mate opstaan. Tegelijkertijd met het literatuuronderzoek heeft dezelfde onderzoeker een studie gepubliceerd over schoppen (Freivalds, 1986). Op grond van het hierboven beschreven literatuuronderzoek en experimenteel onderzoek komt Freivalds tot de volgende aanbevelingen voor de gewone schop die voor alledaags gebruik bestemd is: 1. de hoek tussen het blad en de steel moet om en nabij de 32" zijn; 2. een lange steel (ca. 120 cm) is het meest efficiënt; 3. een vierkant blad voor scheppen; 4. voor graafwerk een blad dat aan de onderzijde rond is en in het midden in een punt uitloopt; 5. een bladvorm waarbij aan de achterzijde de gleuf waarin de steel steekt niet gesloten is (een "holle rug"-constructie) om het gewicht te verminderen; 6. een zo licht mogelijk gewicht zonder teveel op te offeren aan de sterkte en de duurzaamheid van de schop. De beste vorm van een handvat is in 1984 onderzocht. Dit heeft geresulteerd in de aanbeveling dat een handvat in het algemeen een diameter moet hebben van 25 tot 38 mm en 115 mm lang moet zijn (Drury, 1984). 3.4.2. Beoordeling gereedschap, hulpmiddelen en materialen de schoppen Eén soort bats en spade voor alle buizen- en kabelleggers lijkt een slechte zaak. Tijdens werkbezoeken constateerden we soms geen, soms veel variatie in de bats in de lengte en de kromming van de
-40steel. Bij een bedrijf waar de werknemers een vergoeding krijgen om hun eigen bats te kopen en te onderhouden zagen wij een ruime variatie. De één vindt een kortere steel (90 cm), de ander een langere steel gemakkelijk om mee te werken. Dit hangt niet altijd samen met de lichaamslengte van betrokkene. Wat betreft de spade was er geen variatie. Een lange steel heeft als voordeel dat men meer rechtop kan werken (foto 43), maar het optillen van de schop bij het graven kost meer inspanning, daar de hefboomwerking van de steel ongunstiger wordt.
foto 43
Bij een korte steel is het net andersom. Een lange man (1.90 m) kan met een bats met een steel van 90 cm de schop niet recht overeind de grond insteken en zal dus continu met gebogen rug moeten werken. i Het lijkt gewenst om voor het graven enerzijds en het opbreken van 'de straat en het dichtgooien van de sleuf anderzijds verschillende '| batsen te gebruiken: voor het graven een bats met een hal f kromme steel en een blad waarvan de dul een kleinere hoek maakt ten opzichte van het blad en voor het dichtgooien van de sleuf een bats met een geheel kromme steel en een blad waarvan de dul (bovenste deel van het blad waar de steel insteekt) een grotere hoek maakt ten opzichte van het blad. Met deze laatste komt bij een horizontaal geplaatst blad het handvat ca. 15 cm hoger. Opbreken met een spade met een rechte steel kost nog meer ruginspanning. De bats heeft een blad dat niet optimaal gevormd is om de schoen op te plaatsen, bij het intrappen van het blad in de grond (zie foto 44). De schoen glijdt eraf of gaat kapot aan de scherpe rand van het blad.
-41-
Foto 44: de linkervoet staat schuin op de bovenrand van de schop.
Wij zijn dan ook meerdere aanpassingen tegengekomen om dit euvel te verhelpen.
Foto 45
-42Bij de bats wordt of op de dul een ijzeren staafje gelast (zie foto 45) of wordt op de bovenzijde van het blad een stukje ijzer gelast. Op de spade wordt vaak een stukje ijzer gelast van 10 x l cm breed. Deze aanpassingen maken dat de kracht dus gemakkelijker en beter wordt overgebracht op de schop (zie foto 46), waardoor ook de schoen minder snel slijt. Het is noodzakelijk dat het aan te lassen stukje breed genoeg is voor de voet. Foto 46: Op de foto hiernaast is dan ook te zien dat het onderbeen vrijwel recht op de bats staat doordat een stukje ijzer is aangelast
-43De foto's 47 t/m 50 laten het effekt van de lengte en de vorm van de steel en de hoek van de dul op de houding zien.
foto 47
foto 48
foto 49
foto 50
De foto's 47 tot en met 50 laten zien wat voor effekt de lengte van de steel en de hoek van het blad op de houding heeft. Op foto 50 staat een schop afgebeeld die afkomstig is uit Duitsland. Zo'n schop zijn wij niet tegengekomen op onze werkplekbezoeken. Wel weet men te vertellen dat in Limburg en Duitsland over het algemeen met langere stelen wordt gewerkt dan in de rest van Nederland gebruikelijk is.
