Pos/Van den Bosch
Verabsolutering van het relatieve recht; onderscheid tussen goederenrecht en verbintenissenrecht is niet strikt. Pachter Van den Bosch heeft een koopoptie op de weilanden van X. X overlijdt en Pos oefent zijn koopoptie uit. Het weiland is echter al om niet door X overgedragen aan Pos. Pos heeft misbruik van zijn vertrouwenspositie gemaakt en de wanprestatie van X uitgelokt en daarvan geprofiteerd. Daarmee heeft Pos zich onrechtmatig gedragen en moet alsnog de grond aan Van den Bosch leveren. Door een actie uit onrechtmatige daad in te stellen kan het persoonlijke recht van Van den Bosch worden opgerekt waardoor het derdenwerking krijgt, en dus tegen Pos werkt. Pos had het recht van Van den Bosch immers moeten respecteren. Dit arrest leert dus dat een verbintenis uit de wet, zoals een onrechtmatige daad, tot overdracht kan verplichten (dus een rechtsgeldige overdrachtstitel opleveren).
Blaauboer/Berlips
Persoonlijke (contractuele) verplichtingen gaan niet over op opvolgers onder bijzondere titel – dus géén droit de suite. Een persoonlijk recht heeft dus geen goederenrechtelijk gevolg (derdenwerking). Gebroeders Berlips verkopen en leveren enkele terreinen aan X. De weg daartussen, ook eigendom van Berlips, wordt niet verkocht maar de gebroeders verplichten zich deze weg aan te leggen als openbare weg, t.b.v. de percelen. Zij komen deze verplichting echter niet na. Makelaar Blaauboer stelt namens de kopers een vordering tot nakoming in. De Berlipsen hebben de weg inmiddels overgedragen en zij vinden dat Blaauboer maar bij de nieuwe eigenaar moet zijn. Is de nieuwe eigenaar (onder bijzondere titel) gebonden aan persoonlijke verplichtingen van zijn rechtsvoorgangers? Nee: een persoonlijke verplichting heeft geen droit de suite. Persoonlijke rechten, die t.a.v. een zaak zijn bedongen, kunnen dus niet worden ingeroepen tegen latere eigenaars (opvolgers onder bijzondere titel). Ergo: het staat partijen niet vrij naar believen zakelijke rechten te creëren (goederenrecht als gesloten systeem).
Dépex
Kan farmaceutische apparatuur worden aangemerkt als bestanddeel van het fabrieksgebouw? Nee. Dat betekent echter niet dat machines die los in een fabriekshal staan (zonder dat er sprake is van een hechte verbinding in de zin van art. 3:4 BW) nooit bestanddeel van een fabrieksgebouw kunnen zijn. Of een zaak als bestanddeel kan worden aangemerkt, is in beginsel een vraag van feitelijke aard (Stafmateriaal, 1953).
Nieuwe Matex
Voorbeeld: importeur A verkoopt en levert onder (ongeclausuleerd) eigendomsvoorbehoud enkele auto’s aan dealer B. Voordat B de koopprijs voldoet, draagt hij een auto over aan klant C. Nieuwe Matex: de enkele omstandigheid dat C op de hoogte is van het feit dat het in de autobranche gebruikelijk is dat een importeur een eigendomsvoorbehoud bedingt, brengt nog niet mee dat C – teneinde zich met succes te kunnen beroepen op goede trouw – nader onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid van B had behoren te doen.
Broedeieren
Wat zijn ‘kosten tot behoud’ (art. 3:284, lid 1 BW)? Uitsluitend de kosten die de schuldeiser heeft gemaakt om de zaak in fysieke zin voor tenietgaan te behoeden. Onderhoudskosten vallen daar niet onder.
