BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE. Gratis tel. nummer : Numéro tél. gratuit : N. 68

MONITEUR BELGISCH BELGE STAATSBLAD Publication conforme aux articles 472 à 478 de la loi-programme du 24 décembre 2002, modifiés par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses du 20 juillet 2005.

Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen van 20 juli 2005.

Le Moniteur belge peut être consulté à l’adresse :

Dit Belgisch Staatsblad kan geconsulteerd worden op :

www.moniteur.be

www.staatsblad.be

Direction du Moniteur belge, rue de Louvain 40-42, 1000 Bruxelles - Conseiller : A. Van Damme

Bestuur van het Belgisch Staatsblad, Leuvenseweg 40-42, 1000 Brussel - Adviseur : A. Van Damme

Numéro tél. gratuit : 0800-98 809

Gratis tel. nummer : 0800-98 809 N. 68

179e ANNEE

MARDI 24 FEVRIER 2009

Le Moniteur belge du 23 février 2009 comporte deux éditions, qui portent les numéros 66 et 67.

SOMMAIRE

Lois, décrets, ordonnances et règlements

179e JAARGANG

DINSDAG 24 FEBRUARI 2009

Het Belgisch Staatsblad van 23 februari 2009 bevat twee uitgaven, met als volgnummers 66 en 67.

INHOUD

Wetten, decreten, ordonnanties en verordeningen

Service public fédéral Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement

Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

31 JANVIER 2009. — Loi portant assentiment à la Décision du Conseil de l’Union européenne du 7 juin 2007 relative au système des ressources propres des Communautés européennes, p. 15968.

31 JANUARI 2009. — Wet houdende instemming met het Besluit van de Raad van de Europese Unie van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, bl. 15968.

Service public fédéral Sécurité sociale

Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid

7 DECEMBRE 2008. — Arrêté royal portant octroi de subsides facultatifs à charge de l’allocation de base 58.11.33.14 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2008, p. 15975.

7 DECEMBER 2008. — Koninklijk besluit houdende toekenning van facultatieve toelagen ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2008, bl. 15975.

Service public fédéral Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement

Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu

21 JANVIER 2009. — Arrêté royal concernant la modification de l’arrêté royal du 13 août 1990 relatif à la fabrication et à la mise dans le commerce de produits à base de tabac et de produits similaires, p. 15976.

21 JANUARI 2009. — Koninklijk besluit betreffende de wijziging van het koninklijk besluit van 13 augustus 1990 betreffende het fabriceren en het in de handel brengen van producten op basis van tabak en soortgelijke producten, bl. 15976.

Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie 5 FEVRIER 2009. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 3 avril 1997 fixant les règles relatives aux frais de fonctionnement de la Commission des psychologues instituée par l’article 3, § 1er, de la loi du 8 novembre 1993 protégeant le titre de psychologue, p. 15977.

Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie 5 FEBRUARI 2009. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 april 1997 tot vaststelling van de regels inzake de werkingskosten van de Psychologencommissie, opgericht bij artikel 3, § 1, van de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog, bl. 15977.

192 pages/bladzijden

15964

MONITEUR BELGE − 24.02.2009 − BELGISCH STAATSBLAD Gemeenschaps- en Gewestregeringen

Gouvernements de Communauté et de Région Communauté flamande

Vlaamse Gemeenschap

Autorité flamande

Vlaamse overheid

6 FEVRIER 2009. — Arrêté du Gouvernement flamand portant exécution de l’article 5, § 1er, 2°, e), du décret du 7 mai 2004 relatif à la création de l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle), p. 15984.

6 FEBRUARI 2009. — Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van artikel 5, § 1, 2°, e), van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, bl. 15978.

6 FEVRIER 2009. — Arrêté du Gouvernement flamand fixant la date d’entrée en vigueur des articles 86 à 89 du décret du 19 décembre 2009 contenant diverses mesures d’accompagnement du budget 2009, p. 15990.

6 FEBRUARI 2009. — Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 86 tot 89 van het decreet van 19 december 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009, bl. 15989.

6 FEVRIER 2009. — Arrêté du Gouvernement flamand portant transfert des membres du personnel de la « Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie » (Agence flamande de Subventionnement de l’Emploi et de l’Economie sociale) à l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle), p. 15991.

6 FEBRUARI 2009. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de overdracht van de personeelsleden van het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie aan het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, bl. 15990.

6 FEVRIER 2009. — Arrêté du Gouvernement flamand portant transfert des moyens du Fonds de réinsertion à l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle), p. 15993.

6 FEBRUARI 2009. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de overdracht van de middelen van het Herplaatsingsfonds aan het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, bl. 15992.

Région wallonne

Waals Gewest

Service public de Wallonie

Waalse Overheidsdienst

19 DECEMBRE 2008. — Arrêté du Gouvernement wallon pour les investissements dans le secteur agricole, p. 15994.

19 DECEMBER 2008. — Besluit van de Waalse Regering voor de investeringen in de landbouwsector, bl. 16039.

15 JANVIER 2009. — Arrêté du Gouvernement wallon portant exécution des articles 38, 39 et 43 du Code forestier, p. 16061.

15 JANUARI 2009. — Besluit van de Waalse Regering houdende uitvoering van de artikelen 38, 39 en 43 van het Boswetboek, bl. 16068.

Gemeinschafts- und Regionalregierungen Wallonische Region ¨ ffentlicher Dienst der Wallonie O 19. DEZEMBER 2008 — Erlass der Wallonischen Regierung über die Investitionen im Agrarsektor, S. 16015. 15. JANUAR 2009 — Erlass der Wallonischen Regierung zur Durchführung der Artikel 38, 39 und 43 des Forstgesetzbuches, S. 16064.

Région de Bruxelles-Capitale

Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale

Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

12 FEVRIER 2009. — Ordonnance modifiant l’ordonnance du 12 novembre 1992 fixant le taux du précompte immobilier pour certaines sociétés de logement de la Région de Bruxelles-Capitale, p. 16072.

12 FEBRUARI 2009. — Ordonnantie tot wijziging van de ordonnantie van 12 november 1992 tot vaststelling van het percentage van de onroerende voorheffing voor bepaalde huisvestingsmaatschappijen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bl. 16072.

11 DECEMBRE 2008. — Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale portant approbation du plan d’expropriation de Schaerbeek, p. 16073.

11 DECEMBER 2008. — Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van het onteigeningsplan van Schaarbeek, bl. 16073.

Autres arrêtés Service public fédéral Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement Personnel. Promotions, p. 16074. Service public fédéral Intérieur Autorisations d’organiser un service interne de gardiennage en application de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière, p. 16075. — Autorisation d’organiser un service interne de gardiennage en application de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière. Renouvellement, p. 16075.

Andere besluiten Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Personeel. Bevorderingen, bl. 16074. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken Vergunningen tot het organiseren van een interne bewakingsdienst in toepassing van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, bl. 16075. — Vergunning tot het organiseren van een interne bewakingsdienst in toepassing van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. Vernieuwing, bl. 16075.

MONITEUR BELGE − 24.02.2009 − BELGISCH STAATSBLAD Service public fédéral Mobilité et Transports Personnel. Nominations, p. 16075. — Agrément des centres de formation, p. 16076. Service public fédéral Sécurité sociale

15965

Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer Personeel. Benoemingen, bl. 16075. — Erkenning van de opleidingscentra, bl. 16076. Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid

9 FEVRIER 2009. — Arrêté royal portant nomination du président, de son suppléant et des membres de la Commission fédérale « Droits du patient », p. 16076.

9 FEBRUARI 2009. — Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter, zijn plaatsvervanger en de leden van de Federale Commissie « Rechten van de patiënt », bl. 16076.

16 JANVIER 2009. — Arrêté ministériel modifiant l’arrêté ministériel du 6 août 2004 portant nomination des membres et des vice-présidents du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale et de certains membres de son Comité directeur, p. 16078.

16 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 6 augustus 2004 houdende de benoeming van de leden en de ondervoorzitters van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid en van bepaalde leden van zijn Stuurgroep, bl. 16078.

Institut national d’assurance maladie-invalidité. Conseil technique de l’hospitalisation, institué auprès du Service des soins de santé. Démission et nomination de membres, p. 16080. — Institut national d’assurance maladie-invalidité. Commission technique comptable et statistique. Démission et nomination de membres, p. 16080.

Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. Technische raad voor ziekenhuisverpleging, ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige verzorging. Ontslag en benoeming van leden, bl. 16080. — Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. Technische boekhoudkundige en statistische commissie. Ontslag en benoeming van leden, bl. 16080.

Service public fédéral Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement

Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu

Personnel. Promotions, p. 16080. Service public fédéral Justice P

Direction générale E I. Etablissements pénitentiaires. Service P & O, p. 16080. Service public fédéral de Programmation Politique scientifique

Personeel. Bevorderingen, bl. 16080. Federale Overheidsdienst Justitie Directoraat-generaal EPI. Penitentiaire Inrichtingen. Dienst P & O, bl. 16080. Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid

12 FEVRIER 2009. — Arrêté ministériel portant répartition des agents scientifiques statutaires de l’Institut royal du Patrimoine artistique entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, p. 16081.

12 FEBRUARI 2009. — Ministerieel besluit tot indeling van de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, bl. 16081.

12 FEVRIER 2009. — Arrêté ministériel portant répartition des agents scientifiques statutaires de l’Institut d’Aéronomie spatiale de Belgique entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, p. 16082.

12 FEBRUARI 2009. — Ministerieel besluit tot indeling van de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, bl. 16082.

12 FEVRIER 2009. — Arrêté ministériel portant répartition des agents scientifiques statutaires de l’Institut royal météorologique de Belgique entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, p. 16084.

12 FEBRUARI 2009. — Ministerieel besluit tot indeling van de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, bl. 16084.

13 FEVRIER 2009. — Arrêté ministériel portant répartition des agents scientifiques statutaires des Musées royaux des Beaux-Arts de Belgique entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, p. 16086.

13 FEVRIER 2009. — Ministerieel besluit tot indeling van de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, bl. 16086.

Gouvernements de Communauté et de Région

Gemeenschaps- en Gewestregeringen Vlaamse Gemeenschap Vlaamse overheid Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vlaamse Regulator voor de Media, bl. 16087. Werk en Sociale Economie 14 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot bepaling van de standaard voor de titel van residentieel elektrotechnisch installateur, bl. 16088. 14 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot bepaling van de standaard voor de titel van dispatcher, bl. 16091. 14 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot bepaling van de standaard voor de titel van hulpboekhouder, bl. 16094.

15966

MONITEUR BELGE − 24.02.2009 − BELGISCH STAATSBLAD Landbouw en Visserij 20 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw, bl. 16097.

Leefmilieu, Natuur en Energie 12 FEBRUARI 2009. — Ministerieel besluit tot erkenning van de jachtexamengetuigschriften van Duitsland en Frankrijk, bl. 16107.

Région wallonne Service public de Wallonie 30 DECEMBRE 2008. — Arrêté ministériel relatif à l’établissement de la zone de prévention éloignée des ouvrages de prise d’eau souterraine de catégorie B (potabilisable) dénommés Sainte-Gertrude 1 et 2 sis sur le territoire de la commune de Court-Saint-Etienne, p. 16107.

Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 003000021, p. 16111. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 003000071, p. 16111. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 003000092, p. 16112. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000149, p. 16112. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000188, p. 16113. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000193, p. 16113. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000193, p. 16114. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000197, p. 16114. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000207, p. 16115. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000209, p. 16115. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000212, p. 16116. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000214, p. 16116. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000216, p. 16117. — Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. Office wallon des déchets. Direction de la Politique des déchets. Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000218, p. 16117.

MONITEUR BELGE − 24.02.2009 − BELGISCH STAATSBLAD Avis officiels SELOR. — Bureau de Sélection de l’Administration fédérale Recrutement. Résultats, p. 16118. Commission bancaire, financière et des Assurances 11 FEVRIER 2009. — Arrêté modifiant la liste des entreprises d’investissement agréées en Belgique, p. 16118.

Comité permanent de contrôle des Services de Police Commissionnement d’un commissaire-auditeur, p. 16119. Service public fédéral Justice Loi du 15 mai 1987 relative aux noms et prénoms. Publication, p. 16119. Gouvernements de Communauté et de Région

15967

Officiële berichten SELOR. — Selectiebureau van de Federale Overheid Werving. Uitslagen, bl. 16118. Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen 11 FEBRUARI 2009. — Besluit tot wijziging van de lijst van de beleggingsondernemingen waaraan in België een vergunning is verleend, bl. 16118. Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten Aanstelling van een commissaris-auditor, bl. 16119. Federale Overheidsdienst Justitie Wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen. Bekendmaking, bl. 16119. Gemeenschaps- en Gewestregeringen Vlaamse Gemeenschap Vlaamse overheid Wijziging van verkavelingsvergunning, bl. 16119. — Wijziging van verkavelingsvergunning, bl. 16119. — Verkavelingsvergunning, bl. 16119. Aankondiging onteigening, bl. 16120. — Aankondiging, bl. 16120.

Région wallonne Service public de Wallonie Accession au niveau supérieur. Mutation à la demande d’un agent. Appels à candidatures, p. 16120. Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaamse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Werving, bl. 16123.

Les Publications légales et Avis divers ne sont pas repris dans ce sommaire mais figurent aux pages 16124 à 16154.

De Wettelijke Bekendmakingen en Verschillende Berichten worden niet opgenomen in deze inhoudsopgave en bevinden zich van bl. 16124 tot bl. 16154.

15968

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD

LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN SERVICE PUBLIC FEDERAL AFFAIRES ETRANGERES, COMMERCE EXTERIEUR ET COOPERATION AU DEVELOPPEMENT

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

F. 2009 — 720 [C − 2009/15014] 31 JANVIER 2009. — Loi portant assentiment à la Décision du Conseil de l’Union européenne du 7 juin 2007 relative au système des ressources propres des Communautés européennes (1)

N. 2009 — 720 [C − 2009/15014] 31 JANUARI 2009. — Wet houdende instemming met het Besluit van de Raad van de Europese Unie van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (1)

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Les Chambres ont adopté et Nous sanctionnons ce qui suit :

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l’article 77 de la Constitution.

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2. La Décision du Conseil de l’Union européenne du 7 juin 2007 relative au système des ressources propres des Communautés européennes, sortira son plein et entier effet.

Art. 2. Het Besluit van de Raad van de Europese Unie van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, zal volkomen gevolg hebben.

Promulguons la présente loi, ordonnons qu’elle soit revêtue du sceau de l’Etat et publiée par le Moniteur belge.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met ’s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Donné à Bruxelles, le 31 janvier 2009.

Gegeven te Brussel, 31 januari 2009.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

Le Ministre des Affaires étrangères,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

K. DE GUCHT

K. DE GUCHT

Le Ministre des Finances,

De Minister van Financiën,

D. REYNDERS

D. REYNDERS

Le Secrétaire d’Etat au Budget,

De Staatssecretaris voor Begroting,

M. WATHELET

M. WATHELET

Scellé du sceau de l’Etat :

Met ’s Lands zegel gezegeld :

Le Ministre de la Justice,

De Minister van Justitie,

S. DE CLERCK

S. DE CLERCQ

Note

Nota

(1) Session 2008-2009. Sénat. Documents. — Projet de loi déposé le 7 janvier 2009, n° 4-1090/1.

(1) Zitting 2008-2009. Senaat. Documenten. — Ontwerp van wet ingediend op 7 januari 2009, nr. 4-1090/1. Parlementaire Handelingen. — Bespreking en stemming. Vergadering van 15 januari 2009. Kamer. Documenten. — Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 521740/1. — Verslag namens de Commissie nr. 52-1740/2. — Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 52-1740/3. Parlementaire Handelingen. — Bespreking en stemming. Vergadering van 29 januari 2009.

Annales parlementaires. — Discussion et vote. Séance du 15 janvier 2009. Chambre. Documents. — Projet transmis par le Sénat, n° 52-1740/1. — Rapport au nom de la Commission n° 52-1740/2. — Texte adopté en séance plénière et soumis à la sanction royale, n° 52-1740/3. Annales parlementaires. — Discussion et vote. Séance du 29 janvier 2009.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Décision du Conseil du 7 juin 2007 relative au système des ressources propres des Communautés européennes (2007/436/CE, Euratom)

Le Conseil de l’Union européenne,

15969

Besluit van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (2007/436/EG, Euratom)

De Raad Van De Europese Unie,

Vu le traité instituant la Communauté européenne, et notamment son article 269;

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 269,

Vu le Traité instituant la Communauté européenne de l’énergie atomique, et notamment son article 173;

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 173,

Vu la proposition de la Commission;

Gezien het voorstel van de Commissie,

Vu l’avis du Parlement européen (1);

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Vu l’avis de la Cour des comptes (2);

Gezien het advies van de Rekenkamer (2),

Vu l’avis du Comité économique et social européen (3);

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (3),

Considérant ce qui suit :

Overwegende hetgeen volgt :

(1) Le Conseil européen réuni à Bruxelles les 15 et 16 décembre 2005 a conclu, entre autres, que les arrangements relatifs aux ressources propres devraient être guidés par l’objectif général d’équité. Par conséquent, ces arrangements devraient garantir, conformément aux conclusions concernées du Conseil européen de Fontainebleau de 1984, qu’aucun Etat membre ne doive supporter une charge budgétaire excessive au regard de sa prospérité relative. Il convient, dès lors, d’introduire des dispositions concernant certains Etats membres en particulier.

(1) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 te Brussel concludeerde onder andere dat de algemene doelstelling van billijkheid als leidraad voor de eigenmiddelenregelingen moet dienen. Deze regelingen moeten er derhalve voor zorgen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Fontainebleau in 1984, dat geen enkele lidstaat een begrotingslast behoeft te dragen die buitensporig is in vergelijking met zijn relatieve welvaart. In deze regelingen moeten dus bepalingen voor specifieke lidstaten worden opgenomen.

(2) Le système des ressources propres des Communautés doit assurer des ressources suffisantes pour le développement ordonné des politiques des Communautés, sous réserve de la nécessité d’une discipline budgétaire stricte.

(2) Het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen moet de zekerheid bieden dat de middelen toereikend zijn voor een geordende ontwikkeling van het beleid van de Gemeenschappen, waarbij de noodzaak van een strakke begrotingsdiscipline niet uit het oog mag worden verloren.

(3) Aux fins de la présente décision, le revenu national brut (RNB) devrait être défini comme le RNB annuel aux prix du marché tel qu’il est déterminé par la Commission en application du système européen des comptes nationaux et régionaux dans la Communauté (ci-après dénommé « SEC 95 »), conformément au Règlement (CE) n° 2223/96 du Conseil (4).

(3) Voor de toepassing van dit besluit dient onder bruto nationaal inkomen (bni) te worden verstaan, het bni voor het betrokken jaar tegen marktprijzen, zoals bepaald door de Commissie krachtens het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (hierna « ESR 95 » genoemd) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2223/96 (4).

(4) Compte tenu du passage du SEC 79 au SEC 95 aux fins du budget et des ressources propres et afin de maintenir inchangé le montant des ressources financières mises à la disposition des Communautés, la Commission a recalculé, conformément à l’article 3, paragraphes 1er et 2, de la Décision 2000/597/CE, Euratom du Conseil du 29 septembre 2000 relative au système des ressources propres des Communautés européennes (5), le plafond des ressources propres et le plafond des crédits pour engagements, en pourcentage exprimé avec deux décimales, sur la base de la formule figurant audit article. La Commission a communiqué les nouveaux plafonds au Conseil et au Parlement européen du 28 décembre 2001. Le plafond des ressources propres a été fixé à 1,24 % du RNB total des Etats membres aux prix du marché et un plafond de 1,31 % du RNB total des Etats membres a été fixé pour les crédits pour engagements. Le Conseil européen des 15 et 16 décembre 2005 a conclu que ces plafonds devraient être maintenus aux niveaux actuels. (5) Afin de maintenir inchangé le montant des ressources financières mises à la disposition des Communautés, il convient d’adapter ces plafonds exprimés en pourcentages du RNB en cas de modifications du SEC 95 entraînant des changements substantiels dans le niveau du RNB.

(4) Naar aanleiding van de overschakeling van ESR 79 op ESR 95 voor begrotings- en eigenmiddelendoeleinden en om de financiële middelen die ter beschikking van de Gemeenschappen worden gesteld op hetzelfde peil te handhaven, zijn de maxima voor de eigen middelen en de vastleggingskredieten (tot twee decimalen) door de Commissie opnieuw berekend volgens de formules in artikel 3, leden 1 en 2, van Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (5). De nieuwe maxima zijn op 28 december 2001 door de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement meegedeeld. Het maximum voor de eigen middelen bedraagt 1,24 % van het totale bni van de lidstaten tegen marktprijzen en dat voor de vastleggingskredieten 1,31 % van het totale bni van de lidstaten. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat deze maxima op het huidige niveau blijven.

(6) A la suite de la transposition dans le droit de l’Union européenne des accords issus des négociations commerciales multilatérales du cycle de l’Uruguay, il n’existe plus de différence sensible entre les droits agricoles et les droits de douane. Il y a par conséquent lieu de supprimer cette distinction dans le domaine du budget de l’Union européenne.

(6) Nu de tijdens de Uruguayronde van multilaterale handelsbesprekingen gesloten overeenkomsten in het EU-recht zijn opgenomen, is er geen wezenlijk verschil meer tussen landbouwrechten en douanerechten. Daarom moet dit onderscheid in het kader van de algemene begroting van de Europese Unie niet meer worden gemaakt.

(7) Dans un souci de transparence et de simplicité, le Conseil européen des 15 et 16 décembre 2005 a conclu que le taux d’appel uniforme de la taxe sur la valeur ajoutée (TVA) doit être gelé à 0,30 %.

(7) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten ten behoeve van een overzichtelijke en eenvoudige regeling het afdrachtpercentage van de btw-bron vast te stellen op 0,30 %.

(8) Le Conseil européen des 15 et 16 décembre 2005 a conclu que l’Allemagne, l’Autriche, les Pays-Bas et la Suède doivent bénéficier de taux d’appel réduits pour la T.V.A. au cours de la période 2007-2013 et que les Pays-Bas et la Suède doivent bénéficier de réductions brutes de leurs contributions annuelles calculées en fonction du RNB au cours de la même période.

(8) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat Oostenrijk, Duitsland, Nederland en Zweden in de periode 2007-2013 een geringer percentage van de BTW-bron mogen afdragen en dat de jaarlijkse bni-bijdragen van Nederland en Zweden in dezelfde periode met een bepaald brutobedrag worden verminderd.

(5) Om ervoor te zorgen dat de financiële middelen die ter beschikking van de Europese Gemeenschappen worden gesteld, gelijk blijven, dienen de in procenten van het bni uitgedrukte maxima te worden aangepast wanneer veranderingen in het ESR 95 resulteren in een significante verandering van het bni-peil.

15970


(9) Le Conseil européen des 15 et 16 décembre 2005 a conclu que le mécanisme de correction en faveur du Royaume-Uni doit être maintenu, de même que la réduction du financement de cette correction dont bénéficient l’Allemagne, l’Autriche, la Suède et les Pays-Bas. Cependant, après une période de mise en place progressive entre 2009 et 2011, le Royaume-Uni doit participer pleinement au financement des coûts liés à l’élargissement, sauf pour les paiements agricoles directs et les dépenses liées au marché ainsi que la partie des dépenses de développement rural provenant de la section « Garantie » du Fonds européen d’orientation et de garantie agricole (FEOGA). Le calcul de la correction en faveur du Royaume-Uni doit donc être ajusté par l’exclusion progressive des dépenses réparties dans les Etats membres qui ont adhéré à l’Union européenne après le 30 avril 2004, sauf en ce qui concerne les dépenses susmentionnées pour l’agriculture et le développement rural. La contribution supplémentaire du RoyaumeUni résultant de la réduction des dépenses réparties ne doit pas dépasser 10,5 milliards EUR aux prix de 2004 au cours de la période 2007-2013. Au cas où il y aurait un nouvel élargissement avant 2013, exception faite de l’adhésion de la Bulgarie et de la Roumanie, le montant doit être ajusté en conséquence.

(9) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten het begrotingscorrectiemechanisme voor het Verenigd Koninkrijk te handhaven, gekoppeld aan een verminderde bijdrage aan de financiering van de korting ten voordele van Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Nederland. Na een overgangsperiode van 2009 tot 2011 neemt het Verenigd Koninkrijk echter volledig deel aan de financiering van de kosten voor de uitbreiding, behalve als het gaat om de rechtstreekse landbouwbetalingen en marktgerelateerde uitgaven, en om het gedeelte van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling dat afkomstig is uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie. De berekening van de korting voor het Verenigd Koninkrijk wordt daartoe aangepast door een geleidelijke uitsluiting van de uitgaven die worden toegewezen aan de landen die na 30 april 2004 zijn toegetreden, met uitzondering van de bovenvermelde uitgaven voor landbouw en plattelandsontwikkeling. Gedurende de periode 2007-2013 mag de aanvullende bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als gevolg van de vermindering van de toegewezen uitgaven in totaal niet meer bedragen dan 10,5 miljard EUR in prijzen van 2004. Bij eventuele toekomstige uitbreidingen vóór 2013, die met Bulgarije en Roemenië buiten beschouwing gelaten, zal voornoemd bedrag dienovereenkomstig worden aangepast.

(10) Le Conseil européen des 15 et 16 décembre 2005 a conclu que les dispositions de l’article 4, point f), second alinéa, de la Décision 2000/597/CE, Euratom, qui prévoient d’exclure les dépenses annuelles de préadhésion dans les pays candidats du calcul de la correction en faveur du Royaume-Uni, doivent cesser de s’appliquer à la fin de l’année 2013.

(10) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat artikel 4, tweede alinea, onder f), van Besluit 2000/597/EG, Euratom, waarbij de jaarlijkse pretoetredingsuitgaven in toetredende landen van de berekening van de korting voor het Verenigd Koninkrijk worden uitgesloten, vanaf eind 2013 niet langer van toepassing is.

(11) Le Conseil européen des 15 et 16 décembre 2005 a invité la Commission à entreprendre un réexamen complet et global, couvrant tous les aspects des dépenses de l’Union européenne, y compris la politique agricole commune (PAC), ainsi que des ressources, y compris la compensation en faveur du Royaume-Uni, et à faire rapport en 2008-2009.

(11) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft de Commissie verzocht een volledige, alomvattende en brede evaluatie te verrichten, waarin alle aspecten van de Europese Unie-uitgaven, met inbegrip van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), en van de inkomsten, met inbegrip van de korting voor het Verenigd Koninkrijk, aan bod komen, en daarover in 2008/2009 verslag uit te brengen.

(12) Des dispositions devraient être arrêtées pour préciser le passage du système introduit par la Décision 2000/597/CE, Euratom au système découlant de la présente décision.

(12) Er dienen bepalingen te worden vastgesteld die de overgang mogelijk maken van het bij Besluit 2000/597/EG, Euratom ingevoerde stelsel naar het bij dit besluit ingevoerde stelsel.

(13) Le Conseil européen des 15 et 16 décembre 2005 a conclu que la présente décision doit prendre effet le 1er janvier 2007,

(13) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat dit besluit op 1 januari 2007 van kracht moet worden,

A ARRETE LES PRESENTES DISPOSITIONS, DONT IL RECOMMANDE L’ADOPTION AUX ETATS MEMBRES :

HEEFT DE VOLGENDE BEPALINGEN VASTGESTELD WAARVAN HIJ DE AANNEMING DOOR DE LIDSTATEN AANBEVEELT :

Article 1er

Artikel 1

Les ressources propres sont attribuées aux Communautés en vue d’assurer le financement du budget de l’Union européenne selon les modalités fixées dans les articles qui suivent, conformément à l’article 269 du traité instituant la Communauté européenne (ci-après dénommé « traité CE ») et à l’article 173 du traité instituant la Communauté européenne de l’énergie atomique (ciaprès dénommé « traité Euratom »).

Aan de Gemeenschappen worden overeenkomstig de in de volgende artikelen vastgelegde regels eigen middelen toegekend voor de financiering van de algemene begroting van de Europese Unie overeenkomstig artikel 269 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna het « EG-Verdrag » genoemd) en artikel 173 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna het « Euratom-Verdrag » genoemd).

Le budget général de l’Union européenne est, sans préjudice des autres recettes, intégralement financé par les ressources propres des Communautés.

De algemene begroting van de Europese Unie wordt, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit de eigen middelen van de Gemeenschappen gefinancierd.

Article 2

Artikel 2

1. Constituent des ressources propres inscrites au budget général de l’Union européenne, les recettes provenant :

1. De op de algemene begroting van de Europese Unie opgevoerde eigen middelen worden gevormd door de ontvangsten uit :

a) des prélèvements, primes, montants supplémentaires ou compensatoires, montants ou éléments additionnels, des droits du tarif douanier commun et autres droits établis ou à établir par les institutions des Communautés sur les échanges avec les pays non membres, des droits de douane sur les produits relevant du traité, arrivé à expiration, instituant la Communauté européenne du charbon et de l’acier ainsi que des cotisations et autres droits prévus dans le cadre de l’organisation commune des marchés dans le secteur du sucre;

a) de heffingen, premies, extra bedragen of compenserende bedragen, aanvullende bedragen of aanvullende elementen, rechten van het gemeenschappelijk douanetarief en de overige door de instellingen van de Gemeenschappen ingevoerde of in te voeren rechten op het handelsverkeer met nietlidstaten, de douanerechten op de onder het vervallen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallende producten, alsmede de bijdragen en andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld;

b) sans préjudice du paragraphe 4, deuxième alinéa, de l’application d’un taux uniforme valable pour tous les Etats membres à l’assiette harmonisée de la T.V.A., déterminée selon les règles de la Communauté. L’assiette à prendre en compte à cet effet n’excède pas 50 % du RNB de chaque Etat membre, tel qu’il est défini au paragraphe 7;

b) onverminderd het bepaalde in lid 4, tweede alinea, de toepassing van een voor alle lidstaten geldend uniform percentage op de BTW-grondslag die op uniforme wijze is vastgesteld volgens communautaire voorschriften. De hiertoe in aanmerking te nemen grondslag mag niet meer bedragen dan 50 % van het bni van elke lidstaat, als omschreven in lid 7;

c) sans préjudice du paragraphe 5, deuxième alinéa, de l’application d’un taux uniforme - à fixer dans le cadre de la procédure budgétaire compte tenu de toutes les autres recettes - à la somme des RNB de tous les Etats membres.

c) onverminderd het bepaalde in lid 5, tweede alinea, de toepassing van een, met inachtneming van alle andere ontvangsten, in het kader van de begrotingsprocedure vast te stellen uniform percentage op de som van het bni van alle lidstaten.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 2. Constituent, en outre, des ressources propres inscrites au budget général de l’Union européenne les recettes provenant de toutes nouvelles taxes qui seraient instituées, dans le cadre d’une politique commune, conformément au traité CE ou au traité Euratom, pour autant que la procédure de l’article 269 du traité CE ou de l’article 173 du traité Euratom ait été menée à son terme. 3. Les Etats membres retiennent, à titre de frais de perception, 25 % des montants visés au paragraphe 1, point a). 4. Le taux uniforme visé au paragraphe 1, point b), est fixé à 0,30 %. Pour la période 2007-2013 uniquement, le taux d’appel de la ressource TVA est fixé à 0,225 % pour l’Autriche, à 0,15 % pour l’Allemagne et à 0,10 % pour les Pays-Bas et la Suède. 5. Le taux uniforme visé au paragraphe 1, point c), est applicable au RNB de chaque Etat membre. Pour la période 2007-2013 uniquement, les Pays-Bas bénéficient d’une réduction brute de 605 millions EUR de leur contribution annuelle calculée en fonction du RNB, et la Suède bénéficie d’une réduction brute de 150 millions EUR de sa contribution annuelle calculée en fonction du RNB, aux prix de 2004. Ces montants sont ajustés aux prix courants par l’application du déflateur du PIB pour l’Union européenne le plus récent exprimé en euros, tel qu’il est déterminé par la Commission, qui est disponible au moment de l’élaboration de l’avant-projet de budget. Ces réductions brutes sont accordées après le calcul de la correction en faveur du Royaume-Uni et de son financement visés aux articles 4 et 5 et n’ont aucune incidence à cet égard. 6. Si, au début de l’exercice, le budget n’a pas été adopté, les taux d’appel existants de la TVA et du RNB restent applicables jusqu’à l’entrée en vigueur des nouveaux taux. 7. Aux fins de la présente décision, on entend par « RNB », le RNB pour l’année aux prix du marché, tel qu’il est déterminé par la Commission en application du SEC 95, conformément au Règlement (CE) n° 2223/96. En cas de modifications du SEC 95 entraînant des changements substantiels du RNB tel qu’il est déterminé par la Commission, le Conseil, statuant à l’unanimité sur proposition de la Commission et après consultation du Parlement européen, décide si ces modifications s’appliquent aux fins de la présente décision.

15971

2. De ontvangsten uit andere belastingen die in het kader van een gemeenschappelijk beleid overeenkomstig het EGVerdrag of het Euratom-Verdrag worden ingesteld, voor zover de procedure van artikel 269 van het EG-Verdrag of van artikel 173 van het EuratomVerdrag is gevolgd, vormen eveneens eigen middelen die op de algemene begroting van de Europese Unie worden opgevoerd. 3. De lidstaten houden 25 % van de in lid 1, onder a), bedoelde bedragen in als inningskosten. 4. Het in lid 1, onder b), bedoelde uniforme percentage bedraagt 0,30 %. Het afdrachtpercentage van de btw-bron voor alleen de periode 20072013 wordt voor Oostenrijk vastgesteld op 0,225 %, voor Duitsland op 0,15 % en voor Nederland en Zweden op 0,10 %. 5. Het in lid 1, onder c), bedoelde uniform percentage is van toepassing op het bni van elke lidstaat. Voor alleen de periode 2007-2013 zal de jaarlijkse bni-bijdrage van Nederland worden verminderd met een brutobedrag van 605 miljoen EUR en de jaarlijkse bni-bijdrage van Zweden met een brutobedrag van 150 miljoen EUR, uitgedrukt in prijzen van 2004. Deze bedragen worden in actuele prijzen omgerekend door toepassing van de door de Commissie meegedeelde, meest recente bbp-deflator voor de Europese Unie in euro, die beschikbaar is bij de opstelling van het voorontwerp van begroting. Deze brutoverminderingen worden toegestaan nadat overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van dit besluit de korting voor het Verenigd Koninkrijk is berekend en de financiering ervan is vastgesteld, en hebben daarop geen invloed. 6. Indien de begroting bij het begin van het begrotingsjaar niet is vastgesteld, blijven de bestaande btw- en bni-afdrachtpercentages van toepassing tot de inwerkingtreding van de nieuwe percentages. 7. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder bni verstaan : bruto nationaal inkomen voor het betrokken jaar tegen marktprijzen, zoals bepaald door de Commissie krachtens het ESR 95, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2223/96. Indien wijzigingen van het ESR 95 resulteren in significante veranderingen in het bni, zoals bepaald door de Commissie, besluit de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen of deze wijzigingen gelden voor de toepassing van dit besluit.

Article 3 1. Le montant total des ressources propres attribué aux Communautés pour couvrir les crédits annuels pour paiements ne doit pas dépasser 1,24 % du montant total des RNB des Etats membres. 2. Le montant total des crédits annuels pour engagements inscrit au budget général de l’Union européenne ne doit pas dépasser 1,31 % du montant total des RNB des Etats membres. Une relation ordonnée est maintenue entre crédits pour engagements et crédits pour paiements afin de garantir leur compatibilité et de permettre le respect du plafond mentionné au paragraphe 1er pour les années suivantes. 3. En cas de modifications du SEC 95 entraînant des changements substantiels dans le niveau du RNB applicable aux fins de la présente décision, la Commission recalcule les plafonds des crédits pour paiements et pour engagements déterminés aux paragraphes 1er et 2 sur la base de la formule suivante : 1,24 % (1,31 %) × RNBt-2 + RNBt-1 + RNBt SEC actuel RNBt-2 + RNBt-1 + RNBt SEC modifié t étant la dernière année complète pour laquelle des données conformément au Règlement (CE, Euratom) n° 1287/2003 du Conseil du 15 juillet 2003 relatif à l’harmonisation du revenu national brut aux prix du marché (« règlement RNB ») (6) sont disponibles.

Artikel 3 1. Het totale bedrag van de aan de Gemeenschappen ter dekking van de jaarlijkse betalingskredieten toegewezen eigen middelen is niet hoger dan 1,24 % van de som van de bni’s van alle lidstaten. 2. De jaarlijks in de algemene begroting van de Europese Unie opgevoerde vastleggingskredieten bedragen niet meer dan 1,31 % van de som van het bni’s van alle lidstaten. Er wordt een gepaste verhouding tussen de vastleggingskredieten en de betalingskredieten in acht genomen om ervoor te zorgen dat zij verenigbaar zijn en om in de volgende jaren de hand te kunnen houden aan het in lid 1 vermelde maximum. 3. Bij wijzigingen van het ESR 95 die leiden tot significante veranderingen van het bni die voor de toepassing van dit besluit relevant zijn, worden de in de leden 1 en 2 vastgestelde maxima voor vastleggingskredieten en betalingskredieten door de Commissie opnieuw berekend volgens de volgende formule : 1,24 % (1,31 %) × BNIt-2 + BNIt-1 + BNIt ESR huidig BNIt-2 + BNIt-1 + BNIt ESR gewijzigd waarbij t het laatste volledige jaar is waarvoor gegevens uit hoofde van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad van 15 juli 2003 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen (« BNI-verordening ») (6) (« de bniverordening ») beschikbaar zijn.

Article 4 1. Une correction des déséquilibres budgétaires est accordée au Royaume-Uni. Cette correction est établie : a) en calculant la différence, au cours de l’exercice précédent, entre :

Artikel 4 1. Aan het Verenigd Koninkrijk wordt een correctie voor begrotingsonevenwichtigheden toegestaan. Deze correctie wordt bepaald : a) door het verschil in het voorafgaande begrotingsjaar te berekenen tussen : — het procentuele aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de som van de niet-afgetopte BTW-grondslagen, en — het procentuele aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de totale toegewezen uitgaven; b) door het aldus verkregen verschil te vermenigvuldigen met de totale toegewezen uitgaven;

— la part en pourcentage du Royaume-Uni dans la somme des assiettes T.V.A. non écrêtées, et — la part en pourcentage du Royaume-Uni dans le total des dépenses réparties, b) en multipliant la différence ainsi obtenue par le total des dépenses réparties;

15972


c) en multipliant le résultat obtenu au point b) par 0,66; d) en soustrayant du résultat obtenu au point c) l’effet qui résulte pour le Royaume-Uni du passage à la T.V.A. écrêtée et aux versements visés à l’article 2, paragraphe 1, point c), c’est-à-dire la différence entre : — ce que le Royaume-Uni aurait dû payer pour les montants financés par les ressources visées à l’article 2, paragraphe 1er, points b) et c), si le taux uniforme de T.V.A. avait été appliqué à des assiettes non écrêtées, et — les versements du Royaume-Uni conformément à l’article 2, paragraphe 1er, points b) et c), e) en soustrayant du résultat obtenu au point d) les gains nets du Royaume-Uni résultant de l’augmentation du pourcentage des ressources visées à l’article 2, paragraphe 1, point a), retenu par les Etats membres pour couvrir les frais de perception et connexes; f) à chaque élargissement de l’Union européenne, en calculant un ajustement à opérer sur le résultat visé au point e) afin de réduire la compensation, garantissant ainsi que les dépenses non compensées avant l’élargissement le demeurent après l’élargissement. Cet ajustement est effectué en réduisant le montant total des dépenses réparties d’un montant équivalant aux dépenses annuelles de préadhésion dans les pays candidats. Tous les montants ainsi calculés sont reportés aux exercices suivants et sont ajustés annuellement en appliquant le déflateur du PIB pour l’Union européenne le plus récent disponible exprimé en euro tel qu’il est déterminé par la Commission. Le présent point cesse de s’appliquer à partir de la correction à budgétiser pour la première fois en 2014; g) en ajustant le calcul, en réduisant le montant total des dépenses réparties du montant total des dépenses réparties dans les Etats membres qui ont adhéré à l’Union européenne après le 30 avril 2004, sauf pour les paiements agricoles directs et les dépenses liées au marché ainsi que la partie des dépenses de développement rural provenant de la section « Garantie » du FEOGA. Cette réduction est progressivement mise en place selon le calendrier ci-dessous : Correction en faveur du Royaume-Uni à budgétiser pour la première fois pendant l’année :

Pourcentage des dépenses relatives à l’élargissement (telles que définies ci-dessus) à exclure du calcul de la correction en faveur du Royaume-Uni

c) door het resultaat van b) te vermenigvuldigen met 0,66; d) door van het resultaat van c) de effecten af te trekken die de overgang naar de afgetopte BTW en de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde afdrachten voor het Verenigd Koninkrijk met zich brengen, dat wil zeggen het verschil tussen : — het bedrag dat door het Verenigd Koninkrijk zou zijn afgedragen voor de bedragen gefinancierd uit de middelen bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), en c), indien het uniforme percentage was toegepast op de niet-afgetopte BTW-grondslagen, en — de uit de toepassing van artikel 2, lid 1, onder b) en c), voortvloeiende afdrachten van het Verenigd Koninkrijk; e) door van het resultaat van d) de nettovoordelen voor het Verenigd Koninkrijk af te trekken die het gevolg zijn van de verhoging van het percentage van de in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde middelen dat door de lidstaten ter dekking van hun inningskosten en verwante kosten wordt ingehouden; f) door bij elke uitbreiding van de Europese Unie het resultaat van e) aan te passen om de Britse korting zodanig te verlagen dat de uitgaven waarvoor thans geen correctie geldt ook na de uitbreiding niet worden gecorrigeerd. De aanpassing zal geschieden door de totale toegewezen uitgaven te verlagen met een bedrag dat gelijk is aan de jaarlijkse pretoetredingsuitgaven in de toetredende landen. Alle aldus berekende bedragen worden overgedragen naar het volgende jaar en worden jaarlijks aangepast door toepassing van de door de Commissie meegedeelde, jongst beschikbare bbp-deflator voor de Europese Unie in euro. Dit punt geldt niet meer vanaf de korting die voor het eerst in 2014 in de begroting wordt opgenomen; g) door de berekening aan te passen en op de totale toegewezen uitgaven de totale toegewezen uitgaven in de lidstaten die na 30 april 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden in mindering te brengen, behalve de rechtstreekse landbouwbetalingen en marktgerelateerde uitgaven, alsmede het gedeelte van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling dat afkomstig is uit het EOGFL, afdeling Garantie. Deze vermindering wordt geleidelijk doorgevoerd volgens het onderstaande schema : Britse correctie die voor het eerst in de begroting wordt opgenomen in

Percentage van de uitgaven in verband met de uitbreiding (zie omschrijving hierboven) dat buiten de berekening van de Britse correctie wordt gehouden

2009

20

2009

20

2010

70

2010

70

2011

100

2011

100

Au cas où il y aurait un nouvel élargissement avant 2013, ce plafond de 10,5 milliards EUR est ajusté à la hausse en conséquence.

2. De aanvullende bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als gevolg van de in lid 1, onder g), bedoelde vermindering van de toegewezen uitgaven mag in de periode 2007-2013 in totaal niet meer bedragen dan 10,5 miljard EUR in prijzen van 2004. De Commissie zal zich er jaarlijks van vergewissen of de gecumuleerde aanpassingen van de correctie niet boven dat bedrag uitkomen. Voor deze berekening zullen de bedragen in actuele prijzen worden omgerekend in prijzen van 2004, door toepassing van de door de Commissie meegedeelde, jongst beschikbare bbp-deflator voor de Europese Unie in euro. Indien het maximum van 10,5 miljard EUR wordt overschreden, wordt de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk naar evenredigheid verlaagd. Het bedrag van 10,5 miljard EUR zal bovendien naar boven worden aangepast in geval van een nieuwe uitbreiding vóór 2013.

Article 5

Artikel 5

1. La charge financière de la correction est assumée par les autres Etats membres selon les modalités suivantes :

1. De financiële last van de correctie wordt als volgt door de overige lidstaten gedragen :

a) la répartition de la charge est d’abord calculée en fonction de la part respective des Etats membres dans les versements visés à l’article 2, paragraphe 1er, point c), le Royaume-Uni étant exclu et sans qu’il soit tenu compte des réductions brutes des contributions fondées sur le RNB accordées aux Pays-Bas et à la Suède visées à l’article 2, paragraphe 5;

a) de verdeling van de last wordt eerst berekend volgens het aandeel van iedere lidstaat in de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde afdrachten, waarbij het Verenigd Koninkrijk en de in artikel 2, lid 5, bedoelde brutoverminderingen van de bijdragen op basis van het bni van Nederland en Zweden buiten beschouwing worden gelaten;

b) elle est ensuite ajustée de faç on à limiter la contribution financière de l’Allemagne, de l’Autriche, des Pays-Bas et de la Suède à un quart de leur contribution normale résultant de ce calcul.

b) vervolgens wordt de verdeling zodanig aangepast dat het aandeel in de financiering van Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden tot een vierde van hun normale aandeel wordt beperkt.

2. Au cours de la période 2007-2013, la contribution supplémentaire du Royaume-Uni résultant de la réduction des dépenses réparties visée au paragraphe 1er, point g), ne dépasse pas 10,5 milliards EUR, aux prix de 2004. Chaque année, les services de la Commission vérifient si l’ajustement cumulé de la correction dépasse ce montant. Aux fins de ce calcul, les montants aux prix courants sont convertis en prix de 2004 par l’application du déflateur du PIB pour l’Union européenne le plus récent disponible exprimé en euro tel qu’il est déterminé par la Commission. Si le plafond de 10,5 milliards EUR est dépassé, la contribution du Royaume-Uni est réduite en conséquence.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 2. La correction est accordée au Royaume-Uni par réduction de ses versements résultant de l’application de l’article 2, paragraphe 1, point c). La charge financière assumée par les autres Etats membres est ajoutée aux versements résultant de l’application, pour chaque Etat membre, de l’article 2, paragraphe 1er, points c). 3. La Commission effectue les calculs nécessaires pour l’application de l’article 2, paragraphe 5, de l’article 4 et du présent article. 4. Si, au début de l’exercice, le budget n’a pas été adopté, la correction accordée au Royaume-Uni et la charge financière assumée par les autres Etats membres, inscrites dans le dernier budget définitivement arrêté, restent d’application.

15973

2. De correctie wordt aan het Verenigd Koninkrijk toegekend in de vorm van een vermindering van zijn afdrachten ten gevolge van de toepassing van artikel 2, lid 1, onder c). De door de overige lidstaten gedragen financiële last wordt toegevoegd aan hun afdrachten ten gevolge van de toepassing voor elke lidstaat van artikel 2, lid 1, onder c). 3. De Commissie voert de voor de toepassing van artikel 2, lid 5, artikel 4 en dit artikel vereiste berekeningen uit. 4. Indien de begroting aan het begin van het begrotingsjaar niet is vastgesteld, blijven de correctie ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk en de door de overige lidstaten gedragen financiële last van toepassing zoals zij in de laatste definitief vastgestelde begroting waren opgenomen.

Article 6 Les recettes visées à l’article 2 sont utilisées indistinctement pour financer toutes les dépenses inscrites au budget général de l’Union européenne.

Artikel 6 De in artikel 2 bedoelde ontvangsten dienen zonder onderscheid te worden gebruikt voor de financiering van alle uitgaven die op de algemene begroting van de Europese Unie zijn opgevoerd.

Article 7 L’excédent éventuel des recettes des Communautés sur l’ensemble des dépenses effectives au cours d’un exercice est reporté à l’exercice suivant.

Artikel 7 Het eventuele overschot van de ontvangsten van de Gemeenschappen ten opzichte van de totale werkelijke uitgaven gedurende een begrotingsjaar wordt naar het volgende begrotingsjaar overgedragen.

Article 8 1. Les ressources propres des Communautés visées à l’article 2, paragraphe 1er, point a), sont perç ues par les Etats membres conformément aux dispositions législatives, réglementaires et administratives nationales, qui sont, le cas échéant, adaptées aux exigences de la réglementation communautaire. La Commission procède, à intervalles réguliers, à un examen des dispositions nationales qui lui sont communiquées par les Etats membres, notifie aux Etats membres les adaptations qu’elle juge nécessaires pour assurer la conformité desdites dispositions avec la réglementation communautaire et fait rapport à l’autorité budgétaire. Les Etats membres mettent les ressources prévues à l’article 2, paragraphe 1er, points a), b) et c), à la disposition de la Commission. 2. Conformément à la procédure prévue à l’article 279, paragraphe 2, du Traité CE et à l’article 183 du Traité Euratom, le Conseil arrête les dispositions nécessaires à la mise en oeuvre de la présente décision ainsi que celles relatives au contrôle du recouvrement, à la mise à disposition de la Commission et au versement des recettes visées aux articles 2 et 5.

Artikel 8 1. De in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde eigen middelen van de Gemeenschappen worden door de lidstaten geïnd overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, die waar nodig aan de communautaire voorschriften worden aangepast.

Article 9 Dans le cadre du réexamen complet et global, couvrant tous les aspects des dépenses de l’Union européenne, y compris la PAC, ainsi que des ressources, y compris la compensation en faveur du RoyaumeUni, sur lequel elle devra faire rapport en 2008-2009, la Commission entreprend un réexamen général du système des ressources propres.

Artikel 9 De Commissie stelt binnen het kader van de volledige, alomvattende en brede evaluatie van alle aspecten van de EU-uitgaven, met inbegrip van het GLB, en van de EU-inkomsten, met inbegrip van de korting voor het Verenigd Koninkrijk, waarover zij in 2008/2009 verslag uitbrengt, een algemeen onderzoek naar het stelsel van eigen middelen in.

Article 10 1. Sous réserve du paragraphe 2, la Décision 2000/597/CE, Euratom est abrogée au 1er janvier 2007. Toute référence à la Décision 70/243/CECA, CEE, Euratom du Conseil du 21 avril 1970 relative au remplacement des contributions financières des Etats membres par des ressources propres aux Communautés (7), à la Décision 85/257/CEE, Euratom du Conseil du 7 mai 1985 relative au système des ressources propres des Communautés (8), à la Décision 88/376/CEE, Euratom du Conseil du 24 juin 1988 relative au système des ressources propres des Communautés (9), à la Décision 94/728/CE, Euratom du Conseil du 31 octobre 1994 relative au système des ressources propres des Communautés européennes (10) ou à la Décision 2000/597/CE, Euratom s’entend comme faite à la présente décision. 2. Les articles 2, 4 et 5 des Décisions 88/376/CEE, Euratom, 94/728/CE, Euratom et 2000/597/CE, Euratom restent applicables aux calculs et ajustements des recettes provenant de l’application d’un taux uniforme valable pour tous les Etats membres à l’assiette de la T.V.A. déterminée de manière uniforme et limitée à un taux compris entre 50 et 55 % du PNB ou du RNB de chaque Etat membre, selon l’exercice considéré, et au calcul de la correction des déséquilibres budgétaires accordée au Royaume-Uni pour les années 1988 à 2006.

Artikel 10 1. Behoudens het bepaalde in lid 2, wordt Besluit 2000/597/EG, Euratom op 1 januari 2007 ingetrokken. Verwijzingen naar Besluit 70/243/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de lidstaten door eigen middelen van de Gemeenschappen (7), Besluit 85/257/EEG, Euratom van de Raad van 7 mei 1985 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (8), Besluit 88/376/EEG, Euratom van de Raad van 24 juni 1988 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (9), Besluit 94/728/EG, Euratom van de Raad van 31 oktober 1994 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (10) of Besluit 2000/597/EG, Euratom worden beschouwd als verwijzingen naar het onderhavige besluit. 2. De artikelen 2, 4 en 5 van Besluit 88/376/EEG, Euratom, Besluit 94/728/EG, Euratom en Besluit 2000/597/EG, Euratom blijven van toepassing op de berekening en de aanpassing van de ontvangsten die voortvloeien uit de toepassing van een voor alle lidstaten geldend uniform percentage op de BTW-grondslag die op uniforme wijze is vastgesteld en beperkt tot 50 % en 55 % van het bnp of bni van elke lidstaat, al naargelang het jaar, en op de berekening van de correctie voor begrotingsonevenwichtigheden ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk voor de jaren 1988 tot 2006. 3. Op de in artikel 2, lid 1, onder a), bedoelde bedragen die vóór 28 februari 2001 door de lidstaten beschikbaar hadden moeten worden gesteld overeenkomstig de geldende communautaire voorschriften, wordt door de lidstaten 10 % als inningskosten ingehouden.

3. Les Etats membres continuent à retenir 10 % des montants visés à l’article 2, paragraphe 1er, point a), qui auraient dû être libérés avant le 28 février 2001 par les Etats membres, conformément aux règles communautaires applicables.

De Commissie onderzoekt regelmatig de nationale bepalingen waarvan de lidstaten haar in kennis stellen, deelt de lidstaten de aanpassingen mee die zij noodzakelijk acht om deze bepalingen in overeenstemming te brengen met de communautaire voorschriften, en brengt verslag uit aan de begrotingsautoriteit. De lidstaten stellen de in artikel 2, lid 1, onder a), b) en c), bedoelde middelen ter beschikking van de Commissie. 2. De Raad stelt overeenkomstig de procedure van artikel 279, lid 2, van het EG-Verdrag en artikel 183 van het Euratom-Verdrag de bepalingen vast die nodig zijn voor de uitvoering van dit besluit, alsmede de bepalingen betreffende het toezicht op de inning, de terbeschikkingstelling aan de Commissie en de betaling van de in de artikelen 2 en 5 bedoelde ontvangsten.

15974


Article 11 La présente décision est notifiée aux Etats membres par le secrétaire général du Conseil et publiée au Journal officiel de l’Union européenne. Les Etats membres notifient sans délai au secrétaire général du Conseil l’accomplissement des procédures requises par leurs règles constitutionnelles respectives pour l’adoption de la présente décision. La présente décision entre en vigueur le premier jour du mois suivant la réception de la dernière des notifications visées au deuxième alinéa. Elle prend effet le 1er janvier 2007.

Artikel 11 Dit besluit wordt door de secretaris-generaal van de Raad ter kennis van de lidstaten gebracht. De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad onverwijld in kennis van de voltooiing van de volgens hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van dit besluit vereiste procedures. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de datum van ontvangst van de laatste van de in de tweede alinea bedoelde kennisgevingen. Het is van kracht met ingang van 1 januari 2007.

Article 12 La présente décision est publiée au Journal officiel de l’Union européenne. Luxembourg, le 7 juin 2007.

Artikel 12 Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Luxemburg, 7 juni 2007.

Par le Conseil :

Voor de Raad :

Le président M. GLOS

De voorzitter M. GLOS

Note

Nota

(1) Avis rendu le 4 juillet 2006 (non encore paru au Journal officiel).

(1) Advies uitgebracht op 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). (2) PB C 203 van 25.8.2006, blz. 50. (3) PB C 309 van 16.12.2006, blz. 103. (4) PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1267/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 180 van 18.7.2003, blz. 1). (5) PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42. (6) PB L 181 van 19.7.2003, blz. 1. (7) PB L 94 van 28.4.1970, blz. 19. (8) PB L 128 van 14.5.1985, blz. 15. (9) PB L 185 van 15.7.1988, blz. 24. (10) PB L 293 van 12.11.1994, blz. 9.

(2) JO C 203 du 25.8.2006, p. 50. (3) JO C 309 du 16.12.2006, p. 103. (4) JO L 310 du 30.11.1996, p. 1. Règlement modifié en dernier lieu par le Règlement (CE) n° 1267/2003 du Parlement européen et du Conseil (JO L 180 du 18.7.2003, p. 1). (5) JO L 253 du 7.10.2000, p. 42. (6) JO L 181 du 19.7.2003, p. 1. (7) JO L 94 du 28.4.1970, p. 19. (8) JO L 128 du 14.5.1985, p. 15. (9) JO L 185 du 15.7.1988, p. 24. (10) JO L 293 du 12.11.1994, p. 9. Date authentification

Type de consentement

Date consentement

Entrée vigueur locale

ALLEMAGNE

07/06/2007

Notification

16/09/2008

01/03/2009

AUTRICHE

07/06/2007

Notification

19/12/2007

01/03/2009

BULGARIE

07/06/2007

Notification

19/11/2008

01/03/2009

BELGIQUE

07/06/2007

Notification

09/02/2009

01/03/2009

CHYPRE

07/06/2007

Notification

11/01/2008

01/03/2009

Etats/Organisations

DANEMARK

07/06/2007

Notification

14/02/2008

01/03/2009

ESPAGNE

07/06/2007

Notification

24/01/2008

01/03/2009

ESTONIE

07/06/2007

Notification

04/07/2008

01/03/2009

FINLANDE

07/06/2007

Notification

24/01/2008

01/03/2009

FRANCE

07/06/2007

Notification

01/08/2008

01/03/2009

GRECE

07/06/2007

Notification

21/10/2008

01/03/2009

HONGRIE

07/06/2007

Notification

20/06/2008

01/03/2009

IRLANDE

07/06/2007

Notification

08/04/2008

01/03/2009

ITALIE

07/06/2007

Notification

22/02/2008

01/03/2009

LETTONIE

07/06/2007

Notification

05/11/2007

01/03/2009

LITUANIE

07/06/2007

Notification

24/09/2008

01/03/2009

LUXEMBOURG

07/06/2007

Notification

12/01/2009

01/03/2009

MALTE

07/06/2007

Notification

29/05/2008

01/03/2009

PAYS-BAS

07/06/2007

Notification

21/10/2008

01/03/2009

POLOGNE

07/06/2007

Notification

10/11/2008

01/03/2009

PORTUGAL

07/06/2007

Notification

15/10/2008

01/03/2009

ROUMANIE

07/06/2007

Notification

09/12/2008

01/03/2009

ROYAUME-UNI

07/06/2007

Notification

25/02/2008

01/03/2009

SLOVAQUIE

07/06/2007

Notification

02/04/2008

01/03/2009

SLOVENIE

07/06/2007

Notification

27/11/2007

01/03/2009

SUEDE

07/06/2007

Notification

26/06/2008

01/03/2009

TCHEQUE REP.

07/06/2007

Notification

25/02/2008

01/03/2009

15975


Datum authentificatie

Type instemming

Datum instemming

Datum interne inwerkingtreding

BULGARIJE

07/06/2007

Kennisgeving

19/11/2008

01/03/2009

BELGIE

07/06/2007

Kennisgeving

09/02/2009

01/03/2009

CYPRUS

07/06/2007

Kennisgeving

11/01/2008

01/03/2009

Staten/Organisatie

DENEMARKEN

07/06/2007

Kennisgeving

14/02/2008

01/03/2009

DUITSLAND

07/06/2007

Kennisgeving

16/09/2008

01/03/2009

ESTLAND

07/06/2007

Kennisgeving

04/07/2008

01/03/2009

FINLAND

07/06/2007

Kennisgeving

24/01/2008

01/03/2009

FRANKRIJK

07/06/2007

Kennisgeving

01/08/2008

01/03/2009

GRIEKENLAND

07/06/2007

Kennisgeving

21/10/2008

01/03/2009

HONGARIJE

07/06/2007

Kennisgeving

20/06/2008

01/03/2009

IERLAND

07/06/2007

Kennisgeving

08/04/2008

01/03/2009

ITALIE

07/06/2007

Kennisgeving

22/02/2008

01/03/2009

LETLAND

07/06/2007

Kennisgeving

05/11/2007

01/03/2009

LITOUWEN

07/06/2007

Kennisgeving

24/09/2008

01/03/2009

LUXEMBURG

07/06/2007

Kennisgeving

12/01/2009

01/03/2009

MALTA

07/06/2007

Kennisgeving

29/05/2008

01/03/2009

NEDERLAND

07/06/2007

Kennisgeving

21/10/2008

01/03/2009

OOSTENRIJK

07/06/2007

Kennisgeving

19/12/2007

01/03/2009

POLEN

07/06/2007

Kennisgeving

10/11/2008

01/03/2009

PORTUGAL

07/06/2007

Kennisgeving

15/10/2008

01/03/2009

ROEMENIE

07/06/2007

Kennisgeving

09/12/2008

01/03/2009

SLOVAKIJE

07/06/2007

Kennisgeving

02/04/2008

01/03/2009

SLOVENIE

07/06/2007

Kennisgeving

27/11/2007

01/03/2009

SPANJE

07/06/2007

Kennisgeving

24/01/2008

01/03/2009

TSJECHISCHE REP.

07/06/2007

Kennisgeving

25/02/2008

01/03/2009

VERENIGD KONINKRIJK

07/06/2007

Kennisgeving

25/02/2008

01/03/2009

ZWEDEN

07/06/2007

Kennisgeving

26/06/2008

01/03/2009

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE F. 2009 — 721

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [2008/204695]

7 DECEMBRE 2008. — Arrêté royal portant octroi de subsides facultatifs à charge de l’allocation de base 58.11.33.14 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2008 ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

N. 2009 — 721

[2008/204695]

7 DECEMBER 2008. — Koninklijk besluit houdende toekenning van facultatieve toelagen ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2008 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Vu les lois sur la comptabilité de l’Etat, coordonnées le 17 juillet 1991, les articles 55 à 58;

Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, de artikelen 55 tot 58;

Vu la loi du 1er juin 2008 contenant le budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2008.

Gelet op de wet van 1 juni 2008 houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2008.

Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donné le 13 novembre 2008. Sur la proposition de la Ministre des Affaires sociales, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 november 2008. Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1 . Un subside de mille EUR est alloué à : Article 27 ASBL, place Saint-Jacques 13, 4000 Liège, pour rendre possible l’accès d’un groupe de personnes précarisées à la représentation du spectacle « L’Affaire Lambert » au Théâtre de la place de Liège, le 27 septembre 2008.

Artikel 1. Een toelage van duizend EUR wordt toegekend aan : « Article 27 ASBL, place Saint-Jacques 13, 4000 Liège », om de mogelijkheid te bieden aan minderbedeelden tot het bijwonen van een voorstelling « L’Affaire Lambert » in het « Théâtre de la place de Liège », op 27 september 2008.

Le paiement de ce subside s’effectuera par virement au compte bancaire no 068-2335688-52.

De uitbetaling van deze toelage zal geschieden door overschrijving op bankrekening nr. 068-2335688-52.

15976


Art. 2. Un subside de mille EUR est alloué à : F.I.L.E. ASBL, quai au Bois de Construction 9, 1000 Bruxelles, pour l’organisation du colloque sur le thème : « Loczy : (ap)prendre ou à jeter... », le 20 novembre 2008.

Art. 2. Een toelage van duizend EUR wordt toegekend aan : « F.I.L.E. ASBL, quai au Bois de Construction 9, 1000 Bruxelles », voor de organisatie van een colloquium met als thema « Loczy : (ap)prendre ou à jeter... », op 20 november 2008.

Le paiement de ce subside s’effectuera par virement au compte bancaire no 878-2533301-41.

De uitbetaling van deze toelage zal geschieden door overschrijving op bankrekening nr. 878-2533301-41.

Art. 3. Les subsides prévus aux articles 1er et 2 sont à charge de l’allocation de base 58.11.33.14 du budget 24 du Service public fédéral Sécurité sociale pour l’année budgétaire 2008.

Art. 3. De bij de artikelen 1 en 2 bepaalde toelagen zijn ten laste van de basisallocatie 58.11.33.14 van de begroting 24 van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het begrotingsjaar 2008.

Art. 4. Les organisations mentionnées aux articles 1er et 2 doivent tenir, à tout moment, tous documents et comptes relatifs à leurs activités, à la disposition des fonctionnaires et agents désignés à cette fin par la Ministre des Affaires sociales.

Art. 4. De bij de artikelen 1 en 2 vernoemde organisaties moeten te allen tijde, alle documenten en rekeningen betreffende hun activiteiten ter beschikking houden van de daartoe door de Minister van Sociale Zaken aangewezen ambtenaren en beambten.

Art. 5. La Ministre qui a les Affaires sociales dans ses attributions est chargée de l’exécution du présent arrêté.

Art. 5. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 7 décembre 2008.

Gegeven te Brussel, 7 december 2008.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

La Ministre des Affaires sociales, Mme L. ONKELINX

De Minister van Sociale Zaken, Mevr. L. ONKELINX

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SANTE PUBLIQUE, SECURITE DE LA CHAINE ALIMENTAIRE ET ENVIRONNEMENT

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

F. 2009 — 722 [C − 2009/24042] 21 JANVIER 2009. — Arrêté royal concernant la modification de l’arrêté royal du 13 août 1990 relatif à la fabrication et à la mise dans le commerce de produits à base de tabac et de produits similaires

N. 2009 — 722 [C − 2009/24042] 21 JANUARI 2009. — Koninklijk besluit betreffende de wijziging van het koninklijk besluit van 13 augustus 1990 betreffende het fabriceren en het in de handel brengen van producten op basis van tabak en soortgelijke producten

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 24 janvier 1977 relative à la protection de la santé des consommateurs en ce qui concerne les denrées alimentaires et les autres produits, l’article 6, § 1er, a) et l’article 10, alinéa 1er; Vu l’arrêté royal du 13 août 1990 relatif à la fabrication et à la mise dans le commerce de produits à base de tabac et de produits similaires;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, artikel 6, § 1, a) en artikel 10, eerste lid; Gelet op het koninklijk besluit van 13 augustus 1990 betreffende het fabriceren en het in de handel brengen van producten op basis van tabak en soortgelijke producten; Op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid,

Sur la proposition de la Ministre de la Santé publique, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1 . L’article 4bis de l’arrêté royal du 13 août 1990 relatif à la fabrication et à la mise dans le commerce de produits à base de tabac et de produits similaires, inséré par l’arrêté royal du 29 mai 2005, est remplacé par ce qui suit :

Artikel 1. Artikel 4bis van het koninklijk besluit van 13 augustus 1990 betreffende het fabriceren en het in de handel brengen van producten op basis van tabak en soortgelijke producten, ingevoegd bij het koninglijk besluit van 29 mei 2005, wordt vervangen als volgt :

« Art. 4/1. La mise dans le commerce des produits du tabac est subordonnée à une notification annuelle auprès du Service conformément aux dispositions suivantes.

« Art. 4/1. Het in de handel brengen van tabaksproducten is onderworpen aan een jaarlijkse notificatie bij de Dienst overeenkomstig de volgende bepalingen.

Un dossier de notification doit être introduit, avant le 1er décembre, en double exemplaire par le producteur ou l’importateur si ce premier ne dispose pas d’un siège social en Belgique et comporter au moins les données suivantes :

Een notificatiedossier moet in twee exemplaren ingediend worden voor de 1ste december door de producent of de invoerder als de eerste geen zetel heeft in België, waarin ten minste de volgende gegevens vermeld zijn :

1° la nature du produit; 2° la liste des ingrédients (qualitative et quantitative). La liste est une énumération de tous les ingrédients du produit du tabac, établie par ordre décroissant de poids; 3° le(s) fonction(s) et le(s) catégorie(s) des ingrédients respectifs; 4° les données toxicologiques disponibles pour les ingrédients, avec et sans combustion, selon le cas, se rapportant en particulier aux effets sur la santé et tenant compte entre autres des effets possibles de dépendance; 5° l’étiquetage;

1° de aard van het product; 2° de ingrediëntenlijst (kwantitatief en kwalitatief). De lijst is een opsomming, opgesteld in dalende volgorde van gewicht, van alle ingrediënten van het tabaksproduct; 3° de functie(s) en de categorie(ën) van de respectievelijke ingrediënten; 4° de beschikbare toxicologische gegevens van de ingrediënten, naar gelang van het geval, in verbrande en onverbrande vorm waarbij inzonderheid de gevolgen voor de gezondheid worden vermeld en de mogelijke verslavende effecten in aanmerking worden genomen; 5° de etikettering;

6° la preuve de paiement d’une redevance de 100 euros par produit notifié au compte du Service. Cette redevance est irrécouvrable.

6° het bewijs van betaling van een vergoeding van 100 euro per genotificeerd product op de rekening van de Dienst. Deze vergoeding is niet terugvorderbaar.

Dans le mois de la réception de ce dossier, le Service envoie un accusé de réception au requérant.

Binnen de maand na ontvangst van dit dossier stuurt de Dienst een ontvangstmelding aan de indiener ervan.

15977

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD La manière dont les données mentionnées à l’alinéa 2 doivent être notifiées au service peut être précisée par le Ministre.

De manier waarop de gegevens die vermeld worden in het tweede lid genotificeerd moeten worden aan de dienst kan door de Minister gepreciseerd worden.

Le Service diffuse les informations fournies conformément au présent article, qui ne constituent pas un secret commercial, en vue d’informer les consommateurs. »

De Dienst verspreidt de in dit artikel verstrekte gegevens, die niet onder het fabrieksgeheim vallen, teneinde de consumenten te informeren. »

Art. 2. Le Ministre qui a la Santé publique dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.

Art. 2. De Minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 21 januari 2009.

Bruxelles, le 21 janvier 2009.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

La Ministre de la Santé publique, Mme L. ONKELINX

De Minister vanVolksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX

* SERVICE PUBLIC FEDERAL ECONOMIE, P.M.E., CLASSES MOYENNES ET ENERGIE F. 2009 — 723

[2009/11067]

5 FEVRIER 2009. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 3 avril 1997 fixant les règles relatives aux frais de fonctionnement de la Commission des psychologues instituée par l’article 3, § 1, de la loi du 8 novembre 1993 protégeant le titre de psychologue

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE N. 2009 — 723

[2009/11067]

5 FEBRUARI 2009. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 april 1997 tot vaststelling van de regels inzake de werkingskosten van de Psychologencommissie, opgericht bij artikel 3, § 1, van de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Vu la loi du 8 novembre 1993 protégeant le titre de psychologue, l’article 3, § 3;

Gelet op de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog, artikel 3, § 3;

Vu l’arrêté royal du 3 avril 1997 fixant les règles relatives aux frais de fonctionnement de la Commission des psychologues instituée par l’article 3, § 1er, de la loi du 8 novembre 1993 protégeant le titre de psychologue, articles 2 et 4, tel que modifié par l’arrêté royal du 5 mars 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 tot vaststelling van de regels inzake de werkingskosten van de Psychologencommissie, opgericht bij artikel 3, § 1, van de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog, de artikelen 2 en 4, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 maart 2007;

Vu l’avis de l’Inspecteur général des Finances, donné le 17 janvier 2009;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën gegeven op 17 januari 2009;

Vu l’avis 45.779/1 du Conseil d’Etat, donné le 22 janvier 2009 en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1°, des lois sur le Conseil d’Etat coordonnées le 12 janvier 1973,

Gelet op advies 45.779/1 van de Raad van State, gegeven op 22 januari 2009 in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,

Sur la proposition de la Ministre des P.M.E. et des Indépendants,

Op de voordracht van de Minister van K.M.O.’s en Zelfstandigen,

Nous avons arrêté et arrêtons :

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Article 1er. L’article 2, alinéa 1er, de l’arrêté royal du 3 avril 1997 fixant les règles relatives aux frais de fonctionnement de la Commission des psychologues institutée par l’article 3, § 1er, de la loi du 8 novembre 1993 protégeant le titre de psychologue, modifié par l’arrêté royal du 5 mars 2007, est remplacé par la disposition suivante :

Artikel 1. Artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 tot vaststelling van de regels inzake de werkingskosten van de Psychologencommissie, opgericht bij artikel 3, § 1, van de wet van 8 november 1993 tot bescherming van de titel van psycholoog, vervangen bij het koninklijk besluit van 5 maart 2007, wordt vervangen als volgt :

« Art. 2. Dans le courant du dernier trimestre de l’année, la Commission des psychologues fixe le montant de la cotisation pour l’année suivante. »

« Art. 2. Tijdens het laatste kwartaal van het jaar legt de Psychologencommissie het bedrag van de bijdrage vast voor het volgende jaar. »

Art. 2. A l’article 4, deuxième alinéa du même arrêté, les mots « deux membres » sont remplacés par « un membre » et les mots « sont élus » sont remplacés par les mots « est élu ».

Art. 2. In artikel 4, tweede lid van hetzelfde besluit, worden de woorden « twee leden » vervangen door de woorden « één lid » en het woord « worden » wordt vervangen door het woord « wordt ».

Art. 3. La Ministre ayant les Classes moyennes dans ses attributions est chargée de l’exécution du présent arrêté.

Art. 3. De Minister bevoegd voor Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.

Donné à Bruxelles, le 5 février 2009.

ALBERT

Gegeven te Brussel, 5 februari 2009.

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

La Ministre des P.M.E. et des Indépendants, Mme S. LARUELLE

De Minister van K.M.O.’s en Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE

15978


GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE VLAAMSE OVERHEID N. 2009 — 724

[C − 2009/35171]

6 FEBRUARI 2009. — Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van artikel 5, § 1, 2°, e), van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, artikel 5, § 1, 2°, e), ingevoegd bij het decreet van 19 december 2008; Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 3 december 2008; Gelet op de raadpleging van het Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité op 28 november 2008; Gelet op het advies van de Sociaal-Economisch Raad van Vlaanderen, gegeven op 19 januari 2009; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 11 december 2008; Gelet op advies 45.707/1 van de Raad van State, gegeven op 8 januari 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming; Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. — Definities Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding; 2° de VDAB : de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, vermeld in artikel 3, § 1, van het decreet; 3° de werknemer : de werknemers, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, e), van het decreet en de daarmee gelijkgestelde personen vermeld in artikel 2, tweede lid; 4° de SERR : de Sociaal-Economische Raad van de Regio, vermeld in artikel 12 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités, in wiens ambtsgebied de onderneming of vereniging zonder winstoogmerk, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, haar activiteiten uitoefent; 5° outplacementbegeleiding : het geheel van begeleidende diensten en adviezen die in opdracht van de werkgever in herstructurering of van een onderneming die het voorwerp uitmaakt van een sluiting, door een derde individueel of in groep worden verleend om een werknemer in staat te stellen zelf binnen een zo kort mogelijke termijn een betrekking bij een nieuwe werkgever te vinden of een beroepsactiviteit als zelfstandige te ontplooien; 6° de raad van bestuur : de raad van bestuur van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, vermeld in artikel 7 van het decreet. HOOFDSTUK II. — Toepassingsgebied Art. 2. De activiteiten die kunnen bijdragen tot de herplaatsing van de werknemers en de daarmee gelijkgestelde personen, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, e), van het decreet, hebben betrekking op outplacementbegeleiding, opleiding die nodig is voor het behoud en de versterking van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en certificering van verworven competenties. De volgende personen worden als gelijkgestelde personen beschouwd : 1° de gefailleerde zelfstandigen die werknemer willen worden; 2° de helpers van de gefailleerde zelfstandigen die werknemer willen worden; 3° de werknemers die tot een jaar voor het faillissementsvonnis bij de onderneming in faillissement werkten. HOOFDSTUK III. — Procedure voor de aanvraag tot tegemoetkoming Art. 3. De aanvraag tot tegemoetkoming wordt ingediend door de curator, de vereffenaar, de commissaris, de overnemer, respectievelijk de werkgever, en moet mee ondertekend worden door de representatieve werknemersorganisaties die vertegenwoordigd waren in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis van een ondernemingsraad, door de vakbondsafvaardiging voor de categorie van personen waarvoor de tegemoetkoming wordt aangevraagd of, bij ontstentenis van een ondernemingsraad en een vakbondsafvaardiging, door de representatieve werknemersorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité of in het bevoegde paritair comité, als de aanvraag slechts betrekking heeft op een deel van de werknemers.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 4. § 1. De aanvraag wordt ingediend bij de VDAB op een daartoe bestemd formulier, dat op geïnformatiseerde wijze ter beschikking wordt gesteld. De aanvraag kan op elektronische wijze worden ingediend. § 2. Voor de onderneming en de vereniging zonder winstoogmerk, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, e), 1° en 2° en 5°, van het decreet, moet de aanvraag tot tegemoetkoming ingediend worden binnen een maand na de aanstelling van de aanvrager of binnen een maand na de overname. Voor de onderneming, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, e), 3° en 4°, van het decreet, moet de aanvraag tot tegemoetkoming ingediend worden binnen een maand na de goedkeuring van het sociaal plan. De termijn, vermeld in het tweede en derde lid, kan verlengd worden met maximaal twee maanden bij gemotiveerd verzoek van de aanvrager of van één van de representatieve werknemersvertegenwoordigers. § 3. De VDAB kan onvolledige aanvragen na een periode van minstens één maand, nadat de ontbrekende informatie opgevraagd is, aan de aanvrager terugzenden, als het dossier binnen die periode niet vervolledigd werd. § 4. Als één van de representatieve werknemersvertegenwoordigers daarom verzoekt, is de aanvrager ertoe gehouden een aanvraag in te dienen. Als de aanvrager nalaat een aanvraag in te dienen binnen de termijnen, vermeld in paragraaf 2 kan de VDAB ambtshalve de aanvraagprocedure opstarten. Art. 5. Bij de aanvraag wordt een actuele personeelslijst van de werknemers gevoegd met opsplitsing naar geslacht, leeftijd en paritair comité, en, als de tegemoetkoming niet voor alle werknemers wordt aangevraagd, de vermelding van de personen voor wie een tegemoetkoming wordt aangevraagd. Voor de vereniging zonder winstoogmerk, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, e), 2°, van het decreet, wordt ook een afschrift van het vonnis van de gerechtelijke ontbinding van de vereniging wegens kennelijke staat van onvermogen bij de aanvraag gevoegd. Voor de vereniging zonder winstoogmerk, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, e), 5°, van het decreet, wordt tevens een afschrift van de beslissing van de algemene vergadering om tot vrijwillige vereffening wegens kennelijk onvermogen over te gaan, bij de aanvraag gevoegd. Voor de onderneming, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, e), 3°, van het decreet, wordt ook een sociaal plan dat is goedgekeurd door de aanvrager en de representatieve werknemersorganisaties, bij de aanvraag gevoegd. Voor de onderneming vermeld in artikel 5, § 1, 2°, e), 4°, van het decreet worden ook de volgende documenten bij de aanvraag gevoegd : 1° een sociaal plan dat is goedgekeurd door de aanvrager en de representatieve werknemersorganisaties; 2° bewijsstukken die aantonen dat de onderneming onvoldoende financiële middelen heeft om zelf een outplacementbegeleiding te financieren doordat de continuïteit van de onderneming bedreigd is door moeilijkheden die op korte termijn kunnen leiden tot het ophouden van betalen, zoals : a) het attest van erkenning als onderneming in moeilijkheden; b) de goedgekeurde en neergelegde jaarrekening van het voorbije exploitatiejaar; c) de periodieke financiële rapporten van de laatste zes maanden; d) het verslag dat opgesteld is naar aanleiding van het onderzoek naar de toestand van de onderneming door de kamers voor handelsonderzoek, vermeld in artikel 10, § 2, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, waaruit blijkt dat de onderneming in kwestie problemen heeft om de schuldeisers te betalen. Art. 6. § 1. Na de ontvangst van de aanvraag onderzoekt de VDAB of voldaan is aan alle gestelde voorwaarden. De VDAB bezorgt het resultaat van dat onderzoek, samen met een kopie van het dossier, aan de raad van bestuur binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het dossier. § 2. De raad van bestuur beslist binnen een termijn van vijf werkdagen, te rekenen vanaf de datum van verzending door de VDAB, over de aanvraag tot tegemoetkoming. De beslissing van de raad van bestuur wordt met een aangetekende brief ter kennis gebracht van de aanvrager. § 3. Voor de aanvragen die betrekking hebben op de outplacementbegeleiding van maximaal vijftig werknemers neemt de raad van bestuur een globale beslissing. Als voldaan is aan alle gestelde voorwaarden en als de aanvraag in overeenstemming is met de globale beslissing van de raad van bestuur kent de VDAB de tegemoetkoming toe. HOOFDSTUK IV. — Voorwaarden en regels voor de betaling van de kosten Art. 7. § 1. Het verloop en de resultaten van de begeleidingsopdracht worden gevolgd door een ad-hocstuurgroep. § 2. De ad-hocstuurgroep is samengesteld uit : 1° de aanvrager, tevens de voorzitter; 2° de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties, vermeld in artikel 3; 3° een vertegenwoordiger van de SERR; 4° de sociale interventieadviseur van de VDAB en eventueel een tweede vertegenwoordiger van de VDAB; 5° in voorkomend geval, een vertegenwoordiger van het sectorale opleidingsorgaan. Alleen de aanvrager en de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties zijn stemgerechtigd. Bij afwezigheid van de aanvrager is de sociale interventieadviseur van de VDAB voorzitter van de stuurgroep en tevens stemgerechtigd. De ad-hocstuurgroep kan zich laten bijstaan door deskundigen. § 3. De ad-hocstuurgroep heeft de volgende opdrachten : 1° nominatief de werknemers aanwijzen voor wie een tegemoetkoming wordt toegekend; 2° het tussentijdse verslag en het eindverslag goedkeuren; 3° beslissen aan welk door het Vlaamse Gewest erkende outplacementbureau de opdracht wordt toevertrouwd. De stuurgroep dient hiertoe verscheidene aanbieders te raadplegen, tenzij :

15979

15980

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD a) er binnen de betrokken sector een collectieve arbeidsovereenkomst werd afgesloten, waardoor één of meerdere outplacementbureaus voor een langere periode werden aangeduid om de outplacementbegeleiding in de betrokken sector uit te voeren en op voorwaarde dat de duurtijd van de overeenkomst niet langer is dan twee jaar en het outplacementbureau werd aangeduid volgens de wetgeving op overheidsopdrachten; b) bij afwezigheid van een collectieve arbeidsovereenkomst de ad-hoc-stuurgroep beslist om een outplacementbureau aan te duiden via de permanente stuurgroep, zoals vermeld in artikel 8, § 1, die een of meerdere outplacementbureaus voor een langere periode aanduidt om de outplacementbegeleiding in de betrokken regio of subregio uit te voeren en op voorwaarde dat de duurtijd van de overeenkomst niet langer is dan twee jaar en het outplacementbureau werd aangeduid na toepassing van de wetgeving op overheidopdrachten; 4° bepaalt hoe de extra tegemoetkoming zoals vermeld in artikel 10, § 2 wordt verdeeld. Art. 8. § 1. Voor de ondernemingen en verenigingen zonder winstoogmerk met maximaal vijftig werknemers op het moment van het ontslag wordt binnen het ambstgebied van elke SERR een permanente stuurgroep opgericht die in de plaats komt van de ad-hocstuurgroep, vermeld in artikel 7. § 2. De permanente stuurgroep is samengesteld uit : 1° de sociale interventieadviseur van de VDAB die tevens voorzitter is, en eventueel een tweede vertegenwoordiger van de VDAB; 2° de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties, aangewezen door de SERR; 3° de vertegenwoordigers van de representatieve werkgeversorganisaties, aangewezen door de SERR; 4° eventueel, een vertegenwoordiger van het sectorale opleidingsorgaan in kwestie; 5° op zijn verzoek de aanvrager. Alleen de aanvrager en de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties en representatieve werkgeversorganisaties zijn stemgerechtigd. Bij afwezigheid van de aanvrager is de sociale interventieadviseur van de VDAB stemgerechtigd. De permanente stuurgroep kan zich laten bijstaan door deskundigen en kan tijdelijke werkgroepen oprichten. § 3. De permanente stuurgroep heeft volgende opdrachten : 1° nominatief de werknemers aanwijzen voor wie een tegemoetkoming wordt toegekend; 2° het tussentijdse verslag en het eindverslag goedkeuren; 3° beslissen aan welk door het Vlaamse Gewest erkende outplacementbureau de opdracht wordt toevertrouwd, na toepassing van de wetgeving op overheidsopdrachten, tenzij er in de sector in kwestie een collectieve arbeidsovereenkomst werd gesloten, waardoor één of meer outplacementbureaus voor een langere periode werden aangewezen om de outplacementbegeleiding in de sector in kwestie uit te voeren, en op voorwaarde dat de duurtijd van de overeenkomst niet langer is dan twee jaar en het outplacementbureau werd aangewezen volgens de wetgeving op overheidsopdrachten; 4° bepaalt hoe de extra tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 10, § 2 wordt verdeeld. § 4. De werking van de permanente stuurgroep wordt geregeld in een huishoudelijk reglement dat wordt goedgekeurd door de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, na advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. Het huishoudelijk reglement bepaalt ten minste : 1° de bevoegdheden van de voorzitter; 2° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging; 3° de periodiciteit van de vergaderingen; 4° de bekendmaking van de handelingen; 5° het minimum aantal aanwezige leden om geldig te vergaderen; 6° de aanwijzing van de bevoegde permanente stuurgroep als de voormelde onderneming of vereniging zonder winstoogmerk actief is in ambtsgebieden van verschillende SERR’s. Art. 9. Een opdracht kan alleen worden toevertrouwd aan erkende outplacementbureaus die de aanvullende gedragscode, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd, hebben onderschreven en die de aanvullende gedragscode naleven. Het outplacementbureau voert de opdracht uit overeenkomstig de aanvullende gedragscode, opgenomen in de bijlage, die bij dit besluit is gevoegd, en informeert de raad van bestuur over het verloop en de resultaten van de begeleidingsopdracht. Art. 10. § 1. De tegemoetkoming bedraagt 2.290 euro, inclusief btw, per begeleide werknemer en mag aangewend worden om de kosten te betalen van de activiteiten op het vlak van outplacementbegeleiding, met betrekking tot de ontslagen werknemers van ondernemingen of verenigingen zonder winstoogmerk als vermeld in artikel 5, § 1, 2°, e), van het decreet. § 2. De tegemoetkoming vermeld in paragraaf 1 wordt aangevuld met een extra tegemoetkoming van maximaal 575 euro, inclusief btw, per begeleide werknemer en mag alleen aangewend worden voor de opleiding die nodig is voor het behoud en de versterking van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en de certificering van verworven competenties. Als voor bepaalde werknemers niet of maar gedeeltelijk gebruikgemaakt moet of kan worden van de extra tegemoetkoming, kan het resterende deel van de tegemoetkoming gebruikt worden voor de overige werknemers, op voorwaarde dat de extra tegemoetkoming per individuele begeleide werknemer 2.865 euro niet overschrijdt. De uitgaven in het kader van die extra tegemoetkoming worden afzonderlijk verantwoord en gefactureerd. § 3. Het outplacementbureau ontvangt, ter vergoeding van de werkingskosten, bij de betaling van de eerste schijf en bovenop de bedragen, vermeld in paragraaf 1 en 2, een forfaitair bedrag van 57 euro, inclusief BTW, voor elke werknemer met wie het outplacementbureau contact heeft opgenomen. § 4. De curator, vereffenaar of commissaris ontvangt, voor de deelname aan de vergaderingen van de stuurgroep, vermeld in artikel 7 en 8, een forfaitair bedrag van 605 euro, inclusief btw.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD § 5. De bedragen vermeld in paragraaf 1 tot en met 4 worden op een januari van elk jaar aangepast aan de ontwikkeling van het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december die eraan voorafgaat, met dien verstande dat de eerste aanpassing plaatsvindt op 1 januari 2009. De aanpassing wordt berekend volgens de formule : bedrag x nieuw indexcijfer/indexcijfer november 2008. § 6. Als de aanvrager de BTW kan recupereren die werd aangerekend door het outplacementbureau voor de outplacementbegeleiding die door de VDAB wordt vergoed, kan de VDAB de toegekende vergoeding ten belope van de gerecupereerde btw terugvorderen. Art. 11. De vergoeding van de kosten voor de activiteiten, vermeld in artikel 2, voor ondernemingen en verenigingen zonder winstoogmerk met meer dan 50 werknemers wordt door de VDAB gestort op de derdenrekening of op een door de aanvrager daartoe bestemde rekening van de aanvrager. De kosten voor de activiteiten vermeld in artikel 2, voor ondernemingen en verenigingen zonder winstoogmerk met 50 of minder werknemers, worden door de VDAB aan het outplacementbureau betaald. De vergoeding wordt als volgt uitbetaald : 1° een eerste schijf ten belope van 55 % van de maximale tegemoetkoming wordt betaald na de ondertekening van het toelagebesluit en na voorlegging van het gesloten outplacementcontract, en nadat het outplacementbureau een lijst heeft bezorgd met het aantal werknemers die hebben aangegeven dat ze aan de begeleiding willen deelnemen; 2° een tweede schijf ten belope van 30 % van de maximale tegemoetkoming wordt op zijn vroegst na verloop van de helft van de duurtijd van de opdracht en na voorlegging van een tussentijds inhoudelijk en financieel verslag over de activiteiten waarvoor een tegemoetkoming werd toegekend. Het verslag wordt, overeenkomstig het model dat ter beschikking gesteld is door de VDAB, opgemaakt door het erkende outplacementbureau waaraan de opdracht werd toevertrouwd; 3° het saldo van maximaal 15 % van de maximale toelage en de vergoeding voor de curator, vereffenaar of commissaris, vermeld in artikel 10, § 4, wordt betaald na voorlegging van een eindverslag met al de bewijsstukken ter verantwoording van de prestaties die uitgevoerd zijn in het kader van het outplacementcontract, overeenkomstig het model dat ter beschikking gesteld is door de VDAB. De documenten, vermeld in 1°, 2° en 3°, moeten door de aanvrager worden ingediend bij de VDAB. Art. 12. Na de ontvangst van het eindverslag bepaalt de VDAB de totaal verschuldigde tegemoetkoming steeds binnen het goedgekeurde maximum, aan de hand van de aanvaarde en bewezen activiteiten in het kader van de georganiseerde begeleiding. Het outplacementbureau verbindt zich ertoe eventueel te veel betaalde of ten onrechte betaalde bedragen, op eenvoudig verzoek van de VDAB en overeenkomstig de vastgelegde nadere regels, terug te storten. HOOFDSTUK V. — Slotbepalingen Art. 13. Het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 tot uitvoering van het deceet van 18 mei 1999 houdende oprichting van een Herplaatsingsfonds wordt opgeheven. Art. 14. De outplacementbureaus die werden aangewezen op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2006 tot uitvoering van het deceet van 18 mei 1999 houdende oprichting van een Herplaatsingsfonds, voeren hun opdracht verder uit zoals overeengekomen. Art. 15. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Art. 16. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 6 februari 2009. De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

Bijlage Aanvullende gedragscode vermeld in artikel 9 Artikel 1. Zo spoedig mogelijk na de aanstelling nodigt het outplacementbureau alle ontslagen werknemers schriftelijk uit voor een informatievergadering en het neemt telefonisch contact op met de ontslagen werknemers als ze niet reageren op de uitnodiging. Daarbij geeft het bureau een duidelijk en objectief beeld van zijn diensten en procedures. Het verduidelijkt zijn doelstellingen, methoden en de context van zijn tussenkomst en wijst de 45-plussers op hun verplichtingen ter zake en de mogelijke consequenties van een niet-deelname. Als het een dossier met minder dan tien personen betreft, kan de informatie ook individueel verstrekt worden. Art. 2. Het outplacementbureau organiseert de informatievergadering in overleg met één of meer representatieve vakbondsvertegenwoordigers op het meest gepaste tijdstip en zo dicht mogelijk bij de woonplaats van de betrokken werknemers. Het houdt daarbij rekening met de samenstelling en het profiel van de doelgroep. De informatievergadering heeft als doel om : — te voorzien in een eerste opvang van de ontslagen werknemers; — de betrokkenen uitgebreid in te lichten over de begeleiding; — de betrokkenen te stimuleren deel te nemen aan de begeleiding en hen te informeren over de gevolgen van niet-deelname; — de datum en het tijdstip van het intakegesprek vast te leggen.