-44Variatie in de vorm van het blad zijn wij niet tegengekomen. Men gebruikt overal de steekbats en de smalle en de brede spade. De afmetingen van de handvaten voldoen aan de normen: diameter 25 - 38 mm en lengte 115 mm. Indien de aanbevelingen van Freivalds getoetst worden op de bats dan blijkt het volgende: 1. de hoek tussen het blad en de dul voldoet; 2. de stelen zijn over het algemeen te kort, namelijk 90 of 100 cm in plaats van ca. 120 cm; 3. de bats is aan de onderzijde wel gebogen, maar onvoldoende rond gebogen en niet in een punt uitlopend; 4. de bats heeft wel een holle rug constructie; 5. het gewicht lijkt zo laag mogelijk. de grondtrekker (zie foto 16, pag.20)
••
- -^ / X" /
De grondtrekker is een goed werktuig om het dichtgooien van een sleuf te vergemakkelijken, ook ergonomisch gezien. Het wordt niet overal gebruikt. In de ene ploeg zegt men het een onhandig apparaat te vinden, omdat de ruimte soms ontbreekt om ermee te werken, of het gaat te langzaam. In een andere ploeg zegt men het altijd te gebruiken, omdat het zo 'n handig gereedschap is. Met de grondtrekker kan men rechtopstaand met twee man de grond terugbrengen. Er bestaat niet een bepaald type grondtrekker, ze i worden op de bedrijven zelf gemaakt. De 2 ijzeren stangen (of één stang en één ketting of één touw) dienen zo lang te zijn dat ze i tijdens het werken tot borsthoogte reiken. Daartoe moet één stang ' in lengte verstelbaar zijn. Het blad dient niet te groot te zijn. materialen Met name bij het leggen en trekken van kabels treden momenten op waarbij zware lichamelijke arbeid verricht moet worden. De laatste tien jaar is het gebruik van de lier steeds meer toegenomen. Hierdoor is het kabeltrekken deels gemechaniseerd en lichter geworden. De lier kan echter niet gebruikt worden bij bijvoorbeeld dikkere telefoon- en electriciteitskabels. Deze zijn te zwaar en daardoor zeer moeilijk te hanteren. 3.4.3. Werkmethode Deze ligt door de aard van het werk grotendeels vast. Er wordt gemechaniseerd gewerkt als dat mogelijk is. Bij het handwerk is er wel variatie mogelijk, namelijk de keuze van het juiste gereedschap bij de verschillende werkzaamheden.
-45Enige voorbeelden van ergonomisch gezien onjuist gebruik van gereedschap: -
het opbreken van de bestrating met een spade; een stootijzer en bats zijn daarvoor ergonomisch gezien geschikter. het dichtgooien van een sleuf met een bats, in plaats van met een grondtrekker als daar de mogelijkheden toe zijn.
f Het puin in de grond vormt een belemmering bij het graven en maakt 'i het handwerk zwaarder. Meestal wordt het puin bij het dichtgooien , van de sleuf weer in de sleuf teruggegooid. Het zou verstandiger zijn het puin af te voeren en alleen de grond terug in de sleuf te gooien, daar er in de loop der jaren op dezelfde plek meermalen dezelfde sleuf wordt gegraven. 3.5. Fysische faktoren 3.5.1. Klimaat en kleding De werkzaamheden van de buizen- en kabellegger vinden bijna uitsluitend plaats in de buitenlucht. Dit heeft tot gevolg dat in zeer wisselende weersomstandigheden moet worden gewerkt. In het algemeen kan gesteld worden dat voor lichamelijk zwaar werk een temperatuur van 15 C optimaal is (Burger, 1974). Vooral een duidelijk hogere temperatuur geeft een zwaardere lichamelijke belasting. Een te grote warmtebelasting uit zich voornamelijk in een afnemende arbeidsprestatie. Tot ca. 25* C is dit nog redelijk op te vangen, maar boven de 25* C neemt de arbeidsprestatie snel af (Wenzel, 1984). De oorzaak hiervan is een sterk toegenomen huiddoorbloeding bij warmte, waardoor minder bloed beschikbaar is voor de spieren. In Nederland kan een langdurige blootstelling aan zonlicht gevolgen hebben voor de huid (roodheid, pigmentatieveranderingen, basocellulair carcinoom) en voor de ogen (kerato conjunctivitis ofwel 1 sneeuwblindheid'). Een belangrijk gevolg van werken in koude is een vermindering van de handvaardigheid door verstijving van de gewrichten, door afneming van de tastzin en door verhoogde kwetsbaarheid en verstijving van de spieren (T.S.G., 1983). De mensen kunnen spier- en gewrichtsklachten hebben en zijn daarnaast ook vatbaarder voor luchtweginfekties. Bij regen wordt in het algemeen het werk onderbroken, soms met uitzondering van de machines en de man die de graafmachine moet ( begeleiden en in regenkleding doorwerkt. Doorwerken in regenkle• ( ding is niet mogelijk. Bij vorst wordt niet gewerkt, aangezien de grond dan te hard is om te bewerken. Voor kabelleggers geldt nog dat zij hun werk veelal niet kunnen doen bij temperaturen onder de 4 C , omdat onder deze temperatuur de kabel te stug wordt en er te gemakkelijk een beschadiging kan optreden. Dit staken van het werk bij een temperai tuur onder 4 C is overigens niet in overeenstemming met de door