Teixera de Mattos
Eenheidsbeginsel. De Teixeira-bank heeft vier certificaten van twee afzonderlijke cliënten in open bewaring genomen; drie van A en één van B. Vervolgens wordt de bank surséance verleend. A en B willen hun certificaten in eigendom terugvorderen. Echter: zonder nummernotering zijn de effecten in de algemene effectenvoorraad van de bank gevallen, zodat niet meer kan worden nagegaan welke stukken van en A en van B zijn; de effecten zijn niet meer geïndividualiseerd. Niet alleen eigendom maar ook bezit van louter naar soort en hoeveelheid bepaalde zaken is niet mogelijk.
Houten Schouw Grensoverschrijdende garage
Criterium voor ‘misbruik van recht’ (het zg. onevenredigheidscriterium). Daarvan is sprake als – bij twee buren – het nadeel dat de ene lijdt zowel op zichzelf beschouwd als in verhouding tot het belang van de andere erbij heeft, te groot is. Kan een eigenaar onrechtmatig handelen door een eigendomsbevoegdheid uit te oefenen, namelijk het vorderen van afbraak (amotie)? A bouwt per abuis een onroerend goed (garage) enkele decimeters op de grond van B. B vordert afbraak en weigert de schadevergoeding die A aanbiedt. De HR stelde, gelet op bovengenoemd criterium, geen onevenredigheid tussen de belangen vast.
Vogelplaag
Een hinderwetvergunning (thans: vergunning op grond van de Wet Milieubeheer) staat er niet aan in de weg dat de houder ervan met succes ex art. 6:162 BW (onrechtmatige daad) kan worden aangesproken wegens het toebrengen van hinder.
Aalscholvers
Onrechtmatig hinder. Had de Staat onrechtmatige hinder toegebracht aan de Organisatie ter verbetering van de Binnenvisserij? Er moet ‘onder meer rekening worden gehouden met de belangen die door hinder toegebrachte activiteit worden gediend, en de mogelijkheid – mede gelet op de daaraan verbonden kosten – en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen’.
Keereweer/Sogelease
Er is sprake van zekerheidsoverdracht (fiducia cum creditore) wanneer de overdracht ten titel van verhaal plaatsvindt en een ‘werkelijke’ overdracht niet is beoogd. Een constructie als sale and lease back is echter rechtsgeldig en dus niet in strijd met art. 3:83, lid 3 BW.
Zuidgeest/Furness
Cessie van vorderingen. De vordering die wordt gecedeerd behoeft niet nauwkeurig in de akte van cessie te worden omschreven. Voldoende is dat achteraf kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding.
Gastels bedrijfspand BTL Lease/Van Summeren Visser/Zeven Provinciën
Roerende of onroerende zaken. Het oude BW rekende ook de rechtsvordering tot opeising of overdracht van onroerende zaken tot onroerende rechten. Dat wekte echter de indruk dat rechtsvorderingen zoals revindicatie zelfstandige goederen zouden zijn, en dus vatbaar voor overdracht – los van het recht tot handhaving waarvan zij dienen. Deze opvatting is in dit arrest (onder het oudere recht) verworpen. Ook: erkenning van de goederenrechtelijke overeenkomst als element van de levering. Ook: onder het oude recht bestond art. 3:95 BW nog niet maar de HR oordeelde levering bij akte wel al mogelijk.
Hoogovens/Matex
Degene die voor een ander houdt kan niet door enkele overeenkomst met een derde – onbevoegd – buiten de bezitter om, zichzelf tot houder voor die derde maken en daarmee aan degene voor wie hij houdt het bezit ontnemen. Bezitsverschaffing c.p. loopt dus spaak wanneer de vervreemder niet bezitter is maar houder. Zie ook Potharst / Serrée.
De Gelder en Denie/Arendsen
Voorbeeld: A (Maastricht) verkoopt zijn auto aan B (Amsterdam). A stuurt B het kentekenbewijs, dat B bij zijn postkantoor op zijn eigen naam kan overschrijven. Later blijkt dat A nooit eigenaar is geweest. De Gelder en Denie / Arendsen: overschrijving van het kentekenbewijs hoeft niet te betekenen dat de auto ook rechtsgeldig is geleverd en daarmee overgedragen.