15981

15982

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 3. In principe is de outplacementbegeleiding voorbehouden voor alle ontslagen werknemers die op het ogenblik van het opstarten van de outplacementbegeleiding nog geen vast werk hebben gevonden. Uitzonderlijk kunnen ook ontslagen werknemers die een nieuwe vaste job hebben gevonden, deelnemen. In dat geval moet de stuurgroep voor elk geval afzonderlijk goedkeuring verlenen na motivering door het bureau waarbij aangetoond wordt dat de nieuwe job niet beantwoordt aan de kwalificaties, ervaring of verwachtingen van de betrokkene. Als er personen in de begeleiding stappen die al een tijdelijke job hebben, moet het outplacementbureau de begeleiding voor die personen zo organiseren dat de betrokkenen de begeleiding kunnen volgen (bijv. organisatie van avond- of weekendsessies, sessies in voor- en namiddag, rekening houdend met ploegenarbeid, of individuele sessies). Art. 4. Na de inschrijving bezorgt het outplacementbureau de lijst van de deelnemers en niet-deelnemers aan de VDAB met vermelding van de redenen van niet-deelname. Het outplacementbureau houdt een overzicht bij van de deelname van alle betrokkenen aan of collectieve of individuele begeleidingssessies en bezorgt dat overzicht aan de betrokken inspectie- en auditdiensten als die erop verzoeken. Het outplacementbureau rapporteert aan de stuurgroep overeenkomstig de door de VDAB opgelegde modeldocumenten. Art. 5. Rekening houdend met de samenstelling (qua opleiding, leeftijd, ervaring, sector, regio, enzovoort.) van de groep, in overleg met de stuurgroep en na goedkeuring van het programma door de stuurgroep, organiseert het outplacementbureau een collectieve, dan wel individuele outplacementbegeleiding. In geval van collectieve outplacementbegeleiding hebben de deelnemers in een eerste fase recht op een wekelijkse begeleiding. In een volgende fase kan die frequentie in overleg met de stuurgroep verminderd worden. Bij collectieve outplacementbegeleiding kunnen groepsessies afgewisseld worden met individuele sessies. Voor de groepsessies bestaat één groep uit maximaal twaalf deelnemers. De frequentie van de individuele begeleiding wordt in overleg met de stuurgroep vastgelegd. Art. 6. In geval van individueel outplacement verstrekt het outplacementbureau minimaal de volgende diensten : 1° vrijwillige inschrijving van de kandidaat, met uitdrukkelijke vermelding aan de 45-plussers van de gevolgen van een niet-inschrijving; 2° intakegesprek met de kandidaat, eventueel in aanwezigheid van de partner, op een locatie die overeengekomen is tussen de stuurgroep en het outplacementbureau, rekening houdend met de verplaatsingsmogelijkheden van de kandidaat; 3° overhandiging aan de kandidaat van een individueel actieplan ter verduidelijking van de gevolgde stappen, de training en de vooruitgangscontrole; 4° grondige diagnose : a) persoonlijke en professionele zelfanalyse van de kandidaat onder begeleiding van zijn consulent; b) vastlegging en validering van de carrièredoelstellingen op basis van de zelfanalyse; c) analyse van de markt (bepaling van de doelgroepen); 5° hulp bij het concipiëren, opstellen en typen van het CV van de kandidaat en, op verzoek, van de begeleidende brief, op basis van de grondige diagnose; 6° interviewtechniektraining door middel van alle daartoe geschikte technieken; 7° de kandidaat vertrouwd maken met psychotechnische testen; 8° de kandidaat vertrouwd maken met sollicitatietechnieken, zoals netwerken, bereiken van rekruteringsbureaus, beantwoorden van advertenties; 9° opstellen van een marketingactieplan en lancering van een zoekcampagne met alle geschikte middelen; 10° een secretariaat, een dienst Administratie en Documentatie, alsook alle geschikte materiële hulp ter beschikking stellen; 11° assistentie en begeleiding van de kandidaat tijdens de zoekcampagne : geregelde gesprekken met de consulent, normaal ten minste eenmaal per week met het oog op : a) evaluatie van de actie door de kandidaat b) dynamiseren van de campagne c) verdere training waar nodig d) advies e) het vinden van nieuwe opportuniteiten f) de zoekcampagne uitbreiden in de breedte g) aanmoediging h) psychologische ondersteuning 12° ondersteuning door een psycholoog die verbonden is aan het outplacementbureau, op verzoek van de kandidaat; 13° begeleiding met het oog op de oprichting of overname van een bedrijf of de uitoefening van een zelfstandige activiteit; 14° advies over het negotiëren met de nieuwe werkgever (met inbegrip van advies over het arbeidscontract); 15° begeleiding met het oog op een vlotte integratie in de nieuwe werkkring voor de start in het nieuwe bedrijf en tijdens de inloopfase; 16° opmaak van een competentiebalans, conform de format opgemaakt door VDAB.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 7. In geval van collectief outplacement verstrekt het outplacementbureau minimaal de volgende diensten : 1° indien mogelijk, preadvies aan de werkgever, zodra de ontslagbeslissing genomen is : overleg over de timing van de take-out en de organisatie van de begeleiding; 2° indien mogelijk, take-outgesprek met elke kandidaat afzonderlijk of informatievergadering voor groepen van betrokkenen, zo snel mogelijk na de bekendmaking van de herstructurering op een locatie die overeengekomen is tussen de stuurgroep en het outplacementkantoor, rekening houdend met de verplaatsingsmogelijkheden van de kandidaten; 3° intakegesprek met de kandidaten afzonderlijk, eventueel in aanwezigheid van de partner. Overhandiging aan de kandidaat van een document ter verduidelijking van de outplacementbegeleiding (de gevolgde stappen, de training, de vooruitgangscontrole en de duur van de begeleiding) en de diensten waarvan hij kan gebruikmaken; 4° vrijwillige inschrijving van elke kandidaat voor de outplacementbegeleiding, met uitdrukkelijke vermelding voor de 45-plussers van de gevolgen van een niet-inschrijving; 5° groepstraining in moderne sollicitatietechnieken : a) analyse van de markt en bepaling van de doelgroepen; b) opmaak van een professionele en persoonlijke zelfanalyse; c) hulp bij het concipiëren, opstellen en typen van het curriculum vitae; d) hulp bij het formuleren van begeleidende brieven; e) interviewtraining door middel van alle daartoe geschikte technieken; f) vertrouwd maken van de kandidaat met psychotechnische testen; g) gebruik van de telefoon; h) benadering van de markt met moderne sollicitatietechnieken, waaronder netwerken, bereiken van rekruteringsen uitzendbureaus, beantwoorden van advertenties... ; i) planning en organisatie van de sollicitatiecampagne; 6° individuele coaching en vooruitgangscontrole tijdens de zoekcampagne : a) geregelde gesprekken met de consulent; b) validering van de carrièredoelstellingen; c) advies over verdere training waar nodig; d) opstellen van een marketingactieplan, dynamisering van de campagne en lancering van een zoekcampagne met alle geschikte middelen; e) evaluatie van de acties door de kandidaat; f) het vinden van nieuwe opportuniteiten en de zoekcampagne uitbreiden in de breedte; g) aanmoediging en psychologische ondersteuning; h) alle andere adviezen en diensten die kunnen bijdragen tot een succesvolle zoektocht; 7° logistieke en administratieve steun; 8° ondersteuning door een psycholoog die verbonden is aan het bureau op verzoek van de kandidaat; 9° begeleiding met het oog op het oprichten of overnemen van een onderneming of het uitoefenen van een zelfstandige activiteit; 10° advies over het negotiëren met de nieuwe werkgever (met inbegrip van advies over het arbeidscontract); 11° begeleiding met het oog op een vlotte integratie in de nieuwe werkkring voor de start in het nieuwe bedrijf en tijdens de inloopfase; 12° opmaak van een competentiebalans, conform de format opgemaakt door VDAB. Art. 8. Aan de deelnemer mag geen enkele vergoeding gevraagd worden, ook niet voor opleidingen of voor procedures voor erkenning van verworven competenties. Art. 9. Het outplacementbureau rapporteert aan de stuurgroep overeenkomstig de modellen en de frequentie, opgelegd door de VDAB : een ’opstartrapport’ na de opstart van de begeleiding en de inschrijving van de kandidaten, een tussentijds verslag op zijn vroegst halverwege de begeleiding en een eindverslag na afloop van de begeleiding. In dat eindverslag rapporteert het outplacementbureau over de initiatieven die genomen zijn om een naadloze overgang naar de VDAB te bewerkstelligen. Art. 10. Na afloop van de begeleiding bezorgt het outplacementbureau de gegevens aan de VDAB van de personen die nog geen werk hebben gevonden, om een naadloze overgang in de begeleiding mogelijk te maken. Daarbij wordt per persoon een individueel rapport opgemaakt van het gevolgde programma en de verdere aanpak voor zijn heroriëntering op de arbeidsmarkt. Art. 11. De deelnemer ontvangt na afloop van een opleiding een opleidingsattest waarin de leerinhoud wordt vastgesteld of, als de competenties werden getest, waarin wordt aangegeven welke de door de opleiding verworven competenties zijn. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 2009 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 2°, e), van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

15983

15984

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE F. 2009 — 724 [C − 2009/35171] 6 FEVRIER 2009. — Arrêté du Gouvernement flamand portant exécution de l’article 5, § 1er, 2°, e), du décret du 7 mai 2004 relatif à la création de l’agence autonomisée externe de droit public ″Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle) Le Gouvernement flamand, Vu le décret du 7 mai 2004 relatif à la création de l’agence autonomisée externe de droit public ″Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », l’article 5, § 1er, 2°, e), inséré par le décret du 19 décembre 2008; Vu l’avis du conseil d’administration du « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », rendu le 3 décembre 2008; Vu la consultation du « Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité » (Comité de concertation économique et social flamand) du 28 novembre 2008; Vu l’avis du « Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen » (Conseil socio-économique de la Flandre), donné le 19 janvier 2009; Vu l’accord du Ministre flamand chargé du budget, donné le 11 décembre 2008; Vu l’avis 45 707/1 du Conseil d’Etat, donné le 8 janvier 2009, en application de l’article 84, § 1er, premier alinéa, 1°, des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973; Sur la proposition du Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation; Après délibération, Arrête : CHAPITRE Ier. — Définitions Article 1er. Dans le présent arrêté, on entend par : 1° le décret : le décret du 7 mai 2004 relatif à la création de l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding »; 2° le VDAB : le « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », visé à l’article 3, § 1er, du décret; 3° le travailleur : les travailleurs, visés à l’article 5, § 1er, 2°, e), du décret et les personnes y assimilées, visées à l’article 2, deuxième alinéa; 4° le SERR : le Conseil socio-économique de la Région, visé à l’article 12 du décret du 7 mai 2004 relatif au statut, au fonctionnement, aux tâches et aux compétences des partenariats régionaux agréés, des conseils socio-économiques de la région et des comités de concertation socio-économiques régionaux, dans le ressort duquel l’entreprise ou l’association sans but lucratif, visés à l’article 5, § 1er, 2°, exercent leurs activités; 5° l’accompagnement de décrutement : l’ensemble des avis et des services d’accompagnement qui, sur ordre de l’employeur en restructuration ou d’une entreprise faisant l’objet d’une fermeture, sont octroyés par un tiers individuel ou en groupe afin de permettre au travailleur de trouver dans les plus brefs délais un emploi chez un nouvel employeur ou de développer une activité professionnelle comme indépendant; 6° le conseil d’administration : le conseil d’administration du « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » visé à l’article 7 du décret. CHAPITRE II. — Champ d’application Art. 2. Les activités susceptibles de contribuer à la réinsertion des travailleurs et personne assimilées, visés à l’article 5, § 1er, 2°, e), du décret, concernent l’accompagnement de décrutement, la formation nécessaire au maintien et au renforcement de l’employabilité et la certification de compétences acquises. Les personnes suivantes sont considérées comme des personnes assimilées : 1° les indépendants faillis désirant devenir travailleurs; 2° les aides des indépendants faillis désirant devenir travailleurs; 3° les travailleurs ayant travaillé à l’entreprise faillée jusqu’un an avant la décision de faillite. CHAPITRE III. — Procédure de demande d’une intervention Art. 3. La demande d’intervention est introduite par le curateur, le liquidateur, le commissaire, le cessionnaire, respectivement l’employeur, et doit être co-signée par les organisations syndicales représentatives qui étaient représentées au conseil d’entreprise ou, à défaut d’un conseil d’entreprise, par la délégation syndicale pour la catégorie des personnes pour laquelle l’intervention a été demandée, ou, à défaut d’un conseil d’entreprise et d’une délégation syndicale, par les organisations syndicales représentatives, représentées au sein du Conseil socio-économique régional ou du comité paritaire compétent, si la demande ne porte que sur une partie des travailleurs. Art. 4. § 1er. La demande est introduite auprès du VDAB sur le formulaire approprié, qui est mis à la disposition sous forme informatisée. La demande peut être introduite de faç on électronique. § 2. Pour l’entreprise et l’association sans but lucratif, visée à l’article 5, § 1er, 2°, e), 1°, 2° et 5°, du décret, la demande d’intervention doit être introduite dans un mois suivant la désignation du demandeur ou suivant la reprise. Pour l’entreprise visée à l’article 5, § 1er, 2°, e), 3° et 4°, du décret, la demande d’une intervention doit être introduite dans le mois de l’approbation du plan social. Le délai, visé aux alinéas deux et trois, peut être prolongé de deux mois au maximum à la demande motivée du demandeur ou d’un des représentants représentatifs des travailleurs. § 3. Après une période d’au moins un mois à partir de la demande des informations manquantes, le VDAB peut renvoyer les demandes incomplètes au demandeur, pour autant que le dossier n’ait pas été complété dans ce délai. § 4. Si un des représentants représentatifs des travailleurs le demande, le demandeur est tenu d’introduire une demande. Lorsque le demandeur omet d’introduire une demande dans les délais, visés au deuxième alinéa, le VDAB peut entamer d’office la procédure de demande.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 5. Une liste actuelle des travailleurs, répartis par sexe, âge et comité paritaire doit être jointe à la demande, et, au cas où l’intervention n’est pas demandée pour tous les travailleurs, en indiquant les personnes faisant l’objet d’une demande d’intervention. Pour l’association sans but lucratif, visée à l’article 5, § 1er, 2°, e), 2°, du décret, copie du jugement de la dissolution judiciaire de l’association pour état de déconfiture, est également jointe à la demande. Pour l’association sans but lucratif, visée à l’article 5, § 1er, 2°, e), 5°, du décret, copie du jugement de l’assemblée générale de la liquidation volontaire de l’association pour état de déconfiture, est également jointe à la demande. Pour l’entreprise, visée à l’article 5, § 1er, 2°, e), 3°, du décret, un plan social approuvé par le demandeur et par les organisations représentatives des travailleurs, est également joint à la demande. Pour l’entreprise visée à l’article 5, § 1er, 2°; e), 4°, du décret les documents suivants sont également joints à la demande : 1° un plan social approuvé par le demandeur et les organisations représentatives des travailleurs; 2° des pièces justificatives démontrant que l’entreprise dispose de moyens financiers insuffisants pour financer un accompagnement de décrutement, la continuité de l’entreprise étant menacée par des difficultés pouvant mener à plus ou moins court terme à la cessation des paiements, notamment : a) l’attestation de reconnaissance en tant qu’entreprise en difficulté; b) les comptes annuels approuvés et déposés de l’année d’exploitation écoulée; c) les rapports financiers périodiques des six derniers mois; d) le rapport rédigé à propos de l’examen de la situation du débiteur par les chambres d’enquête commerciale comme prévu à l’article 10, § 2 de la loi du 17 juillet 1997 relative au concordat judiciaire, dont il ressort que l’entreprise concernée a des problèmes à payer ses créanciers. Art. 6. § 1er. Dès réception de la demande le VDAB examine si toutes les conditions énoncées ont été remplies. Dans les cinq jours ouvrables de la réception de ce dossier, le VDAB transmet le résultat de cet examen au conseil d’administration, en y ajoutant une copie du dossier. § 2. Le conseil d’administration décide de la demande d’une intervention dans un délai de cinq jours ouvrables, à compter de la date d’envoi par le VDAB. La décision du conseil d’administration est notifiée au demandeur par lettre recommandée. § 3. Pour les demandes concernant laccompagnement de décrutement de cinquante travailleurs au maximum, le conseil d’administration prend une décision globale. Si toutes les conditions énoncées ont été remplies et si la demande est conforme à l’avis global du conseil d’administration, le VDAB octroie l’intervention. CHAPITRE IV. — Conditions et règles relatives au paiement des frais er

Art. 7. § 1 . Le déroulement et les résultats de la mission d’accompagnement sont suivis par un groupe de pilotage ad hoc. § 2. Le groupe de pilotage ad hoc est composé comme suit : 1° le demandeur, également président; 2° les représentants des organisations représentatives des travailleurs, tels que visés à l’article 3; 3° un représentant du SERR; 4° le conseiller à l’intervention sociale du VDAB et éventuellement un deuxième représentant du VDAB; 5° le cas échéant, un représentant de l’organe sectoriel de formation concerné. Seul le demandeur et les représentants des organisations représentatives des travailleurs ont voix délibérative. En cas d’absence du demandeur, le conseiller à l’intervention sociale du VDAB a voix délibérative et préside le groupe de pilotage. Le groupe de pilotage ad hoc peut se faire assister par des experts. § 3. Le groupe de pilotage ad hoc a les missions suivantes : 1° désigne nominativement les travailleurs auxquels une intervention est octroyée; 2° approuve le rapport intermédiaire ainsi que le rapport final; 3° décide à quel bureau de décrutement agréé par la Région flamande le marché est confié. Le groupe de pilotage est tenu de consulter à cet effet divers proposants, à moins : a) qu’une convention collective du travail n’ait été conclue au sein du secteur en question, à la suite de laquelle un ou plusieurs bureaux de décrutement ont été désignés pour une période plus longue pour prendre en charge l’accompagnement de décrutement dans le secteur en question, et à condition que la durée de la convention ne dépasse pas deux ans et que le bureau de décrutement a été désigné conformément à la législation sur les marchés publics; b) que, faute d’une convention collective du travail, le groupe de pilotage ad hoc décide de désigner un bureau de décrutement par le groupe permanent de pilotage, tel que visé à l’article 8, § 1er, qui désigne un ou plusieurs bureaux de décrutement pour une période plus longue pour prendre en charge l’accompagnement de décrutement dans la région ou sous-région en question et à condition que la durée de la convention ne dépasse pas deux ans et que le bureau de décrutement a été désigné conformément à la législation sur les marchés publics; 4° définit le mode de répartition de l’intervention supplémentaire visée à l’article 10, § 2. Art. 8. § 1er. Pour les entreprises et les associations sans but lucratif comptant cinquante travailleurs au maximum au moment du licenciement, il est instauré un groupe permanent de pilotage à l’intérieur du ressort de chaque SERR, qui remplace le groupe de pilotage ad hoc visé à l’article 7. § 2. Ce groupe permanent de pilotage se compose : 1° du conseiller à l’intervention sociale du VDAB qui est aussi président, et éventuellement un deuxième représentant du VDAB; 2° les représentants des organisations représentatives des travailleurs, désignés par le SERR; 3° les représentants des organisations représentatives des travailleurs, désignés par le SERR;

15985

15986

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 4° éventuellement, un représentant de l’organe sectoriel de formation en question; 5° à sa demande, le demandeur; Seul le demandeur et les représentants des organisations représentatives des travailleurs et des organisations représentatives des employeurs ont voix délibérative. En cas d’absence du demandeur, le conseiller à l’intervention sociale du VDAB a voix délibérative. Le groupe permanent de pilotage peut se faire assister par des experts et organiser des groupes de travail temporaires. § 3. Le groupe permanent de pilotage a les missions suivantes : 1° désigne nominativement les travailleurs auxquels une intervention est octroyée; 2° approuve le rapport intermédiaire ainsi que le rapport final; 3° décide à quel bureau de décrutement agréé par la Région flamande le marché est confié, conformément à la législation sur les marchés publics, à moins qu’une convention collective du travail n’ait été conclue au sein du secteur en question, à la suite de laquelle un ou plusieurs bureaux de décrutement ont été désignés pour une période plus longue pour prendre en charge l’accompagnement du décrutement dans le secteur en question, et à condition que la durée de la convention ne dépasse pas deux ans et que le bureau de décrutement a été désigné conformément à la législation sur les marchés publics; 4° définit le mode de répartition de l’intervention supplémentaire visée à l’article 10, § 2. § 4. Le fonctionnement du groupe permanent de pilotage est réglé par un règlement d’ordre intérieur qui est approuvé par le Ministre flamand, chargé de la politique d’emploi, le Conseil socio-économique de la Flandre entendu. Le règlement d’ordre intérieur détermine au minimum : 1° les compétences du président; 2° le mode de convocation et de délibération; 3° la périodicité des réunions; 4° la publication des annales; 5° le nombre minimal de membres présents pour délibérer valablement; 6° la désignation du groupe permanent de pilotage au cas où l’entreprise ou l’association sans but lucratif précité est actif dans des ressorts de différents SERR. Art. 9. Une mission ne peut être confiée qu’à des bureaux de décrutement agréés ayant souscrit et respectant le code complémentaire de déontologie, annexé au présent arrêté. Le bureau de décrutement exécute la mission conformément au code complémentaire de déontologie, figurant à l’annexe au présent arrêté et informe le conseil d’administration sur le déroulement et les résultats de la mission d’accompagnement. Art. 10. § 1er. L’intervention s’élève à 2.290 euros, T.V.A. incluse, par travailleur accompagné et peut être affecté au paiement des frais des activités sur le plan de l’accompagnement de décrutement, en faveur des travailleurs licenciés des entreprises ou associations sans but lucratif telles que visées à l’article 5, § 1er, 2°, e), du décret. § 2. L’intervention visée au § 1er est complétée par une intervention supplémentaire de 575 euros au maximum, T.V.A. incluse, par travailleur accompagné, et ne peut être affectée qu’à la formation nécessaire au maintien et au renforcement de l’employabilité et de certification de compétences acquises. Si, pour certains travailleurs, il n’est pas nécessaire ou il n’est pas possible d’utiliser, en tout ou en partie, cette intervention supplémentaire, la partie restante de l’intervention peut être utilisée au profit des autres travailleurs, à condition que l’intervention supplémentaire par travailleur accompagné individuel ne dépasse pas 2.865 euros. Les dépenses dans le cadre de cette intervention supplémentaire sont justifiées et facturées séparément. § 3. Le bureau de décrutement reç oit, à titre de compensation pour les frais de fonctionnement, en même temps que le paiement de la première tranche et en plus des montants, visés aux §§ 1er et 2, un montant forfaitaire de 57 euros, T.V.A. incluse, par travailleur contacté par le bureau. § 4. Un montant forfaitaire de 605 euros, T.V.A. incluse, est payé, à titre de compensation pour la participation aux réunions du groupe de pilotage visé aux articles 7 et 8, au curateur, liquidateur ou commissaire. § 5. Les montants visés au § 1er à 4 inclus sont ajustés le premier janvier de chaque année à l’évolution de l’indice de santé des prix à la consommation du mois de décembre qui précède, étant entendu que le premier ajustement aura lieu 1er janvier 2009. Cet ajustement est calculé suivant la formule : montant x indice nouveau/indice novembre 2008. § 6. Au cas où le demandeur peut récupérer la T.V.A., portée en compte par le bureau de décrutement pour l’accompagnement de décrutement indemnisé par le VDAB, le VDAB peut répéter l’intervention attribuée à concurrence de la T.V.A. récupérée. Art. 11. L’indemnité des frais pour les activités, visées à l’article 2, pour des entreprises et des associations sans but lucratif occupant plus de 50 travailleurs, est versée par le VDAB au compte de tiers ou à un compte désigné à cet effet par le demandeur. Les frais pour les activités, visées à l’article 2, pour des entreprises et des associations sans but lucratif occupant 50 ou moins de travailleurs, sont payés par le VDAB au bureau de décrutement. L’indemnité est payée comme suit : 1° une première tranche de 55 % de l’intervention maximale est payée après signature de l’arrêté et après présentation du contrat de décrutement conclu et après remise par le bureau de décrutement d’une liste des travailleurs ayant signalé de vouloir participer à l’accompagnement; 2° une seconde tranche de l’ordre de 30 % de l’intervention maximale est payée au plus tôt après écoulement de la moitié de la mission et après présentation d’un rapport intérimaire sur le fond et sur les finances des activités pour lesquelles une intervention a été octroyée. Le rapport est établi, conformément au modèle mis à disposition par le VDAB, par le bureau de décrutement agréé à laquelle la mission a été confiée;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 3° le solde de 15 % maximum de l’intervention maximale et l’indemnité du curateur, du liquidateur ou du commissaire tels que visés à l’article 10, § 4, sont payés après présentation d’un rapport final assorti de toutes les pièces justificatives pour les prestations rendues dans le cadre du contrat de décrutement, conformément au modèle mis à disposition par le VDAB. Les documents, visés au 1°, 2° et 3°, doivent être introduits par le demandeur auprès du VDAB. Art. 12. Après réception du rapport final le VDAB détermine l’intervention globale redevable, toujours dans les limites du maximum approuvé, à l’aide des activités approuvés et prouvées dans le cadre de l’accompagnement organisé. Le bureau de décrutement s’engage à rembourser les montants éventuellement payés en trop ou à tort, et ce sur simple demande du VDAB et conformément aux modalités définies. CHAPITRE V. — Dispositions finales Art. 13. L’arrêté du Gouvernement flamand du 15 septembre 2006 portant exécution du décret du 18 mai 1999 portant création d’un Fonds de réinsertion est abrogé. Art. 14. Les bureaux de décrutement qui ont été désignés sur la base de l’arrêté du Gouvernement flamand du 15 septembre 2006 portant exécution du décret du 18 mai 1999 portant création d’un Fonds de réinsertion, continuent à assurer leur mission comme convenu. Art. 15. Le présent arrêté entre en vigueur le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il aura été publié au Moniteur belge. Art. 16. Le Ministre flamand ayant la politique de l’emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 6 février 2009. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, K. PEETERS Le Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation, F. VANDENBROUCKE

Annexe Code complémentaire de déontologie visé à l’article 9 Article 1er. Au plus vite après la désignation le bureau invite tous les travailleurs licenciés par écrit à une réunion d’information et contacte les travailleurs licenciés par téléphone s’ils ne réagissent pas ou en retard sur l’invitation. Par cette occasion, le bureau donne une image claire et objective de ses services et procédures. Le bureau clarifie ses objectifs, méthodes et le contexte de son intervention et attire l’attention des travailleurs ayant plus de 45 ans sur leurs obligations en la matière et les conséquences possibles d’une non-participation. S’il s’agit d’un dossier de moins de dix personnes, la communication de l’information peut également se faire de manière individuelle. Art. 2. Le bureau de décrutement organise la réunion d’information en concertation avec un ou plusieurs représentants des organisations syndicales représentatives, au moment le plus approprié et aussi près que possible du domicile des travailleurs concernés, en tenant compte de la composition et du profil du groupe cible. La réunion d’information a pour but : — d’assurer un premier accueil des travailleurs licenciés; — d’informer les personnes intéressées amplement sur l’accompagnement prévu; — de stimuler les personnes intéressées à souscrire à l’accompagnement et de les informer sur les conséquences d’une non-participation; — de fixer la date et l’heure de l’entretien d’entrée. Art. 3. En principe, l’accompagnement de décrutement est réservé à tous les travailleurs licenciés n’ayant pas encore trouvé d’emploi fixe au moment de la mise en œuvre de l’accompagnement de décrutement. A titre d’exception, les travailleurs licenciés ayant trouvé un nouvel emploi fixe peuvent également participer. Dans ce cas, le groupe de pilotage devra l’approuver sur une base individuelle, après motivation par le bureau, qui devra démontrer que le nouvel emploi ne répond pas aux qualifications, aux expériences ou aux attentes du travailleur intéressé. Au cas où des personnes entament l’accompagnement qui ont déjà un emploi temporaire ou intérimaire, le bureau de décrutement doit organiser l’accompagnement pour ces personnes d’une telle manière, que ces personnes puissent suivre l’accompagnement (p.ex. organisation de sessions le soir, les weekends, de sessions le matin et l’après-midi compte tenu de travail en équipe ou sessions individuelles). Art. 4. Après l’inscription, le bureau de décrutement remet la liste des participants et des non-participants au VDAB, avec mention des raisons de non-participation. Le bureau de décrutement conserve un aperç u de la participation de tous les intéressés à des sessions collectives et/ou individuelles et remet celui-ci aux services d’inspection et d’audit intéressés, si ceux-ci en font la demande. Le bureau de déplacement fait rapport au groupe de pilotage, conformément aux documents modèles imposés par le VDAB. Art. 5. Compte tenu de la composition du groupe (en matière de formation, d’âge, d’expériences, de secteur, de région, etc.), en concertation et après approbation du programme par le groupe de pilotage, le bureau de décrutement organise un accompagnement de décrutement soit collectif soit individuel. En cas d’un accompagnement de décrutement collectif, les participants ont, dans une première phase, droit à un accompagnement hebdomadaire. Dans une phase suivante, cette fréquence peut être réduite en concertation avec le groupe de pilotage. En cas d’un accompagnement de décrutement collectif, les sessions en groupe peuvent s’alterner avec des sessions individuelles. Pour les sessions en groupe, un groupe se compose de 12 participants au maximum. La fréquence de l’accompagnement individuelle est déterminée en concertation avec le groupe de pilotage.

15987

15988

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 6. En cas de décrutement individuel, le bureau de décrutement offre au moins les services suivants : 1° inscription volontaire du candidat, avec mention explicite aux personnes âgées de plus de 45 ans des conséquences d’une non-inscription; 2° entretien d’entrée avec le candidat, éventuellement en présence du partenaire, à un endroit convenu entre le groupe de pilotage et le bureau de décrutement, compte tenu des possibilités de déplacement du candidat; 3° remise au candidat d’un plan d’action individuel expliquant les différentes phases, le training et le contrôle de l’avancement; 4° diagnostic approfondi : a) auto-analyse personnelle et professionnelle du candidat, avec l’assistance de son conseiller; b) définition et validation des objectifs de carrière au vu de l’auto-analyse; c) analyse du marché (définition des groupes cibles); 5° aide pour concevoir, rédiger et taper le CV du candidat et, sur demande, la lettre d’accompagnement en fonction de la diagnose approfondie; 6° training de la technique d’entretien au moyen de toutes les techniques appropriées; 7° familiariser le candidat avec des tests psychotechniques; 8° familiariser le candidat avec des techniques de sollicitation telles que des réseaux, atteindre les bureaux de recrutement, répondre à des annonces, etc.; 9° rédaction d’un plan d’action marketing et lancement d’une campagne de recherche avec tous les moyens appropriés; 10° mise à disposition d’un secrétariat, d’un Service d’Administration et de Documentation, ainsi que de toute aide matérielle appropriée; 11° assistance et accompagnement du candidat pendant la campagne de recherche : entretiens réguliers avec le conseiller, normalement au moins une fois par semaine en vue : a) de l’évaluation de l’action par le candidat b) de donner la dynamique nécessaire à la campagne c) de poursuivre le training où nécessaire d) avis e) de trouver de nouvelles opportunités f) d’étendre la campagne de recherche en largeur g) encouragement h) appui psychologique 12° appui par un psychologue attaché au bureau de décrutement, sur demande du candidat; 13° accompagnement en vue de l’établissement ou de la reprise d’une entreprise ou en vue de l’exercice d’une activité indépendante; 14° conseil quant à la négociation avec le nouvel employeur (y compris le conseil au sujet du contrat de travail); 15° accompagnement en vue d’une intégration aisée dans le nouvel environnement professionnel avant l’entrée dans la nouvelle entreprise et pendant la phase initiale; 16° dressement d’un bilan de compétences, conformément au format établi par le VDAB. Art. 7. En cas de décrutement individuel, le bureau de décrutement offre au moins les services suivants : 1° Si possible, préconseil à l’employer, dès que la décision de licenciement est prise : concertation sur le timing du take-out et l’organisation de l’accompagnement; 2° Si possible, entretien take-out avec chaque candidat individuellement ou réunion d’information pour groupes d’intéressés, aussi tôt que possible après la communication de la restructuration, à un endroit convenu entre le groupe de pilotage et le bureau de décrutement, compte tenu des possibilités de déplacement des candidats; 3° entretien d’entrée avec chaque candidat individuel, éventuellement en présence du partenaire. Remise au candidat d’un document expliquant l’accompagnement de décrutement (différentes phases, training, contrôle de l’avancement et durée de l’accompagnement) et les services dont il peut se servir; 4° Inscription volontaire de chaque candidat à l’accompagnement de décrutement, avec mention explicite aux personnes âgées de plus de 45 ans des conséquences d’une non-inscription; 5° training en groupe des techniques modernes de sollicitation : a) analyse du marché et définition des groupes cibles; b) rédaction d’une auto-analyse professionnelle et personnelle; c) aide pour concevoir, rédiger et taper le CV; d) aide pour formuler des lettres d’accompagnement; e) training de la technique d’entretien au moyen de toutes les techniques appropriées; f) familiariser le candidat avec des tests psychotechniques; g) utilisation du téléphone; h) approche du marché de l’emploi par des techniques modernes de sollicitation telles que des réseaux, atteindre les bureaux de recrutement et d’intérim, répondre à des annonces, ; i) planning et organisation de la campagne de sollicitation; 6° coaching individuel et suivi au cours de la campagne de recherche : a) entretiens réguliers avec le conseiller; b) validation des objectifs de carrière; c) avis sur le suivi du training où nécessaire; d) rédaction d’un plan d’action marketing, donner la dynamique nécessaire à la campagne et lancement d’une campagne de recherche avec tous les moyens appropriés; e) évaluation des actions par le candidat; f) trouver de nouvelles opportunités et étendre la campagne de recherche en largeur;

15989

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD g) encouragement et appui psychologique; h) et tous les avis et services pouvant contribuer à une quête efficace; 7° appui logistique et administratif; 8° appui par un psychologue attaché au bureau, sur demande du candidat; 9° accompagnement en vue de l’établissement ou de la reprise d’une entreprise ou en vue de l’exercice d’une activité indépendante; 10° conseil quant à la négociation avec le nouvel employeur (y compris le conseil au sujet du contrat de travail); 11° accompagnement en vue d’une intégration aisée dans le nouvel environnement professionnel avant l’entrée dans la nouvelle entreprise et pendant la phase initiale; 12° dressement d’un bilan de compétences, conformément au format établi par le VDAB. Art. 8. Aucune indemnité ne peut être demandée au participant, pour des formations ou des procédures d’agrément de compétences acquises non plus. Art. 9. Le bureau de décrutement fait rapport au groupe de pilotage, conformément aux modèles et à la fréquence imposés par le VDAB : un ″rapport de démarrage″ après le démarrage de l’accompagnement et l’inscription des candidats, un rapport intérimaire au plus tôt au beau milieu de l’accompagnement et un rapport final après écoulement de l’accompagnement. Dans ce rapport final, le bureau de décrutement fait rapport sur les initiatives prises afin de réaliser une transition aisée vers le VDAB. Art. 10. A l’issue de l’accompagnement, le bureau de décrutement transmet au VDAB les données des personnes n’ayant pas encore trouvé d’emploi, afin de permettre un passage aisé dans l’accompagnement. Il est dressé un rapport individuel par personne du programme suivi et de l’approche à adopter en matière de sa réorientation sur le marché de l’emploi. Art. 11. Lorsqu’une formation est achevée, le participant reç oit une attestation de formation, dans laquelle est soit déterminé le contenu didactique, soit – lorsque les compétences sont testées – indiqué quelles sont les compétences acquises par la formation. Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement flamand du 6 février 2009 portant exécution de l’article 5, § 1er, 2°, e), du décret du 7 mai 2004 relatif à la création de l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding ».

Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, K. PEETERS Le Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation, F. VANDENBROUCKE

*

VLAAMSE OVERHEID N. 2009 — 725

[C − 2009/35169]

6 FEBRUARI 2009. — Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 86 tot 89 van het decreet van 19 december 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009 De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 19 december 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009, artikel 96; Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 3 december 2008; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 december 2008; Gelet op advies 45.708/1 van de Raad van State, gegeven op 8 januari 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming; Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. De artikelen 86 tot 89 van het decreet van 19 december 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009 treden in werking op de eerste dag van de maand volgend op de dag van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Art. 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 6 februari 2009. De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

15990

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE F. 2009 — 725 [C − 2009/35169] 6 FEVRIER 2009. — Arrêté du Gouvernement flamand fixant la date d’entrée en vigueur des articles 86 à 89 du décret du 19 décembre 2009 contenant diverses mesures d’accompagnement du budget 2009 Le Gouvernement flamand, Vu le décret du 19 décembre 2008 contenant diverses mesures d’accompagnement du budget 2009, notamment l’article 96; Vu l’avis du conseil d’administration du ’Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding’ (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle), rendu le 3 décembre 2008; Vu l’avis de l’Inspection des Finances, rendu le 4 décembre 2008; Vu l’avis 45.708/1 du Conseil d’Etat, donné le 8 janvier 2009, en application de l’article 84, § 1er, premier alinéa, 1°, des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973; Sur la proposition du Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation; Après délibération, Arrête : Article 1er. Les articles 86 à 89 du décret du 19 décembre 2008 contenant diverses mesures d’accompagnement du budget 2009 entrent en vigueur le premier jour du mois suivant le jour de sa publication au Moniteur belge. Art. 2. Le Ministre flamand ayant la politique de l’emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 6 février 2009. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, K. PEETERS Le Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation, F. VANDENBROUCKE

*

VLAAMSE OVERHEID N. 2009 — 726

[C − 2009/35159]

6 FEBRUARI 2009. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de overdracht van de personeelsleden van het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie aan het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 19 december 2008 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2009, artikel 87; Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 3 december 2008; Gelet op het advies van het Entiteitoverlegcomité van het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie, gegeven op 10 december 2008; Gelet op het advies van het Entiteitoverlegcomité van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 9 december 2008; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 11 december 2008; Gelet op Protocol nr. 269.882 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest; Gelet op het advies 45.709/1 van de Raad van State, gegeven op 8 januari 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Op voorstel van de Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid en de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming; Overwegende dat de opdrachten van het Herplaatsingsfonds met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad overgedragen worden aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding; Overwegende dat de taken van het Herplaatsingsfonds worden uitgeoefend door personeelsleden van het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie die daarvoor (functioneel) ter beschikking worden gesteld; dat deze personeelsleden worden overgedragen aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding;

15991

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. De statutaire personeelsleden van het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie vermeld in bijlage, die bij dit besluit is gevoegd, worden overgedragen aan het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, met behoud van : 1° hun hoedanigheid; 2° hun graad; 3° hun functionele en geldelijke loopbaan; 4° hun administratieve en geldelijke anciënniteit; 5° het salaris en de salarisschaal waarop zij recht hebben volgens de bestaande regelgeving op 28 februari 2009; 6° de toelagen, vergoedingen en sociale voordelen waarop zij op 28 februari 2009 op reglementaire basis recht hebben, als de toekenningsvoorwaarden blijven bestaan en als de personeelsleden nog voldoen aan die voorwaarden. Art. 2. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de dag van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Art. 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 6 februari 2009. De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

Bijlage artikel 1 van het besluit : De statutaire personeelsleden van het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie die worden overgedragen aan het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Pascal Storms, adjunct van de directeur, A1 Julien Lathouwers, adjunct van de directeur, A1 Cindy Colla, medewerker, C1 Nadine Steenput, medewerker, C1

TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE F. 2009 — 726

[C − 2009/35159]

6 FEVRIER 2009. — Arrêté du Gouvernement flamand portant transfert des membres du personnel de la « Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie » (Agence flamande de Subventionnement de l’Emploi et de l’Economie sociale) à l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle) Le Gouvernement flamand, Vu le décret du 19 décembre 2008 contenant diverses mesures d’accompagnement du budget 2009, notamment l’article 87; Vu l’avis du conseil d’administration du « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », rendu le 3 décembre 2008; Vu l’avis du Comité de concertation d’Entité de la « Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie », rendu le 10 décembre 2008; Vu l’avis du Comité de concertation d’Entité du « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », rendu le 9 décembre 2008; Vu l’accord du Ministre flamand chargé du budget, donné le 11 décembre 2008; Vu le protocole n° 269.882 du Comité sectoriel XVIII – Communauté flamande – Région flamande; Vu l’avis 45.709/1 du Conseil d’Etat, donné le 8 janvier 2009, en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1°, des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973; Sur la proposition du Ministre flamand des Réformes institutionnelles, des Affaires administratives, de la Politique extérieure, des Médias, du Tourisme, des Ports, de l’Agriculture, de la Pêche en mer, et de la Ruralité, ainsi que du Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation;

15992

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Considérant que les missions du Fonds de réinsertion sont transférées au « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » le premier jour du mois suivant le jour de publication au Moniteur belge; Considérant que les tâches du Fonds de réinsertion sont exercées par des membres du personnel du « Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie » qui sont (fonctionnellement) mis à disposition à cet effet; que lesdits membres du personnel sont transférés au « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding »; Après délibération, Arrête : Article 1er. Les membres du personnel statutaires du « Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie » mentionnés dans l’annexe jointe au présent arrêté sont transférés à l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », tout en conservant : 1° leur qualité; 2° leur grade; 3° leur carrière fonctionnelle et pécuniaire; 4° leur ancienneté administrative et pécuniaire; 5° le traitement et l’échelle de traitement auxquels ils ont droit en vertu de la réglementation existante au 28 février 2009; 6° les allocations, indemnités et avantages sociaux auxquels ils ont droit en vertu de la réglementation existante au 28 février 2009, si les conditions d’octroi sont maintenues et si les membres du personnel remplissent encore lesdites conditions. Art. 2. Le présent arrêté entre en vigueur le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il aura été publié au Moniteur belge. Art. 3. Le Ministre flamand ayant la politique de l’emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 6 février 2009. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, Ministre flamand des Réformes institutionnelles, des Affaires administratives, de la Politique extérieure, des Médias, du Tourisme, des Ports, de l’Agriculture, de la Pêche en mer et de la Ruralité, K. PEETERS Le Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation, F. VANDENBROUCKE

Annexe à l’article 1er de l’arrêté : Les membres du personnel de la « Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie » qui sont transférés à l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding ». Pascal Storms, adjoint du directeur, A1 Julien Lathouwers, adjoint du directeur, A1 Cindy Colla, collaboratrice, C1 Nadine Steenput, collaboratrice, C1

* VLAAMSE OVERHEID N. 2009 — 727

[C − 2009/35158]

6 FEBRUARI 2009. — Besluit van de Vlaamse Regering houdende de overdracht van de middelen van het Herplaatsingsfonds aan het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 19 december 2008 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2009, artikel 48; Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 3 december 2008; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 11 december 2008; Op voorstel van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting; Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. § 1. Het krediet ingeschreven onder basisallocatie 41.03 C van het programma JD van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2009 wordt overgeschreven naar basisallocatie 41.04 B van het programma JD. § 2. Het krediet ingeschreven onder basisallocatie 99.11 C van het programma JD van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2009 vervalt.

15993

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 2. Een afschrift van dit besluit wordt ter kennisgeving verstuurd naar het Rekenhof, het Vlaams Parlement en het Vlaams ministerie van financiën en begroting. Art. 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en de begroting, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 6 februari 2009. De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De vice-minister-president van de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE De vice-minister-president van de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN

TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE F. 2009 — 727

[C − 2009/35158]

6 FEVRIER 2009. — Arrêté du Gouvernement flamand portant transfert des moyens du Fonds de réinsertion à l’agence autonomisée externe de droit public « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding » (Office flamand de l’Emploi et de la Formation professionnelle) Le Gouvernement flamand, Vu le décret du 19 décembre 2008 contenant le budget général des dépenses de la Communauté flamande pour l’année budgétaire 2009, notamment l’article 48; Vu l’avis du conseil d’administration du « Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding », rendu le 3 décembre 2008; Vu l’accord du Ministre flamand chargé du budget, donné le 11 décembre 2008; Sur la proposition du Ministre flamand des Finances et du Budget; Après délibération, Arrête : Article 1er. § 1er. Le crédit inscrit à l’allocation de base 41.03 C du programme JD du budget général des dépenses de la Communauté flamande pour l’année budgétaire 2009 est reporté à l’allocation de base 41.04 B du programme JD. § 2. Le crédit inscrit à l’allocation de base 99.11 C du programme JD du budget général des dépenses de la Communauté flamande pour l’année budgétaire 2009 échoit. Art. 2. Une copie du présent arrêté est transmise, à titre d’information, à la Cour des Comptes, au Parlement flamand et au Ministère flamand des Finances et du Budget. Art. 3. Le Ministre flamand qui a les finances et le budget dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 6 février 2009. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, K. PEETERS Le Vice-Ministre-Président du Gouvernement flamand, le Ministre flamand de l’Emploi, de l’Enseignement et de la Formation, F. VANDENBROUCKE Le Vice-Ministre-Président du Gouvernement flamand, le Ministre flamand des Finances et du Budget et de l’Aménagement du Territoire, D. VAN MECHELEN

15994


REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST SERVICE PUBLIC DE WALLONIE F. 2009 — 728 [2009/200780] 19 DECEMBRE 2008. — Arrêté du Gouvernement wallon pour les investissements dans le secteur agricole Le Gouvernement wallon, Vu le Règlement (CEE) no 1538/91 de la Commission du 5 juin 1991 portant modalités d’application du Règlement (CEE) no 1906/90 du Conseil établissant des normes de commercialisation pour la viande de volaille; Vu le Règlement (CE) no 2092/91 du Conseil du 24 juin 1991 concernant le mode de production biologique de produits agricoles et sa présentation sur les produits agricoles et les denrées alimentaires; Vu le Règlement (CE) no 1257/1999 du Conseil du 17 mai 1999 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen d’orientation et de garantie agricole (FEOGA) et modifiant et abrogeant certains règlements; Vu le Règlement (CE) no 2295/2003 de la Commission du 23 septembre 2003 établissant les modalités d’application du Règlement (CEE) no 1907/90 du Conseil concernant certaines normes de commercialisation applicables aux œufs; Vu le Règlement (CE) no 1782/2003 du Conseil du 29 septembre 2003 établissant des règles communes pour les régimes de soutien direct dans le cadre de la politique agricole commune et établissant certains régimes de soutien en faveur des agriculteurs; Vu le Règlement (CE) no 796/2004 de la Commission du 21 avril 2004 portant modalités d’application de la conditionnalité, de la modulation et du système intégré de gestion et de contrôle prévus par le Règlement (CE) no 1782/2003 du Conseil du 29 septembre 2003 établissant des règles communes pour les régimes de soutien direct dans le cadre de la politique agricole commune et établissant certains régimes de soutien en faveur des agriculteurs; Vu le Règlement (CE) no 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural (Feader); Vu le Règlement (CE) no 509/2006 du Conseil du 20 mars 2006 relatif aux spécialités traditionnelles garanties des produits agricoles et des denrées alimentaires; Vu le Règlement (CE) no 510/2006 du Conseil du 20 mars 2006 relatif à la protection des indications géographiques et des appellations d’origine des produits agricoles et des denrées alimentaires; Vu le Règlement (CE) no 1975/2006 de la Commission du 7 décembre 2006 portant modalités d’application du Règlement (CE) no 1698/2005 du Conseil en ce qui concerne l’application de procédures de contrôle et de conditionnalité pour les mesures de soutien au développement rural; Vu le Règlement (CE) no 1898/2006 de la Commission du 14 décembre 2006 portant modalités d’application du Règlement (CE) no 510/2006 du Conseil relatif à la protection des indications géographiques et des appellations d’origine des produits agricoles et des denrées alimentaires; Vu le Règlement (CE) no 1974/2006 de la Commission du 15 décembre 2006 portant modalités d’application du Règlement (CE) no 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural (Feader); Vu le Règlement (CE) no 1857/2006 de la Commission du 15 décembre 2006 concernant l’application des articles 87 et 88 du traité aux aides d’Etat accordées aux petites et moyennes entreprises actives dans la production de produits agricoles et modifiant le Règlement (CE) no 70/2001; Vu le Règlement (CE) no 1535/2007 de la Commission du 20 décembre 2007 concernant l’application des articles 87 et 88 du traité CE aux aides de minimis dans le secteur de la production de produits agricoles (JO L 337 du 21.12.2007); Vu le Règlement (CE) no 1320/2006 de la Commission du 5 septembre 2006 fixant des règles transitoires pour le soutien au développement rural prévu par le Règlement (CE) n° 1698/2005 du Conseil (JO L 243 du 6.9.2006); Vu les décisions de la Commission des 27 juin 1977 et 29 juillet 1983 modifiant les limites des zones défavorisées au sens de la Directive 75/268/CEE du Conseil du 28 avril 1975 (Belgique); Vu la loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980, modifiée par les lois spéciales du 8 août 1988, du 5 mai 1993, du 16 juillet 1993, du 13 juillet 2003 et du 12 août 2003; Vu la loi du 15 février 1961 portant création d’un Fonds d’Investissement agricole, modifiées par les lois du 29 juin 1971, 15 mars 1976, 3 août 1981 et 15 février 1990; Vu la loi du 28 mars 1975 relative au commerce des produits de l’agriculture, de l’horticulture et de la pêche maritime; Vu le décret de la Communauté germanophone du 29 février 1988 relatif à la formation professionnelle des personnes travaillant dans l’agriculture; Vu le décret du Gouvernement wallon du 12 juillet 2001 relatif à la formation professionnelle dans l’agriculture; Vu le décret-programme du 23 février 2006 relatif aux actions prioritaires pour l’avenir wallon; Vu le décret du 14 février 2007 relatif à l’identification des conjoints aidant en agriculture; Vu l’arrêté royal du 24 février 1951 fixant la délimitation des régions agricoles du Royaume, modifié par les arrêtés royaux des 15 juillet 1952, 8 mars 1968 et 15 février 1974; Vu l’arrêté du Gouvernement de la Communauté germanophone du 27 mai 1993 relatif à la formation et au perfectionnement professionnels des personnes travaillant dans l’agriculture et ses modifications postérieures; Vu l’arrêté royal du 23 janvier 1998 relatif à la protection des veaux dans les élevages de veaux; Vu l’arrêté royal du 1er mars 2000 concernant la protection des animaux dans les élevages; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 28 février 2002 portant exécution du décret du 12 juillet 2001 relatif à la formation professionnelle dans l’agriculture; Vu l’arrêté royal du 15 mai 2003 relatif à la protection des porcs dans les élevages porcins; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 3 juin 2004 portant agrément définitif de l’organisme payeur wallon pour les dépenses cofinancées par Fonds européens d’orientation et de garantie agricole, section garantie; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 9 septembre 2004 relatif à l’application du prélèvement dans le secteur du lait et des produits laitiers modifié le 26 janvier 2006, le 21 décembre 2006 et le 1er mars 2007; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 3 mars 2005 relatif au Livre II du Code de l’Environnement, contenant le code de l’eau; Vu l’arrêté royal du 4 mars 2005 relatif au bien-être des ratites détenus à des fins d’élevage;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Vu l’arrêté royal du 17 octobre 2005 établissant les normes minimales relatives à la protection des poules pondeuses; Vu l’arrêté royal du 22 décembre 2005 relatif à l’hygiène des denrées alimentaires; Vu l’arrêté royal du 22 décembre 2005 relatif à l’hygiène des denrées alimentaires d’origine animale; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2006 mettant en place le régime de soutien direct dans le cadre de la Politique agricole commune; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 22 juin 2006 fixant les lignes directrices de la conditionnalité en agriculture prévue par l’article 27 de l’arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2006 mettant en place le régime de soutien direct dans le cadre de la Politique agricole commune ; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l’agriculture; Vu l’accord de coopération du 18 juin 2003 entre l’Etat fédéral, la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles-Capitale concernant l’exercice des compétences régionalisées dans le domaine de l’Agriculture et de la Pêche; Vu l’accord de coopération du 30 mars 2004 entre la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles-Capitale concernant l’exercice des compétences régionalisées dans le domaine de l’Agriculture et de la Pêche; Vu l’avis de l’Inspection des Finances, donné le 14 juillet 2008; Vu l’accord du Ministre du Budget, donné le 17 juillet 2008; Vu l’avis 45080/4 du Conseil d’Etat, donné le 24 septembre 2008, en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1o, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; Considérant la Directive 75/268/CEE du Conseil du 28 avril 1975 sur l’agriculture de montagne et de certaines zones défavorisées; Considérant la Directive 75/269/CEE du Conseil du 28 avril 1975 relative à la liste communautaire des zones agricoles défavorisées au sens de la Directive 75/268/CEE (Belgique); Considérant la Directive 80/666/CEE du Conseil du 24 juin 1980 modifiant la Directive 75/268/CEE sur l’agriculture de montagne et de certaines zones défavorisées; Considérant les lignes directrices de la Communauté du 27 décembre 2006 concernant les aides d’Etat dans le secteur agricole et forestier 2007-2013 (JO 2006/C 319/01); Considérant qu’il est nécessaire d’adapter la réglementation en vigueur en matière d’aides aux investissements et à l’installation en agriculture ainsi que les indemnités compensatoires aux régions défavorisées compte tenu des modifications structurelles des exploitations et de leurs charges; Considérant que des mesures doivent être prises afin de mettre en exécution les options politiques wallonnes en réponse à l’évolution de l’agriculture; Sur la proposition du Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme, Arrête : Titre 1er. — Dispositions communes CHAPITRE Ier. — Définitions Article 1er. Pour l’application du présent arrêté, on entend par : 1o « activité agricole » : la production, l’élevage ou la culture de produits agricoles ou horticoles, y compris la récolte, la traite et la détention d’animaux à des fins agricoles, ou le maintien de terres dans de bonnes conditions agricoles et environnementales ainsi que la transformation et/ou la commercialisation des produits qui en sont issus et qui relèvent de l’annexe Ire du Traité; 2o « administration » : la Direction générale opérationnelle Agriculture, Ressources naturelles et Environnement, dont le fonctionnaire dirigeant est ci-après dénommé le Directeur général; 3o « agriculteur » : personne physique ou morale ou le groupement de personnes physiques ou de personnes morales, qui exerce une activité agricole à titre principal ou non principal dans une exploitation qu’il gère de manière autonome, à son profit et pour son compte. Un agriculteur est identifié par son « numéro de producteur »; 4o « association agricole » : association qui a pour but de promouvoir l’information et la vulgarisation afin d’assurer dans son environnement, le progrès technique, économique et social des exploitations agricoles et le bien-être des populations rurales; 5o « activité à titre non principal » : activité professionnelle d’une personne physique ou, le cas échéant, d’un administrateur délégué ou d’un gérant ou d’un associé gérant d’une personne morale, qui retire de ses activités agricoles, touristiques, pédagogiques, ou artisanales exercées sur le site de l’exploitation considérée ou encore de ses activités forestières ou de ses activités d’entretien de l’espace naturel bénéficiant d’aides publiques, un revenu annuel brut total imposable supérieur à 35 % du montant de son revenu annuel global issu de l’activité professionnelle tel que défini au point 30o, sans toutefois que cette personne n’obtienne de ses activités agricoles dans l’exploitation agricole un revenu annuel brut total imposable inférieur à 25 % du montant de son revenu annuel global issu de l’ensemble de ses activités professionnelles. Il doit en outre consacrer moins de 1 170 heures par an aux activités professionnelles extérieures à l’exploitation; 6o « activité à titre principal » : activité professionnelle d’une personne physique ou, le cas échéant, d’un administrateur délégué ou d’un gérant ou d’un associé gérant d’une personne morale, qui retire de ses activités agricoles touristiques, pédagogiques, artisanales exercées sur le site de l’exploitation considérée ou encore de ses activités forestières ou de ses activités d’entretien de l’espace naturel bénéficiant d’aides publiques, un revenu annuel brut total imposable supérieur à 50 % du montant de son revenu annuel global issu de l’activité professionnelle tel que défini au point 30o, sans toutefois que cette personne n’obtienne de ses activités agricoles dans l’exploitation agricole un revenu annuel brut total imposable inférieur à 35 % du montant de son revenu annuel global issu de l’ensemble de ses activités professionnelles. Il doit en outre consacrer moins de 900 heures par an aux activités professionnelles extérieures à l’exploitation; 7o « association de producteurs laitiers » ou « APL » : association de deux à maximum cinq producteurs tels que définis à l’article 5 du Règlement (CE) 1788/2003 et à l’article 1er, 6, a, de l’arrêté du Gouvernement wallon du 9 septembre 2004 relatif à l’application du prélèvement dans le secteur du lait et des produits laitiers, constituée par acte authentique pour une durée indéterminée qui ne peut être inférieure à trois périodes, en vue d’effectuer des livraisons ou des ventes directes avec les quantités de référence des associés qui en demeurent les titulaires tel que prévu à l’article 1er, 6o, c, de l’arrêté du Gouvernement wallon du 9 septembre 2004 précité. L’objet de l’APL est exclusivement la gestion autonome des moyens de production laitière des associés et la production ainsi que la commercialisation des quantités de référence des associés à partir d’une seule unité de production laitière d’un des associés;

15995

15996

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 8o « Consultant » : personne ressource possédant les compétences et l’expérience minimale fixée en annexe et choisie par l’exploitant agricole au sein de structures agréées par le Ministre suivant les critères fixés en annexe, en vue de le conseiller lors de la réalisation de son plan de développement ou d’investissements ou lors de leur mise en œuvre et de leur évaluation; 9o « déclaration de superficie et demande d’aides » en abrégé « déclaration de superficie » : le formulaire, établi par l’administration et approuvé par le Ministre, qui inclut les demandes d’aides dans le cadre des régimes de soutien direct et de certaines mesures de développement rural, les éléments de gestion et de contrôle relatifs à ces régimes et mesures et à d’autres régimes communautaires ou nationaux et les éléments permettant l’identification de toutes les parcelles agricoles de l’exploitation, leur superficie, leur localisation et leur utilisation (culture et destination); 10o « expérience pratique » : expérience professionnelle agricole en tant qu’exploitant, aidant ou ouvrier agricole prouvée par les périodes d’affiliation à une caisse d’assurances sociales ou par un contrat de travail; 11o « Exploitation agricole » : l’ensemble des unités de production situées sur le territoire national, gérées de façon autonome par un seul et même agriculteur, quelles que soient les spéculations; 12o « exploitant agricole » : la personne physique ou, dans le cas d’une personne morale, chacun des administrateurs délégués, gérants ou associés gérants de la personne morale, qui s’adonne, au sein d’une exploitation, à l’activité agricole et qui exerce cette activité à titre principal ou non principal; 13o « exploitant agricole personne morale » : la personne morale dont les statuts indiquent comme objet social l’activité agricole et la commercialisation des produits provenant principalement de cette exploitation, qui exerce cette activité à titre principal ou non principal, et qui satisfait en outre aux conditions suivantes : a) s’il s’agit d’une société agricole visée par l’article 2, § 3, du Code des sociétés, le ou les associés gérants de la société doivent exercer une activité professionnelle à titre principal relativement à l’exploitation considérée, conformément au point 6o; b) s’il s’agit d’une des autres formes de sociétés visées par l’article 2, § 2, du Code des sociétés : — la société est constituée pour une durée d’au moins 20 ans; — les actions ou les parts de la société sont nominatives; — les actions ou les parts de la société appartiennent en majorité aux administrateurs ou gérants; — les administrateurs délégués ou gérants de la société sont désignés parmi les associés; — tous les administrateurs délégués ou gérants de la société ou, à défaut, tous les administrateurs sont des personnes physiques qui gèrent l’exploitation considérée et y exercent une activité à titre principal, conformément au point 6o; — la moitié au moins du chiffre d’affaires de la personne morale est issue de son activité agricole; 14o « Exploitation en zone défavorisée » : exploitation dont au moins 40 % de la surface agricole utilisée se situe en zone défavorisée; 15o « FEADER » : le Fonds européen agricole pour le développement rural; 16o « Filière de production de qualité différenciée » : opérateur ou groupe d’opérateurs de production, de transformation et de distribution qui respectent un cahier des charges conduisant à un produit de qualité différenciée; 17o « Grantie publique » : aide régionale sous forme d’une garantie de la Région wallonne qui peut être attachée au remboursement en capital, intérêts et accessoires des prêts consentis aux personnes physiques et morales visées aux points 7o, 12o, 13o, 19o, 20o, 32o et 33o en vue de la réalisation des opérations mentionnées au point 21o, pour autant que le prêt soit accordé par un organisme de crédit public ou privé agréé à cette fin; 18o « gestion autonome » : la gestion d’une exploitation qui exclut toute confusion avec un ou plusieurs autres agriculteurs au niveau de la gestion, de l’exécution de l’activité agricole, des moyens de production ou de leur usage; 19o « groupement fourrager » : association de fait ayant pour objet l’acquisition en commun et l’utilisation partagée de matériels destinés à la production fourragère, à l’aménagement et à l’équipement des pâturages, et répondant en outre aux conditions suivantes : a) être composé d’au moins trois membres agriculteurs exploitant chacun au moins 40 % de la superficie utilisée de son exploitation en zones défavorisées. La superficie utilisée du groupement doit s’élever à au moins trois hectares par membre; b) garantir une durée d’activité de six ans au moins; c) faire participer ses membres au financement des achats de matériel proportionnellement aux superficies de cultures destinées à l’alimentation du bétail faisant partie de leur exploitation et devant être traitées par le matériel acquis; d) tenir une comptabilité de l’utilisation des matériels par chacun des utilisateurs ainsi que de la prise en charge des coûts par chacun des utilisateurs; 20o « Groupement de producteurs laitiers », en abrégé « GPL » : groupement de deux producteurs laitiers qui gère de manière autonome, à son profit et pour son compte, une seule exploitation résultant exclusivement de la mise en commun des deux exploitations de ses membres, c’est-à-dire, l’ensemble des unités de production que chacun des membres du groupement gérait préalablement à la constitution dudit groupement de producteurs laitiers. Ce groupement vend directement du lait ou d’autres produits laitiers ou livre du lait à un acheteur et répond aux conditions fixées à l’article 1er, 6, b, de l’arrêté du Gouvernement wallon du 9 septembre 2004 relatif à l’application du prélèvement dans le secteur du lait et des produits laitiers; 21o « Investissements » : les opérations qui consistent à acquérir, construire, établir, accroître, rénover ou améliorer, au profit des personnes physiques ou morales bénéficiaires des aides couvertes par le présent arrêté, des biens de nature durable, tels le sol, les bâtiments, l’équipement, les installations, les machines, les outils, le matériel, ainsi que les plantations de cultures horticoles; 22o « Investissement de remplacement » : un investissement qui remplace simplement une machine ou un bâtiment existant, ou des parties d’une machine ou d’un bâtiment existant, par une nouvelle machine ou un nouveau bâtiment, sans augmenter la capacité de production d’au moins 25 % ou sans changer fondamentalement la nature de la production ou de la technologie utilisée. Ni la démolition complète d’un bâtiment agricole d’au moins 30 ans et son remplacement par un bâtiment moderne ni la rénovation lourde d’un bâtiment d’exploitation ne sont considérés comme un investissement de remplacement. La rénovation est considérée comme lourde lorsque son coût représente au moins 50 % de la valeur du nouveau bâtiment;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 23o « Ministre » : le Ministre qui a l’Agriculture dans ses attributions; 24o « Mise en conformité des infrastructures de stockage des effluents d’élevage » : travaux réalisés pour assurer une capacité de stockage de six mois des effluents d’élevage provenant du cheptel enregistré à la date du 9 décembre 2002 ou correspondant à la capacité d’hébergement des bâtiments d’élevage à cette même date; 25o « Mise aux normes des infrastructures de stockage des effluents d’élevage » : travaux réalisés pour assurer une capacité de stockage de six mois des effluents d’élevage provenant du cheptel enregistré au-delà du cheptel pris en compte pour la mise en conformité au sens du 24o; 26o« Plan de développement » : plan à présenter par un jeune agriculteur sollicitant l’aide à l’installation. Ce plan doit notamment comprendre un état de la situation initiale de l’exploitation ainsi que des étapes et des objectifs globaux à six ans ainsi que des objectifs spécifiques à trois ans définis en vue du développement de ses activités. Il présente également une description détaillée des investissements, des formations, des services de conseil ou de toute autre action, nécessaires afin de développer les activités de l’exploitation agricole. Le plan de développement est élaboré par le demandeur avec l’aide d’un consultant qui est tenu de le contresigner; 27o « Plan d’investissements » : document qui, au départ des caractéristiques de l’exploitation, fixe des objectifs et liste les investissements à réaliser sur une période de 3 ans pour atteindre lesdits objectifs et pour rendre l’exploitation plus durable; 28o « Produit de qualité différenciée » : produit se distinguant des productions standards par une différenciation de son mode de production (amélioration de la traçabilité du produit, amélioration du bien-être animal, amélioration de l’environnement, spécificité traditionnelle garantie, en abrégé « S.T.G. », entre autres) ou par une plus value qualitative sur le produit fini (notamment l’amélioration des qualités gustatives) ou par une identification géographique reconnue (appellation d’origine protégée, en abrégé « A.O.P. », ou indication géographique protégée, en abrégé « I.G.P. »). Répondent à cette définition : — les produits enregistrés au sens du Règlement (CE) no 510/2006 du Conseil du 20 mars 2006 relatif à la protection des indications géographiques et des appellations d’origine des produits agricoles et des denrées alimentaires; — les produits enregistrés au sens du Règlement (CE) no 509/2006 du Conseil du 20 mars 2006 relatif aux attestations de spécificité des produits agricoles et des denrées alimentaires; — les produits issus de l’agriculture biologique au sens du Règlement (CE) no 2092/91 du Conseil du 24 juin 1991 concernant le mode de production biologique de produits agricoles et sa présentation sur les produits agricoles et les denrées alimentaires; — les produits répondant aux exigences minimales fixées pour les « œufs de poules élevées en plein air » ou les « œufs de poules élevées au sol » au sens du Règlement (CE) no 2295/2003 de la Commission du 23 décembre 2003 établissant les modalités d’application du Règlement (CEE) no 1907/90 du Conseil concernant certaines normes de commercialisation applicables aux œufs; — les produits répondant aux exigences minimales fixées pour les modes d’élevage « élevé à l’intérieur - système extensif », « sortant à l’extérieur », « fermier - élevé en plein air », ou « fermier - élevé en liberté » au sens du Règlement (CEE) no 1538/91 de la Commission du 5 juin 1991 portant modalités d’application du Règlement (CEE) no 1906/90 du Conseil établissant des normes de commercialisation pour la viande de volaille; — les autres produits obtenus conformément à un cahier des charges répondant à des exigences minimales, arrêtées par le Ministre; 28obis « Reprise » : achat par un jeune agriculteur de tout ou partie d’une exploitation agricole préexistante, lequel fait l’objet d’une convention datée, signée et qui détermine la date de prise d’effet de la reprise; celle-ci ne peut être antérieure à la date de la signature de la convention; 29o « Zones défavorisées » : les zones défavorisées sont : a) les régions agricoles entières suivantes : Haute Ardenne, Famenne, Fagnes, Ardenne, Région jurassique; b) la partie de la région herbagère liégeoise composée : — des entités communales d’Aywaille, Ferrières, Jalhay, Lierneux, Spa, Sprimont, Stavelot, Stoumont, Theux, Trois-Ponts, Vielsalm; — des territoires suivants : * le territoire de la commune de Verviers qui faisait partie des communes de Polleur et Theux avant le 1er janvier 1977; * le territoire de la commune d’Esneux qui faisait partie de la commune de Dolembreux avant le 1er janvier 1977; * le territoire situé au sud de la Vesdre, des communes de Baelen, Eupen et Raeren; * pour la commune de Comblain-au-Pont, la partie de la commune située entre l’Ourthe et l’Amblève et la zone agricole du plan de secteur faisant partie de la section de Poulseur; * pour la commune d’Esneux, les zones agricoles du plan de secteur de Liège, situées sur la rive droite de l’Ourthe et faisant partie des sections d’Esneux et de Tilff; * pour la commune de Chaudfontaine, les zones agricoles du plan de secteur de Liège faisant partie des sections de Beaufays et de Chaudfontaine; * pour la commune de Trooz, les zones agricoles du projet du plan de secteur de Liège faisant partie des sections de Trooz, de Forêt, de Nessonvaux et de Fraipont; * pour la commune d’Olne, la zone agricole du projet du plan de secteur de Liège située au sud d’une ligne représentée d’ouest en est par le ruisseau de Saint-Hadelin, puis la route se dirigeant vers Olne par les « six chemins », puis d’Olne le chemin se dirigeant vers l’intersection des communes de Xhendelesse et Soiron; * pour la commune de Pepinster, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers faisant partie des sections de Soiron, Wegnez et Pepinster; * pour la commune de Verviers, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers faisant partie des sections de Lambermont, Ensival, Heusy, Stembert et Petit-Rechain; * pour la commune de Dison, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers faisant partie des sections de Dison et Andrimont;

15997

15998

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD * pour la commune de Limbourg, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers faisant partie des sections de Limbourg, Goé et Bilstain au sud de la route de Villers; * pour la commune de Baelen, les zones agricoles du plan de secteur de Verviers comprenant la partie des sections de Baelen et Membach située au sud de la route Eupen-Limbourg et au nord de celle-ci la zone agricole limitée par le chemin allant du lieu-dit « Au Calvaire » jusque Baelen (Houtem, Les Forges et Medal); 30o « revenu annuel global issu de l’activité professionnelle » : le revenu brut imposable issu de l’ensemble des activités professionnelles et les revenus de remplacement dans le chef d’un exploitant agricole. Ce revenu comprend notamment : — les revenus provenant d’activités en qualité de travailleur salarié (contrat de travail); — les revenus provenant d’une activité relevant d’un autre régime de pension établi en vertu d’une loi, par un règlement provincial ou par la société nationale des chemins de fer belges; — les revenus issus des prestations dans l’enseignement de jour ou du soir; — les revenus à titre d’indépendant provenant : a) des bénéfices nets d’entreprises agricoles, industrielles ou commerciales; pour un exploitant agricole, le « bénéfice net total » correspond à la rubrique C de la feuille de calcul agriculteur en annexe à la déclaration à l’impôt des personnes physiques ou à l’impôt des non résidents; b) de rémunérations d’administrateurs de sociétés de capital et de personnes situées en Belgique; c) de revenus d’associé actif de sociétés de personnes sises en Belgique; — les revenus à titre d’aidant indépendant; — les revenus de pension; — les revenus de remplacement tels que les allocations sociales (chômage ou indemnités A.M.I., les indemnités pour accident de travail, pour accident sur le chemin du travail ou pour maladie professionnelle, les revenus pour interruption de carrière); 31o « secteur agricole » : ensemble des exploitations agricoles, des coopératives d’utilisation de matériel en commun, des coopératives de transformation et de commercialisation, des groupements fourragers, des APL et des GPL; 32o « société coopérative de transformation et commercialisation » : la société coopérative, constituée conformément à l’article 2, § 2, quatrième tiret du Code des sociétés, qui répond en outre aux conditions suivantes : a) l’objet de la société doit se rattacher principalement à l’agriculture, l’horticulture ou à l’élevage et être destiné à favoriser l’amélioration et la rationalisation du traitement, de la transformation ou de la commercialisation des produits agricoles; b) la majorité des coopérateurs de la société, avec un minimum de trois, doivent être des agriculteurs; c) les statuts doivent prévoir qu’aux assemblées générales tout associé dispose d’au moins une voix et que le nombre de voix dont un associé dispose est limité au maximum à un cinquième des voix attachées aux parts représentées; d) le dividende annuel ne peut dépasser le pourcentage défini par le Conseil national de la Coopération; 33o « Société coopérative d’utilisation de matériel agricole », en abrégé « CUMA » : la société coopérative constituée conformément au Code des sociétés, livre Ier, titre Ier, article 2, § 2, quatrième tiret, dont l’objet social doit se rattacher principalement, dans l’exploitation de ses membres, à l’utilisation en commun du matériel agricole nécessaire à l’activité agricole de ses membres. La majorité des membres de la CUMA, avec un minimum de trois, doivent être des agriculteurs. La CUMA doit en outre remplir les conditions c et d énumérées au 32o; 34o « superficie fourragère » : surfaces fourragères telles que codifiées dans la notice explicative de la déclaration de superficie en vigueur l’année de la demande et arrêtée par le Ministre; 35o « Taux de calcul » : taux servant au calcul de l’aide octroyée sous forme de subvention-intérêt, établi trimestriellement, et pour la première fois pour le premier trimestre 2007; il est égal à la moyenne du taux OLO à 10 ans du trimestre précédent augmenté d’1 %; 36o « Unité gros bétail » en abrégé « UGB » : le nombre d’unités gros bétail est obtenu en multipliant le nombre de bovins, équins, porcins, volailles, brebis ou chèvres par les coefficients suivants : — Taureaux, vaches et autres bovins de plus de deux ans, équidés de plus de 6 mois 1,0 UGB — Bovins entre 6 mois et 2 ans 0,6 UGB — Bovins de moins de 6 mois 0,4 UGB — Ovins et caprins 0,15 UGB — Truies reproductrices de plus de 50 kg 0,5 UGB — Autres porcins 0,3 UGB — Poules pondeuses 0,014 UGB — Autres volailles 0,003 UGB; 37o « unité de production » : l’ensemble des moyens de production en connexité fonctionnelle et à l’usage exclusif de l’agriculteur, en ce compris les bâtiments, les infrastructures de stockage, les animaux d’élevage, les terres et les stocks d’aliments, qui sont nécessaires en vue de pratiquer une ou plusieurs spéculations agricoles; 38o « unité de travail », en abrégé « UT » : la fraction de 1 800 heures par an de travail prestées par toute personne active dans une exploitation agricole et affiliée au statut social d’exploitant agricole indépendant soit au titre d’agriculteur, soit au titre d’aidant; cette fraction est établie sur base de l’attestation de la caisse d’assurance sociale; elle ne peut dépasser 1 unité par personne et ne peut dépasser 0,5 unité si la personne travaille plus de 1 170 heures dans des activités professionnelles extérieures à l’exploitation; 39o « zone franche rurale » : la zone faisant partie de celles définies conformément à l’article 38 du décret-programme du 23 février 2006 relatif aux actions prioritaires pour l’avenir wallon ».

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD CHAPITRE II. — Conditions d’éligibilité Art. 2. La qualification professionnelle suffisante pour bénéficier de l’aide à l’investissement est prouvée lorsque l’exploitant agricole remplit l’une des conditions énumérées ci-dessous : 1o Etre titulaire d’au moins un des diplômes d’enseignement suivant : a) enseignement supérieur, de type court ou long, d’une orientation agricole, horticole ou relevant du secteur 1; b) master de bio ingénieur ou d’ingénieur agronome ou d’ingénieur chimiste et des industries agricoles; c) ingénieur chimiste et des bio-industries ou de docteur en médecine vétérinaire; d) diplôme ou certificat, homologué ou délivré par un Jury d’Etat, de l’enseignement secondaire supérieur d’une subdivision agricole, horticole ou relevant du secteur 1 ou le certificat de qualification de la 6e année de l’enseignement secondaire y afférant; ou 2o prouver deux ans d’expérience pratique après l’obtention d’au moins un des diplômes ou certificats homologués ou délivrés par un jury d’Etat autres que ceux visés ci-avant d’enseignement secondaire supérieur, supérieur du type court ou du type long, universitaire ou après l’obtention d’un diplôme ou certificat de qualification délivrés après 4 années au minimum de l’enseignement secondaire, d’une subdivision agricole, horticole ou apparentée; ou 3o prouver trois ans d’expérience pratique après l’obtention d’un certificat de formation post-scolaire agricole du type B ou le certificat de formation d’exploitant agricole délivré par la Communauté germanophone; ou 4o prouver une expérience pratique d’au moins cinq ans. Sans préjudice du respect de l’obligation d’expérience pratique fixée par le présent arrêté, les diplômes ou certificats équivalents délivrés par un autre Etat membre de l’Union européenne et reconnus pour l’accès à l’aide à l’investissement sont acceptés. Art. 3. § 1er. La qualification professionnelle suffisante pour bénéficier de l’aide à l’installation est prouvée lorsque le demandeur remplit une des conditions énumérées ci-dessous : 1o être titulaire d’un diplôme de l’enseignement supérieur de type court ou long, d’une orientation agricole, horticole ou relevant du secteur 1, ou un diplôme de master de bio-ingénieur ou d’ingénieur agronome ou d’ingénieur chimiste et des industries agricoles ou d’ingénieur chimiste et des bio-industries ou de docteur en médecine vétérinaire; 2o être titulaire d’un diplôme ou d’un certificat homologué ou délivré par un Jury d’Etat d’enseignement secondaire supérieur d’une subdivision agricole, horticole ou relevant du secteur 1, ainsi que le certificat de qualification de la 6ème année de l’enseignement secondaire y afférant; 3o posséder une expérience pratique d’au moins deux ans et être titulaire d’un des diplômes, autres que ceux visés ci-dessus, de l’enseignement supérieur du type court ou de type long, de l’enseignement universitaire ou un des titres équivalents à un de ces diplômes et d’un certificat d’étude de formation postscolaire agricole du type B ou le certificat de formation d’exploitant agricole délivré par la Communauté germanophone; 4o posséder une expérience pratique d’au moins deux ans et être titulaire d’un des diplômes ou certificats, autres que ceux visés ci-dessus, homologué ou délivré par un Jury d’Etat d’enseignement secondaire supérieur, ou un certificat de qualification délivré après quatre années minimum de l’enseignement secondaire d’une subdivision agricole, horticole ou apparentée, soit un titre équivalent à un de ces diplômes ou certificats visés ci-dessus et un certificat d’étude de formation postscolaire agricole du type B ou le certificat de formation d’exploitant agricole délivré par la Communauté germanophone; 5o posséder une expérience pratique d’au moins trois ans et être titulaire : a) soit d’un certificat d’étude de formation postscolaire agricole du type B; b) soit d’un certificat d’étude de formation professionnelle au terme d’un programme d’au moins 150 heures, c) soit d’un certificat de formation d’exploitant agricole délivré par la Communauté germanophone. Sans préjudice du respect de l’obligation d’expérience pratique fixée par le présent arrêté, les diplômes ou certificats équivalents délivrés par un autre Etat membre de l’Union européenne et reconnus pour l’accès à la première installation sont acceptés. § 2. A défaut de pouvoir prouver l’expérience pratique visée au paragraphe précédent par les périodes d’affiliation à une caisse d’assurances sociales, le demandeur peut établir qu’il dispose d’une expertise suffisante. Pour justifier de cette expertise suffisante, le demandeur introduit une demande motivée auprès du Comité d’installation des jeunes agriculteurs. Dans les trente jours ouvrables suivant la réception de cette demande, le Comité d’installation des jeunes agriculteurs auditionne le demandeur et se prononce sur le caractère suffisant de l’expertise du demandeur en tenant compte du type d’exploitation concerné. Art. 4. § 1er. Seuls les investissements réalisés dans les unités de production situées en Région wallonne peuvent donner droit au bénéfice des aides fixées dans le présent arrêté. L’exploitant agricole doit disposer d’une adresse de correspondance en Région wallonne. Lors de l’octroi d’une des aides prévues aux chapitres Ier et II du Titre II, il est exigé de l’exploitant agricole qu’il tienne une comptabilité de gestion auprès de personnes physiques ou morales agréées par le Ministre. Cette comptabilité comporte : 1o l’établissement d’un inventaire annuel d’ouverture et de clôture; 2o l’enregistrement systématique et régulier, au cours de l’exercice comptable, des divers mouvements en nature et espèces concernant l’exploitation. La présentation annuelle doit comporter : 1o une description des caractéristiques générales de l’exploitation, notamment des facteurs de production mis en œuvre; 2o un bilan (actif et passif) et un compte d’exploitation (charges et produits) détaillés; 3o les éléments nécessaires à l’appréciation de l’efficacité de la gestion de l’exploitation dans son ensemble, ainsi que de la rentabilité des principales spéculations. Le Ministre peut fixer la forme de présentation de ces documents. Cette comptabilité est tenue pendant toute la durée de l’aide, avec un minimum de cinq ans.