-46het SFB gehanteerde regeling voor vorstverletuitkeringen, die bepaalt dat pas bij temperaturen onder O C een uitkering wordt gegeven. Wat de kleding betreft moet men zich kunnen aanpassen aan de omstandigheden. Vooral bij het werken in koude en wind is het moeilijk kleding te vinden waarin men warm blijft, maar waarin men zich toch goed kan bewegen. Er zijn verschillende oplossingen. Het meest worden borstrokken, lange onderbroeken, truien, hemden, bodywarmers en soms windjacks gedragen. De voeten worden droog gehouden met wollen sokken en klompen of laarzen. Het dragen van handschoenen wordt vaak als lastig ervaren. Een speciaal probleem waarvoor niet direkt een oplossing is te vinden, is dat bij het werken in een smalle sleuf de benen tegen de rand van de sleuf komen, waardoor de broekspijpen nat worden. De benen worden dan koud en de mensen krijgen spier- en gewrichtsklachten. De kledingaanpassing aan warmte kan eenvoudiger. Het met ontbloot bovenlijf werken moet echter ten sterkste worden ontraden in verband met de afkoeling van de spieren en het optreden van irriterende verontreiniging. Bovendien is de huid dan sterker aan zonlicht blootgesteld. Om op dagen van zeer felle zonneschijn ooggevolgen te voorkomen, is het dragen van een zonnebril afdoende. 3.5.2. Licht In het algemeen wordt overdag gewerkt. Slechts incidenteel is het nodig om 's avonds of 's nachts te werken, meestal om verkeerstechnische redenen of bij reparaties. Er wordt dan gewerkt bij het licht van schijnwerpers. Problemen met verlichting zijn niet geconstateerd. 3.5.3. Lawaai Lawaai kan omschreven worden als schadelijk of hinderlijk geluid. In het algemeen kan gesteld worden dat blootstelling aan geluid schadelijk is voor het gehoor wanneer een niveau van 80 dB(A), aanwezig gedurende 8 uur per dag en 5 dagen per week, wordt overschreden. Bij het werk van de buizen- en kabellegger komt men in het algemeen niet vaak met lawaai in aanraking. Uitzondering is werken met persluchtbeitels bij het openbreken van asfalt en met explosie- en trilstampers bij het dichten. Ook de diverse grondverzetmachines produceren lawaai. Voorts is men blootgesteld aan omgevingslawaai, vooral verkeerslawaai.
-47Enkele oriënterende metingen van het gemiddelde geluidniveau gedurende een minuut, gemeten op oorhoogte van degene die het dichtst bij de machine stond zijn: - explosiestamper 98 dB(A) - trilstamper 104 dB(A) - hydraulische graafmachine 82 dB(A) - sleuvengraver 84 dB(A) - vijzel 78 dB(A) - verkeerslawaai 60 - 75 - 82 dB(A), wisselend per werkplek Gezien het feit dat de blootstelling in de meeste gevallen zeker geen 8 uur per dag en 5 dagen in de week zal zijn, zullen schadelijke gevolgen door blootstelling aan lawaai van grondverzetmachines en verkeer nog wel meevallen. Het geluidniveau van de stampers en waarschijnlijk ook van de persluchtbeitel (hier niet gemeten) zijn echter zo hoog, dat ook bij kortdurende blootstelling gehoorbeschenning noodzakelijk is. In de praktijk blijkt echter dat te weinig gebruik van gehoorbescherming wordt gemaakt. 3.5.4. Trillingen In het algemeen onderscheidt men twee typen trillingen; trillingen die het hele lichaam beïnvloeden (whole-bodyvibration) en trillingen die via de hand en de arm worden overgebracht (hand-arm-vibration). Blootstelling aan lichaarastrillingen kan voorkomen bij bestuurders van grondverzetmachines en van trekkers. De ernst hiervan is afhankelijk van de vering en de mate van trillingsdemping van de machines. Meestal zal dit wel binnen aanvaardbare normen blijven. De buizen- en kabellegger is bovendien meestal niet degene die deze machines bedient. Blootstelling aan hand-arm-trillingen kan voorkomen bij het hanteren van stamper, trilplaat en persluchtbeitel. Het kan leiden tot klachten van handen en armen. Gezien de korte tijd dat dergelijke machines gebruikt worden, zullen problemen hierdoor niet vaak optreden. 3.6. Chemische faktoren 3.6.1. Asbest In de vorm van asbestcement kan de buizenlegger in aanraking komen met asbest. Wat nieuw ingevoerd materiaal betreft gaat het uitsluitend om het wettelijk toegestane chrysotiel (wit asbest). Bewerking van abestcement buizen vindt slechts incidenteel plaats door de buizenlegger. Meestal wordt het materiaal op maat aangevoerd. In 1983 werd 16.000 ton asbestcement buizen in Nederland
-48-
