Commissie van Beroep BVE
SAMENVATTING 105871/105939 - Beroep (2) tegen schorsing als ordemaatregel en verlenging schorsing; BVE Gelet op de mogelijke onregelmatigheden in leerlingdossiers bestond er op zichzelf voldoende reden voor het instellen van een onderzoek. Indien de werkgever in dat kader besluit om over te gaan tot het schorsen van de werknemer als ordemaatregel dient dat gemotiveerd te gebeuren. De Commissie ziet in casu niet in op welke wijze de aanwezigheid van werkneemster het onderzoek zou kunnen beïnvloeden. Evenmin heeft de werkgever gesteld dat de aanwezigheid van werkneemster zou leiden tot grote onrust bij leerlingen dan wel bij collega's noch zijn andere argumenten aangevoerd ten aanzien van het onderzoek op grond waarvan zij haar werkzaamheden niet meer zou mogen verrichten. De werkgever heeft derhalve onvoldoende kunnen aantonen dat de afwezigheid van werkneemster op de instelling gedurende het onderzoek in het belang van de instelling was vereist. Bovendien is niet gebleken van een noodzaak voor een schorsing langer dan hooguit enkele dagen. Een onderzoek, uitgevoerd in samenhang met een schorsing, dient met hoogste spoed te worden behandeld. Beroep tegen de schorsing gegrond. De verlenging van de schorsing is gebaseerd op grond van artikel H-40 sub c cao bve. Nagelaten is werkneemster voorafgaande aan deze verlenging te horen. De formaliteiten die gelden bij een schorsing dienen echter eveneens in acht genomen te worden bij een verlenging van een schorsing. Immers, bij het nemen van een beslissing als deze dient de werkgever alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen. Beroep tegen de verlenging reeds om deze reden gegrond. UITSPRAAK in het geding tussen: mevrouw A, wonende te E, appellante, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. S.G. Volbeda en het College van Bestuur van B, gevestigd te F, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw M.C.H.L.R. Hegï
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 21 juni 2013, ingekomen op 24 juni 2013 en aangevuld bij brief met bijlagen van 26 juni 2013, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 24 mei 2013 om haar te schorsen als ordemaatregel (beroep 105871). Bij beroepschrift met bijlagen van 24 juli 2013, ingekomen op 26 juli 2013 en aangevuld bij brief van 13 augustus 2013, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van haar werkgever van18 juni 2013 om de schorsing te verlengen op grond van artikel H-40 sub c cao bve (beroep 105939). De werkgever heeft in beide beroepen een verweerschrift ingediend, ingekomen op 9 juli 2013 en 6 september 2013. De mondelinge behandeling van de beroepen vond plaats op 30 september 2013 te Utrecht. A verscheen, vergezeld van haar echtgenoot, in persoon en werd bijgestaan door haar gemachtigde. 105871/105939 uitspraak d.d. 14 november 2013
pagina 1 van 5
Commissie van Beroep BVE
De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer C, opleidingsmanager sector Gezondheidszorg en mevrouw D, personeelsadministrateur, daartoe bijgestaan door de gemachtigde, juridisch adviseur van B.
2.
DE FEITEN
A, geboren 6 juni 1954, is sinds 15 oktober 1978 werkzaam bij (een van de rechtsvoorgangers van) het B in een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,6 fte. Daarnaast had A een tijdelijke uitbreiding van 0,2 fte die per 1 augustus 2013 is beëindigd. A is werkzaam als docent sector Gezondheidszorg bij de opleiding Arbeidsmarktgekwalificeerd assistent (AKA). Zij is tevens mentor. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao bve. Nadat de opleidingsmanager van de opleiding AKA in een aantal leerlingdossiers van A onregelmatigheden had geconstateerd en het vermoeden had dat er mogelijk sprake was van verwijtbare nalatigheid bij het diplomeren van leerlingen, heeft de werkgever besloten tot het instellen van een nader onderzoek om een zo compleet mogelijk beeld te verkrijgen van de toedracht en de gevolgen van de onregelmatigheden. Op 23 mei 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de opleidingsmanager en A waarin haar is meegedeeld dat zij per 23 mei 2013 geschorst werd hangende het onderzoek. Bij brief van 24 mei 2013 aan A heeft de werkgever deze schorsing bevestigd. Bij brief van 18 juni 2013 heeft de werkgever A het voornemen tot beëindiging van het dienstverband meegedeeld en in diezelfde brief dat de schorsing werd verlengd op grond van artikel H-40 sub c cao bve. Zowel tegen de beslissing tot schorsing van 24 mei 2013 als tegen de beslissing tot verlenging van de schorsing van 18 juni 2013 heeft A beroep ingesteld bij de Commissie. Bij beslissing van 4 september 2013 heeft de werkgever het dienstverband met A opgezegd tegen 1 januari 2014.