15999

16000

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Par dérogation au paragraphe précédent, pour les exploitations horticoles, toute autre forme de comptabilité est acceptée. § 3. Les CUMA et groupements fourragers sont tenus à la présentation d’une comptabilité simplifiée dans la forme définie par le Ministre. CHAPITRE III. — Introduction et instruction des plans d’investissements et des demandes réduites à un seul investissement Art. 5. § 1er. Tout plan d’investissements ou toute demande réduite à un seul investissement est introduit par le demandeur par courrier auprès de l’administration, selon la présentation fixée par le Ministre. Une copie sous forme informatique est également transmise. Un accusé de réception envoyé dans les dix jours ouvrables notifie au demandeur que son dossier est complet ou, dans le cas contraire, indique les pièces manquantes. § 2. L’administration peut demander au demandeur de présenter ou de défendre son plan. Le demandeur peut y être accompagné par son consultant. § 3. Si, au vu de l’examen du dossier, l’administration estime devoir requérir du demandeur des documents ou des informations complémentaires, elle le fait savoir au demandeur par courrier. Cette demande suspend le traitement du dossier. § 3bis. Lorsque le dossier du demandeur a été jugé incomplet ou que l’administration a requis du demandeur qu’il complète son dossier en application du paragraphe précédent, un nouvel accusé de réception est adressé au demandeur lorsque le dossier de celui-ci est considéré comme complet. § 4. Dans un délai de six mois à dater de la notification de l’accusé de réception du dossier complet, le Directeur général approuve totalement, partiellement ou conditionnellement, ou refuse le plan d’investissements sur trois ans ou la demande réduite à un seul investissement. La décision du Directeur général est motivée et, en cas de refus, ou d’approbation partielle ou conditionnelle, reprend intégralement le libellé du paragraphe 5. § 5. Le demandeur peut, dans les deux mois de la réception de la décision du Directeur général, introduire une demande de révision de la décision auprès du Ministre. Cette demande est adressée à l’Administration. Dans la demande de révision, le demandeur peut solliciter à être entendu par le Ministre ou son représentant. § 6. La notification de l’acceptation par l’autorité compétente du plan d’investissements sur trois ans ou de la demande réduite à un seul investissement précise la valeur et la nature du ou des investissements bénéficiaires de l’aide ainsi que, par investissement, le montant, le calendrier de réalisation, les indicateurs de suivi et les pièces à présenter comme justificatif de celui-ci. Art. 6. L’article 5 est applicable à toutes les demandes d’aides reprises au chapitre Ier du titre II. Titre 2. — Aides aux investissements et à l’installation dans le secteur agricole CHAPITRE Ier. — Aides aux investissements dans le secteur agricole : le plan d’investissements Section 1re. — Exploitants agricoles Art. 7. § 1er. Peut bénéficier des aides aux investissements dans les exploitations (également dénommées « aides »), l’exploitant agricole qui : 1o est âgé, sauf cas de force majeure précisés à l’article 96, a) et b), de vingt ans minimum à la date du premier payement de l’aide; 2o justifie de la qualification professionnelle telle que visée à l’article 2; 3o fournit selon le modèle fixé par le Ministre les éléments de comptabilité permettant d’apprécier la viabilité de l’exploitation et l’impact des investissements sur cette viabilité; la viabilité est établie lorsque le revenu lié à l’exploitation, au terme du plan d’investissements, est au moins égale à 7.500 euros par 0,5 unité de travail; 4o retire de son exploitation agricole, à l’origine du plan d’investissements, un revenu par unité de travail inférieur à 40.000 euros; 5o prouve que l’exploitation qui bénéficiera des aides aux investissements respecte les normes fixées par la réglementation en matière de capacité de stockage des effluents d’élevage et, à défaut, s’engage à réaliser la mise en conformité et la mise aux normes de ses capacités de stockage des effluents d’élevage; 6o prouve qu’il exerce son activité à titre principal ou non-principal depuis au moins trois ans à la date du dépôt de sa demande sauf s’il bénéficie de l’aide à l’installation visée à l’article 22. § 2. Pour bénéficier des aides, le demandeur établit pour son exploitation un plan d’investissements sur trois ans, également dénommé, « plan ». Ce plan respecte les exigences suivantes : 1o il présente une image complète de la situation initiale de l’exploitation ainsi que les objectifs spécifiques définis en vue du développement de ses activités; 2o il présente l’ensemble des investissements prévus, éligibles ou non à l’aide, et montre leur cohérence avec les objectifs de l’exploitation, ainsi que leur pertinence économique, environnementale et technique; 3o il présente les charges et recettes que les investissements vont générer au regard des éléments de la comptabilité de gestion prévue par l’article 4, disponible ou à élaborer. § 2bis. Aucun investissement ne peut être réalisé ou entamé avant la date d’acceptation du plan par l’autorité compétente, sauf en cas de force majeure ou de circonstances exceptionnelles couverts par l’article 96 et pour autant que l’investissement soit nécessaire à la continuité de l’exploitation. § 3. Le Ministre fixe le contenu du plan. Le plan d’investissements sur trois ans est rédigé par l’exploitant seul ou avec l’aide d’un consultant. Dans ce dernier cas, le consultant contresigne le plan. § 4. Une même exploitation ne peut simultanément faire l’objet de plus d’un plan d’investissements. Un même exploitant agricole ne peut solliciter, simultanément ou non, sous couvert de deux numéros de producteurs différents ou non, plus d’une aide pour la réalisation d’un plan d’investissements ou d’une demande réduite à un seul investissement.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Une aide pour la réalisation d’un plan d’investissements ne peut simultanément être octroyée à un exploitant agricole personne physique et à la personne morale dont cet exploitant agricole personne physique est administrateur délégué, gérant ou associé gérant ou l’un de ceux-ci. § 5. Le ou les investissements prévus par le plan ou la demande respectent les normes communautaires qui leur sont applicables. § 6. L’octroi d’aides sollicitées par les associations et groupements autres que les APL et GPL est soumise aux conditions suivantes : 1o tous les membres de l’association signent la demande d’aide; 2o l’association respecte les conditions applicables aux exploitants agricoles; les conditions fixées au § 1er, alinéa 2, sont réputées acceptées si au moins 50 % des personnes composant l’association y répondent; 3o la majoration visée à l’article 15, 1o, est appliquée pour autant que celui-ci soit personnellement éligible. Art. 8. § 1er. Lors de la mise en œuvre du plan d’investissements sur trois ans dont l’acceptation a été notifiée par l’autorité compétente, ci-après dénommé « le plan accepté », les règles suivantes sont d’application. § 2. Seuls les investissements repris dans le plan accepté dans les conditions prévues par ledit plan ou dans le respect d’adaptations préalablement approuvées par l’autorité compétente, peuvent bénéficier d’une aide. § 3. Pour les investissements réalisés par un exploitant agricole conformément aux conditions fixées par le plan accepté, le paiement des aides ne pourra être établi que sur la base de la présentation, dans les formes fixées par le Ministre, du justificatif de l’investissement. Le paiement des aides est acquis tant que l’exploitant agricole satisfait aux conditions d’éligibilité. § 4. Les investissements prévus par le plan doivent être réalisés ou, à tout le moins, commencés dans les six mois qui suivent l’année pour laquelle ils sont prévus. Seul le millésime est exigé comme date prévue de réalisation. Une tolérance de prix de plus ou moins 20 % par rapport au coût d’investissement prévu par le plan accepté dans le respect du plafond général des aides fixé à l’article 18, paragraphe 1er, est appliquée. Le montant de l’aide est adapté à due concurrence. Toutefois, le total des aides effectivement octroyées sur la durée du plan ne peut dépasser le montant total des aides notifiées par l’autorité compétente lors de l’acceptation du plan. Il revient à l’exploitant agricole de demander à l’autorité compétente une adaptation du montant total des aides qui lui sont accordées préalablement à la réalisation d’un investissement qui peut conduire au dépassement du montant total des aides qui lui a été initialement notifié par l’autorité compétente. Les adaptations ainsi introduites ne peuvent remettre en cause les objectifs et les lignes directrices fixés pour le plan accepté. § 5. Au-delà du seuil de tolérance visée au paragraphe 4, toute adaptation du plan accepté portant sur la valeur d’un investissement, sa nature ou le calendrier de réalisation doit faire l’objet d’une demande par courrier auprès de l’administration. Pour autant que les adaptations introduites ne remettent pas en cause les objectifs et les lignes directrices fixés pour le plan et ne conduisent pas à un dépassement du montant total des aides notifiées par l’autorité compétente, l’administration dispose de vingt jours ouvrables pour répondre à la demande. En cas d’adaptations qui conduisent en une ou plusieurs fois au dépassement du montant total des aides notifiées par l’autorité compétente lors de l’acceptation du plan, ce montant total pourra être adapté par l’autorité compétente dans le respect du plafond fixé à l’article 18, paragraphe 1er. Les demandes d’adaptations qui portent uniquement sur le renoncement à un ou plusieurs investissements prévus par le plan accepté peuvent être introduites à tout moment. Dans tous les autres cas, un bénéficiaire de l’aide ne peut introduire de demandes d’adaptations que trois fois par an au cours de la durée du plan. Ces demandes ne peuvent porter que sur les investissements dont la date d’exécution prévue n’est pas dépassée. Elles ne peuvent remettre en cause les objectifs et les lignes directrices fixées pour le plan accepté et doivent renforcer la pertinence et la cohérence du plan accepté. Toute modification, par suppression ou ajout, doit être motivée et justifiée pour des raisons techniques, économiques ou sociales, par un cas de force majeure ou des circonstances exceptionnelles. Il en est de même pour une demande de prolongation du plan de maximum deux ans. La majoration de l’aide prévue par l’article 15, paragraphe 3, est perdue lorsqu’une demande d’adaptation d’un plan initialement présenté avec l’aide d’un consultant est introduite sans l’aide d’un consultant. La perte de majoration est appliquée avec effet rétroactif pour toute la durée du plan et sur l’ensemble des investissements couverts par le plan. § 6. En dehors des cas de force majeure ou de circonstances exceptionnelles couverts par l’article 96, des cas d’association d’exploitations agricoles tels que prévu à l’article 21 ou des cas d’opportunités exceptionnelles reconnues par le Ministre, un plan d’investissements ne peut être interrompu dans les deux ans suivant la date de son acceptation par le Ministre. Un nouveau plan introduit par un agriculteur, seul ou en association, dans les deux mois suivant l’interruption prématurée autorisée de son ou de leurs plans acceptés bénéficie d’un traitement prioritaire. § 7. Le bénéficiaire d’une aide est libre de ne pas réaliser un investissement prévu par son plan accepté. Conformément au paragraphe 4, il doit en avertir l’administration et la moitié du montant de l’aide volontairement abandonnée est déduite du plafond total de l’aide fixé par l’article 18, paragraphe 1er. Section 2. — CUMA er

Art. 9. § 1 . Une CUMA, dont les membres répondent aux exigences de l’article 7, paragraphe 1er et dont la comptabilité démontre qu’elle est et restera au moins à l’équilibre, peut bénéficier d’aides pour les investissements dans la CUMA et introduire un plan d’investissements sur trois ans. § 2. Une CUMA, selon les conditions et seuils fixés aux articles 13 à 18, peut bénéficier d’aides pour les investissements suivants : 1o les investissements en matériel, soit liés à des spéculations particulières, soit nécessaires au transport, à la traction, à la manutention, à la récolte en commun de productions des membres; 2o les investissements en biens immeubles, à la condition qu’il s’agisse d’immeubles servant à abriter le matériel appartenant à la CUMA et qu’ils soient érigés sur un fond appartenant à la CUMA ou dont celle-ci a la jouissance pour une durée au moins égale à celle de la garantie publique; 3o les investissements en adaptation de biens immeubles, à la condition qu’il s’agisse d’immeubles appartenant à la CUMA et servant à abriter le matériel appartenant à la CUMA.

16001

16002

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. L’utilisation collective du matériel de la CUMA par au moins trois des agriculteurs membres de la CUMA doit pouvoir être vérifiée à tout moment. En outre, un même agriculteur ne peut justifier l’éligibilité d’un même matériel ou d’un matériel similaire dans plus d’une CUMA. De même, un agriculteur possédant un matériel similaire et de moins de dix ans ne peut justifier de l’éligibilité de ce matériel ou d’un matériel similaire au sein d’une CUMA. Pour le matériel appartenant à la CUMA, ce délai est ramené à sept ans. Un agriculteur ne peut justifier de l’éligibilité d’un même matériel ou d’un matériel similaire dans plus d’une CUMA. Les mêmes règles sont d’application pour les demandes d’aides introduites par un agriculteur en son nom propre. Il ne sera toutefois tenu compte que du matériel de la CUMA pour lequel il est établi qu’il en est l’un des utilisateurs. § 4. Le Ministre fixe le contenu du plan. § 5. Lors de l’introduction de la demande de liquidation de l’aide prévue octroyée par le plan, la CUMA doit, pour chaque investissement, en plus du justificatif prévu dans son plan, fournir le procès-verbal de la décision d’investissement contresigné par tous les membres de la CUMA. § 6. Lorsqu’au cours de la réalisation du plan, la défection d’un membre de la CUMA conduit au non respect du paragraphe 1er, la CUMA en informe l’administration et dispose de six mois pour trouver un remplaçant. Si, au terme de ce délai, les exigences du paragraphe 1er ne sont toujours pas remplies, le plan est interrompu; les aides déjà versées aux membres restent acquises. Art. 10. Une CUMA composée d’au moins deux tiers de coopérateurs ayant été associés antérieurement dans une autre CUMA ou associés simultanément dans une autre CUMA bénéficiant déjà d’un plan d’investissements, n’est pas éligible à l’aide. Section 3. — Groupements fourragers er

Art. 11. § 1 . Un groupement fourrager ayant obtenu la reconnaissance de l’administration peut bénéficier d’aides pour les investissements dans le groupement et introduire un plan d’investissements sur trois ans. § 2. L’aide n’est accessible que si au moins deux tiers des membres n’ont pas déjà fait partie d’un autre groupement fourrager. § 3. Lors de l’introduction de la demande de liquidation de l’aide prévue octroyée par le plan, le groupement fourrager doit, pour chaque investissement, en plus du justificatif prévu dans son plan, fournir le procès-verbal de la décision d’investissement contresigné par tous les membres du groupement fourrager. L’aide est payée directement aux membres, proportionnellement à la part supportée par chacun dans le financement du matériel faisant l’objet de l’aide. § 4. Lorsqu’au cours de la réalisation du plan, la défection d’un membre du groupement conduit au non respect du paragraphe 1er, le groupement en informe l’administration et dispose de six mois pour trouver un remplaçant. Si au terme de ce délai les exigences du paragraphe 1er ne sont toujours pas remplies, le plan est interrompu; les aides déjà versées aux membres restent acquises. § 5. Un même agriculteur ne peut justifier de l’éligibilité d’un même matériel ou d’un matériel similaire dans plus d’un groupement fourrager. Section 4. — Les aides Art. 12. Les aides visées au présent chapitre sont conformes au Règlement (CE) no 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural. Art. 13. Les aides aux agriculteurs, CUMA, groupements fourragers ou groupements de producteurs laitiers dont les plans d’investissements sur trois ans ont été acceptés conformément aux niveaux maxima d’aides fixés à l’article 14 sont : 1o une aide financière, selon une répartition précisée dans le plan adopté, sous la forme soit : a) d’une subvention-intérêt égale à la différence entre le taux de calcul défini à l’article 1er, 31o, en vigueur au moment de la signature du prêt avec l’organisme de crédit et le taux minimum de 2,0 % à charge du bénéficiaire. Le taux de subvention intérêt ne peut être supérieur à 5 % et la subvention-intérêt porte sur une durée maximum de sept ans pour les investissements en matériel et de maximum quinze ans pour les investissements en bâtiments. Par investissement, l’aide ne peut en aucun cas dépasser les montants prévus par les articles 14 et 15; b) d’une intervention en capital versée en une tranche si le montant de l’aide est inférieur à 10.000 euros, deux tranches s’il est compris entre 10.000 et 20.000 euros et trois tranches s’il est supérieur à 20.000 euros. Dans les limites des disponibilités budgétaires, l’intervention en capital sera préférée à l’intervention en subvention-intérêt; c) d’une combinaison d’aides en subvention-intérêt et sous forme de prime en capital. 2o la garantie publique qui peut être accordée pour tout investissement du plan accepté et pour lequel un prêt est demandé auprès d’un organisme public ou privé agréé à cette fin, complète les sûretés constituées par le demandeur de crédit et ne peut couvrir plus de 75 % du solde restant dû du crédit portant sur les investissements éligibles, à l’exclusion de la T.V.A. Le paiement de la subvention-intérêt est suspendu dès lors qu’il est fait appel à l’exécution de la garantie. Art. 14. § 1er. Est éligible, au taux de 20 % d’aide, toute dépense ne correspondant pas un investissement de remplacement et relative à : 1o l’acquisition ou l’adaptation de matériel neuf ou d’occasion au sens de l’article 91 et destiné à la poursuite, le développement ou la création d’une activité, y compris la première transformation et la vente à la ferme, dans une exploitation agricole, une CUMA, un groupement fourrager, une APL ou un GPL;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 2o l’aménagement, la rénovation lourde, la remise en état suite à des dommages encourus, la construction ou l’acquisition d’infrastructures immobilières agricoles ou horticoles, y compris la première transformation et la vente à la ferme; pour les productions reprises ci-dessous, les conditions correspondantes suivantes doivent être respectées : a) pour les élevages avicoles ou porcins : respecter ou s’engager à respecter un cahier de charge correspondant à un produit de qualité différenciée et porter sur des investissements ne relevant pas de la classe 1 au sens du permis d’environnement; b) pour les élevages : avoir un taux de liaison au sol - tel que défini à l’article R 212, paragraphe 3, du Livre II du Code de l’Environnement constituant le Code de l’Eau en ce qui concerne la gestion durable de l’azote - inférieur ou égal à 1 pour le dernier millésime connu au moment du dépôt de la demande et ne pas dépasser ce seuil pendant la mise en œuvre du plan; c) pour les exploitations de production laitière : ne pas conduire à un dépassement de la quantité de référence sauf si une quantité de référence supplémentaire est accordée ou obtenue par un transfert; dans ce cas, les aides ne sont accordées que si l’investissement ne porte pas le nombre de vaches laitières à plus de 200 par exploitation, APL ou GPL; 3o la transplantation de bâtiments d’une exploitation effectuée dans l’intérêt public ou lorsque le bailleur a donné congé à l’exploitant agricole et qu’il en a obtenu validation devant le juge de paix ou justifiée par des prescriptions environnementales dans le respect des conditions fixées au 2o; 4o les travaux d’amélioration foncière; 5o le matériel spécifique à la production de biocarburants et/ou d’énergie renouvelable avec des produits et sous-produits de l’activité agricole de l’exploitation ou de la coopérative ainsi que les installations de traitement des effluents d’élevage avec production de biocarburants et d’énergie renouvelable; 6o l’aménagement de bâtiments ou adaptation de matériel afin de réaliser des économies d’énergie en complément aux autres aides publiques déjà octroyées par la Région et dans le respect des plafonds d’aides fixés par le Règlement (CE) 1698/2005; 7o les aménagements permettant une réduction des émissions de gaz polluants d’origine agricole; 8o l’installation de systèmes de filtrage de l’air de ventilation des bâtiments d’hébergement des animaux ainsi que leurs dispositifs de ventilation à air mélangé; 9o les investissements dans des systèmes d’observation et d’avertissement dans le cadre de la lutte intégrée. § 2. Par dérogation au précédent paragraphe, ne sont pas éligibles les dépenses relatives à : 1o l’acquisition de terres, de plantes annuelles, de droits à paiement unique, de quotas, d’animaux ainsi que les simples opérations de remplacement, sauf les exceptions spécifiquement déterminées par le présent arrêté; 2o les travaux de drainage ou d’irrigation, l’acquisition de matériel d’irrigation à moins que ces investissements n’entraînent une réduction de la consommation d’eau d’au moins 25 %; 3o l’adaptation de bâtiments existants pour répondre à des normes légales allant au-delà des normes communautaires minimales ou pour répondre aux normes communautaires minimales dans les domaines de la protection de l’environnement, de la santé publique, du bien être animal ou de la sécurité sur le lieu du travail qui est réalisée au-delà d’un délais de 36 mois suivant leur adoption au niveau communautaire ou au-delà de la période de transition prévue par le règlement; 4o l’adaptation de bâtiments existants pour répondre aux normes communautaires minimales dans les domaines de la protection de l’environnement, de la santé publique, du bien-être animal ou de la sécurité sur le lieu du travail par des jeunes exploitants agricoles tels que définis à l’article 22 du Règlement (CE) 1698/2005 qui est réalisée au-delà du délais de trente six mois suivant leur installation. § 3. Les investissements destinés aux activités touristiques, pédagogiques et artisanales peuvent bénéficier d’une aide de 20 % des dépenses relatives à : 1o l’acquisition, l’adaptation, le remplacement dépassant les seuils fixés par l’article 1er, 22o, de matériel neuf ou d’occasion au titre de l’article 91 destiné à la poursuite ou au développement d’une activité touristique, pédagogique ou artisanale dans une exploitation agricole ou un groupement de producteurs laitiers; 2o la transformation ou l’aménagement de bâtiments existants pour la poursuite ou le développement d’activités touristiques, pédagogiques ou artisanales dans ou en dehors de l’exploitation. Art. 15. Les niveaux d’aides à l’investissement fixés à l’article 14 sont majorés : 1o de 10 points de pourcent pour tout investissement réalisé dans les six ans qui suivent la date d’installation effective, en qualité de chef d’exploitation, lorsque celle-ci est intervenue au plus tard avant que l’exploitant ait atteint l’âge de quarante ans. Lorsque le bénéficiaire de la majoration est installé depuis moins de six ans est membre d’une association, la majoration est accordée proportionnellement à la participation du bénéficiaire dans l’association; toutefois, pour les investissements immobiliers, la majoration est entièrement acquise pour autant que le bénéficiaire de la majoration soit le propriétaire du fonds. Lorsque le bénéficiaire de cette majoration est administrateur délégué, gérant ou associé gérant d’une personne morale, la majoration est accordée proportionnellement au nombre de parts détenues par le bénéficiaire dans ladite personne morale; 2o de 5 points de pourcent si le plan d’investissements est présenté par un exploitant agricole situé en zone défavorisée telle que définies à l’article 1er, 27o; 3o de 5 points de pourcent si le plan d’investissements est présenté par une CUMA; 4o de 2,5 points de pourcent si le plan d’investissements ainsi que toutes les éventuelles demandes d’adaptation dudit plan sont présentées par un exploitant agricole ayant fait appel à un consultant agréé; 5o de 10 points de pourcent pour tout investissement destiné spécifiquement à une production de qualité différenciée lors de son démarrage ou de sa première extension pour autant qu’il ne relève pas d’un permis d’environnement de la classe 1 au sens du permis d’environnement et que l’exploitant agricole s’engage à poursuivre cette production pendant minimum six ans. Art. 16. Pas plus de deux majorations prévues à l’article 15 ne peuvent être ajoutées au taux fixé à l’article 14 pour les des aides accordées à chacun des éléments repris dans le plan d’investissements de trois ans.

16003

16004

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 17. Pour être recevable, un plan d’investissements doit prévoir au minimum 15.000 euros d’investissements sur sa durée et chaque investissement présenté dans le plan, pris individuellement, doit être supérieur à 5.000 euros. Le montant maximal éligible à l’aide par investissement présenté dans le plan est de 350.000 euros pour les investissements en bâtiments (constructions et équipements) et/ou en matériel. L’aide ne peut toutefois être octroyée, pour des investissements en bâtiment, sur des montants dépassant les maxima par mètre carré fixés par le Ministre conformément à l’article 95. Ces montants maximaux éligibles à l’aide sont augmentés de 50 % lorsque le plan d’investissements est présenté soit par une CUMA soit pour les investissements spécifiques au secteur horticole. Art. 18. Un plafond de 100.000 euros est fixé au total cumulé de l’ensemble des aides allouées à une exploitation pour les divers investissements éligibles dans le cadre de son plan d’investissements. Art. 19. Aucune aide ne sera liquidée ou mise en œuvre si l’exploitation ne s’est pas conformé aux obligations relatives à la mise en conformité des infrastructures de stockage et des effluents d’élevage. Art. 20. Le Ministre détermine les cas et la mesure dans lesquels l’aide peut être accordée, en tout ou en partie, sous la forme d’amortissements différés de l’emprunt sans que les maxima d’intervention autorisés ne soient dépassés. Art. 21. § 1er. Lorsque plusieurs agriculteurs mettent en commun leurs exploitations ne résultant pas de la partition d’une exploitation antérieurement unique, et que chaque membre de l’association répond aux exigences de l’article 5, paragraphe 1er, l’article 8, paragraphe 6 n’est pas d’application. Dans ce cas, les membres de l’association peuvent interrompre la réalisation de leur plan d’investissements en cours et l’association peut introduire un nouveau plan d’investissements sur trois ans en son nom propre.. Les exploitants agricoles associés doivent produire un contrat d’association, signé par toutes les parties en cause, lesquelles s’engagent solidairement. La durée de l’association doit être au moins égale à la durée de la subvention et ne peut être inférieure à six ans. § 2. Pour le premier plan d’investissements présenté par de nouvelles associations d’exploitations créées à compter du 1er janvier 2007 et respectant les exigences du paragraphe 1er, en dérogation à l’article 18, 1er alinéa, le plafond est fixé à 75.000 euros par membre de l’association, plafonné à 250.000 euros pour l’association. Pour son premier plan une nouvelle association peut bénéficier d’une majoration de 50 % des valeurs maximales des investissements éligibles à l’aide fixés à l’article 17. L’association doit présenter un plan d’investissements complet respectant la structure et le contenu fixés à l’annexe Ire. § 3. Dans le cas d’une APL, le titulaire de l’unité de production à partir de laquelle se feront les livraisons ou les ventes directes de l’APL, peut inscrire dans son plan d’investissements les investissements spécifiques nécessaires au développement des activités de production et de commercialisation de l’APL. Ce plan doit répondre au prescrit de l’annexe Ire. Dans ce cas l’article 21, paragraphe 1er, n’est pas d’application. § 4. Un GPL peut introduire un plan d’investissements nécessaire au développement des activités du GPL. Ce plan couvre l’ensemble des investissements prévus par les membres du GPL pour l’ensemble de leurs productions. Il doit répondre au prescrit de l’annexe III. Lors de la création du GPL, les plans personnels en cours des membres formant le nouveau GPL sont annulés et l’article 21, paragraphe 1er est d’application. L’introduction et l’instruction du plan d’investissements se font conformément aux articles 5 et 6. CHAPITRE II. — Aides à l’installation de jeunes exploitants agricoles er

Art. 22. § 1 . Les aides visées au présent chapitre sont conformes au Règlement (CE) no 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural. Peut bénéficier des aides à l’installation pour une création ou une reprise totale d’une exploitation agricole ou pour une reprise partielle d’une exploitation en maximum deux phases couvrant chacune au minimum 25 % de la valeur totale des investissements éligibles de la reprise, celui qui : 1o s’installe pour la première fois, comme chef d’exploitation, sur une exploitation en qualité d’exploitant agricole à titre principal o, et devient agriculteur à la date du dépôt de la demande d’aide; l’installation en qualité d’exploitant agricole à titre principal d’une personne physique est prouvée par une convention de reprise ou, à défaut, par l’affiliation de celle-ci au statut social d’exploitant agricole indépendant à titre principal. Pour les personnes morales, cette condition se vérifie dans le chef de tout administrateur délégué ou gérant qui s’installe pour la première fois; 2o justifie de la qualification professionnelle visée à l’article 3 à la date du dépôt de l’installation; pour les personnes morales, il faut apporter en outre la preuve que tout administrateur délégué ou gérant sollicitant l’aide à l’installation possède la qualification professionnelle visée à l’article 3 à la date du dépôt de la demande d’installation; 3o est âgé de moins de quarante ans à la date du dépôt de la demande d’aide; 4o est âgé, sauf cas de force majeure précisés à l’article 96, 1o et 2o, de vingt ans minimum à la date du premier payement de l’aide; 5o a réalisé à la date d’installation, sauf cas de force majeure précisés à l’article 96, 1o et 2o, un stage en conformité avec les exigences du décret de la Région wallonne relatif à la formation professionnelle en agriculture du 12 juillet 2001 ou en conformité avec l’arrêté du Gouvernement de la Communauté germanophone du 27 mai 1993 relatif à la formation et au perfectionnement professionnels des personnes travaillant dans l’agriculture et ses modifications postérieures; toutefois est dispensé de ce stage celui qui : — est né avant le 1er janvier 1978, ou — assume seul la charge de mère ou de père de famille; 6o présente un plan de développement accompagné d’un projet de convention de reprise ou de création. Le contenu du plan est fixé par le Ministre. Des indicateurs de suivi de la mise en œuvre du plan de développement sont fixés par le plan; 7o fait appel à un consultant pour le conseiller dans son projet professionnel de reprise ou de création et s’engage à s’adjoindre les conseils d’un consultant pour une période minimale de trois ans et à tenir une comptabilité conformément aux exigences de l’article 4; 8o prouve que l’exploitation sur laquelle il s’installe respecte les normes de capacité de stockage des effluents d’élevage et, à défaut, s’engage à inscrire la mise en conformité et la mise aux normes des capacités de stockage des effluents d’élevage comme investissement de son plan d’investissements et de le réaliser effectivement dans les trente six mois suivant la date de son installation;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 9o justifie la viabilité de l’exploitation au terme du plan de développement; la viabilité est établie lorsque le revenu lié à l’exploitation, au terme du plan d’investissements, est au moins égale à 7.500 euros par 0,5 unité de travail. En cas de difficultés financières avérées et justifiées, le Ministre peut décider de déroger à l’obligation de rester agriculteur à titre principal, pour une durée à apprécier par lui mais qui ne peut dépasser cinq ans, et de permettre ainsi que le bénéficiaire de l’aide soit agriculteur à titre non principal pendant cette durée. § 2. Toute personne qui envisage de solliciter l’aide à l’installation peut introduire auprès de l’Administration une pré-demande. Celle-ci contient les éléments probants portant sur les conditions fixées au § 1er, 2o. Un accusé de réception envoyé dans les dix jours ouvrables notifie au demandeur que son dossier est complet ou, dans le cas contraire, indique les pièces manquantes. Si, au vu de l’examen du dossier, l’administration estime devoir requérir du demandeur des documents ou des informations complémentaires, elle le fait savoir au demandeur par courrier. Cette demande suspend le traitement du dossier. Dans un délai de vingt jours ouvrables à compter de l’envoi de l’accusé de réception précisant que la pré-demande est complète, l’Administration rend un avis favorable ou défavorable. L’avis de l’Administration est motivé en cas de refus ou d’acceptation conditionnelle. § 2bis. Toute personne qui envisage de solliciter l’aide à l’installation introduit auprès de l’Administration un plan de développement lequel précise, le cas échéant, les investissements pour lesquels une aide à l’investissement sera sollicitée conformément au chapitre Ier du présent titre. Un accusé de réception envoyé dans les dix jours ouvrables notifie au demandeur que son dossier est complet ou, dans le cas contraire, indique les pièces manquantes. Si, au vu de l’examen du dossier, l’administration estime devoir requérir du demandeur des documents ou des informations complémentaires, elle le fait savoir au demandeur par courrier. Cette demande suspend le traitement du dossier. L’administration peut inviter le demandeur à présenter son plan. Le demandeur peut décider d’être accompagné par son consultant. Dans un délai de 6 mois à compter de l’envoi de l’accusé de réception précisant que la demande est complète, l’Administration rend un avis favorable ou défavorable. En cas d’avis favorable ou favorable sous condition, l’Administration précise le montant estimé des aides à l’installation. L’avis de l’Administration est motivé en cas de refus ou d’acceptation conditionnelle. § 3. Le jeune exploitant introduit une demande d’aide à l’installation dans un délai n’excédant pas douze mois après la date de son installation comme agriculteur, exploitant agricole à titre principal, sur base du formulaire établi par l’administration accompagnée des pièces probantes. Si le jeune exploitant a reçu un avis favorable sur sa pré-demande, la condition fixée au § 1er, 2o, est réputée acceptée. Si le jeune exploitant a reçu un avis favorable sur son plan de développement, celui-ci est réputé accepté. Si le jeune exploitant a reçu un avis favorable conditionnel sur son projet de plan de développement, celui-ci sera examiné sur base des éléments précisés dans l’avis motivé. Un accusé de réception envoyé dans les dix jours ouvrables notifie au demandeur que sa demande est complète t ou, dans le cas contraire, indique les pièces manquantes. L’administration peut demander au demandeur de présenter sa demande. Le demandeur peut décider d’être accompagné par son consultant. Si, au vu de l’examen du dossier, l’administration estime devoir requérir du demandeur des documents ou des informations complémentaires, elle le fait savoir au demandeur par courrier. Cette demande suspend le traitement du dossier. L’administration peut également, dans les mêmes formes et conditions, demander la révision de tout ou partie du plan. § 4. Dans un délai de deux mois à dater de la réception du dossier complet de demande d’aide à l’installation, et pour autant que le plan de développement ait reçu un avis favorable ou favorable sous conditions de l’administration, le Directeur général approuve ou refuse le plan de développement et l’aide à l’installation et notifie sa décision au demandeur. § 5. La décision d’octroi des aides à l’installation est prise dans les 18 mois de la signature de convention de reprise ou de la création de l’exploitation § 6. Le demandeur peut, dans les deux mois de la réception de l’avis de l’Administration sur le plan de développement, introduire une demande motivée de révision de celui-ci auprès du Ministre. Dans la demande de révision, le demandeur peut solliciter à être entendu par le Comité d’installation des jeunes agriculteurs. Dans les 30 jours ouvrables de la réception de la demande motivée de révision, le Comité d’installation des jeunes agriculteurs auditionne le demandeur et adresse son avis au Ministre. Dans un délai de 15 jours ouvrables à dater de la transmission de l’avis, le Ministre révise ou non l’avis antérieur. Art. 23. Par dérogation à l’article 7, paragraphe 1er, 2o, celui qui s’installe pour la première fois sur une exploitation en qualité d’exploitant à titre principal doit, pour pouvoir introduire un plan d’investissement dans son plan de développement, démontrer une qualification professionnelle suffisante au sens de l’article 3. Par dérogation à l’article 14, le plan de développement peut comporter, par espèce animale, un investissement de (re)garnissage du ou des troupeaux de l’exploitation reprise ou créée. Cet investissement doit être réalisé dans les douze mois suivant la date de reprise ou de création. Art. 24. § 1er. Il est créé un Comité d’installation des jeunes agriculteurs composé comme suit : 1o un agent de l’administration; 2o un expert en économie agricole; 3o trois experts techniques représentatifs des différentes orientations technico-économique. Le Ministre nomme les membres du Comité pour une durée de trois ans renouvelables.

16005

16006

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Lorsque le Comité d’installation des jeunes agriculteurs est saisi d’une demande de révision, il rend son avis sur celle-ci et sur le plan de développement. Il apprécie notamment la valeur des investissements de reprise ou de création, la pertinence pour le demandeur de cette reprise ou de cette création sur le plan technique et économique ainsi que, le cas échéant, la pertinence et la cohérence du projet de plan d’investissements prévu en complément. Le secrétariat du Comité est assuré par l’Administration. Le Comité rend un avis motivé positif, négatif ou sous conditions d’adaptation des conditions du plan de développement. Le Ministre arrête le règlement d’ordre intérieur du Comité. Les membres du Comité ont droit à un jeton de présence de 50 euros et au remboursement de leur frais de déplacement sur le barème établi pour les agents de la Région wallonne. Art. 25. § 1er. La notification des aides à l’installation précise la valeur et la nature des investissements éligibles à l’aide ainsi que, par investissement, le montant, la forme de l’aide, le calendrier de réalisation, les indicateurs de suivi et les pièces à présenter comme justificatif de l’investissement. Chaque investissement individuel recevant une aide peut bénéficier, pour le prêt relatif à l’investissement considéré, de la garantie publique telle que prévue à l’article 12, paragraphe 2. La couverture exacte de la garantie est appréciée par l’administration au cas par cas au moment de la conclusion du prêt; § 2. Lorsque l’aide est fournie sous forme de subvention-intérêt, le taux de calcul retenu dans les conditions sera le taux de calcul en vigueur au moment de la signature effective du prêt par le bénéficiaire avec l’organisme de crédit. Le cas échéant la durée de l’aide devra être adaptée pour rester dans les limites du plafond par investissement fixé aux articles 13 et 26; § 3. Si le repreneur est un exploitant agricole personne morale, l’aide sera octroyée proportionnellement au nombre de parts détenues par le ou les administrateurs-gérants ou gérants qui satisfont aux conditions reprises à l’article 22. Art. 26. Les aides maximales prévues pour un plan de développement sont : 1o sur la première tranche de 100.000 euros d’investissements éligibles une aide en capital, égale à 45 % de l’investissement versée suivant les modalités fixées à l’article 12, paragraphe 1er, point 2; 2o sur la deuxième tranche d’investissements éligibles de 100.001 euros à 175.000 euros une subvention-intérêt égale à la différence entre le taux de calcul défini à l’article 1er, 35o, en vigueur au moment de la signature du prêt avec l’organisme de crédit et le taux minimum d’1,00 % à charge du bénéficiaire. Le montant maximal de l’aide sous forme de subvention-intérêt est fixé à 10.000 euros. Le taux de subvention-intérêt ne peut être supérieur à 5 % et la subvention-intérêt porte sur une durée maximum de quinze ans pour les investissements en bâtiments et de sept ans maximum pour les autres investissements. Le cas échéant, la durée de la subvention est réduite pour respecter le plafond de 10.000 euros; 3o la garantie publique, aux conditions fixées par l’article 12, paragraphe 2, accordée pour tous les emprunts portant sur des investissements éligibles au titre du présent chapitre et pour une durée maximale de dix ans. Art. 27. La valeur cumulée totale des aides à l’installation prévue à l’article 26, en une ou deux phases, ne peut dépasser 55.000 euros; aucune aide ne sera liquidée ou mise en œuvre si l’exploitation ne s’est pas conformé aux obligations relatives à la mise en conformité des infrastructures de stockage et des effluents d’élevage. Art. 28. Le total des aides à l’installation octroyées pour les deux phases ne peut dépasser le plafond fixé à l’article 27. Le Ministre fixe les modalités d’octroi des aides pour la phase de reprise ultérieure lorsque la première phase relevait d’une législation antérieure. Art. 29. Le Ministre détermine les cas et la mesure dans lesquels l’aide peut être accordée, en tout ou en partie, sous la forme d’amortissements différés de l’emprunt. Art. 30. Les investissements éligibles pour la partie « reprise » ou « création » du plan de développement sont les suivants : 1o la reprise ou l’achat de matériel; 2o la reprise de cheptel et le regarnissage éventuel ou l’achat de cheptel en 1re année; 3o la reprise (achat de bâtiments faisant partie de l’exploitation reprise) ou la construction et l’achat de bâtiments; 4o la reprise ou l’achat de stocks pour un maximum de 20.000 euros par exploitation; 5o l’indemnisation d’arrière-engrais pour un maximum de 350 euros par hectare; 6o l’indemnisation des cultures agricoles en croissance existantes pour un maximum de 750 euros par ha ainsi que la reprise de cultures horticoles sur justification de la valeur; 7o le rachat de parts au sein d’une exploitation agricole personne morale déjà existante à concurrence de la valeur représentative de chaque part des investissements de reprise figurant aux 1o à 6o, sans préjudice de toutes les dispositions du présent chapitre. Cette valeur est établie sur base d’une expertise avec inventaire détaillé par un réviseur d’entreprise agréé par l’Institut des réviseurs d’entreprises; 8o les frais de conception du plan de développement hors frais de consultant. CHAPITRE III. — Encadrement pour la préparation et l’exécution des plans d’investissements et des plans de développement Art. 31. § 1er. Les aides visées au présent chapitre sont conformes au Règlement (CE) no 1535/2007 de la Commission du 20 décembre 2007 concernant l’application des articles 87 et 88 du traité CE aux aides de minimis dans le secteur de la production de produits agricoles. § 2. Le conseil pour la préparation ou le suivi de l’exécution des plans d’investissements et des plans de développement ne peut se faire que par un consultant. Art. 32. § 1er. Le Ministre agrée les structures de consultance et reconnaît les consultants suivant les critères énoncés à l’annexe Ire. § 2. Un consultant qui contresigne au cours d’une même année plus de trois plans d’investissements ou de développement qui sont refusés pour plus de 50 % de la valeur des aides demandées par plan perd son agrément. Au-delà de dix plans, le seuil de sanction est fixé à 30 % des plans introduits qui sont refusés pour plus de 50 % de la valeur des aides demandées par plan.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. Une structure de consultance qui se voit, chaque année pendant deux années consécutives, retirer la reconnaissance de plus de cinq de ses consultants ou, si la structure compte moins de vingt consultants, de plus de 25 % des consultants, perd son agrément. § 4. En cas de retrait de l’agrément ou de la reconnaissance visés au paragraphe 1er, un préavis de deux mois est accordé à la structure ou au consultant. Un tel retrait ne peut être décidé qu’après avoir entendu les représentants de la structure de consultance ou le consultant intéressé. Art. 33. L’exploitant agricole n’est pas tenu de suivre l’avis du consultant lors de la conception de son plan de développement. En cas de divergence de vues, le consultant, qui doit contresigner le plan de développement, est tenu d’indiquer dans une annexe au plan la ou les propositions alternatives qu’il formule; Art. 34. L’exploitant agricole peut faire appel à des consultants différents pour la rédaction du plan de développement et pour sa mise en œuvre. Lorsque plusieurs consultants se succèdent pour la rédaction d’un plan de développement, leurs noms et les motivations de leur remplacement doivent être indiqués dans le plan introduit auprès de l’administration. Art. 35. Une aide régionale de minimis couvrant à 80 % les frais liés à la rédaction d’un plan est attribuée à tout exploitant agricole qui en fait la demande. Le plafond des frais éligibles est fixé à 800 euros pour un plan d’investissements et 1.200 euros pour un plan de développement comprenant ou non un plan d’investissements. La moitié de cette aide est honorée lors de l’introduction du plan auprès de l’administration, le solde lors de son acceptation. Le solde n’est pas honoré en cas de refus du plan. Le Ministre fixe les modalités d’attribution de cette aide. Si l’aide à la rédaction du plan n’a pas été entièrement utilisée, le solde peut couvrir le coût du consultant pour les adaptations introduites. Art. 36. Une aide régionale de minimis couvrant 80 % des frais liés au suivi de la mise en œuvre d’un plan est attribuée à tout exploitant agricole bénéficiant d’un plan adopté qui en a fait la demande lors de l’introduction de son plan. Le plafond des frais éligibles pour ce suivi est, pour la durée de mise en œuvre du plan, fixé à 900 euros pour un plan de d’investissements et à 1.200 euros pour un plan de développement comprenant ou non un plan d’investissements. Le tiers de l’aide est honoré lors de l’introduction auprès de l’administration, des rapports annuels ou du rapport final de mise en œuvre du plan rédigé par le consultant selon la présentation fixée par l’administration. Lorsque le rapport de mise en œuvre du plan n’est pas introduit auprès de l’administration dans les trois mois suivant la fin de l’année considérée ou la fin du plan le solde n’est pas honoré et le consultant perd son agrément, dans les formes et selon les modalités prévues à l’article 32, § 4. Le Ministre fixe les modalités d’attribution de cette aide. CHAPITRE IV. — Aides régionale en faveur du démarrage des groupements er

Art. 37. § 1 . Les aides visées au présent chapitre sont conformes au Règlement (CE) no 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural. § 2. Une aide régionale pour le démarrage est accordée à des groupements reconnus ayant au moins un des buts suivants : 1o l’entraide entre exploitations pouvant bénéficier des aides couvertes par le présent arrêté; 2o l’introduction de pratiques agricoles alternatives; 3o une utilisation en commun plus rationnelle des moyens de production agricoles; Cette aide de démarrage est destinée à contribuer à couvrir les coûts de gestion pendant les trois premières années après la création des groupements. § 3. Les fédérations de groupements peuvent bénéficier de l’aide régionale de démarrage dans les mêmes conditions que celles prévues pour les groupements eux-mêmes. Toutefois, l’octroi d’une aide de démarrage à une fédération ne peut avoir pour effet qu’un groupement bénéficie plus d’une fois de l’aide prévue au paragraphe 1er. Art. 38. Pour pouvoir être aidé, le groupement ou la fédération doit comprendre au moins trois membres agriculteurs actifs, ne peut être dissout avant la sixième année suivant sa création et doit être constitué soit : 1o sous la forme d’une société coopérative de transformation et commercialisation; 2o sous la forme d’un groupement fourrager; 3o sous la forme d’une CUMA; 4o sous la forme d’une association agricole, ayant opté pour la personnalité juridique. En outre, il ne peut être aidé que si au moins deux tiers de ses membres n’ont pas, antérieurement à la demande d’aide, déjà fait partie d’un groupement ou fédération ayant le même objet. Art. 39. Le groupement ou la fédération de groupements doit apporter la preuve que la coopération est socialement ou économiquement justifiée. Art. 40. Au moment de la demande, le groupement ou la fédération de groupements soumet ses statuts et un état prévisionnel des dépenses et des recettes, accompagné de leur éventuelle justification. Art. 41. L’aide régionale de démarrage est destinée à contribuer à couvrir les coûts de gestion. On entend par coûts de gestion ceux qui découlent d’opérations qui, par nature, n’apportent pas de valeur ajoutée aux exploitations des exploitants agricoles intéressés, en ce compris les frais inhérents à la gestion de main-d’œuvre et du matériel requis par l’objet social. L’aide de démarrage ne peut dépasser annuellement le total des coûts de gestion réellement justifiés de la première année d’activité. Elle ne peut dépasser 50 % du budget global du groupement ou de la fédération de groupements.

16007

16008

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD L’aide de démarrage est de maximum 22.500 euros par groupement ou fédération de groupements et ne peut être supérieure à quatre fois la valeur des cotisations annuelles payées par les membres du groupement ou de la fédération de groupements, et ce, durant cinq années au moins. Cette aide est payée à raison de 50 % la première année et de 25 % à la fin de chacune des deux années suivantes. CHAPITRE V. — Aides aux coopératives de transformation et de commercialisation Art. 42. § 1er. Les aides visées au présent chapitre sont conformes au Règlement (CE) no 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural. § 2. Les coopératives de transformation et commercialisation peuvent bénéficier d’aides spécifiques pour les investissements en vue de la réalisation de leur objet social. Ces aides concernent tant les biens meubles qu’immeubles. L’utilisation collective doit pouvoir être vérifiée à tout moment. Le volume des produits agricoles ou horticoles transformés ou commercialisés doivent avoir été élaborés principalement dans les exploitations des coopérateurs Art. 43. Pour bénéficier des aides, la coopérative doit établir un plan d’investissements sur trois ans, également dénommé, « plan ». Ce plan respecte les exigences suivantes : 1o il présente une image complète de la situation initiale de la coopérative ainsi que les objectifs spécifiques définis en vue du développement de ses activités; 2o il présente l’ensemble des investissements prévus sur la période de trois ans en conformité avec les articles 48 à 53, montre leur cohérence avec les objectifs de la coopérative et prouve leur pertinence économique et technique ainsi que les charges et recettes qu’ils génèrent; 3o il indique le montant des aides et par investissement et globalement, auxquelles prétend la coopérative. Le Ministre fixe le détail du contenu de ce plan. La demande d’aide doit être introduite par courrier auprès de l’administration et selon la présentation fixée par celle-ci. Une copie sous format informatique est également être transmise. Une même coopérative ne peut simultanément bénéficier de plus d’un plan d’investissements. Le ou les investissements prévus par le plan respectent les normes communautaires qui leurs sont applicables. Art. 44. Les modalités de présentation, de réception et d’appréciation par l’administration, de décision par le Ministre, et également d’adaptation et de mise en œuvre du plan qui ont été fixées aux articles 5 et 8, paragraphes 1er, 3, 4 et 5, sont d’application. Art. 45. Sauf en cas de modification de l’objet social de la coopérative en vue de la réorientation des activités ou en cas de circonstances exceptionnelles reconnues par le Ministre, un plan d’investissements ne peut être interrompu dans les deux ans suivant la date de la notification de son acceptation par le Ministre. Art. 46. Aucun investissement réalisé ou entamé avant l’acceptation formelle du plan par le Ministre n’est éligible à l’aide. Art. 47. Une coopérative est libre de ne pas réaliser un investissement prévu par son plan accepté. Le cas échéant, elle en informe l’administration; le montant d’aide volontairement abandonné est déduit du plafond de l’aide fixé par l’article 52. Art. 48. § 1er. Une aide régionale maximale égale à 14 % de la valeur éligible de l’investissement est accordée aux investissements qui répondent à au moins un des critères suivants : 1o les investissements qui contribuent à l’orientation de la production en fonction de l’évolution prévisible des marchés ou qui favorisent l’émergence de nouveaux débouchés pour la production agricole, en facilitant notamment la production et la commercialisation de nouveaux produits ou de produits de qualité, y compris ceux issus de l’agriculture biologique; 2o les investissements qui contribuent à l’amélioration ou à la rationalisation des circuits de commercialisation ou du processus de transformation des produits agricoles; 3o les investissements qui contribuent à l’amélioration de la qualité, de la présentation et du conditionnement des produits ou au meilleur emploi des sous-produits, notamment par le recyclage des déchets; 4o les investissements qui contribuent à faciliter l’adoption de nouvelles technologies axées sur la protection de l’environnement; 5o les investissements qui encouragent la mise en œuvre de l’amélioration et du contrôle de la qualité ainsi que des conditions sanitaires. § 2. Pour les investissements répondant aux critères fixés par le Programme wallon de Développement rural 2007-2013, l’aide est portée à 20 %. Art. 49. L’achat de terres, de plantes annuelles, de plantations de plantes annuelles, de droits à paiement unique, de quotas, d’animaux, de charroi et de matériel destiné à la gestion administrative de la coopérative ainsi que les simples opérations de remplacement, ne peuvent, saufs exceptions fixées par le présent arrêté, bénéficier de l’aide à l’investissement. Il en est de même pour les travaux de drainage et des travaux ou achat de matériel d’irrigation à moins que ces investissements n’entraînent une réduction de la consommation d’eau d’au moins 25 %. Art. 50. Pour être recevable, un plan d’investissements doit prévoir au minimum 30.000 euros d’investissements sur sa durée et chaque investissement présenté dans le plan, pris individuellement, doit être supérieur à 10.000 euros. Pour ce qui concerne les investissements en matériel ou équipement, la valeur maximale éligible par investissement présenté dans le plan est de 250.000 euros. Pour ce qui concerne les investissements en bâtiments, la valeur maximale éligible par investissement présenté dans le plan est de 500.000 euros.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 51. Les plafonds d’éligibilité des investissements fixés à l’article 50 sont augmentés de 30 % pour les investissements dans : 1o de nouvelles technologies axées sur la protection de l’environnement; 2o des aménagements de bâtiments ou des adaptations de matériel afin de réaliser des économies d’énergie en complément des autres aides publiques déjà fournies. Art. 52. § 1er. Par plan d’investissements prévu pour trois ans, un plafond d’aides est fixé au total cumulé de l’ensemble des aides allouées aux divers investissements présentés dans le plan d’investissements. Le niveau de ce plafond est proportionnel au nombre de voix à l’assemblée générale détenues par des exploitants agricoles, CUMA, groupements ou associations membres d’une coopérative de transformation et commercialisation, actifs au moment de l’introduction du plan d’investissements. Il s’établit comme suit : 1o de 3 à 9 voix : 200.000 euros; 2o de 10 à 29 voix : 200.000 euros plus un supplément de 5.000 euros par voix; 3o de 30 à 54 voix : 300.000 euros plus un supplément de 2.000 euros par voix; 4o au-delà de 54 voix : pas de supplément. § 2. Le demandeur doit veiller à ce que le total des aides auxquelles il prétend lorsqu’il introduit son plan ne dépasse pas le seuil fixé au paragraphe 1er. § 3. En cas de dépassement du plafond, et ce avant analyse de la demande et refus éventuel de certains investissements, une réduction proportionnelle est appliquée sur toutes les aides demandées pour atteindre le seuil fixé au paragraphe 1er. Art. 53. Les aides aux coopératives dont les plans d’investissements sur trois ans ont été adoptés conformément aux niveaux maxima d’aides fixés aux articles 48 à 52 sont accordées, selon une répartition précisée dans le plan adopté, sous la forme de soit : 1o une subvention-intérêt égale à la différence entre le taux de référence défini à l’article 1er, 35o, en vigueur au moment de la signature du prêt avec l’organisme de crédit et le taux minimum de 3,0 % à charge de la coopérative. Le taux de subvention intérêt ne peut être supérieur à 5 % et la subvention-intérêt porte sur une durée maximum de sept ans pour les investissements en matériel et de maximum quinze ans pour les investissements en bâtiments; 2o une intervention en capital versée en une tranche si le montant de l’aide est inférieur à 50.000 euros, deux tranches si il est inférieur à 100.000 euros et trois tranches s’il est supérieur à 100.000 euros. Dans les limites des disponibilités budgétaires, l’intervention en capital bénéficie prioritairement aux investissements en matériel; 3o une combinaison d’aides en subvention-intérêt et d’aide sous forme de prime en capital. Art. 54. Une garantie publique peut être accordée pour une période égale à sept ans pour les investissements en matériel ou équipement et n’excédent pas dix ans pour les investissements en bâtiments. Cette garantie est accordée pour tous les investissements du plan d’investissements bénéficiant d’une aide et faisant l’objet d’un prêt accordé par un organisme public ou privé agréé à cette fin. Art. 55. Les investissements en matériel, équipement et/ou en biens immeubles destinés à la transformation des productions de la coopérative réalisés en un lieu situé dans une zone franche rurale, bénéficient d’un complément aux aides prévues aux articles 48 et 51 portant l’aide globale à 40 % du montant éligible de l’investissement. Ce complément est alloué via la clé de répartition des moyens budgétaires repris au Fonds d’impulsion du développement économique rural, telle que prévue à l’article 42, paragraphe 4, du décret-programme du 23 février 2006 relatif aux actions prioritaires pour l’avenir wallon. Si l’investissement est éligible à un concours du FEADER dans le cadre de la mesure « accroissement de la valeur ajoutée des produits agricoles et sylvicole » du programme de développement rural, l’aide régionale est plafonnée à 28 % des investissements éligibles. CHAPITRE VI. — Contrôles et sanctions Art. 56. Sauf accord préalable de l’administration, tout investissement ayant bénéficié d’une aide couverte par le présent arrêté doit être conservé et affecté à la destination prévue par le plan pendant une période minimale de cinq ans suivant la date de réalisation effective de l’investissement. La vente, mise en location, mise à disposition gratuite ou tout changement d’affectation et/ou d’utilisation ayant pour but ou pour effet de détourner l’investissement de l’objectif fixé dans le plan autorise l’administration à exiger le remboursement de toutes les aides versées en faveur de l’investissement concerné. Un bénéficiaire de l’aide qui souhaite modifier l’affectation ou utilisation d’un investissement bénéficiant ou ayant bénéficié d’une aide couverte par le présent arrêté doit informer préalablement l’administration. Il indique l’ancienne et la nouvelle affectation ou utilisation de l’investissement, motive le changement et précise si l’objectif prévu dans son plan pour cet investissement est conservé ou non, ainsi que les conséquences pour l’objectif général du plan. Ces modifications d’affectation ou d’utilisation des investissements sont soumises à l’approbation préalable du Directeur général. Art. 57. Tout bénéficiaire d’aides pour un plan d’investissements ou de développement accepté est responsable de l’évaluation de sa mise en œuvre. Il est tenu de relever annuellement les indicateurs de résultat prévu par le plan et d’inscrire ses observations dans le tableau récapitulatif du plan. Art. 58. L’administration contrôle le relevé des indicateurs prévus par le plan et vérifie leur conformité à la situation de l’exploitation. Le bénéficiaire de l’aide est tenu de fournir au contrôleur toutes les informations et documents nécessaires pour lui permettre d’apprécier la qualité de son évaluation. En cas d’indicateur en deçà des objectifs fixés, le bénéficiaire de l’aide doit être en mesure d’expliquer la situation et de présenter les nouvelles mesures mise en œuvre pour répondre à cette situation. Art. 59. En cas, de refus de fournir les informations et documents nécessaires pour apprécier la qualité de l’évaluation ou en cas de retard ou lacune grave dans la mise en œuvre du plan et en l’absence de mesures spécifiques pour répondre à cette situation, le plan peut être suspendu. Dans cette hypothèse, le bénéficiaire d’aides est tenu au remboursement de celles-ci à concurrence de la partie non justifiée.

16009

16010

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 60. Les CUMA et coopératives de transformation ou de commercialisation sont tenues de transmettre à l’administration le rapport de leur assemblée générale annuelle, pour les CUMA contresigné par tous les membres, dans les trois mois de la clôture des comptes annuels. Ce rapport devra au moins présenter les activités, les comptes et la répartition de l’utilisation du matériel entre les membres. A défaut de rapport ou dans le cas de non- respect des objectifs du plan adopté, les aides prévues par le plan sont suspendues et le bénéficiaire d’aides est tenu au remboursement de celles-ci à concurrence de la partie non justifiée. Art. 61. Les groupements fourragers, les GPL et les APL sont tenus de transmettre à l’administration le rapport de leurs activités annuelles, contresigné par tous les membres, au plus tard dans les trois mois de la clôture annuelle du plan. Ce rapport devra au moins présenter leurs activités, les comptes, sauf pour les groupements fourragers, qui devront produire la répartition de l’utilisation du matériel entre les membres. A défaut de rapport ou dans le cas de non respect des objectifs du groupement ou du plan accepté, les aides prévues par le plan sont suspendues et le bénéficiaire d’aides est tenu au remboursement de celles-ci concurrence de la partie non justifiée. Art. 62. Lorsque la condition fixée par l’article 9, paragraphe 1er, pour une CUMA ou par l’article 11, paragraphe 1er, pour un groupement fourrager, n’est pas remplie pendant plus de six mois consécutifs et que l’administration n’en est pas informée, la CUMA ou le groupement n’est plus reconnu. Les aides prévues par le plan sont interrompues et les aides versées sont récupérées à concurrence de la partie non justifiée, y compris auprès du ou des membres ayant quitté la CUMA ou le groupement. Le même traitement est applicable aux aides apportées à des GPL ne répondant plus aux définitions de l’article 1er, 20o. Art. 63. L’exploitant agricole bénéficiaire d’une aide à l’installation est tenu, en plus du respect des articles du présent chapitre, de présenter à l’administration, selon la présentation fixée par le Ministre, un rapport de mise en œuvre du plan de développement dans les 3 mois qui suivent la fin de chaque année de mise en œuvre du plan. A défaut, l’administration peut suspendre les paiements des aides ou refuser d’analyser un nouveau plan d’investissements. Art. 64. Lorsque le rapport prévu à l’article 63 montre que les objectifs fixés par le plan de développement ne seront pas atteints, le jeune agriculteur, avec l’aval de son consultant, doit introduire une demande d’adaptation de son plan voire une révision de ses objectifs. Les demandes d’adaptations doivent respecter la structure et le contenu fixés par l’annexe Ire. A défaut, l’administration peut, en concertation avec le consultant, imposer les adaptations nécessaires du plan pour atteindre lesdits objectifs ou, le cas échéant, la révision des objectifs et des moyens pour les atteindre. Art. 65. Lorsqu’il il y a non-conformité de la mise en œuvre du plan de développement, l’administration suspend les paiements des aides et procède au recouvrement des aides perçues pour des investissements non conformes au plan de développement. Art. 66. Lorsque, lors de la mise en œuvre d’un plan comptant des investissements en bâtiments d’élevage, le taux de liaison au sol inférieur ou égal à un n’est pas respecté pendant plus de deux années consécutives, l’administration suspend les paiements des aides et procède au recouvrement des aides perçues pour des investissements dans des bâtiments d’élevage à concurrence de la partie non justifiée. Art. 67. L’administration est tenue d’informer le bénéficiaire d’une aide de son intention de suspendre cette dernière ou de procéder à sa récupération à concurrence de la partie non justifiée en application des articles 59 à 66. L’administration est tenue de motiver son intention et le bénéficiaire dispose de trente jours pour faire valoir ses observations par écrit, en y joignant des pièces justificatives s’il y a lieu, et en demandant à être entendu s’il le souhaite. Titre 3. — Aides spécifiques aux régions défavorisées Art. 68. Les aides visées au présent chapitre sont conformes au Règlement (CE) no 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural. Art. 68bis. Une indemnité compensatoire annuelle est octroyée à l’agriculteur qui exploite des superficies fourragères situées dans les régions défavorisées définies à l’article 1er, 29o. Art. 69. Pour pouvoir bénéficier de l’indemnité compensatoire, l’agriculteur doit satisfaire aux conditions suivantes : 1o être identifié auprès de l’administration dans le cadre du système intégré de gestion et de contrôle (SIGEC) conformément aux dispositions du règlement CE no 796/2004 du Conseil du 21 avril 2004 portant modalités d’application de la conditionnalité, de la modulation et du système de gestion et de contrôle prévu par le règlement CE no 1782/2003 du Conseil du 29 septembre 2003 établissant des règles communes pour les régimes de soutien direct dans le cadre de la politique agricole commune et établissant certains régimes de soutien en faveur des agriculteurs; 2o introduire auprès d’une des directions des services extérieurs de l’administration une demande annuelle conformément aux conditions visées à l’article 70. Cette demande annuelle constitue l’engagement du point 3o; 3o respecter toutes les conditions d’octroi du bénéfice de l’indemnité considérée et à accepter tout contrôle sur place; 4o introduire annuellement auprès d’une des directions des services extérieurs de l’administration et selon ses instructions, une déclaration de superficie et demande d’aides; 5o gérer une exploitation dont la superficie agricole reprise dans la déclaration de superficie située dans les régions défavorisées s’élève au moins à 40 % de la superficie agricole totale de l’exploitation reprise dans la déclaration de superficie située sur le territoire national et atteint au minimum trois hectares; 6o exercer une activité à titre principal. Lorsqu’il s’agit d’un groupement d’exploitants agricoles, seules la ou les personnes physiques qui répondent à cette condition peuvent bénéficier de l’indemnité. Dans le cas de personne morale, le droit à l’indemnité est uniquement ouvert aux administrateurs délégués, gérants ou associés gérants qui répondent à cette condition; 7o ne pas avoir atteint l’âge de soixante cinq ans avant le 1er janvier de l’année qui suit celle de la demande; 8o s’engager à poursuivre l’activité agricole dans une zone défavorisée pendant au moins cinq ans à compter du premier versement d’une indemnité compensatoire. L’agriculteur est libéré de cet engagement dans les cas de force majeure ou de circonstances exceptionnelles prévus à l’article 96 ou lorsqu’il cesse l’activité et si l’exploitation ininterrompue des surfaces concernées est assurée. Le bénéfice de l’indemnité cesse cependant dès le premier janvier de l’année durant laquelle intervient cette libération de l’engagement;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 9o disposer d’une charge en bétail moyenne sur l’année supérieure ou égale à 0,6 UGB pâturant (bovins, ovins, caprins et équidés présents sur l’exploitation) par hectare de superficie déclaré en superficie fourragère dans la déclaration de superficie; 10o respecter un taux de liaison au sol global ou, le cas échéant, un taux de liaison au sol « zone vulnérable », inférieur ou égal à un. Art. 70. L’indemnité compensatoire est composée de deux tranches : — une première tranche qui s’élève à 122 S par hectare de superficie fourragère situé dans les régions défavorisées avec, pour une exploitation, une superficie maximum éligible de 14,23 hectares; — une seconde tranche qui s’élève à 122 S par hectare de superficie fourragère situé dans les régions défavorisées avec, pour une exploitation, une superficie supplémentaire maximum éligible de 5 hectares; toutefois, le montant de cette seconde tranche ne peut porter le montant total des droits à prime unique, des primes à la vache allaitante, de la première et de la seconde tranches au delà de 30.000 euros par unité de travail. L’indemnité est versée à l’agriculteur ayant introduit une demande d’indemnité compensatoire au moyen du formulaire de déclaration de superficie, sur le numéro de compte précisé dans son identification auprès de l’administration. Art. 71. La demande annuelle d’indemnité de l’agriculteur, doit être exprimée sur le formulaire de déclaration de superficie et demande d’aides introduit au plus tard à la date limite fixée par l’administration. En outre, elle doit être accompagnée de tous les documents nécessaires, notamment d’une attestation d’affiliation de l’agriculteur considéré à une caisse d’assurances sociales pour travailleurs indépendants, comme indépendant à titre principal, en qualité d’agriculteur, horticulteur ou d’éleveur, indiquant précisément cette qualité et qu’il est en règle de cotisation. Cette attestation doit être établie durant l’année de la demande considérée et concerner la même année. Toutefois, s’il s’agit d’un groupement d’agriculteurs, chacune des personnes physiques membres du groupement, qui ouvre le droit à l’indemnité, doit joindre à la demande l’attestation d’affiliation susmentionnée. Si le demandeur est une personne morale, chacun des administrateurs délégués, gérants ou associés gérants qui ont la responsabilité de la gestion de l’exploitation considérée doit joindre à la demande l’attestation d’affiliation susmentionnée. L’introduction tardive de la demande annuelle d’indemnité entraîne une diminution du montant de l’indemnité d’1 % par jour ouvrable de retard par rapport à la date fixée par l’administration. Lorsque le retard est de plus de vingt-cinq jours civils, la demande est considérée comme irrecevable. Lorsque la demande introduite est incomplète, l’administration notifie à l’agriculteur le ou les documents incomplets ou manquants. Ces documents doivent parvenir à l’administration dans un délai de trente jours calendrier comptés à partir du premier jour ouvrable qui suit la date de la notification. Le non-respect de ce délai entraîne la nullité de la demande d’indemnité compensatoire pour les régions défavorisées. Art. 72. Sans préjudice des réductions et exclusions prévues à l’article 16 du Règlement (CE) 1975/2006, en cas de non-respect des conditions prévues à l’article 69 du présent arrêté, l’aide est refusée Lorsque le non respect revêt un caractère intentionnel, le bénéficiaire est exclu de la mesure en question pendant l’année FEADER concernée et la suivante. En outre, le producteur qui a reçu des indemnités compensatoires a l’obligation de rembourser les montants perçus au cas où il ne respecterait pas l’engagement prévu à l’article 69, point 8. Art. 73. Pour la détermination des superficies éligibles au paiement de l’indemnité compensatoire, les modalités fixées dans le Règlement 1975/2006 s’appliquent. Art. 74. Lorsque les bénéficiaires d’indemnités compensatoires ne respectent pas, sur l’ensemble de l’exploitation, en raison d’un acte ou d’une omission qui leur est directement imputable, les exigences contraignantes couvertes par l’arrêté du Gouvernement wallon du 22 juin 2006 fixant les lignes directrices de la conditionnalité prévue par l’article 27 de l’arrêté du Gouvernement wallon du 23 février 2006 mettant en place les régimes de soutien direct dans le cadre de la politique agricole commune, le montant total des paiements qui doivent leur être versés pour l’année civile au cours de laquelle le non respect est constaté, est réduit ou supprimé en application des dispositions de l’article 51 du Règlement (CE) n° 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural (FEADER). Aucune réduction ou suppression du montant des paiements visés au paragraphe 1 n’est appliquée pendant la période de grâce pour les normes pour lesquelles un délai de grâce a été accordé en vertu de l’article 26, paragraphe 1er, point b) du Règlement (CE) n° 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural (FEADER). Art. 75. L’agriculteur qui a reçu des indemnités compensatoires a l’obligation de rembourser les montants perçus au cas où il ne respecterait pas l’engagement prévu à l’article 69, point 8o. En cas de paiement indu, le bénéficiaire concerné a l’obligation de rembourser les aides ou indemnités perçues, conformément à l’article 73 du Règlement (CE) no 796/2004 précité. Titre 4. — Mesures en faveur des exploitations en difficultés financières et de la lutte contre les maladies infectieuses CHAPITRE Ier. — Mesures en faveur des agriculteurs en difficultés financières Art. 76. L’agriculteur qui apporte la preuve qu’il éprouve des difficultés financières suite à un cas de force majeure peut bénéficier des aides régionales suivantes : 1o une prolongation de la subvention-intérêt et de la garantie pour un ou des prêts bénéficiant déjà de ces aides, ou une prime en capital récupérable ou à fonds perdus; 2o une subvention-intérêt et la garantie sur un crédit de soudure. Le Ministre, en accord avec le Ministre du Budget, fixe les conditions d’application de ces aides, les durées de la subvention-intérêt et de la garantie ainsi que les minima et maxima d’investissement à prendre en considération. Il détermine les cas et la mesure dans lesquelles l’aide peut être accordée, en tout ou en partie, sous la forme d’amortissements différés.

16011

16012

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD CHAPITRE II. — Mesures à la lutte contre les maladies infectieuses Art. 77. § 1er. Les aides visées au présent chapitre sont conformes au Règlement (CE) no 1698/2005 du Conseil du 20 septembre 2005 concernant le soutien au développement rural par le Fonds européen agricole pour le développement rural. § 2. L’exploitant agricole justifiant la qualification professionnelle suffisante telle que visée à l’article 2 peut bénéficier des aides régionales prévues à l’article suivant à condition qu’il s’agisse d’achat de bétail pour cause de repeuplement, soit : 1o suite au stamping out du cheptel dans le cadre de la lutte contre la brucellose bovine; 2o suite à l’épuration pour cause de tuberculose bovine, d’au moins 30 % du cheptel; 3o suite à l’éradication de la fièvre aphteuse, de la leucose bovine enzootique, de l’encéphalite spongiforme bovine, de la fièvre aphteuse porcine, de la peste porcine, de la maladie d’Aujeszky et de la peste aviaire. Art. 78. Ces aides sont : 1o la subvention-intérêt : lors de la première occurrence de la maladie dans l’exploitation du demandeur, elle est, avec un maximum de 5 % , égale à la différence entre le taux de calcul et le taux d’intérêt minimum de 3 % restant à la charge du bénéficiaire; le taux d’intérêt restant à la charge du bénéficiaire est de 5 % dans les autres cas. Le montant maximum de l’emprunt sur lequel porte l’aide est fixé à 30 % du coût total du repeuplement sans dépasser 90.000 euros par UT et 180.000 euros par exploitation. La durée maximale de la subvention-intérêt est de neuf ans en cas de lutte contre la brucellose bovine et de cinq ans dans les autres cas; 2o la garantie publique, d’une durée maximale de dix ans. Art. 79. L’exploitant agricole qui désire bénéficier des aides régionales prévues au présent chapitre introduit auprès d’un des établissements de crédit agréés par le Ministre une demande en vue de l’obtention d’un prêt. Cette demande sera appuyée par : 1o une copie de l’ordre d’abattage; 2o une attestation établie par l’Inspecteur vétérinaire compétent de l’Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire mentionnant, outre l’identité et l’adresse complète : — le nombre de bêtes avant abattage, le nombre de bêtes abattues, ainsi que la date des abattages; — le coefficient de réfaction appliqué aux indemnités accordées par le Ministre; — son avis sur les aspects réglementaires d’un éventuel repeuplement du cheptel. Le Ministre détermine les cas et la mesure dans lesquels l’aide peut être accordée, en tout ou en partie, sous la forme d’amortissements différés de l’emprunt. La valeur de la subvention ne pourra en aucun cas dépasser 20 % du montant de l’investissement subsidiable. Titre 5. — Dispositions modificatives, transitoires, générales et finales CHAPITRE Ier. — Dispositions transitoires et dérogatoires Art. 80. Les demandes d’aides introduites sur la base de l’arrêté du Gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l’agriculture continuent à être appréciées conformément à celui-ci. Toutefois, le demandeur peut, sur la base du présent arrêté, introduire une demande d’aide qui remplace la demande antérieure n’ayant pas fait l’objet d’une décision. Cette demande renouvelée fait l’objet d’un traitement prioritaire par l’Administration. La demande renouvelée est traitée conformément aux dispositions du présent arrêté. Art. 81. Par dérogation à l’article 2, mais sans préjudice des autres dispositions du présent arrêté, les agriculteurs qui ont bénéficié d’aides à l’investissement agricole ou à l’installation, antérieures au 1er janvier 2007, sont éligibles pour les demandes d’aides introduites après le 1er janvier 2007. Art. 82. Un exploitant agricole, une association d’exploitations, une CUMA, ou un GPL qui répond aux critères d’accès au bénéfice de l’aide le concernant tels qu’ils sont fixés dans le chapitre Ier du Titre II, mais qui n’a pas encore de plan d’investissements en cours de réalisation, peut bénéficier, sur une période de trois ans à compter de l’introduction de sa première demande, de trois aides séparées d’un montant individuel maximum de 5.000 euros d’aides par investissement lequel doit être de minimum 5.000 euros. A l’exception de l’article 15 et de l’article 7, § 1er, 5o qui ne sont pas d’application, les montants de l’aide ainsi que les procédures, formes et modalités d’octroi sont celles fixées par le chapitre Ier du Titre II. Le détail du contenu de la demande d’aide individuelle est fixé par le Ministre. L’introduction d’une demande d’aides pour un plan d’investissements met fin à cette dérogation. Art. 83. Jusqu’au 31 décembre 2011, la personne qui assure, seul ou avec son conjoint, la charge d’un ou plusieurs enfants est dispensé du stage requis par l’article 22, § 1er, 5o, du présent arrêté. Art. 83bis.Dans le cadre des aides prévues par le chapitre V du titre II du présent arrêté, les investissements répondant à un (ou des) objectif(s) d’économie d’énergie fossile, de réduction des émissions de polluant et/ou de production d’énergie renouvelable en particulier par la valorisation de la biomasse issue des activités agricoles, sylvicoles et du secteur vert, bénéficient d’un traitement amélioré dans les limites du budget disponible, fixé à 3,5 millions d’euros : — le niveau d’aide est porté à 40 %; — les plafonds d’éligibilité des investissements fixés à l’article 50 sont triplés; — les montants maximum d’aides attribués dans le cadre du plan d’investissement fixé à l’article 52 est triplé. Pour être éligible à l’aide améliorée fixée par le présent article les investissements doivent être terminés et les factures introduites auprès de l’administration avant le 30 septembre 2010.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 84. § 1er. Un exploitant agricole ou une association d’exploitants agricole dont le quota de livraison de betteraves sucrières et/ou de chicorées a été réduit pour la campagne 2008/2009 et qui répond aux critères d’accès au bénéfice de l’aide le concernant tels qu’ils sont fixés dans le chapitre Ier du Titre II, peut, en dehors de son plan d’investissement, introduire une ou plusieurs demandes d’aides portant uniquement sur des investissements en matériel s spécifiques à la culture et à la récolte des betteraves sucrières et des chicorées. A l’exception des articles 12, 13, 15 et de l’article 7, § 1er, 5o qui ne sont pas d’application, les procédures, formes et modalités d’octroi sont celles fixées par le chapitre Ier du Titre II. Le détail du contenu de la demande d’aide individuelle est fixé par le Ministre. Le montant de l’aide est fixé à 40 % de la valeur de l’investissement. Ce montant n’intervient pas dans le calcul du montant total de l’aide à l’investissement sur la programmation 2007-2013 fixé à l’article 89. Pour être éligible à l’aide améliorée fixée par le présent article les investissements doivent être terminées et les factures introduites auprès de l’administration avant le 30 septembre 2010. Une CUMA dont la majorité des membres ont eu leur quota de livraison de betteraves sucrières et/ou de chicorées réduit pour la campagne 2008/2009 est également éligible. § 2. Un exploitant agricole ou une association d’exploitants agricole dont le quota de livraison de betteraves sucrières et/ou de chicorées a été totalement abandonné pour la campagne 2008/2009 et qui répond aux critères d’accès au bénéfice de l’aide le concernant tels qu’ils sont fixés dans le chapitre Ier du Titre II, peut, en dehors de son plan d’investissement, introduire une ou plusieurs demandes d’aides portant uniquement sur des investissements en matériel nécessaire pour le lancement d’une nouvelle production et/ou activité dans le cadre de leur exploitation. A l’exception de l’article 12, 13, 15 et de l’article 7, § 1er, 5o qui ne sont pas d’application, les procédures, formes et modalités d’octroi sont celles fixées par le chapitre Ier du Titre II. Le détail du contenu de la demande d’aide individuelle est fixé par le Ministre. Le montant de l’aide est fixé à 40 % de la valeur de l’investissement. Ce montant n’intervient pas dans le calcul du montant total de l’aide à l’investissement sur la programmation 2007-2013 fixé à l’article 89. Art. 84bis. Les structures de consultance agréées sur la base de l’arrêté du gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l’agriculture sont réputées agréées conformément au présent arrêté. Les consultants reconnus sur la base de l’arrêté du gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l’agriculture sont réputés agréés conformément au présent arrêté. Art. 85. A titre transitoire, l’aide en faveur des mises en conformité des capacités de stockage des effluents d’élevage fixée par l’arrêté ministériel relatif à la mise en conformité des infrastructures de stockage des effluents d’élevage du 1er avril 2004, reste en vigueur jusqu’au 31 décembre 2008. La notification de l’agrément par l’administration telle que prévue par l’article 8 du même arrêté ministériel constitue la décision d’aide pour cet investissement. CHAPITRE II. — Dispositions modificatives Art. 86. L’article 5 de l’arrêté du Gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l’agriculture est complété par un paragraphe 7, rédigé comme suit : « § 7. Les exploitations agricoles constituées sous la forme d’association sont éligibles si : 1o tous les membres de l’association signent la demande d’aide; 2o l’association respecte les conditions applicables aux exploitants agricoles; les conditions fixées au § 1er, alinéa 2, sont réputées acceptées si au moins 50 % des personnes composant l’association y répondent. » Art. 87. A l’article 8, § 4, alinéa 2, du même arrêté, les mots « dans le mois qui suit » sont remplacés par les mots « dans les trois mois qui suivent ». Art. 87bis. A l’article 80 du même arrêté, les mots « juillet 2008 » sont remplacés par les mots « janvier 2009 ». CHAPITRE III. — Dispositions générales et finales Art. 88. Aucune aide n’est accordée lorsque l’exploitation agricole compte un nombre d’employés et d’UT supérieur à douze. Tous les montants repris au présent arrêté s’entendent hors T.V.A. Art. 89. Sur la durée de la programmation 2007-2013, un exploitant agricole agriculteur, une CUMA, ou un groupement fourrager ne peut se voir notifier un montant total d’aides à l’investissement supérieur à 200.000 euros. Sur la durée de la programmation 2007-2013, une association d’agriculteurs ne peut se voir notifier un montant total d’aides supérieur à 350.000 euros et une coopérative de transformation ou de commercialisation ne peut se voir notifier un montant total d’aides supérieur à 700.000 euros. Art. 90. L’exploitant agricole qui désire bénéficier des aides prévues au présent arrêté doit s’engager à ne pas solliciter et reconnaître qu’il n’aura pas sollicité auprès de la Région wallonne d’autres aides, sous forme de subvention-intérêt, subside ou prime quelconque pour les investissements visés aux chapitres Ier, II, IV et V du Titre II du présent arrêté qui aurait comme effet un dépassement du niveau des aides fixées par le Règlement CE 1698/2005. Art. 91. L’achat de matériel d’occasion peut être considéré comme dépense éligible dans des cas dûment motivés, lorsque les quatre conditions suivantes sont remplies simultanément : 1o une déclaration du vendeur confirmant l’origine exacte du matériel et attestant que celui-ci n’a pas déjà fait l’objet d’une aide régionale, nationale ou communautaire; 2o l’achat du matériel constitue un avantage particulier pour le programme ou le projet ou est justifié par des circonstances exceptionnelles, absence de matériel neuf disponible en temps voulu, ce qui compromettrait l’exécution correcte du projet; 3o réduction des coûts et partant du montant de l’aide par rapport au coût du même matériel acheté à l’état neuf, avec maintien d’un bon rapport prix-avantage; 4o le matériel d’occasion doit présenter les caractéristiques techniques et technologiques nécessaires pour se conformer aux spécifications du plan. La reprise du matériel dans le cadre de l’installation n’est pas assimilée à l’achat de matériel d’occasion.