ingevoerd, waarvan 99% gecontroleerd is op samenstelling. In hoeverre buizenleggers bij het opruimen van oude buizen in aanraking komen met asbest en of het hier ook gaat om het voor de gezondheid gevaarlijker crocidoliet (blauw asbest) of amosiet (bruin asbest) is niet duidelijk. Voor het veilig werken met asbestmaterialen wordt verwezen naar de publicaties van de Arbeidsinspectie, zoals P116-1, of de folder 'werken met asbest'. 3.6.2. PVC-lijmen Voor het maken van lijmverbindingen tussen PVC-buizen worden speciale sneldrogende lijmen gebruikt. Hierin bevinden zich een aantal stoffen die de gezondheid kunnen beïnvloeden. Het gaat om tetrahydrofuraan, cyclohexanon en dimethylformamide, stoffen die alle drie prikkelend werken op huid, ogen en ademhalingsorganen. Door de werkwijze komt langdurige blootstelling niet voor en hoeft voor lever- en nierbeschadiging niet te worden gevreesd. Als bescherming dienen bij het gebruik van deze lijm handschoenen en een veiligheidsbril gedragen te worden. Om inademing van dampen te voorkomen moet men ervoor zorgen niet in de wind te gaan staan bij het aanbrengen van de lijm. 3.6.3. Methyleenchloride Voor het reinigen en ontvetten van PVC-buizen worden veelal oplosmiddelen met een hoog gehalte aan methyleenchloride gebruikt. Deze stof werkt irriterend op de huid, ogen en ademhalingsorganen. Als veiligheidsmaatregel wordt aangeraden butylrubberen handschoenen en een veiligheidsbril te dragen. Verder moet degene die met het middel werkt ervoor zorgen dat de wind de dampen van hem afblaast. 3.6.4. Pur De stadsverwarmingsbuizen zijn door gespecialiseerde bedrijven reeds van een pur-schuim isolatielaag voorzien. De leverancier van de buizen levert meestal ook het schuimsysteem (twee-componenten) dat wordt toegepast bij het in situ isoleren van lasnaden en dergelijke. Het volschuimen van de moffen gebeurt volgens de gietmethode, waarbij zowel van handmengtoepassingen als handmengdoseerapparatuur gebruik wordt gemaakt. Bij de handmengtoepasssing is er kans op blootstelling door middel van direkt huidcontact. Bij het werken met mengdoseerapparatuur zal vooral bij het verhelpen van storingen, blootstelling aan pur-componenten en reinigingsmiddelen op kunnen treden.
-49Bij het vullen van de moffen zijn geen problemen te verwachten voor wat betreft de blootstelling aan isocyanaatdampen. Een onderzoek dat in 1978 door de Arbeidsinspectie is uitgevoerd, heeft aangetoond dat zelfs onder ongunstige omstandigheden de MDI-concentraties beneden de detectiegrens van 0,1 mgr/nH bleven. Bij het lassen van de buizen bestaat de mogelijkheid dat het op de buis aanwezig pur-schuim gaat schroeien of branden. Afhankelijk van de samenstelling van het pur-schuim en de eventueel aanwezige vlamdovende middelen kunnen bij verhitting en destructie onder andere koolmonoxide, blauwzuur, chloor, fosgeen, en nitreuze dampen vrijkomen. Uit onderzoek is gebleken dat er vanaf 70°C een zeer geringe koolmonoxide-ontwikkeling ontstaat, die pas een sterke stijging vertoont boven de 200*C. Wanneer echter lasvonken het isolatiemateriaal raken kan de buitenlaag tot ontbranding komen. In deze gevallen werden zeer hoge concentraties koolmonoxide gemeten. Om ontbranding van het schuim te voorkomen verdient het aanbeveling tijdens het lassen het isolatiemateriaal met behulp van een aluminiumplaat af te schermen. In ieder geval dient minimaal 6 cm afstand tussen de las en het isolatiemateriaal te worden aangehouden. Nitreuze dampen kunnen al ontstaan indien de temparatuur boven 200"C komt. Indien de temperatuur beneden 300°C blijft, hoeft geen rekening te worden gehouden met het ontstaan van chloorgas, fosgeen of blauwzuur. Uit onderzoek is gebleken dat tijdens het hardsolderen de temperatuur van de buis op een afstand van 13-20 cm van de lasnaad tussen de 200 en 300"c is, en dat de concentratie nitreuze dampen tot boven de MAC-waarde (MAC-waarde NÜ2 = 5 ppm C) kan oplopen. Het verdient aanbeveling de temperatuur van de buizen bij las- en soldeerwerkzaamheden ter plaatse van de pur-mantel terug te brengen tot beneden de lOO^C. Hierdoor wordt met name de vorming van nitreuze dampen en koolmonoxide voorkomen. Het aanbrengen van een smalle, natte lap om de koperen pijp tegen de isolatiemantel bracht de temperatuur terug tot rond de 90 C. Deze techniek is mogelijk in de praktijk goed toepasbaar. Indien dit niet het geval is, is het gebruik van een masker met filterbus, type B, geïndiceerd. Bij laswerkzaamheden in nauwe putten is het wenselijk een ademmasker met een koolmonoxide-filter te dragen. 3.6.5. Uitlaatgassen Er wordt nogal frekwent gewerkt op plaatsen waar veel verkeer langs komt, wat leidt tot blootstelling aan de uitlaatgassen van de passerende motorvoertuigen. Onderzoeken in min of meer vergelijkbare situaties, bij kantonniers (De Boer, 1979) en bij een grenspost (Joosting e.a., 1973) geven geen aanleiding om normoverschrijdingen te verwachten in de werksituatie van buizen- of kabellegger.