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A stelt dat er geen enkele reden bestond om haar te schorsen. A begrijpt dat het begrip examenfraude op zichzelf reden kan vormen om over te gaan tot schorsing maar zij heeft geen examenfraude gepleegd en begrijpt niet waarom haar dergelijke verwijten worden gemaakt. A heeft alle gegevens van de deelnemers conform de voorschriften in de mappen gestopt, zoals zij overigens de voorgaande jaren ook al deed. Toen haar gevraagd werd de ontbrekende gegevens in een aantal dossiers aan te vullen, heeft zij dat gedaan. Voor zover A weet betrof het vier dossiers en geen vijf. Wat betreft het beoordelen van prestaties van leerlingen is maatwerk nodig. In de groep van A zaten veel leerlingen met uiteenlopende niveaus. A erkent dat zij leerlingen beter had moeten aanspreken op hun absenties. Voor zover sprake is van disfunctioneren zou de aanpak daarvan via de geëigende procedure van functionerings- en beoordelingsgesprekken moeten gaan, schorsing is daarvoor niet de weg, aldus A. Ook voor de verlenging bestaat geen enkele grondslag nu er geen reden bestaat om A te ontslaan, op welke grond dan ook. Desgevraagd heeft A ter zitting verklaard dat de examens op 24 mei 2013 al waren afgerond en dat zij het eindrapport van het onderzoek niet heeft ontvangen van de werkgever. De werkgever stelt primair dat er geen beroep openstaat tegen een schorsing als ordemaatregel als bedoeld in artikel H-39 cao bve. De werkgever voert voorts aan dat hij in verband met geconstateerde onregelmatigheden in een aantal door A bijgehouden leerlingdossiers besloten heeft een onderzoek in te stellen naar de toedracht en de gevolgen van de onregelmatigheden en de mate van verwijtbaarheid van A. Zo heeft A verzuimd actie te ondernemen op het feit dat veel deelnemers een extreem hoog verzuimpercentage hadden 105871/105939 uitspraak d.d. 14 november 2013
pagina 2 van 5
Commissie van Beroep BVE
terwijl zij dat als mentor juist diende te doen. Verder was A in de gelegenheid gesteld de leerlingendossiers die incompleet waren aan te vullen en/of te corrigeren maar dit heeft zij niet of nauwelijks gedaan. Het belang van de instelling vergt een ongehinderd onderzoek, daarom is besloten A de toegang tot de instelling te ontzeggen gedurende het onderzoek. Dit betreft een schorsing als ordemaatregel. A is in de gelegenheid gesteld haar opvattingen daarover kenbaar te maken. Omdat examenfraude de integriteit van de instelling en de kwaliteit van de opleiding raakt, is het de plicht van de werkgever daar onderzoek naar te doen. Ter zitting geeft de werkgever desgevraagd aan dat de onregelmatigheden vijf dossiers betroffen. Deze dossiers zijn aan onderwijsdeskundigen overhandigd en vervolgens zijn in de daarop volgende periode gesprekken gevoerd met een aantal collega’s van A en enkele deelnemers. De werkgever heeft de Inspectie hierover niet geïnformeerd. De opleidingsdirecteur geeft aan dat hij toegang heeft tot de verzuimregistratie en dat hij daar zelf toezicht over uitoefent. Hij verwacht echter wel dat docenten hem hierover op de hoogte houden. Hij erkent dat hij A tot aan de schorsing daar niet op heeft aangesproken. De grond voor verlenging van de schorsing is het voornemen tot beëindiging. Vanwege de daarop volgende vakantieperiode was de werkgever ten tijde van het indienen van het verweerschrift nog niet in staat geweest te reageren op de zienswijze van A tegen dit voornemen. De werkgever heeft het belang van een zorgvuldige afweging van het eventuele ontslagbesluit laten prevaleren boven de snelheid. Dit zou niet mogen leiden tot verval van de schorsing. Inmiddels is er wel een ontslagbesluit genomen; er is geen nieuw schorsingsbesluit genomen. Voor zover schorsing geen stand kan houden op grond van artikel H-40 sub c cao bve beroept de werkgever zich op artikel H-40 sub d cao bve, schorsing in afwachting van de duur tot beëindiging van het dienstverband.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en de beroepen zijn gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 4.1.5 Wet educatie en beroepsonderwijs, te weten een schorsing als ordemaatregel, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van de beroepen kennis te nemen en is A ontvankelijk in haar beroepen. De schorsing De Commissie stelt allereerst vast dat sprake is van een schorsing als ordemaatregel als bedoeld in artikel H-39 cao bve. Artikel H-39 cao bve bepaalt dat de werknemer voordat hij wordt geschorst in de gelegenheid wordt gesteld zijn opvattingen omtrent de schorsing kenbaar te maken en dat deze opvattingen worden opgenomen in de brief waarin de schorsing wordt bevestigd. Het belang van dit artikel is erin gelegen dat