16013

16014

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 92. § 1er. Les demandes introduites sont honorées jusqu’à épuisement de l’autorisation d’engagement disponible. § 2. Toutefois, lorsque le volume des engagements nécessaires pour honorer les demandes visées à l’alinéa 1er du présent article pendant une période de douze mois dépasse l’autorisation d’engagement précitée, le montant de l’aide visée par le présent arrêté sera réduite en fonction du volume des engagements indispensables pour honorer ces demandes. Dans cette hypothèse, le Ministre arrête pour l’année concernée, avec l’accord du Ministre du Budget, les modalités de calcul de la réduction précitée. Art. 93. Le délai de validité des conventions de reprise en première installation, non enregistrées, est d’un an. Art. 94. Toute demande par un organisme de crédit à l’administration d’une intervention en subvention-intérêt implique, pour l’organisme de crédit en condition d’agrément, de joindre au dossier de demande une copie certifiée conforme à l’original de l’acte d’octroi de crédit, ainsi que les annexes éventuelles, signé par les parties. Les organismes de crédit doivent notifier à l’administration les dates des versements successifs opérés dans le cadre de la libération du crédit. Lors de la dénonciation de crédit, la banque adresse à l’administration copie de la lettre adressée au client, cette lettre de dénonciation doit mentionner un constat détaillé de la situation comptable de chaque crédit au jour de la dénonciation. En cas de pluralité d’organismes bancaires, les concernés s’organisent pour une présentation conjointe d’un appel à la garantie. Une demande de provision en garantie doit être déposée à l’administration dans les trois mois de la date de la lettre de dénonciation. Le paiement de la provision met fin à la charge en intérêts dus par la Région. Art. 95. Le Ministre fixe les modalités d’application du présent arrêté. Il fixe la forme et le contenu minimal des différents formulaires d’introduction de plans et de demandes d’aides. Art. 96. Les cas de force majeure ou de circonstances exceptionnelles reconnus sont les suivants : 1o le décès de l’exploitant agricole allié au deuxième degré; 2o l’incapacité professionnelle de longue durée de l’exploitant agricole allié au deuxième degré; 3o l’expropriation d’une partie importante de la surface agricole de l’exploitation gérée par l’exploitant agricole si cette expropriation n’était pas prévisible le jour du dépôt de la demande; 4o une catastrophe naturelle grave qui affecte de façon importante la surface agricole de l’exploitation; 5o la destruction accidentelle des bâtiments de l’exploitation destinés à l’élevage; 6o une épizootie touchant tout ou partie du cheptel de l’exploitant agricole. Art. 97. Pour l’application du présent arrêté : 1o demeurent agréés, les organismes de crédit agréés à ce jour en application de la loi précitée du 15 février 1961 et de l’arrêté royal du 25 octobre 1990; 2o demeurent agréées, les personnes physiques et morales agréées à ce jour pour la tenue des comptabilités de gestion, en application de l’arrêté royal du 21 mars 1986 relatif à l’octroi de subventions pour encourager la tenue de comptabilités de gestion agricoles ou horticoles et favoriser le développement de groupes de gestion. Art. 98. L’Inspecteur général de l’administration, ou en cas d’empêchement le fonctionnaire qui le remplace, a délégation pour engager, approuver et ordonnancer les dépenses relatives aux aides prévues par le présent arrêté. Art. 99. Les infractions au présent arrêté sont recherchées, constatées et punies conformément aux dispositions de la loi du 28 mars 1975 relative au commerce des produits de l’agriculture, de l’horticulture et de la pêche maritime. Les infractions au présent arrêté peuvent faire l’objet d’une amende administrative conformément à l’article 8 de la loi du 28 mars 1975 précitée. Est désigné en qualité de fonctionnaire compétent pour accomplir les actes et prendre les décisions concernant les amendes administratives visées à l’alinéa précédent, le Directeur général de la Direction générale de l’Agriculture du Ministère de la Région wallonne ou, en cas d’absence ou d’empêchement, le fonctionnaire qui le remplace. Art. 100. Le Ministre est compétent pour modifier l’annexe du présent arrêté. Art. 101. Sans préjudice des articles 80, 86 et 87 du présent arrêté, l’arrêté du Gouvernement wallon du 24 mai 2007 concernant les aides à l’agriculture est abrogé. Les demandes d’aides introduites au moment de l’entrée en vigueur du présent arrêté poursuivent leur instruction selon les dispositions de procédure et de fond du présent arrêté. Art. 102. Le présent arrêté entre en vigueur le 15 janvier 2009 à l’exception des articles 85 à 87bis qui entrent en vigueur le jour de sa promulgation. Art. 103. Le Ministre est chargé de l’exécution du présent arrêté. Namur, le 19 décembre 2008. Le Ministre-Président, R. DEMOTTE Le Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme, B. LUTGEN

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD ANNEXE Critères d’agrément de structures de consultance et de reconnaissance des consultants Les structures de consultance doivent, pour être agréées et le rester : b avoir leur siège d’activité principale ou être reconnu en Région wallonne être constituées sous la forme d’une société commerciale, d’une association sans but lucratif, d’une association professionnelle active dans le secteur agricole ou d’une institution publique ne faisant pas partie du Service public de Wallonie; b leurs activités doivent se rapporter, totalement ou partiellement, à la formation et vulgarisation, à la recherche appliquée ou à l’assistance à la gestion des exploitations agricoles et, s’il échet, à la tenue de comptabilités; b être actif dans leur domaine d’activité depuis au minimum 5 ans et pouvoir démontrer des contacts réguliers en suivi, conseil, formation ou information avec au moins 50 agriculteurs; b être structuré de telle façon qu’un nombre minimal de 3 techniciens agricoles, horticoles, sylvicoles ou d’élevage possédant une qualification et une expérience professionnelle reconnue participent activement au fonctionnement de la structure; — être dirigées par un responsable ayant le diplôme de master de bio-ingénieur ou d’ingénieur agronome ou d’ingénieur industriel, orientation agricole ou horticole ou pouvant démontrer d’une expérience professionnelle en matière de conseil et de gestion de l’exploitation agricole qui sera reconnue par l’Administration; Les consultants doivent, pour être reconnus et le rester : b être employés par la structure de consultance agréée; b être porteurs, au minimum, d’un diplôme d’enseignement secondaire supérieur d’une orientation agricole horticole, sylvicole ou d’élevage complété par une expérience professionnelle minimale de 5 ans en conseil d’exploitations agricoles, horticoles, sylvicoles ou d’élevage; b sur base de leur expérience professionnelle, pouvoir prouver leur connaissance de la réglementation communautaire, belge et régionale en matière normative et de développement rural; b sur base de leur expérience professionnelle, pouvoir prouver leur connaissance en matière de comptabilité agricole et de gestion des exploitations. Un consultant ne peut, annuellement, assurer la rédaction et le suivi de la mise en œuvre des plans de développement et/ou d’investissements de plus de 40 exploitations. L’agréation des structures de consultance, et la reconnaissance individuelle des consultants est octroyée pour une durée de 5 ans renouvelable, sur présentation d’un dossier prouvant le respect des critères ci-dessus. Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 décembre pour les investissements dans le secteur agricole. Namur, le 19 décembre 2008. Le Ministre-Président, R. DEMOTTE Le Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme, B. LUTGEN

ÜBERSETZUNG ÖFFENTLICHER DIENST DER WALLONIE D. 2009 — 728 [2009/200780] 19. DEZEMBER 2008 — Erlass der Wallonischen Regierung über die Investitionen im Agrarsektor Die Wallonische Regierung, Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1538/91 der Kommission vom 5. Juni 1991 mit Durchführungsbestimmungen zur Verordnung (EWG) Nr. 1906/90 des Rates über Vermarktungsnormen für Geflügelfleisch; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 2092/91 des Rates vom 24. Juni 1991 über biologische Produktionsmethoden von landwirtschaftlichen Erzeugnissen und die entsprechende Kennzeichnung der landwirtschaftlichen Erzeugnisse und Lebensmittel; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1257/1999 des Rates vom 17. Mai 1999 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (EAGFL) und zur Änderung bzw. Aufhebung bestimmter Verordnungen; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 2295/2003 der Kommission vom 23. Dezember 2003 mit Durchführungsbestimmungen zur Verordnung (EWG) Nr. 1907/90 des Rates über bestimmte Vermarktungsnormen für Eier festgelegt worden sind; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1782/2003 des Rates vom 29. September 2003 mit gemeinsamen Regeln für Direktzahlungen im Rahmen der Gemeinsamen Agrarpolitik und mit bestimmten Stützungsregelungen für Inhaber landwirtschaftlicher Betriebe; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 796/2004 der Kommission vom 21. April 2004 mit Durchführungsbestimmungen zur Einhaltung anderweitiger Verpflichtungen, zur Modulation und zum Integrierten Verwaltungs- und Kontrollsystem nach der Verordnung (EG) Nr. 1782/2003 des Rates vom 29. September 2003 mit gemeinsamen Regeln für Direktzahlungen im Rahmen der Gemeinsamen Agrarpolitik und mit bestimmten Stützungsregelungen für Inhaber landwirtschaftlicher Betriebe; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. September 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (EAGFL); Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 509/2006 des Rates über die garantiert traditionellen Spezialitäten bei Agrarerzeugnissen und Lebensmitteln; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 510/2006 des Rates vom 20. März 2006 zum Schutz von geographischen Angaben und Ursprungsbezeichnungen für Agrarerzeugnisse und Lebensmittel;

16015

16016

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1975/2006 der Kommission vom 7. Dezember 2006 mit Durchführungsvorschriften zur Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates hinsichtlich der Kontrollverfahren und der Einhaltung anderweitiger Verpflichtungen bei Maßnahmen zur Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1898/2006 der Kommission vom 14. Dezember 2006 mit Durchführungsbestimmungen zur Verordnung (EG) Nr. 510/2006 des Rates zum Schutz von geographischen Angaben und Ursprungsbezeichnungen für Agrarerzeugnisse und Lebensmittel; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1974/2006 der Kommission vom 15. Dezember 2006 mit Durchführungsvorschriften zur Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. September 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (EAGFL); Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1857/2006 der Kommission vom 15. Dezember 2006 über die Anwendung der Artikel 87 und 88 EG-Vertrag auf staatliche Beihilfen an kleine und mittlere in der Erzeugung, Verarbeitung und Vermarktung von landwirtschaftlichen Erzeugnissen tätige Unternehmen und zur Änderung der Verordnung (EG) Nr. 70/2001; Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1535/2007 der Kommission vom 20. Dezember 2007 über die Anwendung der Artikel 87 und 88 EG-Vertrag auf De-minimis-Beihilfen im Agrar- und Fischereisektor (AB L 337 vom 21. Dezember 2007); Aufgrund der Verordnung (EG) Nr. 1320/2006 der Kommission vom 5. September 2006 mit Bestimmungen für den Übergang auf die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums gemäß der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates; Aufgrund der Entscheidungen der Kommission vom 27. Juni 1977 und 29. Juli 1983 zur Änderung der Grenzen der benachteiligten Gebiete im Sinne der Richtlinie des Rates 75/268/EWG vom 28. April 1975 (Belgien); Aufgrund des Sondergesetzes vom 8. August 1980 über institutionelle Reformen, abgeändert durch die Sondergesetze vom 8. August 1988, vom 5. Mai 1993, vom 16. Juli 1993, vom 13. Juli 2003 und vom 12. August 2003; Aufgrund des Gesetzes vom 15. Februar 1961 zur Schaffung eines Fonds für landwirtschaftliche Investitionen, abgeändert durch die Gesetze vom 29. Juni 1971, 15. März 1976, 3. August 1981 und 15. Februar 1990; Aufgrund des Gesetzes vom 28. März 1975 über den Handel mit Erzeugnissen der Landwirtschaft, des Gartenbaus und der Seefischerei; Aufgrund des Dekrets der Deutschsprachigen Gemeinschaft vom 29. Februar 1988 zur beruflichen Aus- und Weiterbildung von im landwirtschaftlichen Bereich tätigen Personen; Aufgrund des Dekrets des Wallonischen Regionalrates vom 12. Juli 2001 über die Berufsbildung in der Landwirtschaft; Aufgrund des Programmdekrets vom 23. Februar 2006 über die vorrangigen Maßnahmen für die Wallonische Zukunft; Aufgrund des Dekrets vom 14. Februar 2007 über die Identifizierung der mithelfenden Ehepartner in der Landwirtschaft; Aufgrund des Königlichen Erlasses vom 24. Februar 1951 zur Festlegung der Grenzen der landwirtschaftlichen Gebiete des Königreichs, abgeändert durch die Königlichen Erlasse vom 15. Juli 1952, 8. März 1968 und 15. Februar 1974; Aufgrund des Erlasses der Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft vom 27. Februar 1993 über die berufliche Aus- und Weiterbildung der in der Landwirtschaft arbeitenden Personen und seiner späteren Abänderungen; Aufgrund des Königlichen Erlasses vom 23. Januar 1998 über den Schutz von Kälbern in Kälberzuchtbetrieben; Aufgrund des Königlichen Erlasses vom 1. März 2000 über den Schutz der Tiere in den Tierzuchtbetrieben; Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 28. Februar 2002 zur Ausführung des Dekrets vom 12. Juli 2001 über die Berufsbildung in der Landwirtschaft; Aufgrund des Königlichen Erlasses vom 15. Mai 2003 über den Schutz von Schweinen in Schweinezuchtbetrieben; Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 3. Juni 2004 zur endgültigen Zulassung der wallonischen Zahlstelle für die durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft, Abteilung Garantie, mitfinanzierten Ausgaben; Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 9. September 2004 über die Anwendung der Erhebung im Sektor Milch und Milcherzeugnisse, abgeändert durch die Erlasse der Wallonischen Regierung vom 26. Januar 2006, 21. Dezember 2006 und 1. März 2007; Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 3. März 2005 über das Buch II des Umweltgesetzbuches, welches das Wassergesetzbuch bildet; Aufgrund des Königlichen Erlasses vom 4. März 2005 über das Wohlergehen der zu Zuchtzwecken gehaltenen Laufvögel; Aufgrund des Königlichen Erlasses vom 17. Oktober 2005 zur Festlegung von Mindestnormen bezüglich des Schutzes von Legehennen; Aufgrund des Königlichen Erlasses vom 22. Dezember 2005 über die Lebensmittelhygiene; Aufgrund des Königlichen Erlasses vom 22. Dezember 2005 über die Hygiene von Lebensmitteln tierischen Ursprungs; Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 23. Februar 2006 zur Einführung der Direktstützungsregelungen im Rahmen der Gemeinsamen Agrarpolitik; Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Region vom 22. Juni 2006 zur Festlegung der Richtlinien für die in Artikel 27 des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 23. Februar 2006 zur Einführung der Direktstützungsregelungen im Rahmen der Gemeinsamen Agrarpolitik; Aufgrund des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 24. Mai 2007 über die Beihilfen in der Landwirtschaft; Aufgrund des Kooperationsabkommens vom 18. Juni 2003 zwischen dem Föderalstaat, der Flämischen Region, der Wallonischen Region und der Region Brüssel-Hauptstadt über die Ausübung der regionalisierten Zuständigkeiten in den Bereichen Landwirtschaft und Fischerei; Aufgrund des Kooperationsabkommens vom 30. März 2004 zwischen der Flämischen Region, der Wallonischen Region und der Region Brüssel-Hauptstadt über die Ausübung der regionalisierten Zuständigkeiten in den Bereichen Landwirtschaft und Fischerei; Aufgrund des am 14. Juli 2008 abgegebenen Gutachtens der Finanzinspektion; Aufgrund des am 17. Juli 2008 abgegebenen Gutachtens des Ministers des Haushalts; Aufgrund des am 24. September 2008 in Anwendung des Artikels 84, § 1, Absatz 1, 1o der koordinierten Gesetze über den Staatsrat abgegebenen Gutachtens des Staatsrats Nr. 45080/4;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD In Erwägung der Richtlinie 75/268/EWG des Rates vom 28. April 1975 über die Landwirtschaft in Berggebieten und in bestimmten benachteiligten Gebieten; In Erwägung der Richtlinie 75/269/EWG des Rates vom 28. April 1975 über die betreffend das Gemeinschaftsverzeichnis der benachteiligten landwirtschaftlichen Gebiete im Sinne der Richtlinie 75/268/EWG (Belgien); In Erwägung der Richtlinie 80/666/EWG des Rates vom 24. Juni 1980 zur Abänderung der Richtlinie 75/268/EWG über die Landwirtschaft in Berggebieten und in bestimmten benachteiligten Gebieten; Aufgrund der Rahmenregelung der Gemeinschaft vom 27. Dezember 2006 für staatliche Beihilfen im Agrar- und Forstsektor 2007-2013 (AB 2006/C 319/01); In der Erwägung, dass es notwendig ist, die auf dem Gebiet der Beihilfen bei Investitionen und der Niederlassung in der Landwirtschaft gültigen Rechtsbestimmungen sowie die Ausgleichszulagen in benachteiligten Gebieten an die strukturellen Änderungen der Betriebe und deren Lasten anzupassen; In der Erwägung, dass diese Maßnahmen zu treffen sind, um die politischen Entscheidungen in der Wallonie umzusetzen und so der Entwicklung in der Landwirtschaft Rechnung zu tragen; Auf Vorschlag des Ministers der Landwirtschaft, der ländlichen Angelegenheiten, der Umwelt und des Tourismus, Beschließt: Titel 1 — Gemeinsame Bestimmungen KAPITEL I — Begriffsbestimmungen Artikel 1 - Für die Anwendung des vorliegenden Erlasses gelten folgende Definitionen: 1o ″landwirtschaftliche Tätigkeit″: die Erzeugung, die Zucht oder der Anbau von landwirtschaftlichen oder gartenbaulichen Erzeugnissen, einschließlich der Ernte, des Melkens und der Haltung von Tieren zu landwirtschaflichen Zwecken oder die Erhaltung von Ländereien in gutem landwirtschaftlichen und ökologischen Zustand sowie die Verarbeitung und/oder die Vermarktung der Erzeugnisse, die aus dieser Tätigkeit entstanden sind und die in der Anlage I des Vertrags angeführt werden; 2o ″Verwaltung″: die operative Generaldirektion der Landwirtschaft, der Naturschätze und der Umwelt, deren leitender Beamter nachstehend der Generaldirektor genannt wird; 3o ″Landwirt″: die natürliche oder juristische Person oder der Zusammenschluss von natürlichen oder juristischen Personen, die bzw. der hauptberuflich oder nebenberuflich eine landwirtschaftliche Tätigkeit in einem Betrieb ausübt, den er autonom, zu seinen Gunsten und für seine Rechnung verwaltet; Ein Landwirt wird durch seine ″Erzeugernummer″ identifiziert; 4o ″Landwirtschaftliche Vereinigung″: Vereinigung, deren Ziel es ist, die Information und die Beratung zu fördern, um in ihrem Umfeld den technischen, wirtschaftlichen und sozialen Fortschritt der landwirtschaftlichen Betriebe sowie das Wohlergehen der ländlichen Bevölkerung zu gewährleisten; 5o ″nicht-hauptberufliche Tätigkeit″: die berufliche Tätigkeit einer natürlichen Person oder gegebenenfalls eines geschäftsführenden Verwalters oder eines Geschäftsführers oder eines geschäftsführenden Gesellschafters einer juristischen Person, die aus ihren landwirtschaftlichen, touristischen, pädagogischen und handwerklichen Tätigkeiten, die sie auf dem betreffenden Betriebssitz ausübt, oder aber aus den forstwirtschaftlichen Tätigkeiten oder den Tätigkeiten zum Unterhalt der Umwelt, für die öffentliche Hilfen gewährt werden, jährlich insgesamt ein steuerpflichtiges Nettoeinkommen bezieht, das mehr als 35% des steuerpflichtigen Nettobetrags ihres unter Punkt 30o definierten jährlichen, mit der Ausübung der beruflichen Tätigkeit verbundenen Gesamteinkommens ausmacht, ohne dass diese Person jedoch aus den landwirtschaftlichen Aktivitäten im Betrieb ein steuerpflichtiges Nettoeinkommen bezieht, das unter 25% des steuerpflichtigen Nettobetrags ihres jährlichen, mit der Ausübung der beruflichen Tätigkeit verbundenen Gesamteinkommens liegt. Zudem muss die Person weniger als 1 170 Stunden pro Jahr den beruflichen Tätigkeiten außerhalb des Betriebs widmen; 6o ″hauptberufliche Tätigkeit″: die berufliche Tätigkeit einer natürlichen Person oder gegebenenfalls eines geschäftsführenden Verwalters oder eines Geschäftsführers oder eines geschäftsführenden Gesellschafters einer juristischen Person, die aus ihren landwirtschaftlichen, touristischen, pädagogischen und handwerklichen Tätigkeiten, die sie auf dem betreffenden Betriebssitz ausübt, oder aber aus den forstwirtschaftlichen Tätigkeiten oder den Tätigkeiten zum Unterhalt der Umwelt, für die öffentliche Hilfen gewährt werden, jährlich insgesamt ein steuerpflichtiges Nettoeinkommen bezieht, das mehr als 50% des steuerpflichtigen Nettobetrags ihres unter Punkt 30o definierten jährlichen, mit der Ausübung der beruflichen Tätigkeit verbundenen Gesamteinkommens ausmacht, ohne dass diese Person jedoch aus den landwirtschaftlichen Aktivitäten im Betrieb ein steuerpflichtiges Nettoeinkommen bezieht, das unter 35% des steuerpflichtigen Nettobetrags ihres jährlichen, mit der Ausübung der beruflichen Tätigkeit verbundenen Gesamteinkommens liegt. Zudem muss die Person weniger als 900 Stunden pro Jahr den beruflichen Tätigkeiten außerhalb des Betriebs widmen; 7o ″Milcherzeugervereinigung″ (MEV): Vereinigung von zwei bis höchstens fünf Erzeugern, wie sie in Artikel 5 der Verordnung (EG) Nr. 1788/2003 und in Artikel 1, Punkt 6o, a des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 9. September 2004 über die Anwendung der Erhebung im Sektor Milch und Milcherzeugnisse bestimmt sind, die durch eine authentische Urkunde für eine unbestimmte Dauer von wenigstens drei Zeiträumen gegründet wird, um direkte Lieferungen und/oder Verkäufe mit den Referenzmengen der Teilhaber, die gemäß Artikel 1, 6o, c des vorerwähnten Erlasses der Wallonischen Regierung vom 9. September 2004 Inhaber dieser Mengen bleiben, vorzunehmen. Ziel der MEV ist ausschließlich die autonome Führung der Milchproduktionsmittel der Teilhaber und die Produktion sowie die Vermarktung der Referenzmengen der Teilhaber ab einer einzigen Milchproduktionseinheit eines der Teilhaber; 8o ″Berater″: Beratende Person, die die in der Anlage festgelegten Mindestbedingungen im Bereich der Fachkenntnis und der Erfahrung erfüllt und die von dem landwirtschaftlichen Betreiber innerhalb der nach den in der Anlage bestimmten Kriterien durch den Minister zugelassenen Strukturen auserwählt wird, um diesen Betreiber bei der Durchführung seines Entwicklungs- oder Investitionsplans und/oder bei der Durchführung und der Bewertung des Plans oder der Pläne zu beraten; 9o ″Flächenerklärung und Beihilfeantrag″, kurz ″Flächenerklärung″: das von der Verwaltung erstellte und durch den Minister genehmigte Formular, das die Anträge auf Beihilfen im Rahmen der Direktzahlungen und bestimmter Maßnahmen zur ländlichen Entwicklung umfasst, sowie die Aspekte der Durchführung und der Kontrolle im Zusammenhang mit diesen Maßnahmen und mit anderen gemeinschaftlichen oder nationalen Regelungen und die Informationen, die die Identifizierung aller landwirtschaftlichen Parzellen des Betriebs, ihrer Fläche und ihrer Nutzung (Kultur und Zweckbestimmung) ermöglicht; 10o ″Praktische Erfahrung″: Berufserfahrung in der Landwirtschaft als landwirtschaftlicher Betreiber, Hilfskraft oder Arbeiter, die durch die Zeiträume der Mitgliedschaft in dieser Eigenschaft bei einer Sozialversicherungskasse oder durch einen Arbeitsvertrag belegt wird;

16017

16018

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 11o ″Landwirtschaftlicher Betrieb″: alle Produktionseinheiten, die auf dem Hoheitsgebiet Belgiens gelegen sind und die von ein und demselben Erzeuger autonom verwaltet werden, ungeachtet um welche landwirtschaftlichen Produktionen es sich handelt; 12o ″landwirtschaftlicher Betreiber″: die natürliche Person oder im Falle einer juristischen Person jeder der Geschäftsführer, Betriebsleiter oder geschäftsführenden Gesellschafter der juristischen Person, die innerhalb eines Betriebs einer landwirtschaftlichen Tätigkeit nachgehen und zwar entweder hautpberuflich oder nicht-hauptberuflich; 13o ″landwirtschaftlicher Betreiber als juristische Person″: die juristische Person, deren Satzungen als Hauptgesellschaftszweck die landwirtschaftliche Bewirtschaftung und die Vermarktung der Erzeugnisse, die hauptsächlich aus dieser Bewirtschaftung hervorgehen, angeben, die diese Tätigkeit hauptberuflich oder nicht hauptberuflich ausübt und die zudem die folgenden Bedingungen erfüllt: a) wenn es sich um eine in Artikel 2, § 3 des Gesetzbuches über die Gesellschaften erwähnte landwirtschaftliche Gesellschaft handelt, muss/müssen der/die geschäftsführende(n) Gesellschafter der Gesellschaft eine Hauptbeschäftigung in Zusammenhang mit dem betreffenden Betrieb gemäß Punkt 6o ausüben; b) wenn es sich um eine der anderen in Artikel 2, § 2 des Gesetzbuches über die Gesellschaften erwähnten Gesellschaftsformen handelt: — ist die Gesellschaft für eine Dauer von wenigstens 20 Jahren gegründet; — müssen die Aktien oder die Anteile der Gesellschaft auf einen Namen lauten; — müssen die Aktien oder die Anteile der Gesellschaft mehrheitlich den Geschäftsführern oder Gesellschaftern gehören; — müssen die Geschäftsführer oder Gesellschafter der Gesellschaft unter den Teilhabern bezeichnet sein; — müssen die gesamten geschäftsführenden Verwalter oder Geschäftsführer der Gesellschaft oder, wenn diese abwesend sind, die gesamten Verwalter natürliche Personen sein, die den betreffenden Betrieb verwalten und dort gemäß Punkt 6o eine Hauptbeschäftigung ausüben; — muss wenigstens die Hälfte des Umsatzes der juristischen Person aus seiner landwirtschaftlichen Tätigkeit stammen; 14o ″Betrieb in einem benachteiligten Gebiet″: Betrieb, dessen genutzte landwirtschaftliche Flächen zu wenigstens 40% in einem benachteiligten Gebiet gelegen sind; 15o ″ELER″: der Europäische Landwirtschaftsfonds für die Entwicklung des ländlichen Raums; 16o ″auf differenzierte Produktqualität spezialisierten Sparten″: Operator oder Gruppe von Operatoren, die mit der Erzeugung, der Verarbeitung und der Vermarktung beauftragt sind und die ein Lastenheft beachten, das zu einem Produkt von differenzierter Qualität führt; 17o ″Öffentliche Bürgschaft″: regionale Beihilfe in Form einer Bürgschaft der Wallonischen Region, die an die aus Kapital, Zinsen und Nebenkosten bestehende Rückzahlung der den in Punkten 7o, 12o, 13o, 19o, 20o, 32o und 33o genannten natürlichen und juristischen Personen gewährten Darlehen gebunden sein kann, und dies zur Verwirklichung der im vorerwähnten Punkt 21o angeführten Operationen, unter der Bedingung, dass das Darlehen durch eine zu diesem Zweck anerkannte öffentliche oder private Kreditanstalt gewährt wird; 18o ″autonome Führung″: die Führung eines Betriebs, die jegliche Verwechslung mit einem oder mehreren anderen Landwirten auf dem Gebiet der Führung, der Ausübung der landwirtschaftlichen Tätigkeit, der Produktionsmittel oder ihrer Verwendung ausschließt; 19o ″Maschinenring″: Faktische Verbindung, die als Zweck die gemeinsame Anschaffung und die geteilte Nutzung von Material zur Erzeugung von Futter sowie die Ein- und Ausrüstung von gemeinsam bewirtschafteten Weiden hat. Der Maschinenring erfüllt zudem folgende Bedingungen: a) Er muss aus wenigstens drei Landwirten gebildet sein, die jeder Flächen bewirtschaften, die zu wenigstens 40% in benachteiligten Gebieten liegen. Die bewirtschaftete Fläche des Verbandes muss sich auf wenigstens 3 Ha pro Mitglied belaufen; b) Die Tätigkeit muss über eine Dauer von wenigstens 6 Jahren gewährleistet sein; c) Die Mitglieder müssen sich an der Finanzierung der Materialankäufe beteiligen und zwar im Verhältnis zu den Flächen, die für die Fütterung des Viehs, das Teil ihres Betriebs ist, bestimmt sind, und auf denen das erworbene Material angewandt wird; d) Er muss Buch führen über die Verwendung des Materials durch jedes der Mitglieder sowie über die Übernahme der Kosten durch jedes der Mitglieder; 20o ″Milcherzeugergemeinschaft″, kurz ″MEG″: der Zusammenschluss von zwei Milcherzeugern, die autonom, zu ihren Gunsten und für ihre Rechnung einen einzigen Betrieb verwalten, der ausschließlich aus der Zusammensetzung der beiden Betriebe ihrer Mitglieder hervorgeht, d.h. aus der Gesamtheit der Produktionseinheiten, die jedes der Mitglieder der Gemeinschaft vor deren Gründung verwaltete. Diese Erzeugergemeinschaft verkauft Milch oder Milcherzeugnisse direkt an einen Endverbraucher oder liefert Milch an einen Käufer und erfüllt die in Artikel 1, 6, b des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 9. September 2004 über die Anwendung der Erhebung im Sektor Milch und Milcherzeugnisse angeführten Bedingungen; 21o ″Investitionen″: der Ankauf, der Bau, die Einrichtung, der Zuwachs, die Erneuerung oder Verbesserung zugunsten der natürlichen oder juristischen Personen, die in den Genuss der in dem vorliegenden Erlass beschriebenen Beihilfen gelangen, von Gütern dauerhafter Natur wie Boden, Gebäude, Ausrüstung, Einrichtungen, Maschinen und Werkzeug, Gerätschaften sowie die wachsenden Kulturen des Gartenbaus; 22o ″Ersatzinvestition″: eine Investition, die lediglich eine Maschine oder ein bestehendes Gebäude oder aber einen Teil einer Maschine oder eines bestehenden Gebäudes durch eine neue Maschine oder ein neues Gebäude ersetzt, ohne dass dabei die Produktionskapazität um 25% oder mehr erhöht wird oder ohne dass die Art der Produktion oder die angewandte Technologie sich grundlegend ändert. Der vollständige Abriss eines landwirtschaftlichen Gebäudes, das wenigstens 30 Jahre alt ist, und sein Ersatz durch ein modernes Gebäude oder die tiefgreifende Renovierung eines Betriebsgebäudes werden nicht als Ersatzinvestitionen gewertet. Die Renovierung wird als tiefgreifend gewertet, falls die anfallenden Kosten wenigstens 50% des Wertes eines Neubaus ausmachen; 23o ″Minister″: der Minister, zu dessen Zuständigkeitsbereich die Landwirtschaft gehört;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 24o ″Angleichung der Lagerinfrastrukturen für Tierzuchtabwässer an die geltenden Vorschriften″: Arbeiten, die durchgeführt werden, um eine Aufnahmekapazität zu gewährleisten, die ausreicht, um während sechs Monaten Tierzuchtabwässer aus dem am 9. Dezember 2002 registrierten Viehbestand aufzunehmen, oder die der Aufnahmekapazität der Gebäude an diesem Datum entspricht; 25o ″Angleichung der Lagerinfrastrukturen für Tierzuchtabwässer an die geltenden Normen″: Arbeiten, die durchgeführt werden, um eine Aufnahmekapazität zu gewährleisten, die ausreicht, um während sechs Monaten Tierzuchtabwässer aus dem Viehbestand aufzunehmen, der über den für die in Punkt 24o erwähnte Angleichung berücksichtigten Viehbestand hinausgeht; 26o ″Entwicklungsplan″: Plan, den ein Junglandwirt, der eine Einrichtungsbeihilfe beantragt, einreichen muss. Dieser Plan muss insbesondere eine Bestandsaufnahme der Ausgangslage des Betriebs umfassen sowie die geplanten Schritte und die auf sechs Jahre geplanten globalen Zielsetzungen sowie die auf drei Jahre geplanten spezifischen Zielsetzungen, die zur Ausweitung der Aktivitäten bestimmt worden sind. Er beinhaltet zudem eine ausführliche Beschreibung der Investitionen, der Ausbildungen, der Beratungsdienste oder aller sonstigen Aktionen, die notwendig sind, um die Aktivitäten des Betriebs auszudehnen. Der Entwicklungsplan wird durch den Antragsteller mit der Unterstützung eines Beraters ausgearbeitet. Letzterer muss diesen Plan gegenzeichnen; 27o ″Investitionsplan″: Dokument, das auf der Grundlage der Charakteristiken des Betriebs Ziele bestimmt und Investitionen aufführt, die über einen Zeitraum von drei Jahren hinweg auszuführen sind, um die genannten Ziele zu erreichen und den Fortbestand des Betrieb zu sichern; 28o ″Produkt von differenzierter Qualität″: Produkt, das sich von den standardisierten Produktionen durch eine Differenzierung seiner Produktionsart (u.a. Verbesserung der Rückverfolgbarkeit, Verbesserung des tierischen Wohlbefindens, Verbesserung seiner Umwelt, garantierte traditionelle Spezifizität (G.T.S.) ) und/oder durch einen qualitativen Mehrwert auf dem Endprodukt (insbesondere Verbesserung der Geschmacksqualitäten) und/oder durch eine anerkannte geographische Identifizierung (geschützte Ursprungsbezeichnung (g.U.), geschützte geographische Angabe (g.g.A.)) unterscheidet. Folgendes entspricht dieser Definition: — die im Sinne der Verordnung (EG) Nr. 510/2006 des Rates vom 20. März 2006 zum Schutz von geographischen Angaben und Ursprungsbezeichnungen für Agrarerzeugnisse und Lebensmittel registrierten Produkte; — die im Sinne der Verordnung (EG) Nr. 509/2006 des Rates vom 20. März 2006 über Bescheinigungen besonderer Merkmale von Agrarerzeugnissen und Lebensmitteln registrierten Produkte; — die Produkte, die im Sinne der Verordnung (EG) Nr. 2092/91 des Rates vom 24. Juni 1991 über biologische Produktionsmethoden von landwirtschaftlichen Erzeugnissen und die entsprechende Kennzeichnung der landwirtschaftlichen Erzeugnisse und Lebensmittel aus der biologischen Landwirtschaft stammen; — die Produkte, die den Mindestanforderungen genügen, die für die ″Eier aus intensiver Auslaufhaltung″ oder ″Eier aus Bodenhaltung″ im Sinne der Verordnung (EG) Nr. 2295/2003 der Kommission vom 23. Dezember 2003 mit Durchführungsbestimmungen zur Verordnung (EWG) Nr. 1907/90 des Rates über bestimmte Vermarktungsnormen für Eier festgelegt worden sind; — die Produkte, die den Mindestanforderungen genügen, die für die Haltungsformen ″extensive Bodenhaltung″, äAuslaufhaltung″, ″Bäuerliche Auslaufhaltung″ oder ″Bäuerliche Freilandhaltung″ im Sinne der Verordnung (EWG) Nr. 1538/91 der Kommission vom 5. Juni 1991 mit ausführlichen Durchführungsvorschriften zur Verordnung (EWG) Nr. 1906/90 des Rates über bestimmte Vermarktungsnormen für Geflügelfleisch festgelegt worden sind; — die sonstigen Produkte, die gemäß eines Lastenheftes erzeugt worden sind, das den von der Wallonischen Regierung festgelegten Mindestnormen genügt; 28obis ″Übernahme″: Ankauf durch einen Junglandwirt eines bestehenden landwirtschaftlichen Betriebs oder eines Teils davon, für den eine datierte und unterzeichnete Vereinbarung besteht, in der das Datum des Wirksamwerdens der Übernahme angeführt wird : dieses Datum darf nicht vor dem Datum der Unterzeichnung der Vereinbarung liegen; 29o ″Benachteiligte Gebiete″: bei den benachteiligten Gebieten handelt es sich um: a) die gesamten nachfolgenden landwirtschaftlichen Gebiete: Hochardennen, Famenne, Venn, Ardennen, Juragebiet; b) den Teil des Lütticher Weidegebietes, bestehend aus: — den Gemeinden Aywaille, Ferrières, Jalhay, Lierneux, Spa, Sprimont, Stavelot, Stoumont, Theux, Trois-Ponts, Vielsalm; — den folgenden Gebieten: * das Gebiet der Gemeinde Verviers, das vor dem 1. Januar 1977 den Gemeinden Polleur und Theux angehörte; * das Gebiet der Gemeinde Esneux, das vor dem 1. Januar 1977 der Gemeinde Dolembreux angehörte; * das Gebiet südlich der Weser der Gemeinden Baelen, Eupen und Raeren; * für die Gemeinde Comblain-au-Pont, das zwischen der Ourthe und der Amel gelegene Gebiet der Gemeinde sowie die landwirtschaftliche Zone des Sektorenplans, die dem Abschnitt von Poulseur angehört; * für die Gemeinde Esneux, die landwirtschaftlichen Zonen des Sektorenplans von Lüttich, auf dem rechten Ufer der Ourthe gelegen und zu den Abschnitten von Esneux und Tilff gehörend; * für die Gemeinde Chaudfontaine, die landwirtschaftlichen Zonen des Sektorenplans von Lüttich, die zu den Abschnitten von Beaufays und Chaudfontaine gehören; * für die Gemeinde Trooz, die landwirtschaftlichen Zonen des Entwurfs des Sektorenplans von Lüttich, die zu den Abschnitten Trooz, Forêt, Nessonvaux und Fraipont gehören; * für die Gemeinde Olne, die landwirtschaftliche Zone des Entwurfs des Sektorenplans von Lüttich, gelegen südlich einer Linie, die von Westen nach Osten verläuft, gebildet durch den Bach von Saint-Hadelin, anschließend durch die Straße nach Olne, über die ″six chemins″, dann von Olne über den Weg Richtung Schnittpunkt der Gemeinden Xhendelesse und Soiron; * für die Gemeinde Pepinster, die landwirtschaftlichen Zonen des Sektorenplans von Verviers, die zu den Abschnitten Soiron, Wegnez und Pepinster gehören; * für die Gemeinde Verviers, die landwirtschaftlichen Zonen des Sektorenplans von Verviers, die zu den Abschnitten Lambermont, Ensival, Heusy, Stembert und Petit-Rechain gehören;

16019

16020

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD * für die Gemeinde Dison, die landwirtschaftlichen Zonen des Sektorenplans von Verviers, die zu den Abschnitten Dison und Andrimont gehören; * für die Gemeinde Limbourg, die landwirtschaftlichen Zonen des Sektorenplans von Verviers, die zu den Abschnitten Limbourg, Goé und Bilstain südlich der Straße nach Villers gehören; * für die Gemeinde Baelen, die landwirtschaftlichen Zonen des Sektorenplans von Verviers, einschließlich des Teils der Abschnitte von Baelen und Membach, südlich von der Straße Eupen-Limbourg gelegen sowie nördlich dieser Straße die landwirtschaftliche Zone, die durch den Weg, der vom Ort genannt ″Au Calvaire″ bis nach Baelen (Houtem, Les Forges und Medal) verläuft, abgegrenzt wird; 30o ″Jährliches, mit der Ausübung der beruflichen Tätigkeit verbundenes Gesamteinkommen″: das steuerpflichtige Bruttoeinkommen aus allen beruflichen Tätigkeiten und die Ersatzeinkommen des landwirtschaftlichen Betreibers. Dieses Einkommen umfasst unter anderem: — die Einkünfte aus Aktivitäten als Arbeitnehmer (Vertragsverhältnis); — die Einkünfte aus einer Tätigkeit, die einer anderen Ruhestandsregelung zugeordnet wird, die durch ein Gesetz, eine Provinzialverordnung oder durch die Nationale Gesellschaft der Belgischen Eisenbahnen eingeführt worden ist; — Einkünfte aus Leistungen im Unterrichtswesen des Tages- oder Abendunterrichts; — Einkünfte als Selbständiger durch: a) den Nettogewinn landwirtschaftlicher, industrieller oder kommerzieller Unternehmen; für einen landwirtschaftlichen Betriebsinhaber entspricht der ″gesamte Nettogewinn″ der Rubrik C des Berechnungsblatts ″Landwirt″, das die Anlage der Erklärung der Einkommensteuer der natürlichen Personen oder der Steuer der Gebietsfremden bildet; b) Vergütungen als Geschäftsführer der Kapitel- und Personengesellschaften mit Sitz in Belgien; c) Einkünfte als aktiver Teilhaber der Personengesellschaften mit Sitz in Belgien; — Einkünfte als selbständige Hilfskraft; — Pensionseinkommen; — Ersatzeinkommen wie zum Beispiel Sozialzulagen (Arbeitslosigkeit oder K.I.V.-Entschädigungen, Entschädigungen für Arbeitsunfälle, für Unfälle auf dem Weg zur Arbeit oder für Berufskrankheiten, Einkünfte bei einer Laufbahnunterbrechung); 31o ″Agrarsektor″: die gesamten landwirtschaftlichen Betriebe, die Genossenschaften zur Verwendung von landwirtschaftlichem Material, die Genossenschaften für die Verarbeitung und die Vermarktung, die Maschinenringe, die Milcherzeugervereinigungen und die Milcherzeugergemeinschaften; 32o ″Genossenschaft für die Verarbeitung und die Vermarktung″: die gemäß Artikel 2, § 2., vierter Gedankenstrich des Gesetzbuches über die Gesellschaften gegründete Genossenschaft, die zudem folgende Bedingungen erfüllt: a) der Gesellschaftszweck hat sich hauptsächlich auf die Landwirtschaft, den Gartenbau oder die Zucht zu beziehen und muss dazu dienen, die Verbesserung und die Rationalisierung der Behandlung, der Verarbeitung oder der Vermarktung der landwirtschaftlichen Erzeugnisse zu fördern; b) die Mehrheit der Gesellschafter der Genossenschaft muss den Beruf eines Landwirts, eines Gärtners oder eines Züchters ausüben; c) in den Satzungen muss festgelegt sein, dass bei den Hauptversammlungen jeder Teilhaber mindestens über eine Stimme verfügt, und dass die Anzahl der Stimmen pro Teilhaber auf höchstens ein Fünftel der an die vertretenen Anteile gebundenen Stimmen begrenzt ist; d) die jährlich ausgezahlte Dividende darf den vom Nationalen Rat für die Kooperation festgelegten Prozentsatz nicht überschreiten; 33o ″Gerätenutzungsgenossenschaft″, kurz ″CUMA″: die gemäß Buch I, Titel I, Artikel 2, § 2, vierter Gedankenstrich des Gesetzbuches über die Gesellschaften, gegründete Genossenschaft, deren Gesellschaftszweck, was den Betrieb der Mitglieder betrifft, sich hauptsächlich auf die gemeinsame Nutzung der zur Verwirklichung des Gesellschaftszwecks notwendigen landwirtschaftlichen Gerätschaften beziehen muss. Die Mehrheit der Mitglieder dieser Genossenschaft (Mindestanzahl drei) muss den Beruf eines Landwirts ausüben. Die Genossenschaft muss zudem die unter Punkt 32o erwähnten Bedingungen c und d erfüllen; 34o ″Futteranbaufläche″: Futteranbaufläche, die als solche in den Erläuterungen zur Flächenerklärung, die im Antragsjahr gültig ist und vom Minister festgelegt worden ist, kodifiziert worden sind; 35o ″Berechnungssatz″: Satz, der alle drei Monate festgelegt wird und als Grundlage für die Berechnung der Beteiligung in Form einer Zinssubvention dient. Er wurde zum ersten Mal im ersten Quartal 2007 bestimmt und er entspricht dem durchschnittlichen Wert des OLO-Satzes auf zehn Jahre des vorangehenden Quartals, erhöht um 1%; 36o ″Großvieheinheiten″ kurz ″GVE″: Die Anzahl der Großvieheinheiten wird errechnet, indem die Anzahl der Rinder, Pferde, Mutterschafe oder Ziegen mit den folgenden Koeffizienten multipliziert wird: — Stiere, Kühe und andere Rinder, ″lter als zwei Jahre, Pferde, ″lter als sechs Monate 1,0 GVE — Rinder im Alter von 6 Monaten bis 2 Jahren 0,6 GVE — Rinder, jünger als 6 Monate 0,4 GVE — Schafe und Ziegen 0,15 GVE — Zuchtsäue von mehr als 50 Kg 0,5 GVE — Andere Schweine 0,3 GVE — Legehennen 0,014 GVE — Sonstiges Geflügel 0,003 GVE 37o ″Produktionseinheit″: alle funktionalen Zusammenschlüsse von Produktionsmitteln, einschließlich der Gebäude, der Lagereinrichtungen, der Zuchttiere und der landwirtschaftlichen Flächen und der Futtervorräte, die der Erzeuger für seinen ausschließlichen Nutzen benötigt, um eine oder mehrere Spekulationen im Bereich der Landwirtschaft durchzuführen;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 38o ″Arbeitskräfteeinheit″, kurz ″AKE″: der Bruchteil von 1 800 Arbeitsstunden pro Jahr, geleistet von einer in einem landwirtschaftlichen Betrieb tätigen Person, die dem Sozialstatut der selbständigen landwirtschaftlicher Betreibers angehört, entweder als Landwirt oder als Mithelfender; dieser Bruchteil wird auf der Grundlage einer Bescheinigung der Sozialversicherungskasse bestimmt; er darf 1 Einheit pro Person nicht übersteigen. Falls diese Person mehr als 1 170 Stunden den außerhalb des Betriebs ausgeübten beruflichen Tätigkeiten widmet, so darf dieser Bruchteil 0,5 Einheiten nicht übersteigen; ″39o ″ländliche Freizone″: die Zone, die zu jenen gehört, die gemäß Artikel 38 des Programmdekrets vom 23. Februar 2006 über die vorrangigen Maßnahmen für die Wallonische Zukunft definiert worden sind. KAPITEL II — Zulässigkeitsbedingungen Art. 2 - Die ausreichende berufliche Qualifikation um in den Genuss einer Investitionsbeihilfe zu gelangen, ist erwiesen, wenn der landwirtschaftliche Betriebsinhaber eine der nachfolgenden Bedingungen erfüllt: 1) er besitzt wenigstens eines der nachfolgenden Abschlusszeugnisse des Hochschulwesens: a) Hochschulwesen des kurzen oder langen Studienganges in einer landwirtschaftlichen, gartenbaulichen oder einer in dem Sektor 1 angeführten Abteilung; b) Master als Bioingenieur, Agraringenieur oder Ingenieur für Chemie und Agrarindustrien; c) Diploms eines Ingenieurs für Chemie und Bio-Industrien oder eines Doktors der Veterinärmedizin; d) durch den Zentralprüfungsausschuss anerkanntes oder ausgestelltes Abschlusszeugnis oder Zertifikat der Oberstufe des Sekundarunterrichts einer landwirtschaftlichen, gartenbaulichen oder einer in dem Sektor 1 angeführten Abteilung oder Qualifikationszertifikat der sechsten Klasse des damit verbundenen Sekundarunterrichts; oder 2o eine Berufserfahrung von wenigstens zwei Jahren aufweisen nach der Ausstellung wenigstens eines der durch den Zentralprüfungsausschuss anerkannten oder ausgestellten Abschlusszeugnisse oder Zertifikate (mit Ausnahme der vorerwähnten) der Oberstufe des Sekundarunterrichts, des Hochschulwesens des kurzen oder langen Studienganges oder einer Universität oder nach der Ausstellung eines nach mindestens vier Jahren des Sekundarunterrichts in einer landwirtschaftlichen, gartenbaulichen oder ähnlichen Abteilung gewährten Qualifikationszertifikat oder -zeugnis; oder 3o er besitzt eine Berufserfahrung von wenigstens drei Jahren und ein Abschlusszeugnis einer post-schulischen landwirtschaftlichen Ausbildung des Typs B oder ein von der Deutschsprachigen Gemeinschaft ausgestelltes Ausbildungszertifikat; oder 4o eine Berufserfahrung von wenigstens fünf Jahren aufweisen. Unbeschadet der Beachtung der durch den vorliegenden Erlass festgelegten Bedingung für die Berufserfahrung, werden die Abschlusszeugnisse oder Zertifikate, die in einem anderen Mitgliedstaat der Europäischen Union für den Zugang zur Investitionsbeihilfe anerkannt werden, zugelassen. Art. 3 - § 1. Die ausreichende berufliche Qualifikation um in den Genuss einer Beihilfe für die Ersteinrichtung zu gelangen, ist erwiesen, wenn der landwirtschaftliche Betriebsinhaber eine der nachfolgenden Bedingungen erfüllt: 1o er ist Inhaber des Abschlusszeugnisses des Universitäts- oder Hochschulwesens des kurzen oder langen Studienganges einer landwirtschaftlichen, gartenbaulichen oder einer in dem Sektor 1 angeführten Abteilung oder des Diploms eines Masters als Bioingenieur oder eines Agraringenieurs, oder eines Ingenieurs für Chemie und Agrarindustrien, oder eines Ingenieurs für Chemie und Bio-Industrien oder eines Doktors der Veterinärmedizin; 2) er ist Inhaber eines durch den Zentralprüfungsausschuss anerkannten oder ausgestellten Abschlusszeugnisses oder Zertifikats der Oberstufe des Sekundarunterrichts einer landwirtschaftlichen, gartenbaulichen oder einer in dem Sektor 1 angeführten Abteilung sowie des Qualifikationszertifikats der sechsten Klasse des damit verbundenen Sekundarunterrichts; 3o er besitzt eine Berufserfahrung von wenigstens zwei Jahren und ist Inhaber eines der Diplome (mit Ausnahme der oben erwähnten) des Hochschulwesens des kurzen oder langen Studienganges, des Universitätswesens oder aber eines Diploms oder Abschlusszeugnisses, das den oben erwähnten gleichgestellt werden kann und ein Abschlusszeugnis einer post-schulischen landwirtschaftlichen Ausbildung des Typs B oder ein von der Deutschsprachigen Gemeinschaft ausgestelltes Ausbildungszertifikat als landwirtschaftlicher Betriebsinhaber; 4) er besitzt eine Berufserfahrung von wenigstens zwei Jahren und ist Inhaber eines der durch den Zentralprüfungsausschuss anerkannten oder ausgestellten Abschlusszeugnisse oder Zertifikate der Oberstufe des Sekundarunterrichts, oder eines nach mindestens vier Jahren des Sekundarunterrichts in einer landwirtschaftlichen, gartenbaulichen oder ähnlichen Abteilung gewährten Qualifikationszertifikats, oder aber ein Diplom oder Abschlusszeugnis, das den vorerwähnten gleichgestellt werden kann und ein Abschlusszeugnis einer post-schulischen landwirtschaftlichen Ausbildung des Typs B oder ein von der Deutschsprachigen Gemeinschaft ausgestelltes Ausbildungszertifikat als landwirtschaftlicher Betriebsinhaber; 5o eine Berufserfahrung von wenigstens drei Jahren aufweisen in Verbindung mit: a) entweder dem Abschlusszeugnis der post-schulischen landwirtschaftlichen Ausbildung des Typs B; b) entweder dem Abschlusszeugnis der landwirtschaftlichen Ausbildung von wenigstens 150 Unterrichtsstunden; c) oder dem von der Deutschsprachigen Gemeinschaft ausgestellten Ausbildungszertifikat als landwirtschaftlicher Betriebsinhaber; Unbeschadet der Beachtung der durch den vorliegenden Erlass festgelegten Bedingung für die Berufserfahrung, werden die gleichgestellten Abschlusszeugnisse oder Zertifikate, die in einem anderen Mitgliedstaat der Europäischen Union für den Zugang zur Ersteinrichtung anerkannt werden, zugelassen. § 2. Falls er nicht in der Lage ist, die in dem oben vorangeführten Absatz erwähnte Berufserfahrung in der Landwirtschaft durch die Zeiträume der Mitgliedschaft in dieser Eigenschaft bei einer Sozialversicherungskasse zu belegen, so kann der Antragsteller den Beweis erbringen, dass er ein ausreichendes Fachwissen besitzt; Um dieses ausreichende Fachwissen zu rechtfertigen reicht der Antragsteller einen begründeten Antrag bei dem Ausschuss für die Niederlassung von Junglandwirten ein. Innerhalb von dreißig Arbeitstagen nach dem Eingang dieses Antrags hört der Ausschuss für die Niederlassung von Junglandwirten den Antragsteller an und befindet darüber, ob das Fachwissen des Antragsteller ausreichend ist, wobei die betreffende Art des Betriebes berücksichtigt wird. Art. 4 - § 1. Nur für die Investitionen, die in der Wallonischen Region gelegenen Produktionseinheiten getätigt werden, können die in dem vorliegenden Erlass bestimmten Beihilfen gewährt werden. Der landwirtschaftliche Betriebsinhaber muss eine Korrespondenzanschrift in der Wallonischen Region besitzen.

16021

16022

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Bei der Bewilligung einer der in den Kapiteln I und II des Titels II angeführten Beihilfen, wird von dem landwirtschaftlichen Betriebsinhaber verlangt, dass er bei von dem Minister anerkannten natürlichen oder juristischen Personen eine Betriebsbuchhaltung führt. Diese Buchhaltung umfasst: 1o die jährliche Erstellung einer Eröffnungs- und einer Schlussbestandsaufnahme; 2o die systematische und regelmäßige Eintragung aller den Betrieb betreffenden Sach- und Barbewegungen während des Rechnungsjahres; Die jährliche Vorlage muss u.a. umfassen: 1o eine Beschreibung der allgemeinen Merkmale des Betriebs, insbesondere der eingesetzten Produktionsmittel; 2o eine ausführliche Bilanz (Aktiva und Passiva) und einer ausführlichen Betriebsrechnung (Lasten und Erträge); 3o die erforderlichen Unterlagen zur Beurteilung der Effizienz der gesamten Betriebsführung sowie der Wirtschaftlichkeit der wichtigsten Betriebstätigkeiten. Der Minister ist befugt, die Formvorschriften für diese Dokumente festzulegen. Diese Buchführung ist über die gesamte Dauer der Beihilfe hinweg zu führen, mit einer Mindestdauer von fünf Jahren. § 2. Abweichend von dem vorangeführten Absatz wird für die gartenbaulichen Betriebe jegliche andere Form der Buchführung zugelassen. § 3. Die CUMA und Maschinenringe sind verpflichtet eine vereinfachte Buchführung einzureichen, für die der Minister die Formvorschriften festlegt. KAPITEL III — Einreichen und Prüfung der Investitionspläne und der Anträge, die eine einzige Investition betreffen Art. 5 - § 1. Jeder Investitionsplan oder jeder Antrag, der sich auf eine einzige Investition bezieht, wird durch den Antragsteller schriftlich bei der Verwaltung eingereicht nach dem durch den Minister festgelegten Muster. Eine Kopie in Form eines Datenträgers muss ebenfalls übermittelt werden. Durch eine innerhalb von zehn Arbeitstagen übermittelte Empfangsbestätigung wird dem Antragsteller mitgeteilt, ob seine Akte vollständig ist oder nicht. Gegebenenfalls wird mitgeteilt, welche Unterlagen fehlen. § 2. Die Verwaltung kann den Antragsteller auffordern, seinen Plan vorzustellen oder zu verteidigen. Der Antragsteller kann in Begleitung seines Beraters erscheinen. § 3. Falls die Verwaltung aufgrund der Prüfung der Akte der Ansicht ist, von dem Antragsteller ergänzende Dokumente oder Informationen verlangen zu müssen, so teilt sie ihm dies schriftlich mit. Diese Anfrage führt zur Aussetzung der Aktenprüfung. § 3bis. Falls die Akte des Antragsteller als unvollständig gewertet wurde oder falls die Verwaltung den Antragsteller aufgefordert hat, seine Akten in Anwendung des vorangeführten Absatzes zu ergänzen, so wird diesem Antragsteller eine neue Empfangstätigung übermittelt, wenn seine Akte als vollständig betrachtet wird. § 4. Innerhalb einer Frist von sechs Monaten ab der Notifizierung der Empfangsbestätigung darüber, dass die Akte vollständig ist, genehmigt der Generaldirektor den Investitionsplans mit einer Laufzeit von drei Jahren oder den Antrag, der sich auf eine einzige Investition bezieht, völlig, teilweise oder bedingt, oder er lehnt den Plan oder den Antrag ab. Der Beschluss des Generaldirektors wird begründet und im Falle einer Ablehnung oder einer teilweisen oder bedingten Genehmigung wird dabei der vollständige Wortlaut von Paragraph 5 übernommen. § 5. Innerhalb von zwei Monaten nach der Zustellung des Beschlusses des Generaldirektors ist der Antragsteller berechtigt, einen Antrag auf Revision des Beschlusses bei dem Minister einzureichen. Dieser Antrag wird bei der Verwaltung gestellt. In seinem Revisionsantrag kann der Antragsteller beantragen, durch den Minister oder dessen Vertreter angehört zu werden. § 6. In der Mitteilung zur Genehmigung des Investitionsplans mit einer Laufzeit von drei Jahren oder des Antrags, der sich auf eine einzige Investition bezieht, durch die zuständige Behörde werden der Wert und die Art der Investition(en), für die eine Beihilfe gewährt wird, sowie pro Investition der Betrag, der Zeitplan der Ausführung, die Begleitindikatoren sowie die zur Rechtfertigung der Investition vorzulegenden Dokumente angegeben. Art. 6 - Artikel 5 ist auf alle in Titel II, Kapitel I angeführten Beihilfeanträge anwendbar. Titel 2 — Beihilfen für Investitionen und die Niederlassung im Agrarsektor KAPITEL I — Beihilfen für Investitionen im Agrarsektor: der Investitionsplan Abschnitt 1 — Landwirtschaftliche Betriebe Art. 7 - § 1. Der landwirtschaftliche Betreiber, der folgende Bedingungen erfüllt, kann in den Genuss von Beihilfen für Investitionen in den Betrieben (auch ″Beihilfen″ genannt) gelangen: 1o er ist zum Zeitpunkt der ersten Zahlung der Beihilfe wenigstens 20 Jahre alt, außer in den in Artikel 96, ab und b) angeführten Fällen höherer Gewalt; 2o er kann eine ausreichende berufliche Qualifikation gemäß Artikel 2 vorweisen; 3o er liefert gemäß dem von dem Minister festgelegten Muster die Informationen der Buchführung, die eine Bewertung der Tragfähigkeit des Betriebs und der Auswirkungen der Investitionen auf diese Tragfähigkeit ermöglichen; die Tragfähigkeit ist erwiesen, wenn das Betriebseinkommen nach Abschluss des Investitionsplans sich auf wenigstens 7.500 Euro pro 0,5 Arbeitseinheiten beläuft; 4o er bezieht aus seinem landwirtschaftlichen Betrieb, auf den sich der Investitionsplan bezieht, ein Einkommen pro Arbeitseinheit, das unter 40.000 Euro liegt; 5o er erbringt den Beweis, dass der Betrieb, für den Investitionsbeihilfen gewährt werden, die Normen für die Lagerkapazitäten der Tierzuchtabwässer erfüllt und er sich - falls er diese nicht erfüllt - verpflichtet, die Angleichung an die geltenden Vorschriften und die Anpassung an die Normen der Lagereinrichtungen für Tierzuchtabwässer durchzuführen.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 6o er erbringt den Beweis, dass er seit wenigstens 3 Jahren ab dem Datum der Hinterlegung seines Antrags einer landwirtschaftlichen Tätigkeit nachgeht und zwar entweder hauptberuflich oder nicht-hauptberuflich, es sei denn er gelangt in den Genuss der in Artikel 22 angeführten Beihilfe für die Ersteinrichtung. § 2. Um in den Genuss von Beihilfen zu gelangen, muss der Antragsteller für seinen Betrieb einen Investitionsplan, auch kurz ″Plan″ genannt, der sich über drei Jahre erstreckt, ausarbeiten. Dieser Plan genügt den folgenden Anforderungen: 1o Er muss ein vollständiges Bild der Ausgangslage des Betriebs widerspiegeln sowie die spezifischen Zielsetzungen, die zur Ausweitung der Aktivitäten bestimmt worden sind, anführen; 2o Er führt die gesamten geplanten Investitionen auf - ob beihilfefähig oder nicht - und verdeutlicht, dass sie mit den Zielsetzungen des Betriebs übereinstimmen, und zeigt seine wirtschaftliche, umwelttechnische und technische Zweckmäßigkeit auf; 3o er zeigt die Ausgaben und Einnahmen auf, die diese Investitionen in Bezugnahme auf die bestehende oder noch auszuarbeitende in Artikel 4 vorgesehene Betriebsführung zur Folge haben § 2bis. Außer in Fällen höherer Gewalt oder bei außergewöhnlichen Umständen, die in Artikel 96 angeführt werden, und unter der Bedingung, dass die Investition für die Fortführung der Betriebstätigkeit notwendig ist, darf keine Investition getätigt oder begonnen werden, bevor die zuständige Behörde den Plan genehmigt hat. § 3. Der Minister bestimmt den Inhalt des Plans. Der Dreijahresplan für die Investitionen wird durch den Betriebsinhaber allein oder mit der Unterstützung eines Beraters verfasst. Ist letzteres der Fall, so muss der Berater den bei der Verwaltung eingereichten Plan gegenzeichnen. § 4. Ein und derselbe Betrieb darf nicht gleichzeitig Gegenstand mehr als eines Investitionsplans sein. Ein und derselbe landwirtschaftliche Betreiber darf nicht gleichzeitig oder nicht und mit zwei unterschiedlichen Erzeugernummern oder nicht mehr als eine Beihilfe für die Durchführung eines Investitionsplans beantragen oder mehr als einen Antrag, die eine einzige Investition betreffen, stellen. Des weiteren kann ein landwirtschaftlicher Betreiber nicht gleichzeitig in den Genuss einer Beihilfe für die Durchführung eines Investitionsplans als natürliche Person einerseits und als juristische Person, deren geschäftsführender Verwalter, Geschäftsführer oder geschäftsführender Gesellschafter dieser Betreiber als natürliche Person ist, andererseits gelangen. § 5. Die in dem Plan vorgesehene(n) Investition(en) müssen außerdem die auf sie anwendbaren gemeinschaftlichen Normen beachten. § 6. Die Gewährung der Beihilfen, die von Vereinigungen oder Zusammenschlüssen mit Ausnahme der Milcherzeugervereinigungen und die Milcherzeugergemeinschaften beantragt werden, unterliegt den folgenden Bedingungen: 1o alle Mitglieder der Vereinigung unterzeichnen den Beihilfeantrag; 2o die Vereinigung beachtet die auf die landwirtschaftlichen Betreiber anwendbaren Bedingungen; die in § 1, Absatz 2 festgelegten Bedingungen gelten als erfüllt, falls wenigstens 50% der Personen, die die Vereinigung bilden, diese erfüllen; 3o die in Artikel 15, 1o angeführte Anhebung wird angewandt, insofern der Bezugsberechtigte persönlich beihilfefähig ist. Art. 8 - § 1. Bei der Umsetzung des Investitionsplans mit einer Laufzeit von drei Jahren, für den der Minister eine Genehmigung erteilt hat und der nachstehend der ″verabschiedete Plan″ genannt wird, sind die folgenden Bestimmungen anwendbar: § 2. Nur für die Investitionen, die in dem verabschiedeten Plan angeführt werden und die unter den in dem besagten Plan angeführten Bedingungen oder unter Beachtung der vorab von der zuständigen Behörde genehmigten Anpassungen ausgeführt werden, kann eine Beihilfe gewährt werden. § 3. Für die Investitionen, die von einem landwirtschaftlichen Betreiber unter den in dem besagten Plan angeführten Bedingungen getätigt werden, wird die Zahlung der Beihilfe nur auf Vorlage des zur Rechtfertigung der Investition vorzulegenden Dokuments gemäß den vom Minister festgelegten Formen getätigt. Die Beihilfen werden gezahlt, so lange der landwirtschaftliche Betriebsinhaber die Zulässigkeitsbedingungen erfüllt. § 4. Die in dem Plan vorgesehenen Investitionen müssen durchgeführt oder zumindest begonnen werden innerhalb einer Frist von sechs Monaten das auf das Jahr folgt, für das sie vorgesehen sind. Als Datum für die voraussichtliche Durchführung wird lediglich die Jahreszahl verlangt. Des weiteren wird eine preisliche Toleranz von mehr oder weniger 20% im Vergleich zu der in dem verabschiedeten Plan vorgesehenen Investition unter Beachtung der in Artikel 18, § 1 festgelegten allgemeinen Grenzbeträge für die Beihilfen angewandt. Der Betrag der Beihilfe wird entsprechend angepasst. Der über die Dauer des Plans effektiv gezahlte Gesamtbetrag der Beihilfen darf den Gesamtbetrag für die Beihilfen, die der Minister bei der Genehmigung des Plans mitgeteilt hat, jedoch nicht übersteigen. Es obliegt dem landwirtschaftlichen Betreiber, bei der zuständigen Behörde eine Anpassung des Gesamtbetrags der ihm gewährten Beihilfen zu beantragen, bevor er eine Investition tätigt, die dazu führen kann, dass der Gesamtbetrag für die Beihilfen, die die zuständige Behörde bei der Genehmigung des Plans mitgeteilt hat, überstiegen wird. Die auf diese Weise durchgeführten Anpassungen dürfen die Zielsetzungen und Richtlinien, die für den Plan bestimmt worden sind, nicht gefährden. § 5. Über diese in § 4 angeführten Toleranzgrenzen hinaus muss jede Anpassung des verabschiedeten Plans, die den Wert einer Investition, ihre Art oder den Zeitplan der Durchführung betrifft, Gegenstand eines mit einem Einschreibebrief bei der Verwaltung eingereichten Antrags sein. Unter der Bedingung, dass die eingereichten Anpassungen die Zielsetzungen und Richtlinien, die für den Plan bestimmt worden sind, nicht gefährden und nicht dazu führen, dass der Gesamtbetrag für die Beihilfen, die die zuständige Behörde mitgeteilt hat, überstiegen wird, verfügt die Verwaltung über zwanzig Arbeitstage, um auf den Antrag zu antworten. Für den Fall, dass eine oder mehrere Anpassungen dazu führen, dass der Gesamtbetrag für die Beihilfen, die die zuständige Behörde bei der Genehmigung des Plans mitgeteilt hat, überstiegen wird, hat die zuständige Behörde die Möglichkeit, diesen Gesamtbetrag unter Beachtung des in Artikel 18, § 1 festgelegten Grenzbetrags anzupassen.

16023

16024

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Die Anpassungsanträge, die sich ausschließlich auf den Verzicht auf eine oder mehrere in dem verabschiedeten Plan vorgesehene Investitionen beziehen, können jederzeit eingereicht werden. In allen anderen Fällen kann eine Person, die Beihilfen bezieht, Anträge auf Anpassungen höchstens drei mal jährlich im Laufe der Dauer des Plans einreichen. Diese Anträge dürfen sich nur auf Investitionen beziehen, deren geplantes Ausführungsdatum noch nicht abgelaufen ist. Die auf diese Weise durchgeführten Anpassungen dürfen die Zielsetzungen und Richtlinien, die für den Plan bestimmt worden sind, nicht gefährden. Sie müssen zudem die Zweckmäßigkeit und die Kohärenz des verabschiedeten Plans verstärken. Jede Änderung durch Streichung oder Hinzufügung muss begründet werden und aus technischen, wirtschaftlichen oder sozialen Gründen durch höhere Gewalt oder außergewöhnliche Umstände gerechtfertigt sein. Dies gilt ebenfalls für einen Antrag auf Verlängerung des Plans um maximal zwei Jahre. Die in Artikel 15, § 3 vorgesehene Erhöhung der Beihilfe geht verloren, falls ein Antrag auf Anpassung eines ursprünglich mit der Unterstützung eines Beraters eingereichten Plans ohne die Unterstützung eines Beraters eingereicht wird. Der Verlust des Anrechts auf die Erhöhung wird rückwirkend für die gesamte Laufzeit des Plans und für alle Investitionen, die der Plan vorsieht, angewandt. § 6. Außer in Fällen höherer Gewalt, die in Artikel 96 angeführt werden, in Fällen von Verbindungen landwirtschaftlicher Betriebe gemäß Artikel 21 oder bei durch den Minister anerkannten außergewöhnlichen Gelegenheiten darf ein Investitionsplan innerhalb von zwei Jahren nach dem Datum der Notifizierung der Genehmigung durch den Minister nicht unterbrochen werden. Ein neuer Plan, den ein Landwirt alleine oder im Rahmen einer Verbindung innerhalb von zwei Monaten nach der genehmigten vorzeitigen Unterbrechung des/der verabschiedeten Plans/Pläne einreicht, wird vorrangig behandelt. § 7. Es steht dem Beihilfeberechtigten frei, eine Investition, die in seinem verabschiedeten Plan vorgesehen war, nicht auszuführen. Gemäß § 4 hat er in diesem Fall die Verwaltung darüber zu informieren. Die Hälfte der Beihilfe wird in diesem Fall freiwillig überlassen und von dem in Artikel 18, § 1 festgelegten Gesamthöchstbetrag der Beihilfe abgezogen. Abschnitt 2 — Gerätenutzungsgenossenschaft Art. 9 - § 1. Eine Gerätenutzungsgenossenschaft, deren Mitglieder die Anforderungen von Artikel 7, § 1 erfüllen, und deren Buchführung belegt, dass sie zumindest im Gleichgewicht ist und bleiben wird, kann für Investitionen, die diese Genossenschaft betreffen, Beihilfen beziehen sowie einen Investitionsplan mit einer Laufzeit von drei Jahren einreichen. § 2. Der Gerätenutzungsgenossenschaft können nach den in den Artikeln 13 bis 18 festgelegten Bedingungen und Grenzen für folgende Investitionen Beihilfen gewährt werden: 1o Materialinvestitionen, entweder für bestimmte Betriebstätigkeiten, oder für den Transport, das Schleppen, den innerbetrieblichen Transport oder die gemeinsame Ernte der Erzeugnisse der Mitglieder; 2o Immobiliarinvestitionen, unter der Bedingung, dass es sich um Gebäude handelt, die zur Unterbringung der Geräte der Gerätenutzungsgenossenschaft dienen, und dass sie sich auf einem Grundstück befinden, das Eigentum der Genossenschaft ist oder für das diese über ein Nutzungsrecht verfügt, über eine Dauer, die mindestens der Dauer der öffentlichen Bürgschaft entspricht; 3o Investitionen für die Anpassung der Gebäude, unter der Bedingung, dass es sich um Gebäude handelt, die der Genossenschaft gehören und zur Unterbringung ihrer Geräte dienen. § 3. Die kollektive Nutzung des Materials der Genossenschaft durch wenigstens drei Landwirte, die der Genossenschaft angehören, muss jederzeit überprüft werden können. Ein und derselbe Landwirt kann die Beihilfefähigkeit ein und desselben Materials oder eines ″hnlichen Materials in mehr als einer Genossenschaft nicht rechtfertigen. Ein Landwirt, der ähnliches Material besitzt, dass nicht älter als zehn Jahre ist, kann die Zulässigkeit dieses Materials oder eines ähnlichen Materials innerhalb einer Genossenschaft nicht rechtfertigen. Für Material, das der Gerätenutzungsgenossenschaft gehört, wird diese Frist auf sieben Jahre verringert. Ein Landwirt kann die Beihilfefähigkeit ein und desselben Materials oder eines ähnlichen Materials in mehr als einer Genossenschaft nicht rechtfertigen. Diese Regeln sind ebenfalls anwendbar für die Beihilfeanträge, die der Landwirt in seinem eigenen Namen einreicht. Dabei wird jedoch lediglich das Material der Genossenschaft berücksichtigt, für das belegt ist, dass er einer der Benutzer ist. § 4. Der Minister bestimmt den Inhalt des Plans. § 5. Bei der Einreichung des Antrags auf Auszahlung der durch den Plan gewährten Beihilfe muss die Gerätenutzungsgenossenschaft für jede Investition zusätzlich zu dem in ihrem Plan vorgesehenen Beleg das Protokoll über den Investitionsbeschluss übermitteln, das von allen Mitgliedern der Genossenschaft gegengezeichnet worden ist. § 6. Wenn im Rahmen der Ausführung eines Plans der Austritt eines Mitglieds aus der Genossenschaft dazu führt, das die Auflagen von § 1 nicht mehr erfüllt sind, so hat die Genossenschaft die Verwaltung darüber zu informieren und innerhalb von 6 Monaten ein Ersatzmitglied zu finden. Falls die Auflagen von § 1 nach Ablauf dieser Frist noch immer nicht erfüllt sind, wird der Plan unterbrochen. Die bereits gezahlten Beihilfen bleiben jedoch erhalten. Art. 10 - Eine Gerätenutzungsgenossenschaft, die zu wenigstens zwei Dritteln aus Mitgliedern gebildet wird, die gleichzeitig in einer anderen Gerätenutzungsgenossenschaft, die bereits einen Investitionsplan vorgelegt hat, vertreten sind, oder die in der Vergangenheit einer anderen in einer anderen Gerätenutzungsgenossenschaft vertreten waren, ist nicht beihilfefähig. Abschnitt 3 — Maschinenringe Art. 11 - § 1. Ein Maschinenring, der von der Verwaltung anerkannt worden ist, kann für Investitionen, die ihn betreffen, Beihilfen beziehen sowie einen Investitionsplan mit einer Laufzeit von drei Jahren einreichen. § 2. Die Beihilfe ist nur zugänglich, wenn wenigstens zwei Drittel der Mitglieder nicht bereits Mitglied eines anderen Maschinenringes waren.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD § 3. Bei der Einreichung des Antrags auf Auszahlung der durch den Plan gewährten Beihilfe muss der Maschinenring für jede Investition zusätzlich zu dem in seinem Plan vorgesehenen Beleg das Protokoll über den Investitionsbeschluss übermitteln, das von allen Mitgliedern des Verbandes gegengezeichnet worden ist. Die Beihilfe wird direkt an die Mitglieder gezahlt und zwar im Verhältnis ihrer Beteiligung an der Finanzierung des Materials, für das diese Beihilfe gewährt wird. § 4. Wenn im Rahmen der Ausführung eines Plans der Austritt eines Mitglieds aus dem Verband dazu führt, das die Auflagen von § 1 nicht mehr erfüllt sind, so hat der Verband die Verwaltung darüber zu informieren und innerhalb von 6 Monaten ein Ersatzmitglied zu finden. Falls die Auflagen von § 1 nach Ablauf dieser Frist noch immer nicht erfüllt sind, wird der Plan unterbrochen. Die bereits gezahlten Beihilfen bleiben jedoch erhalten. § 5. Ein Landwirt kann die Beihilfefähigkeit ein und desselben Materials oder eines ähnlichen Materials in mehr als einem Maschinenring nicht rechtfertigen. Abschnitt 4 — Die Beihilfen Art. 12 - Die in dem vorliegenden Kapitel erwähnten Beihilfen entsprechen der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. Mai 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (EAGFL); Art. 13 - Die Beihilfen für Landwirte, Gerätenutzungsgenossenschaften, Maschinenringe oder Milcherzeugergemeinschaften deren Investitionspläne mit einer Laufzeit von drei Jahren unter Berücksichtigung der in den Artikel 14 festgelegten Höchstbeträge verabschiedet worden sind, sind: 1o eine finanzielle Beihilfe nach einem in dem verabschiedeten Plan bestimmten Verteilerschlüssen als: a) eine Zinssubvention; sie entspricht der Differenz zwischen dem in Artikel 1, 31o definierten Referenzsatz zum Zeitpunkt der Unterzeichnung des Darlehens mit der Kreditanstalt und dem zu Lasten des Beihilfeempfängers verbleibenden Zinssatzes von 2,0%. Der Satz der Zinssubvention darf nicht über 5% liegen und die Zinssubvention bezieht sich auf einen Zeitraum von maximal sieben Jahren für die Investitionen in Geräte und maximal fünfzehn Jahren für die Investitionen in Gebäude. Pro Investition darf die Beihilfe in keinem Fall die in den Artikeln 14 und 15 vorgesehenen Beträge übersteigen; b) eine Kapitalbeteiligung, die in einem Mal ausgezahlt wird, wenn der Betrag der Beihilfe unter 10.000 Euro liegt, in zwei Teilbeträgen, wenn er zwischen 10.000 und 20.000 Euro liegt und in drei Teilbeträgen, wenn er über 20.000 Euro liegt. Innerhalb der Grenzen der zur Verfügung stehenden Haushaltsmittel wird die Kapitalbeteiligung der Beteiligung in Form einer Zinssubvention vorgezogen; c) eine Kombination von Beihilfen in Form von Zinssubventionen und in Form einer Kapitelprämie. 2o Die öffentliche Bürgschaft, die für jede Investition des Investitionsplans, für den eine durch den vorliegenden Erlass vorgesehene Beihilfe gewährt wird und für die ein Darlehen bei einer zu diesem Zweck anerkannte öffentliche oder private Kreditanstalt beantragt wird, vervollständigt die durch den Antragsteller gelieferten Bürgschaften und darf höchstens 75% des Darlehens, das die zulässigen Investitionen betrifft (ausschließlich MwSt.). Die Zahlung der Zinssubvention wird aufgehoben, sobald die Bürgschaft in Anspruch genommen wird. Art. 14 - § 1. Jede Ausgabe, die nicht einer der folgenden Ersatzinvestitionen entspricht, ist in Höhe von 20% beihilfefähig: 1o der Ankauf oder die Anpassung von neuen oder gebrauchten Geräten gemäß Artikel 91, bestimmt für die Weiterführung, die Ausdehnung oder den Beginn einer Tätigkeit, einschließlich der Erstverarbeitung und dem Direktverkauf auf dem Hof in einem landwirtschaftlichen Betrieb, einer Gerätenutzungsgenossenschaft, einem Maschinenring, einer Milcherzeugervereinigung oder einer Milcherzeugergemeinschaft; 2o die Ausstattung, die tiefgreifende Renovierung, die Instandsetzung nach erlittenen Schäden, der Bau oder der Erwerb von landwirtschaftlichen oder gartenbaulichen Immobiliengütern, einschließlich der Erstverarbeitung und dem Direktverkauf auf dem Hof; Für die nachstehend angeführten Produktionen müssen die folgenden entsprechenden Bedingungen erfüllt werden: a) für die Geflügel- und die Schweinezuchtbetriebe: Ein Lastenheft, das zu einem Produkt von differenzierter Qualität führt, beachten oder sich verpflichten, es zu beachten, sowie Investitionen betreffen, die nicht der Klasse 1 der Umweltgenehmigung zugeordnet werden können; b) Für die Zuchtbetriebe: einen Anteil der Bodengebundenheit gemäß Artikel R 212, 3 des Buches II des Umweltgesetzbuches, welches das Wassergesetzbuch bildet, was die nachhaltige Verwaltung des Stickstoffs in der Landwirtschaft betrifft, aufweisen, der den Wert 1 im Laufe des Antragsjahres nicht übersteigt und der während der Umsetzung des verabschiedeten Plans nicht überschritten wird; c) Für die Milchproduktionseinheiten: nicht dazu führen, dass die Referenzmenge überschritten wird, es sei denn, dass zuvor eine zusätzliche Referenzmenge gewährt oder durch eine Übertragung erhalten wurde; In diesem Fall werden die Beihilfen nur unter der Bedingung gewährt, dass durch die Investition die Anzahl der Milchkühe nicht über 200 je Betrieb, Milcherzeugervereinigung oder Milcherzeugergemeinschaft ansteigt. 3o die Aussiedlung von Betriebsgebäuden, die im öffentlichen Interesse durchgeführt worden ist oder weil der Vermieter dem landwirtschaftlichen Erzeuger gekündigt hat und diese Kündigung durch den Friedensrichter für gültig erklärt worden ist oder weil sie durch Umweltvorschriften gerechtfertigt wird unter Beachtung der in 2o festgelegten Bedingungen; 4o die Bodenverbesserungsarbeiten; 5o Spezifisches Material für die Erzeugung von Biotreibstoffen und/oder erneuerbarer Energie anhand von Erzeugnissen oder Nebenerzeugnissen aus der landwirtschaftlichen Tätigkeit des Betriebs oder der Genossenschaft, sowie die Einrichtungen für die Behandlung der Tierzuchtabwässer mit Erzeugung von Biotreibstoffen und erneuerbaren Energien; 6o die Ausstattung von Gebäuden und/oder die Anpassung von Geräten, um Energieeinsparungen zu erzielen zusätzlich zu den anderen öffentlichen Beihilfen, die bereits von der Region gewährt werden und unter Beachtung der durch die Verordnung (EG) 1698/2005 festgelegten Höchstbeträge für die Beihilfen; 7o die Vorrichtungen, die eine Einschränkung von gasförmigen Schadstoffen aus der Landwirtschaft ermöglichen; 8o Anbringen von Systemen zur Filterung der Belüftungsluft der Gebäude zur Unterbringung der Tiere sowie von Systemen zur Belüftung mit Mischluft;

16025

16026

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 9o Investitionen auf dem Gebiet der Beobachtungs- und Warnsysteme im Rahmen des integrierten Pflanzenschutzes; § 2. In Abweichung von dem vorerwähnten Paragraphen werden für folgende Ausgaben keine Beihilfen gewährt: 1o Für den Ankauf von Ländereien, von einjährigen Pflanzen, von Anpflanzungen von einjährigen Pflanzen, von Betriebsprämienrechten, von Quoten, Tieren sowie Ersetzungen, außer in den durch den vorliegenden Erlass bestimmten Ausnahmefällen; 2o Für die Dränage- und die Bewässerungsarbeiten oder den Ankauf von Bewässerungsgeräten, es sei denn, diese Investitionen führen zu einer Verringerung des Wasserverbrauchs um wenigstens 25%. 3o Für die Anpassung von bestehenden Gebäuden um den Gesetzesvorschriften zu entsprechen, die über die auf Gemeinschaftsebene festgelegten Mindestnormen hinausgehen oder um den auf Gemeinschaftsebene festgelegten Mindestnormen in den Bereichen des Umweltschutzes, der Volksgesundheit, des Wohlergehens der Tiere oder der Sicherheit auf dem Arbeitsplatz zu entsprechen und dies entweder innerhalb von 36 Monaten nach deren Verabschiedung auf Gemeinschaftsebene, oder während der in den Vorschriften vorgesehenen Übergangsfrist; 4o Für die Anpassung von bestehenden Gebäuden um den auf Gemeinschaftsebene festgelegten Mindestnormen in den Bereichen des Umweltschutzes, der Volksgesundheit, des Wohlergehens der Tiere oder der Sicherheit auf dem Arbeitsplatz zu entsprechen, durchgeführt von jungen Landwirten im Sinne von Artikel 22 der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 und dies innerhalb von 36 Monaten nach ihrer Niederlassung; § 3. Für Investitionen im Rahmen von touristischen, pädagogischen oder handwerkliche, Tätigkeiten kann eine Beihilfe in Höhe von 20% der folgenden Ausgaben gewährt werden: 1o der Ankauf, die Anpassung, die Ersetzung, die die in Artikel 1, 22o bestimmten Grenzen übersteigen, von neuen oder gebrauchten Geräten gemäß Artikel 91, bestimmt für die Weiterführung oder die Ausdehnung einer touristischen, pädagogischen oder handwerklichen Tätigkeit, die in einem landwirtschaftlichen Betrieb oder einer Milcherzeugergemeinschaft bereits ausgeübt wird; 2o die Umwandlung oder die Anpassung von bestehenden Gebäuden für die Weiterführung oder die Ausdehnung einer touristischen, pädagogischen oder handwerklichen Tätigkeit innerhalb oder außerhalb des Betriebs; Art. 15 - Das Ausmaß der in Artikel 14 angeführten Investitionsbeihilfen wird angehoben: 1o um zehn Prozentpunkte für jede Investition, die innerhalb von sechs Jahren nach dem Datum der effektiven Niederlassung als Betriebsleiter getätigt wird, wenn diese Niederlassung spätestens stattgefunden hat, bevor der Betreiber das Alter von vierzig Jahren erreicht hat. Falls die Niederlassung des Bezugsberechtigten der Anhebung auf weniger als sechs Jahre zurückgeht und er Mitglied einer Vereinigung ist, wird die Anhebung im Verhältnis der Beteiligung des Bezugsberechtigten an der Vereinigung gewährt; Für die Investitionen in Immobiliengüter gilt die Anhebung jedoch als uneingeschränkt erhalten, unter der Bedingung, dass es sich bei dem Bezugsberechtigten der Anhebung um den Besitzer des Fonds handelt. Falls der landwirtschaftliche Betreiber, der in den Genuss dieser Anhebung gelangt, geschäftsführender Verwalter, Geschäftsführer oder geschäftsführender Gesellschafter einer juristischen Person ist, wird die Anhebung im Verhältnis der Beteiligung des Bezugsberechtigten an der besagten juristischen Person gewährt; 2o um 5 Prozentpunkte, falls der Investitionsplan durch einen landwirtschaftlichen Betreiber eingereicht wird, dessen Betrieb in einem benachteiligten Gebiet gemäß Artikel 1, 27o gelegen ist; 3o um 5 Prozentpunkte, falls der Investitionsplan durch eine Gerätenutzungsgenossenschaft eingereicht wird; 4o um 2,5 Prozentpunkte, falls der Investitionsplan sowie die ggf. eingereichten Anträge auf Anpassung des genannten Plans durch einen landwirtschaftlichen Betreiber eingereicht wird, der einen zugelassenen Berater zu Rate gezogen hat; 5o um 10 Prozentpunkte für jede Investition, die spezifisch für eine differenzierte Qualitätsproduktion bei deren Einführung oder ersten Ausdehnung bestimmt sind, unter der Bedingung, dass diese Investition nicht in den Anwendungsbereich der Umweltgenehmigung der Klasse 1 im Sinne der Umweltgenehmigung fällt und dass der landwirtschaftliche Betreiber sich verpflichtet, diese Produktion während wenigstens sechs Jahren weiter zu führen. Art. 16 - Nicht mehr als zwei der in Artikel 15 vorgesehenen Anhebungen dürfen den Höchstbeträgen der in dem Investitionsplan mit einer Laufzeit von drei Jahren angeführten Bestandteile hinzugefügt werden gemäß den in Artikel 14 festgelegten Grenzbeträgen. Art. 17 - Um zugelassen zu werden, muss der Investitionsplan wenigstens Investitionen im Wert von 15.000 Euro über die Dauer des Plans vorsehen und jede im Plan angeführte Investition muss einzeln betrachtet einen Wert von mehr als 5.000 Euro haben. Der beihilfefähige Höchstbetrag für eine in dem Plan angeführte Investition beträgt 350.000 Euro für die Investitionen in Gebäude (Bau und Ausrüstung) und/oder in Material. Für die Investitionen in Gebäude kann die Beihilfe jedoch nicht gewährt werden bei Beträgen, die die Höchstbeträge, die der Minister gemäß Artikel 95 pro Quadratmeter festgelegt hat, übersteigen. Diese beihilfefähigen Höchstbeträge werden um 50% angehoben wenn der Investitionsplan entweder von einer Gerätenutzungsgenossenschaft eingereicht wird, oder falls es sich um spezifische Investitionen im Bereichs des Gartenbaus handelt. Art. 18 - Ein Grenzbetrag von 100.000 Euro wird festgelegt für den zusammengerechneten Gesamtbetrag der Beihilfen, die einem Betrieb für die verschiedenen beihilfefähigen Investitionen im Rahmen seines Investitionsplans gewährt werden. Art. 19 - Keine Beihilfe wird ausgezahlt oder umgesetzt, falls der Betrieb den Verpflichtungen in Bezug auf die Angleichung der Lagereinrichtungen für Tierzuchtabwässer an die geltenden Vorschriften nicht Folge geleistet hat. Art. 20 - Der Minister legt fest, in welchen Fällen und in welchem Maße die Beihilfe vollständig oder teilweise in der Form einer aufgeschobenen Tilgung des Darlehens gewährt werden kann, ohne dass die höchsten erlaubten Bezuschussungsbeträge überschritten werden dürfen.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 21 - § 1. Wenn mehrere Landwirte ihre Betriebe zusammenlegen und diese Betriebe nicht auf eine Aufteilung eines vorher einzigen Betriebs zurückzuführen sind, und wenn jedes Mitglieder der so entstehenden Vereinigung die Anforderungen von Artikel 5, § 1 des vorliegenden Erlasses erfüllt, so ist Artikel 8, § 6 nicht anwendbar. In diesem Fall dürfen die Mitglieder einen laufenden Investitionsplan unterbrechen und die Vereinigung kann einen neuen Investitionsplan mit einer Laufzeit von drei Jahren in ihrem Namen einreichen. Die zusammengeschlossenen landwirtschaftlichen Betreiber sind verpflichtet, einen Vereinigungsvertrag vorzulegen, unterzeichnet von allen beteiligten Parteien, die sich solidarisch verpflichten. Die Dauer der Vereinigung muss mindestens dem Subventionszeitraum entsprechen und muss zudem mindestens sechs Jahre betragen. § 2. Für den ersten von neuen ab dem 1. Januar 2007 gegründeten Betriebsvereinigungen eingereichten Investitionsplan, der die Anforderungen von § 1 erfüllt, wird der Grenzbetrag in Abweichung von Artikel 18, § 1 auf 75.000 Euro pro Mitglied der Vereinigung mit einem Maximum von 250.000 Euro für die Vereinigung festgelegt. Für ihren ersten Plan kann einer neuen Vereinigung eine Anhebung um 50% der in Artikel 17 festgelegten Höchstwerte für die beihilfefähigen Investitionen gewährt werden. Die Vereinigung muss einen vollständigen Investitionsplan vorlegen, der die Struktur und den in Anlage I bestimmten Genauigkeitsgrad beachtet. § 3. Handelt es sich um eine Milcherzeugervereinigung oder MEV, so kann der Inhaber der Produktionseinheit, ab der die Lieferungen und/oder Direktverkäufe der MEV erfolgen werden, in seinen Investitionsplan die spezifischen Investitionen eintragen, die für die Entwicklung der Aktivitäten für die Erzeugung und Vermarktung der MEV notwendig sind. Dieser Plan muss die Auflagen der Anlage I erfüllen. In diesem Fall ist Artikel 21, § 1 nicht anwendbar. § 4. Eine Milcherzeugergemeinschaft kann einen Investitionsplan einreichen, der für die Entwicklung ihrer Aktivitäten notwendig ist. Dieser Plan betrifft alle Investitionen, die von den Mitgliedern der MEG für ihre gesamte Produktion vorgesehen werden. Dieser Plan muss die Auflagen der Anlage III erfüllen. Bei der Gründung der MEG werden die laufenden Pläne der einzelnen Mitglieder, die diese neue MEG bilden aufgelöst und Artikel 21, § 1 wird angewandt. Die Einreichung und die Prüfung des Investitionsplans erfolgenden nach den Bestimmungen der Artikel 5 und 6. KAPITEL II — Beihilfen für die Niederlassung der jungen landwirtschaftlichen Betriebsinhaber Art. 22 - § 1. Die in dem vorliegenden Kapitel erwähnten Beihilfen entsprechen der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. Mai 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (EAGFL). Beihilfen für die Niederlassung im Rahmen einer Gründung oder einer Gesamtübernahme eines landwirtschaftlichen Betriebs oder im Rahmen einer Teilübernahme eines Betriebs in höchstens zwei Phasen, von denen jede wenigstens 25% des Gesamtwertes der Investitionen, die für die Übernahme beihilfefähig sind, abdeckt, können dem Betriebsinhaber gewährt werden, der: 1o sich zum ersten Mal auf einem Betrieb als Betriebsleiter in der Eigenschaft eines hauptberuflichen landwirtschaftlichen Betriebsinhabers niederläßt und am Datum der Hinterlegung des Beihilfeantrags Landwirt wird; Die Niederlassung einer natürlichen Person als hauptberuflicher landwirtschaftlicher Betreiber wird durch eine Übernahmevereinbarung oder in Ermangelung einer derartigen Vereinbarung durch seine Zugehörigkeit zum Sozialstatut der selbständigen landwirtschaftlicher Betreibers erwiesen. Handelt es sich um juristische Personen, wird diese Bedingung bei einem geschäftsführenden Verwalter oder Geschäftsführer im Rahmen der ersten Niederlassung überprüft; 2o am Datum der Hinterlegung der Niederlassung eine ausreichende berufliche Qualifikation gemäß Artikel 3 vorweisen kann; handelt es sich um juristische Personen, ist zudem der Beweis zu erbringen, dass jeder geschäftsführenden Verwalter oder Geschäftsführer, der eine Beihilfe für die Niederlassung beantragt, am Datum der Hinterlegung des Niederlassungsantrags die in Artikel 3 angeführte berufliche Qualifikation besitzt; 3o am Datum der Hinterlegung des Beihilfeantrags das Alter von vierzig Jahren noch nicht erreicht hat; 4o zum Zeitpunkt der ersten Zahlung der Beihilfe wenigstens 20 Jahre alt ist, außer in den in Artikel 96, 1o und 2o angeführten Fällen höherer Gewalt; 5o am Tag der Einrichtung - außer in den in Artikel 96, 1o und 2o angeführten Fällen höherer Gewalt - einen Ausbildungslehrgang abgelegt hat, der den Anforderungen des Dekrets der Wallonischen Region vom 12. Juli 2001 über die Berufsbildung in der Landwirtschaft entspricht oder den Anforderungen des Dekrets der Deutschsprachigen Gemeinschaft vom 27. Mai 1993 zur beruflichen Aus- und Weiterbildung von im landwirtschaftlichen Bereich tätigen Personen sowie seiner späteren Abänderungen; diesen Lehrgang braucht jedoch nicht abzulegen, derjenige, der: — vor dem 1. Januar 1978 geboren wurde, oder — alleinerziehendes Familienoberhaupt ist; 6o einen Entwicklungsplan unterbreitet, dem ein Projekt einer Übernahme- oder Gründungsvereinbarung beiliegt. Den Inhalt dieses Plans bestimmt der Minister. Die Begleitindikatoren für die Umsetzung des Entwicklungsplans sind durch den Plan festzulegen; 7o sich an einen Berater wendet, um ihn bei seinem beruflichen Projekt der Übernahme oder der Betriebsgründung zu beraten, und sich verpflichtet, einen Berater zu Rate zu ziehen für eine Mindestdauer von drei Jahren und gemäß den Anforderungen von Artikel 4 Buch zu führen; 8o den Beweis erbringt, dass der Betrieb, auf dem er sich niederläßt, die Normen für die Lagerkapazitäten der Tierzuchtabwässer erfüllt und er sich - falls er diese nicht erfüllt - verpflichtet, die Angleichung an die geltenden Vorschriften und die Anpassung an die Normen der Lagereinrichtungen für Tierzuchtabwässer als erste Investition des Investitionsplans einzutragen und diese Investition effektiv durchzuführen und dies innerhalb von 36 Monaten nach ihrer Niederlassung; 9o die Tragfähigkeit des Betriebs nach Abschluss des Entwicklungsplans rechtfertigt; die Tragfähigkeit ist erwiesen, wenn das Betriebseinkommen nach Abschluss des Investitionsplans sich auf wenigstens 7.500 Euro pro 0,5 Arbeitseinheiten beläuft; Bei erwiesenen und gerechtfertigten finanziellen Schwierigkeiten kann der Minister beschließen, von der Verpflichtung abzuweichen, wonach der Betreiber hauptberuflich Landwirt sein muss. Der Minister entscheidet über die Dauer dieser Abweichung - die jedoch nicht über fünf Jahre hinausgehen darf - durch die dem nebenberuflichen Landwirt während dieses Zeitraums ermöglicht wird, in den Genuss der Beihilfe zu gelangen. § 2. Jede Person, die beabsichtigt, eine Beihilfe für die Niederlassung zu beantragen, kann bei der Verwaltung einen Vorantrag einreichen. Dieser Vorantrag beinhaltet alle beweiskräftigen Bestandteile über die in § 1, 2o festgelegten Bedingungen.