-503.7. Veiligheid Onveiligheid door het wegverkeer De werkplek van de buizen- en kabellegger wordt het meest in gevaar gebracht door het wegverkeer. Indien er langs of op de weg gewerkt wordt, dienen veiligheidsmaatregelen te worden getroffen, bijvoorbeeld tijdelijke bebakening van de weg en het dragen van veiligheidskleding met een fluorescerende oranje kleur. Met de bebakening wordt beoogd dat het wegverkeer de snelheid aanpast aan de veranderde situatie. De realiteit is echter dat de automobilisten zich vaak niet aan de opgelegde beperkingen houden en het risico van een aanrijding is dan ook reëel aanwezig. Dit risico wordt nog vergroot omdat de buizen- en kabellegger naar onze waarneming vaak geen signalerende veiligheidskleding draagt, indien dit niet wettelijk verplicht gesteld is, zoals wel het geval is op provinciale en rijkswegen en in bepaalde gemeenten voor doorgaande wegen. De veiligheidsmaatregelen die moeten worden genomen staan beschreven in de Richtlijnen over de Bebakening en Markering van Wegen (1981) en in het concept Aanvulling Richtlijnen en Maatregelen bij Werk in Uitvoering op autosnelwegen (1984), dat door de Rijkswaterstaat is opgesteld. Gevaar van werken met graafmachines Tijdens het graven bestaat er een risico dat een electriciteitsof gasleiding wordt beschadigd. Meestal weet men middels tekeningen, merktekens en proefgaten waar de kabels of buizen liggen; een enkele keer wordt men verrast door een leiding die men op die plek niet had verwacht. Bij beschadiging van een gasleiding bestaat vooral bij een hogedrukleiding het gevaar van een explosie. Er kan zich zeer snel een grote gaswolk vormen. Bij het beschadigen van een electriciteitskabel kan een steekvlam ontstaan en kan de graafmachine onder stroom komen te staan. Overige veiligheidsrisico's - instortingsgevaar van een sleuf met als gevolg dat de mensen in de sleuf bedolven worden of bekneld raken. De sleuf dient bij instortingsgevaar gestempeld te worden (P-blad 25); - de buizen- of kabellegger die de machinist van de graafmachine aanwijzingen geeft, kan indien bijvoorbeeld de graafmachine wegzakt, door de graafmachine getroffen worden of als de sleuf inzakt door het gewicht van de graafmachine in de sleuf bekneld raken. Deze man dient een helm te dragen. - de gebruikte machines dienen zo zwaar te zijn dat geen kans bestaat op kantelen, waardoor beklemming van de buizenlegger tussen bijvoorbeeld de buizen zou kunnen optreden.
-51Persconlijke beschenningsmiddelen Het meest voorkomende schoeisel is veiligheidsschoenen en -laarzen. Daarnaast kwamen wij vaak klompen tegen. Veiligheidsschoenen of -laarzen zijn geen overbodige luxe omdat er gewerkt wordt met schoppen, stootijzer, bijl, houweel en explosiestamper. Handschoenen worden gedragen bij het hanteren van papierloodkabels en bij het werken met schoonmaakmiddelen en lijmen bij de buizenmontage. Het gebruik van gehoorbescherming is nog niet ingeburgerd bij de buizen- en kabelleggers. 3.8. Hygiëne en EHBO 3.8.1. Algemene hygiënische situatie Een toilet op de werkplek is meestal niet aanwezig. Men is aangewezen op de groenvoorzieningen in de omgeving of op een in de bebouwde kom soms aanwezige openbare gelegenheid. Men heeft vaak wel een eigen watervoorraad waar men de handen kan wassen. Schaftgelegenheid is er in de vorm van een schaftkeet. Indien deze ontbreekt luncht men in het autobusje waarmee men ook naar het werk komt. 3.8.2. EHBO In de praktijk blijkt dat EHBO-voorzieningen niet altijd aanwezig zijn, terwijl dat wel noodzakelijk is. In P-blad 2 van de Arbeidsinspectie staat de inhoud van een verbandtrommel, type B, beschreven. Deze verbandtrommel zou op elke werkplek aanwezig dienen te zijn. De inhoud dient regelmatig gecontroleerd en eventueel aangevuld te worden. In elke ploeg dient ook een medewerker aanwezig te zijn die met EHBO-materiaal kan omgaan.