De Friesch-Groningse Hypotheekbank
Voorbeeld: kredietbank B heeft een door een bankhypotheek gezekerde vordering op A. De hypotheekakte bevat een bepaling krachtens welke de door A verschafte hypothecaire zekerheid uitsluitend, en dus ook ingeval van cessie, aan B toekomt. B cedeert haar vordering op A aan verzekeringsmaatschappij V. Dit arrest leert dat V is in dit geval rechthebbende van de vordering geworden, maar geen hypotheekhouder. Een bankhypotheek wordt gevestigd tot zekerheid van bestaande en toekomstige vorderingen die de bank op de cliënt, uit welke hoofde dan ook, heeft of zal verkrijgen. Wat als de bank de kredietrelatie met de cliënt beëindigt, en een nog openstaande vordering cedeert aan een derde, gaat de hypotheek dan mee naar de derde? ‘Dat is een kwestie van uitleg van de omschrijving (van vorderingen tot zekerheid waarvan de hypotheek strekt), zoals zij in de hypotheekakte zijn opgenomen’. De HR sluit dus niet uit dat een bankhypotheek in zo’n geval niet overgaat.
IBM
Beschikkingsonbevoegdheid. Voorbeeld: A is eigenaar van een auto, die hij aan B uitleent. B brengt de auto ter reparatie naar de garage. Vervolgens verkoopt en levert B de auto traditio longa manu aan X, die te goeder trouw is. Dit arrest leert dat in zo’n geval X zich kan beroepen op een derdenbeschermende bepaling (art. 3:86 BW) en is eigenaar van de auto geworden, ten detrimente van A. ‘De houder (detentor, middelijk houder) van een roerende zaak, die haar heeft verkocht, (…) aan zijn koper het bezit van die zaak (kan) verschaffen door een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling, wanneer een derde (de onmiddellijke houder) die zaak voor hem hield en haar ná die verklaring voor de verkrijger houdt, mits die derde de overdracht heeft erkend, dan wel de houder of diens koper deze overdracht aan de derde heeft medegedeeld.’ Voor een longa manu levering is immers slechts mededeling aan en geen medewerking van de derde-houder vereist (art. 3:115, onder c BW).
Uitslag/Woltering
Overdracht van een roerende zaak. Geen revindicatie ex art. 3:86, lid 3 BW wanneer de zaak is verkregen door een particulier van een reguliere handelaar, niet op een markt of veiling. Particuliere kopers verdienen bescherming – mits is voldaan aan de overige vereisten – indien zij een zaak hebben gekocht in de voor dergelijke zaken normale handel (winkel, bedrijfsruimte), waar zij in beginsel geen gestolen zaken behoeven te verwachten. Die bescherming genieten ze niet als zij kopen op de markt op straat, langs de deur of in een café. In dit arrest ging het om de verkoop van een gestolen caravan vanuit een andere caravan die als ‘kantoor’ was ingericht.
SOS/ABN
Cessie van toekomstige vordering. Een toekomstige vordering kan worden gecedeerd als tenminste vaststaat wie de debiteur is (art. 3:94 jo 97 BW). Een cessie van een toekomstige vordering is (ook) mogelijk indien zij haar onmiddellijke grondslag niet vindt in een ten tijde van de cessie reeds bestaande rechtsverhouding. Een stille verpanding van een toekomstige vordering op naam daarentegen is slechts mogelijk indien zij haar onmiddellijke grondslag wel vindt in een ten tijde van de verpanding reeds bestaande rechtsverhouding. Ook oordeelde de HR: een cessie (verpanding) van een toekomstige vordering kan niet tegen de boedel worden tegengeworpen, indien de cedent vóór het ontstaan van de vordering failliet wordt verklaard. De cedent (pandgever) is op het moment waarop de vordering ontstaat immers – uit hoofde van het faillissement – niet meer beschikkingsbevoegd, en dit laatste staat aan een geldige cessie of verpanding in de weg (art. 35 Fw jo 3:84 BW). Als de pandgever failliet wordt verklaard (of surséance) en het bij voorbaar verpande goed komt nadien in het vermogen van de pandgever terecht, dan staat art. 35 Fw aan het ontstaan van het pandrecht in de weg. Een verpanding bij voorbaat kan dus niet aan de boedel worden tegengeworpen, de pandhouder staat met lege handen.