16027

16028

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Durch eine innerhalb von zehn Arbeitstagen übermittelte Empfangsbestätigung wird dem Antragsteller mitgeteilt, ob seine Akte vollständig ist oder nicht. Gegebenenfalls wird mitgeteilt, welche Unterlagen fehlen. Falls die Verwaltung aufgrund der Prüfung der Akte der Ansicht ist, von dem Antragsteller ergänzende Dokumente oder Informationen verlangen zu müssen, so teilt sie ihm dies schriftlich mit. Diese Anfrage führt zur Aussetzung der Aktenprüfung. Innerhalb einer Frist von zwanzig Arbeitstagen ab der Übermittlung der den vollständigen Charakter des Vorantrags bestätigenden Empfangsbestätigung gibt die Verwaltung ein günstiges oder ungünstiges Gutachten ab. Im Falle einer Ablehnung oder einer an Bedingungen gebundenen Genehmigung ist das Gutachten der Verwaltung zu begründen. § 2bis. Jede Person, die beabsichtigt, eine Beihilfe für die Niederlassung zu beantragen, reicht bei der Verwaltung einen Entwicklungsplan ein, in dem ggf. die Investitionen erläutert werden, für die eine Investitionsbeihilfe gemäß den Bestimmungen von Kapitel I des vorliegenden Titels beantragt wird. Durch eine innerhalb von zehn Arbeitstagen übermittelte Empfangsbestätigung wird dem Antragsteller mitgeteilt, ob seine Akte vollständig ist oder nicht. Gegebenenfalls wird mitgeteilt, welche Unterlagen fehlen. Falls die Verwaltung aufgrund der Prüfung der Akte der Ansicht ist, von dem Antragsteller ergänzende Dokumente oder Informationen verlangen zu müssen, so teilt sie ihm dies schriftlich mit. Diese Anfrage führt zur Aussetzung der Aktenprüfung. Die Verwaltung kann den Antragsteller auffordern, seinen Plan vorzustellen. Der Antragsteller kann sich dazu entschließen, in Begleitung seines Beraters zu erscheinen. Innerhalb einer Frist von sechs Monaten ab der Übermittlung der den vollständigen Charakter des Antrags bestätigenden Empfangsbestätigung gibt die Verwaltung ein günstiges oder ungünstiges Gutachten ab. Fällt das Gutachten günstig oder bedingt günstig aus, gibt die Verwaltung den geschätzten Betrag der Beihilfen für die Niederlassung an. Im Falle einer Ablehnung oder einer an Bedingungen gebundenen Genehmigung ist das Gutachten der Verwaltung zu begründen. § 3. Der junge Landwirt reicht einen Antrag ein auf eine Beihilfe für die Niederlassung innerhalb einer zwölfmonatigen Frist nach dem offiziellen Datum der Niederlassung als Landwirt, hauptberuflicher landwirtschaftlicher Betriebsinhaber anhand des von der Verwaltung ausgearbeiteten Formulars, dem beweiskräftige Schriftstücke beizufügen sind. Falls der junge Landwirt ein günstiges Gutachten zu seinem Vorantrag erhalten hat, gilt die in § 1, 2o angeführte Bedingung als erfüllt. Falls der junge Landwirt ein günstiges Gutachten zu seinem Entwicklungsplan erhalten hat, gilt dieser als genehmigt. Falls der junge Landwirt ein bedingt günstiges Gutachten zu seinem Entwurf eines Entwicklungsplans erhalten hat, so wird dieser auf der Grundlage der in dem begründeten Gutachten angeführten Informationen geprüft. Durch eine innerhalb von zehn Arbeitstagen übermittelte Empfangsbestätigung wird dem Antragsteller mitgeteilt, ob seine Akte vollständig ist oder nicht. Gegebenenfalls wird mitgeteilt, welche Unterlagen fehlen. Die Verwaltung kann den Antragsteller auffordern, seinen Plan vorzustellen. Der Antragsteller kann sich dazu entschließen, in Begleitung seines Beraters zu erscheinen. Falls die Verwaltung aufgrund der Prüfung der Akte der Ansicht ist, von dem Antragsteller ergänzende Dokumente oder Informationen verlangen zu müssen, so teilt sie ihm dies schriftlich mit. Diese Anfrage führt zur Aussetzung der Aktenprüfung. Die Verwaltung kann ebenfalls in den gleichen Formen und unter den gleichen Bedingungen die Revision des gesamten Plans oder eines Teils davon verlangen. § 4. Innerhalb einer Frist von zwei Monaten ab dem Eingang des vollständigen Beihilfeantrags für die Niederlassung und unter der Bedingung, dass die Verwaltung über den Entwicklungsplan ein günstiges oder ein bedingt günstiges Gutachten abgegeben hat, genehmigt oder verweigert der Generaldirektor den Entwicklungsplan und die Beihilfe für die Niederlassung und teilt dem Antragsteller seine Entscheidung mit. § 5. Die Entscheidung zur Gewährung der Beihilfen für die Niederlassung wird innerhalb von achtzehn Monaten nach der Unterzeichnung der Vereinbarung zur Übernahme oder Gründung des Betriebs getroffen. § 6. Innerhalb von zwei Monaten nach Zustellung des Gutachtens der Verwaltung über den Entwicklungsplan kann der Antragsteller einen begründeten Antrag zur Revision dieses Plans bei dem Minister einreichen. In diesem Antrag kann der Antragsteller darum bitten, durch den Ausschuss für die Niederlassung der Junglandwirte angehört zu werden. Innerhalb von 30 Arbeitstagen nach dem Eingang des begründeten Revisionsantrags hört der Ausschuss für die Niederlassung der Junglandwirte den Antragsteller an und übermittelt er dem Minister sein Gutachten. Innerhalb einer Frist von 15 Arbeitstagen ab dem Datum, an dem das Gutachten übermittelt wurde, revidiert der Minister das frühere Gutachten oder er lässt es unverändert Art. 23 - In Abweichung von Artikel 7, § 1, 2o muss der Betreiber, der sich zum ersten Mal auf einem Betrieb als hauptberuflicher landwirtschaftlicher Betriebsinhaber niederläßt, in der Lage sein, die in Artikel 3 angeführte ausreichende berufliche Qualifikation nachzuweisen, um einen Investitionsplan in seinem Entwicklungsplan einreichen zu können; In Abweichung von Artikel 14 kann der Entwicklungsplan pro Tierart eine Investition umfassen, deren Ziel es ist, die Herde(n) des übernommenen oder gegründeten Betriebs zu ergänzen. Diese Investition muss innerhalb von zwölf Monaten nach der Übernahme oder der Gründung getätigt werden. Art. 24 - § 1. Ein Ausschuss für die Niederlassung der Junglandwirte mit folgender Zusammensetzung wird gegründet: 1o ein Bediensteter der Verwaltung, 2o Ein Experte der Agrarwirtschaft, 3o drei technische Sachverständige, die die verschiedenen technisch-wirtschaftlichen Orientierungen vertreten. Der Minister ernennt die Mitglieder des Ausschusses für einen erneuerbaren Zeitraum von drei Jahren.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Wenn der Ausschuss für die Niederlassung der Junglandwirte mit einem Revisionsantrag befasst wird, so gibt er ein Gutachten über diesen Antrag sowie über den Entwicklungplan ab. Er bewertet insbesondere den Wert der Investitionen für die Übernahme oder Betriebsgründung, die Zweckmäßigkeit dieser Übernahme oder Gründung auf technischer und wirtschaftlicher Ebene sowie ggf. die Zweckmäßigkeit und die Kohärenz des zusätzlich vorgesehenen Investitionsplans. Die Verwaltung gewährleistet die Sekretariatsführung des Ausschusses. Der Ausschuss gibt ein günstiges, ungünstiges oder ein an Bedingungen, die die Anpassung der Bedingungen des Entwicklungsplans betreffen, gebundenes Gutachten ab. Der Minister genehmigt die allgemeine Dienstordnung des Ausschusses. Den Mitgliedern des Ausschusses wird ein Anwesenheitsgeld in Höhe von 50 Euro sowie die Rückerstattung der Kosten für Dienstfahrten auf der Grundlage der für die Bediensteten der Wallonischen Region festgelegten Tabellen gewährt. Art. 25 - § 1. In der Mitteilung zur Genehmigung der Beihilfen für die Niederlassung werden der Wert und die Art der Investitionen, für die eine Beihilfe gewährt wird, sowie pro Investition der Betrag, die Art der Beihilfe und der Zeitplan der Ausführung, die Begleitindikatoren sowie die zur Rechtfertigung der Investition vorzulegenden Dokumente angegeben. Für jede einzelne Investition, die in den Genuss einer Beihilfe gelangt, kann für das Darlehen in Verbindung mit dieser Investition eine öffentliche Bürgschaft gemäß Artikel 12, § 2 gewährt werden. Die genaue Deckung der Bürgschaft wird zum Zeitpunkt des Abschlusses des Darlehens von der Verwaltung von Fall zu Fall bewertet; § 2. Wird die Beihilfe in Form einer Zinssubvention erteilt, so handelt es sich bei dem berücksichtigten Referenzsatz um den Referenzsatz, der Gültigkeit hat zu dem Zeitpunkt, an dem der Bezugsberechtigte das Darlehen mit der Kreditanstalt unterzeichnet. Gegebenenfalls wird die Dauer der Beihilfe angepasst, um die in den Artikeln 13 und 26 festgelegten Grenzen pro Investition nicht zu übersteigen; § 3. Handelt es sich bei dem Übernehmer um einen landwirtschaftlicher Betreiber als juristische Person, so wird die Beihilfe im Verhältnis zu der Anzahl Anteile gewährt, die der oder die geschäftsführenden Verwalter oder Geschäftsführer, die die in Artikel 22 angeführten Bedingungen erfüllen, besitzen. Art. 26 - Die Höchstbeträge der Beihilfen für einen Entwicklungsplan sind: 1o Für den ersten Teilabschnitt über 100.000 Euro beihilfefähiger Investitionen eine Kapitalbeihilfe, die 45 % der Investition entspricht und die nach den in Artikel 12, § 1, 2o festgelegten Durchführungsbestimmungen gezahlt wird; 2o Für den zweiten Teilabschnitt zwischen 100.000 Euro und 175.000 Euro eine Zinssubvention entsprechend der Differenz zwischen dem in Artikel 1, 35o definierten Referenzsatz zum Zeitpunkt der Unterzeichnung des Darlehens mit der Kreditanstalt und dem zu Lasten des Beihilfeempfängers gehenden Mindestsatzes von 1,00%. Der Höchstbetrag der in Form einer Zinssubvention gewährten Beihilfe wird auf 10.000 Euro festgelegt. Der Satz der Zinssubvention darf nicht über 5% liegen und die Zinssubvention bezieht sich auf einen Zeitraum von maximal 15 Jahren für die Investitionen in Gebäude und maximal 7 Jahren für die alle anderen Investitionen. Gegebenenfalls wird die Dauer der Subvention angepasst, um den Grenzbetrag von 10.000 Euro nicht zu übersteigen; 3o Die öffentliche Bürgschaft, die gemäß den in Artikel 12, § 2 festgelegten Bedingungen für alle Darlehen gewährt wird, die sich auf die im Rahmen des vorliegenden Erlasses beihilfefähigen Investitionen beziehen, und dies für eine maximale Dauer von zehn Jahren. Art. 27 - Der in Artikel 26 angeführte zusammengerechnete Gesamtbetrag der Beihilfen für die Niederlassung der jungen Landwirte in einer oder in zwei Phasen darf 55.000 Euro nicht übersteigen. Keine Beihilfe wird ausgezahlt oder umgesetzt, falls der Betrieb den Verpflichtungen in Bezug auf die Angleichung der Lagereinrichtungen für Tierzuchtabwässer an die geltenden Vorschriften nicht Folge geleistet hat. Art. 28 - Der in diesen beiden Phasen effektiv gezahlte Gesamtbetrag der Beihilfen für die Niederlassung darf den in Artikel 27 festgelegten Grenzbetrag nicht übersteigen. Wenn die erste Phase im Rahmen einer vorherigen Gesetzgebung durchgeführt worden ist, bestimmt der Minister die Modalitäten für die Gewährung Beihilfen im Rahmen der späteren Phase der Wiederaufnahme. Art. 29 - Der Minister legt fest, in welchen Fällen die Beihilfe vollständig oder teilweise in der Form einer aufgeschobenen Tilgung des Darlehens gewährt werden kann. Art. 30 - Bei den Investitionen, die für den Abschnitt ″Übernahme″ oder ″Gründung″ des Entwicklungsplans zulässig sind, handelt es sich um: 1o die Übernahme oder der Ankauf von Geräten; 2 odie Übernahme eines Viehbestandes und die eventuelle Ergänzung oder der Ankauf eines Bestandes im Laufe des ersten Jahres; 3 o die Übernahme (Ankauf von Gebäuden, die Teil des übernommenen Betriebs sind) oder der Bau und Ankauf von Gebäuden; 4o die Übernahme oder der Ankauf von Lagerbeständen zu einem Höchstbetrag von 20.000 Euro je Betrieb; 5o die Entschädigung für den Nacheffekt der Düngung zu einem Höchstbetrag von 350 Euro je Ha; 6o die Entschädigung für bestehende, schon wachsende Kulturen zu einem Höchstbetrag von 750 Euro je Ha sowie die Übernahme von Kulturen des Gartenbaus nach Rechtfertigung des Wertes; 7 o der Rückkauf der Anteile innerhalb eines landwirtschaftlichen Betriebs, der die Form einer juristischen Person besitzt in Höhe des repräsentativen Wertes jedes Anteils der im Rahmen der Übernahme getätigten Investitionen, die oben unter den Punkten 1o bis 6o angeführt werden, unbeschadet aller Bestimmungen des vorliegenden Kapitels. Dieser Wert wird bestimmt auf der Grundlage einer durch einen durch das Institut der Betriebsrevisoren zugelassenen Betriebsrevisor erstellten Begutachtung mit detaillierter Bestandsaufnahme; 8o die Kosten für die Ausarbeitung des Entwicklungsplans außer den Beraterkosten. KAPITEL III — Betreuung bei der Vorbereitung und der Ausführung der Investitions- und Entwicklungspläne Art. 31 - § 1. Die in dem vorliegenden Kapitel angeführten Beihilfen entsprechen der Verordnung (EG) Nr. 1535/2007 der Kommission vom 20. Dezember 2007 über die Anwendung der Artikel 87 und 88 EG-Vertrag auf De-minimis-Beihilfen im Agrar- und Fischereisektor.

16029

16030

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD § 2. Die Beratung für die Vorbereitung oder die Betreuung der Ausführung der Investitionspläne kann nur durch einen Berater durchgeführt werden. Art. 32 - § 1. Der Minister erteilt den Beratungsstrukturen die Zulassung und erkennt die Berater nach den in Anlage 1 angeführten Kriterien an. § 2. Einem Berater, der im Laufe eines Jahres mehr als drei Investitions- und/oder Entwicklungspläne gegenzeichnet, für die mehr als 50% des Wertes der beantragten Beihilfen pro Plan abgelehnt werden, wird die Zulassung entzogen. Nach zehn Jahren wird der Satz für die Anwendung dieser Sanktion auf 30% der Pläne, für die mehr als 50% des Wertes der beantragten Beihilfen pro Plan abgelehnt werden, festgelegt. § 3. Eine Beratungsstruktur, die feststellen muss, dass während zwei aufeinanderfolgenden Jahren jedes Jahr fünf ihrer Berater die Anerkennung entzogen wird oder eine Struktur, die weniger als 20 Berater zählt und die feststellen muss, dass mehr als 25% der Berater die Anerkennung entzogen wird, verliert ihre Zulassung. § 4. Im Falle des Entzugs der in § 1 angeführten Zulassung oder Anerkennung wird die Struktur oder der Berater zwei Monate vorher über diesen Entzug der Zulassung oder der Anerkennung informiert. Ein derartiger Entzug kann erst beschlossen werden, nachdem die Vertreter der Beratungsstruktur oder der betreffende Berater angehört worden sind. Art. 33 - Der landwirtschaftliche Betriebsinhaber ist nicht verpflichtet, sich bei der Ausarbeitung seines Entwicklungsplans an das Gutachten des Beraters zu halten. Im Falle auseinandergehender Meinungen ist der Berater, der den Entwicklungsplan gegenzeichnen muss, verpflichtet, in einer Anlage zu dem Plan den oder die Alternativvorschläge anzuführen. Art. 34 - Der landwirtschaftliche Betriebsinhaber kann sich für die Ausarbeitung des Entwicklungsplans und für dessen Umsetzung an unterschiedliche Berater wenden. Falls mehrere Berater nacheinander an der Ausarbeitung eines Entwicklungsplans beteiligt sind, so werden ihre Namen sowie der Grund für ihre Ersetzung in dem Plan, der bei der Verwaltung eingereicht wird, vermerkt. Art. 35 - Eine regionale de minimis-Beihilfe, die 80% der Kosten für die Ausarbeitung des Plans abdeckt, wird jedem landwirtschaftliche Betriebsinhaber gewährt, der diese beantragt. Der Grenzbetrag der beihilfefähigen Kosten wird auf 800 Euro für einen Investitionsplan und auf 1.200 Euro für einen Entwicklungsplan, der einen Investitionsplan umfasst oder nicht, festgelegt. Die Hälfte dieser Beihilfe wird bei dem Einreichen des Plans bei der Verwaltung ausgezahlt, der Restbetrag bei der Genehmigung des Plans. Der Restbetrag wird nicht ausgezahlt, falls der Plan abgelehnt wird. Der Minister bestimmt die Modalitäten für die Gewährung der Beihilfe. Falls die Beihilfe für die Ausarbeitung des Plans nicht vollständig verwendet wurde, kann der Saldo die Kosten des Beraters für die angebrachten Änderungen decken. Art. 36 - Eine regionale de minimis-Beihilfe, die 80% der Kosten für die Betreuung bei der Umsetzung des Plans abdeckt, wird jedem landwirtschaftliche Betriebsinhaber gewährt, der über einen genehmigten Plan verfügt und der diese Beihilfe bei dem Einreichen seines Plans beantragt hat. Der Grenzbetrag der beihilfefähigen Kosten wird auf 900 Euro für einen Investitionsplan und auf 1.200 Euro für einen Entwicklungsplan, der einen Investitionsplan umfasst oder nicht, festgelegt. Ein Drittel der Beihilfe wird ausgezahlt, wenn bei der Verwaltung die Jahresberichte oder der Abschlussbericht der Umsetzung des von dem Berater nach dem von der Verwaltung festgelegten Muster ausgearbeiteten Plans eingeht. Wird der Bericht über die Umsetzung des Plans nicht innerhalb von drei Monaten nach Ablauf des betreffenden Jahres oder nach dem Abschluss des Plans bei der Verwaltung eingereicht, so wird der Restbetrag nicht ausgezahlt und verliert der Berater seine Zulassung nach den in Artikel 32, § 4 vorgesehenen Formvorschriften und Modalitäten. Der Minister bestimmt die Modalitäten für die Gewährung der Beihilfe. KAPITEL IV — Regionale Beihilfe für den Start von Vereinigungen Art. 37 - § 1. Die in dem vorliegenden Kapitel angeführten Beihilfen entsprechen der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. September 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (EAGFL). § 2. Ein regionale Startbeihilfe wird jenen anerkannten Vereinigungen gewährt, die wenigstens eines der nachfolgenden Ziele haben: 1o die Zusammenarbeit unter Betrieben, die Beihilfen erhalten, die in dem vorliegenden Erlass erwähnt werden; 2o die Einführung von alternativen Agrarpraktiken; 3o eine gemeinsame wirtschaftlichere Anwendung von landwirtschaftlichen Produktionsmitteln. Diese Startbeihilfe soll dazu beitragen während drei Jahren nach der Gründung der vorerwähnten Vereinigungen die Verwaltungskosten zu decken. § 3. Die Verbände der Vereinigungen können unter den gleichen Bedingungen wie die Vereinigungen in den Genuss der regionalen Startbeihilfe gelangen. Die Tatsache, dass einem Verband eine Startbeihilfe gewährt wird darf jedoch nicht dazu führen, dass einer Vereinigung mehr als ein Mal die in § 1 erwähnte Beihilfe gewährt wird. Art. 38 - Um in den Genuss der Beihilfe zu gelangen muss die Vereinigung oder der Verband wenigstens drei Mitglieder zählen, die als landwirtschaftliche Betriebsinhaber tätig sind. Ferner darf sie nicht vor dem sechsten Jahr aufgelöst werden und muss eine der nachfolgenden Gesellschaftsformen besitzen: 1o Genossenschaft für die Verarbeitung und die Vermarktung; 2o Maschinenring; 3o Gerätenutzungsgenossenschaft; 4o Landwirtschaftliche Vereinigung, die sich für eine juristische Persönlichkeit entschieden hat; Zudem kann ihr nur dann eine Beihilfe gewährt werden, wenn wenigstens zwei Drittel der Mitglieder vor dem Einreichen des Beihilfeantrags bereits einer Vereinigung oder einem Verband mit dem gleichen Zweck angehört haben.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 39 - Die Vereinigung oder der Verband der Vereinigungen muss den Beweis erbringen, dass die Zusammenarbeit vom sozialen und wirtschaftlichen Standpunkt gerechtfertigt ist. Art. 40 - Zum Zeitpunkt des Antrags unterbreitet die Vereinigung oder der Verband seine Satzungen und eine Planbetriebsrechnung der Auslagen und Einnahmen, die ggf. zu rechtfertigen sind. Art. 41 - Die regionale Startbeihilfe soll die Verwaltungskosten decken. Als Verwaltungskosten gelten die Kosten, die durch Operationen anfallen, die von Natur her nicht zu einer Wertsteigerung für die Betriebe der betreffenden landwirtschaftichen Betriebsinhaber führen, einschließlich der Kosten im Zusammenhang mit der Verwaltung der Arbeitskräfte und der Geräte, die durch den Gesellschaftszweck erforderlich sind. Die Startbeihilfe darf jährlich den Gesamtbetrag der effektiv belegten Verwaltungskosten des ersten Jahres der Betriebstätigkeit nicht übersteigen. Sie darf des weiteren 50% der gesamten Haushaltsmittel der Vereinigung oder des Verbands der Vereinigungen nicht übersteigen. Die Startbeihilfe beträgt höchstens 22.500 Euro pro Vereinigung oder Verband und darf den vierfachen Wert der von den Mitglieder der Vereinigung oder des Verbands gezahlten Jahresbeiträge nicht übersteigen und dies während wenigstens fünf Jahren. Diese Beihilfe wird zu 50% im ersten Jahr ausgezahlt und zu jeweils 25% am Ende der beiden folgenden Jahre. KAPITEL V — Beihilfen für die Genossenschaft für die Verarbeitung und die Vermarktung Art. 42 - § 1. Die in dem vorliegenden Kapitel angeführten Beihilfen entsprechen der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. Mai 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (EAGFL). § 2. Den Genossenschaften für die Verarbeitung und die Vermarktung können spezifische Beihilfen für Investitionen im Rahmen der Verwirklichung ihres Gesellschaftszwecks gewährt werden. Diese Beihilfen betreffen sowohl bewegliche als auch unbewegliche Güter. Die kollektive Nutzung muss jederzeit überprüft werden können. Das Volumen der verarbeiteten oder vermarkteten landwirtschaftlichen oder gartenbaulichen Erzeugnisse muss hauptsächlich in den Betrieben der Genossenschaft erzeugt worden sein. Art. 43 - Um in den Genuss von Beihilfen zu gelangen, muss die Genossenschaft einen Investitionsplan, auch kurz ″Plan″ genannt, der sich über drei Jahre erstreckt, ausarbeiten. Dieser Plan genügt den folgenden Anforderungen: 1o Er muss ein vollständiges Bild der Ausgangslage der Genossenschaft widerspiegeln sowie die spezifischen Zielsetzungen, die zur Ausweitung der Aktivitäten bestimmt worden sind, anführen; 2o Er führt die gesamten geplanten Investitionen auf, die in Übereinstimmung mit den Artikeln 48 bis 53 über einen Zeitraum von drei Jahren vorgesehen sind, verdeutlicht, dass sie mit den Zielsetzungen der Genossenschaft übereinstimmen, zeigt seine wirtschaftliche, umwelttechnische und technische Zweckmäßigkeit auf sowie die Ausgaben und Einnahmen, die diese Investitionen zur Folge haben. 3o Er muss die Beträge der Beihilfen, pro Investition und insgesamt, die die Genossenschaft beansprucht, angeben. Der Minister bestimmt den Inhalt dieses Plans im Detail. Der Beihilfeantrag muss durch ein Einschreiben an die Verwaltung und nach dem von ihr festgelegten Muster eingereicht werden. Eine Kopie in Form eines Datenträgers muss ebenfalls übermittelt werden. Für eine Genossenschaft kann nicht mehr als ein Investitionsplan gleichzeitig berücksichtigt werden. Die in dem Plan vorgesehene(n) Investition(en) müssen außerdem die auf sie anwendbaren gemeinschaftlichen Normen beachten. Art. 44 - Die Vorschriften für die Form, die Übermittlung und die Bewertung durch die Verwaltung, für die Beschlussfassung durch den Minister sowie für die Anpassung und die Umsetzung für den Plan, die in den Artikeln 5 und 8, § 1, 3, 4 und 5 bestimmt worden sind, finden Anwendung. Art. 45 - Außer in Fällen der Änderung des Gesellschaftszwecks der Genossenschaft zur Neuorientierung der Tätigkeiten oder bei durch den Minister anerkannten außergewöhnlichen Umständen darf ein Investitionsplan innerhalb von zwei Jahren nach dem Datum der Notifizierung der Genehmigung durch den Minister nicht unterbrochen werden. Art. 46 - Eine Investition, die durchgeführt oder begonnen wurde, bevor der Minister den Plan ausdrücklich genehmigt hat, ist nicht beihilfefähig. Art. 47 - Es steht dem Beihilfeberechtigten frei, eine Investition, die in seinem verabschiedeten Plan vorgesehen war, nicht auszuführen. Gegebenenfalls hat er in diesem Fall die Verwaltung darüber zu informieren; Der in diesem Fall freiwillig überlassene Betrag der Beihilfe wird von dem in Artikel 52 festgelegten Gesamthöchstbetrag der Beihilfe abgezogen. Art. 48 - § 1. Eine maximale regionale Beihilfe, die 14% des beihilfefähigen Wertes der Investition entspricht, wird für die Investitionen gewährt, die mindestens eines der nachfolgenden Kriterien erfüllen: 1o sie müssen zur Ausrichtung der Erzeugung entsprechend der voraussichtlichen Marktentwicklung beitragen oder zur Schaffung neuer Absatzmöglichkeiten für landwirtschaftliche Erzeugnisse führen, insbesondere durch die Förderung der Produktion und Vermarktung neuartiger oder hochwertiger Erzeugnisse, einschließlich der Erzeugnisse des biologischen Landbaus; 2o sie müssen zur Verbesserung oder Rationalisierung der Vermarktungswege oder des Verarbeitungsprozesses bei landwirtschaftlichen Erzeugnissen beitragen; 3o sie müssen zur Verbesserung der Qualität, der Aufmachung und Verpackung der Erzeugnisse oder zur besseren Nutzung der Nebenerzeugnisse, insbesondere durch Abfallverwertung, beitragen; 4o sie müssen die Einführung neuer, umweltverträglicher Technologien erleichtern; 5o sie müssen der Verbesserung und Überwachung der Qualität und der hygienischen Verhältnisse dienen; § 2. Für die Investitionen, die den in dem wallonischen Programm für ländliche Entwicklung 2007-2013 festgelegten Kriterien entsprechen, wird die Beihilfe auf 20% angehoben.

16031

16032

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 49 - Für den Ankauf von Ländereien, von einjährigen Pflanzen, von Anpflanzungen von einjährigen Pflanzen, von Betriebsprämienrechten, von Quoten, Tieren, Fahrzeugen und Geräten die für die Verwaltung der Genossenschaft bestimmt sind, sowie für einfache Ersetzungen dürfen außer in den durch den vorliegenden Erlass bestimmten Ausnahmefällen keine Investitionsbeihilfen gewährt werden. Dies gilt auch für die Dränier- und die Bewässerungsarbeiten oder den Ankauf von Bewässerungsgeräten, es sei denn, diese Investitionen führen zu einer Verringerung des Wasserverbrauchs um wenigstens 25%. Art. 50 - Um zugelassen zu werden, muss der Investitionsplan wenigstens Investitionen im Wert von 30.000 Euro über die Dauer des Plans vorsehen und jede im Plan angeführte Investition muss einzeln betrachtet einen Wert von mehr als 10.000 Euro haben. Der beihilfefähige Höchstbetrag pro in dem Plan angeführte Investition beträgt 250.000 Euro für die Investitionen in Geräte oder in Ausrüstungen. Für die Investitionen in Gebäude beträgt der beihilfefähige Höchstbetrag pro in dem Plan angeführte Investition beträgt 500.000 Euro. Art. 51 - Die in Artikel 50 angeführten Höchstbeträge für die Beihilfefähigkeit der Investitionen wird bei den folgenden Investitionen um 30% erhöht: 1o Neue, umweltverträgliche Technologien; 2o die Ausstattung von Gebäuden und/oder die Anpassung von Geräten, um Energieeinsparungen zu erzielen zusätzlich zu den anderen öffentlichen Beihilfen, die bereits gewährt werden. Art. 52 - § 1. Pro Investitionsplan mit einer Laufzeit von drei Jahren wird ein Höchstbetrag festgelegt für den zusammengerechneten Gesamtbetrag der Beihilfen, die für die verschiedenen Investitionen, die in dem Investitionsplan angeführt werden, gewährt werden. Dieser Höchstbetrag steht im Verhältnis zu der Anzahl Stimmen der zum Zeitpunkt des Einreichens des Investitionsplans aktiven landwirtschaftlichen Betriebsinhaber, Gerätenutzungsgenossenschaften, Vereinigungen oder Verbände, die Mitglied einer Genossenschaft für die Verarbeitung und die Vermarktung sind, bei der Generalversammlung. Er wird wie folgt festgelegt: 1o von 3 bis 9 Stimmen: 200.000 Euro; 2o von 10 bis 29 Stimmen: 200.000 Euro und ein zusätzlicher Betrag von 5.000 Euro pro Stimme; 3o von 30 bis 54 Stimmen : 300.000 Euro und ein zusätzlicher Betrag von 2.000 Euro pro Stimme; 4o bei mehr als 54 Stimmen: : kein zusätzlicher Betrag. § 2. Der Antragsteller hat darauf zu achten, dass der Gesamtbetrag der Beihilfen, auf die beim Einreichen seines Plans Anspruch erhebt, den in § 1 festgelegten Grenzbetrag nicht übersteigt. § 3. Wird der Grenzbetrag überschritten, bevor der Antrag geprüft wird und ggf. bestimmte Investitionen abgewiesen werden, wird eine entsprechende Verringerung auf alle beantragten Beihilfen angewandt, bis der in § 1 festgelegte Grenzbetrag erreicht wird. Art. 53 - Die Beihilfen für die Genossenschaften, deren Investitionspläne mit einer Laufzeit von drei Jahren unter Berücksichtigung der in den Artikeln 48 und 52 festgelegten Höchstbeträge verabschiedet worden sind, werden gewährt nach einer Aufschlüsselung, die in dem genehmigten Plan angeführt wird und als: 1o eine Zinssubvention; sie entspricht der Differenz zwischen dem in Artikel 1, 35o definierten Referenzsatz zum Zeitpunkt der Unterzeichnung des Darlehens mit der Kreditanstalt und dem zu Lasten der Genossenschaft verbleibenden Zinssatz von 3,0%. Der Satz der Zinssubvention darf nicht über 5% liegen und die Zinssubvention bezieht sich auf einen Zeitraum von maximal sieben Jahren für die Investitionen in Geräte und maximal fünfzehn Jahren für die Investitionen in Gebäude; 2o eine Kapitalbeteiligung, die in einem Mal ausgezahlt wird, wenn der Betrag der Beihilfe unter 50.000 Euro liegt, in zwei Teilbeträgen, wenn er unter 100.000 Euro liegt und in drei Teilbeträgen, wenn er über 100.000 Euro liegt. Innerhalb der Grenzen der zur Verfügung stehenden Haushaltsmittel kommt die Kapitalbeteiligung vorrangig den Investitionen in Geräte zu Gute; 3o eine Kombination von Beihilfen in Form von Zinssubventionen und in Form einer Kapitelprämie. Art. 54 - Eine öffentliche Bürgschaft kann für einen sieben Jahren entsprechenden Zeitraum gewährt werden für die Investitionen in Geräte oder Ausrüstung und für einen Zeitraum, der über zehn Jahre nicht hinausgeht, bei Investitionen in Gebäude. Diese öffentliche Bürgschaft wird gewährt für jede Investition des Investitionsplans, für die eine Beihilfe gewährt wird und ein Darlehen bei einer zu diesem Zweck anerkannten öffentlichen oder privaten Kreditanstalt beantragt wird. Art. 55 - Für die Investitionen in Geräte, in Ausrüstung und/oder in Gebäude für die Verarbeitung der Erzeugnisse der Genossenschaft, die an einem Ort getätigt werden, der in einer ländlichen Freizone liegt, wird zusätzlich zu den in den Artikeln 48 und 51 angeführten Beihilfen ein Zusatz gewährt, wodurch die gesamte Beihilfe auf 40% des Betrags der Investierung angehoben wird. Dieser Zusatz wird gewährt über den in Artikel 42, § 4 des Programmdekrets vom 23. Februar 2006 über die vorrangigen Maßnahmen für die Wallonische Zukunft angeführten Verteilungsschlüssel der im ″Fider″ (Fonds d’impulsion du développement économique rural, Impulsfonds für die ländliche wirtschaftliche Entwicklung) angeführten Haushaltsmittel. Falls die Investition im Rahmen der Maßnahme ″Erhöhung des Mehrwerts der landwirtschaftlichen und forstwirtschaftlichen Produktionen″ des Programms zur ländlichen Entwicklung des ELER beihilfefähig sind, wird die regionale Beihilfe auf 28% der beihilfefähigen Investitionen begrenzt. KAPITEL VI — Kontroll- und Strafmaßnahmen Art. 56 - Außer wenn eine vorher eingeholte Zustimmung der Verwaltung vorliegt muss jede Investition, für die im Rahmen des vorliegenden Erlasses eine Beihilfe gewährt wird, während eines Zeitraums von wenigstens fünf Jahren nach dem Datum ihrer tatsächlichen Durchführung aufbewahrt und der in dem Plan vorgesehenen Zweckbestimmung zugeführt werden. Der Verkauf, das Vermieten, die unentgeltliche Zurverfügungstellung oder jede Änderung der Zuteilung und/oder Verwendung, die dazu führt, dass die Investition von dem im Plan angeführten Zweck entfremdet wird, führt dazu, dass der Verwaltung erlaubt wird, die Rückerstattung aller zugunsten der betreffenden Investition gezahlten Beihilfen zu verlangen.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Ein Beihilfeempfänger, der die Zweckbestimmung und/oder die Verwendung einer Investition, für die eine Beihilfe im Rahmen des vorliegenden Erlasses gewährt wird oder gewährt worden ist, ändern möchte, muss die Verwaltung vorab davon in Kenntnis setzen. Er muss die neue und die vorherige Zweckbestimmung und/oder Verwendung angeben, die Änderung begründen und angeben, ob die in seinem Plan angegebene Zielsetzung für diese Investition weiterhin erreicht wird und welche Auswirkungen für das allgemeine Ziel des Plans entstehen. Diese Änderungen der Zweckbestimmung oder Verwendung der Investitionen unterliegen der vorherigen Zustimmung des Generaldirektors. Art. 57 - Jeder Empfänger von Beihilfen für einen verabschiedeten Investitions- oder Entwicklungsplan ist verantwortlich für die Bewertung der Umsetzung. Er ist verpflichtet, jährlich die in dem Plan vorgesehenen Ergebnisindikatoren zu vermerken und seine Feststellungen in der zusammenfassenden Tabelle des Plans einzutragen. Art. 58 - Die Verwaltung kontrolliert das Verzeichnis der in dem Plan angeführten Indikatoren und prüft, ob sie mit der Lage im Betrieb übereinstimmen. Der Beihilfeempfänger ist verpflichtet, dem Kontrolleur alle Informationen und Dokumente auszuhändigen, die notwendig sind, um die Qualität seiner Bewertung einzuschätzen. Liegen die Indikatoren unter dem festgelegten Ziel, so muss der Kontrollierte in der Lage sein, dies zu erklären. Zudem muss er die neuen Maßnahmen erläutern, die angewandt werden, um diese Situation zu ″ndern. Art. 59 - Im Falle einer Weigerung, die Informationen und Dokumente, die notwendig sind, um die Qualität der Bewertung einzuschätzen, oder im Falle einer Verspätung oder eines schwerwiegenden Mangels bei der Umsetzung des Plans und in Ermangelung von spezifischen Maßnahmen, um auf diese Situation einzugehen, kann der Plan ausgesetzt werden. Ist dies der Fall ist der Beihilfeempfänger verpflichtet, die ihm die gezahlten Beihilfen in Höhe des nicht gerechtfertigten Teils zurückzuzahlen. Art. 60 - Die Gerätenutzungsgenossenschaften und die Genossenschaften für die Verarbeitung und die Vermarktung sind verpflichtet, der Verwaltung innerhalb von drei Monaten nach dem Abschluss der Jahresrechnung den Sitzungsbericht ihrer jährlich organisierten Generalversammlung zu übermitteln. Handelt es sich um eine Gerätenutzungsgenossenschaft, so ist dieser Bericht von allen Mitgliedern gegenzuzeichnen. Dieser Bericht muss wenigstens die Tätigkeiten, die Konten und die Verwendung der Geräte unter den Mitgliedern anführen. In Ermangelung dieses Berichts oder im Falle einer Missachtung der Zielsetzungen des verabschiedeten Plans werden die durch den Plan vorgesehenen Beihilfen eingestellt und wird der Beihilfeempfänger verpflichtet, die ihm die gezahlten Beihilfen in Höhe des nicht gerechtfertigten Teils zurückzuzahlen. Art. 61 - Die Maschinenringe, Milcherzeugergemeinschaften und Milcherzeugervereinigungen sind verpflichtet, der Verwaltung jedes Jahr ihren Tätigkeitsbericht, der von allen Mitgliedern gegenzuzeichnen ist, zu übermitteln, und zwar spätestens innerhalb von drei Monaten nach Ablauf jedes Jahres des Plans. Dieser Bericht muss wenigstens die Tätigkeiten und die Konten anführen, außer für die Futerverbände, die die Aufteilung und die Verwendung der Geräte unter den Mitgliedern anführen müssen. In Ermangelung dieses Berichts oder im Falle einer Missachtung der Zielsetzungen des verabschiedeten Plans werden die durch den Plan vorgesehenen Beihilfen eingestellt und wird der Beihilfeempfänger verpflichtet, die ihm gezahlten Beihilfen in Höhe des nicht gerechtfertigten Teils zurückzuzahlen. Art. 62 - Falls die in Artikel 9, § 1 für eine Gerätenutzungsgenossenschaft oder die in Artikel 11, § 1 für einen Maschinenring festgelegte Bestimmung während mehr als sechs aufeinanderfolgenden Monaten nicht mehr erfüllt ist und dies der Verwaltung nicht mitgeteilt wird, so sind die Gerätenutzungsgenossenschaft oder der Maschinenring nicht mehr anerkannt. In diesem Fall werden die durch den Plan vorgesehenen Beihilfen eingestellt und können die gezahlten Beihilfen in Höhe des nicht gerechtfertigten Teils zurückgefordert werden, einschließlich bei dem oder den Mitgliedern, die die Genossenschaft oder den Verband verlassen haben. Diese Bestimmung ist ebenfalls anwendbar auf die Beihilfen für die Milcherzeugergemeinschaften, die der Begriffsbestimmung von Artikel 1, 20o nicht mehr entsprechen. Art. 63 - Der landwirtschaftliche Betriebsinhaber, dem eine Beihilfe für die Erstniederlassung gewährt wird, hat den Bestimmungen der Artikel des vorliegenden Kapitels Folge zu leisten. Außerdem muss er der Verwaltung nach einem von ihr festgelegten Muster einen Bericht über die Umsetzung des Entwicklungsplans vorlegen und zwar innerhalb von drei Monaten nach dem Ablauf jedes Jahres der Umsetzung des Plans. In Ermangelung dessen kann die Verwaltung die Zahlung der Beihilfen aussetzen oder sich weigern, einen neuen Investitionsplan zu prüfen. Art. 64 - Wenn aus dem in Artikel 63 angeführten Bericht hervorgeht, dass die in dem Entwicklungsplan festgelegten Ziele nicht erreicht werden, muss der junge Landwirt mit der Zustimmung seines Beraters einen Antrag auf Anpassung seines Plans oder eine Revision der Zielsetzungen einreichen. Diese Anträge auf Anpassungen müssen die Struktur und den in Anlage I bestimmten Inhalt beachten. In Ermangelung dessen kann die Verwaltung nach Beratung mit dem Berater die Anpassungen des Plans, die notwendig sind, um die genannten Ziele zu erreichen, oder ggf. die Revision der Ziele und der Mittel, um diese zu erreichen, vorschreiben. Art. 65 - Im Falle einer Regelwidrigkeit bei der Umsetzung des Entwicklungsplans kann die Verwaltung die Zahlung der Beihilfen aussetzen und/oder zur Rückforderung der Beihilfen für die Investitionen, die nicht die Vorgaben des Entwicklungsplans erfüllen, übergehen. Art. 66 - Wenn bei der Umsetzung eines Plans, der Investitionen in Zuchtgebäude umfasst, die Bedingung eines Anteils der Bodengebundenheit von weniger als 1 während zwei aufeinanderfolgenden Jahren nicht erfüllt ist, kann die Verwaltung die Zahlung der Beihilfen aussetzen und/oder zur Rückforderung der Beihilfen für die Investitionen in Zuchtgebäude, bis in Höhe des nicht gerechtfertigten Teils übergehen. Art. 67 - Die Verwaltung ist verpflichtet, den Begünstigten einer Beihilfe über ihre Absicht zu informieren, diese auszusetzen oder zu der Rückforderung in Höhe des nicht gerechtfertigten Teils in Anwendung der Artikel 59 bis 66 überzugehen. Die Verwaltung ist verpflichtet, ihre Absicht zu begründen und der Begünstigte verfügt über dreißig Tage, um seine Erwiderungen schriftlich einzureichen und gegebenenfalls die notwendigen Belege einzureichen sowie um darum zu bitten, angehört zu werden, insofern er dies wünscht. Titel 3 - Spezifische Beihilfen in den benachteiligten Gebieten Art. 68 - Die in dem vorliegenden Kapitel angeführten Beihilfen entsprechen der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. September 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (EAGFL). Art. 68bis - Landwirten, die Futterflächen bewirtschaften, die in den in Artikel 1, 29o definierten benachteiligten Gebieten liegen, wird eine jährliche Ausgleichszulage gewährt.

16033

16034

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 69 - Um in den Genuss der Ausgleichszulage zu gelangen, muss der Landwirt die folgenden Bedingungen erfüllen: 1o bei der Verwaltung im Rahmen des im Rahmen des Integrierten Verwaltungs- und Kontrollsystems (InVeKoS) eingetragen sein gemäß den Bestimmungen der Verordnung (EG) Nr. 796/2004 der Kommission vom 21. April 2004 mit Durchführungsbestimmungen zur Einhaltung anderweitiger Verpflichtungen, zur Modulation und zum Integrierten Verwaltungs- und Kontrollsystem nach der Verordnung (EG) Nr. 1782/2003 des Rates vom 29. September 2003 mit gemeinsamen Regeln für Direktzahlungen im Rahmen der Gemeinsamen Agrarpolitik und mit bestimmten Stützungsregelungen für Inhaber landwirtschaftlicher Betriebe; 2o bei einer der Direktionen der Außendienste der Verwaltung einen jährlichen Antrag einreichen nach den in Artikel 70 angeführten Bedingungen. Dieser jährliche Antrag stellt die Verpflichtung von Punkt 3o dar; 3o sich verpflichten, alle Bedingungen für die Gewährung der betreffenden Zulage zu erfüllen und jederzeit eine Kontrolle vor Ort zuzulassen; 4o alljährlich bei einer der Direktionen der Außendienste der Verwaltung und nach ihren Anweisungen eine Flächenerklärung und einen Beihilfeantrag einreichen; 5o einen Betrieb verwalten, dessen in den benachteiligten Gebieten gelegene landwirtschaftliche Fläche mindestens 40% der gesamten in der Flächenerklärung angegebenen und in Belgien gelegenen landwirtschaftlichen Fläche des Betriebs entspricht und mindestens drei Hektar umfasst; 6o eine hauptberufliche Tätigkeit ausüben. Handelt es sich um eine Vereinigung von landwirtschaftlichen Betriebsinhabern kann nur der natürlichen Person oder den natürlichen Personen, die diese Bedingung erfüllen, die Zulage gewährt werden. Handelt es sich um eine juristische Person, ist das Anrecht auf die Zulage ausschließlich den Geschäftsführern, Betriebsleitern oder geschäftsführenden Gesellschaftern, die diese Bedingung erfüllen, zugänglich; 7o vor dem 1. Januar des Jahres, das auf das Antragsjahr folgt, das Alter von 65 Jahren nicht erreicht haben; 8o sich verpflichten, die landwirtschaftliche Erwerbstätigkeit in einem benachteiligten Gebiet ab der Zahlung der ersten Ausgleichszulage noch mindestens fünf Jahre auszuüben. Der Landwirt wird von dieser Verpflichtung befreit in Fällen höherer Gewalt oder bei außergewöhnlichen Umständen nach Artikel 96 und wenn er die landwirtschaftliche Erwerbstätigkeit einstellt und die weitere Bewirtschaftung der betreffenden Flächen ohne Unterbrechung gewährleistet ist. Der Anspruch auf die Zulage endet jedoch ab dem ersten Januar des Jahres, im Laufe dessen die Befreiung dieser Verpflichtung stattfindet; 9o über das gesamte Jahr eine durchschnittliche Besatzdichte aufweisen, die wenigstens 0,6 GVE Weidetiere (Rinder, Schafe, Ziegen und Pferde auf dem Hof) entsprechen pro Hektar Fläche, die in der Flächenerklärung als Futterfläche angegeben wird; 10o einen globalen Anteil der Bodengebundenheit oder ggf. einen Anteil der Bodengebundenheit ″Gefährdetes Gebiet″ beachten, der den Wert 1 nicht übersteigt. Art. 70 - Die Ausgleichszulage wird in zwei Teilbeträgen ausgezahlt: — ein erster Teilbetrag in Höhe von 122 Euro pro Hektar Futterfläche, die in den benachteiligten Gebieten liegt, mit einer beihilfefähigen Höchstfläche von 14,23 Hektar pro Betrieb, — ein zweiter Teilbetrag in Höhe von 122 Euro pro Hektar Futterfläche, die in den benachteiligten Gebieten liegt, mit einer zusätzlichen beihilfefähigen Höchstfläche von 5 Hektar pro Betrieb; der Betrag dieses zweiten Teilbetrags darf jedoch nicht dazu führen, dass der Gesamtbetrag der Rechte auf die Betriebsprämie, der Mutterkuhprämien, des ersten und des zweiten Teilbetrags 30.000 Euro pro Arbeitseinheit übersteigt. Die Zulage wird dem Erzeuger, der einen Antrag auf Ausgleichszulage anhand des für die Flächenerklärung und den Beihilfeantrag vorgesehenen Formulars eingereicht hat, auf das Konto, das in seiner Identifizierung bei der Verwaltung angegeben ist, eingezahlt. Art. 71 - Der durch den Erzeuger eingereichte jährliche Antrag auf die Zulage muss auf dem Formular für die Flächenerklärung und den Beihilfeantrag vermerkt werden und zwar spätestens bis zu dem von der Verwaltung festgelegten Datum. Er muss außerdem mit den gesamten notwendigen Unterlagen, insbesondere einer Bescheinigung über die Angliederung des betroffenen Erzeugers an einer Sozialversicherungskasse für Selbstständige als hauptberuflicher Selbständiger in der Eigenschaft eines Landwirts, eines Gärtners und/oder Züchters mit der genauen Angabe dieser Eigenschaft sowie der regelmäßigen Zahlung des Beitrags durch den Erzeuger versehen werden. Diese Bescheinigung muss im Laufe des betreffenden Antragsjahres ausgestellt werden und dasselbe Jahr betreffen. Wenn der Erzeuger jedoch ein Zusammenschluss von natürlichen Personen ist, muss jede der natürlichen Personen, die Mitglied des den Anspruch auf die Zulage eröffnenden Zusammenschlusses ist, dem Antrag die oben erwähnte Bescheinigung über die Angliederung beifügen. Wenn der Erzeuger eine juristische Person ist, muss jeder der geschäftsführenden Verwalter oder Geschäftsführer oder geschäftsführenden Gesellschafter, die für die Verwaltung des Betriebs verantwortlich sind, dem Antrag die oben erwähnte Bescheinigung über die Angliederung beifügen. Ein verspätetes Einreichen des jährlichen Antrags auf Zulage führt zu einer Verringerung des Betrags der Zulage in Höhe von 1% pro Werktag Verspätung im Verhältnis zu dem durch die Verwaltung bestimmten Termin. Beträgt die Verspätung mehr als 25 Kalendertage, wird der Antrag als unzulässig betrachtet. Wenn der eingereichte Antrag unvollständig ist, teilt die Verwaltung dem Erzeuger mit, welche Unterlagen unvollständig sind oder fehlen. Um zulässig zu werden, müssen diese Unterlagen innerhalb einer Frist von dreißig Kalendertagen ab dem ersten Werktag nach dem Datum der Mitteilung in der Verwaltung eingehen. Die Nichtbeachtung dieser Frist führt zu der Nichtigkeit des Antrags auf eine Ausgleichszulage für die benachteiligten Gebiete. Art. 72 - Unbeschadet der in Artikel 16 der Verordnung (EG) Nr. 1975/2006 vorgesehenen Kürzungen und Ausschlüsse wird die Beihilfe nicht gewährt, falls die in Artikel 69 des vorliegenden Erlasses angeführten Bedingungen nicht erfüllt werden. Wurde die Missachtung vorsätzlich begangen, so wird der Begünstigte von der betreffenden Maßnahme für das fragliche Jahr der ELER-Maßnahme sowie für das darauf folgende ausgeschlossen. Zudem ist der Erzeuger, der Ausgleichszulagen erhalten hat, verpflichtet, die ihm gezahlten Summen zurückzuzahlen, sollte er die in Artikel 69, Punkt 8 angeführte Verpflichtung nicht einhalten. Art. 73 - Für die Bestimmung der Flächen, die für eine Ausgleichszulage in Frage kommen, werden die in der Verordnung 1975/2006 festgelegten Modalitäten angewandt.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 74 - Falls die Begünstigten der Ausgleichszulagen auf dem gesamten Betrieb aufgrund einer Handlung oder eines Versäumnisses, das ihnen direkt angelastet werden kann, die zwingenden Anforderungen des Erlass der Wallonischen Region vom 22. Juni 2006 zur Festlegung der Richtlinien für die in Artikel 27 des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 23. Februar 2006 zur Einführung der Direktstützungsregelungen im Rahmen der Gemeinsamen Agrarpolitik vorgesehene Cross-Compliance missachten, so wird der Gesamtbetrag der Zahlungen, die ihnen für das Kalenderjahr, im Laufe dessen die Missachtung festgestellt wird, gezahlt werden müssen, in Anwendung von Artikel 51 der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. September 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (ELER) gekürzt oder gestrichen. Keine Kürzung oder Streichung des in § 1 angeführten Zahlungsbetrags wird während einer straffreien Frist angewandt für die Normen, für die aufgrund von Artikel 26, Absatz 1, Punkt b) der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. September 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (ELER) eine derartige Frist gewährt worden ist. Art. 75 - Der Erzeuger, der Ausgleichszulagen erhalten hat, ist verpflichtet, die ihm gezahlten Summen zurückzuzahlen, sollte er die in Artikel 69, Punkt 8o angeführte Verpflichtung nicht einhalten. Bei der Zahlung ungeschuldeter Beträge ist der betreffende Begünstigte verpflichtet, die erhaltenen Beihilfen oder Zulagen gemäß Artikel 73 der vorerwähnten Verordnung (EG) Nr. 796/2004 zu erstatten. Titel 4 - Regionale Maßnahmen zugunsten von Betrieben in finanziellen Schwierigkeiten und zur Bekämpfung ansteckender Krankheiten KAPITEL I — Maßnahmen zugunsten von Landwirten in finanziellen Schwierigkeiten Art. 76 - Der landwirtschaftliche Betriebsinhaber, der den Beweis erbringt, dass er sich aufgrund höherer Gewalt in finanziellen Schwierigkeiten befindet, kann in den Genuss folgender regionaler Beihilfen gelangen: 1o eine Verlängerung der Zinssubvention und der Bürgschaft für ein oder mehrere Darlehen, für die er bereits Beihilfen bezieht oder eine Kapitalprämie, rückzahlungspflichtig oder nicht; 2o eine Zinssubvention und eine Bürgschaft für einen Überbrückungskredit. Der Minister bestimmt im Einverständnis mit dem Minister des Haushalts die Anwendungsbestimmungen für diese Beihilfen, die Dauer der Zinssubvention und der Bürgschaft sowie die zu berücksichtigenden Mindest- und Höchstbeträge der Investition. Der Minister legt ebenfalls fest, in welchen Fällen die Beihilfe vollständig oder teilweise in der Form einer aufgeschobenen Tilgung des Darlehens gewährt werden kann. KAPITEL II — Regionale Maßnahmen zur Bekämpfung ansteckender Krankheiten Art. 77 - § 1. Die in dem vorliegenden Kapitel erwähnten Beihilfen entsprechen der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates vom 20. September 2005 über die Förderung der Entwicklung des ländlichen Raums durch den Europäischen Ausrichtungs- und Garantiefonds für die Landwirtschaft (EAGFL); § 1. Der landwirtschaftliche Betriebsinhaber, der die in Artikel 2 festgelegte ausreichende berufliche Qualifikation aufweist, kann in den Genuss der im nachfolgenden Artikel angeführten Beihilfen gelangen, unter der Bedingung, dass es sich um den Ankauf von Vieh zur Erneuerung des Bestands aus folgenden Gründen handelt: 1o im Anschluss an das stamping out des Viehbestandes im Rahmen der Bekämpfung der Brucellose des Rindes; 2o im Anschluss an eine Säuberung von mindestens 30 % des Rindviehbestands wegen Rindertuberkulose; 3o im Anschluss an Maßnahmen zur Ausrottung der Maul- und Klauenseuche, der enzootischen Rinderleukose, der spongiformen Rinderenzephalopathie, der Maul- und Klauenseuche des Schweins, der Schweinepest, der Aujeszkyschen Krankheit und der Geflügelpest. Art. 78 - Die betreffenden Beihilfen sind: 1o die Zinssubvention: bei dem ersten Auftreten der Krankheit im Betrieb des Antragstellers beträgt sie maximal 5% und entspricht der Differenz zwischen dem Referenzsatz und dem zu Lasten des Antragstellers verbleibende Mindestzinssatz von 3%; in allen anderen Fällen beträgt der zu Lasten des Antragstellers verbleibende Zinssatz 5%. Der Höchstbetrag des beihilfefähigen Darlehens wird auf 30% der Gesamtkosten für die Erneuerung des Viehbestands festgelegt, und zwar bis zu maximal 90.000 Euro je AKE und 180.000 Euro je Betrieb. Die maximale Dauer der Zinssubvention beträgt neun Jahre im Rahmen der Bekämpfung der Brucellose des Rindes und fünf Jahre in allen anderen Fällen; 2o die öffentliche Bürgschaft, mit einer maximalen Dauer von zehn Jahren. Art. 79 - Der landwirtschaftliche Betriebsinhaber, der in den Genuss der im vorliegenden Kapitel angeführten regionalen Beihilfen gelangen möchte, reicht bei einer der durch den Minister anerkannten Kreditanstalten einen Antrag auf ein Darlehen ein. Dem Antrag sind folgende Schriftstücke beizufügen: 1o eine Abschrift der Schlachtanordnung: 2o eine Bescheinigung des zuständigen Veterinärinspektors des Ministeriums des Mittelstandes und der Landwirtschaft, die außer der vollständigen Identität und Anschrift folgende Informationen beinhaltet: — die Anzahl der Tiere vor dem Schlachten, die Anzahl geschlachteter Tiere sowie das Datum der Schlachtungen; — der auf die vom Minister gewährten Entschädigungen angewandte Ermäßigungskoeffizient; — sein Gutachten über die gesetzlichen Auflagen bei einer eventuellen Erneuerung des Viehbestands. Der Minister legt fest, in welchen Fällen die Beihilfe vollständig oder teilweise in der Form einer aufgeschobenen Tilgung des Darlehens gewährt werden kann. Der Wert dieser Beihilfen darf in keinem Fall 20% des Betrags der beihilfefähigen Investitionen übersteigen. Titel 5 — Übergangs-, allgemeine und Schlussbestimmungen KAPITEL I — Übergangs- und abweichende Bestimmungen Art. 80 - Die auf der Grundlage des Erlasses der Wallonischen Regierung 24. Mai 2007 über die Beihilfen in der Landwirtschaft eingereichten Beihilfeanträge werden weiterhin auf der Grundlage dieses Erlasses bewertet. Der Antragsteller kann jedoch auf der Grundlage des vorliegenden Erlasses einen Beihilfeantrag einreichen, der den früheren Antrag, über den noch kein Beschluss gefasst wurde, ersetzt. Dieser erneuerte Antrag wird von der Verwaltung prioritär behandelt. Der erneuerte Antrag wird auf der Grundlage der Bestimmungen des vorliegenden Erlasses geprüft.

16035

16036

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 81 - In Abweichung von Artikel 2 aber unbeschadet der sonstigen Bestimmungen des vorliegenden Erlasses sind die Landwirte, die vor dem 1. Januar 2007 Beihilfen für Investitionen in der Landwirtschaft oder für die Niederlassung erhalten haben, beihilfefähig für die nach dem 1. Januar 2007 eingereichten Beihilfeanträge. Art. 82 - Ein landwirtschaftlicher Betriebsinhaber, eine landwirtschaftliche Vereinigung, eine Gerätenutzungsgenossenschaft oder eine Milcherzeugergemeinschaft, der oder die die in dem Titel II, Kapitel I festgelegten Kriterien für den Zugang zu der betreffenden Beihilfe zwar erfüllt, jedoch noch keinen in der Durchführung befindlichen Investitionsplan besitzt, kann über einen Zeitraum von drei Jahren ab dem Einreichen seines ersten Antrags in den Genuss von drei getrennten Beihilfen über jeweils maximal 5.000 Euro pro Investition gelangen. Mit Ausnahme von Artikel 15 und Artikel 7, § 1, 5o handelt es sich bei den Beträgen der Beihilfen und den Verfahren, Formvorschriften und Modalitäten für die Gewährung um jene, die in Titel II, Kapitel I festgelegt werden. Die detaillierten inhaltlichen Vorgaben des individuellen Beihilfeantrags legt der Minister fest. Mit dem Einreichen eines Beihilfeantrags für einen Investitionsplan endet diese Ausnahmeregelung. Art. 83 - Bis zum 31. Dezember 2011 wird die Person, die alleine oder mit seinem Ehepartner ein oder mehrere Kinder zu ihren Lasten hat, von der in Artikel 22, § 1, 5o des vorliegenden Erlasses vorgesehenen Pflicht, einen Ausbildungslehrgang abzulegen, befreit. Art. 83bis - Im Rahmen der in Titel II, Kapitel V des vorliegenden Erlasses vorgesehenen Beihilfen werden die Investitionen, die einem oder mehreren Zielsetzungen zur Einsparung der fossilen Energie, zur Verringerung des Ausstoßes von Schadstoffen und/oder zur Produktion der erneuerbaren Energien, insbesondere durch die Aufwertung der Biomasse aus den landwirtschaftlichen und forstwirtschaftlichen Tätigkeiten sowie aus dem grünen Sektor im Rahmen der verfügbaren Haushaltsmittel, die auf 3,5 Millionen Euro festgelegt worden sind, vorrangig behandelt. — Das Ausmaß der Beihilfe wird auf 40% angehoben; — Die in Artikel 50 angeführten Höchstbeträge für die Beihilfefähigkeit der Investitionen werden verdreifacht; — Die in Artikel 52 bestimmten Höchstbeträge für die im Rahmen des Investitionsplans gewährten Beihilfen werden verdreifacht. Um für die in dem vorliegenden Artikel bestimmte erhöhte Beihilfe in Frage zu kommen, müssen die Investitionen abgeschlossen sein und müssen die Rechnungen vor dem 30. September 2010 bei der Verwaltung eingereicht werden. Art. 84 - § 1. Ein landwirtschaftlicher Betriebsinhaber oder eine landwirtschaftliche Vereinigung dessen oder deren Lieferquote für Zuckerrüben und/oder Zichorien für das Wirtschaftsjahr 2008/2009 verringert wurde und der oder die die in dem Titel II, Kapitel I festgelegten Kriterien für den Zugang zu der betreffenden Beihilfe erfüllt, ist berechtigt, außerhalb seines Investitionsplans einen oder mehrere Beihilfeanträge einzureichen, die sich ausschließlich auf spezifische Materialinvestitionen für den Anbau und die Ernte von Zuckerrüben und Zichorien beziehen. Mit Ausnahme der Artikel 12, 13, 15 und Artikel 7, § 1, 5o, die nicht anwendbar sind, handelt es sich bei Verfahren, Formvorschriften und Modalitäten für die Gewährung um jene, die in Titel II, Kapitel I festgelegt werden. Die detaillierten inhaltlichen Vorgaben des individuellen Beihilfeantrags legt der Minister fest. Der Betrag der Beihilfe wird auf 40% der Summe der Investition festgelegt. Dieser Betrag wird bei der Berechnung des in Artikel 89 festgelegten Gesamtbetrags der Investitionsbeihilfe im Rahmen des Programmplanungszeitraums 2007-2013 nicht berücksichtigt. Um für die in dem vorliegenden Artikel bestimmte erhöhte Beihilfe in Frage zu kommen, müssen die Investitionen abgeschlossen sein und müssen die Rechnungen vor dem 30. September 2010 bei der Verwaltung eingereicht werden. Eine Gerätenutzungsgenossenschaft, deren Mitglieder im Laufe des Wirtschaftsjahres 2008/2009 mehrheitlich mit einer Verringerung ihrer Lieferquoten für Zuckerrüben und/oder Zichorien konfrontiert worden sind, ist ebenfalls beihilfefähig. § 2. Ein landwirtschaftlicher Betriebsinhaber oder eine landwirtschaftliche Vereinigung dessen oder deren Lieferquote für Zuckerrüben und/oder Zichorien für das Wirtschaftsjahr 2008/2009 gänzlich aufgegeben wurde und der oder die die in dem Titel II, Kapitel I festgelegten Kriterien für den Zugang zu der betreffenden Beihilfe erfüllt, ist berechtigt, außerhalb seines Investitionsplans einen oder mehrere Beihilfeanträge einzureichen, die sich ausschließlich auf Investitionen für Material beziehen, das notwendig ist, um innerhalb ihres Betriebs eine neue Produktion und/oder Aktivität zu beginnen. Mit Ausnahme der Artikel 12, 13, 15 und Artikel 7, § 1, 5o, die nicht anwendbar sind, handelt es sich bei Verfahren, Formvorschriften und Modalitäten für die Gewährung um jene, die in Titel II, Kapitel I festgelegt werden. Die detaillierten inhaltlichen Vorgaben des individuellen Beihilfeantrags legt der Minister fest. Der Betrag der Beihilfe wird auf 40% der Summe der Investition festgelegt. Dieser Betrag wird bei der Berechnung des in Artikel 89 festgelegten Gesamtbetrags der Investitionsbeihilfe im Rahmen des Programmplanungszeitraums 2007-2013 nicht berücksichtigt. Art. 84bis - Die auf der Grundlage des Erlasses der Wallonischen Regierung 24. Mai 2007 über die Beihilfen in der Landwirtschaft zugelassenen Beratungsstrukturen gelten als auf der Grundlage des vorliegenden Erlasses zugelassen. Die auf der Grundlage des Erlasses der Wallonischen Regierung 24. Mai 2007 über die Beihilfen in der Landwirtschaft zugelassenen Berater gelten als auf der Grundlage des vorliegenden Erlasses zugelassen. Art. 85 - Im Rahmen einer Übergangsregelung bleibt die regionale Beihilfe für die Angleichung der Lagereinrichtungen für Tierzuchtabwässer, die durch den Ministerialerlass vom 1. April 2004 bezüglich der Angleichung der Lagereinrichtungen für Tierzuchtabwässer vorgesehen wird, bis zum 31. Dezember 2008 gültig. Die Mitteilung der Zulassung durch die Verwaltung nach Artikel 8 des genannten Ministerialerlasses gilt als Beschluss zur Genehmigung der Beihilfe für diese Investition. KAPITEL III — Abändernde Bestimmungen Art. 86 - Artikel 5 des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 24. Mai 2007 über die Beihilfen in der Landwirtschaft wird durch einen Paragraphen 7 mit folgendem Wortlaut ergänzt: ″§ 7. Die landwirtschaftlichen Betriebe, die als Vereinigung gegründet wurden, sind beihilfefähig, wenn: 1o alle Mitglieder der Vereinigung den Beihilfeantrag unterzeichnen; 2o die Vereinigung die auf die landwirtschaftlichen Betreiber anwendbaren Bedingungen beachtet; die in § 1, Absatz 2 festgelegten Bedingungen gelten als erfüllt, falls wenigstens 50 % der Personen, die die Vereinigung bilden, diese erfüllen″. Art. 87 - In Artikel 8, § 4, Absatz 2 desselben Erlasses wird der Wortlaut ″innerhalb eines Monats″ durch den Wortlaut ″innerhalb von drei Monaten″ ersetzt. Art. 87bis - In Artikel 80 werden die Wörter ″Juli 2008″ durch die Wörter ″Januar 2009″ ersetzt.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD KAPITEL III — Allgemeine und abschließende Bestimmungen Art. 88 - Keine Beihilfe wird gewährt, falls der landwirtschaftliche Betrieb mehr als 12 Beschäftigte und AKE zählt. Alle in dem vorliegenden Erlass angeführten Beträge verstehen sich ausschließlich MwSt. Art. 89 - Über die Dauer des Programmplanungszeitraums 2007-2013 darf der Gesamtbetrag der Investitionsbeihilfen, der einem Landwirt, einer Gerätenutzungsgenossenschaft oder einem Maschinenring gewährt wird, 200.000 Euro nicht übersteigen. Über die Dauer des Programmplanungszeitraums 2007-2013 darf der Gesamtbetrag der Beihilfen, der einer Vereinigung von Landwirten gewährt wird, 350.000 Euro nicht übersteigen. Für diesen Zeitraum darf der Gesamtbetrag der Beihilfen, der einer Genossenschaft für die Verarbeitung und die Vermarktung gewährt wird, 700.000 Euro nicht übersteigen. Art. 90 - Der landwirtschaftliche Betriebsinhaber, der in den Genuss der Beihilfen des vorliegenden Erlasses gelangen möchte, verpflichtet sich, für die in den Kapiteln III, IV, VI und VII des vorliegenden Erlasses angeführten Investitionen keine sonstigen Beihilfen bei der Wallonischen Region zu beantragen oder beantragt zu haben, sei es in Form einer Zinssubvention, eines Zuschusses oder einer Prämie, die dazu führen würden, dass die durch die Verordnung EG/1698/2005 festgelegten Höchstbeträge für Beihilfen überschritten würden. Art. 91 - Der Ankauf von gebrauchtem Material kann in ordnungsgemäß begründeten Fällen als eine beihilfefähige Ausgabe betrachtet werden, wenn die folgenden vier Bedingungen gleichzeitig erfüllt werden: 1o eine Erklärung des Verkäufers liegt vor, in der die genaue Herkunft des Materials bestätigt wird und in der bescheinigt wird, dass es noch nicht Gegenstand einer regionalen, nationalen oder gemeinschaftlichen Beihilfe gewesen ist; 2o der Ankauf des Materials stellt für das Programm oder das Projekt einen besonderen Vorteil dar oder wird durch außerordentliche Umstände, Fehlen von neuem, rechtzeitig verfügbarem Material begründet, was die korrekte Durchführung des Projektes gefährden würde; 3o Reduzierung der Kosten und daher des Betrags der Beihilfe im Vergleich zum Preis des gleichen, im neuwertigen Zustand gekauften Materials, mit Erhaltung eines guten Preis-Vorteil-Verhältnisses; 4o das gebrauchte Material muss die technischen und technologischen Merkmale aufweisen, die es mit den Spezifikationen des Projekts in Übereinstimmung bringen. Die Übernahme von Material im Rahmen der Niederlassung wird einem Ankauf von gebrauchtem Material nicht gleichgestellt. Art. 92 - § 1. Den eingereichten Anträgen wird bis zur Erschöpfung der genehmigten Verpflichtungen stattgegeben. § 2. Wenn der Umfang der Verpflichtungen, die notwendig sind, um den in Absatz 1 des vorliegenden Artikels genannten Anträgen über einen Zeitraum von zwölf Monaten stattzugeben, jedoch die vorgenannten genehmigten Verpflichtungen übersteigt, wird der Betrag der Beihilfe, die Gegenstand des vorliegenden Erlasses ist, im Verhältnis zu den Verpflichtungen, die unerlässlich sind, um den Anträgen stattzugeben, vermindert. In dieser Annahme verabschiedet der Minister im Einverständnis mit dem Minister des Haushalts für das betreffende Jahr die Berechnungsmethode der vorerwähnten Verminderung. Art. 93 - Die Gültigkeitsfrist der nicht registrierten Übernahmevereinbarungen bei einer Erstniederlassung beträgt ein Jahr. Art. 94 - Jeglicher von einer Kreditanstalt bei der Verwaltung eingereichte Antrag auf Beihilfe durch Zinssubvention setzt für diese Kreditanstalt als Zulassungsbedingung voraus, dass der Antragsakte das Original über die Gewährung der Zinssubvention beigefügt wird, sowie eine als gleichlautend genehmigte Abschrift der durch die Parteien unterschriebenen Urkunde bezüglich der Kreditgewährung und der etwaigen Anlagen. Die Kreditanstalten müssen der Verwaltung die Daten der im Rahmen der Kredittilgung getätigten aufeinanderfolgenden Zahlungen bekannt geben. Bei Kreditaufkündigung übermittelt die Bank der Verwaltung eine Abschrift des an den Kunden zugeschickten Briefes, wobei dieser Aufkündigungsbrief eine genaue Bestandsaufnahme des buchmäßigen Standes eines jeden Kredites am Tage der Aufkündigung enthalten muss. Falls mehrere Kreditanstalten involviert sind, treffen die Betreffenden Absprachen bezüglich einer gemeinsamen Vorlegung eines Antrags auf Bürgschaft. Ein Antrag auf Bürgschaftsdeckung muss bei der Verwaltung innerhalb von drei Monaten ab dem Datum des Aufkündigungsbriefes eingereicht werden. Die Auszahlung des Deckungsbetrags setzt der durch die Region geschuldeten Zinslast ein Ende. Art. 95 - Der Minister wird mit der Durchführung des vorliegenden Erlasses beauftragt. Er bestimmt die Form und den Mindestinhalt der verschiedenen Formulare für das Einreichen der Pläne und der Beihilfeanträge. Art. 96 - Die anerkannten Fälle höherer Gewalt oder außergewöhnlichen Umstände sind die Folgenden: 1o der Tod des im zweiten Grad verwandten landwirtschaftlichen Betriebsinhabers; 2o die länger andauernde Berufsunfähigkeit des im zweiten Grad verwandten landwirtschaftlichen Betriebsinhabers; 3o die Enteignung eines Großteils des von dem landwirtschaftlichen Betriebsinhaber verwalteten Betriebs falls diese Enteignung, an dem Tag, an dem der Antrag eingereicht wurde, nicht vorhersehbar war; 4o eine schwere Naturkatastrophe, die die landwirtschaftliche Fläche des Betriebs erheblich in Mitleidenschaft zieht; 5o die unfallbedingte Zerstörung von Stallgebäuden des Betriebs; 6o der Seuchenbefall des gesamten Tierbestands des Betriebsinhabers oder eines Teils davon. Art. 97 - Für die Anwendung des vorliegenden Erlasses: 1o bleiben die bis zu diesem Tag in Anwendung des vorerwähnten Gesetzes vom 15. Februar 1961 und des Königlichen Erlasses vom 25. Oktober 1990 anerkannten Kreditanstalten anerkannt;

16037

16038

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 2o bleiben die bis zu diesem Tag in Anwendung des Königlichen Erlasses vom 21. März 1986 über die Gewährung von Subventionen zur Förderung der Haltung einer Buchführung in landwirtschaftlichen und gartenbaulichen Betrieben und der Förderung der Entwicklung von Betriebsverbänden für die Führung einer Betriebsbuchhaltung anerkannten natürlichen und juristischen Personen anerkannt. Art. 98 - Der Generalinspektor der Verwaltung oder bei dessen Verhinderung, der Beamte, der ihn ersetzt, ist bevollmächtigt, um die Ausgaben bezüglich der im vorliegenden Erlass vorgesehenen Beihilfen festzulegen, zu genehmigen und anzuweisen. Art. 99 - Verstöße gegen den vorliegenden Erlass werden ermittelt, festgestellt und geahndet gemäß den Bestimmungen des Gesetzes vom 28. März 1975 über den Handel mit Erzeugnissen der Landwirtschaft, des Gartenbaus und der Seefischerei. Die Verstöße gegen den vorliegenden Erlass können in Übereinstimmung mit Art. 8 des vorgenannten Gesetzes vom 28. März 1975 Gegenstand einer Ordnungsstrafe sein. Der Generaldirektor der Generaldirektion der Landwirtschaft des Ministeriums der Wallonischen Region, oder bei dessen Abwesenheit oder Verhinderung, der Beamte, der ihn ersetzt, wird als zuständiger Beamter bezeichnet, um die Handlungen durchzuführen und die Beschlüsse zu fassen, die die im vorigen Absatz erwähnten Verwaltungsstrafen betreffen. Art. 100 - Der Minister ist befugt, die Anlage zu dem vorliegenden Erlass abzuändern. Art. 101 - Unbeschadet der Artikel 80, 86 und 87 des vorliegenden Erlasses wird der Erlass der Wallonischen Regierung vom 24. Mai 2007 über die Beihilfen in der Landwirtschaft aufgehoben. Die zum Zeitpunkt des Inkrafttretens des vorliegenden Erlasses eingereichten Beihilfeanträge werden auf der Grundlage der auf das Verfahren und den Inhalt anwendbaren Bestimmungen des vorliegenden Erlasses weiter geprüft. Art. 102 - Der vorliegende Erlass tritt am 15. Januar 2009 in Kraft, mit Ausnahme der Artikel 85 bis 87, die am Tage seiner Veröffentlichung im Belgischen Staatsblatt in Kraft treten. Art. 103 - Der Minister wird mit der Durchführung des vorliegenden Erlasses beauftragt. Namur, den 19. Dezember 2008 Der Minister-Präsident, R. DEMOTTE Der Minister der Landwirtschaft, der ländlichen Angelegenheiten, der Umwelt und des Tourismus, B. LUTGEN