-524. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 4.1. Fysieke belasting 4.1.1. Werkhouding Conclusies Ongunstige werkhoudingen komen veelvuldig voor. Als belangrijkste kan worden genoemd het veelvuldig in gebukte houding werken bij het: - opbreken van de bestrating; - graven; - dichtgooien van de sleuf; - buizenleggen en de buizenmontage. - trekken van kabels - maken van een wegkruising door middel van 'holen' of de boorschop. De rug is bij deze werkzaamheden ook nog meestal in meer of mindere mate getordeerd. Aanbevelingen - Bij het opbreken van de bestrating dient een stootijzer gebruikt te worden om de stenen los te wrikken. - De werkhouding bij het graven kan mogelijk verbeterd worden door de schoppen zo goed mogelijk aan de persoon en aan het soort graafwerk aan te passen. - Nieuwe mensen in het vak zullen in de aanvangsperiode van hun werk met behulp van een ervaren graver een optimale graaftechniek moeten aanleren. 4.1.2. Inspanningsfysiologie Conclusies - Het kabel- en buizenleggen is zwaar werk. Grondwerk betekent een zeer zware lichamelijke belasting. - De afwisseling werk/officiële pauzes is tamelijk onevenwichtig. - Aan het grondwerk zelf is bij gegeven omstandigheden weinig te veranderen. Aanbevelingen - Uit arbeidsfysiolgisch standpunt is het gewenst in de loop van de middag opnieuw een langere, officiële pauze in te voeren. - Voldoende kortdurende informele pauzes zijn vanuit arbeidsfysiologisch standpunt noodzakelijk. Ze dienen ook van niet-rokers te worden geaccepteerd. - Met het stijgen van de leeftijd zal de behoefte aan informele pauzes toenemen, dit dient geaccepteerd te worden.
-53- Waar mogelijk dient bij het graven van een sleuf gebruik te worden gemaakt van mechanische hulpmiddelen. De mogelijkheid van inzetten van mechanische hulpmiddelen kan worden uitgebreid door de inzet van kleine graafmachines. 4.2. Ergonomische aspekten 4.2.1. Gereedschappen Conclusies Het is de vraag of elke kabel- en buizenlegger momenteel de voor hem meest geschikte schop gebruikt. Uitgaande van de literatuur en de ergonomische principes kan het volgende over de schoppen gesteld worden: - de steellengtes van de batsen zijn meestal te kort; - de vorm van de bovenzijde van het blad van de bats voldoet niet; - de overige aspekten van de ba'sjtj lijken goed te zijn. Ten aanzien van de spades kunnen geen duidelijke conclusies getrokken worden. Elke werknemer dezelfde schop lijkt niet juist. Bij de verschillende werkzaamheden worden niet altijd de meest geschikte schoppen gehanteerd, bijvoorbeeld: - het opbreken van de bestrating met een spade; - het dichtgooien van een sleuf met een spade; De grondtrekker is ergonomisch gezien een goed gereedschap. Aanbevelingen - Er is dringend behoefte aan een grondige studie van de ergonomische aspekten van schoppen, en vooral ook van de spades, waarbij met een literatuuronderzoek begonnen zou kunnen worden. - De kabel- en buizenlegger dient de mogelijkheid te hebben te kiezen uit schoppen met verschillende steellengtes en vormen. - Bij het opbreken van een bestrating met behulp van een spade dient meer gebruik te worden gemaakt van een stootijzer. - Bij het handmatig dichtmaken van een sleuf dient zo mogelijk gebruik gemaakt te worden van een grondtrekker. - Voor de verschillende werkzaamheden dient steeds de meest geschikte schop gebruikt te worden. - Het is aan te bevelen nieuwe mensen in het vak voorlichting te geven over het voor hen meest geschikte gereedschap en het gebruik ervan. 4.2.2. Werkmethode Conclusie Bij het uitvoeren van graafwerk ondervindt de buizen- en kabellegger veel last van in de grond aanwezige stenen en puin.
-54Aanbeveling Het zou nuttig zijn de aanwezige stenen en puin te verwijderen en niet terug in de sleuf te brengen, ook niet in de lagen grond die niet direkt op de kabel of buis liggen. Dit kan het werk voor een volgende ploeg vergemakkelijken. 4.3. Fysische faktoren 4.3.1. lawaai Conclusie Bij het werken met persluchtbeitel en met trilstamper en explosiestamper wordt de buizen- en kabellegger in korte tijd blootgesteld aan een hoog lawaainiveau. Aanbevelingen - Ontwikkeling en aanschaf van geluidsarme (c.q. trillingsgedempte) apparatuur dient bevorderd te worden. - Bij deze werkzaamheden moet consequent gehoorbescherming worden gedragen. - De werknemers moeten geïnformeerd worden over de schadelijke effekten van lawaai, met name op het gehoor. 4.3.2. trillingen Conclusie Trilstamper, trilplaat en persluchtbeitel veroorzaken trillingen in het hand-arm-systeem. Aanbeveling - Ontwikkeling en aanschaf van geluidsarme (c.q. trillingsgedempte) apparatuur dient bevorderd te worden. - Mensen met gewrichtsproblemen aan handen of armen, zo deze al tot werken in dit beroep in staat zijn, moeten deze werkzaamheden niet uitvoeren. 4.4. Chemische faktoren 4.4.1. asbest Conclusie Er wordt nogal eens gewerkt met asbestcement buizen. Meestal is het voor de buizenlegger niet nodig deze zelf te bewerken.