WUH/Onex
Twee vragen staan centraal: Welke vorderingen moeten worden aangemerkt als toekomstige vorderingen en welke als bestaande? Antwoord: vorderingen onder opschortende voorwaarde of tijdsbepaling of terstond opeisbare periodieke betalingen zijn bestaand (opeisbaar). Periodieke betalingen die niet terstond opeisbaar zijn, zijn toekomstige vorderingen (voorbeeld: B bouwt voor A een huis een tegen een aannemingsom van € 100.000,- en A betaalt in gedeelten – steeds wanneer een bepaald, nader in de overeenkomst omschreven – deel van het huis af is. Het bouwen is een onzekere toekomstige omstandigheid. De vorderingen van B op A – de periodieke betalingen – zijn toekomstig, hij kan ze niet terstond opeisen.). Kan een cessie van een toekomstige vordering aan de boedel worden tegengeworpen indien de cedent vóór het ontstaan van de vordering failliet wordt verklaard? Antwoord: een cessie (verpanding) van een toekomstige vordering, kan – indien de cedent (pandgever) vóór het ontstaan van die vordering failliet wordt verklaard – niet tegen de boedel worden ingeroepen wegens het bepaalde in art. 35 Fw. Zie ook SOS / ABN. Een (stil) pandrecht op een bestaande vordering kan wel aan de boedel worden tegengeworpen. Voorbeeld: A vestigt op 1 mei een recht van hypotheek op zijn woning t.b.v. X. In de hypotheekakte is een bepaling opgenomen dat het A is toegestaan de woning te verhuren maar dat hij niet de huurtermijnen aan een ander dan de hypotheekhouder te verpanden. Vanaf 1 juni verhuurt A de woning voor drie jaar aan P voor € 60.000,-, te voldoen in maandelijkse termijnen. Op die dag verpandt A de vordering voor de laatste twee huurjaren op P aan Y. Dit arrest leert: de verpande vordering van A op P is een toekomstige vordering. Verder leert dit arrest: · Nog niet verschenen huurtermijnen uit een bestaande rechtsverhouding zijn toekomstige vorderingen; · Een cessie van toekomstige huurvorderingen uit een bestaande rechtsverhouding kan niet aan de boedel worden tegengeworpen, als de huurtermijnen opeisbaar worden nadat de cedent in staat van faillissement is verklaard; · Het faillissement van de cedent laat de rechtsgeldigheid van voordien gecedeerde en reeds verschenen huurtermijnen onverlet.
Staal Bankiers
Verschil tussen een toekomstige vordering en een vordering onder opschortende voorwaarde. De hoedanigheid van een vordering is van belang als de crediteur failleert: een vordering onder opschortende voorwaarde is immers een bestaande vordering die door de cessionaris / pandhouder aan de boedel kan worden tegengeworpen (als de cedent / pandgever nog beschikkingsbevoegd waren). Bij een cessie / verpanding van een toekomstige vordering pakt een en ander veel nadeliger uit. Een vordering die voor haar ontstaan afhankelijk is gesteld van wilsverklaringen van de debiteur dient als een toekomstige vordering te worden aangemerkt.
Hogeslag
Sluit aan bij WUH / Onex. Een cessie (verpanding) van een toekomstige vordering kan ook niet aan de boedel worden tegengeworpen, indien de cedent (pandgever) in surséance komt te verkeren op het moment dat de vordering nog niet opeisbaar is. De surséance van betaling wordt m.a.w. gelijkgesteld met die van faillissementssituatie.