de werkgever bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval – en dan met name de visie van de werknemer – in aanmerking dient te nemen. In de reactie op het voornemen tot schorsing kunnen alle relevante omstandigheden naar voren komen. Gebleken is dat A en de werkgever op 23 mei 2013 hebben gesproken over de voorgenomen schorsing en dat A daarbij in de gelegenheid is gesteld haar reactie op het voornemen te geven. Schorsing als ordemaatregel als bedoeld in artikel H-39 cao bve is volgens dit artikel mogelijk indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is en voor ten hoogste vier weken. Dienaangaande overweegt de Commissie dat er gelet op de mogelijke onregelmatigheden in leerlingdossiers op zichzelf voldoende reden bestond voor het instellen van een 105871/105939 uitspraak d.d. 14 november 2013
pagina 3 van 5
Commissie van Beroep BVE
onderzoek. Indien de werkgever in dat kader besluit om over te gaan tot het schorsen van de werknemer als ordemaatregel dient dat gemotiveerd te gebeuren. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de Commissie gebleken dat de examens reeds waren afgerond op het moment van de schorsing van A op 23 mei 2013. Ook waren de dossiers waarin de mogelijke onregelmatigheden waren aangetroffen, op dat moment niet meer in het bezit van A. De Commissie ziet niet in op welke wijze de aanwezigheid van A het onderzoek zou kunnen beïnvloeden. Voorts is gebleken dat de werkgever de Inspectie niet heeft geïnformeerd over de mogelijke onregelmatigheden c.q. fraude terwijl zulks wel in de rede zou liggen in geval van mogelijke fraude. Evenmin heeft de werkgever gesteld dat de aanwezigheid van A zou leiden tot grote onrust bij leerlingen dan wel bij collega’s noch zijn andere argumenten aangevoerd ten aanzien van het onderzoek op grond waarvan A haar werkzaamheden niet meer zou mogen verrichten. De werkgever heeft derhalve naar het oordeel van de Commissie onvoldoende kunnen aantonen dat de afwezigheid van A op de instelling gedurende het onderzoek in het belang van de instelling was vereist. Bovendien is niet gebleken van een noodzaak voor een schorsing langer dan hooguit enkele dagen. Een onderzoek, uitgevoerd in samenhang met een schorsing, dient met hoogste spoed te worden behandeld. Dat het onderzoek niet binnen enkele dagen afgerond kon zijn, is de Commissie niet gebleken. Op grond van het voorgaande komt de Commissie tot het oordeel dat de werkgever de noodzaak van de schorsing onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Om deze reden zal de Commissie het beroep tegen de schorsing gegrond verklaren. De verlenging De werkgever heeft in de bestreden beslissing slechts aangegeven dat de verlenging van de schorsing is gebaseerd op grond van artikel H-40 sub c cao bve. Nagelaten is A voorafgaande aan deze verlenging te horen. De formaliteiten die gelden bij een schorsing dienen echter eveneens in acht genomen te worden bij een verlenging van een schorsing. Immers, bij het nemen van een beslissing als deze dient de werkgever alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen. Het is denkbaar dat na ommekomst van de eerste schorsing voor de werknemer bepaalde omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor het te nemen besluit, gewijzigd zijn. Tijdens het horen kunnen alle actuele relevante omstandigheden naar voren komen. Omdat de werkgever vóór het nemen van zijn beslissing heeft nagelaten A hierover te horen is A geschaad in haar door de cao bve beschermde belang om voorafgaand aan het opleggen of verlengen van een schorsing de gelegenheid te krijgen om te worden gehoord. Reeds om deze reden is het beroep gegrond. Ten overvloede merkt de Commissie nog het volgende op. De schorsing dateert van 18 juni 2013 en de werkgever heeft eerst op 4 september 2013 een ontslagbesluit genomen. Aldus is de schorsing op grond van het bepaalde in de tweede volzin van artikel H-40 sub c cao bve na ommekomst van zes weken komen te vervallen en heeft de werkgever A nadien zonder voldoende grond vrijgesteld van werkzaamheden.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie: -
het beroep tegen de beslissing tot schorsing d.d. 24 mei 2013 gegrond; het beroep tegen de verlenging van de schorsing d.d. 18 juni 2013 gegrond.
105871/105939 uitspraak d.d. 14 november 2013
pagina 4 van 5
Commissie van Beroep BVE
Aldus gedaan te Utrecht op 14 november 2013 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok, drs. K.A. Kool, drs. P. Koppe en mr. D.A.M. Schilperoord, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris.
mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter
105871/105939 uitspraak d.d. 14 november 2013
mr. R.M. de Bekker secretaris
pagina 5 van 5