-55Aanbeveling Wanneer men toch asbestcement buizen moet bewerken dient men zich nauwkeurig aan de bestaande richtlijnen te houden, zoals in P-blad 116,1 is vermeld. 4.4.2. PVC-lijmen Conclusie Bij het lijmen van PVC-buizen worden reinigingsmiddelen en lijmen gebruikt die irriterend kunnen werken op ogen, huid en ademhalingsorganen. Aanbeveling Bij het werken met PVC-lijmen en reinigingsmiddelen dienen handschoenen en zonodig een veiligheidsbril gedragen te worden. Tevens moet inademing worden voorkomen. 4.5. Veiligheid Conclusie Het werken op en langs de weg is het grootste veiligheidsrisico voor de kabel- en buizenlegger. Het risico wordt vergroot, enerzijds omdat de buizen- en kabelleggers niet altijd de veiligheidskleding dragen, anderzijds omdat de weggebruikers onvoldoende rekening houden met de veiligheid van de werkers op en langs de weg. Aanbevelingen - De buizen- en kabelleggers dienen de veiligheidskleding te dragen, ook als dat door de wegbeheerder niet verplicht is gesteld. - Met name bij druk verkeer zou iemand met een speciale verkeersregelende funktie aan de ploeg kunnen worden toegevoegd. - Waar mogelijk dienen verkeerstechnische maatregelen (signalering, wegafsluiting, e.d.) genomen te worden. 4.6. Hygiëne en EHBO Conclusies - Toiletvoorzieningen ontbreken veelal. - EHBO-voorzieningen zijn niet altijd adequaat.
-56Aanbevelingen - Toiletwagens op de werkplekken plaatsen. - Per ploeg dient een verbandtrommel aanwezig te zijn en een medewerker van de ploeg moet hiermee om kunnen gaan. - De BGD-en kunnen ingeschakeld worden bij het organiseren en verzorgen van cursussen om de deskundigheid op het gebied van de EHBO op een hoger plan te brengen (bijvoorbeeld cursus "vuistregels voor de EHBO"). 4.7.Aanbeveling voor de bedrijfsgezondheidszorg van de buizen- en kabellegger - Vervolgonderzoek naar de arbeidsfysiologische belasting van de beroepsgroep wordt aanbevolen. - Het intrede-onderzoek van de buizen- of kabellegger dient vervangen te worden door een aanstellingskeuring. Deze dient met name gericht te zijn op: - de inspanningstolerantie. Hart- vaat- en longziekten die de inspanningstolerantie negatief beïnvloeden zijn een contra-indicatie. - de lichaamsbouw: een goed ontwikkeld spierskeletstelsel is een voorwaarde voor geslaagde beroepsuitoefening; iemand met een asthene lichaamsbouw of iemand die ernstig adipeus is, is niet geschikt voor dit vak. - het bewegingsapparaat: klachten of afwijkingen van het bewegingsapparaat zoals M. Scheuermann, torsie scoliose, doorgemaakte H.N.P. of gewrichtsafwijkingen in armen of benen zijn een contra-indicatie. - Vanwege de hoge belasting is een goede bedrijfsgeneeskundige begeleiding noodzakelijk. Diegenen die het vak willen gaan uitoefenen dienen bij een aanstellingskeuring een goede fysieke belastbaarheid te hebben; de mensen die reeds als kabel- of buizenlegger werken, zouden eerder en frequenter dan tot heden gebruikelijk, periodiek onderzocht moeten worden. Bij een aanstellingskeuring dient voor zowel vrouwen als mannen uit te worden gegaan van het belastbaarheidsprofiel van het validlteitsdiagram, zoals uitgewerkt in bijlage 2. Gezien de bij veroudering optredende verminderde belastbaarheid en de hoge belasting in het werk, is dringend aandacht gewenst voor en onderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot taakverlichting voor oudere werknemers. Bij een periodiek bedrijfsgezondheidskundig onderzoek zal men aandacht moeten besteden aan met name hart- en longproblemen, adipositas en gewrichtsproblemen en daarnaast aan een slechte lichamelijke conditie in het algemeen. Gezien de zwaarte van het vak is een vroegere start dan op 35-jarige leeftijd en een frequentere controle dan éénmaal per 5 jaar aan te bevelen.
-57Het periodiek onderzoek zou, bij twijfel omtrent de conditie, uitgebreid moeten worden met een ergometrisch onderzoek, zoals dit ook bij brandweerkeuringen gebruikelijk is. Een probleem bij terugkeer na een ziekteperiode kan zijn het ontbreken van relatief licht werk bij een kabel- of buizenlegploeg. Dit maakt ook herplaatsing van mensen die na een ziekte of ongeval verminderd belastbaar zijn geworden, bijna niet mogelijk. Misschien kan een lichte, aangepaste funktie gecreëerd worden door een uitbreiding van de ploeg met iemand met een specifieke veiligheidsfunktie.