ANLAGE Kriterien für die Zulassung der Beratungsstrukturen und die Anerkennung der Berater Um zugelassen zu werden und zu bleiben, müssen die Beratungsstrukturen: b ihren Hauptbetriebssitz in der Wallonischen Region haben oder dort anerkannt sein und die Form einer Handelsgesellschaft, einer Vereinigung ohne Erwerbszweck, einer im Landwirtschaftssektor tätigen Vereinigung oder einer nicht dem Öffentlichen Dienst der Wallonie angehörenden öffentlichen Einrichtung annehmen; b ihre Tätigkeiten müssen sich völlig oder teilweise auf die Bildung und Beratung, angewandte Forschung oder Unterstützung in der landwirtschaftlichen Betriebsführung und gegebenenfalls auf die Buchführung beziehen; b seit mindestens 5 Jahren in ihrem Tätigkeitsbereich aktiv sein und regelmäßige Kontakte in der Überwachung, Beratung, Bildung oder Information mit mindestens 50 Landwirten nachweisen können; b derart aufgebaut sein, dass eine Mindestanzahl von 3 Landwirtschafts-, Gartenbau-, Forst- oder Tierzuchttechnikern mit beruflicher Eignung und anerkannter Berufserfahrung aktiv am Betriebsablauf der Struktur teilnehmen; — von einer verantwortlichen Person geleitet werden, die im Besitz eines Masters in Bio-Ingenieurwesen oder eines Diploms in Ingenieurwesen, Fachrichtung Landwirtschaft oder Gartenbau ist oder die eine Berufserfahrung im Bereich der Beratung und landwirtschaftlichen Betriebsführung nachweisen kann, die von der Verwaltung anerkannt wird; Um anerkannt zu werden und zu bleiben, müssen die Berater: b bei der zugelassenen Beratungsstruktur angestellt sein; b mindestens Inhaber eines Diploms der Oberstufe des Sekundarunterrichts Fachrichtung Landwirtschaft, Gartenbau, Forstwesen oder Tierzucht sein, das durch eine Berufserfahrung von mindestens 5 Jahren in der Beratung von Landwirtschafts-, Gartenbau-, Forst- und Tierzuchtbetrieben ergänzt wird. b Auf der Grundlage ihrer Berufserfahrung müssen sie ihre Kenntnis der gemeinschaftlichen, belgischen und regionalen Regelung im normativen Bereich und in Sachen ländliche Entwicklung nachweisen können; b Auf der Grundlage ihrer Berufserfahrung müssen sie ihre Kenntnisse im Bereich der landwirtschaftlichen Buchhaltung und Betriebsführung nachweisen können. Ein Berater kann die Abfassung und Überwachung der Durchführung der Entwicklungs- und/oder Investitionspläne von nicht mehr als 40 Betreibern im Jahr gewährleisten. Die Zulassung der Beratungsstrukturen und die individuelle Anerkennung der Berater wird auf Vorlage einer Akte, die den Nachweis der Einhaltung der oben angeführten Kriterien erbringt, für einen erneuerbaren Zeitraum von 5 Jahren gewährt. Gesehen, um dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 19. Dezember 2008 über die Beihilfen in der Landwirtschaft als Anlage beigefügt zu werden. Namur, den 19. Dezember 2008 Der Minister-Präsident, R. DEMOTTE Der Minister der Landwirtschaft, der ländlichen Angelegenheiten, der Umwelt und des Tourismus, B. LUTGEN

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD VERTALING WAALSE OVERHEIDSDIENST N. 2009 — 728 [2009/200780] 19 DECEMBER 2008. — Besluit van de Waalse Regering voor de investeringen in de landbouwsector De Waalse Regering, Gelet op Verordening (EG) nr. 1538/91 van de Commissie van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee; Gelet op Verordening (EG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen; Gelet op verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal Verordeningen; Gelet op Verordening (EG) nr. 2295/2003 van de Commissie van 23 september 2003 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren; Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers; Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheersen controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers; Gelet op Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); Gelet op Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen; Gelet op Verordening (EEG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen; Gelet op Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling; Gelet op Verordening (EG) nr. 1898/2006 van de Commissie van 14 december 2006 houdende vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen; Gelet op Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); Gelet op Verordening (EG) nr.1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten en de wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001; Gelet op Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector; (PB L337 van 21.12.2007); Gelet op Verordening (EG) nr. 1320/2006 van de Commissie van 5 september 2006 tot vaststelling van overgangsbepalingen inzake de in Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad voorziene steun voor plattelandsontwikkeling (PB L 243 van 6.9.2006); Gelet op de beslissingen van de Commissie van 27 juni 1977 en 29 juli 1983 tot wijziging van de grenzen van de probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 (België); Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 8 augustus 1988, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 13 juli 2003 en 12 augustus 2003; Gelet op de wet van 15 februari 1961 houdende oprichting van een Landbouwinvesteringsfonds, gewijzigd bij de wetten van 29 juni 1971, 15 maart 1976, 3 augustus 1981 en 15 februari 1990; Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw-, en zeevisserijproducten; Gelet op het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 29 februari 1988 betreffende de beroepsopleiding van de personen die in de landbouw werkzaam zijn; Gelet op het decreet van de Waalse Gewestraad van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw; Gelet op het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië; Gelet op het decreet van 14 februari 2007 betreffende de identificatie van de meewerkende echtgenoten in de landbouw; Gelet op het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli 1952, 8 maart 1968 en 15 februari 1974; Gelet op het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 27 mei 1993 betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn en op de latere wijzigingen ervan; Gelet op het koninklijk besluit van 23 januari 1998 betreffende de bescherming van kalveren in kalveehouderijen; Gelet op het koninklijk besluit van 1 maart 2000 betreffende de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren; Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 28 februari 2002 ter uitvoering van het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw; Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen; Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 juni 2004 houdende definitieve erkenning van de betalende Waalse instelling voor de door het EOGFL, afdeling Garantie medegefinancierde uitgaven;

16039

16040

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Gelet op het gewijzigde besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, op de besluiten van de Waalse Regering van 26 januari 2006, 21 december 2006 en 1 maart 2007; Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 maart 2005 betreffende Boek II van het van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt; Gelet op het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende het welzijn van loopvogels gehouden voor landbouwdoeleinden; Gelet op het koninklijk besluit van 17 oktober 2005 tot vaststelling van de minimumnormen voor de bescherming van legkippen; Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende levensmiddelenhygiëne; Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2005 betreffende levensmiddelenhygiëne van dierlijke oorsprong; Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden bedoeld in artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende de steun aan de landbouw; Gelet op de samenwerkingsovereenkomst van 18 juni 2003 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het vlak van landbouw en visserij; Gelet op het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2004 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitoefening van de geregionaliseerde bevoegdheden op het vlak van landbouw en visserij; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 14 juli 2008; Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 17 juli 2008; Gelet op het advies nr. 45080/4 van de Raad van State, gegeven op 24 december 2008, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Gelet op Richtlijn 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden; Gelet op Richtlijn 75/269/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden in de zin van Richtlijn 75/268/EEG (België); Gelet op Richtlijn 80/666/EEG van de Raad van 24 juni 1980 tot wijziging van Richtlijn 75/268/EEG betreffende de landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden; Gelet op de communautaire richtsnoeren van 27 december 2006 voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (PB 2006/C 319/01); Overwegende dat de huidige steunregeling voor investeringen en installatie in de landbouw en de compenserende vergoedingen in de probleemgebieden moet worden aangepast, rekening houdend met de structurele wijzigingen van de bedrijven en hun lasten; Overwegende dat maatregelen moeten worden genomen om de Waalse beleidskeuzes uit te voeren om in te spelen op de landbouwevolutie; Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme; Besluit : Titel 1. — Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK I. — Begripsomschrijvingen Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1o « landbouwactiviteit » : land- of tuinbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie houden alsmede de verwerking en/of verkoop van de producten die eruit voortvloeien en die deel uitmaken van bijlage I bij het Verdrag; 2o « bestuur » : het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu waarvan de leidend ambtenaar hierna Directeur-generaal wordt benoemd; 3o « landbouwer » : de natuurlijke of rechtspersoon of de groepering van natuurlijke of van rechtspersonen die een landbouwactiviteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent in een bedrijf dat hij zelfstandig, voor eigen baat en voor eigen rekening beheert. Een landbouwer wordt aan de hand van zijn « producentnummer » geïdentificeerd; 4o « landbouwvereniging » : vereniging die gericht is op de bevordering van voorlichting en popularisering ten einde in haar omgeving te zorgen voor de technische, economische en sociale vooruitgang van de landbouwbedrijven en voor het welzijn van de landelijke bevolking; 5o « activiteit als bijberoep » : beroepsactiviteit van een rechtspersoon of, in voorkomend geval, van een afgevaardigd-bestuurder of beheerder of vennoot-beheerder van een rechtspersoon, die van zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het betrokken bedrijf, of nog van zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een jaarlijks totaal belastbaar netto-inkomen vergaart dat hoger is dan 35 % van het belastbare nettobedrag van zijn jaarlijkse globale inkomen uit de beroepsactiviteit als geheel zoals bedoeld in punt 30o, evenwel zonder dat die persoon uit zijn landbouwactiviteit uitgeoefend op het landbouwbedrijf een totaal jaarlijks belastbaar netto-inkomen haalt dat lager is dan 25 % van zijn globaal jaarinkomen uit het geheel van zijn beroepsactiviteiten. Daarnaast moet hij minder dan 1170 uur per jaar besteden aan de beroepsactiviteiten buiten zijn bedrijf; 6o « activiteit als hoofdberoep » : beroepsactiviteit van een rechtspersoon of, in voorkomend geval, van een afgevaardigd-bestuurder of beheerder of vennoot-beheerder van een rechtspersoon, die van zijn landbouw-, toeristische, pedagogische, ambachtelijke activiteiten, uitgeoefend op het betrokken bedrijf, of nog van zijn bosbouwactiviteiten of activiteiten inzake onderhoud van de natuurlijke omgeving met het voordeel van overheidssteun, een jaarlijks totaal belastbaar netto-inkomen vergaart dat hoger is dan 50 % van het belastbare nettobedrag van zijn jaarlijkse globale inkomen uit de beroepsactiviteit als geheel zoals bedoeld in punt 30o, evenwel zonder dat die persoon uit zijn landbouwactiviteit uitgeoefend op het landbouwbedrijf een totaal jaarlijks belastbaar netto-inkomen haalt dat lager is dan 35 % van zijn globaal jaarinkomen uit het geheel van zijn beroepsactiviteiten. Daarnaast moet hij minder dan 900 uur per jaar besteden aan de beroepsactiviteiten buiten zijn bedrijf;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 7o « vereniging van melkproducenten » : vereniging van twee tot hoogstens vijf producenten zoals omschreven in artikel 5 van Verordening (EG) 1788/2003 en in artikel 1, 6o, a, van het besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten, opgericht bij authentieke akte voor een onbepaalde duur die niet minder mag bedragen dan drie periodes, met het oog op leveringen en/of rechtstreekse verkopen met de referentiehoeveelheden van de vennoten die er houder van blijven zoals bepaald in artikel 1, 6, c, van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004. Het doel van de vereniging van melkproducenten is uitsluitend het zelfstandig beheer van de melkproductiemiddelen van de vennoten en zowel de productie als de verhandeling van de referentiehoeveelheden vanaf één enkele melkproductie-eenheid van één der vennoten; 8 « adviseur » : persoon bij wie de landbouwer terecht kan, die in het bezit is van de vaardigheden en de minimumervaring bepaald in bijlage en die het landbouwbedrijfshoofd kiest uit de structuren erkend door de Minister volgens de criteria bepaald in bijlage, om hem van advies te voorzien bij verwezenlijking van zijn ontwikkelings- of investeringsplan en/of de uitvoering en evaluatie ervan; 9o « oppervlakteaangifte en steunaanvraag » (afgekort oppervlakteaangifte) : het formulier dat door het bestuur opgemaakt is en door de Minister goedgekeurd wordt, dat het volgende omvat : de steunaanvragen in het kader van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening en van sommige maatregelen voor plattelandsontwikkeling, de beheersen controlegegevens betreffende die regelingen en maatregelen en andere communautaire of nationale regelingen alsook de elementen vereist voor de identificatie van alle landbouwpercelen van het bedrijf, hun oppervlakte, plaatsbepaling en gebruik (gewas en bestemming); 10o « praktische ervaring » : beroepservaring in de landbouw als landbouwuitbater, -meewerkende of -arbeider, die bewezen wordt door de periodes van aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds of door een arbeidsovereenkomst; 11o « landbouwbedrijf » : het geheel van de productie-eenheden gelegen op het nationaal grondgebied en zelfstandig beheerd door eenzelfde landbouwer ongeacht de speculaties; 12o « landbouwbedrijfshoofd » : de natuurlijke persoon of, voor een rechtspersoon, elke afgevaardigd bestuurder, beheerder of vennoot-beheerder van de rechtspersoon die zich in een bedrijf aan de landbouwactiviteit wijdt en die die activiteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent. 13o « landbouwbedrijfshoofd-rechtspersoon » : de rechtspersoon wiens statuten de landbouwactiviteit beogen alsook de afzet van de producten die voornamelijk worden voortgebracht op het bedrijf, die deze activiteit al dan niet als hoofdberoep uitoefent en die bovendien voldoet aan één van de volgende voorwaarden : a) indien het gaat om een landbouwbedrijf bedoeld in artikel 2, § 3, van het Wetboek van vennootschappen, moet(en) de venno(o)t(en)-beheerder(s) een beroepsactiviteit als hoofdberoep uitoefenen die betrekking heeft op het betrokken bedrijf overeenkomstig punt 6o; b) indien het gaat om één van de andere vennootschapsvormen bedoeld in artikel 2, § 2, van het Wetboek van vennootschappen : — wordt de vennootschap opgericht voor een minimum duur van 20 jaar; — zijn de aandelen of deelbewijzen op naam; — behoren de aandelen of deelbewijzen voor minstens 51 % aan de bestuurders of beheerders toe; — worden de afgevaardigd-bestuurders of beheerders aangewezen onder de vennoten; — zijn alle afgevaardigde-bestuurders of beheerders of, bij afwezigheid alle bestuurders, natuurlijke personen die het betrokken bedrijf beheren en er een activiteit als hoofdberoep uitoefenen overeenkomstig punt 6o; — vloeit minstens de helft van de omzet van de rechtspersoon voort uit diens landbouwactiviteit; 14o « bedrijf in een probleemgebied » : bedrijf waarvan minstens 40 % van de gebruikte landbouwoppervlakte in een probleemgebied gelegen is; 15o « ELFPO » : het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling; 16o « Productieketen met gedifferentieerde kwaliteit » : operator of groep operatoren in de productie, de verwerking en de verdeling die een productdossier naleven dat leidt tot een product met gedifferentieerde kwaliteit; 17o « overheidsgarantie » : geweststeun in de vorm van een garantie van het Waalse Gewest die gekoppeld kan worden aan de terugbetaling in kapitaal, interesten en accessoria voor leningen die toegekend worden aan de onder de punten 7o, 12o, 13o, 19o, 20o, 32o en 33o bedoelde natuurlijke en rechtspersonen, met het oog op de onder punt 21o bedoelde verrichtingen, op voorwaarde dat ze toegekend worden door een daartoe erkende openbare of privé-kredietinstelling; 18o « autonoom beheer » : het beheer van een bedrijf waarbij elke verwarring met één of meerdere andere landbouwers op het gebied van het beheer, de uitoefening van de landbouwactiviteit, de productiemiddelen of hun gebruik uitgesloten wordt; 19o « voedergroepering » : feitelijke vereniging die de gezamenlijke aankoop en het gedeelde gebruik van materialen bestemd voor de voederproductie als doel heeft, alsook de ordening en de uitrusting van weilanden, en die bovendien voldoet aan de volgende voorwaarden : a) bestaan uit minstens drie leden-landbouwers die elk minstens 40 % van de in probleemgebieden gebruikte oppervlakte in bedrijf hebben. De gebruikte oppervlakte van de groepering moet minstens 3 ha per lid bedragen; b) een activiteitsduur van minstens zes jaar waarborgen; c) de leden moeten de materiaalaankoop medefinancieren naar evenredigheid van de voedergewasoppervlakte die deel uitmaakt van hun bedrijf en met het verworven materiaal verwerkt moet worden; d) een boekhouding houden van het gebruik van materialen door elke gebruiker alsmede de overname van de kosten door elke gebruiker; 20o groepering van melkproducenten : de groepering van twee melkproducenten die op zelfstandige wijze voor eigen baat en rekening één enkel bedrijf beheert die uitsluitend voortvloeit uit het samenbrengen van beide bedrijven van de leden ervan, namelijk het geheel van de productie-eenheden die elk van de leden van de groepering voorafgaandelijk aan de oprichting van bedoelde groepering van melkproducenten beheerden. Die groepering verkoopt rechtstreeks melk of andere zuivelproducten of levert melk aan een koper en voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 1, 6, b, van het besluit van de Waalse Regering van 9 september 2004 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten;

16041

16042

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 21o « investeringen » : verrichtingen die gericht zijn op de aankoop, bouw, vestiging, vergroting, vernieuwing of verbetering, ten gunste van de natuurlijke of rechtspersonen die de hieronder omschreven steun genieten, van duurzame goederen zoals grond, gebouwen, uitrustingen, installaties, machines, gereedschap, materiaal en aanplantingen in de tuinbouwteelt; 22o « vervangingsinvesteringen » : een investering die eenvoudigweg een machine of een bestaand gebouw, of onderdelen ervan, vervangt door een nieuwe machine of een nieuw gebouw, zonder de productiecapacititeit te verhogen met minstens 25 % of zonder de aard van de productie of de aangewende technologie fundamenteel te veranderen. De volledige afbraak van een minstens 30 jaar oud landbouwgebouw en de vervanging ervan door een modern gebouw of nog de ingrijpende renovatie van een bedrijfsgebouw worden niet beschouwd als een vervangingsinvestering. De renovatie wordt als ingrijpend beschouwd indien de kostprijs minstens 50 % van de waarde van het nieuwe gebouw vertegenwoordigt; 23o « Minister » : de Minister bevoegd voor Landbouw; 24o « het in overeenstemming brengen van de opslagaccommodatie van dierlijke mest » : werkzaamheden uitgevoerd om een opslagcapaciteit van zes maanden te waarborgen van dierlijke mest afkomstig uit de veestapel die geregistreerd is op 9 december 2002 of die overeenstemt met de huisvestingscapaciteit van de veehouderijgebouwen op dezelfde datum; 25o « normering van de opslagaccommodatie van dierlijke mest » : werkzaamheden uitgevoerd om een opslagcapaciteit van zes maanden te waarborgen van dierlijke mest afkomstig uit de veestapel die geregistreerd is afgezien van de veestapel die voor het in 24 o bedoelde in overeenstemming brengen in aanmerking worden genomen; 26o « ontwikkelingsplan » : plan dat voorgesteld moet worden door een jonge landbouwer die de vestigingshulp vraagt. In dat plan dient met name een beginsituatie van het bedrijf te worden besproken, evenals fasen en globale zesjarige doelstellingen, alsmede driejarige specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten. Er wordt eveneens een omstandige omschrijving opgenomen van de investeringen, de opleidingen, de advisering of elke andere noodzakelijke actie voor de totstandkoming van de activiteiten van het landbouwbedrijf. Het ontwikkelingsplan wordt uitgevoerd door de aanvrager met behulp van een adviseur die verplicht is het plan mede te ondertekenen; 27o « investeringsplan » : document dat vertrekkend vanuit de kenmerken van het bedrijf doelstellingen vastlegt en de lijst opmaakt van de investeringen die doorgevoerd moeten worden over een periode van drie jaar om die doelstellingen te bereiken en de uitbating duurzamer te maken; 28o « product van gedifferentieerde kwaliteit » : product dat zich van standaardproducten onderscheidt doordat de productiewijze gedifferentieerd is (o.a. verbetering van de traceerbaarheid van het product, verbetering van het dierenwelzijn, verbetering van het leefmilieu, gegarandeerde traditionele specificiteit, G.T.S afgekort, o.a.) en/of doordat het eindproduct een kwalitatieve meerwaarde oplevert (meer bepaald de verbetering van de smaakkwaliteit) en/of doordat er een erkende geografisch identificatie aanwezig is (beschermde oorsprongbenaming, beschermde geografische aanduiding). Aan die definitie voldoen : — de geregistreerde producten in de zin van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen; — de geregistreerde producten in de zin van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de specificiteitscertificering voor landbouwproducten en levensmiddelen; — de producten uit de biolandbouw in de zin van Verordening (EG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen; — de producten die voldoen aan de minimumvereisten voor de « eieren van hennen met vrije uitloop » of de « scharreleieren » in de zin van Verordening (EG) nr. 2295/2003 van de Commissie van 23 december 2003 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren; — de producten die voldoen aan de minimumvereisten voor de houderijsystemen « scharrel... - binnengehouden », « scharrel met uitloop », « boerenscharrel/hoeve met uitloop » of « boerenscharrel/hoeve met vrije uitloop » in de zin van Verordening (EEG) nr. 1538/91 van de Commissie van 5 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1906/90 van de Raad tot vaststelling van handelsnormen voor vlees van pluimvee; — de andere producten, verkregen overeenkomstig een productdossier dat voldoet aan de minimumvereisten bepaald door de Minister; 28obis « Overname » : aankoop door een jonge landbouwer van het geheel of een gedeelte van een al bestaand landbouwbedrijf, die het voorwerp uitmaakt van een gedagtekende en ondertekende overeenkomst en die de datum van de inwerkingtreding van de overname bepaalt; laatstgenoemde overname mag niet eerder gebeurd zijn dan de datum van ondertekening van de overeenkomst; 29° « probleemgebieden » : de probleemgebieden zijn : a) de volgende landbouwgebieden, in hun geheel beschouwd : de Hoge Ardennen, de Famenne, de Venen, de Ardennen, de Jurassische regio; b) het gedeelte van het Luikse weidegebied dat bestaat uit : — - de fusiegemeenten Aywaille, Ferrières, Jalhay, Lierneux, Spa, Sprimont, Stavelot, Stoumont, Theux, Trois-Ponts, Vielsalm; — - de volgende grondgebieden : * het grondgebied van de gemeente Verviers dat vóór 1 januari 1977 de gemeenten Polleur en Theux toebehoorde; * het grondgebied van de gemeente Esneux dat vóór 1 januari 1977 de gemeente Dolembreux toebehoorde; * het grondgebied dat ten zuiden van de Vesder en van de gemeenten Baelen, Eupen en Raeren gelegen is; * voor de gemeente Comblain-au-Pont, het gedeelte van de gemeente dat tussen de Ourthe en de Amel gelegen is en het landbouwgebied van het gewestplan dat de deelgemeente Poulseur toebehoort; * voor de gemeente Esneux, de landbouwgebieden van het gewestplan Luik op de rechteroever van de Ourthe, die de deelgemeenten Esneux en Tilff toebehoren;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD * voor de gemeente Chaudfontaine, de landbouwgebieden van het gewestplan Luik die de deelgemeenten Beaufays en Chaudfontaine toebehoren; * voor de gemeente Trooz, de landbouwgebieden van het ontwerp van het gewestplan Luik die de deelgemeenten Trooz, Forêt, Nessonvaux en Fraipont toebehoren; * voor de gemeente Olne, het landbouwgebied van het ontwerp van het sectorplan Luik ten zuiden van een lijn die van het westen naar het oosten gevormd wordt door de beek « Saint-Hadelin », vervolgens de weg naar Olne via de « six chemins », en vanaf Olne de weg naar de intersectie van de gemeenten Xhendelesse en Soiron; * voor de gemeente Pepinster, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Soiron, Wegnez en Pepinster toebehoren; * voor de gemeente Verviers, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Lambermont, Ensival, Heusy, Stembert en Petit-Rechain toebehoren; * voor de gemeente Dison, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Dison en Andrimont toebehoren; * voor de gemeente Limbourg, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers die de deelgemeenten Limbourg, Goé en Bilstain bezuiden de weg naar Villers toebehoren; * voor de gemeente Baelen, de landbouwgebieden van het gewestplan Verviers bevattende het gedeelte van de secties Baelen en Membach ten zuiden van de weg Eupen-Limbourg en ten noorden daarvan, het landbouwgebied dat afgebakend is door de weg die de wijk « Au Calvaire » met Baelen (Houtem, Les Forges en Medal) verbindt; 30o « globaal jaarinkomen uit de beroepsactiviteit » : het bruto-belastbaar inkomen uit het geheel van de beroepsactiviteiten en de vervangingsinkomens van een landbouwbedrijfshoofd. Dat inkomen omvat meer bepaald : — de inkomsten uit activiteiten als werknemer in loonverband (arbeidsovereenkomst); — de inkomsten uit een activiteit uit een andere pensioenregeling opgericht krachtens een wet, een provinciereglement of door de nationale maatschappij der Belgische spoorwegen; — de inkomsten uit prestaties in het dag- of avondonderwijs; — de inkomsten als zelfstandige uit : a) de nettowinsten van landbouw-, industrie- of handelsondernemingen; voor een landbouwbedrijfshoofd stemt de « totale nettowinst » overeen met rubriek C van het berekeningsblad landbouwer als bijlage bij de aangifte personenbelasting of bij de belasting der niet-inwoners; b) bezoldigingen van bestuurders van in België gelegen kapitaal- en personenvennootschappen; c) inkomsten als actieve vennoot van in België gelegen personenvennootschappen; — de inkomsten als zelfstandig helper; — de pensioeninkomsten; — de vervangingsinkomsten zoals de sociale uitkeringen (werkloosheid of Z.I.V.-vergoedingen, de vergoedingen wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, de inkomsten wegens arbeidsonderbreking); 31o « landbouwsector » : geheel van de landbouwbedrijven, van de coöperatieve vennootschappen voor het gebruik van landbouwmateriaal, van de coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschappen, van de voedergroeperingen, van de verenigingen en groeperingen van melkproducenten; 32o « coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap » : de coöperatieve vennootschap die opgericht is overeenkomstig artikel 2, § 2, vierde streepje van het Wetboek van vennootschappen, die aan de volgende vereisten voldoet : a) haar doel moet voornamelijk gericht zijn op landbouw, tuinbouw of veeteelt en op de verbetering en rationalisatie van de behandeling, de verwerking of de afzet van landbouwproducten; b) de meerderheid der vennoten, met een minimum van drie, moeten landbouwers zijn; c) de statuten moeten bepalen dat elke vennoot op de algemene vergaderingen over minstens één stem beschikt en dat het aantal stemmen waarover een vennoot beschikt, beperkt wordt tot hoogstens één vijfde van de stemmen die aan de vertegenwoordigde deelbewijzen gekoppeld zijn; d) het jaarlijkse dividend mag niet hoger zijn dan het percentage dat door de Nationale raad voor de coöperatie vastgesteld is; 33o « coöperatieve vereniging voor het gebruik van landbouwmateriaal » (« CVGL ») : de coöperatieve vereniging die opgericht is overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen, boek I, titel I, artikel 2, § 2, vierde streepje, en waarvan het maatschappelijk doel binnen het bedrijf van haar leden, hoofdzakelijk gericht moet zijn op het gemeenschappelijk gebruik van landbouwmateriaal dat noodzakelijk is voor landbouwactiviteit van haar leden. De meerderheid der leden van de CVGL, met een minimum van drie, moeten landbouwers zijn. De CVGL moet daarnaast voldoen aan de voorwaarden c en d, vernoemd in bovenstaand punt 32; 34 « voederoppervlakte » : voederoppervlakten zoals gecodificeerd in de toelichtingsnota van de oppervlakteaangifte die op het jaar van de aanvraag vigerend is en die door de Minister goedgekeurd is; 35 « berekeningscijfer » : cijfer dat dient voor de berekening van de hulp die toegekend is in de vorm van een rentetoelage en dat driemaandelijks bepaald wordt en voor de eerste keer voor het eerste kwartaal 2007; het is gelijk aan de gemiddelde waarde van de OLO-rentevoet op 10 jaar van het vorige kwartaal dat met 1 % verhoogd is; 36o « grootvee-eenheid (GVE) » : het aantal grootvee-eenheden wordt berekend door het aantal runderen, paarden, varkens, pluimvee, ooien of geiten te vermenigvuldigen met de volgende coëfficiënten : — stieren, koeien en andere runderen van meer dan twee jaar, paarden ouder dan zes maanden 1,0 G.V.E. — runderen tussen de zes maanden en twee jaar 0,6 G.V.E. — runderen van minder dan zes maanden 0,4 G.V.E. — schapen- en geiten 0,15 G.V.E. — fokvaarzen van meer dan 50 kg 0,5 G.V.E.

16043

16044

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD — andere varkensachtigen 0,3 G.V.E. — Legkippen 0,014 G.V.E. — ander pluimvee 0,003 G.V.E. 37o « productie-eenheid » : het geheel van de functioneel samenhangende productiemiddelen die uitsluitend door de landbouwer zelf worden gebruikt, met inbegrip van de gebouwen, de opslaginfrastructuren, de gekweekte dieren, de gronden en de voedervoorraden die nodig zijn om één of meerdere landbouwspeculaties uit te voeren; 38o « arbeidseenheid », afgekort « AE »; de fractie van 1800 uur per arbeidsjaar gewerkt door elke persoon die in een landbouwbedrijf werkzaam is en die aangesloten is bij het sociaal statuut van zelfstandige landbouwbedrijfshoofd ofwel als landbouwer ofwel als meewerkende; deze fractie wordt bepaald op grond van het attest van de kas voor sociale verzekeringen; ze mag niet hoger zijn dan 1 eenheid per persoon en mag niet 0,5 eenheid overschrijden als de persoon meer dan 1 170 uur werkt in beroepsactiviteiten buiten het bedrijf; 39o « landelijke vrije zone » : de zone die deel uitmaakt van die welke vastgesteld zijn overeenkomstig artikel 38 van het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië ». HOOFDSTUK II. — Voorwaarden voor het in aanmerking komen Art. 2. Om voor investeringssteun in aanmerking te komen, getuigt het landbouwbedrijfshoofd van voldoende beroepskwalificatie als hij aan één van de volgende voorwaarden voldoet : 1o houder zijn van minstens één van de volgende onderwijsdiploma’s : a) hoger onderwijs, van het korte of lange type bij een landbouw-, tuinbouw- of een onder sector 1 vallende afdeling; b) master bioingenieur of landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën; c) ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde; d) in het bezit zijn van het diploma of het door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, of van het kwalificatiegetuigschrift van het 6e jaar van het secundair onderwijs bij een landbouw-, tuinbouw- of aanverwante afdeling; of 2o twee jaar praktijkervaring aantonen na het verkrijgen van minstens één van de andere door een staatsjury gehomologeerde of uitgereikte diploma’s dan bovenbedoeld van het hoger secundair onderwijs, het hoger onderwijs van het korte of het lange type of van het universitaire onderwijs of na het verkrijgen van een kwalificatiediploma of getuigschrift uitgereikt na minstens vier jaar secundair onderwijs bij een landbouw- of tuinbouwonderafdeling of daaraan verwant; of 3o getuigen van drie jaar praktijkervaring na het verkrijgen van een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B of in het bezit zijn van het door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikte opleidingsgetuigschrift voor landbouwers; of 4o getuigen van minstens 5 jaar praktijkervaring. Onverminderd de naleving van de verplichting tot praktijkervaring bepaald bij dit besluit worden de gelijkwaardige diploma’s of getuigschriften, uitgereikt door een andere staat, lidstaat van de Europese Unie, aanvaard voor de toegang tot investeringssteun. Art. 3. § 1. Om voor steun bij de eerste vestiging in aanmerking te komen, getuigt de aanvrager van voldoende beroepskwalificatie als hij aan één van de volgende voorwaarden voldoet : 1o houder zijn van het diploma van het hoger onderwijs van het korte of lange type met de oriëntatie landbouw of tuinbouw of dat behoort tot sector 1, of een diploma master bioingenieur of landbouwkundig ingenieur of van ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën of ingenieur voor de scheikunde en de bionijverheden of van doctor in de diergeneeskunde; 2o houder zijn van een diploma of een door een Staatsjury gehomologeerd of uitgereikt getuigschrift van het hoger secundair onderwijs van een landbouw-, tuinbouw of onder sector 1 vallende onderafdeling, of van het kwalificatiegetuigschrift van het 6e jaar van het desbetreffende secundair onderwijs; 3o minstens twee jaar praktijkervaring hebben en houder zijn van één van de andere diploma’s dan bovenbedoelde van het hoger onderwijs van het korte of het lange type, van het universitair onderwijs of van één van de titels die gelijkwaardig zijn aan één van die diploma’s en een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B of het door de Duitstalige Gemeenschap uitgereikte opleidingsgetuigschrift voor landbouwers; 4o minstens twee jaar praktijkervaring bezitten en houder zijn van één van de andere diploma’s of getuigschriften dan bovenbedoeld, gehomologeerd of uitgereikt door een Staatsjury van het hoger secundair onderwijs of een kwalificatiegetuigschrift uitgereikt na minstens vier jaar secundair onderwijs bij een land- of tuinbouwonderafdeling of daaraan verwant, ofwel een titel bezitten die gelijkwaardig is aan één van bovenvermelde diploma’s of getuigschriften of een studiegetuigschrift van een postschoolse landbouwopleiding van het type B of het getuigschrift van opleiding tot landbouwbedrijfshoofd uitgereikt door de Duitstalige Gemeenschap; 5o getuigen van minstens 3 jaar praktijkervaring en houder zijn van : a) een getuigschrift van postschoolse landbouwopleiding van het type B; b) ofwel een getuigschrift van een beroepsopleidingsrichting na een programma van minstens 150 uur, c) ofwel het door de Duitse Gemeenschap uitgereikte getuigschrift voor landbouwersopleiding. Onverminderd de naleving van de verplichting tot praktijkervaring bepaald bij dit besluit worden de gelijkwaardige diploma’s of getuigschriften, erkend door een andere staat, lidstaat van de Europese Unie, aanvaard voor de toegang tot de eerste vestiging. § 2. Als hij de in de vorige paragraaf bedoelde beroepservaring niet kan aantonen aan de hand van de aansluitingsperiodes bij een sociale verzekeringskas, kan de aanvrager laten weten dat hij over een voldoende expertise beschikt. Om van deze voldoende expertise te getuigen, dient de aanvrager een met redenen omklede aanvraag in bij het Comité voor de installatie van jonge landbouwers. Binnen dertig werkdagen na ontvangst van deze aanvraag hoort laatstgenoemd Comité de aanvrager en spreekt zich uit over de voldoende aard van de expertise van de aanvrager met inachtneming van het betrokken type exploitatie.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 4. § 1. Enkel de investeringen verricht in de in het Waalse Gewest gelegen productie-eenheden kunnen recht geven op steun bepaald in dit besluit. Het landbouwbedrijfshoofd moet een briefwisselingadres in het Waalse Gewest hebben. Om in aanmerking te komen voor één van de steunregelingen die bedoeld worden in de hoofdstukken I en II van Titel II, moet het landbouwbedrijfshoofd een bedrijfseconomische boekhouding voeren onder toezicht van een door de Minister erkende natuurlijke of rechtspersoon. Deze boekhouding omvat : 1o de opstelling van een jaarlijkse begin- en eindinventaris; 2o de systematische en regelmatige registratie van de verschillende goederen- en geldstromen betreffende het bedrijf in de loop van het boekjaar. De jaarlijkse opstelling omvat : 1o een omschrijving van de algemene bedrijfskenmerken, met name van de gebruikte productiefactoren; 2o een omstandige balans (activa en passiva) en een omstandige bedrijfsrekening (kosten en opbrengsten); 3o de nodige gegevens ter beoordeling van de doeltreffendheid van de bedrijfsvoering in haar geheel, alsmede ter beoordeling van de rentabiliteit van de belangrijkste bedrijfsonderdelen. De Minister kan de voorstellingsvorm van die documenten bepalen. Deze boekhouding wordt gehouden gedurende de hele duur van de steun met een minimum van vijf jaar. § 2. In afwijking van de vorige paragraaf wordt voor de tuinbouwbedrijven elke andere vorm van boekhouding aanvaard. § 3. De CVGL’s en voedergroeperingen moeten een gesimplificeerde boekhouding voorstellen in de door de Minister bepaalde vorm. HOOFDSTUK III. — Indiening en behandeling van de investeringsplannen en van de aanvragen beperkt tot een enige investering Art. 5. § 1. Elk investeringsplan of elke aanvraag beperkt tot een enige investering wordt door de aanvrager per schrijven ingediend bij het bestuur volgens de door de Minister bepaalde voorstelling. Er wordt eveneens een elektronisch afschrift ingediend. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier volledig is of, in tegenovergesteld geval, dat er stukken ontbreken. § 2. Het bestuur kan van de aanvrager eisen dat hij zijn plan voorstelt of verdedigt. De aanvrager mag er bijgestaan worden door zijn adviseur. § 3. Als het bestuur bij de behandeling van het dossier meent dat het aanvullende stukken of gegevens moet opvragen bij de aanvrager, wordt laatstgenoemde daarover per schrijven ingelicht. Deze aanvraag schorst de behandeling van het dossier. § 3bis. Wanneer het dossier van de aanvrager als onvolledig is beschouwd of wanneer het bestuur verlangd heeft dat de aanvrager overeenkomstig de vorige paragraaf zijn dossier aanvult, wordt een nieuw bericht van ontvangst overgemaakt aan de aanvrager wanneer zijn dossier als volledig wordt beschouwd. § 4. Binnen een termijn van zes maanden na de kennisgeving van het bericht van ontvangst van het volledige dossier wordt het investeringsplan over drie jaar of de aanvraag beperkt tot een enige investering door de Directeur-generaal volledig, gedeeltelijk of voorwaardelijk goedgekeurd of geweigerd. De beslissing van de Directeur-generaal wordt met redenen omkleed en, in geval van weigering, of gedeeltelijke of voorwaardelijke goedkeuring, vermeldt in extenso de inhoud van paragraaf 5. § 5. De aanvrager kan binnen twee maanden na ontvangst van de beslissing van de Directeur-generaal een aanvraag tot herziening van de beslissing indienen bij de Minister. Deze aanvraag wordt aan het Bestuur gericht. In de herzieningsaanvraag kan de aanvrager erom verzoeken door de Minister of door zijn vertegenwoordiger te worden gehoord. § 6. De kennisgeving dat het investeringsplan over drie jaar of de aanvraag beperkt tot een enige investering door de bevoegde overheid is aanvaard maakt gewag van de waarde en de aard van de gesteunde investeringen en, per investering, van het bedrag, de vorm van de steun, het tijdschema voor de uitvoering ervan, de opvolgingsindicatoren en de stukken die als investeringsbewijs voorgelegd dienen te worden. Art. 6. Artikel 5 is van toepassing op alle steunaanvragen bedoeld in hoofstuk I van titel II. Titel 2. — Investeringssteun en steun bij de vestiging in de landbouwsector HOOFDSTUK I. — Steun voor investeringen in de landbouwsector : het investeringsplan Afdeling 1. — Landbouwbedrijfshoofden Art. 7. § 1. Voor investeringssteun in de landbouwbedrijven (ook « steun » genoemd) kan in aanmerking komen, het landbouwbedrijfshoofd dat : 1o minstens twintig jaar oud is op de datum van de eerste betaling van de steun behalve in geval van overmacht zoals bedoeld in artikel 96, a) en b); 2o de voldoende beroepskwalificatie zoals bedoeld in artikel 2o aantoont; 3o volgens het door de Minister bepaalde model de boekhoudinggegevens overmaakt, waarbij de levensvatbaarheid van het bedrijf en de impact van de investeringen op die levensvatbaarheid kunnen worden beoordeeld; de levensvatbaarheid wordt bewezen wanneer het aan het bedrijf gebonden inkomen minstens gelijk is aan 7.500 euro per 0,5 arbeidseenheid aan het einde van het investeringsplan; 4o uit zijn landbouwbedrijf dat ten grondslag ligt aan het investeringsplan, een inkomen per arbeidseenheid vergaart kleiner dan 40.000 euro; 5o bewijst dat het bedrijf dat in aanmerking zal komen voor de investeringssteunen, de normen naleeft die bepaald zijn bij de regelgeving inzake de opslagcapaciteit van dierlijke mest en, zoniet, zich ertoe verbindt over te gaan tot het in overeenstemming brengen en de normering van zijn opslagcapaciteiten van dierlijke mest;

16045

16046

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 6o bewijst dat hij zijn activiteit al dan niet hoofdzakelijk uitoefent sinds minstens drie jaar op de datum van de indiening van zijn aanvraag tenzij hij de in artikel 22 bedoelde steun bij de vestiging geniet. § 2. Om voor steun in aanmerking te komen, dient de aanvrager voor zijn bedrijf een investeringsplan over drie jaar op te stellen, eveneens « plan » genoemd. Dat plan beantwoordt aan de volgende eisen : 1o het verschaft een volledig inzicht in de beginsituatie van het bedrijf, evenals in de specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten; 2o het stelt alle voorziene investeringen voor - ongeacht of ze voor steun in aanmerking komen -, en toont hun samenhang met de doelstellingen van het bedrijf en hun economische, leefmilieu- en technische relevantie; 3o het stelt de lasten en opbrengsten voor die zij teweegbrengen ten opzichte van de gegevens van de bedrijfseconomische boekhouding bedoeld in artikel 4, of beschikbaar of nog uit te werken. § 2bis. Er wordt geen enkele investering uitgevoerd of aangevat vóór de datum van aanneming van het plan door de bevoegde overheid, behalve in geval van overmacht en buitengewone omstandigheden vallend onder artikel 96 en voor zover de investering nodig is voor de voortzetting van de exploitatie. § 3. De Minister bepaalt de inhoud van het plan. Het investeringsplan over drie jaar wordt opgesteld door enkel het landbouwbedrijfshoofd of met de bijstand van een adviseur. In dat laatste geval moet de adviseur het plan medeondertekenen. § 4. Eenzelfde bedrijf mag niet tegelijk in meerdere investeringsplannen opgenomen worden. Hetzelfde landbouwbedrijfshoofd kan al dan niet tegelijkertijd en al dan niet onder bescherming van twee nummers van verschillende producenten meer dan één steunregeling vragen voor de verrichting van een investeringsplan of van een aanvraag beperkt tot één enige investering. steun voor de verrichting van een investeringsplan mag niet tegelijkertijd toegekend worden aan een landbouwbedrijfshoofd-natuurlijke persoon, en aan de rechtspersoon waarvan laatstgenoemd landbouwbedrijfshoofdnatuurlijke persoon afgevaardigd bestuurder, beheerder of vennoot of één onder hen is. § 5. De in het plan of in de aanvraag bedoelde investering(en) leeft (leven) de gemeenschappelijke normen na die erop toepasselijk zijn. § 6. De toekenning van steun aangevraagd door de andere verenigingen en groeperingen dan de verenigingen en groeperingen van melkproducenten is onderworpen aan de volgende voorwaarden : 1o alle leden van de vereniging ondertekenen de steunaanvraag; 2o de vereniging leeft de voorwaarden na die toepasselijk zijn op de landbouwbedrijfshoofden; de in § 1, tweede lid, bedoelde voorwaarden worden geacht aanvaard te zijn als minstens 50 % van de personen uit wie de vereniging bestaat, ze vervullen; 3o de in artikel 15, 1o, bedoelde verhoging wordt toegepast voor zover het landbouwbedrijfshoofd persoonlijk in aanmerking komend is. Art. 8. § 1. Bij de verwezenlijking van het investeringsplan over drie jaar waarvan de aanvaarding door de bevoegde overheid is medegedeeld, hierna « het goedgekeurde plan » genoemd, zijn de volgende regels van toepassing. § 2. Enkel de investeringen opgenomen in het plan goedgekeurd onder de voorwaarden bedoeld in laatstgenoemd plan of met inachtneming van aanpassingen die eerst goedgekeurd zijn door de bevoegde overheid, komen voor steun in aanmerking. § 3. Voor de investeringen die een landbouwbedrijfshoofd uitvoert overeenkomstig de voorwaarden van dat goedgekeurde plan, kan de uitbetaling van de steun slechts verzekerd worden op basis van de voorlegging, in de door Minister bepaalde vormen, van het verantwoordingsstuk van de investering. De uitbetaling van de steun wordt verzekerd zolang het landbouwbedrijfshoofd aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen voldoet. § 4. De in het plan bedoelde investeringen moeten verricht worden of minstens begonnen zijn binnen zes maanden na het jaar waarvoor ze gepland zijn. Enkel het jaartal wordt vereist als geplande verrichtingsdatum. Er wordt een prijsschommeling aanvaard van min of meer 20 % tegenover de kostprijs van de investering bepaald in het goedgekeurde plan met inachtneming van het algemene maximumbedrag van de steun bepaald in artikel 18, § 1. Het steunbedrag wordt dienovereenkomstig aangepast. Het totaal van de steun die daadwerkelijk is toegekend tijdens de duur van het plan mag evenwel het totale steunbedrag dat de bevoegde overheid bij aanvaarding van het plan heeft medegedeeld, niet overschrijden. Het landbouwbedrijfshoofd heeft de plicht om aan de bevoegde overheid een aanpassing te vragen van het totale steunbedrag dat hem voorafgaandelijk wordt toegekend voor een investering waarbij het oorspronkelijk door de bevoegde overheid medegedeelde steunbedrag overschreden wordt. De aldus doorgevoerde aanpassingen mogen de voor het goedgekeurde plan vastgelegde doelstellingen en richtsnoeren niet onzeker maken. § 5. Boven de in § 4 bedoelde toegestane afwijking dient voor elke aanpassing van het goedgekeurde plan met betrekking tot de waarde, de aard van de investering of het tijdschema voor de uitvoering ervan, een aanvraag bij het bestuur worden ingediend bij aangetekend schrijven. Voor zover de doorgevoerde aanpassingen de doelstellingen en de richtsnoeren, opgenomen in het plan, niet onzeker maken en niet leiden tot een overschrijding van het totale steunbedrag, medegedeeld door de bevoegde overheid, beschikt het bestuur over 20 werkdagen om op de aanvraag in te gaan. Zijn er aanpassingen waarbij het totale steunbedrag in één of meerdere keren overschreden wordt dat de bevoegde overheid bij aanvaarding van het plan heeft medegedeeld, wordt dat totaalbedrag door de bevoegde overheid aangepast met inachtneming van het maximumbedrag bepaald in artikel 18, § 1. De aanpassingsaanvragen die enkel betrekking hebben op het afzien van één of meerdere investeringen waarvan sprake in het goedgekeurde plan kunnen te allen tijde worden ingediend. In alle andere gevallen kan een steungerechtigde slechts drie keer per jaar tijdens de duur van het plan aanpassingsaanvragen indienen. Zij mogen enkel betrekking hebben op de investeringen waarvan de voorziene uitvoeringsdatum niet overschreden wordt. Ze mogen de voor het goedgekeurde plan vastgelegde doelstellingen en richtsnoeren niet onzeker maken en moeten de relevantie en de coherentie van het goedgekeurde plan versterken.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Elke wijziging door afschaffing of toevoeging moet met redenen omkleed zijn en om technische, economische of sociale redenen gerechtvaardigd worden door een geval van overmacht of door buitengewone omstandigheden. Hetzelfde geldt voor een aanvraag tot verlenging van het plan met maximum twee jaar. De verhoging van de steun bedoeld bij artikel 15, § 3, wordt tenietgedaan indien een aanvraag tot aanpassing van een plan dat oorspronkelijk ingediend wordt met de bijstand van een adviseur, zonder diens bijstand wordt ingediend. Het verlies van de verhoging geldt met terugwerkende kracht voor de gehele duur van het plan en voor alle investeringen die in het plan voorzien zijn. § 6. Behalve in de gevallen van overmacht of van buitengewone omstandigheden vallend onder artikel 96, in gevallen van vereniging van landbouwbedrijven zoals bedoeld in artikel 21 of bij buitengewone kansen, erkend door de Minister, mag een investeringsplan niet onderbroken worden in de twee jaar volgend op de datum van goedkeuring ervan door de Minister. Een nieuw plan, ingediend door een landbouwer, alleen of in vereniging, binnen de twee maanden volgend op de toegelaten vroegtijdige onderbreking van het (de) goedgekeurde plan(nen) krijgt een voorrangsbehandeling. § 7. Het staat een steungerechtigde vrij een investering die in zijn goedgekeurde plan voorzien is, niet uit te voeren. Overeenkomstig artikel 4 dient hij er het bestuur over in te lichten en de helft van het steunbedrag waarvan hij vrijwillig afziet, wordt afgetrokken van het totale maximumsteunbedrag bepaald in artikel 18, § 1. Afdeling 2. — CVGL Art. 9. § 1. Een CVGL die samengesteld is overeenkomstig de vereisten van artikel 7, § 1, en waarvan de boekhouding aantoont dat ze minstens in evenwicht blijft en zal blijven, kan in aanmerking komen voor steun voor de investeringen in de CVGL en een investeringsplan over drie jaar indienen. § 2. Een CVGL kan, volgens de voorwaarden en afwijkingen bepaald in de artikelen 13 tot en met 18, in aanmerking komen voor steun voor volgende investeringen : 1o de investeringen in materiaal, hetzij i.v.m. bijzondere bedrijfsonderdelen, hetzij noodzakelijk voor het gezamenlijk vervoer, de gezamenlijke tractie, de gezamenlijke behandeling, de gezamenlijke oogst van de voortbrengselen van de leden; 2o de investeringen in onroerende goederen, op voorwaarde dat het gaat om opslagplaatsen voor het materiaal van de CVGL die opgericht zijn op haar grond of op een grond waarvan ze het genot heeft voor een duur die minstens gelijk is aan die van de overheidsgarantie; 3o de investeringen in de aanpassing van onroerende goederen, op voorwaarde dat het onroerende goederen betreft van de CVGL en die als onderdak dienen voor materiaal van de CVGL. § 3. Het gezamenlijke gebruik van het CVGL-materiaal door minstens drie landbouwers die lid zijn van de CVGL moet te allen tijde geverifieerd kunnen worden. Bovendien mag dezelfde landbouwer het in aanmerking komen van een zelfde materiaal of van een gelijkwaardig materiaal in meer dan één CVGL niet rechtvaardigen. Een landbouwer met een gelijksoortig materiaal van minder dan tien jaar mag ook niet het in aanmerking komen van dat materiaal of van een gelijksoortig materiaal in een CVGL rechtvaardigen. Voor het materiaal van de CVGL wordt deze termijn teruggebracht tot zeven jaar. Een landbouwer mag het in aanmerking komen van éénzelfde materiaal of van een gelijkwaardig materiaal in meer dan één CVGL niet rechtvaardigen. Dezelfde regels zijn van toepassing voor de steunaanvragen die door een landbouwer op eigen naam worden ingediend. Er wordt evenwel slechts rekening gehouden met het materiaal van de CVGL waarvoor bepaald wordt dat hij één van de gebruikers ervan is. § 4. De Minister bepaalt de inhoud van het plan. § 5. Bij de indiening van de aanvraag tot uitbetaling van de voorziene steun toegekend door het plan moet de CVGL voor elke investering, naast het verantwoordingsstuk voorzien in zijn plan, het proces-verbaal van beslissing tot investering, medeondertekend door alle leden van de CVGL, indienen. § 6. Indien de CVGL in de loop van de uitvoering van het plan een lid verliest en zo § 1 niet in acht genomen wordt, dient de CVGL er het bestuur over in te lichten en beschikt het over zes maanden om een vervanger te vinden. Als na afloop van die termijn de vereisten van § 1 nog steeds niet nagekomen zijn, wordt het plan onderbroken, maar de steun die de leden reeds gekregen hebben, blijft verworven. Art. 10. Een CVGL die bestaat uit minstens twee derde vennoten die tegelijk deel uitmaken van een andere CVGL die reeds een investeringsplan heeft voorgesteld of die reeds voorheen vennoten zijn geweest in een andere CVGL komt niet in aanmerking voor steun. Afdeling 3. — Voedergroeperingen Art. 11. § 1. Een voedergroepering die door het bestuur is erkend, kan in aanmerking komen voor steun voor de investeringen in de groepering en een investeringsplan over drie jaar indienen. § 2. De steun kan slechts toegekend worden als minstens twee derde van de leden nog geen deel hebben uitgemaakt van een andere voedergroepering. § 3. Bij de indiening van de aanvraag tot uitbetaling van de voorziene steun toegekend door het plan moet de voedergroepering voor elke investering, naast het verantwoordingsstuk waarvan sprake in zijn plan, het proces-verbaal van beslissing tot investering, medeondertekend door alle leden van de voedergroepering, indienen. De steun wordt rechtstreeks aan de leden betaald, in verhouding tot het aandeel dat éénieder neemt in de gesteunde financiering van het materiaal. § 4. Indien de CVGL in de loop van de uitvoering van het plan een lid van de groepering verliest en zo § 1 niet in acht genomen wordt, dient de groepering er het bestuur over in te lichten en beschikt het over zes maanden om een vervanger te vinden. Als na afloop van die termijn de vereisten van § 1 nog steeds niet nagekomen zijn, wordt het plan onderbroken, maar de steun die de leden reeds gekregen hebben, blijft verworven. § 5. Eenzelfde landbouwer mag het in aanmerking komen van éénzelfde materiaal of van een gelijksoortig materiaal in meer dan één voedergroepering niet rechtvaardigen.

16047

16048

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Afdeling 4. — De steun Art. 12. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); Art. 13. De steun voor landbouwers, CVGL’s, voedergroeperingen of groeperingen van melkproducenten waarvan de investeringsplannen over drie jaar zijn goedgekeurd overeenkomstig de maximale steunniveaus bepaald in artikel 14 zijn : 1o een financiële steun, volgens een verdeling aangegeven in het goedgekeurde plan, in de vorm van ofwel :

o

o

a) een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het berekeningscijfer bepaald in artikel 1, 31 , die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 2,0 % ten laste van de steungerechtigde. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 7 jaar voor de investeringen in materiaal en van maximum 15 jaar voor de investeringen in gebouwen. Per investering mag de steun in geen geval de bedragen bepaald in de artikelen 14 en 15 overschrijden; b) een tegemoetkoming in het kapitaal, in één schijf uitbetaald als het steunbedrag lager is dan S 10.000, twee schijven als het ligt tussen 10.000 en 20.000 S en drie schijven als het hoger is dan S 20.000. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de voorkeur gegeven aan de tegemoetkoming in het kapitaal ten opzichte van de tegemoetkoming in rentetoelage; c) een combinatie van de steunmaatregelen die de rentetoelage en de kapitaalpremie zijn; 2o de overheidsgarantie die toegekend kan worden voor elke investering van het goedgekeurde plan waarvoor een lening wordt aangevraagd bij een daartoe erkende openbare op private instelling, vult de door de kredietaanvrager gestelde zekerheden aan en mag niet meer dan 75o % van het nog verschuldigde saldo van het toegestane krediet betreffende de in aanmerking komende investeringen, met uitzondering van BTW, dekken<0 De betaling van de rentesubsidie wordt opgeschort zodra een beroep wordt gedaan op de garantie; Art. 14. § 1. Tegen het steunpercentage van 20 % komt in aanmerking, elke uitgave die niet overeenstemt met een vervangingsinvestering en die betrekking heeft op : 1o de aankoop of de aanpassing van nieuw of gebruiksmateriaal in de zin van artikel 91 en bestemd voor de voortzetting, de ontwikkeling of de schepping van een activiteit, met inbegrip van de eerste verwerking en de verkoop op de hoeve in een landbouwbedrijf, een CVGL, een voedergroepering of een vereniging of een groepering van melkproducten; 2o de inrichting, de ingrijpende renovatie, het herstel ten gevolge van geleden schade, de bouw of de aankoop van onroerende landbouw- of tuinbouwinfrastructuren, met inbegrip van de eerste verwerking en de verkoop op de hoeve; voor de hiernavermelde producties moeten de volgende voorwaarden vervuld worden : a) voor de pluimvee- of varkenshouderijen : een bestek naleven of zich ertoe verbinden een bestek na te leven dat overeenstemt met een product van gedifferentieerde kwaliteit en betrekking hebben op investeringen die niet behoren bij klasse 1 in de zin van de milieuvergunning; b) voor de houderijen : een grondgebondenheidscijfer vertonen - zoals omschreven in artikel R.212, § 3, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat betreft het duurzaam stikstofbeheer - lager dan of gelijk aan 1 tijdens het laatste jaartal dat bij de indiening van de aanvraag gekend is en die drempel niet te boven gaan tijdens de uitvoering van het goedgekeurde plan; c) voor de melkproductie-bedrijven : < 0 niet leiden tot een overschrijding van de referentiehoeveelheid tenzij een bijkomende referentiehoeveelheid wordt toegekend of gekregen door een overdracht; in dat geval wordt de steun slechts verleend indien de investering niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien tot meer dan 200 per bedrijf, vereniging van melkproducenten of groepering van melkproducenten stijgt; 3o de verplaatsing van gebouwen van een bedrijf wegens het openbaar nut of indien de verhuurder de huur van het landbouwbedrijfshoofd opzegt en die opzeg bekrachtigd is door de vrederechter of verantwoord is wegens de leefmilieuvoorschriften met inachtneming van de voorwaarden van punt 2o; 4o de grondverbeteringswerken; 5o specifiek materieel voor de productie van biobrandstoffen en/of hernieuwbare energie met producten of nevenproducten van de landbouwactiviteit van het bedrijf of de coöperatieve alsmede van de installaties voor de behandeling van dierlijke mest met productie van biobrandstoffen en hernieuwbare energie; 6o de inrichting van gebouwen en/of de aanpassing van materieel om energiebesparingen door te voeren als aanvulling op andere overheidssteun die het Gewest reeds verleent en met inachtneming van de maximale steunbedragen bepaald door Verordening (EG) 1698/2005o; 7o de inrichtingen die een vermindering van de emissies van vervuilende landbouwgassen mogelijk maken; 8o de installatie van systemen voor de filtering van de ventilatielucht in de dierengebouwen, alsook hun ventilatiesystemen met gemengde lucht; 9o de investeringen voor waarnemings- en waarschuwingssystemen in het kader van de geïntegreerde bestrijding. § 2. In afwijking van de vorige paragraaf komen niet in aanmerking de uitgaven betreffende : 1o de aankoop van grond, eenjarige planten, plantages van eenjarige planten, bedrijfstoeslagrechten, quota, dieren en de eenvoudige vervangingsverrichtingen behalve uitzonderingen specifiek bepaald bij dit besluit. 2o de drainerings- of irrigatiewerken, de aankoop van irrigatiematerieel, tenzij die investeringen een vermindering van het waterverbruik met minstens 25 % o opleveren; 3o de aanpassing van bestaande gebouwen om te voldoen aan de wettelijke normen die de communautaire minimumnormen te boven gaan of om te voldoen aan de Europese minimumnormen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, dierenwelzijn of veiligheid op het werk die verricht wordt na een termijn van 36 maanden na goedkeuring ervan op EG-niveau of na de overgangsperiode bedoeld bij de verordening;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 4o de aanpassing van bestaande gebouwen om te voldoen aan de communautaire minimumnormen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid, dierenwelzijn of veiligheid op het werk door jonge landbouwbedrijfshoofden zoals omschreven in artikel 22 van Verordening (EG) 1698/2005, die verricht wordt na de termijn van 36 maanden na hun vestiging. § 3. De investeringen bestemd voor de toeristische, pedagogische en ambachtelijke activiteiten kunnen een steun genieten van 20 % van de uitgaven betreffende : 1o de aankoop, de aanpassing, de vervanging die de drempels bepaald bij artikel 1, 22o, overschrijden, van nieuw of tweedehands materiaal op de wijze van artikel 91 voor de voortzetting of de ontwikkeling van een productie-, toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteit die reeds uitgeoefend werd in een landbouwbedrijf of een groepering van melkproducenten; < 0 2o de verwerking of de inrichting van bestaande gebouwen voor de voortzetting of de ontwikkeling van toeristische, pedagogische of ambachtelijke activiteiten in of buiten het bedrijf; Art. 15. De investeringssteunniveaus bepaald in artikel 14 worden verhoogd met : 1o 10 percentpunten voor elke investering verricht binnen zes jaar na de datum van werkelijke vestiging als bedrijfshoofd wanneer die gebeurd is uiterlijk voordat het bedrijfshoofd de leeftijd van veertig jaar heeft bereikt. Indien degene die de verhoging geniet sinds minder dan zes jaar gevestigd is, lid is van een vereniging, wordt die verhoging in verhouding toegekend tot de deelname van de gerechtigde in de vereniging; de verhoging wordt volledig verkregen voor zover de gerechtigde van de verhoging de eigenaar van het fonds is. Indien de gerechtigde van die verhoging, afgevaardigd-bestuurder, zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder is van een rechtspersoon, wordt die verhoging in verhouding toegekend tot het aantal aandelen die de gerechtigde bezit in die rechtspersoon; 2o vijf percentpunten als het investeringsplan ingediend wordt door een landbouwer in een probleemgebied zoals omschreven in artikel 1, 27o; 3o vijf percentpunten als het investeringsplan ingediend wordt door een CVGL; 4o 2,5 percentpunten als het investeringsplan en alle eventuele aanvragen tot aanpassing van dat plan ingediend worden door een landbouwbedrijfshoofd dat een beroep heeft gedaan op een erkend adviseur; 5o 10 percentpunten voor elke investering die specifiek bestemd is voor een productie van gedifferentieerde kwaliteit bij haar opstart of haar eerste uitbreiding voor zover die investering niet afhankelijk is van een milieuvergunning van klasse 1 in de zin van de milieuvergunning en voor zover het landbouwbedrijfshoofd zich ertoe verplicht deze productie gedurende minstens zes jaar voort te zetten. Art. 16. Er mogen niet meer dan twee verhogingen, bepaald in artikel 15, toegevoegd worden aan de in artikel 14 bepaalde renten voor de steun die toegekend wordt voor elk bestanddeel waarvan sprake in het investeringsplan over drie jaar. Art. 17. Om ontvankelijk te zijn, dient een investeringsplan minstens S 15.000 aan investeringen over de gehele duur te voorzien en elke investering waarvan sprake in het plan moet op zich meer bedragen dan S 5.000. Het maximumbedrag dat per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt S 350.000 voor de investeringen in gebouwen (bouwwerken en uitrustingen) en/of materiaal. Voor investeringen in gebouwen mag de steun evenwel niet toegekend worden voor bedragen die hoger zijn dan de maxima per m2 die bepaald zijn door de Minister overeenkomstig artikel 95. Die maximumbedragen die voor steun in aanmerking komen worden verhoogd met 50 % indien het investeringsplan ingediend wordt ofwel door een CVGL ofwel voor de specifieke investeringen in de tuinbouwsector. Art. 18. Er wordt een maximumbedrag van S 100.000 vastgelegd voor het opgetelde totaal van alle steunvormen die aan een bedrijf worden toegekend voor de verschillende investeringen die in het kader van zijn investeringsplan in aanmerking komend zijn. Art. 19. Geen enkele steun wordt uitbetaald of uitgevoerd als het bedrijf zich niet heeft aangepast aan de verplichtingen betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren en van dierlijke mest. Art. 20. De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening zonder dat de toegelaten tegemoetkomingsmaxima overschreden worden. Art. 21. § 1. Indien meerdere landbouwers hun bedrijven die niet het resultaat zijn van de verdeling van een bedrijf dat voorheen één geheel vormde, samenvoegen en elk lid van de vereniging voldoet aan de vereisten van artikel 5, § 1, geldt artikel 8, § 6 niet. In dit geval mogen de leden van de vereniging de verwezenlijking van hun lopende investeringsplan onderbreken en de vereniging mag in eigen naam een nieuw investeringsplan over drie jaar indienen. De verenigde landbouwers moeten een verenigingsovereenkomst voorleggen dat medeondertekend is door allen, die zich daar hoofdelijk toe verbinden. De vereniging moet minstens even lang duren als de subsidie en niet minder lang duren dan zes jaar. § 2. Voor het eerste investeringsplan dat ingediend wordt door nieuwe bedrijvenverenigingen die sinds 1 januari 2007 opgericht zijn en die de vereisten van § 1 naleven, wordt het maximumbedrag, afwijkend van artikel 18, § 1, vastgelegd op S 75.000 per verenigingslid, met als maximumbedrag S 250.000 voor de vereniging. Voor haar eerste plan kan een nieuwe vereniging een verhoging krijgen met 50 % van de maximumwaarden van de in artikel 17 bepaalde investeringen die voor steun in aanmerking komen. De vereniging dient een volledig investeringsplan voor te leggen met inachtneming van de structuur en de inhoud bepaald in bijlage I. § 3. Voor een vereniging van melkproducenten mag de houder van de productie-eenheid vanaf welke de leveringen en/of de rechtstreekse verkopen van de vereniging van melkproducenten plaatsvinden de specifieke investeringen die nodig zijn voor de ontwikkeling van de productie- en afzetactiviteiten van de vereniging, in zijn investeringsplan opnemen. Dat plan moet voldoen aan de voorschriften van bijlage I. In dit geval is artikel 21, § 1, niet van toepassing. § 4. Een groepering van melkproducenten mag een investeringsplan indienen dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de activiteiten van de groepering. Dat plan dekt alle investeringen die de leden van de groepering voorzien hebben voor al hun producties. Dat plan moet voldoen aan de voorschriften van bijlage III. Bij de oprichting van de groepering worden de lopende persoonlijke plannen van de leden die de nieuwe groepering vormen, tenietgedaan en artikel 21, § 1, is dan van toepassing. De indiening en de behandeling van het investeringsplan worden overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verricht.

16049

16050

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK II. — Steun bij de vestiging aan jonge landbouwbedrijfshoofden : Art. 22. § 1. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); Voor de steun bij de vestiging voor de oprichting of de gehele overname van een landbouwbedrijf of voor een gedeeltelijke overname van een bedrijf in maximum twee fases die elk minstens 25 % dekken van de gehele waarde van de in aanmerking komende investeringen van de overname komt in aanmerking degene die : 1o zich voor de eerste keer als bedrijfshoofd vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofberoep en landbouwer wordt op de datum van indiening van de steunaanvraag; de vestiging als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep van een natuurlijke persoon wordt bewezen door een overnameovereenkomst of, bij gebrek, door de aansluiting van die persoon bij het sociaal statuut van onafhankelijk landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep. Voor de rechtspersonen wordt nagekeken of die voorwaarde voor de afgevaardigd bestuurder of de zaakvoerder die zich voor de eerste keer vestigt, vervuld is. 2o de in artikel 3 bedoelde beroepskwalificatie aantoont op de datum van de vestiging; voor de rechtspersonen moet bovendien bewezen worden dat elke afgevaardigd bestuurder of zaakvoerder die de steun bij de vestiging aanvraagt, de in artikel 3 bedoelde beroepskwalificatie bezit op de datum van de vestigingsaanvraag; 3o minder dan veertig jaar oud is op de datum van indiening van de steunaanvraag; 4o minstens twintig jaar oud is op de datum van de eerste betaling van de steun behalve in geval van overmacht zoals bedoeld in artikel 96, 1o en 2o; 5o op de datum van de vestiging, behalve in de gevallen van overmacht bepaald in artikel 96, 1o en 2o, een stage doorlopen heeft die in overeenstemming is met de vereisten van het decreet van het Waalse Gewest van 12o juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw of met het besluit van de Duitstalige Gemeenschap van 27 mei 1993 betreffende de beroepsopleiding en de bijscholing van de personen die in de landbouw werkzaam zijn en de latere wijzigingen ervan; wordt evenwel vrijgesteld van die stage, degene die : — geboren is vóór 1 januari 1978 of — de last van huismoeder of huisvader alleen op zich neemt; 6o een ontwikkelingsplan voorstelt samen met een ontwerp van overname- of oprichtingsovereenkomst. De inhoud van het plan wordt door de Minister vastgesteld. Opvolgingsindicatoren worden bij het plan vastgelegd voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan. 7o een beroep doet op een adviseur om hem raad te geven in zijn beroepsontwerp van overname of oprichting en zich ertoe verbindt raadgevingen bij een adviseur in te winnen voor een minimale duur van drie jaar en een boekhouding te houden overeenkomstig de eisen van artikel 4; 8o bewijst dat het bedrijf waarin hij zich bevestigt, de normen naleeft inzake de opslagcapaciteit van dierlijke mest en, zoniet, zich ertoe verbindt het in overeenstemming brengen en de normering van zijn opslagcapaciteiten van dierlijke mest op te nemen als investering van zijn investeringsplan en ze werkelijk te verrichten binnen 36 maanden na de datum van zijn vestiging; 9o de levensvatbaarheid van het bedrijf aan het einde van het ontwikkelingsplan rechtvaardigt; de levensvatbaarheid wordt bewezen wanneer het aan het bedrijf gebonden inkomen minstens gelijk is aan 7.500 euro per 0,5 arbeidseenheid aan het einde van het investeringsplan. In geval van erkende en gerechtvaardige financiële moeilijkheden kan de Minister beslissen om af te wijken van de verplichting om landbouwer in hoofdberoep te blijven gedurende een door hem te beoordelen periode die toch niet langer dan 5 jaar maag zijn zodat de gerechtigde van de steun landbouwer als bijberoep tijdens deze duur kan zijn. § 2. Elke persoon die van plan is de steun bij de vestiging te vragen kan een vooraanvraag bij het bestuur indienen. Laatstgenoemde vermeldt de overtuigende elementen betreffende de in § 1, 2o, bepaalde voorwaarden. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier volledig is of, in tegenovergesteld geval, dat er stukken ontbreken. Als het bestuur bij de behandeling van het dossier meent dat het aanvullende stukken of gegevens moet opvragen bij de aanvrager, wordt laatstgenoemde daarover per schrijven ingelicht. Deze aanvraag schorst de behandeling van het dossier. Binnen een termijn van twintig werkdagen na zending van het ontvangstbericht dat bepaalt dat de vooraanvraag volledig is, brengt het Bestuur een al dan niet gunstig advies uit. Het advies van het Bestuur wordt met redenen omkleed in geval van weigering of voorwaardelijke aanneming. § 2bis. Elke persoon die van plan is de steun bij de vestiging aan te vragen, dient een investeringsplan bij het bestuur in, waarin in voorkomend geval de investeringen worden vermeld waarvoor een investeringsteun zal worden aangevraagd overeenkomstig hoofdstuk I van deze titel. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat het dossier volledig is of, in tegenovergesteld geval, dat er stukken ontbreken. Als het bestuur bij de behandeling van het dossier meent dat het aanvullende stukken of gegevens moet opvragen bij de aanvrager, wordt laatstgenoemde daarover per schrijven ingelicht. Deze aanvraag schorst de behandeling van het dossier. Het bestuur kan van de aanvrager eisen dat hij zijn plan voorstelt. De aanvrager mag bijgestaan worden door zijn adviseur. Binnen een termijn van 6 maanden na zending van het ontvangstbericht dat bepaalt dat de vooraanvraag volledig is, brengt het Bestuur een al dan niet gunstig advies uit In geval van gunstig advies of van voorwaardelijk gunstig advies, bepaalt het Bestuur het geschatte bedrag van de steun bij de vestiging. Het advies van het Bestuur wordt met redenen omkleed in geval van weigering of voorwaardelijke aanneming. § 3. De jonge landbouwer dient een aanvraag voor een steun bij de vestiging in binnen een termijn van hoogstens twaalf maanden na de datum van zijn vestiging als landbouwer, landbouwbedrijfshoofd in hoofberoep, op grond van het door het bestuur bepaalde formulier samen met de bewijsstukken. Als de jonge landbouwer een gunstig advies over zijn vooraanvraag heeft gekregen, wordt de in § 1, 2o, bepaalde voorwaarde geacht aangenomen te zijn.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Als de jonge landbouwer een gunstig advies over zijn investeringsplan heeft gekregen, wordt het geacht aangenomen te zijn. Als de jonge landbouwer een voorwaardelijk gunstig advies over zijn project van ontwikkelingsplan heeft gekregen, wordt het opnieuw onderzocht op grond van de in het met redenen omkleed advies bepaalde elementen. Aan de hand van een bericht van ontvangst, opgestuurd binnen de tien werkdagen, wordt aan de aanvrager kennis gegeven van het feit dat zijn aanvraag volledig is of, in tegenovergesteld geval, dat er stukken ontbreken. Het bestuur kan van de aanvrager eisen dat hij zijn aanvraag voorstelt. De aanvrager mag bijgestaan worden door zijn adviseur. Als het bestuur bij de behandeling van het dossier meent dat het aanvullende stukken of gegevens moet opvragen bij de aanvrager, wordt laatstgenoemde daarover per schrijven ingelicht. Deze aanvraag schorst de behandeling van het dossier. Het bestuur kan ook in dezelfde vormen en voorwaarden de herziening van het hele plan of van een gedeelte ervan vragen. § 4. Binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het volledige dossier van de aanvraag voor de steun bij de vestiging en voor zover het ontwikkelingsplan een gunstig advies of een voorwaardelijk gunstig advies van het bestuur heeft gekregen, keurt de Directeur-generaal het ontwikkelingsplan en de steun bij de vestiging goed of weigert ze en betekent zijn beslissing aan de aanvrager. § 5. De beslissing tot toekenning van de steun bij de vestiging wordt binnen 18 maanden na de ondertekening van de overeenkomst betreffende de overname of de oprichting van het bedrijf genomen. § 6. De aanvrager kan binnen twee maanden na ontvangst van het advies van het Bestuur over het ontwikkelingsplan een met redenen omklede aanvraag tot herziening van dat plan indienen bij de Minister. In de herzieningsaanvraag kan de aanvrager erom verzoeken door het Comité voor de vestiging van de jonge landbouwers te worden gehoord. Binnen 30 werkdagen na ontvangst van de met redenen omklede herzieningsaanvraag hoort het Comité voor de vestiging van de jonge landbouwers de aanvrager en brengt advies uit aan de Minister. Binnen een termijn van 15 werkdagen na overmaking van het advies herziet de Minister al dan niet het vorige advies. Art. 23. In afwijking van artikel 7, § 1, 2o, moet degene die zich voor het eerst vestigt in een bedrijf als landbouwbedrijfshoofd in hoofdberoep de voldoende beroepskwalificatie verwoord in artikel 3 aantonen om een investeringsplan te mogen indienen in zijn ontwikkelingsplan. Ter afwijking van artikel 14 mag het ontwikkelingsplan per diersoort een investering omvatten ter (weder)aanvulling van het (de) veebestand (-en) van het overgenomen of opgerichte bedrijf. Die investering moet uitgevoerd worden binnen de twaalf maanden volgend op de datum van overname of oprichting. Art. 24. § 1. Er wordt een Comité voor de vestiging van de jonge landbouwers opgericht, dat bestaat uit : 1o een personeelslid van het bestuur, 2o een deskundige in landbouweconomie 3o drie technische deskundigen die de verschillende technisch-economische richtingen vertegenwoordigen De Minister benoemt de leden van het Comité voor een verlengbare periode van drie jaar. Als een herzieningsaanvraag bij het Comité voor de vestiging van de jonge landbouwers aanhangig wordt gemaakt, brengt het advies uit over die aanvraag en over het ontwikkelingsplan. Het beoordeelt met name de waarde van de investeringen voor overname of oprichting, de relevantie van die overname of oprichting voor de aanvrager op technisch en economisch vlak en, in voorkomend geval, de relevantie en de samenhang van het ontwerp van het ter aanvulling voorziene investeringsplan. Het secretariaat van het Comité wordt waargenomen door het Bestuur. Het Comité brengt een positief, negatief of voorwaardelijk gemotiveerd advies uit over de aanpassing van de voorwaarden van het ontwikkelingsplan. De Minister bepaalt het huishoudelijk reglement van het Comité. De leden van het Comité hebben recht op een presentiegeld van 50 euro en op de terugbetaling van hun reiskosten volgens de schaal vastgesteld voor de personeelsleden van het Waalse Gewest. Art. 25. § 1. De kennisgeving van de vestigingssteunvormen maakt gewag van de waarde en de aard van de gesteunde investeringen en, per investering, van het bedrag, de vorm van de steun, het tijdschema voor de uitvoering ervan, de opvolgingsindicatoren en de stukken die als investeringsbewijs voorgelegd dienen te worden. Elke individuele investering die steun geniet, kan voor de lening die betrekking heeft op de investering waarvan sprake in aanmerking komen voor de overheidsgarantie waarvan sprake in artikel 12, § 2. Het bestuur oordeelt geval per geval over wat juist door de garantie gedekt wordt bij ondertekening van de lening. § 2. Indien de steun in de vorm van een rentetoelage gegeven wordt, wordt het berekeningscijfer dat in de voorwaarden opgenomen is, het berekeningscijfer dat geldig is bij de daadwerkelijke ondertekening van de lening door de gerechtigde met de kredietinstelling. In voorkomend geval moet de duur van de steun worden aangepast om het maximumbedrag per investering bepaald in de artikelen 13 en 26 te handhaven; § 3. Als de overnemer een landbedrijfshoofd-rechtspersoon is, wordt de steun in verhouding toegekend tot het aantal aandelen die de bestuurder-zaakvoerder(s) of zaakvoerder(s) bezit(en) en die de in artikel 22 bepaalde voorwaarden vervult(vervullen). Art. 26. De maximale steunmaatregelen voorzien voor een ontwikkelingsplan zijn : 1o. op de eerste schijf van S 100.000 in aanmerking komende investeringen, een kapitaalsteun gelijk aan 45 % van de investering die gestort wordt op de wijze bepaald in artikel 12, § 1, 2o. 2o. op de tweede schijf van de gesteunde investeringen van S 100.001 tot S 175.000, een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het berekeningscijfer bepaald in artikel 1, 35o, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 1,00 % ten laste van de steungerechtigde. Het maximale steunbedrag in de vorm van een rentetoelage bedraagt S 10.000. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 15 jaar voor de investeringen in gebouwen en van maximum 7 jaar voor de andere investeringen. In voorkomend geval wordt de duur van de subsidie teruggebracht om het maximumbedrag van S 10.000 na te leven;

16051

16052

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 3ode overheidsgarantie, tegen de voorwaarden van artikel 12, § 2, toegekend voor alle leningen voor investeringen die overeenkomstig dit hoofdstuk in aanmerking komen en voor een maximumduur van 10 jaar. Art. 27. De in artikel 26 bedoelde totale gecumuleerde waarde van de steun bij de vestiging in één of twee fasen mag niet hoger zijn dan 55.000 euro; geen enkele steun wordt uitbetaald of uitgevoerd als het bedrijf zich niet heeft aangepast aan de verplichtingen betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren en van dierlijke mest. Art. 28. Het totaal van de steunbedragen bij de vestiging, toegekend voor beide fasen, mag het maximumbedrag van artikel 27 niet overschrijden. De Minister bepaalt de modaliteiten voor de toekenning van de steun voor de latere overnamefase wanneer de eerste fase van een vroegere wetgeving afhing. Art. 29. De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening. Art. 30. De investeringen die in aanmerking worden genomen voor het deel overname of oprichting van het ontwikkelingsplan zijn de volgende : 1o de overname of de aankoop van materiaal; 2o de overname of de aankoop van levend vee en de eventuele wederaanvulling van vee tijdens het eerste jaar; 3o de overname (aankoop van gebouwen van het overgenomen bedrijf) of de bouw en de aankoop van gebouwen; 4o de overname of de aankoop van voorraden tot maximum 20.000o euro per bedrijf; 5o de vergoeding van navetten tot maximum 350 euro per ha; 6o de vergoeding van groeiende landbouwteelten tot maximum 750 euro per ha; en de overname van tuinbouwteelten na verantwoording van de waarde; 7o de afkoop van deelbewijzen in een landbouwbedrijf als reeds bestaand rechtspersoon tegen de representatieve waarde van elk deelbewijs van de investeringen voor de overname, opgenomen in de punten 1o tot en met 6o, bovenvermeld, onverminderd alle bepalingen van dit hoofdstuk. Die waarde wordt vastgesteld op grond van een expertise met omstandige inventaris door een bedrijfsrevisor, erkend door het Instituut der bedrijfsrevisoren; 8o de kosten voor het opstellen van het ontwikkelingsplan, adviseurskosten niet meegerekend. HOOFDSTUK III. — Begeleiding bij de voorbereiding en de uitvoering van de investerings- en de ontwikkelingsplannen Art. 31. § 1. De in dit hoofdstuk bedoelde steun stemt overeen met Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector. § 2. Het advies voor de voorbereiding en/of de opvolging van de investeringsplannen en van de ontwikkelingsplannen kan enkel door een adviseur gegeven worden. Art. 32. § 1. De Minister erkent de adviseringsstructuren en de adviseurs volgens de criteria verwoord in bijlage 1. § 2. Een adviseur die tijdens éénzelfde jaar meer dan drie investerings- en/of ontwikkelingsplannen medeondertekent die geweigerd worden voor meer dan 50 % van de waarde van de per plan aangevraagde steunmaatregelen, verliest zijn erkenning. Bij meer dan tien plannen wordt de sanctiedrempel vastgelegd op 30 % van de ingediende plannen die geweigerd worden voor meer dan 50 % van de waarde van de per plan aangevraagde steunmaatregelen. § 3. Een adviseringsstructuur waarvan de erkenning jaarlijks tijdens twee opeenvolgende jaren ingetrokken wordt voor meer dan vijf adviseurs of, als de structuur minder dan 20 adviseurs telt, voor meer dan een kwart ervan, verliest zijn erkenning. § 4. In geval van intrekking van de erkenning bedoeld in § 1 wordt een opzegtermijn van twee maanden toegekend aan de structuur of aan de adviseur. Een dergelijke intrekking kan slechts bepaald worden nadat de vertegenwoordigers van de adviserende structuur of de betrokken adviseur gehoord zijn. Art. 33. Het landbouwbedrijfshoofd moet het advies van de adviseur niet volgen bij de uitwerking van zijn ontwikkelingsplan. Zijn de meningen uiteenlopend, moet de adviseur, die het ontwikkelingsplan mede moet ondertekenen, verplicht om in een bijlage bij het plan zijn alternatieve voorstel(len) te melden. Art. 34. Het landbouwbedrijfshoofd kan een beroep doen op verschillende adviseurs voor het opstellen en voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan. Indien er een opeenvolging is van meerdere adviseurs bij de opstelling van een ontwikkelingsplan, moeten de naam et de redenen voor hun vervanging opgegeven worden in het bij het bestuur ingediende plan. Art. 35. Er wordt aan elke landbouwer die erom verzoekt, een gewestelijke de minimis-steun toegekend waarmee 80 % van de kosten voor de opstelling van een plan gedekt kan worden. Het maximumbedrag van de in aanmerking komende kosten wordt vastgelegd op 800 S voor een investeringsplan en 1.200 S voor een ontwikkelingsplan dat al dan niet een investeringsplan bevat. De helft van die steun wordt uitbetaald bij de indiening van het plan bij het bestuur, het saldo bij aanvaarding ervan. Het saldo wordt niet uitbetaald als het plan wordt geweigerd. De Minister bepaalt de nadere regels voor de toekenning van die steun. Als de steun bij het opstellen van het plan niet volledig gebruikt wordt, kan het saldo de kostprijs van de adviseur voor de ingediende aanpassingen dekken. Art. 36. Er wordt aan elk landbouwbedrijfshoofd met een goedgekeurd plan die er bij de indiening van dat plan om verzoekt, een gewestelijke de minimis-steun toegekend die 80 % dekt van de kostprijs die verbonden is aan de opvolging van de uitvoering van een plan. Het maximumbedrag van de voor die opvolging in aanmerking komende kosten wordt voor de duur van de uitvoering van het plan vastgelegd op S 900 voor een investeringsplan en S 1.200 voor een ontwikkelingsplan dat al dan niet een investeringsplan bevat.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Eén derde van de steun wordt uitbetaald bij de indiening, bij het bestuur, van de jaarverslagen of van het slotverslag met betrekking tot de uitvoering van het door de adviseur opgestelde plan, op de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Indien het verslag voor de uitvoering van het plan niet bij het bestuur is ingediend binnen de drie maanden volgend op het einde van het overwogen jaar of op het einde van het plan, wordt het saldo niet uitbetaald en verliest de adviseur zijn erkenning, in de vormen en volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 32, § 4. De Minister bepaalt de nadere regels voor de toekenning van die steun. HOOFDSTUK IV. — Gewestelijke steun voor de opstart van de groeperingen Art. 37. § 1. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); § 2. Er wordt een gewestelijke opstartsteun verleend aan erkende groeperingen die minstens tot doel hebben : 1o de onderlinge bijstand tussen bedrijven die steun, vallend onder dit besluit, kunnen krijgen; 2o de invoering van alternatieve landbouwmethoden; 3o een rationeler gemeenschappelijk gebruik van de landbouwproductiemiddelen. Die opstartsteun moet de beheerskosten helpen dekken tijdens de eerste drie jaar na de oprichting van bovenvermelde groeperingen. § 3. De federaties van groeperingen kunnen in aanmerking komen voor gewestelijke opstartsteun onder dezelfde voorwaarden als die bepaald voor de groeperingen zelf. De toekenning van opstartsteun aan een federatie mag evenwel niet als gevolg hebben dat een groepering meer dan één keer de steun van § 1 krijgt. Art. 38. Om steun te kunnen genieten, moet de groepering of federatie minstens drie aangesloten werkzame landbouwers tellen. Ze mag niet vóór het zesde jaar na de oprichting ervan ontbonden worden en moet opgericht zijn in één van de volgende vormen : 1o. een coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschap; 2o een voedergroepering; 3o een CVGL; 4o een landbouwvereniging die voor de rechtspersoonlijkheid heeft gekozen. Bovendien kan ze slechts gesteund worden als minstens twee derde van haar leden vóór de steunaanvraag reeds geen deel hebben uitgemaakt van een groepering of federatie met hetzelfde doel. Art. 39. De groepering of federatie van groeperingen moet bewijzen dat de samenwerking sociaal of economisch verantwoord is. Art. 40. Op het ogenblik van de aanvraag legt de groepering of de federatie haar statuten voor, alsook een overzicht van de verwachte - en eventueel gerechtvaardigde - uitgaven en ontvangsten. Art. 41. De gewestelijke opstartsteun moet bijdragen tot het dekken van de beheerskosten. Onder beheerskosten wordt verstaan : de kosten die verbonden zijn aan verrichtingen die van nature geen toegevoegde waarde geven aan de bedrijven van de betrokken landbouwers, met inbegrip van de kosten die inherent zijn aan het beheer van de arbeidskrachten en van het materiaal dat door het maatschappelijke doel vereist wordt. De opstartsteun mag jaarlijks niet hoger zijn dan het totaalbedrag van de werkelijk gerechtvaardigde beheerskosten van het eerste activiteitsjaar. Zij mag niet meer bedragen dan 50 % van het totale budget van de groepering of van de federatie van groeperingen. De door de leden van de groepering of van de federatie van groeperingen betaalde jaarlijkse bijdragen moeten gedurende ten minste 5 jaar minstens gelijk zijn aan 22.500 S van de opstartsteun. Die steun wordt betaald tegen 50 % het eerste jaar en 25 % op het einde van beide daarna volgende jaren. HOOFDSTUK V. — Steun aan de coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschapen Art. 42. § 1. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). § 2. « De coöperatieve verwerkings- en afzetvennootschappen komen in aanmerking voor specifieke steun aan investeringen met het oog op de verrichting van hun maatschappelijk doel. Deze steunvormen betreffen zowel de roerende als de onroerende goederen. Het collectieve gebruik moet elk ogenblik bewezen kunnen worden. Het volume van de landbouw- en tuinbouwproducten die verwerkt of in de handel gebracht worden, moeten hoofdzakelijk in de bedrijven van de coöperatieleden uitgewerkt zijn. < 0 Art. 43. Om voor steun in aanmerking te komen, dient de coöperatieve een investeringsplan over drie jaar op te stellen, eveneens « plan » genoemd. Dat plan beantwoordt aan de volgende eisen : 1o het verschaft een volledig inzicht in de beginsituatie van de coöperatieve vereniging, evenals in de specifieke doelstellingen die bepaald worden met het oog op de verwezenlijking van zijn activiteiten; 2o het dient alle voorziene investeringen over drie jaar samen voor te stellen overeenkomstig de artikelen 48 tot en met 53, hun samenhang te tonen met de doelstellingen van de coöperatieve, hun economische en technische relevantie aantonen, evenals de lasten en opbrengsten die zij teweegbrengen; 3o het vermeldt het steunbedrag per investering en in totaal, waarop de coöperatieve vereniging aanspraak maakt. De Minister bepaalt het detail van de inhoud van dat plan. Elke steunaanvraag moet bij aangetekend schrijven worden ingediend bij het bestuur en met inachtneming van de door het bestuur bepaalde voorstellingswijze. Er dient eveneens een afschrift onder elektronisch formaat te worden overgemaakt. Eenzelfde coöperatieve mag voor niet meer dan één investeringsplan tegelijk in aanmerking komen.