‘Love-Love’
Art. 3:4 BW. Eigendomsvoorbehoud kan niet beletten dat de voorbehouden eigendom van de zaak teniet gaat wanneer de zaak bestanddeel wordt van een andere zaak. Wordt een zaak bestanddeel van een andere zaak, dan gaat de voorbehouden eigendom van de eerstbedoelde zaak verloren. Zie ook Dépex.
Potharst/Serrée
Levering. Zie ook Nieuwe Matex.
Damesmodebedrijf
Onder een subjectief vermogensrecht wordt een complex van bevoegdheden verstaan, welke als eenheid kan worden behandeld en als eenheid kan worden overgedragen. Goodwill kan niet als eenheid worden overgedragen (het bestaat uit goede naam, klantenkring, ligging enz.). Daarom is goodwill geen volwaardig subjectief vermogensrecht.
Amfas/Van Velzen
Identificatie van partijen. De onjuistheid van een feit dat in de registers is ingeschreven krachtens een authentieke akte waarvan het feit door een ambtenaar met kracht van authenticiteit is vastgesteld, kan niet aan de verkrijger worden tegengeworpen, tenzij deze de onjuistheid kende of door raadpleging van de registers had kunnen kennen. Dit arrest: niettegenstaande een onjuiste vaststelling van de identiteit van de verkrijger, door de notaris die ten onrechte in zowel de transportakte als de hypotheekakte verklaarde dat deze hem bekend was, waren beide akten volgens de HR authentiek én geldig. Thans is trouwens sprake van een wettelijke identificatieplicht tegenover de notaris.
Modehuis ‘Nolly’
Bezitsverkrijging door tussenpersoon. Directe leer. Goederen, waarvan de levering niet geschiedt door bezitsverschaffing maar door akte en overschrijving (registergoederen) of door akte en mededeling (vorderingen op naam) geldt de rechtstreekse verkrijging niet. Dit arrest gaat alleen in op registergoederen. Dus de middellijk vertegenwoordiger en niet de opdrachtgever (tot koop) / lastgever wordt eigenaar van het registergoed.
Puinbreekinstallatie
Verkrijging van bezit. Alleen een bezitter kan bezit overdragen maar een houder kan bezit verschaffen. Art. 3:110 BW bepaalt imperatief dat de tussenpersoon het goed houdt voor de opdrachtgever; de tussenpersoon kan niet in strijd met de rechtsverhouding die bestaat tussen
hem en degene voor wie hij het goed ontvangt, het goed voor zichzelf gaan houden. Het arrest betrof een geval waarin een roerende zaak onder eigendomsvoorbehoud was afgeleverd. De vraag was of de bank, aan wie de zaak ter verschaffing van zekerheid was geleverd, van rechtswege (zekerheids)eigendom had verkregen indien de leverancier afstand zou hebben gedaan van zijn voorbehouden eigendom; de HR beantwoorde die vraag bevestigend. Kabelnetwerk Breda/Antonius
Zaaksvorming. Wat betekent ‘voor zichzelf een zaak vormen of doen vormen’? Of iemand (de opdrachtgever die materialen levert) een zaak doet vormen hangt af van wat in het licht van de daarop betrekking hebbende verkeersopvattingen uit de rechtsverhouding van partijen (opdrachtgever en fabrikant) voortvloeit. Wat de verkeersopvattingen inhouden is onder meer afhankelijk van wie beslissende invloed op de productie heeft uitgeoefend en wie het risico heeft gedragen voor commercieel tegenvallende resultaten.
Portacabin
Eigendom van roerende zaken. Is een portacabin duurzaam met de grond verenigd? Een gebouw kan duurzaam met de grond zijn verenigd doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dat het technisch mogelijk is een object te verplaatsen. Van belang is de bedoeling van de bouwer (opdrachtgever) voor zover deze naar buiten kenbaar is. In deze casus was de portacabin een onroerende zaak. Of een zaak bestanddeel is van een hoofdzaak, wordt beoordeeld naar de verkeersopvattingen (art. 3:4, lid 1 BW). Deze maatstaf kan naar het oordeel van de HR niet worden gebruikt bij de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Bij de beantwoording van de vraag of een zaak duurzaam met de grond is verenigd kunnen verkeersopvattingen wél een rol spelen.