-58LITERATUUR Arbeidsinspectie P-2, Verbandtronunel B Arbeidsinspectie P-25, Putten en sleuven Arbeidsinspectie P-116-1, Asbest. Boer, F. de De kantonnier Zwolle, 1979 Burger, G.C.E. Arbeids- en bedrijfsgeneeskunde Stenfert Kroeze, Leiden, 1974 Davis, P.R. en H.J. Sheppard The pattern of accident distribution in the telecommunlcation industry. British Journal of Industrial Medicine, 37 (1980), 175-179 Dirker, H.A.F. De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de grondwerkers bij de gemeente Groningen Groningen, 1981, Scriptie 9de cursus arbeids- en bedrijfsgeneeskunde te Nijmegen. Drury, C.G. The role of the hand in manual materiaIs handling. Ergonomics, 25, (1985), 213-227 Freivalds, A. The ergonomics of shovelling and shovel design A review of the literature Ergonomics, 29, 3-18, 1985 Freivalds, A. The ergonomics of shovelling and shovel design An experimental study Ergonomics 29, 19-30, 1985. Joosting, P.E. en J. de Vries Luchtverontreiniging door het verkeer bij de grenspost Bergh-autoweg IMG-TNO rapport nr. 6516, Delft, 1973
-59Kooy, F.J. van der Een oriënterend onderzoek naar de zwaarte van de arbeidsbelasting van een groep bij de aanleg van een televisiekabelnet betrokken grondwerkers. Scriptie 10de cursus arbeids- en bedrijfsgeneeskunde te Nijmegen, 1982. Lehman, G. Praktische Arbeidsphysiologie G. Thieme Verlag, Stuttgart, 1962, 2e druk. Nicholson, A.S., P.R. Davis and H.J. Sheppard Magnitude and distribution of trunk stresses in telecommunications engineers. British Journal of Industrial Medicine, 38 (1981), 364-371 NIOSH
N.N.
Technical Report: Work practices guide for manuel lifting, US Department of Health and Human Services, Publication No. 81-122, Ohio, 1981
Arbeidsgeneeskundige thema's Werken in de buitenlucht Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg 1983: 652-656
Poll, K.J. Fysieke belasting van de fitter. NIPG-TNO, Leiden, 1983 (intern rapport + artikel) Rijkswaterstaat Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen. Staatsuitgeverij, Den Haag, 1981 Rijkswaterstaat Concept aanvulling richtlijnen en maatregelen bij werk in- en uitvoering op autosnelwegen. Den Haag, 1984 Stichting Bedrijfsgezondheidsdienst voor de Bouwnijverheid Inventarisatie asbestmaterialen in de bouw Amsterdam, 1984 Stichting Beroepsopleidingen Weg- en Waterbouw lesstof: - vakman Buisleidingen - vakman Kabelwerken Valentin, R. Arbeitszmedizin Thieme Verlag, Stuttgart, 1979 Wenzel, H.G. en C. Piekarski Klima und Arbeit 1984
-60bijlage l samenstelling werkgroep buizen- en kabelleggers (per l november 1985)
J.H.W. Bruins Slot
voorzitter directeur-bedrijfsarts BGD Zwolle e.o.
R.G. Bakker
bedriifparts BGD Oost Twente
E.A.P. Koningsveld
namens BGBouw
A.G.M. Platenkamp
bedrijfsverpleegkundige BGD Zwolle e.o.
H.J.G. Oude Lohuis
namens BOLEGBO, tevens de VAGWW vertegenwoordigend
A.H. Spijker
bedrijfsarts BGD Oost Twente
A. Zijlstra
namens Bouw- en Houtbond FNV, vakgroepsraad GWW
De Werkgroep Kabel- en Buizenlegger is alle personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van dit rapport zeer erkentelijk.
-61bijlage 2 belastbaarheidsprofiel voor een buizen- en kabellegger Voor het hanteren van de medische arbeidsgrafiek Is het noodzakelijk de handleiding medische arbeidsgrafiek, 4e editie, maart 1981 te raadplegen. Globaal geldt dat: - het scoren van niveau l betekent dat de bedrijfsarts meent dat het betrokken individu kan voldoen aan bijzondere eisen, die hoger liggen dan voor een gezond volgroeid individu, zonder speciale training in verband met het betreffende werkelement (extra); - niveau 2 wordt gescoord wanneer sprake is van een gezond, volgroeid individu (normaal); - niveau 3 en niveau 4 geven een belasting weer die nog verantwoord is voor werknemers die in verband met het betreffende werkelement een bepaalde beperking hebben. Niveau 3 zal daarbij soms ook gelden voor oudere werknemers.
VALIDITEITSDIAGRAM 1 2 3 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.
staand lopend trap oplopend zittend met pedalen met zware armbelasting met fijne coördinatie v. handen met zware lichamelijke belasting bukkend tillend optisch lawaai in temperatuurswisselingen in stoffen en dampen met huidprikkelende stoffen op ladders en steigers bij hoogspanning, ovens en draaiende machines in warmte in koude in vochtige omgeving fijn optisch met kleuren auditief in ploegen met piekbelasting
4
3
2
1 X
X X
X
X X
X X X X X X X X X
X X X X X
X X X
X X
Handleiding Ned. Arbeids Grafiek, maart 1981 Voor de betekenis van de diverse indelingscategoriën wordt verwezen na.ir de h a n d l e i d i n g van de Medische Arbeidsgrafiek (m.-iart, 1981).