16053

16054

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD De investering(en) waarvan sprake in het plan leeft (leven) de daarvoor geldende communautaire normen na. Art. 44. De wijze van voorstelling, ontvangst en beoordeling door het bestuur, van beslissing door de Minister en, eveneens, van aanpassing en uitvoering van het plan bepaald in de artikelen 6, 7 en 8, § 1, 3, 4, en 5, zijn van toepassing. Art. 45. Behalve in geval van wijziging van het maatschappelijke doel van de coöperatieve met het oog op de heroriëntering van de activiteiten of bij buitengewone omstandigheden, erkend door de Minister, mag een investeringsplan niet onderbroken worden in de twee jaar volgend op de datum van goedkeuring ervan door de Minister. Art. 46. Geen enkele investering die uitgevoerd of aangevat is voor de formele goedkeuring door de Minister, komt voor steun in aanmerking. Art. 47. Het staat een coöperatieve vereniging vrij een investering die in zijn goedgekeurde plan voorzien is, niet uit te voeren. In voorkomend geval licht ze er het bestuur over in; het steunbedrag waarvan ze vrijwillig afziet, wordt afgetrokken van het totale maximumsteunbedrag bepaald in artikel 52. Art. 48. § 1. Een maximumsteun die gelijk is aan 14 % van de in aanmerking komende waarde van de investering wordt toegekend voor investeringen die minstens voldoen aan één van de volgende criteria : 1o de investeringen die bijdragen tot de oriëntatie van de productie volgens de voorspelbare evolutie van de markten of die de nieuwe afzetmogelijkheden voor de landbouwproductie bevorderen, door een vlottere voortbrenging en afzet van nieuwe producten of kwaliteitsproducten, met inbegrip van de biologische landbouwproducten; 2o de investeringen die bijdragen tot de verbetering of de rationalisatie van de afzetkanalen of van het verwerkingsproces van de landbouwproducten; 3o de investeringen die bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit, de presentatie en de verpakking van de producten of tot een beter gebruik van de bijproducten, met name door afvalrecyclage; 4o de investeringen die de aanwending van nieuwe technologieën voor milieubescherming bevorderen; 5o de investeringen die bijdragen tot de verbetering van de kwaliteit en de sanitaire voorwaarden, en tot een betere controle erop. § 2.Voor de investeringen die voldoen aan de criteria van het Waalse programma voor plattelandsontwikkeling 2007-2013, wordt de steun op 20 % gebracht. Art. 49. De aankoop van grond, eenjarige planten, plantages van eenjarige planten, bedrijfstoeslagrechten, quota, dieren, vervoer en materieel voor het administratieve beheer van de coöperatieve en de eenvoudige vervangingsverrichtingen komen niet in aanmerking voor investeringssteun, behalve uitzonderingen bepaald bij dit besluit. Hetzelfde geldt voor draineringswerken en werken of de aankoop van irrigatiematerieel, tenzij die investeringen een vermindering van het waterverbruik met minstens 25 % opleveren. Art. 50. Om ontvankelijk te zijn, dient een investeringsplan minstens S 30.000 aan investeringen over de gehele duur te voorzien en elke investering waarvan sprake in het plan moet op zich meer bedragen dan S 10.000. De maximumwaarde die per investering waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt S 250.000. De maximumwaarde die per investering in gebouwen waarvan sprake in het plan voor steun in aanmerking komt, bedraagt S 500.000. Art. 51. De maximumbedragen voor in aanmerking komende investeringen bepaald in artikel 50 worden verhoogd met 30 % voor investeringen in 1o nieuwe technologieën voor milieubescherming; 2o de inrichting van gebouwen of de aanpassingen van materieel om energiebesparingen door te voeren als aanvulling op andere, reeds toegekende overheidssteun. Art. 52. § 1. Per investeringsplan over drie jaar wordt er een maximaal steunbedrag vastgesteld op het samengevoegde totaal van alle steunmaatregelen toegekend aan de diverse investeringen die in het investeringsplan worden voorgesteld. Het niveau van dat maximumbedrag staat in verhouding tot het aantal stemmen in de algemene vergadering die in handen zijn van de landbouwers, de CVGL, de groeperingen of verenigingen die lid zijn van een verwerkings- of afzetcoöperatieve en actief zijn op het ogenblik waarop het investeringsplan wordt ingediend. Het wordt vastgesteld als volgt : 1o van 3o tot 9 stemmen : : S 200.000; 2o van 10o tot 29 stemmen : : S 200.000 plus een bijkomend bedrag van S 5.000 per stem; 3o van 30o tot 54 stemmen : : S 300.000 plus een bijkomend bedrag van S 2.000 per stem; 4o meer dan 54o stemmen : : geen bijkomend bedrag. § 2. De aanvrager dient erover te waken dat het totaal van de steunmaatregelen waarop hij aanspraak maakt wanneer hij zijn plan indient, de drempel bepaald in § 1 niet overschrijdt. § 3. Wordt het maximumbedrag overschreden vóór de analyse van de aanvraag en de eventuele weigering van sommige investeringen, worden alle aangevraagde steunmaatregelen verhoudingsgewijs verminderd om de drempel waarvan sprake in § 1 te bereiken. Art. 53. De steun voor de coöperatieven waarvan de investeringsplannen over drie jaar zijn goedgekeurd overeenkomstig de maximale steunniveaus bepaald in de artikelen 48 tot en met 52, worden toegekend volgens een verdeling die nader is bepaald in het goedgekeurde plan, in de vorm van ofwel : 1o een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen het referentiepercentage bepaald in artikel 1, 35o, die in werking is op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 3,0 % ten laste van de coöperatieve. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5 % en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 7 jaar voor de investeringen in materiaal en van maximum 15 jaar voor de investeringen in gebouwen;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 2o een tegemoetkoming in het kapitaal, in één schijf uitbetaald als het steunbedrag lager is dan S 500.000, twee schijven als het lager is dan S 50.000 en drie schijven als het hoger is dan S 100.000. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de tegemoetkoming in het kapitaal bij voorrang voorbehouden voor investeringen in materieel; 3o een combinatie van de steunmaatregelen die de rentetoelage en de kapitaalpremie zijn; Art. 54. Er kan een overheidsgarantie worden verleend voor een periode gelijk aan zeven jaar voor de investeringen in materieel of uitrustingen die de 10 jaar niet overschrijden wat de investeringen in gebouwen betreft. Die garantie wordt toegekend worden voor elke investering van het investeringsplan dat in aanmerking komt voor een steunmaatregel en waarvoor er een lening aangevraagd wordt bij een openbare of privé-instelling die daartoe wordt erkend. Art. 55. De investeringen in materieel, uitrustingen en/of onroerende goederen voor de verwerking van producten van de coöperatieve die verricht worden op een plaats gelegen in een landelijke vrije zone, komen in aanmerking voor de aanvullende steunmaatregelen bepaald in de artikelen 48 en 51, waarbij de globale steun gebracht wordt op 40 % van het bedrag dat voor investeringen in aanmerking komt. Die aanvulling wordt toegekend via de verdeelsleutel van de begrotingsmiddelen opgenomen in het Impulsfonds voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie, zoals bepaald in artikel 42, § 4, van het programmadecreet van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië. Als de investering in aanmerking komt voor een bijdrage van ELFPO in het kader van de verhoging van de toegevoegde waarde van landen bosbouwproducten van het programma voor plattelandsontwikkeling, wordt de gewestelijke steun beperkt tot 28 % van de in aanmerking komende investeringen. HOOFDSTUK VI. — Controles en sancties Art. 56. Behoudens de voorafgaande instemming van het bestuur dient elke investering die in aanmerking is gekomen voor een steunmaatregel vallend onder dit besluit, gehandhaafd te worden en gebruikt te worden voor de bestemming waarvan sprake in het plan, tijdens een minimumperiode van vijf jaar volgend op de datum waarop de investering daadwerkelijk is uitgevoerd. De verkoop, de verhuur, de kosteloze terbeschikkingstelling of elke bestemmings- en/of gebruiksverandering die de investering afwendt van de doelstelling uit het plan machtigt het bestuur ertoe de terugbetaling te eisen van alle steunmaatregelen die zijn gestort voor het uitvoeren van de betrokken investering. De steungerechtigde die de aanwending en/of het gebruik van een investering die in aanmerking komt of is gekomen voor steun vallend onder dit besluit wenst te wijzigen, licht er eerst het bestuur over in. Hij dient de vroegere en de nieuwe aanwending en/of het vroegere en het nieuwe gebruik van de investering op te geven, de reden voor de verandering te vermelden en aan te geven of de doelstelling waarvan sprake in zijn plan voor die investering al dan niet in stand wordt gehouden en de gevolgen ervan voor het algemene doel van het plan te vermelden. Deze wijzigingen van bestemming of gebruik van de investeringen behoeven de voorafgaande goedkeuring van de Directeur-generaal. Art. 57. Elke steungerechtigde die steun krijgt voor een goedgekeurd investerings- of ontwikkelingsplan is verantwoordelijk voor de evaluatie van de implementering ervan. Jaarlijks moet hij de stand van de resultaatindicatoren waarvan sprake in het plan aangeven en zijn opmerkingen vermelden in de samenvattende tabel van het plan. Art. 58. Het bestuur gaat de stand na van de indicatoren waarvan sprake in het plan en ziet na of ze overeenstemmen met de toestand van het bedrijf. De steungerechtigde moet de controleur alle informatie en stukken verstrekken die nodig zijn om hem in staat te stellen de kwaliteit van zijn evaluatie te beoordelen. Blijft de indicator onder de vastgestelde doelstellingen, dan moet de steungerechtigde in staat zijn de reden daarvoor op te geven en nieuwe uitvoerende maatregelen voor te stellen om die toestand te verhelpen. Art. 59. Blijft enige evaluatie uit, wordt geweigerd de nodige informatie en stukken te verstrekken om de kwaliteit van de evaluatie te beoordelen of bij laattijdige uitvoering dan wel ernstige tekortkomingen bij de uitvoering van het plan, bij uitblijven van specifieke maatregelen om die toestand te verhelpen, kan het plan worden opgeschort. In dit geval moet de steungerechtigde die steun ten belope van het niet-verantwoorde gedeelte terugbetalen. Art. 60. De CVGL’s en de coöperatieven voor verwerking en afzet van producten moeten het bestuur het verslag van hun jaarlijkse algemene vergadering overmaken, voor de CVGL’s medeondertekend door alle leden, binnen de drie maanden na afsluiting van de jaarrekeningen. Dat verslag moet minstens de activiteiten, de rekeningen en de verdeling van het gebruik van het materieel onder de leden vermelden. Bij uitblijven van het verslag of bij niet-naleving van de doelstellingen van het goedgekeurde plan, worden de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan opgeschort en moet de steungerechtigde die steunbedragen terugbetalen ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan. Art. 61. De voedergroeperingen, de groeperingen en verenigingen van melkproducenten, moeten het bestuur het verslag van hun jaaractiviteiten overmaken, medeondertekend door alle leden, na uiterlijk drie maanden na afsluiting van elk jaar van het plan. Dat verslag moet minstens de activiteiten, de rekeningen voorstellen, behalve voor de voedergroeperingen die de verdeling van het gebruik van het materieel onder de leden moeten bewijzen. Bij uitblijven van het verslag of bij niet-naleving van de doelstellingen van de groepering of van het goedgekeurde plan, worden de steunmaatregelen waarvan sprake in het plan opgeschort en moet de steungerechtigde die steunbedragen terugbetalen ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan. Art. 62. Indien de voorwaarde van artikel 9, § 1, voor een CVGL of van artikel 11, § 1, voor een voedergroepering, niet vervuld is tijdens meer dan zes opeenvolgende maanden en het bestuur er niet over ingelicht is, wordt de CVGL of de groepering niet meer erkend. De steunmaatregelen waarvan sprake in het plan worden onderbroken en de gestorte steunbedragen kunnen worden teruggevorderd ten belope van het niet-verantwoorde deel ervan, zelfs bij het lid of de leden die uit de CVGL of de groepering gestapt zijn. De steunmaatregelen voor de groeperingen van melkproducenten die niet meer voldoen aan de begripsomschrijvingen van artikel 1, 20o, worden op dezelfde manier behandeld. Art. 63. Het landbouwbedrijfshoofd dat steun krijgt bij de eerste vestiging bovenop de naleving van de artikelen van dit hoofdstuk moet het bestuur, in de door Minister bepaalde voorstellingsvorm, een verslag overmaken over de implementering van het ontwikkelingsplan binnen de drie maanden volgend op het einde van elk jaar van implementering van het plan. Zoniet kan het bestuur de betalingen van de steunbedragen opschorten en weigeren om een nieuw investeringsplan te analyseren. Art. 64. Indien het verslag bedoeld in artikel 63 aantoont dat de doelstellingen van het ontwikkelingsplan niet bereikt worden, moet de jonge landbouwer met instemming van zijn adviseur een aanvraag indienen tot aanpassing van zijn plan en een herziening van zijn doelstellingen. De aanvragen tot aanpassing moeten de structuur en de inhoud bepaald in bijlage I naleven.

16055

16056

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Zoniet kan het bestuur in overleg met de adviseur de nodige aanpassingen van het plan opleggen om die doelstellingen te bereiken of, in voorkomend geval, de herziening van de doelstellingen en de middelen om ze te bereiken, opleggen. Art. 65. Indien de uitvoering niet overeenstemt met het ontwikkelingsplan, schorst het bestuur de betaling van de steunbedragen op en gaat over tot de terugvordering van de steun die gekregen is voor investeringen die niet overeenstemmen met het ontwikkelingsplan. Art. 66. Indien het grondgebondenheidscijfer lager is dan of gelijk is aan 1 bij de uitvoering van een plan dat investeringen omvat in veehouderijgebouwen, niet nageleefd wordt tijdens twee opeenvolgende jaren, schorst het bestuur de betaling van de steunbedragen op en gaat over tot de terugvordering van de steun die gekregen is voor investeringen in veehouderijgebouwen, ten belope van het niet-verantwoorde deel. Art. 67. Het bestuur moet de steungerechtigde inlichten over zijn voornemen om de steun op te schorten of ten belope van het niet-verantwoorde deel, overeenkomstig de artikelen 59 tot en met 66 terug te vorderen. Het bestuur moet zijn voornemen motiveren en de steungerechtigde beschikt over 30 dagen om zijn opmerking schriftelijk te laten gelden samen met de verantwoordingsstukken in voorkomend geval; hij kan ook vragen om gehoord te worden als hij dat wenst. Titel 3. — Specifieke steun voor probleemgebieden Art. 68. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO); Art. 68bis. Een jaarlijkse compenserende vergoeding wordt toegekend aan de landbouwer die voederoppervlakten gelegen in de probleemgebieden omschreven in artikel 1, 29o, uitbaat. Art. 69. Om in aanmerking te komen voor de compenserende vergoeding, moet de landbouwer voldoen aan volgende voorwaarden : 1o geïdentificeerd zijn bij het bestuur in het kader van het geïntegreerde beheersen controlesysteem (GBCS) overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Raad van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheersen controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers; 2o een jaarlijkse aanvraag indienen bij één van de Directies Buitendiensten van het Bestuur overeenkomstig de in de artikelen 70 bedoelde voorwaarden. Die jaarlijkse aanvraag vormt de verbintenis van punt 3o; 3o alle toekenningsvoorwaarden voor de betrokken vergoeding naleven en elke controle ter plaatse aanvaarden; 4o een jaarlijkse oppervlakteaangifte en steunaanvraag indienen bij één van de Directies Buitendiensten van het Bestuur volgens haar instructies; 5o een bedrijf beheren waarvan de landbouwoppervlakte opgenomen in de oppervlakteaangifte gelegen in de probleemgebieden ten minste gelijk is aan 40 % van de totale landbouwoppervlakte van het bedrijf opgenomen in de oppervlakteaangifte gelegen op het nationale grondgebied die minstens drie hectare bedraagt; 6o een activiteit als hoofdberoep uitoefenen. Indien het een groepering van landbouwbedrijfshoofden betreft, kan (kunnen) enkel de natuurlijke persoon (personen) die voldoet (-doen) aan die voorwaarde voor de vergoeding in aanmerking komen. In het geval van een rechtspersoon staat het recht op de vergoeding enkel open voor afgevaardigd-bestuurders, zaakvoerders of vennoten-zaakvoerders die aan die voorwaarde voldoen; 7o niet vijfenzestig jaar oud zijn vóór 1 januari van het jaar volgend op het jaar van de aanvraag; 8o zich ertoe verbinden de landbouwactiviteit in een probleemgebied verder te zetten tijdens minstens vijf jaar vanaf de eerste storting van een compenserende vergoeding. De landbouwer wordt van die verbintenis ontheven bij gevallen van overmacht of in buitengewone omstandigheden bepaald in artikel 96 of indien hij zijn activiteit ophoudt of als de ononderbroken uitbating van de betrokken oppervlakten gegarandeerd is. Het voordeel van die vergoeding houdt evenwel op vanaf 1 januari van het jaar waarin hij van die verbintenis ontheven wordt; 9o beschikken over een gemiddeld veebestand dat hoger is dan of gelijk is aan 0,6 grootvee-eenheden (runderen, schapen, geiten en paarden in het bedrijf aanwezig) per hectare oppervlakte die aangegeven is als voederoppervlakte in de oppervlakteaangifte; 10o een globaal grondgebondenheidscijfer naleven of, in voorkomend geval, een grondgebondenheidscijfer in een « kwetsbaar gebied » lager dan of gelijk aan 1. Art. 70. De compenserende vergoeding bestaat uit twee schijven : — een eerste schijf bedraagt S 122 per hectare voederoppervlakte gelegen in de probleemgebieden met, voor een bedrijf, een maximale in aanmerking komende oppervlakte van 14,23 ha;. — een tweede schijf bedraagt S 122 per hectare voederoppervlakte gelegen in de probleemgebieden met, voor een bedrijf, een bijkomende maximale in aanmerking komende oppervlakte van 5 ha; het bedrag van die tweede schijf mag evenwel het totale bedrag van de rechten op eenmalige premie, zoogkoeienpremies, van de eerste en de tweede schijf niet verhogen boven 30 000 per arbeidseenheid. De vergoeding wordt uitbetaald aan de landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor een compenserende vergoeding via het oppervlakte-aangifte- en steunaanvraagformulier op de rekening die is opgegeven bij de identificatie bij het bestuur. Art. 71. De jaarlijkse vergoedingsaanvraag van de landbouwer wordt geformuleerd aan de hand van het oppervlakte-aangifte- en steunaanvraagformulier dat uiterlijk ingediend wordt op de uiterste datum die het bestuur vastlegt. Daarnaast moeten alle nodige stukken worden overgemaakt, meer bepaald een attest dat de betrokken landbouwer aangesloten is bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen als zelfstandige in hoofdberoep, in de hoedanigheid van landbouwer, tuinbouwer of veehouder waarbij juist die hoedanigheid vermeld wordt en opgegeven wordt dat hij zijn bijdragen stipt betaald heeft. Dat attest moet opgesteld worden tijdens het jaar van de overwogen aanvraag en betrekking hebben op datzelfde jaar. Als het evenwel een groepering van landbouwers betreft, moet elke natuurlijke persoon die lid is van de groepering die het recht opent op de vergoeding bij de aanvraag bovenvermeld attest voegen. Als de aanvrager een rechtspersoon is, moet elke afgevaardigd-bestuurder, elke zaakvoerder of vennoot-zaakvoerder die verantwoordelijk is voor het beheer van het betrokken bedrijf bovenbedoeld attest bij de aanvraag voegen.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Wordt de jaarlijkse aanvraag laattijdig ingediend, dan leidt dat tot een vermindering van het bedrag van de vergoeding met 1 % per werkdag vertraging tegenover de datum die het bestuur heeft bepaald. Duurt de vertraging langer dan vijfentwintig kalenderdagen, dan wordt de aanvraag onontvankelijk geacht. Indien de ingediende aanvraag onvolledig is, deelt het bestuur aan de landbouwer mee welk stuk (welke stukken) onvolledig is (zijn) of ontbreekt (ontbreken). Die stukken moeten aan het bestuur overgemaakt worden binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de eerste werkdag volgend op de datum van de mededeling. Indien die termijn niet nageleefd wordt, is de aanvraag voor een compenserende vergoeding in probleemgebieden nietig. Art. 72. Onverminderd de verminderingen en de uitsluitingen bepaald in artikel 16 van Verordening (EG) 1975/2006 wordt de steun, bij niet-naleving van de voorwaarden van artikel 69 van dit besluit, geweigerd. Indien die niet-naleving met voorbedachtheid gebeurt, wordt de steungerechtigde uitgesloten van de bedoelde maatregel tijdens het betrokken ELFPO-jaar en het daarop volgende jaar. Daarnaast is de producent die compenserende vergoedingen heeft gekregen, verplicht de gekregen bedragen terug te betalen bij niet-naleving van de in artikel 69, punt 8o, bedoelde verbintenis. Art. 73. Bij de bepaling van de oppervlakten die in aanmerking komen voor de compenserende vergoeding gelden de uitvoeringsbepalingen van Verordening 1975/2006. Art. 74. Indien diegenen die compenserende vergoedingen krijgen, de dwingende vereisten die vallen onder het besluit van de Waalse Regering van 2006 juni 27 tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden bedoeld in artikel 23 van het besluit van de Waalse Regering van 2006 februari 51 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, niet naleven op hun bedrijf als geheel, wegens een daad of een nalatigheid die hen rechtstreeks toe te schrijven is, wordt het totaalbedrag van de betalingen die hen gestort moeteb worden voor het kalenderjaar waarin de niet-naleving in acht wordt genomen, verminderd of geschrapt overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Er wordt geen enkele vermindering of schrapping van het bedrag van de betalingen uit § 1 verricht tijdens de extra termijn voor de normen waarvoor overeenkomstig artikel 26, § 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPo) een extra termijn is toegekend. Art. 75. Daarnaast moet de landbouwer die compenserende vergoedingen heeft gekregen, de gekregen bedragen terugbetalen bij niet-naleving van de in artikel 69, punt 8o, bedoelde verbintenis. Bij een onverschuldigde betaling moet de betrokken steungerechtigde de steunbedragen of de vergoedingen die hij gekregen heeft, terugbetalen overeenkomstig artikel 73 van voornoemde Verordening (EG) nr. 796/2004. Titel 4. — Gewestelijke maatregelen ten gunste van bedrijven met financiële problemen en voor de strijd tegen besmettelijke veeziekten HOOFDSTUK I. — Maatregelen ten gunste van landbouwers in geldmoeilijkheden Art. 76. De landbouwer die kan bewijzen dat zijn financiële problemen aan overmacht te wijten zijn, kan gewestelijke steun genieten, met name : 1o een verlenging van de rentesubsidie en van de garantie voor één of meer leningen waarvoor de steun reeds wordt verleend, of een invorderbare of niet-terugvorderbare kapitaalpremie; 2o een rentesubsidie en de garantie op een overbruggingskrediet. De Minister bepaalt, in overeenstemming met de Minister van Begroting, de toepassingsvoorwaarden voor die steun, de looptijd van de rentesubsidie en de garantie, alsook de in aanmerking te nemen minimum- en maximumbedragen van de investeringen. De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening. HOOFDSTUK II. — Maatregelen voor de strijd tegen besmettelijke veeziekten Art. 77. § 1. De steun bedoeld in dit hoofdstuk stemt overeen met Verordening (EG) nr.1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). § 2. Het landbouwbedrijfshoofd dat het bewijs levert van voldoende vakbekwaamheid, zoals bedoeld in artikel 2, kan de in volgend artikel bedoelde steun genieten, voor zover die steun bestemd is voor de aankoop van vee met het oog op een herbevolking : 1o na de stamping out van de veestapel in het kader van de strijd tegen de runderbrucellose; 2o of na uitzuivering van minstens 30 % % van de veestapel wegens rundertuberculose; 3o na uitroeiing van het mond- en klauwzeer, de enzoötische runderleucose, de bovine spongiforme encefalopathie, het mond- en klauwzeer van het varken, de varkenspest, de ziekte van Aujeszky en de vogelpest. Art. 78. Die steun bestaat uit : 1. de rentesubsidie : bij het eerste ziektegeval in het bedrijf van de aanvrager is ze, met een maximum van 5 %, gelijk aan het verschil tussen het berekeningscijfer en de minimale rentevoet van 3 % die ten laste van de van de begunstigde blijft; de rentevoet die ten laste van de begunstigde blijft bedraagt 5 % in de andere gevallen. Het maximumbedrag van de lening waarop de steun betrekking heeft, wordt bepaald op 30 % van de totale kosten van de herbevolking zonder 90.000 euro per arbeidseenheid en 180.000 euro per bedrijf te overschrijden. De maximumduur van de rentesubsidie bedraagt negen jaar in de bestrijding van de runderbrucellose en vijf jaar in de andere gevallen; 2o de overheidsgarantie, met een maximumduur van tien jaar. Art. 79. Het landbouwbedrijfshoofd dat de in dit hoofdstuk bedoelde gewestelijke steun wenst te genieten, moet een leningaanvraag bij een door de Minister erkende kredietinstelling indienen.Die aanvraag wordt gestaafd met : 1o een afschrift van het slachtbevel; 2o een door de bevoegde diergeneeskundige inspecteur van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen opgemaakt attest waarin naast de identiteit en het volledige adres de volgende gegevens voorkomen : — het aantal dieren vóór het slachten, het aantal geslachte dieren, alsook de slachtdatum; — de refactiecoëfficiënt die toegepast wordt op de door de Minister toegekende vergoedingen; — zijn advies betreffende de reglementaire aspecten van een eventuele herbevolking van de veestapel.

16057

16058

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD De Minister bepaalt de gevallen en de mate waarin de steun geheel of gedeeltelijk kan worden verleend in de vorm van uitgestelde aflossingen van de lening. De waarde van die steun mag niet hoger zijn dan 20 % van het subsidieerbare bedrag. Titel 5. — Wijzigings-, overgangs-, algemene en slotbepalingen HOOFDSTUK I. — Overgangs- en afwijkingsbepalingen Art. 80. De steunaanvragen ingediend op grond van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw worden verder beoordeeld overeenkomstig dat besluit. De aanvrager mag evenwel op grond van dit besluit een steunaanvraag indienen, die de vroegere aanvraag waarvoor geen beslissing is genomen, vervangt. Deze hernieuwde aanvraag maakt het voorwerp uit van een prioritaire behandeling door het Bestuur.De hernieuwe aanvraag wordt overeenkomstig de bepalingen van dit besluit behandeld. Art. 81. In afwijking van artikel 2 maar onverminderd andere bepalingen van dit besluit komen de landbouwers die steun voor landbouwinvestering of voor de vestiging vóór 1 januari 2007 hebben genoten, in aanmerking voor de na 1 januari 2007 ingediende steunaanvragen. Art. 82. Een landbouwbedrijfshoofd, een vereniging van bedrijven, een CVGL of een groepering van melkproducenten die voldoen aan de toegangsvoorwaarden voor de steun die op hen betrekking heeft, zoals bepaald in hoofdstuk I, van titel II, zonder reeds over een in uitvoering zijnd investeringsplan te beschikken, kunnen over een periode van drie jaar vanaf de indiening van de eerste aanvraag, in aanmerking komen voor drie gescheiden steunregelingen met een individueel maximumbedrag van 5000 S per investering. Met uitzondering van artikel 15 en artikel 7, § 1, 5o, die niet van toepassing zijn, zijn de steunbedragen en de procedures, vormen en wijzen van toekenning ervan, die bepaald bij hoofdstuk III. De detailinhoud van de aanvraag voor individuele steun wordt door de Minister bepaald. De indiening van een steunaanvraag voor een investeringsplan beëindigt die afwijking. Art. 83. Tot 31 december 2011 wordt de persoon die alleen of met zijn echtgenoot/ote de last van één of meer kinderen draagt, vrijgesteld van de stage vereiste bij artikel 22, § 1, 5o, van dit besluit. Art. 83bis. In het kader van de steun bedoeld in hoofdstuk V van titel II van dit besluit genieten de investeringen die voldoen aan één (of meerdere) doelstelling(en) voor de besparing van fossiele energie, voor de vermindering van de emissies van verontreinigende stoffen en/of de productie van hernieuwbare energie met name door de nuttige toepassing van de biomassa afkomstig van de landbouw-, bosbouw en groenacitiveiten, een verbeterde behandeling binnen de perken van de beschikbare begroting die bepaald is op 3,5 miljoen euro. — het steunniveau wordt verhoogd op 40 % ; — de maximumbedragen voor in aanmerking komende investeringen bepaald in artikel 50 worden verdrievoudigd; — de maximumbedragen van steunvormen toegekend in het kader van het in artikel 52 bedoelde investeringsplan worden verdrievoudigd. Om in aanmerking te komen voor de verbeterde steun die bepaald is bij dit artikel, moeten de investeringen geëindigd worden en moeten de facturen vóór 30 september 2010 bij het bestuur ingediend worden. Art. 84. § 1. Een landbouwbedrijfshoofd of een vereniging van landbouwbedrijfshoofden van wie het leveringsquotum van suikerbieten en/of cichorei voor campagne 2008/2009 beperkt is en die voldoet aan de toegangsvoorwaarden voor de steun die op hem betrekking heeft, zoals bepaald in hoofdstuk I, van titel II, kan buiten zijn investeringsplan één of meer steunaanvragen indienen die alleen betrekking hebben op investeringen in materiaal specifiek voor de teelt en oogst van suikerbieten en cichorei. Met uitzondering van artikel 12, 13, 15 en artikel 7, § 1, 5o die niet van toepassing zijn, zijn de procedures, vormen en wijzen van toekenning ervan, die bepaald bij hoofdstuk I van titel III. De detailinhoud van de aanvraag voor individuele steun wordt door de Minister bepaald. Het steunbedrag wordt bepaald op 40 % van de investeringswaarde. Dat bedrag komt niet in aanmerking voor de berekening van het in artikel 89 bepaalde totaalbedrag van de steun voor investering over de programmering 2007-2013. Om in aanmerking te komen voor de verbeterde steun die bepaald is bij dit artikel, moeten de investeringen geëindigd worden en moeten de facturen vóór 30 september 2010 bij het bestuur ingediend worden. Een CVGL waarvan de meeste leden een verminderd leveringsquotum van suikerbieten en/of cichorei voor campagne 2008/2009 hebben gehad, komt ook in aanmerking. § 2. Een landbouwbedrijfshoofd of een vereniging van landbouwbedrijfshoofden van wie het leveringsquotum van suikerbieten en/of cichorei voor campagne 2008/2009 volledig opgegeven is en die voldoet aan de toegangsvoorwaarden voor de steun die op hem betrekking heeft, zoals bepaald in hoofdstuk I, van titel II, kan buiten zijn investeringsplan één of meer steunaanvragen indienen die alleen betrekking hebben op investeringen in materiaal die nodig zijn voor het opstarten van een nieuwe productie en/of activiteit in het kader van hun exploitatie. Met uitzondering van artikel 12, 13, 15 en artikel 7, § 1, 5o die niet van toepassing zijn, zijn de procedures, vormen en wijzen van toekenning ervan, die bepaald bij hoofdstuk I van titel III. De detailinhoud van de aanvraag voor individuele steun wordt door de Minister bepaald. Het steunbedrag wordt bepaald op 40 % van de investeringswaarde. Dat bedrag komt niet in aanmerking voor de berekening van het in artikel 89 bepaalde totaalbedrag van de steun voor investering over de programmering 2007-2013. Art. 84bis. De erkende adviseringsstructuren erkend op grond van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw worden geacht erkend te zijn overeenkomstig dit besluit. De adviseurs die erkend worden op grond van het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw worden geacht erkend te zijn overeenkomstig dit besluit. Art. 85. Bij wijze van overgangsmaatregel blijft de steun voor het in overeenstemming brengen van de opslagcapaciteiten voor dierlijke mest, bepaald bij het ministerieel besluit van 1 april 2004 betreffende het in overeenstemming brengen van de opslaginfrastructuren voor dierlijke mest, in werking tot en met 31 december 2008. De kennisgeving van de erkenning door het bestuur zoals bepaald bij artikel 8 van hetzelfde ministerieel besluit vormt de beslissing tot toekenning van de steun voor die investering.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD HOOFDSTUK III. — Wijzigingsbepalingen Art. 86. Artikel 5 van op het besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw wordt aangevuld met een paragraaf 7, luidend als volgt : « § 7. De in de vorm van een vereniging opgerichte landbouwbedrijven komen in aanmerking als : 1o alle leden van de vereniging de steunaanvraag ondertekenen; 2o de vereniging de voorwaarden die toepasselijk zijn op de landbouwbedrijfshoofden naleeft; de in § 1, tweede lid, bedoelde voorwaarden worden geacht aanvaard te zijn als minstens 50 % van de personen uit wie de vereniging bestaat, ze vervullen ». Art. 87. In artikel 8, § 4, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « in de maand volgend » vervangen door de woorden « binnen drie maanden volgend ». Art. 87bis. In artikel 80 van hetzelfde besluit, worden de woorden « juli 2008 » vervangen door de woorden « januari 2009 ». HOOFDSTUK III. — Algemene en slotbepalingen Art. 88. Er wordt geen steun verleend aan een landbouwbedrijf met meer dan 12 bedienden en arbeidseenheden. Alle bedragen vermeld in dit besluit zijn exclusief BTW. Art. 89. Tijdens de duur van de programmering 2007-2013 kunnen een landbouwbedrijfshoofd, een landbouwer, een CVGL of een voedergroepering geen totaal bedrag aan investeringssteun krijgen dat hoger is dan S 200.000. Tijdens de duur van de programmering 2007-2013 kan een vereniging van landbouwers geen totaal steunbedrag krijgen dat hoger is dan S 350.000 en een verwerkings- en afzetcoöperatieve, geen totaal steunbedrag krijgen dat hoger is dan S 700.000. Art. 90. Het landbouwbedrijfshoofd dat de in dit besluit bedoelde steun wenst te genieten, moet zich ertoe verbinden geen andere steun in de vorm van een rentetoelage, een subsidie of een premie van welke aard ook bij het Waalse Gewest aan te vragen of aangevraagd te hebben en erkennen dat hij laatstgenoemde steun niet heeft aangevraagd, voor de investeringen bedoeld in de hoofdstukken I, II, IV en V van Titel II van dit besluit waardoor het steunniveau, bepaald bij Verordening EG 1698/2005, overschreden zou worden. Art. 91. De aankoop van tweedehands materiaal kan, in behoorlijk gemotiveerde gevallen, beschouwd worden als een uitgave waarvoor steun kan worden verleend als tegelijkertijd wordt voldaan aan de volgende vier voorwaarden : 1o een aangifte van de verkoper met de exacte herkomst van het materiaal, die bevestigt dat het niet in aanmerking is gekomen voor gewestelijke, federale of gemeenschappelijke steun; 2o de aankoop van materiaal is een bijzonder voordeel voor het programma of het project of wordt gerechtvaardigd door uitzonderlijke omstandigheden of door het gebrek aan nieuw materiaal te gelegener tijd, waardoor de vlotte uitvoering van het project in het gedrang zou komen; 3o beperking van de kosten en, bijgevolg, van het steunbedrag t.o.v. de prijs van dat nieuwe materiaal, met handhaving van een goede verhouding prijsvoordeel; 4o het tweedehands materiaal moet de nodige technische en technologische eigenschappen vertonen om te beantwoorden aan de specificaties van het project. De overname van het materiaal in het kader van de vestiging wordt niet gelijkgesteld met de aankoop van tweedehands materiaal. Art. 92. § 1. De ingediende aanvragen worden ingewilligd zolang de beschikbare vastleggingsmachtiging strekt. § 2. Wanneer het aantal vastleggingen die nodig zijn om de in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanvragen in te willigen gedurende een periode van twaalf maanden, de voormelde machtiging tot vastlegging evenwel overschrijdt, zal de in dit besluit bedoelde rentesubsidie beperkt worden naar verhouding van het aantal vastleggingen die noodzakelijk zijn om deze aanvragen in te willigen. In die veronderstelling bepaalt de Minister voor het betrokken jaar, met de instemming van de Minister van Begroting, de berekeningswijze van voormelde vermindering. Art. 93. De geldigheidsduur van de niet-geregistreerde overeenkomsten voor de overname bij een eerste vestiging bedraagt één jaar. Art. 94. Elke aanvraag door een kredietinstelling bij het bestuur voor een tegemoetkoming in rentetoelage betekent voor de kredietinstelling die de voorwaarden vervult om erkend te worden, dat ze bij het aanvraagdossier een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de partijen ondertekende akte van kredietverlening, alsmede de eventuele bijlagen moet voegen. De kredietinstellingen dienen het bestuur de data mede te delen waarop de opeenvolgende stortingen worden verricht in het kader van de vrijgave van het krediet. Bij de opzegging van het krediet bezorgt de bank het bestuur een afschrift van de aan de cliënt gestuurde brief; de opzeggingsbrief moet een uitvoerig overzicht geven van de boekhoudkundige toestand van elk krediet op de dag van de opzegging ervan. Zijn er meerdere bankinstellingen in het geding, dan zorgen ze ervoor om samen een beroep op de garantie in te dienen. Een aanvraag tot garantieprovisie dient bij het bestuur te worden ingediend binnen de drie maanden na de datum van het opzeggingsschrijven. De betaling van de provisie beëindigt de door het Gewest verschuldigde rentelast. Art. 95. De Minister bepaalt de modaliteiten voor de toepassing van dit besluit. Hij bepaalt de vorm en de minimale inhoud van de verschillende formulieren voor de indiening van plannen en steunaanvragen. Art. 96. Volgende gevallen van overmacht of van buitengewone omstandigheden worden erkend : 1o het overlijden van het landbouwbedrijfshoofd aanverwant in de tweede graad; 2o de langdurige arbeidsongeschiktheid van het landbouwbedrijfshoofd aanverwant in de tweede graad; 3o de onteigening van een belangrijk gedeelte van de door het landbouwbedrijfshoofd beheerde landbouwoppervlakte als die onteigening niet te voorzien was op de dag van de indiening van de aanvraag; 4o een ernstige natuurramp die de landbouwoppervlakte van het bedrijf op belangrijke wijze aantast;<0 5o de toevallige vernietiging van de veeteeltgebouwen van het bedrijf; 6o een epizoötie waardoor het geheel of een gedeelte van de veestapel van het landbouwbedrijfshoofd wordt getroffen.

16059

16060

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 97. Voor de toepassing van dit besluit : 1° blijven erkend, de kredietinstellingen die thans erkend zijn overeenkomstig bovengenoemde wet van 15 februari 1961 en het koninklijk besluit van 25 oktober 1990; 2o blijven erkend, de natuurlijke en rechtspersonen die thans erkend zijn voor het voeren van bedrijfseconomische boekhoudingen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 21 maart 1986 betreffende de toekenning van subsidies om het houden van land- of tuinbouwbedrijfseconomische boekhoudingen aan te moedigen en de ontwikkeling van bedrijfsleidingsgroepen te bevorderen. Art. 98. De inspecteur-generaal van het Bestuur, of bij verhindering de hem vervangende ambtenaar, is ertoe gemachtigd de uitgaven betreffende de in dit besluit bedoelde steun vast te leggen, goed te keuren en te ordonnanceren. Art. 99. De overtredingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten. De overtredingen van dit besluit kunnen het voorwerp uitmaken van een administratieve boete overeenkomstig artikel 8 van voornoemde wet van 28 maart 1975. Als bevoegde ambtenaar om de handelingen te verrichten en de beslissingen te treffen wat betreft de administratieve geldboetes bedoeld bij vorig lid wordt de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Landbouw van het Ministerie van het Waalse Gewest of, in geval van afwezigheid of verhindering, de ambtenaar die hem vervangt, aangewezen. Art. 100. De Minister is bevoegd om de bijlage bij dit besluit te wijzigen. Art. 101. Onverminderd de artikelen 80, 86 en 87 van dit besluit van de Waalse Regering van 24 mei 2007 betreffende steun aan de landbouw opgeheven. De bij de inwerkingtreding van dit besluit ingediende steunaanvragen worden verder behandeld volgens de bepalingen m.b.t. de procedure en het fonds van dit besluit. Art. 102. Dit besluit treedt in werking op 15 januari 2009 met uitzondering van de artikelen 85 tot 87 die op de dag van de afkondiging ervan in werking treden. Art. 103. De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit. Namen, 19 december 2008. De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

BIJLAGE Erkenningscriteria voor de adviseringsstructuren de adviseurs De adviseringsstructuren moeten, om erkend te worden en te blijven : b hun hoofdbedrijfszetel hebben of erkend zijn in het Waalse Gewest, opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap, een VZW, een beroepsvereniging in de landbouwsector of een openbare instelling die niet deel uitmaakt van de Waalse Overheidsdienst; b hun activiteiten moeten geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de opleiding en de popularisering, op het toegepast onderzoek of de bijstand bij het beheer van landbouwbedrijven en, indien nodig, op de voering van boekhoudingen; b actief zijn in hun activiteitengebied sinds minstens vijf jaar en kunnen aantonen dat ze regelmatige contacten hebben in de opvolging, de advisering, de opleiding en de voorlichting met minstens vijftig landbouwers; b zodanig gestructureerd zijn dat een minimumaantal van drie landbouw-, tuinbouw-, bosbouw- of veeteeltspecialisten met een kwalificatie en beroepservaring actief deelnemen aan de werking van de structuur; — geleid worden door een verantwoordelijke met een masterdiploma burgerlijk ingenieur, landbouwingenieur of industrieel ingenieur met een land- of tuinbouworiëntatie of die een beroepservaring kan aantonen in de advisering en het beheer van het landbouwbedrijf die erkend zal worden door het bestuur; De adviseurs moeten, om erkend te worden en te blijven : b werken bij de erkende adviseringsstructuur; b houder zijn van minstens een diploma van het hoger secundair onderwijs van een landbouw-, tuinbouw-, bosbouw- of veeteeltrichting, aangevuld met een minimumberoepservaring van vijf jaar in het adviseren van landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, of veeteeltbedrijven. b Op grond van hun beroepservaring, hun kennis kunnen aantonen van de EG-, Belgische en gewestelijke regelgeving inzake normering en plattelandsontwikkeling; b Op grond van hun beroepservaring, hun kennis kunnen aantonen van de landbouwboekhouding en het beheer van bedrijven; Een adviseur mag jaarlijks voor niet meer dan 40 bedrijven de opstelling en de opvolging van de uitvoering van ontwikkelings- en/of investeringsplannen op zich nemen. De erkenning van de adviseringsstructuren en de individuele erkenning van de adviseurs wordt toegekend voor een duur van vijf jaar, verlengbaar, na indiening van een dossier dat de naleving van onderstaande criteria aantoont. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 december 2008 voor de investeringen in de landbouwsector. Namen, 19 december 2008. De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

16061

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC DE WALLONIE F. 2009 — 729

[2009/200779] 15 JANVIER 2009. — Arrêté du Gouvernement wallon portant exécution des articles 38, 39 et 43 du Code forestier

Le Gouvernement wallon, Vu l’article 3, 1o, l’article 38, § 3, l’article 39, alinéa 1er, et l’article 43, alinéa 2, du décret du 15 juillet 2008 relatif au Code forestier; Vu l’avis de la Conférence interministérielle de l’Environnement, donné le 3 octobre 2008, en application de l’article 6, § 2, 1o, de la loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980 en ce qui concerne les forêts situées sur le territoire de plus d’une Région; Vu l’avis 45.605/4 du Conseil d’Etat, donné le 5 janvier 2009, en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1o, des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973; Sur la proposition du Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme; Après délibération, Arrête : Article 1er. Ont la qualité d’ingénieur de la nature et des forêts au sens de l’article 3, 1o, du Code forestier, ci-après dénommé ″le Code″ : 1o le directeur général de la Direction générale opérationnelle - Agriculture, Ressources naturelles et Environnement; 2o l’inspecteur général du Département de la Nature et des Forêts; 3o les directeurs des Directions extérieures et les chefs de cantonnement du Département de la Nature et des Forêts; 4o l’ingénieur du service de la pêche. Ont la qualité de préposé de la nature et des forêts au sens de l’article 3, 1o, du Code, les préposés forestiers au sens de l’article 2, § 2, de l’arrêté du Gouvernement wallon du 4 septembre 2008 modifiant l’arrêté du Gouvernement wallon du 17 avril 1997 relatif aux fonctionnaires de l’Administration forestière et l’arrêté du Gouvernement wallon du 12 octobre 2006 octroyant une allocation de fonction aux brigadiers forestiers. Art. 2. Dans l’article 38, § 3, du Code, l’agent désigné par le Gouvernement est le directeur des Directions extérieures du Département de la Nature et des Forêts. Dans l’article 39 du Code, l’agent désigné par le Gouvernement est le directeur des Directions extérieures du Département de la Nature et des Forêts ou son délégué. Dans l’article 43 du Code, l’agent désigné par le Gouvernement est le directeur des Directions extérieures du Département de la Nature et des Forêts. Art. 3. Toute demande de coupe urgente de plus de cinq hectares dans les peuplements présentant une surface terrière de plus de cinquante pour cent de résineux ou de plus de trois hectares dans les peuplements présentant une surface terrière de plus de cinquante pour cent de feuillus est adressée par recommandé avec accusé de réception ou remise contre récépissé au directeur des Directions extérieures du Département de la Nature et des Forêts. La demande indique les nom, prénoms et adresse du propriétaire. Elle est accompagnée : 1o d’un extrait de carte topographique au 1/10 000e, 1/20 000e ou 1/25 000e sur laquelle sont entourées d’un trait rouge la ou les parcelles concernées par la coupe urgente; 2o d’un extrait de plan cadastral sur lequel les parcelles ou parties où se trouvent les peuplements pour lesquels la coupe urgente est sollicitée, sont entourées d’un trait rouge; 3o le motif de la coupe urgente; 4o la surface par espèce. Art. 4. Le directeur des Directions extérieures du Département de la Nature et des Forêts se prononce sur la demande de coupe urgente et envoie sa décision par recommandé avec accusé de réception dans les huit jours ouvrables de la réception de la demande. Art. 5. Toute demande de coupe non urgente de plus de cinq hectares dans les peuplements présentant une surface terrière de plus de cinquante pour cent de résineux ou de plus de trois hectares dans les peuplements présentant une surface terrière de plus cinquante pour cent de feuillus est adressée par recommandé avec accusé de réception ou remise contre récépissé au directeur des Directions extérieures du Département de la Nature et des Forêts. La demande indique les nom, prénoms et adresse du propriétaire. Elle est accompagnée : 1o d’un extrait de carte topographique au 1/10 000e, 1/20 000e ou 1/25 000e sur laquelle sont entourées d’un trait rouge la ou les parcelles concernées par la coupe non urgente; 2o d’un extrait de plan cadastral sur lequel les parcelles ou parties où se trouvent les peuplements pour lesquels la coupe non urgente est sollicitée, sont entourées d’un trait rouge; 3o le motif de la coupe non urgente; 4o la surface par espèce. Le contenu du document simple de gestion visé à l’article 38, § 3, alinéa 2, seconde phrase, du Code est fixé en annexe au présent arrêté. Le document simple de gestion doit porter au minimum sur l’ensemble des parcelles faisant partie de la coupe non urgente. Il comporte aussi une description des parcelles appartenant au propriétaire et situées dans un rayon de cent mètres à partir des limites de la coupe non urgente. Les effets de l’approbation du document simple de gestion suivent le bien immobilier en quelque main qu’il passe.

16062

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 6. Le directeur des Directions extérieures du Département de la Nature et des Forêts se prononce sur la demande de coupe non urgente comprenant le document simple de gestion et envoie sa décision par recommandé avec accusé de réception dans les vingt-cinq jours ouvrables de la réception de la demande. Art. 7. L’autorisation de coupe non urgente peut uniquement être accordée si le document simple de gestion respecte les conditions suivantes : 1o la régénération est effectuée avec un nombre d’espèces équivalent à la surface de la coupe non urgente divisée par 5 ou 3, arrondi à l’unité supérieure, respectivement pour les peuplements résineux et les peuplements feuillus; 2o l’espèce la plus représentée ne peut dépasser septante pour cent de la surface à régénérer, les autres espèces doivent être réparties sur des surfaces équivalentes; 3o la surface de chaque sous-parcelle correspondant à une espèce ou à une association d’espèces, ne peut dépasser, cinq ha ou trois ha, respectivement pour les peuplements résineux et les peuplements feuillus; cette surface s’entend d’un seul tenant. Deux sous-parcelles sont considérées d’un seul tenant lorsqu’elles sont régénérées avec la même espèce ou la même association d’espèces et séparées en l’un de leur point de moins de cinquante mètres. En dérogation à l’alinéa premier, 1o, le directeur autorise un nombre d’espèces inférieur à celui calculé lorsqu’il est impossible de trouver parmi la liste d’espèces suivante : Pseudotsuga menziesii, Picea abies, Larix eurolepis, Larix decidua, Larix kaempferi, Quercus robur, Quercus petraea, Quercus rubra, Fagus sylvatica, Acer pseudoplatanus, Fraxinus excelsior, et Prunus avium, le nombre suffisant d’espèces en conditions optimales ou tolérées selon le fichier écologique des Essences édité par le Gouvernement. En dérogation à l’alinéa premier, 1o, le nombre maximal d’espèces imposé est limité à quatre. Cependant, le document simple de gestion ne peut pas amener à une situation moins favorable par rapport à la situation antérieure à la coupe non urgente en termes de nombres d’espèces, de proportion et de répartition de celles-ci. Dans le cas d’une coupe non urgente de peupliers, en dérogation à l’alinéa premier, 1o, une replantation en peupliers peut être autorisée avec un nombre de clones ou de variétés équivalent à la surface de la coupe divisée par 3, arrondi à l’unité supérieure. Le nombre maximal de clones ou de variétés imposé est limité à quatre. Si la coupe non urgente est motivée par un objectif de conservation de la nature, l’obligation de reboiser n’est pas imposée. Art. 8. Les membres du personnel du Département de la Nature et des Forêts peuvent visiter les lieux faisant l’objet de la demande avant l’octroi de l’autorisation. En cas de refus ou d’obstacles posés par le demandeur à l’application du présent article, la demande lui est refusée. Art. 9. Le Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme est chargé de l’exécution du présent arrêté. Namur, le 15 janvier 2009. Le Ministre-Président, R. DEMOTTE Le Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme, B. LUTGEN

ANNEXE Document simple de gestion établi dans le cadre de la dérogation à l’article 38 du Code forestier relatif aux coupes à blanc supérieures à trois ha en feuillus et à cinq ha en résineux 1. Renseignements généraux : Forêt de (nom) : Commune(s) de : Province(s) de : Voir carte de localisation en annexe 1re Propriétaire(s) : Nom et prénom : Adresse : Téléphone :

Fax :

GSM :

Email :

Surface concernée par la demande de dérogation : Numéro des parcelles cadastrales concernées :

Remarques diverses (facultatif) : N.B. : peut-être mentionné l’historique, les coordonnées du gestionnaire pour une visite de terrain.

ha


Date de rédaction et signature : 2. Objectifs de la parcelle : N.B. : Les objectifs mentionnés sont ceux définis par le propriétaire pour la parcelle soumise à dérogation. Ils sont spécifiques à la parcelle mais s’inscrivent dans les objectifs globaux de la propriété (économiques, environnementaux, sociaux).

3. Justifications de la demande : N.B. : Elles peuvent être générales ou spécifiques : non aptitude des essences en places, instabilité, aménagement spécifique pour la faune et la flore, sanitaire (chablis, scolytes,...), historique (grandes surfaces d’un seul tenant arrivant à maturité en même temps, rachat d’une parcelle non éclaircie,...), etc.

4. Dérogations antérieures : N.B. : Mentionnez les dates de dérogations antérieures obtenues en application de l’article 38 du Code forestier.

5. Parcellaire : situation actuelle : Voir la carte de la situation actuelle en annexe 2 qui reprend le parcellaire de la parcelle concernée par la dérogation ainsi que les parcelles situées à moins de 100 m et qui m’appartiennent. N.B. : Chaque parcelle est numérotée et décrite dans les tableaux ci-dessous. Une parcelle forestière correspond à une étendue aisément repérable sur le terrain à long terme : chemins, ruisseaux, topographie, essences,... A. Pour la parcelle soumise à la dérogation : No parcelle

Surface

Composition

Année d’installation

Remarques éventuelles

TOTAL : B. Pour les parcelles voisines dont je suis propriétaire et qui sont situées à moins de 100 m des limites de la parcelle soumise à dérogation : No parcelle

Composition

1

Année d’installation 2

Remarques éventuelles 3

16063

16064

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 6. Projet de régénération de la parcelle concernée par la dérogation : Voir la carte de la situation future de la parcelle en annexe 3 : Elle sera divisée en sous-parcelles afin de délimiter la composition future de la parcelle concernée par la dérogation. N.B. : Chaque sous parcelle est numérotée et décrite dans le tableau ci-dessous. Une parcelle forestière correspond à une étendue aisément repérable sur le terrain à long terme : chemins, essences, ruisseaux, topographie,... No sous-parcelle

Surface (ha)

Composition

Année d’installation

Remarques éventuelles

TOTAL : 7. Annexes : les cartes. Annexe 1re : Carte de localisation. Cette carte permettra de localiser la parcelle soumise à dérogation. Elle sera assez générale afin de situer géographiquement la parcelle (village, points de repère, ruisseaux,...). Une carte topographique IGN au 1/25 000e peut convenir Annexe 2 : Carte de la situation actuelle. Cette carte sera plus précise afin de délimiter la composition de la parcelle soumise à dérogation ainsi que les parcelles voisines dont vous êtes propriétaire. Elle servira à décrire vos peuplements présents dans la parcelle et dans un rayon de cent mètres à partir des limites de la coupe non urgente. Pour réaliser la carte parcellaire, vous pouvez utiliser une carte topographique (idéalement au 1/10 000e), une carte cadastrale ou une carte réalisée par vous même. Mentionner le nord, l’échelle et une légende des symboles éventuellement utilisés. Une numérotation des parcelles est nécessaire pour pouvoir être mise en concordance avec le tableau descriptif du document simple de gestion. Annexe 3 : Carte de la situation future. Cette carte délimite les différentes sous-parcelles qui composeront la parcelle soumise à dérogation. Pour réaliser la carte parcellaire, vous pouvez utiliser une carte topographique (idéalement au 1/10 000e), une carte cadastrale ou une carte réalisée par vous même. Mentionner le nord, l’échelle et une légende des symboles éventuellement utilisés. Une numérotation des parcelles est également nécessaire pour pouvoir être mise en concordance avec le tableau descriptif du projet futur. Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement wallon du 15 janvier 2009 portant exécution des articles 38, 39 et 43 du Code forestier. Namur, le 15 janvier 2009. Le Ministre-Président, R. DEMOTTE Le Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme, B. LUTGEN

ÜBERSETZUNG ÖFFENTLICHER DIENST DER WALLONIE D. 2009 — 729

[2009/200779] 15. JANUAR 2009 — Erlass der Wallonischen Regierung zur Durchführung der Artikel 38, 39 und 43 des Forstgesetzbuches

Die Wallonische Regierung, Aufgrund des Artikels 3 1o des Artikels 38 § 3 des Artikels 39 Absatz 1 und des Artikels 43 Absatz 2 des Dekrets vom 15. Juli 2008 über das Forstgesetzbuch; Aufgrund des am 3. Oktober 2008 in Anwendung des Artikels 6 § 2 1o des Sondergesetzes vom 8. August 1980 über institutionelle Reformen abgegebenen Gutachtens der interministeriellen Umweltkonferenz, was die Forsten betrifft, die auf dem Gebiet von mehr als einer Region gelegen sind; Aufgrund des am 5. Januar 2009 in Anwendung der koordinierten Gesetze über den Staatsrat, Artikels 84 § 1 Absatz 1 1o gegebenen Gutachtens Nr. 45.605/4 des Staatsrats; Auf Vorschlag des Ministers der Landwirtschaft, der ländlichen Angelegenheiten, der Umwelt und des Tourismus; Nach Beratung, Beschließt: Artikel 1 - Folgende Personen besitzen die Eigenschaft eines Ingenieurs der Fachrichtung Natur und Forstwesen im Sinne von Artikel 3 1o des nachstehend ″das Gesetzbuch″ genannten Forstgesetzbuches: 1o der Generaldirektor der operativen Generaldirektion - Landwirtschaft, Naturschätze und Umwelt; 2o der Generalinspektor der Abteilung Natur und Forstwesen; 3o die Direktoren der Außendienststellen und die Forstsamtsleiter der Abteilung Natur und Forstwesen;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 4o der Ingenieur des Dienstes der Fischerei. Die Forstbediensteten im Sinne von Artikel 2 § 2 des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 4. September 2008 zur Abänderung des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 17. April 1997 über die Beamten der Forstverwaltung und des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 12. Oktober 2006 zur Gewährung einer Amtszulage an die Hauptförster besitzen die Eigenschaft eines Beauftragten der Fachrichtung Natur und Forstwesen im Sinne von Artikel 3 1o des Gesetzbuches. Art. 2 - In Artikel 38 § 3 des Kodex ist der durch die Regierung bezeichnete Bedienstete der Direktor der Außendienststellen der Abteilung Natur und Forstwesen. In Artikel 39 des Kodex ist der durch die Regierung bezeichnete Bedienstete der Direktor der Außendienststellen der Abteilung Natur und Forstwesen oder sein Beauftragter. In Artikel 43 des Kodex ist der durch die Regierung bezeichnete Bedienstete der Direktor der Außendienststellen der Abteilung Natur und Forstwesen. Art. 3 - Jeglicher Antrag auf einen dringenden Holzschlag von mehr als fünf Hektar in den Beständen, die eine Grundfläche von mehr als 50% an Nadelbäumen aufweisen, sowie auf jeden dringenden Holzschlag von mehr als drei Hektar in den Beständen, die eine Grundfläche von mehr als 50% an Laubbäumen aufweisen, wird dem Direktor der Außendienststellen der Abteilung Natur und Forstwesen per Einschreibebrief mit Empfangsbestätigung zugesandt oder gegen Empfangsbescheinigung ausgehändigt. In dem Antrag ist der Name, Vorname(n) und die Anschrift des Eigentümers anzugeben. Dem Antrag wird folgendes beigefügt: 1o ein Auszug aus einer topographischen Karte im Maßstab 1/10 000, 1/20 000 oder 1/25 000, auf der die vom dringenden Holzschlag betroffene(n) Parzelle(n) rot eingekreist ist bzw. sind; 2o ein Auszug aus dem Katasterplan, auf dem die Parzellen bzw. die Parzellenabschnitte, auf denen sich die Bestände befinden, für die der dringende Holzschlag beantragt wird, rot eingekreist sind; 3o der Grund des dringenden Holzschlags; 4o die Fläche pro Art. Art. 4 - Der Direktor der Außendienststellen der Abteilung Natur und Forstwesen befindet über den Antrag auf dringenden Holzschlag und übermittelt seinen Beschluss per Einschreibebrief mit Empfangsbestätigung innerhalb von acht Werktagen ab dem Eingang des Antrags. Art. 5 - Jeglicher Antrag auf einen nicht dringenden Holzschlag von mehr als fünf Hektar in den Beständen, die eine Grundfläche von mehr als 50% an Nadelbäumen aufweisen, sowie auf jeden nicht dringenden Holzschlag von mehr als drei Hektar in den Beständen, die eine Grundfläche von mehr als 50% an Laubbäumen aufweisen, wird dem Direktor der Außendienststellen der Abteilung Natur und Forstwesen per Einschreibebrief mit Empfangsbestätigung zugesandt oder gegen Empfangsbescheinigung ausgehändigt. In dem Antrag ist der Name, Vorname(n) und die Anschrift des Eigentümers anzugeben. Dem Antrag wird folgendes beigefügt: 1o ein Auszug aus einer topographischen Karte im Maßstab 1/10 000, 1/20 000 oder 1/25 000, auf der die vom nicht dringenden Holzschlag betroffene(n) Parzelle(n) rot eingekreist ist bzw. sind; 2o ein Auszug aus dem Katasterplan, auf dem die Parzellen bzw. die Parzellenabschnitte, auf denen sich die Bestände befinden, für die der nicht dringende Holzschlag beantragt wird, rot eingekreist sind; 3o der Grund des nicht dringenden Holzschlags; 4o die Fläche pro Art. Der Inhalt des in Artikel 38 § 3 Absatz 2 zweiter Satz des Kodex erwähnten einfachen Verwaltungsdokuments wird dem vorliegenden Erlass beigefügt. Das einfache Verwaltungsdokument muss sich mindestens auf die gesamten Parzellen, die von dem nicht dringenden Holzschlag betroffen sind, beziehen. Das Dokument umfasst ebenfalls eine Beschreibung der Parzellen, die dem Eigentümer angehören und die in einem Umkreis von hundert Metern ab den Grenzen des nicht dringenden Holzschlags gelegen sind. Die Auswirkungen der Genehmigung des einfachen Verwaltungsdokuments folgen dem Immobiliengut, wem es auch immer später angehört. Art. 6 - Der Direktor der Außendienststellen der Abteilung Natur und Forstwesen befindet über den Antrag auf nicht dringenden Holzschlag, der das einfache Verwaltungsdokument umfasst, und übermittelt seinen Beschluss per Einschreibebrief mit Empfangsbestätigung innerhalb von fünfundzwanzig Werktagen ab dem Eingang des Antrags. Art. 7 - Die Genehmigung des nicht dringenden Holzschlags darf nur gewährt werden, wenn das einfache Verwaltungsdokument die folgenden Bedingungen erfüllt: 1o die Regeneration wird mit einer Anzahl von Arten durchgeführt, die der Fläche des nicht dringenden Holzschlags entspricht, die durch 5 für die Nadelholzbestände und durch 3 für die Laubbestände dividiert und auf die höhere Einheit aufgerundet wird; 2o der Anteil der am häufigsten vorhandenen Art darf siebzig Prozent der zu regenerierenden Fläche nicht überschreiten; die sonstigen Arten müssen auf gleichwertigen Flächen verteilt werden; 3o die Fläche jeder Unterparzelle, die einer Art oder einer Vereinigung von Arten entspricht, darf fünf Hektar für die Nadelholzbestände bzw. drei Hektar für die Laubbestände nicht überschreiten; diese Fläche versteht sich als zusammenhängend. Zwei Unterparzellen werden als zusammenhängend betrachtet, wenn sie mit derselben Art oder derselben Vereinigung von Arten regeneriert sind und wenn sie in einem ihrer Punkte durch einen Abstand von weniger als 50 Metern voneinander getrennt sind. In Abweichung von Absatz 1 1o genehmigt der Direktor eine Anzahl von Arten, die unter derjenigen liegt, die berechnet wird, wenn es nicht möglich ist, unter der folgenden Liste von Arten die ausreichende Anzahl von Arten in bestmöglichen oder zulässigen Bedingungen auf der Grundlage der von der Regierung herausgegebenen Ökologischen Datei der Arten zu finden: Pseudotsuga menziesii, Picea abies, Larix eurolepis, Larix decidua, Larix kaempferi, Quercus robur, Quercus petraea, Quercus rubra, Fagus sylvatica, Acer pseudoplatanus, Fraxinus excelsior und Prunus avium.

16065

16066

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD In Abweichung von Absatz 1 1o wird die auferlegte Höchstanzahl von Arten auf vier beschränkt. Das einfache Verwaltungsdokument darf jedoch nicht zu einer weniger günstigen Situation im Vergleich zu der Situation führen, die vor dem nicht dringenden Holzschlag Bestand hatte, was die Anzahl Arten, ihr Verhältnis und ihre Verteilung betrifft. Bei einem nicht dringenden Holzschlag von Pappeln kann in Abweichung von Absatz 1 1o eine Wiederanpflanzung in Pappeln mit einer Anzahl von Klonen oder Arten, die der durch 3 dividierten und auf die höhere Einheit aufgerundeten Fläche entspricht, genehmigt werden. Die auferlegte Höchstanzahl von Klonen oder Arten wird auf vier beschränkt. Wenn der nicht dringende Holzschlag durch ein Ziel der Naturerhaltung begründet ist, ist die Pflicht der Wiederaufforstung nicht auferlegt. Art. 8 - Die Personalmitglieder der Abteilung Natur und Forstwesen dürfen die Orte, die Gegenstand des Antrags sind, vor der Gewährung der Genehmigung besichtigen. Wenn der Antragsteller die Anwendung des vorliegenden Artikels verweigert oder sich ihr widersetzt, wird ihm der Antrag verweigert. Art. 9 - Der Minister der Landwirtschaft, der ländlichen Angelegenheiten, der Umwelt und des Tourismus wird mit der Durchführung des vorliegenden Erlasses beauftragt. Namur, den 15. Januar 2009 Der Minister-Präsident, R. DEMOTTE Der Minister der Landwirtschaft, der ländlichen Angelegenheiten, der Umwelt und des Tourismus, B. LUTGEN

ANLAGE Einfaches Verwaltungsdokument das im Rahmen der Abweichung von Artikel 38 des Forstgesetzbuches bezüglich der Kahlschläge von mehr als drei Ha in Laubbeständen und mehr als fünf Ha in Nadelholzbeständen erstellt wird 1. Allgemeine Auskünfte: Forst (Name): Gemeinde(n): Provinz(en): S. die Lokalisierungskarte in Anlage 1 Eigentümer: Name und Vorname: Anschrift: Telefon:

Fax:

Handy:

E-Mail:

Von dem Antrag auf Abweichung betroffene Fläche:

Ha

Nummer der betroffenen Katasterparzellen:

Sonstige Bemerkungen (nicht obligatorisch): ANM.: die Vorgeschichte sowie die Daten des Verwalters können im Hinblick auf eine Ortsbesichtigung angegeben werden:

Abfassungsdatum und Unterschrift: 2. Ziele der Parzelle: ANM.: Die angegebenen Ziele sind diejenigen, die vom Eigentümer für die einer Abweichung unterliegende Parzelle festgelegt sind. Sie sind der Parzelle eigen. Sie fügen sich in die globalen (wirtschaftlichen, umweltbezogenen, sozialen) Ziele des Eigentums ein:

16067

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 3. Begründungen des Antrags: ANM.: Sie können allgemein oder spezifisch sein: Uneignung der vor Ort bestehenden Arten, Unstabilität, spezifische Ausstattung für die Fauna und die Flora, sanitäre Ausstattung (Windbrüche, Splintkäfer,...), historische Ausstattung (große zusammenhängende Flächen, die gleichzeitig heranreifen, Ankauf einer nicht aufgelichteten Parzelle,...), usw...

4. Vorherige Abweichungen: ANM.: Geben Sie die Daten der vorherigen Abweichungen an, die in Anwendung von Artikel 38 des Forstgesetzbuches erlaubt wurden.

5. Parzellenaufteilung: Derzeitige Situation: Siehe die Karte der derzeitigen Situation in der Anlage 2, die die Parzellenaufteilung der von der Abweichung betroffenen Parzelle angeben sowie die Parzellen, die sich in einem Abstand von weniger als 100 Metern befinden und die mir gehören. ANM.: Jede Parzelle ist nummeriert und in den nachstehenden Tabellen beschrieben. Eine Forstparzelle entspricht einer Fläche, die im Gelände langfristig leicht erkannt werden kann: Wege, Bäche, Topographie, Arten,.... A. Für die der Abweichung unterliegende Parzelle: Parzellennr.

Fläche

Zusammensetzung

Einrichtungsjahr

Eventuelle Bemerkungen

GESAMT-BETRAG B. Für die aneinander grenzenden Parzellen deren Eigentümer ich bin und die sich in einem Abstand von weniger als 100 Metern der einer Abweichung unterliegenden Parzelle befinden: Parzellennr.

Zusammensetzung

1

Einrichtungsjahr

2


3

6. Projekt der Regeneration der von der Abweichung betroffenen Abweichung Siehe die Karte der künftigen Situation der Parzelle in der Anlage 3: sie wird in Unterparzellen aufgeteilt, um die künftige Zusammensetzung der von der Abweichung betroffenen künftigen Parzelle einzugrenzen ANM.: Jede Parzelle ist nummeriert und in den nachstehenden Tabellen beschrieben Eine Forstparzelle entspricht einer Fläche, die im Gelände langfristig leicht erkannt werden kann: Wege, Arten, Bäche, Topographie,... Nr. der Unter-parzelle

Fläche (ha)

Zusammensetzung

Einrichtungsjahr


16068


GESAMT-BETRAG: 7. Anlagen: die Karten. Anlage 1: Lokalisierungskarte. Diese Karte gibt die Möglichkeit, die einer Abweichung unterliegenden Parzelle zu lokalisieren. Sie ist relativ allgemein, um die Parzelle geographisch ausfindig zu machen (Dorf, Orientierungspunkte, Bäche,...) Eine topographische Karte im Maßstab 1/25 000 kann angemessen sein. Anlage 2: Karte der derzeitigen Situation. Diese Karte wird genauer sein, um die Zusammensetzung der einer Abweichung unterliegenden Parzelle sowie die aneinander grenzenden Parzellen, deren Eigentümer Sie sind, zu begrenzen. Sie wird dazu dienen, Ihre in der Parzelle und in einem Umkreis von hundert Metern ab die Grenzen des nicht dringenden Holzschlags vorhandenen Bestände zu beschreiben. Um die Parzellenkarte zu erstellen, können Sie eine topographische Karte (am bestens im Maßstab 1/10 000), eine Katasterkarte oder eine von Ihnen selbst erstellte Karte benutzen. Geben Sie den Norden, den Maßstab und die Legende der eventuell benutzten Zeichen an. Eine Numerierung der Parzellen ist notwendig, um sie mit der beschreibenden Tabelle des einfachen Verwaltungsdokuments in Einklang zu bringen. Anlage 3: Karte der zukünftigen Situation Diese Karte begrenzt die verschiedenen Unterparzellen, die die einer Abweichung unterliegenden Parzelle zusammensetzen werden. Um die Parzellenkarte zu erstellen, können Sie eine topographische Karte (am bestens im Maßstab 1/10 000), eine Katasterkarte oder eine von Ihnen selbst erstellte Karte benutzen. Geben Sie den Norden, den Maßstab und die Legende der eventuell benutzten Zeichen an. Eine Numerierung der Parzellen ist notwendig, um sie mit der beschreibenden Tabelle des künftigen Projekts in Einklang zu bringen. Gesehen, um dem Erlass der Wallonischen Regierung vom 15. Januar 2009 zur Durchführung der Artikel 38, 39 und 43 des Forstgesetzbuches beigefügt zu werden. Namur, den 15. Januar 2009 Der Minister-Präsident, R. DEMOTTE Der Minister der Landwirtschaft, der ländlichen Angelegenheiten, der Umwelt und des Tourismus, B. LUTGEN

VERTALING WAALSE OVERHEIDSDIENST N. 2009 — 729

[2009/200779] 15 JANUARI 2009. — Besluit van de Waalse Regering houdende uitvoering van de artikelen 38, 39 en 43 van het Boswetboek

De Waalse Regering, Gelet op artikel 3, 1o, artikel 38, § 3, artikel 39, eerste lid, en artikel 43, tweede lid, van het decreet van 15 juli 2008 betreffende het Boswetboek; Gelet op het advies van de Interministeriële Conferentie Leefmilieu, gegeven op 3 oktober 2008, overeenkomstig artikel 6, § 2, 1o, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen betreffende de bossen gelegen op het grondgebied van meer dan één Gewest; Gelet op het advies 45.605/4 van de Raad van State, gegeven op 5 januari 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1o, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme; Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. De hiernavermelde personen hebben de hoedanigheid van ingenieur voor natuur en bossen in de zin van artikel 3, 1o, van het Boswetboek, hierna ″het Wetboek″ genoemd : 1o de directeur-generaal van het Operationeel Directoraat-generaal - Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu; 2o de inspecteur-generaal van het Departement Natuur en Bossen; 3o de directeurs van de Buitendiensten en de houtvesters van het Departement Natuur en Bossen; 4o de ingenieur van de Dienst Visvangst. De aangestelden van het bosbeheer in de zin van artikel 2, § 2, van het besluit van de Waalse Regering van 4 september 2008 tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 17 april 1997 betreffende de ambtenaren van het Bosbeheer en het besluit van de Waalse Regering van 12 oktober 2006 tot toekenning van een ambtstoelage aan de bosbrigadiers, hebben de hoedanigheid van aangestelden voor natuur en bossen in de zin van artikel 3, 1o, van het Wetboek. Art. 2. In artikel 38, § 3, van het Wetboek is het door de Regering aangewezen personeelslid, de directeur van de Buitendiensten van het Departement Natuur en Bossen. In artikel 39 van het Wetboek is het door de Regering aangewezen personeelslid, de directeur van de Buitendiensten van het Departement Natuur en Bossen of diens afgevaardigde. In artikel 43 van het Wetboek is het door de Regering aangewezen personeelslid, de directeur van de Buitendiensten van het Departement Natuur en Bossen.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 3. Elke aanvraag tot dringende kapping van meer dan vijf hectare in de opstanden die een grondvlak van meer dan vijftig percent naaldhout beslaan of van meer dan drie hectaren in de opstanden die een grondvlak van meer dan vijftig percent loofhout beslaan, wordt bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of tegen ontvangstbewijs aan de directeur van de Buitendiensten van het Departement Natuur en Bossen gericht. De aanvraag vermeldt de naam, voornamen en adres van de eigenaar. Bij deze aanvraag worden gevoegd : 1o een uittreksel uit de topografische kaart op schaal 1/10 000e, 1/20 000e of 1/25 000e waarop het of de perce(e)l(en) betrokken bij een dringende kapping, met een rode streep is/zijn omcirkeld; 2o een uittreksel uit het kadastraal plan waarop de percelen of delen waarop de opstanden zich bevinden waarvoor de dringende kapping is aangevraagd, met een rode streep zijn omcirkeld; 3o de reden van de dringende kapping; 4o de oppervlakte per soort. Art. 4. De directeur van de Buitendiensten van het Departement Natuur en Bossen spreekt zich uit over de aanvraag tot dringende kapping en stuurt zijn beslissing bij aangetekende brief met bericht van ontvangst binnen acht werkdagen na ontvangst van de aanvraag. Art. 5. Elke aanvraag tot niet-dringende kapping van meer dan vijf hectare in de opstanden die een grondvlak van meer dan vijftig percent naaldhout beslaan of van meer dan drie hectaren in de opstanden die een grondvlak van meer dan vijftig percent loofhout beslaan, wordt bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of tegen ontvangstbewijs aan de directeur van de Buitendiensten van het Departement Natuur en Bossen gericht. De aanvraag vermeldt naam, voornamen en adres van de eigenaar. Bij deze aanvraag worden gevoegd : 1o een uittreksel uit de topografische kaart op schaal 1/10 000e, 1/20 000e of 1/25 000e waarop het of de perce(e)l(en) betrokken bij een niet-dringende kapping, in het rood zijn is/zijn omcirkeld; 2o een uittreksel uit het kadastraal plan waarop de percelen of delen waarop de opstanden zich bevinden waarvoor de niet-dringende kapping is aangevraagd, in het rood zijn omcirkeld; 3o de reden van de niet-dringende kapping; 4o de oppervlakte per soort. De inhoud van het eenvoudig beheersdocument bedoeld in artikel 38, § 3, tweede lid, tweede zin, van het Wetboek is vastgesteld in de bijlage bij dit besluit. Het eenvoudig beheersdocument moet minstens betrekking hebben op het geheel van de percelen die deel uitmaken van de niet-dringende kapping. Het bevat ook een omschrijving van de percelen toebehorend aan de eigenaar en gelegen binnen een straal van 100 meter van de grenzen van de niet-dringende kapping. Het onroerend goed blijft de gevolgen van de goedkeuring van het eenvoudig beheersdocument ondergaan, wie de nieuwe eigenaar ook moge zijn. Art. 6. De directeur van de Buitendiensten van het Departement Natuur en Bossen spreekt zich uit over de aanvraag tot niet-dringende kapping die het eenvoudig beheersdocument omvat en stuurt zijn beslissing bij aangetekende brief met ontvangstbewijs binnen vijfentwintig werkdagen na ontvangst van de aanvraag. Art. 7. De toelating tot niet-dringende kapping kan enkel worden toegekend als het eenvoudig beheersdocument aan de volgende voorwaarden voldoet : 1o de regeneratie gebeurt met een aantal soorten dat overeenstemt met de oppervlakte van de niet-dringende kapping gedeeld door 5 of 3, afgerond naar boven, respectievelijk voor de naaldbomen en loofbomen; 2o de meest voorkomende soort bedraagt hoogstens zeventig percent van de te regenereren oppervlakte, de andere soorten moeten op gelijkwaardige oppervlakten worden verdeeld; 3o de oppervlakte van elk sub-perceel dat overeenstemt met een soort of een vereniging van soorten mag hoogstens vijf ha of drie ha bedragen, respectievelijk voor de naaldbomen en loofbomen; deze oppervlakte bestaat uit één enkel stuk. Twee sub-percelen vormen één geheel als ze met dezelfde soort of dezelfde vereniging van soorten worden geregenereerd en op één van hun punten minder dan vijftig meter van elkaar verwijderd zijn. In afwijking van het eerste lid, 1o, laat de directeur een aantal soorten toe dat lager is dan het aantal dat berekend is, als het onmogelijk is om onder de volgende lijst van soorten : Pseudotsuga menziesii, Picea abies, Larix eurolepis, Larix decidua, Larix kaempferi, Quercus robur, Quercus petraea, Quercus rubra, Fagus sylvatica, Acer pseudoplatanus, Fraxinus excelsior, en Prunus avium, een voldoende aantal soorten in optimale of toelaatbare voorwaarden te vinden volgens het ″Fichier écologique des Essences″ (Milieubestand van Boomsoorten) uitgegeven door de Regering. In afwijking van het eerste lid, 1o, wordt het maximum aantal opgelegde soorten beperkt tot vier. Het eenvoudig beheersdocument mag echter niet leiden tot een situatie die minder gunstig zou zijn dan de situatie vóór de niet-dringende kapping in termen van aantal soorten, verhouding en verdeling van deze soorten. In geval van niet-dringende kapping van populieren kan, in afwijking van het eerste lid, 1o, een heraanplanting van populieren worden toegelaten met een aantal klonen of variëteiten dat overeenstemt met de oppervlakte van de kapping gedeeld door 3, afgerond naar boven. Het maximum aantal opgelegde klonen of variëteiten wordt beperkt tot vier. Als de niet-dringende kapping het natuurbehoud als doelstelling heeft, wordt er geen verplichting tot herbebossing opgelegd.

16069

16070

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 8. De personeelsleden van het Departement Natuur en Bossen kunnen de plaats die het voorwerp uitmaakt van de aanvraag, bezoeken vóór de toekenning van de vergunning. Als de aanvrager de toepassing van dit artikel weigert of zich daartegen verzet, wordt de aanvraag hem geweigerd. Art. 9. De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme is belast met de uitvoering van dit besluit. Namen, 15 januari 2009. De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

BIJLAGE Eenvoudig beheersdocument opgesteld in het kader van de afwijking van artikel 38 van het Boswetboek betreffende de kaalkappingen van meer dan drie ha loofbomen en van meer dan vijf ha naaldbomen 1. Algemene inlichtingen Bos van (naam) : Gemeente(n) van : Provincie(s) van : Zie liggingskaart in bijlage 1 Eigenaar(s) : Naam en voornaam : Adres Telefoon :

Fax :

GSM :

Email :

Oppervlakte waarop de aanvraag tot afwijking betrekking heeft

ha

Nummer van de betrokken kadastrale percelen :

Diverse opmerkingen (facultatief) : N.B. : Misschien de historiek vermelden, de personalia van de netbeheerder voor een bezoek van het gebied.

Opsteldatum en ondertekening : 2. Doelstellingen van het perceel : N.B. : De vermelde doelstellingen zijn de doelstellingen omschreven door de eigenaar voor het perceel onderworpen aan een afwijking. Ze zijn eigen aan het perceel maar vallen onder de globale doelstellingen van het eigendom (economisch, milieu, sociaal).

3. Redenen van de aanvraag : N.B. : Ze kunnen algemeen of specifiek zijn : ongeschiktheid van de aanwezige soorten, instabiliteit, specifieke aanleg voor fauna en flora, sanitair (windworp, spintkevers,..), historiek (grote oppervlakten uit één enkel stuk die tegelijk rijp worden, afkoop van een niet-uitgedunde perceel,...), enz...

16071


4. Vorige afwijkingen : N.B. : Gelieve de data te vermelden van de vorige afwijkingen die overeenkomstig artikel 38 van het Boswetboek werden verkregen.

5. Perceel : huidige toestand : Zie kaart van de huidige toestand in bijlage 2 die de percelen van het perceel waarop de afwijking betrekking heeft, vermeldt alsook de percelen die op minder dan 100 m liggen en die mij toebehoren. N.B. : Elk perceel is genummerd en omschreven in de onderstaande tabellen. Een bosperceel stemt overeen met een oppervlakte die op lange termijn makkelijk opspoorbaar is op het terrein : wegen, beken, topografie, soorten,... A. Voor het perceel onderworpen aan de afwijking : Perceelnr.

Oppervlakte

Samenstelling

Vestigingsjaar

Eventuele opmerkingen

TOTAAL : B. Voor de aangrenzende percelen waarvan ik eigenaar ben en die op minder dan 100 m liggen van de grenzen van het perceel dat aan een afwijking is onderworpen :

Perceelnr.

Samenstelling

1

Vestigingsjaar

2


3

6. Regeneratieproject van het perceel waarop de afwijking betrekking heeft. Zie kaart van de toekomstige toestand van het perceel in bijlage 3 : Ze zal in sub-percelen worden ingedeeld om de toekomstige samenstelling van het perceel waarop de afwijking betrekking heeft, af te bakenen.

16072

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD N.B. : Elk sub-perceel is genummerd en omschreven in de onderstaande tabel. Een bosperceel stemt overeen met een oppervlakte die op lange termijn makkelijk opspoorbaar is op het terrein : wegen, beken, topografie, soorten,... Sub-perceelnr.