Heringa/Ties Rivierenland/Gispen q.q.
Bepaalbaarheidsvereiste. De vordering waarvoor pand of hypotheek wordt gegeven, moet voldoende bepaalbaar zijn (art. 3:231, lid 2 BW). Hieraan is in het algemeen voldaan indien de rechtsverhouding waaruit de vorderingen zullen voortvloeien met voldoende bepaaldheid is omschreven. Aan het bepaalbaarheidsvereiste is voldaan als ‘de (pand)akte zodanige gegevens bevat dat – eventueel achteraf – aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat’.
Credit Lyonnais
Welke positie neemt de pandhouder in als de pandgever failliet is gegaan, de schuldenaar de verpande vordering door middel van een girale overschrijving voldoet en er nog geen mededeling van de verpanding heeft plaatsgevonden? HR: door de betaling is het pandrecht te niet gegaan (er vindt geen zaaksvervanging plaats). De ex-pandhouder verliest zijn positie als separatist maar behoudt wél zijn voorrang op het (door de curator) geïnde.
Wagemakers/Rabobank
Ligt in het verlengde van het Spaarbank Rivierenland / Gispen. Was een vordering, die onjuist was vermeld op een pandlijst (computerlijst) wel aan de bank verpand? ‘Een onjuiste aanduiding van een vordering op een van de pandgever afkomstige computerlijst behoeft niet aan een rechtsgeldige verpanding in de weg te staan, als achteraf aan de hand van objectieve maatstaven kan worden vastgesteld welke vordering de pandgever met de aanduiding op het oog moet hebben gehad’. Met dit arrest is de bepaalbaarheidsvereiste bij verpanding van vorderingen in vergaande mate geliberaliseerd.
Mulder q.q./Rabobank Oryx/Van Eesteren Pirouette
Huurbeding na executie. Indien de hypotheekhouder de bevoegdheid om een beroep op het huurbeding te doen overlaat aan de koper, kan uitsluitend de eigenaar geworden veilingkoper een beroep op het onverbindend zijn van een in strijd met het huurbeding gesloten huurovereenkomst doen en ontruiming vorderen. Iemand die ter veiling alleen maar een huis koopt, en dit niet geleverd krijgt, is dus geen eigenaar en kan zich niet beroepen op het huurbeding. Wordt het huis direct doorverkocht aan een tweede koper, dan kan deze daar nooit een beroep op doen, ook al wordt hij eigenaar.
Deutsche Hypothekenbank ING/Verdonck q.q. Derksen/Rabobank
Een retentor kan zijn retentierecht inroepen tegen derden met een oude recht, indien zijn vordering voortspruit uit een overeenkomst die de schuldenaar bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan, of hij geen reden had om aan de bevoegdheid van de schuldenaar te twijfelen (art. 3:291, lid 2 BW). Om de te beoordelen of de schuldenaar bevoegd was de overeenkomst aan te gaan, moet worden bezien of de schuldenaar deze bevoegdheid had krachtens zijn rechtsverhouding met de ouder gerechtigde aan wie het retentierecht wordt tegengeworpen.
Winters/Kantoor van de Toekomst
Om een retentierecht op een zaak aan een derde met een jonger (persoonlijk) recht te kunnen tegenwerpen is vereist dat het retentierecht voor die derde voldoende kenbaar is (art. 3:291 BW).
Denk aan de huurder van een complex waarop het retentierecht van de aannemer rust. De huurder vorderde schadevergoeding toen de aannemer hem niet toeliet; de HR wees dat af. Het toelaten van de huurder kan immers leiden tot het tenietgaan van het retentierecht; de schuldenaar kán langs deze weg weer de macht over de zaak (her)krijgen. De retentor (aannemer) heeft daarom een te respecteren belang op grond waarvan hij de huurder de ingebruikname van het gebouw mag beletten – zelfs als de huurder daarvan nadeel ondervindt.
VCG/SEACO