Oppervlakte (ha)

Samenstelling

Vestigingsjaar


TOTAAL : 7. Bijlagen : de kaarten. Bijlage 1 : Liggingskaart Met deze kaart kan men de ligging van het perceel onderworpen aan de afwijking, bepalen. Ze zal nogal algemeen zijn om het perceel geografisch te situeren (dorp, herkenningspunten, beken,...). Een topografische NGI kaart op schaal 1/25 000e zou geschikt zijn Bijlage 2 : Kaart van de huidige toestand. Deze kaart moet nauwkeuriger zijn om de samenstelling van het perceel onderworpen aan een afwijking alsook de aangrenzende percelen waarvan u eigenaar bent, af te bakenen. Ze zal dienen om uw opstanden in het perceel en binnen een straal van 100 meter van de grenzen van de niet-dringende kapping, te omschrijven. Om de perceelskaart op te maken, kan je een topografische kaart gebruiken (idealiter op schaal 1/10 000e), een kadastrale kaart of een kaart die door uzelf wordt opgemaakt. Op deze kaart moet het noorden, de schaal en een onderschrift met de eventueel gebruikte symbolen worden vermeld. Een nummering van de percelen is noodzakelijk om in overeenstemming te worden gebracht met de beschrijvende tabel van het eenvoudig beheersdocument. Bijlage 3 : Kaart van de toekomstige toestand. Deze kaart bakent de verschillende sub-percelen af die het perceel onderworpen aan een afwijking zullen vormen. Om de perceelskaart op te maken, kan je een topografische kaart gebruiken (idealiter op schaal 1/10 000e), een kadastrale kaart of een kaart die door uzelf wordt opgemaakt. Op deze kaart moet het noorden, de schaal en een onderschrift met de eventueel gebruikte symbolen worden vermeld. Een nummering van de percelen is ook noodzakelijk om in overeenstemming te worden gebracht met de beschrijvende tabel van het toekomstig project. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 januari 2009 houdende uitvoering van de artikelen 38, 39 en 43 van het Boswetboek. Namen, 15 januari 2009. De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN

REGION DE BRUXELLES-CAPITALE — BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST MINISTERE DE LA REGION DE BRUXELLES-CAPITALE F. 2009 — 730

[C − 2009/31090]

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST N. 2009 — 730

[C − 2009/31090]

12 FEVRIER 2009. – Ordonnance modifiant l’ordonnance du 12 novembre 1992 fixant le taux du précompte immobilier pour certaines sociétés de logement de la Région de Bruxelles-Capitale (1)

12 FEBRUARI 2009. — Ordonnantie tot wijziging van de ordonnantie van 12 november 1992 tot vaststelling van het percentage van de onroerende voorheffing voor bepaalde huisvestingsmaatschappijen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1)

Le Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, a adopté et Nous, Gouvernement, sanctionnons ce qui suit :

Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Article 1er. La présente ordonnance règle une matière visée à l’article 39 de la Constitution.

Artikel 1. Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2. A l’article 2 de l’ordonnance du 12 novembre 1992 fixant le taux du précompte immobilier pour certaines sociétés de logement de la Région de Bruxelles-Capitale, il est ajouté un point 3 rédigé comme suit :

Art. 2. In artikel 2 van de ordonnantie van 12 november 1992 tot vaststelling van het percentage van de onroerende voorheffing voor bepaalde huisvestingsmaatschappijen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, wordt een punt 3 toegevoegd, luidend :

« 3. pour la partie d’immeuble ou l’immeuble mis en location par les agences immobilières sociales situées en Région de Bruxelles-Capitale.

« 3. voor het deel van het gebouw of het gebouw dat te huur gesteld wordt door de sociale verhuurkantoren die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevestigd zijn.

Chaque agence immobilière sociale est tenue de communiquer annuellement avant le 1er décembre à l’administration fiscale la liste des immeubles ou parties d’immeubles mis en location par ses soins en Région de Bruxelles-Capitale. ».

Ieder sociaal verhuurkantoor moet jaarlijks voor 1 december aan de belastingdienst de lijst bezorgen met de gebouwen of delen van gebouwen die het in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te huur stelt. ».

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 3. La présente ordonnance entre en vigueur le 1er janvier 2010. Promulguons la présente ordonnance, ordonnons qu’elle soit publiée au Moniteur belge. Bruxelles, le 12 février 2009.

16073

Art. 3. Deze ordonnantie treedt in werking op 1 januari 2010. Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Brussel, 12 februari 2009.

Le Ministre-Président du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale, chargé des Pouvoirs locaux, de l’Aménagement du Territoire, des Monuments et Sites, de la Rénovation urbaine, du Logement, de la Propreté publique et de la Coopération au Développement, Ch. PICQUE

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking,

Le Ministre du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, chargé des Finances, du Budget, de la Fonction publique et des Relations extérieures, G. VANHENGEL

De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL

Le Ministre du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, chargé de l’Emploi, de l’Economie, de la Recherche scientifique et de la Lutte contre l’Incendie et l’Aide médicale urgente, B. CEREXHE

De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, B. CEREXHE

Le Ministre du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, chargé de la Mobilité et des Travaux publics, P. SMET

De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit, en Openbare Werken, P. SMET

La Ministre du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, chargée de l’Environnement, de l’Energie et de la Politique de l’Eau, Mme E. HUYTEBROECK

De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie en Waterbeleid, Mevr. E. HUYTEBROECK

Ch. PICQUE

Note

Nota

(1) Session ordinaire 2005-2006 : Documents du Parlement. — A-215/1 : Proposition d’ordonnance. Session ordinaire 2008-2009 : A-215/2 : Rapport. — A-215/3 : Amendements après rapport. Compte rendu intégral. — Discussion et adoption : séance du vendredi 30 janvier 2009.

(1) Gewone zitting 2005-2006 : Documenten van het Parlement. — A-215/1 : Voorstel van ordonnantie. Gewone zitting 2008-2009 : A-215/2 : Verslag. — A-215/3 : Amendementen na verslag. Integraal verslag. — Bespreking en aanneming : vergadering van vrijdag 30 januari 2009.

* MINISTERE DE LA REGION DE BRUXELLES-CAPITALE

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

F. 2009 — 731 [C − 2009/31094] 11 DECEMBRE 2008. — Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale portant approbation du plan d’expropriation de Schaerbeek

N. 2009 — 731 [C − 2009/31094] 11 DECEMBER 2008. — Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van het onteigeningsplan van Schaarbeek

Le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, Vu la loi du 27 mai 1870 portant simplification des formalités administratives en matière d’expropriation pour cause d’utilité publique; Vu la loi du 26 juillet 1962 relative à la procédure d’extrême urgence en matière d’expropriation pour cause d’utilité publique; Vu l’ordonnance du 22 février 1990 relative aux expropriations pour cause d’utilité publique poursuivies ou autorisées par le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale; Vu l’ordonnance du 7 octobre 1993 organique de la revitalisation des quartiers, notamment l’article 6; Vu l’arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 15 décembre 2005 octroyant une subvention au bénéfice de Schaerbeek pour la réalisation du programme de revitalisation du quartier Lehon-Kessels; Vu la délibération du 23 avril 2008 par laquelle le conseil communal de Schaerbeek adopte le plan d’expropriation relatif au bien cadastré comme suit : 6e Division, Section D, n° 134T2 sis rue Josaphat, 312 Considérant qu’un des objectifs du contrat de quartier « LehonKessels » est de favoriser l’implantation de logements; Considérant que l’immeuble est dégradé; Considérant que les propriétaires ont été mis en demeure par la Commune en date du 12 novembre 2003 de réaliser des travaux de rénovation et qu’ils n’ont jamais réagi positivement à cette mise en demeure, malgré un rappel envoyé par la Commune le 7 mars 2005; Considérant qu’il s’agit de la réalisation d’un projet prioritaire du volet 1 du programme de revitalisation du quartier « Lehon-Kessels »;

De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de wet van 27 mei 1870 houdende vereenvoudiging der bestuurlijke pleegvormen in zaken van onteigening voor openbaar nut; Gelet op de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigening voor openbaar nut; Gelet op de ordonnantie van 22 februari 1990 betreffende de onteigeningen voor openbaar nut doorgevoerd en toegestaan door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering; Gelet op de ordonnantie van 7 oktober 1993 houdende organisatie van herwaardering van de wijken, inzonderheid op het artikel 6; Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 december 2005 waarbij een subsidie wordt verleend aan Schaarbeek voor de verwezenlijking van het programma voor de herwaardering van de Lehon-Kessels; Gelet op de beraadslaging van 23 avril 2008 waarbij de gemeenteraad van Schaarbeek het onteigeningsplan betreffende het als volgt gekadastreerd onroerend goed goedkeurt : 6e Afdeling, Sectie D nr 134T2 gelegen Josafatstraat 312 Overwegende dat één van de doelstellingen van het wijkcontract « Lehon-Kessels » bestaat in het bevorderen van de vestiging van woningen; Overwegende dat het gebouw vervallen is; Overwegende dat de eigenaars door de Gemeente in gebreke gesteld zijn op 12 november 2003 om renovatiewerken te realiseren, en dat ze nooit positief hebben gereageerd op deze ingebrekestelling, ondanks de aanmaning gestuurd door de Gemeente op 7 maart 2005; Overwegende dat het erom gaat een prioritair ontwerp te realiseren van luik 1 van het herwaarderingsprogramma van de wijk « LehonKessels »;

16074


Considérant que le programme de revitalisation du quartier « LehonKessels » arrive à échéance le 22 décembre 2009; Considérant dès lors qu’il est indispensable, pour cause d’utilité publique de prendre possession de la parcelle qui figure au plan d’expropriation et, ce conformément au prescrit de la loi du 26 juillet 1962 relative à la procédure d’extrême urgence en matière d’expropriation pour cause d’utilité publique, Arrête :

Overwegende dat de termijn van de herwaardering van de wijk « Lehon-Kessels » afloopt op 22 december 2009; Overwegende dat het daarom noodzakelijk is om tot de inbezitneming over te gaan van het perceel dat voorkomt op het onteigeningsplan omwille van openbaar nut en dit in overeenkomst met de bepalingen van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigening voor openbaar nut, Besluit :

er

Article 1 . Est approuvé le plan d’expropriation relatif au bien immeuble bâti cadastré comme suit : 6e Division, Section D, n° 134T2 sis rue Josaphat, 312. Art. 2. Il est indispensable, pour cause d’utilité publique, de prendre immédiatement possession de la parcelle qui figure au plan d’expropriation. Art. 3. Schaerbeek est autorisée à procéder à l’expropriation; Art. 4. Il y a lieu d’appliquer à cette expropriation la procédure d’extrême urgence prévue par la loi du 26 juillet 1962; Bruxelles, le 11 décembre 2008.

Artikel 1. Goedgekeurd wordt het onteigeningsplan betreffende het bebouwd onroerend goed gekadastreerd : 6e Afdeling, Sectie D nr 134T2 gelegen Josafatstraat 312. Art. 2. Het is noodzakelijk, omwille van openbaar nut, de onmiddellijke inbezitneming van het perceel aangegeven op het onteigeningsplan te vorderen. Art. 3. Schaarbeekwordt gemachtigd om over te gaan tot de onteigening; Art. 4. De rechtspleging bij dringende omstandigheden, bepaald bij de wet van 26 juli 1962, kan op de onteigening worden toegepast; Brussel, 11 december 2008.

Le Ministre-Président du Gouvernement de la Région de BruxellesCapitale, chargé des Pouvoirs locaux, de l’Aménagement du Territoire, des Monuments et Sites, de la Rénovation urbaine, du Logement, de la Propreté publique et de la Coopération au Développement; Ch. PICQUE

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE

AUTRES ARRETES — ANDERE BESLUITEN SERVICE PUBLIC FEDERAL AFFAIRES ETRANGERES, COMMERCE EXTERIEUR ET COOPERATION AU DEVELOPPEMENT

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING [C − 2009/15017]

[C − 2009/15017] Personnel. — Promotions

Personeel. — Bevorderingen

Par arrêté royal du 28 novembre 2008, les stagiaires cités ci-après sont nommés définitivement à la date du 1eroctobre 2008 dans la troisième classe administrative de la carrière des Attachés de la Coopération internationale :

Bij koninklijk besluit van 28 november 2008, de stagiairs hierna vermeld, worden op datum van 1 oktober 2008, vast benoemd in de derde administratieve klasse van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking :

MM. :

De heren :

Hambrouck, Guy.

Hambrouck, Guy.

Van Acoleyen, Koen.

Van Acoleyen, Koen.

De Maesschalck, Filip.

De Maesschalck, Filip.

Mme Donnay, Franç oise.

Mevr. Donnay, Franç oise.

MM. :

De heren :

Swalens, Jean.

Swalens, Jean.

Schmitz, Alain.

Schmitz, Alain.

Gallez, Alain.

Gallez, Alain.

Le recours en annulation des actes précités à portée individuelle peut être soumis à la section administrative du Conseil d’Etat endéans les soixante jours après cette publication. La requête doit être envoyée au Conseil d’Etat (rue de la Science 33, 1040 Bruxelles) sous pli recommandé à la poste.

Het beroep van nietigverklaring van de voormelde akten met individuele strekking kan voor de afdeling administratie van de Raad van State worden gebracht binnen zestig dagen na deze mededeling. Het verzoekschrift dient bij ter post aangetekende brief aan de Raad van State (Wetenschapsstraat 33, 1040 Brussel) te worden toegezonden.

Ce délai est augmenté de trente jours en faveur des personnes demeurant dans un pays d’Europe qui n’est pas limitrophe de la Belgique et de nonante jours en faveur de celles qui demeurent hors d’Europe.

Deze termijn wordt met dertig dagen verlengd ten behoeve van de personen die hun woonplaats hebben in een Europees land dat niet aan België grenst en met negentig dagen ten behoeve van hen die hun woonplaats buiten Europa hebben.


16075

SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN

[C − 2009/00086] Autorisations d’organiser un service interne de gardiennage en application de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière

[C − 2009/00086] Vergunningen tot het organiseren van een interne bewakingsdienst in toepassing van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid

Par arrêté ministériel du 24 décembre 2008, l’autorisation d’organiser un service interne de gardiennage est accordée à l’ASBL AZ Sint-Lucas, dont le siège social est établi Sint-Lucaslaan 29, 8310 Assebroek.

Bij ministerieel besluit van 24 december 2008 wordt de vergunning tot het organiseren van een interne bewakingsdienst verleend aan VZW AZ Sint-Lucas, met maatschappelijke zetel te Sint-Lucaslaan 29, 8310 Assebroek. De vergunning heeft betrekking op het uitoefenen van activiteiten bestaande uit : — toezicht op en bescherming van roerende of onroerende goederen met uitsluiting van mobiele bewaking en interventie na alarm;

L’autorisation porte sur l’exercice d’activités consistant en : — surveillance et protection de biens mobiliers ou immobiliers à l’exclusion les activités de gardiennage mobile et d’intervention après alarme; — surveillance et contrôle de personnes dans le cadre du maintien de la sécurité dans des lieux accessibles ou non au public à l’exclusion des activités effectuées dans des cafés ou endroits où l’on danse et les activités d’inspecteurs de magasin. Ces activités s’effectuent sans armes, sans chien et sans cheval. L’autorisation est délivrée pour une période de cinq ans sous le numéro 18.1160.11.

Par arrêté ministériel du 16 maart 2007, l’autorisation d’organiser une service interne de gardiennage est accordée pour une période de cinq ans à la Bayer Antwerpen Comm. V, établie à 2040 Antwerpen, Haven 507, Scheldelaan 420 sous le n°18.1119.02. L’autorisation porte sur l’exercice de l’activité de : — surveillance et protection de biens mobiliers ou immobiliers à l’exclusion des activités de gardiennage mobile et intervention après alarme; — surveillance et contrôle de personnes dans le cadre du maintien de la sécurité dans des lieux accessibles ou non au public à l’exclusion des activités d’inspecteur de magasin et des activités de portier. Ces activités s’effectuent sans armes et sans chien.

— toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet voor het publiek toegankelijke plaatsen met uitsluiting van bewakingsagenten op werkposten die een café of dansgelegenheid uitmaken en winkelinspecteurs. Deze activiteiten worden ongewapend, zonder hond en zonder paard uitgeoefend. De vergunning draagt het nummer 18.1160.11 en wordt toegekend voor een periode van vijf jaar.

Bij ministerieel besluit van 16 maart 2007, wordt de vergunning tot het organiseren van een interne bewakingsdienst verleend aan Bayer Antwerpen Comm. V, gevestigd te 2040 Antwerpen, Haven 507, Scheldelaan 420, onder het nr 18.1119.02 voor een periode van vijf jaar. De vergunning heeft betrekking op het uitoefenen van activiteiten van : — toezicht op en bescherming van roerende of onroerende goederen met uitsluiting van mobiele bewaking en interventie na alarm; — toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet voor het publiek toegankelijke plaatsen met uitsluiting van winkelinspecteurs en portiers. Deze activiteiten worden ongewapend en zonder hond uitgeoefend.

* SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN

[C − 2009/00080] Autorisation d’organiser un service interne de gardiennage en application de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière. — Renouvellement

[C − 2009/00080] Vergunning tot het organiseren van een interne bewakingsdienst in toepassing van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. — Vernieuwing

Par arrêté du 19 décembre 2008, l’autorisation d’organiser un service interne de gardiennage accordée à Fievez-Cadet SA, dont le siège social est établi Murissonstraat 5, 8930 Menen est renouvelée pour une période de cinq ans à partir du 10 septembre 2008 et sous le numéro 18.1090.09. L’autorisation porte sur l’exercice d’activités consistant en :

Bij besluit van 19 december 2008 wordt de vergunning voor het organiseren van een interne bewakingsdienst verleend aan FievezCadet NV, met maatschappelijke zetel Murissonstraat 5, 8930 Menen, vernieuwd voor een periode van vijf jaar met ingang van 10 september 2008, en draagt het nummer 18.1090.09. De vergunning heeft betrekking op het uitoefenen van activiteiten bestaande uit : — toezicht op en bescherming van roerende of onroerende goederen met uitsluiting van mobiele bewaking en interventie na alarm;

— surveillance et protection de biens mobiliers ou immobiliers à l’exclusion des activités de gardiennage mobile et intervention après alarme; — surveillance et contrôle de personnes dans le cadre du maintien de la sécurité dans des lieux accessibles ou non au public à l’exclusion les activités d’inspecteurs de magasin et en ce compris les activités effectuées dans des cafés ou endroits où l’ on danse. Ces activités s’effectuent sans arme, sans chien et sans cheval.

— toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet voor het publiek toegankelijke plaatsen met uitsluiting winkelinspecteurs en met inbegrip van bewakingsagenten op werkposten die een café of dansgelegenheid uitmaken. Deze activiteiten worden ongewapend, zonder hond en zonder paard uitgeoefend.

* SERVICE PUBLIC FEDERAL MOBILITE ET TRANSPORTS

FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER [C − 2009/14033]

[C − 2009/14033] Personnel. — Nominations

Personeel. — Benoemingen

Par arrêté royal du 13 janvier 2009, M. Christophe PEQUET est nommé à titre définitif dans la classe A1, avec le titre d’attaché, dans la filière de métiers « Mobilité et Transports » auprès du Service public fédéral Mobilité et Transports, dans le cadre linguistique franç ais, avec prise de rang au 1er juillet 2007 et effet au 1er juin 2008.

Bij koninklijk besluit van 13 januari 2009, wordt dhr Christophe PEQUET vast benoemd in de klasse A1, met de titel van attaché, in de vakrichting « Mobiliteit en Vervoer » bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, in het Franse taalkader, met ranginneming op 1 juli 2007 en uitwerking op 1 juni 2008.

16076


Par arrêté royal du 13 janvier 2009, M. Abdé JEBARI est nommé à titre définitif dans la classe A1, avec le titre d’attaché, dans la filière de métiers « Mobilité et Transports » auprès du Service public fédéral Mobilité et Transports, dans le cadre linguistique franç ais, avec prise de rang au 16 novembre 2007 et effet au 16 novembre 2008.

Bij koninklijk besluit van 13 januari 2009, wordt dhr Abdé JEBARI vast benoemd in de klasse A1, met de titel van attaché, in de vakrichting « Mobiliteit en Vervoer » bij de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, in het Franse taalkader, met ranginneming op 16 november 2007 en uitwerking op 16 november 2008.

Conformément aux lois coordonnées sur le Conseil d’Etat, un recours peut être introduit endéans les soixante jours après cette publication. La requête doit être envoyée sous pli recommandé à la poste, au Conseil d’Etat, rue de la Science 33, à 1040 Bruxelles.

Overeenkomstig de gecoördineerde wetten op de Raad van State kan beroep worden ingediend binnen de zestig dagen na deze bekendmaking. Het verzoekschrift hiertoe dient bij ter post aangetekende brief aan de Raad van State, Wetenschapsstraat 33, te 1040 Brussel, te worden toegezonden.

* SERVICE PUBLIC FEDERAL MOBILITE ET TRANSPORTS

FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER

[C − 2009/14034] Agrément des centres de formation

[C − 2009/14034] Erkenning van de opleidingscentra

Par application de l’arrêté royal du 4 mai 2007, relatif au permis de conduire, à l’aptitude professionnelle et à la formation continue des conducteurs de véhicules des catégories C, C+E, D, D+E et souscatégories C1, C1+E, D1, D1+E, le Secrétaire d’Etat à la Mobilité a délivré l’agrément du centre de formation organisant la formation continue suivant :

Bij toepassing van het koninklijk besluit van 4 mei 2007, betreffende het rijbewijs, de vakbekwaamheid en de nascholing van bestuurders van voertuigen van de categorieën C, C+E, D, D+E en de subcategorieën C1, C1+E, D1, D1+E heeft de Staatssecretaris voor Mobiliteit volgend opleidingscentrum dat de nascholing organiseert erkend) :

Numéro d’agrément du centre de formation

Erkenningsnummer van het opleidingcentrum

OCF-006

Date de l’agrément

Erkenningsdatum

23/01/2009

Date de fin de reconnaissance

Einddatum van de erkenning

22/01/2014

Nom et adresse du siège social du centre de formation

Naam en adres van de maatschappelijke zetel van het opleidingcentrum

Hendriks autorijscholen J & L N.V. Hasseltweg 29 3600 Genk

Dénomination commerciale du centre de formation

Commerciële naam van het opleidingcentrum

A.M.O. Hendriks

De erkenning wordt verleend voor : ➢ Goederen- en personenvervoer

L’agrément est accordé pour : ➢ Le transport de marchandises et de personnes

* FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE [C − 2009/24060]

[C − 2009/24060]

9 FEVRIER 2009. — Arrêté royal portant nomination du président, de son suppléant et des membres de la Commission fédérale « Droits du patient »

9 FEBRUARI 2009. — Koninklijk besluit houdende benoeming van de voorzitter, zijn plaatsvervanger en de leden van de Federale Commissie « Rechten van de patiënt »

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 22 août 2002 relative aux droits du patient, l’article 16;

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, artikel 16; Gelet op het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot regeling van de samenstelling en de werking van de Federale Commissie « Rechten van de patiënt » ingesteld bij artikel 16 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 december 2004 en 12 januari 2006; Gelet op het koninklijk besluit van 13 september 2004 houdende benoeming van de voorzitter, zijn plaatsvervanger en de leden van de Federale Commissie « Rechten van de patiënt » wordt opgeheven, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 december 2005, 7 maart 2007 en 19 maart 2007; Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

Vu l’arrêté royal du 1er avril 2003 réglant la composition et le fonctionnement de la Commission fédérale « Droits du patient » instituée par l’article 16 de la loi du 22 août 2002 relative aux droits du patient, modifié par les arrêtés royaux du 8 décembre 2004 et 12 janvier 2006; Vu l’arrêté royal du 13 septembre 2004 portant nomination du président, de son suppléant et des membres de la Commission fédérale « Droits du patient », modifié par les arrêtés royaux des 3 décembre 2005, 7 mars 2007 et 19 mars 2007; Sur la proposition de la Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, Nous avons arrêté et arrêtons : er

Article 1 . Sont respectivement nommés président et suppléant du président de la Commission fédérale « Droits du patient » dénommée ci-après la Commission :

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. Worden benoemd respectievelijk tot voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de Federale Commissie « Rechten van de patiënt ». hierna Commissie genoemd :

— Mme Schamps, Geneviève, Pecq;

— Mevr. Schamps, Geneviève, Pecq;

— Mme Van Der Veken, Renée, Anvers.

— Mevr. Van Der Veken, Renée, Antwerpen.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 2. Sont respectivement nommés en qualité de représentants effectifs et suppléants des patients dans la Commission :

16077

Art. 2. Worden benoemd respectievelijk tot effectieve vertegenwoordiger en plaatsvervangende vertegenwoordiger van de patiënten in de Commissie :

1° comme représentant effectif des patients :

1° als effectieve vertegenwoordiger :

— M. Conreur, Yves-Luc, Bruxelles (fr);

— De heer Conreur, Yves-Luc, Brussel (fr);

— Mme Fierens, Micky, Durbuy (fr);

— Mevr. Fierens, Micky, Durbuy (fr);

— Mme Weeghmans, Ilse, Louvain (nl);

— Mevr. Weeghmans, Ilse, Leuven (nl);

— Mme Duprez, Anita, Bertem (nl);

— Mevr. Duprez, Anita, Bertem (nl);

2° comme représentant suppléant :

2° als plaatsvervangende vertegenwoordiger :

— Mme Decantere, Christine, Mouscron (fr) comme suppléant de M. Conreur;

— Mevr. Decantere, Christine, Mouscroen (fr) als plaatsvervanger van De heer Conreur;

— M. Scanu, Lucio, Tertre (fr) comme suppléant de Mme Fierens;

— De heer Scanu, Lucio, Tertre (fr) als plaatsvervanger van Mevr. Fierens;

— Mme Meerbergen, Els, Tirlemont (nl) comme suppléant de Mme Weeghmans;

— Mevr. Meerbergen, Els, Tienen (nl) als plaatsvervanger van Mevr. Weeghmans;

— M. Keuppens, Michael, Louvain (nl), comme suppléant de Mme Duprez.

— De heer Keuppens, Michael, Leuven (nl) als plaatsvervanger van Mevr. Duprez.

Art. 3. Sont respectivement nommés en qualité de représentants effectifs et suppléants des praticiens professionnels dans la Commission :

Art. 3. Worden benoemd respectievelijk tot effectieve vertegenwoordiger en plaatsvervangende vertegenwoordiger van de beroepsbeoefenaars in de Commissie :

1° comme représentant effectif :


— M. Van Gulck, Marc, Ekeren (nl);

— De heer Van Gulck, Marc, Ekeren (nl);

— Mme Thomas, Geneviève, Liège (fr)

— Mevr. Thomas, Geneviève, Luik (fr);

— Mme Lutte, Isabelle, Genappe (fr);

— Mevr. Lutte, Isabelle, Genappe (fr);

— M. Ursi, Jean-Paul, Aartselaar (nl);

— De heer Ursi, Jean-Paul, Aartselaar (nl);



— Mme Dijkhoffz, Willeke, Berchel (nl); comme suppléant de Mr Van Gulck;

— Mevr. Dijkhoffz, Willeke, Berchel (nl) als plaatsvervanger van de heer van Gulck;

— Mme Bonjean, Liliane, Eupen (fr) comme suppléant de Mme Thomas;

— Mevr. Bonjean, Liliane, Eupen (fr) als plaatsvervanger van Mevr. Thomas;

— Mme De Toeuf, Caroline, Rhode-Saint-Genèse (fr) comme suppléant de Mme Lutte;

— Mevr. De Toeuf, Caroline, Sint-Genesius-Rode (fr) als plaatsvervanger van Mevr. Lutte;

— Mme Bogaert, Martine, Courtrai (nl) comme suppléant de M. Ursi.

— Mevr. Bogaert, Martine, Kortrijk (nl) als plaatsvervanger van De heer Ursi.

Art. 4. Sont respectivement nommés en qualité de représentants effectifs et suppléants des hôpitaux dans la Commission :

Art. 4. Worden benoemd respectievelijk tot effectieve vertegenwoordiger en plaatsvervangende vertegenwoordiger van de ziekenhuizen in de Commissie :



— M. Collard, Michel, Ermeton sur Biert (fr);

— De heer Collard, Michel, Ermeton sur Biert (fr);

— Mme Peeters, Miek, Hasselt (nl);

— Mevr. Peeters, Miek, Hasselt (nl);

— M. Scherpereel, Philippe, Wezemaal (nl);

— De heer Scherpereel, Philippe, Wezemaal (nl);

— Mme Noel, Nathalie, Uccle (fr);

— Mevr. Noel, Nathalie, Ukkel (fr);



— M. Antoine, Alban, Soignies (fr) comme suppléant de M. Collard;

— De heer Antoine, Alban, Soignies (fr) als plaatsvervanger van De heer Collard;

— M. Prims, Hugo, Bonheiden (nl) comme suppléant de Mme Peeters;

— De heer Prims, Hugo, Bonheiden (nl) als plaatsvervanger van Mevr. Peeters;

— M. Vandervelden, Maurice, Erpent (fr) comme suppléant de M. Scherpereel;

— De heer Vandervelden, Maurice, Erpent (fr), als plaatsvervanger van de heer Scherpereel;

— M. Van Roey, Stefaan, Bruxelles (nl) comme suppléant de Mme Noel.

— De heer Van Roey, Stefaan, Brussel (nl) als plaatsvervanger van Mevr. Noel.

Art. 5. Sont respectivement nommés en qualité de représentants effectifs et suppléants des organismes assureurs dans la Commission :

Art. 5. Worden benoemd respectievelijk tot effectieve vertegenwoordiger en plaatsvervangende vertegenwoordiger van de verzekeringsinstellingen in de Commissie :



— M. Corremans, Bert, Boom (nl);

— De heer Corremans, Bert, Boom (nl);

— Mme Mullié, Karen, Wemmel (nl);

— Mevr. Mullié, Karen, Wemmel (nl);

— Mme Pirlot, Viviane, Bruxelles (fr);

— Mevr. Pirlot, Viviane, Brussel (fr);

— Mme Badie, Natacha, Bruxelles (fr);

— Mevr. Badie, Natacha, Brussel (fr);



— Mme Demonseau, Leen, Leuven (nl) comme suppléant de M. Corremans;

— Mevr. Demonseau, Leen, Leuven (nl) als plaatsvervanger van De heer Corremans;

— Mme Derieuw, Sandra, Kessel-Lo (nl) comme suppléant de Mme Mullié;

— Mevr. Derieuw, Sandra, Kessel-Lo (nl) als plaatsvervanger van Mevr. Mullié;

16078


— M. Houtevels, Eric, Bruxelles (fr) comme suppléant de Mme Pirlot;

— De heer Houtevels, Eric, Bruxelles (fr) als plaatsvervanger van Mevr. Pirlot;

— Mme Lefranc, Myriam, Bruxelles (fr) comme suppléant de Mme Badie.

— Mevr. Lefranc, Myriam, Brussel (fr) als plaatsvervanger van Mevr. Badie.

Art. 6. L’arrêté royal du 13 septembre 2004 portant nomination du président, de son suppléant et des membres de la Commission fédérale « Droits du patient », modifié par les arrêtés royaux des 3 décembre 2005, 7 mars 2007 et 19 mars 2007, est abrogé.

Art. 6. Het koninklijk besluit van 13 september 2004 houdende benoeming van de voorzitter, zijn plaatsvervanger en de leden van de Federale Commissie « Rechten van de patiënt », gewijzigd bij de Koninklijke besluiten van 3 december 2005, 7 maart 2007 en 19 maart 2007, wordt opgeheven.

Art. 7. La Ministre qui a les Affaires sociales et la Santé publique dans ses attributions est chargée de l’exécution du présent arrêté.

Art. 7. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Bruxelles, le 9 février 2009.

Brussel, 9 februari 2009.

ALBERT

ALBERT

Par le Roi :

Van Koningswege :

La Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, Mme L. ONKELINX

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [2009/22030]

[2009/22030]

16 JANVIER 2009. — Arrêté ministériel modifiant l’arrêté ministériel du 6 août 2004 portant nomination des membres et des viceprésidents du Comité général de coordination de la Banquecarrefour de la sécurité sociale et de certains membres de son Comité directeur

16 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 6 augustus 2004 houdende de benoeming van de leden en de ondervoorzitters van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid en van bepaalde leden van zijn Stuurgroep

La Ministre des Affaires sociales,

De Minister van Sociale Zaken,

Vu la loi du 15 janvier 1990 relative à l’institution et à l’organisation d’une Banque-carrefour de la sécurité sociale, l’article 34;

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, artikel 34;

Vu l’arrêté royal du 7 mars 1991 portant composition et organisation du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, modifié par les arrêtés royaux des 24 novembre 1997, 26 juin 2003 et 12 février 2008, les articles 1er, 2, 3 et 4;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 maart 1991 houdende samenstelling en organisatie van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1997, 26 juni 2003 en 12 februari 2008, de artikelen 1, 2, 3 en 4;

Vu l’arrêté ministériel du 6 août 2004 portant nomination des membres et des vice-présidents du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale et de certains membres de son Comité directeur, modifié par les arrêtés des 8 juillet 2005 et 24 avril 2006;

Gelet op het ministerieel besluit van 6 augustus 2004 houdende benoeming van de leden en de ondervoorzitters van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid en van bepaalde leden van zijn Stuurgroep, gewijzigd bij de besluiten van 8 juli 2005 en 24 april 2006;

Vu les présentations effectuées par les institutions que les membres effectifs ou suppléants représentent ou par le Ministre dont les membres relèvent,

Gelet op de voordrachten gedaan door de instellingen die de werkende of plaatsvervangende leden vertegenwoordigen of door de Minister van wie de leden afhangen,

Arrête :

Besluit :

Article 1er. A l’article 1er de l’arrêté ministériel du 6 août 2004 portant nomination des membres et vice-présidents du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale et de certains membres de son Comité directeur, modifié par les arrêtés des 8 juillet 2005 et 24 avril 2006, sont apportées les modifications suivantes :

Artikel 1. In artikel 1 van het ministerieel besluit van 6 augustus 2004 houdende benoeming van de leden en de ondervoorzitters van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid en van bepaalde leden van zijn Stuurgroep, gewijzigd bij de besluiten van 8 jui 2005 en 24 april 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1° M. B. Collin est nommé membre effectif du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la Sécurité sociale, en tant que représentant des institutions publiques de sécurité sociale autres que la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en remplacement de M. P. Paermentier, dont il achèvera le mandat.

1° De heer B. Collin wordt benoemd tot werkend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de openbare instellingen van sociale zekerheid andere dan de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, ter vervanging van de heer P. Paermentier, wiens mandaat hij zal voleindigen.

2° M. M. Demeter est nommé membre effectif du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant des institutions publiques de sécurité sociale autres que la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en remplacement de M. A. Smeets, dont il achèvera le mandat.

2° De heer M. Demeter wordt benoemd tot werkend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de openbare instellingen van sociale zekerheid andere dan de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, ter vervanging van de heer A. Smeets, wiens mandaat hij zal voleindigen.

3° M. L. Vanneste est nommé membre effectif du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant des institutions publiques de sécurité sociale autres que la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en remplacement de M. Demeter, dont il achèvera le mandat.

3° De heer L. Vanneste wordt benoemd tot werkend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de openbare instellingen van sociale zekerheid andere dan de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, ter vervanging van de heer M. Demeter, wiens mandaat hij zal voleindigen.


16079

4° Mme H. Engels est nommée membre effectif du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant des Fonds de sécurité d’existence, en remplacement de M. J. Vanbuylen, dont elle achèvera le mandat.

4° Mevr. H. Engels wordt benoemd tot werkend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de Fondsen voor bestaanszekerheid, ter vervanging van de heer J. Vanbuylen, wiens mandaat ze zal voleindigen.

5° M. P. Van Schuylenbergh est nommé membre effectif du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant des centres publics d’aide sociale, en remplacement de Mme R. Stokx, dont il achèvera le mandat.

5° De heer P. Van Schuylenbergh wordt benoemd tot werkend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ter vervanging van Mevr. R. Stokx, wiens mandaat hij zal voleidingen.

6° M. J. Van Damme est nommé membre effectif du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, en remplacement de M. M. Jadot, dont il achèvera le mandat.

6° De heer J. Van Damme wordt benoemd tot werkend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, ter vervanging van de heer M. Jadot, wiens mandaat hij zal voleindigen.

7° M. P.-P. Maeter est nommé membre effectif du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, en remplacement de M. J. Van Damme, dont il achèvera le mandat.

7° De heer P.-P. Maeter wordt benoemd tot werkend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, ter vervanging van de heer J. Van Damme, wiens mandaat hij zal voleindigen.

Art. 2. A l’article 2 du même arrêté ministériel, modifié par les arrêtés des 8 juillet 2005 et 24 avril 2006, sont apportées les modifications suivantes :

Art. 2. In artikel 2 van hetzelfde ministerieel besluit, gewijzigd bij de besluiten van 8 juli 2005 en 24 april 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1° M. A. Grijseels est nommé membre suppléant du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant des institutions publiques de sécurité sociale autres que la Banque-carrefour de la Sécurité sociale, en remplacement de M. A. Goditiabois, dont il achèvera le mandat.

1° De heer A. Grijseels wordt benoemd tot plaatsvervangend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de openbare instellingen van sociale zekerheid andere dan de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, ter vervanging van de heer A. Goditiabois, wiens mandaat hij zal voleindigen.

2° M. J. Van der Bruggen est nommé membre suppléant du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant des institutions publiques de sécurité sociale autres que la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en remplacement de M. N. Jeurissen, dont il achèvera le mandat.

2° De heer J. Van der Bruggen wordt benoemd tot plaatsvervangend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de openbare instellingen van sociale zekerheid andere dan de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, ter vervanging van de heer N. Jeurissen, wiens mandaat hij zal voleindigen.

3° M. L. De Meyer est nommé membre suppléant du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant des institutions coopérantes de sécurité sociale, en remplacement de Mme J. Van Geluwe, dont il achèvera le mandat.

3° De heer L. De Meyer wordt benoemd tot plaatsvervangend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de meewerkende instellingen van sociale zekerheid, ter vervanging van Mevr. J. Van Geluwe, wiens mandaat hij zal voleindigen.

4° M. L. Van Rompu est nommé membre suppléant du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant des institutions coopérantes de sécurité sociale, en remplacement de M. L. Andries, dont il achèvera le mandat.

4° De heer L. Van Rompu wordt benoemd tot plaatsvervangend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de meerwerkende instellingen van sociale zekerheid, ter vervanging van de heer L. Andries, wiens mandaat hij zal voleindigen.

5° Mme N. Decheneux est nommée membre suppléant du comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, en remplacement de M. J. Van Damme, dont elle achèvera le mandat.

5° Mevr. N. Decheneux wordt benoemd tot plaatsvervangend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, ter vervanging van de heer J. Van Damme, wiens mandaat ze zal voleindigen.

6° M. P. Debasse est nommé membre suppléant du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, en remplacement de Mme N. Decheneux, dont il achèvera le mandat.

6° De heer P. Debasse wordt benoemd tot plaatsvervangend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, ter vervanging van Mevr. N. Decheneux, wiens mandaat hij zal voleindigen.

7° M. F. De Mortier est nommé membre suppléant du Comité général de coordination de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, en tant que représentant des services publics des gouvernements des Communautés et des Régions et des services publics dotés de la personnalité civile relevant des Communautés et des Régions, en remplacement de Mme P. Jonckheere, dont il achèvera le mandat.

7° De heer F. Du Mortier wordt benoemd tot plaatsvervangend lid van het Algemeen Coördinatiecomité van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, als vertegenwoordiger van de overheidsdiensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en de openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid ressorterend onder de Gemeenschappen en Gewesten, ter vervanging van Mevr. P. Jonckheere, wiens mandaat hij zal voleindigen.

Art. 3. Dans l’article 3 du même arrêté, les mots « J.-M. Delrue » sont remplacés par les mots « T. Auwers ».

Art. 3. In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden « J.-M. Delrue » vervangen door de woorden « T. Auwers ».

Art. 4. Dans l’article 4 du même arrêté, les mots « T. Auwers » sont remplacés par les mots « P.-P. Maeter ».

Art. 4. In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de woorden « T. Auwers » vervangen door de woorden « P.-P. Maeter ».

Art. 5. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2007 à l’exception de :

Art. 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007, met uitzondering van :

1° l’article 1er, 3°, qui produit ses effets le 1er février 2008;

1° artikel 1, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 februari 2008;

2° les articles 1er, 5° et 6° et 2, 5°, qui produisent leurs effets le 1er août 2006;

2° de artikelen 1, 5° en 6° en 2, 5°, die uitwerking hebben met ingang van 1 augustus 2006;

3° les articles 1er, 7°, 2, 2°, et 3, qui produisent leurs effets le 1er mars 2008;

3° artikelen 1, 7°, 2, 2° en 3, die uitwerking hebben met ingang van 1 maart 2008;

4° l’article 2, 6°, qui produit ses effets le 1er avril 2008;

4° artikel 2, 6°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 2008;

5° l’article 2, 3°, qui produit ses effets le 28 février 2008.

5° artikel 2, 3° dat uitwerking heeft met ingang van 28 februari 2008.

Bruxelles, le 16 janvier 2009.

Brussel, 16 januari 2009.

Mme L. ONKELINX

Mevr. L. ONKELINX

16080

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

[C − 2009/22063] Institut national d’assurance maladie-invalidité. — Conseil technique de l’hospitalisation, institué auprès du Service des soins de santé. — Démission et nomination de membres

[C − 2009/22063] Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. — Technische raad voor ziekenhuisverpleging, ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige verzorging. — Ontslag en benoeming van leden

Par arrêté royal du 9 février 2009, qui entre en vigueur le jour de la présente publication, démission honorable de leurs fonctions de membres du Conseil technique de l’hospitalisation, institué auprès du Service des soins de santé de l’Institut national d’assurance maladieinvalidité, est accordée à Mme De Rauw, M., membre effectif et à Mme Dauginet, L., membre suppléant. Par le même arrêté, sont nommés audit Conseil, au titre de représentants d’un organisme assureur, Mme Dauginet, L., en qualité de membre effectif, en remplacement de Mme De Rauw, M. et M. Maroy, F., en qualité de membre suppléant, en remplacement de Mme Dauginet, L., dont ils achèveront le mandat.

Bij koninklijk besluit van 9 februari 2009, dat in werking treedt de dag van deze bekendmaking, wordt eervol ontslag uit hun functies van leden van de Technische raad voor ziekenhuisverpleging, ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, verleend aan de dames De Rauw, M., werkend lid en Dauginet, L., plaatsvervangend lid. Bij hetzelfde besluit, worden benoemd bij genoemde raad, als vertegenwoordigers van een verzekeringsinstelling, Mevr. Dauginet, L., in de hoedanigheid van werkend lid, ter vervanging van Mevr. De Rauw, M. en de heer Maroy, F., in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid, ter vervanging van Mevr. Dauginet, L., wier mandaat zij zullen voleindigen.

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

[C − 2009/22064] Institut national d’assurance maladie-invalidité. — Commission technique comptable et statistique. — Démission et nomination de membres

[C − 2009/22064] Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. — Technische boekhoudkundige en statistische commissie. — Ontslag en benoeming van leden

Par arrêté royal du 9 février 2009, qui entre en vigueur le jour de la présente publication, démission honorable de leurs fonctions de membres de la Commission technique comptable et statistique, instituée auprès de l’Institut national d’assurance maladie-invalidité, est accordée à Mme Rubbrecht, R. et à M. Piette, Chr., membres suppléants.

Bij koninklijk besluit van 9 februari 2009, dat in werking treedt de dag van deze bekendmaking, wordt eervol ontslag uit hun functies van leden van de Technische boekhoudkundige en statistische commissie, ingesteld bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, verleend aan Mevr. Rubbrecht, R. en aan de heer Piette, Chr., plaatsvervangende leden. Bij hetzelfde besluit, worden benoemd bij voornoemde Commissie, als vertegenwoordigers van een verzekeringsinstelling : Mevr. Clompen, R. en de heer Wedmer, A., in de hoedanigheid van plaatsvervangende leden, ter vervanging van respectievelijk Mevr. Rubbrecht, R. en de heer Piette, Chr., wier mandaten zij zullen voleindigen.

Par le même arrêté, sont nommés à ladite Commission, au titre de représentants d’un organisme assureur : Mme Clompen, R. et M. Wedmer, A., en qualité de membres suppléants, en remplacement respectivement de Mme Rubbrecht, R. et de M. Piette, Chr., dont ils achèveront les mandats.

* SERVICE PUBLIC FEDERAL SANTE PUBLIQUE, SECURITE DE LA CHAINE ALIMENTAIRE ET ENVIRONNEMENT

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

[2009/24039]

[2009/24039]

Personnel. — Promotions

Personeel. — Bevorderingen

Par arrêté royal du 21 janvier 2009 : M. Wittoeck, Peter, est promu, à partir du 1er juin 2008, par avancement à la classe supérieure au titre de conseiller-général « chef de service Changement climatique » dans un emploi de classe A4, dans le cadre linguistique néerlandais au Service public fédéral Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement Administration centrale. M. Chemay, Frédéric, est promu, à partir du 1er juin 2008, par avancement à la classe supérieure au titre de conseiller-général « chef de service Affaires multilatérales et stratégiques », dans un emploi de classe A4, dans le cadre linguistique français, au Service public fédéral Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement Administration centrale.

Bij koninklijk besluit van 21 januari 2009 wordt : De heer Wittoeck, Peter, bevorderd met ingang van 1 juni 2008 door verhoging naar de hogere klasse, tot adviseur-generaal « diensthoofd klimaatverandering », in de klasse A4 op het Nederlands taalkader, bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu - Hoofdbestuur. De heer Chemay, Frédéric, wordt bevorderd door verhoging naar de hogere klasse, met ingang van 1 juni 2008, tot adviseur-generaal « Diensthoofd Multilaterale en strategische zaken », in de klasse A4 op het Frans taalkader, bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu - Hoofdbestuur.

* SERVICE PUBLIC FEDERAL JUSTICE

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE [2009/09124]

[2009/09124]

Direction générale EPI Etablissements pénitentiaires. — Service P & O

Directoraat-generaal EPI Penitentiaire Inrichtingen. — Dienst P & O

Par arrêté royal du 23 janvier 2009, Mme Jacques, Laurence, née le 12 décembre 1978, est nommée en qualité d’agent de l’Etat, dans la classe A1, au titre d’attaché-psychologie, au Service public fédéral Justice, services extérieurs de la Direction générale EPI Etablissements pénitentiaires, dans le cadre linguistique français, à partir du 1er décembre 2008. L’intéressée est affectée à la filière de métiers « Population et Sécurité ».

Bij koninklijk besluit van 23 januari 2009 wordt Mevr. Jacques, Laurence, geboren op 12 december 1978, benoemd tot rijksambtenaar in de klasse A1, met de titel van attaché-psycholoog, bij de Federale Overheidsdienst Justitie, buitendiensten van het Directoraat-generaal EPI Penitentiaire Inrichtingen, in het franstalig taalkader, met ingang van 1 december 2008. Betrokkene wordt ingedeeld in de vakrichting « Bevolking et Veiligheid ».

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Conformément aux lois coordonnées sur le Conseil d’Etat, un recours peut être introduit endéans les soixante jours après cette publication. La requête doit être envoyée sous pli recommandé à la poste, au Conseil d’Etat, rue de la Science 33, à 1040 Bruxelles.

16081

Overeenkomstig de gecoördineerde wetten op de Raad van State kan beroep worden ingediend binnen de zestig dagen na deze bekendmaking. Het verzoekschrift hiertoe dient bij ter post aangetekend brief aan de Raad van State, Wetenschapsstraat 33, te 1040 Brussel, te worden toegezonden.

* SERVICE PUBLIC FEDERAL DE PROGRAMMATION POLITIQUE SCIENTIFIQUE

PROGRAMMATORISCHE FEDERALE OVERHEIDSDIENST WETENSCHAPSBELEID

[C − 2009/21017] 12 FEVRIER 2009. — Arrêté ministériel portant répartition des agents scientifiques statutaires de l’Institut royal du Patrimoine artistique entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux

[C − 2009/21017] 12 FEBRUARI 2009. — Ministerieel besluit tot indeling van de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen De Minister van Wetenschapsbeleid,

La Ministre de la Politique scientifique, Vu l’arrêté royal du 25 février 2008 fixant le statut du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, notamment les articles 1er, 54, § 1er et § 2, 55, § 1er, et 56, § 1er et § 2; Vu la proposition de répartition transmise par le directeur général de l’Institut royal du Patrimoine artistique le 28 novembre 2008,

Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, inzonderheid op artikelen 1, 54, § 1 en § 2, 55, § 1, en 56, § 1 en § 2; Gelet op het voorstel van indeling voorgelegd door de algemeen directeur van het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium op 28 november 2008,

Arrête :

Besluit : er

er

er

Article 1 . En exécution des articles 54, § 1 et § 2, 55, § 1 , et 56, § 1er et § 2, de l’arrêté royal du 25 février 2008 fixant le statut du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, les agents scientifiques statutaires de l’Institut royal du Patrimoine artistique sont répartis entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique conformément au tableau annexé au présent arrêté.

Artikel 1. In uitvoering van artikelen 54, § 1 en § 2, 55, § 1, en 56, § 1 en § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, worden de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel ingedeeld, overeenkomstig de tabel gevoegd bij dit besluit.

Art. 2. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2009.

Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009.



Mme S. LARUELLE

Mevr. S. LARUELLE

Annexe/Bijlage Agents scientifiques statutaires de l’Institut royal du Patrimoine artistique Statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium Groupe d’activités I : Recherche scientifique et développement expérimental Activiteitengroep I : Wetenschappelijk onderzoek en experimentele ontwikkeling Nom — Naam

Prénom — Voornaam

Rôle linguistique — Taalrol

Titre — Titel

Buelinckx

Erik

N

Assistant stagiaire Assistent-stagiair

Claes

Marie-Christine

F

Premier assistant Eerstaanwezend assistent

Currie

Christina

F


De Clercq

Hilde

N

Chef de département Departementhoofd

Dubois

Hélène

F


Fraiture

Pascale

F

Assistant Assistent

Geelen

Ingrid

N


Hodiamont

Chantal

F


Kairis

Pierre-Yves

F


16082


Nom — Naam



Titre — Titel

Lecocq

Isabelle

F


Mercier

Emmanuelle

F


Sanyova

Janka

F


Saverwyns

Steven

N


Stroo

Cyriel

N


Van Bos

Marina

N


Vanwijnsberghe

Dominique

F


Wouters

Helena

N


Groupe d’activités II : Service public scientifique Activiteitengroep II : Wetenschappelijk dienstverlening Nom — Naam



Titre — Titel

Ceulemans

Christina

N


Debulpaep

Marjolijn

N


Depuydt

Livia

F


Dewanckel

Gilberte

F


Loiseau

Michèle

N


Van Cleven

Fanny

N


Vu pour être annexé à l’arrêté du 12 février 2009. La Ministre de la Politique scientifique, Mme S. LARUELLE

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van 12 februari 2009. De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE



[C − 2009/21018]

[C − 2009/21018]

12 FEVRIER 2009. — Arrêté ministériel portant répartition des agents scientifiques statutaires de l’Institut d’Aéronomie spatiale de Belgique entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux

12 FEBRUARI 2009. — Ministerieel besluit tot indeling van de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen

La Ministre de la Politique scientifuqe, Vu l’arrêté royal du 25 février 2008 fixant le statut du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, notamment les articles 1er, 54, § 1er et § 2, 55, § 1er, et 56, § 1er et § 2;

De Minister van Wetenschapsbeleid, Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, inzonderheid op artikelen 1, 54, § 1 en § 2, 55, § 1, en 56, § 1 en § 2;

16083

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Vu la proposition de répartition transmise par le directeur général de l’Institut d’Aéronomie spatiale de Belgique le 3 décembre 2008,

Gelet op het voorstel van indeling voorgelegd door de algemeen directeur van het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie op 3 december 2008, Besluit :

Arrête : er

er

er

Article 1 . En exécution des articles 54, § 1 et § 2, 55, § 1 , et 56, § 1er et § 2, de l’arrêté royal du 25 février 2008 fixant le statut du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, les agents scientifiques statutaires de l’Institut d’Aéronomie spatiale de Belgique sont répartis entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique conformément au tableau annexé au présent arrêté.


Artikel 1. In uitvoering van artikelen 54, § 1 en § 2, 55, § 1, en 56, § 1 en § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, worden de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel ingedeeld, overeenkomstig de tabel gevoegd bij dit besluit. Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009. Brussel, 12 février 2009.


Mevr. S. LARUELLE

Mme S. LARUELLE Annexe — Bijlage

Agents scientifiques statutaires de l’Institut d’Aéronomie Spatiale de Belgique — Statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie Groupe d’activités I : Recherche scientifique et développement expérimental Activiteitengroep I : Wetenschappelijk onderzoek en experimentele ontwikkeling Nom — Naam



Titre — Titel

Amelynck

Crist

N

Chef de travaux Werkleider

Bingen D’Hondt

Christine

F


Crosby

Norma

F


De Keyser

Johan

N

Chef de section Afdelingshoofd

De Maziere

Martine

N


Errera

Quentin

F


Franssens

Ghislain

N


Fussen

Didier

F


Lambert

Jean-Christopher

F


Lamy

Hervé

F


Müller

Jean-Franç ois

F


Pierrard

Vivianne

F


Roth

Michel

F


Schoon

Niels

N


Van Hellemont

Filip

N


Van Roozendael

Michel

F


Vandaele

Ann-Carine

F


16084

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Groupe d’activités II : Service public scientifique — Activiteitengroep II : Wetenschappelijk dienstverlening Nom — Naam



Titre — Titel

Chabrillat

Simon

F


Gillotay

Didier

F


Hermans

Christian

F


Kruglanski

Michel

F


Moreau

Didier

F


Muller

Christian

F


Neefs

Eduard

N


Van Geffen

Jos

N






[C − 2009/21016]

[C − 2009/21016]

12 FEVRIER 2009. — Arrêté ministériel portant répartition des agents scientifiques statutaires de l’Institut royal météorologique de Belgique entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux

12 FEBRUARI 2009. — Ministerieel besluit tot indeling van de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen

La Ministre de la Politique scientifique,

De Minister van Wetenschapsbeleid,

Vu l’arrêté royal du 25 février 2008 fixant le statut du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, notamment les articles 1er, 54, § 1er et § 2, 55, § 1er, et 56, § 1er et § 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, inzonderheid op artikelen 1, 54, § 1 en § 2, 55, § 1, en 56, § 1 en § 2;

Vu la proposition de répartition transmise par le directeur général de l’Institut royal météorologique de Belgique le 10 juillet 2008,

Gelet op het voorstel van indeling voorgelegd door de algemeen directeur van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België op 10 juli 2008,

Arrête :

Besluit :

Article 1er. En exécution des articles 54, § 1er et § 2, 55, § 1er, et 56, § 1er et § 2, de l’arrêté royal du 25 février 2008 fixant le statut du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, les agents scientifiques statutaires de l’Institut royal météorologique de Belgique sont répartis entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique conformément au tableau annexé au présent arrêté.

Artikel 1. In uitvoering van artikelen 54, § 1 en § 2, 55, § 1, en 56, § 1 en § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, worden de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel ingedeeld, overeenkomstig de tabel gevoegd bij dit besluit.





Mme S. LARUELLE

Mevr. S. LARUELLE

16085

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Annexe/Bijlage Agents scientifiques statutaires de l’Institut royal météorologique de Belgique — Statutaire wetenschappelijke personeelsleden van het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België Groupe d’activités I : Recherche scientifique et développement expérimental Activiteitengroep I : Wetenschappelijk onderzoek en experimentele ontwikkeling Nom — Naam



Titre — Titel

De Backer

Hugo

N


Dewitte

Steven

N


Gellens

Daniel

F


Gerard

Luc

F


Meulenberghs

Franç oise

F


Rasson

Jean

F


Reyniers

Maarten

N


Roulin

Emmanuel

F


Rouvas

Ekaterine

F


Termonia

Piet

N


Van De Vijver

Hans

N


Vannitsem

Stéphane

F


Warnant

René

F


Groupe d’activités II : Service public scientifique Activiteitengroep II : Wetenschappelijk dienstverlening Nom — Naam



Titre — Titel

Debal

Fabian

F


Debontridder

Luc

N


Dehenauw

David

N


Delobbe

Laurent

F


Frappez

Liliane

F


Geeraerts

Raoul

F

Assistant Assistent

Gonzales

Luis

F


Hellemans

Henk

N

Assistant Assistent

Heylen

René

N


Nemeghaire

Jean

F

Assistant Assistent

16086

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Nom — Naam



Titre — Titel

Tricot

Christian

F


Van Der Auwera

Ludo

N

Assistant Assistent

Vanderborght

Josette

F


Vandiepenbeeck

Marc

F

Assistant Assistent

Vanlierde

Roger

N






[C − 2009/21015] 13 FEVRIER 2009. — Arrêté ministériel portant répartition des agents scientifiques statutaires des Musées royaux des Beaux-Arts de Belgique entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux

[C − 2009/21015] 13 FEVRIER 2009. — Ministerieel besluit tot indeling van de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen De Minister van Wetenschapsbeleid,

La Ministre de la Politique scientifique, Vu l’arrêté royal du 25 février 2008 fixant le statut du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, notamment les articles 1er, 54, § 1er et § 2, 55, § 1er, et 56, § 1er et § 2; Vu la proposition de répartition transmise par le directeur général des Musées royaux des Beaux-Arts de Belgique le 10 décembre 2008,

Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, inzonderheid op artikelen 1, 54, § 1 en § 2, 55, § 1, en 56, § 1 en § 2; Gelet op het voorstel van indeling voorgelegd door de algemeen directeur van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België op 10 december 2008, Besluit :

Arrête : er

er

er

Article 1 . En exécution des articles 54, § 1 et § 2, 55, § 1 , et 56, § 1er et § 2, de l’arrêté royal du 25 février 2008 fixant le statut du personnel scientifique des établissements scientifiques fédéraux, les agents scientifiques statutaires des Musées royaux des Beaux-Arts de Belgique sont répartis entre les groupes d’activités de la carrière du personnel scientifique conformément au tableau annexé au présent arrêté.

Artikel 1. In uitvoering van artikelen 54, § 1 en § 2, 55, § 1, en 56, § 1 en § 2, van het koninklijk besluit van 25 februari tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen, worden de statutaire wetenschappelijke personeelsleden van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in de activiteitengroepen van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel ingedeeld, overeenkomstig de tabel gevoegd bij dit besluit.





Mme S. LARUELLE

Mevr. S. LARUELLE

Annexe

Bijlage

Agents scientifiques statutaires des Musées royaux des Beaux-Arts de Belgique

Statutaire wetenschappelijke personeelsleden van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België

Groupe d’activités I : Recherche scientifique et développement expérimental

Activiteitengroep I : Wetenschappelijk onderzoek en experimentele ontwikkeling

nom — naam

prénom — voornaam

rôle linguistique — taalrol

titre — titel

Adriaens-Pannier

Anne

N


Bücken

Véronique

F


De Belie

Liesbeth

N

Assistant Assistent

16087

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD nom — naam


rôle linguistique — taalrol

titre — titel

Devillez

Virginie

F


Hautekeete

Stefaan

N

Assistant Assistent

Leen

Frederik

N


Marechal

Dominique

N


Vandepitte

Francisca

N


Vander Auwera

Joost

N


Van Sprang

Sabine

F


Groupe d’activités II : Service public scientifique nom — naam


Activiteitengroep II : Wetenschappelijk dienstverlening rôle linguistique — taalrol

titre — titel

Cardon

Véronique

F

Assistant Assistent

de Patoul

Brigitte

F


Desaive

Pierre-Yves

F


Goddeeris

Ingrid

N


Van Kalck

Michèle

F


Van Vliet

Sophie

N


Velghe

Brita

F

Assistant Assistent




VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE VLAAMSE OVERHEID Cultuur, Jeugd, Sport en Media

[2009/200677] Vlaamse Regulator voor de Media Bij beslissing nr. 2009/008 van 19 januari 2009 heeft de Vlaamse Regulator voor de Media de VZW Be One Kabel, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is in de Assesteenweg 65, te 1740 Ternat, als netwerkradio-omroep erkend voor de duur van negen jaar.

16088

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID Werk en Sociale Economie

[2009/200512] 14 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot bepaling van de standaard voor de titel van residentieel elektrotechnisch installateur De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Gelet op het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op artikel 6, 4o; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004, 23 december 2005, 19 mei 2006, 30 juni 2006, 1 september 2006, 15 juni 2007 en 28 juni 2007, 10 oktober 2007 en 14 november 2007; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op artikel 4, § 3, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2008 tot bepaling van de beroepen waarvoor een titel van beroepsbekwaamheid kan worden uitgereikt, inzonderheid op artikel 1, 3o; Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 17 juni 2008, Besluit : Artikel 1. Voor het beroep van residentieel elektrotechnisch installateur met de overeenkomstige titel van residentieel elektrotechnisch installateur verwijzend naar het SERV-beroepsprofiel ’residentieel elektrotechnisch installateur’ met als uniek volgnummer 07/23 als vermeld in artikel 1, 3o, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2008 tot bepaling van de beroepen waarvoor een titel van beroepsbekwaamheid kan worden uitgereikt, worden de standaard, de succescriteria, de richtlijnen voor beoordeling en de classificatie met bijbehorend subsidiebedrag vastgelegd in de bijlage gevoegd bij dit besluit. Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009. Brussel, 14 januari 2009. De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

Bijlage : De standaard, de succescriteria, de richtlijnen voor beoordeling en de classificatie voor het beroep van residentieel elektrotechnisch installateur Algemene informatie : 1o standaardnummer : 07/23; 2o classificatie : categorie 3, namelijk 1.200,00 euro; 3o brondocument : SERV-beroepsprofiel residentieel elektrotechnisch installateur. Standaard : Omschrijving van het beroep : De residentieel elektrotechnisch installateur installeert of herstelt een elektrische installatie in een woning zodat de installatie ingericht is volgens de wensen van de klant en de geldende regelgeving. Kerncompetenties : De residentieel elektrotechnisch installateur kan 1. de elektrische installatie uitzetten; 2. slijpen; 3. leidingen plaatsen; 4. componenten plaatsen en aansluiten; 5. in dienst stellen; 6. elektrische problemen opsporen en verhelpen; 7. veilig werken. Kerncompetentie 1 : de elektrische installatie uitzetten Succescriteria : 1o volgt het situatie- en ééndraadschema; 2o stelt een oplossing voor om af te wijken van het schema als zich onvoorziene hindernissen voordoen; 3o tekent de componenten af in verhouding met de pas en het schema; 4o tekent de assen van de inbouwdozen af zodat het formaat ervan overeenstemt met het type van schakelaars en stopcontacten die de klant gekozen heeft; 5o zet de schakelaars en stopcontacten loodrecht. Kerncompetentie 2 : slijpen

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Succescriteria : 1o stelt de slijpschijf in op de gewenste diepte; 2o monteert de slijpschijf in de draairichting van de machine; 3o plaatst de borgring correct op de schijf en machine; 4o slijpt van boven naar beneden. Kerncompetentie 3 : leidingen plaatsen Succescriteria : 1o kiest de leidingen in functie van de toepassing; 2o legt de leidingen vlak en met zo weinig mogelijk bochten; 3o zet de leidingen vast op geregelde afstand zodat ze vast blijven zitten; 4o plooit leidingen zodat de buigradius gerespecteerd wordt; 5o labelt de leidingen volgens het situatieschema; 6o plaatst data- en stroomleidingen over lange lengtes gescheiden. Kerncompetentie 4 : componenten plaatsen en aansluiten Succescriteria : 1o brengt de mantel van de leidingen binnen tot in de component; 2o kiest de componenten in functie van de te plaatsen installatie; 3o gebruikt de juiste draadsectie voor de verbinding tussen de componenten; 4o gebruikt kleuren van draden consequent; 5o stript de geleiders zodat er geen koper zichtbaar blijft en toch voldoende koper in de klem zit; 6o knipt de draad af zodat er voldoende draadreserve is en de lengte niet hinderlijk is; 7o controleert of de draden vast zitten in de klem; 8o sluit de beschermingsgeleiders aan op de aardingsrail (inclusief equipotentiale verbinding); 9o controleert op continuïteit van het aardingssysteem. Kerncompetentie 5 : in dienst stellen Succescriteria : 1o verbindt het bord met de teller met draden van de juiste sectie en kleur; 2o meet spanning systematisch met een universeel meettoestel zodat de gemeten met de te verwachten waarden vergeleken kunnen worden; 3o controleert de werking van de differentieelschakelaar; 4o brengt de kringen systematisch onder spanning; 5o controleert visueel de werking van de installatie. Kerncompetentie 6 : elektrische problemen opsporen en verhelpen Succescriteria : 1o schakelt de stroom en spanning uit vooraleer werkzaamheden aan de installatie uit te oefenen; 2o meet spanning, stroom en weerstand met een universeel meettoestel zodat de gemeten met de te verwachten waarden kunnen vergeleken worden; 3o zoekt fouten in de elektrische installatie door uitsluiting van de mogelijke oorzaken; 4o herstelt de aanwezige fouten in de installatie. Kerncompetentie 7 : veilig werken Succescriteria : 1o draagt PBM’s volgens de gegeven instructies; 2o ruimt op om vallen, struikelen en uitglijden te voorkomen; 3o gebruikt gereedschap waarvoor het bedoeld is; 4o bergt alle gereedschap na het werk terug op op de daartoe voorziene plaats. Toepassingsgebied : Deze kerncompetentie moet worden beoordeeld tijdens de volledige proef. Richtlijnen voor de beoordeling : 1o De beoordeling bestaat uit minstens volgende beoordelingstechnieken : a) directe observatie van het proces in een beroepsrelevante context; b) criteriumgericht interview.

16089

16090

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 2o De opdracht moet volgende stukken bevatten : a) de elektrische installatie uitzetten : De kandidaat krijgt de opdracht om leidingen, componenten, sleufdiepte- en breedte af te tekenen en de plaatsingsmethode te beschrijven. De karakteristieken zijn : • er wordt slechts één paslijn afgetekend; • er wordt een hindernis voorzien; • de maatvoering is voor alle componenten het midden; • er wordt met verschillende merken schakelaars gewerkt. b) slijpen : De kandidaat krijgt de opdracht om voor te tonen hoe hij slijpt. De karakteristieken zijn : er wordt niet effectief geslepen, enkel de handeling en instellen van de dubbele slijpschijf met stofafzuiging wordt voorgetoond. c) in dienst stellen : De kandidaat krijgt de opdracht om de installatie volledig onder spanning te brengen, de goede werking te controleren en te herstellen indien deze niet goed werkt. Het herstellen zelf wordt echter hier niet beoordeeld maar tijdens de KC elektrische problemen opsporen en verhelpen. d) elektrische problemen opsporen en verhelpen : De kandidaat krijgt de opdracht om de fouten te detecteren en te herstellen. De karakteristieken zijn dat het testcentrum zich moet baseren op een lijst van vijf types van fouten : aardingsfout, aansluitingsfout, overbelastingsfout, schematische fout, kortsluiting. Er moeten drie fouten uit deze lijst in de proef voorkomen. Ze moeten alle drie worden opgespoord en hersteld. 3o Voor de beoordeling wordt er met een 3-puntenschaal gewerkt. De betekenis van de puntenschaal is de volgende : a) 1 = het gedrag wordt niet geobserveerd; b) 2 = onzeker over het geobserveerde gedrag; c) 3 = het gedrag wordt geobserveerd. 4o De duurtijd van de beoordeling bedraagt maximum 8 uur, aaneensluitend, met voorbereidingstijd en pauzes inbegrepen. 5o Er kunnen maximum 4 personen tegelijk per 2 beoordelaars worden geobserveerd. 6o Alle benodigde producten, materieel en de daarbij behorende veiligheidsinstructies van de fabrikant zijn tijdens de beoordeling voorhanden. Het testcentum stelt bril, helm, handschoenen en veiligheidsschoenen ter beschikking van de kandidaat indien deze geen eigen PBM’s mee heeft. 7o Om als competent beschouwd te worden dient de kandidaat aan te tonen : a) alle kerncompetenties in deze standaard te beheersen; b) de opdracht binnen de voorziene tijd volledig af te werken. Leeswijzer Deze leeswijzer verduidelijkt de wijze waarop de onderdelen van de standaard dienen gelezen of geïnterpreteerd te worden. Omschrijving van het beroep De omschrijving van het beroep in een standaard bestaat uit een weergave van de hoofddoelstelling of de bestaansreden van het beroep, aangevuld met een beschrijving van het resultaat, de wijze waarop of de reden waarom het resultaat moet worden gehaald. De beroepsomschrijving geeft samen met de kerncompetenties een overzicht van de kern van het beroep. Kerncompetenties Kerncompetenties zijn die competenties die cruciaal zijn voor het uitoefenen van een bepaald beroep en die het verschil maken tussen een goede en een minder goede beroepsbeoefenaar. Kerncompetenties spelen een doorslaggevende rol bij het uitvoeren van een welbepaalde beroepsactiviteit. Kerncompetenties zijn afgeleid uit het ruimere beroepsprofiel en bestaan in principe uit zowel technische als meer transversale competenties. Het aantal kerncompetenties is beperkt aangezien de standaard een bruikbaar beoordelingsinstrument moet zijn. Alle kerncompetenties moeten door een kandidaat worden beheerst om een titel van beroepsbekwaamheid te behalen. Succescriteria Succescriteria zijn indicatoren die het voor de beoordelaar mogelijk maken om gericht naar een kerncompetentie te kijken. Succescriteria zijn de operationalisering of uitwerking van kerncompetenties in observeerbaar gedrag specifiek per beroep. Het gaat daarbij opnieuw om gedrag dat het verschil maakt tussen een goede en een minder goede beroepsbeoefenaar.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Succescriteria moeten niet in absolute termen gelezen worden; ze zijn richtinggevend. Dat wil zeggen dat kandidaten niet aan alle succescriteria in dezelfde mate moeten beantwoorden. Bij de beoordeling moeten de succescriteria door de beoordelaars tegen elkaar worden afgewogen om een uitspraak over het beheersen van de competentie te doen. Dat wil ook niet zeggen dat wanneer er een richtcijfer in een succescriterium is opgenomen dit exact moet worden nagegaan. Het is een richtcijfer voor de assessoren waarop ze zich bij hun beoordeling moeten oriënteren. Het aantal succescriteria is in functie van de bruikbaarheid eveneens beperkt. Toepassingsgebied Het toepassingsgebied dat bij een bepaalde kerncompetentie wordt vermeld, geeft weer binnen welke context of contexten de kerncompetentie dient te worden beoordeeld. Het toepassingsgebied geeft met andere woorden de context aan waarbinnen de succescriteria moeten worden geobserveerd. Opmerkingen In de opmerkingen kan worden verwezen naar documenten, handboeken, die de beoordelaars kunnen gebruiken. Kennisvereisten In sommige gevallen kan een standaard ook bij bepaalde kerncompetenties kennisvereisten bevatten. Dit komt alleen voor wanneer de sector beslist dat de beoordeling van die kerncom-petenties ook uit een kennisproef dient te bestaan. Richtlijnen voor de beoordeling De richtlijnen voor de beoordeling kunnen betrekking hebben op de proeven die moeten wor-den afgelegd, de beoordelingswijze (soort evaluatie, schalen, scores,...), de maximale duur van een beoordeling,... Met een beroepsrelevante context wordt een gesimuleerde context bedoeld. De richtlijnen zijn bindend voor de inhoud en het verloop van de beoordeling en moeten door iedere beoordelingsinstantie worden opgevolgd. Dit moet een gelijke en billijke beoordeling van iedere kandidaat garanderen. Verklarende woordenlijst Als laatste onderdeel kan een standaard een verklarende woordenlijst bevatten. Begrippen die in de standaard cursief zijn gedrukt, worden in deze woordenlijst verduidelijkt. Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit tot bepaling van de standaard voor de titel van residentieel elektrotechnisch installateur. Brussel, 14 januari 2009. De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

* VLAAMSE OVERHEID Werk en Sociale Economie [2009/200514] 14 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot bepaling van de standaard voor de titel van dispatcher De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Gelet op het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op artikel 6, 4o; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004, 23 december 2005, 19 mei 2006, 30 juni 2006, 1 september 2006, 15 juni 2007 en 28 juni 2007, 10 oktober 2007 en 14 november 2007; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op artikel 4, § 3, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2008 tot bepaling van de beroepen waarvoor een titel van beroepsbekwaamheid kan worden uitgereikt, inzonderheid op artikel 1, 9o; Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 4 juni 2008, Besluit : Artikel 1. Voor het beroep van dispatcher met de overeenkomstige titel van dispatcher verwijzend naar het SERV-beroepsprofiel ’dispatcher’ met als uniek volgnummer 07/29 als vermeld in artikel 1, 9o, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2008 tot bepaling van de beroepen waarvoor een titel van beroepsbekwaamheid kan worden uitgereikt, worden de standaard, de succescriteria, de richtlijnen voor beoordeling en de classificatie met bijbehorend subsidiebedrag vastgelegd in de bijlage gevoegd bij dit besluit. Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009. Brussel, 14 januari 2009. De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

Bijlage : De standaard, de succescriteria, de richtlijnen voor beoordeling en de classificatie voor het beroep van dispatcher Algemene informatie : 1o standaardnummer : 07/29; 2o classificatie : categorie 1, namelijk 800,00 euro; 3o brondocument : SERV-beroepsprofiel dispatcher (2007).

16091

16092

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Standaard : Omschrijving van het beroep : De dispatcher maakt een planning op om de verschillende transportopdrachten te verdelen over de beschikbare chauffeurs en vrachtwagens/trailers zodat de opdrachten zo efficiënt mogelijk uitgevoerd worden, rekening houdend met beschikbare middelen, personen en afgesproken prioriteiten. Kerncompetenties : De dispatcher kan 1. plannen en organiseren; 2. informatie beheren; 3. transportopdrachten toewijzen; 4. communiceren. Kerncompetentie 1 : plannen en organiseren Succescriteria : 1o houdt rekening met transportgeografie en de los- en laadtijden van de klant voor het inschatten van de uitvoeringstijd van de opdracht; 2o houdt bij het organiseren van de opdrachten zo veel mogelijk rekening met de wensen van de klant; 3o houdt bij het organiseren van de opdrachten rekening met de uitvoeringstijd; 4o groepeert indien mogelijk verschillende zendingen voor één klant of regio; 5o houdt rekening met de samenladingsvoorschriften; 6o zorgt ervoor dat de chauffeur zo weinig mogelijk lege kilometers rijdt; 7o past de planning aan bij wijzigende omstandigheden, rekening houdend met de afgesproken prioriteiten; 8o houdt rekening met de regelgeving en omstandigheden van de landen/regio’s waarbinnen de opdracht uitgevoerd wordt. Kerncompetentie 2 : informatie beheren Succescriteria : 1o leidt de voor de planning noodzakelijke gegevens af uit interne en/of externe informatiebronnen; 2o sorteert de opdrachten per regio; 3o stelt laad- en leveringsschema’s op in functie van de afgesproken prioriteiten; 4o controleert of de documenten die noodzakelijk zijn voor de opdracht aanwezig zijn en geen fouten bevatten; 5o voert de planning in in een databestand; 6o controleert of de chauffeur en de vrachtwagen/trailer voorzien zijn van de nodige attesten en voldoen aan de op het transport toepasselijke weten regelgeving. Kerncompetentie 3 : transportopdrachten toewijzen Succescriteria : 1o wijst opdrachten toe aan chauffeurs binnen hun regio; 2o houdt indien nodig rekening met de vergunningen van de chauffeur of onderaannemer; 3o houdt rekening met de rij- en rusttijden; 4o kiest een vrachtwagen/trailer in functie van de eigenschappen van de goederen; 5o kiest een vrachtwagen/trailer in functie van de bereikbaarheid en de los- en laadmogelijkheden van de klant. Kerncompetentie 4 : communiceren Succescriteria : 1o bevestigt het uitvoeren van de opdracht op vraag van de klant; 2o geeft tijdig de planning door aan het magazijn; 3o informeert de chauffeurs kort over hun opdracht; 4o geeft wijzigende transportomstandigheden door aan alle betrokken partijen, zowel intern als extern; 5o houdt op regelmatige basis contact met de chauffeurs in verband met de opdrachten, de uitvoeringstijd en de transportomstandigheden; 6o informeert de klant, de chauffeur en andere betrokken diensten bij eventuele problemen en/of wijzigingen in het uitvoeren van de opdrachten; 7o communiceert steeds op een vriendelijke en rustige manier met de klant; 8o communiceert op een overtuigende manier met de chauffeur; 9o kan zich verstaanbaar maken in het Nederlands, Frans en Engels. Richtlijnen voor de beoordeling : 1o De beoordeling bestaat uit minstens volgende beoordelingstechniek : a) directe observatie van het proces in een beroepsrelevante context; 2o In de testopdracht worden een aantal veelvoorkomende probleemsituaties opgenomen. Volgende situaties worden steeds opgenomen : a) klant annuleert laattijdig een opdracht; b) vrachtwagen met technische problemen; c) goederen die geweigerd worden bij de klant; d) onderaannemer komt afspraak niet na om een bepaald transport uit te voeren; e) diefstal van geladen trailer. 3o In de testopdracht wordt één onvoorziene probleemsituatie opgenomen (b.v. Problemen aan een grensovergang, chauffeur spreekt een taal die de dispatcher niet spreekt). 4o In de opdracht zal de kandidaat zowel met volle vracht als met groepage geconfronteerd worden. 5o In de opdracht zal de kandidaat zowel opdrachten plannen met eigen vrachtwagens als met onderaannemers.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 6o Voor de beoordeling wordt er met een 3-puntenschaal gewerkt. De betekenis van de puntenschaal is de volgende : a) 1 = het gedrag wordt niet geobserveerd; b) 2 = onzeker over het geobserveerde gedrag; c) 3 = het gedrag wordt geobserveerd. 7o De duurtijd van de beoordeling bedraagt maximum 8 uur met 1 uur voorbereidingstijd en maximum 1 uur pauze verspreid over de dag inbegrepen. De lengte van de opdracht is noodzakelijk om de kandidaat te onderwerpen aan de voor het beroep kenmerkende stress. 8o Er kunnen maximum 4 personen tegelijk per beoordeling worden geobserveerd. 9o Om als competent beschouwd te worden dient de kandidaat aan te tonen : a) alle kerncompetenties in deze standaard te beheersen; b) de opdracht binnen de voorziene tijd volledig af te werken. Leeswijzer Deze leeswijzer verduidelijkt de wijze waarop de onderdelen van de standaard dienen gelezen of geïnterpreteerd te worden. Omschrijving van het beroep De omschrijving van het beroep in een standaard bestaat uit een weergave van de hoofddoelstelling of de bestaansreden van het beroep, aangevuld met een beschrijving van het resultaat, de wijze waarop of de reden waarom het resultaat moet worden gehaald. De beroepsomschrijving geeft samen met de kerncompetenties een overzicht van de kern van het beroep. Kerncompetenties Kerncompetenties zijn de competenties die cruciaal zijn voor het uitoefenen van een bepaald beroep en die het verschil maken tussen een goede en een minder goede beroepsbeoefenaar. Kerncompetenties spelen een doorslaggevende rol bij het uitvoeren van een welbepaalde beroepsactiviteit. Kerncompetenties zijn afgeleid uit het ruimere beroepsprofiel en bestaan in principe uit zowel technische als meer transversale competenties. Het aantal kerncompetenties is beperkt aangezien de standaard een bruikbaar beoordelingsinstrument moet zijn. Alle kerncompetenties moeten door een kandidaat worden beheerst om een titel van beroepsbekwaamheid te behalen. Succescriteria Succescriteria zijn indicatoren die het voor de beoordelaar mogelijk maken om gericht naar een kerncompetentie te kijken. Succescriteria zijn de operationalisering of uitwerking van kerncompetenties in observeerbaar gedrag specifiek per beroep. Het gaat daarbij opnieuw om gedrag dat het verschil maakt tussen een goede en een minder goede beroepsbeoefenaar. Succescriteria moeten niet in absolute termen gelezen worden; ze zijn richtinggevend. Dat wil zeggen dat kandidaten niet aan alle succescriteria in dezelfde mate moeten beantwoorden. Bij de beoordeling moeten de succescriteria door de beoordelaars tegen elkaar worden afgewogen om een uitspraak over het beheersen van de competentie te doen. Dat wil ook niet zeggen dat wanneer er een richtcijfer in een succescriterium is opgenomen dit exact moet worden nagegaan. Het is een richtcijfer voor de assessoren waarop ze zich bij hun beoordeling moeten oriënteren. Het aantal succescriteria is in functie van de bruikbaarheid eveneens beperkt. Toepassingsgebied Het toepassingsgebied dat bij een bepaalde kerncompetentie wordt vermeld, geeft weer binnen welke context of contexten de kerncompetentie dient te worden beoordeeld. Het toepassingsgebied geeft met andere woorden de context aan waarbinnen de succescriteria moeten worden geobserveerd. Opmerkingen In de opmerkingen kan worden verwezen naar documenten, handboeken, die de beoordelaars kunnen gebruiken. Kennisvereisten In sommige gevallen kan een standaard ook bij bepaalde kerncompetenties kennisvereisten bevatten. Dit komt alleen voor wanneer de sector beslist dat de beoordeling van de kerncompetenties ook uit een kennisproef dient te bestaan. Richtlijnen voor de beoordeling De richtlijnen voor de beoordeling kunnen betrekking hebben op de proeven die moeten worden afgelegd, de beoordelingswijze (soort evaluatie, schalen, scores,...), de maximale duur van een beoordeling,... Met een beroepsrelevante context wordt een gesimuleerde context bedoeld. De richtlijnen zijn bindend voor de inhoud en het verloop van de beoordeling en moeten door iedere beoordelingsinstantie worden opgevolgd. Dit moet een gelijke en billijke beoordeling van iedere kandidaat garanderen. Verklarende woordenlijst Als laatste onderdeel kan een standaard een verklarende woordenlijst bevatten. Begrippen die in de standaard cursief zijn gedrukt, worden in deze woordenlijst verduidelijkt. Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit tot bepaling van de standaard voor de titel van dispatcher. Brussel, 14 januari 2009. De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

16093

16094

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID Werk en Sociale Economie [2009/200513] 14 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot bepaling van de standaard voor de titel van hulpboekhouder De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, Gelet op het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op artikel 6, 4o; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 oktober 2004, 23 december 2005, 19 mei 2006, 30 juni 2006, 1 september 2006, 15 juni 2007 en 28 juni 2007, 10 oktober 2007 en 14 november 2007; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid, inzonderheid op artikel 4, § 3, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2008 tot bepaling van de beroepen waarvoor een titel van beroepsbekwaamheid kan worden uitgereikt, inzonderheid op artikel 1, 10o; Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 4 juni 2008, Besluit : Artikel 1. Voor het beroep van hulpboekhouder met de overeenkomstige titel van hulpboekhouder verwijzend naar het overeenstemmende SERV-beroepsprofiel ’boekhoudkundig bediende’ met als uniek volgnummer 07/30 als vermeld in artikel 1, 10o, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2008 tot bepaling van de beroepen waarvoor een titel van beroepsbekwaamheid kan worden uitgereikt, worden de standaard, de succescriteria, de richtlijnen voor beoordeling en de classificatie met bijbehorend subsidiebedrag vastgelegd in de bijlage gevoegd bij dit besluit. Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009. Brussel, 14 januari 2009. De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

Bijlage : De standaard, de succescriteria, de richtlijnen voor beoordeling en de classificatie voor het beroep van hulpboekhouder Algemene informatie : 1o standaardnummer : 07/30; 2o classificatie : categorie 1, namelijk 800,00 euro; 3o brondocument : SERV-onderzoek naar de kwalificatiebehoeften voor boekhouding. Standaard : Omschrijving van het beroep : De hulpboekhouder verzamelt, controleert, boekt in en klasseert, volgens de principes van het vennootschapsboekhouden, de boekhoudkundige, financiële en administratieve bewijsstukken zodat de interne of externe boekhouder de economische situatie van het bedrijf en haar evolutie in kaart kan brengen. Kerncompetenties : De hulpboekhouder kan 1. factureren; 2. inboeken; 3. aan debiteurenbeheer doen; 4. informatie beheren. Kerncompetentie 1 : factureren Succescriteria : 1o stelt facturen op conform de levering; 2o stelt facturen op zodat deze aan de wettelijke verplichtingen voldoen; 3o stelt creditnota’s op conform de afspraken; 4o stelt creditnota’s op zodat deze aan de wettelijke verplichtingen voldoen. Opmerkingen : Referentiedocumenten : de BTW-wetgeving, het wetboek vennootschappen, de wet op de handelspraktijken, de wet betreffende de kruispuntbank voor ondernemingen. Kerncompetentie 2 : inboeken Succescriteria : 1o vermeldt de codes van het algemeen rekeningenstelsel waarin geboekt zal worden op de factuur zodat het boeken sneller kan verlopen en kan nagezien worden door de boekhouder; 2o boekt aan- en verkoopfacturen in conform de algemene boekhoudwetgeving; 3o boekt rekeningen kasafschriften in zodat financiële verrichtingen geregistreerd worden; 4o contacteert de leverancier indien inkomende facturen niet voldoen aan de BTW-wetgeving; 5o controleert of een betaling mag doorgaan.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Opmerkingen : Referentiedocument : Algemene boekhoudwetgeving. Kerncompetentie 3 : aan debiteurenbeheer doen Succescriteria : 1o gaat aan de hand van boekhoudkundige gegevens na welke vorderingen open staan; 2o contacteert debiteuren om hen te herinneren aan een openstaande rekening en maakt afspraken om deze te betalen; 3o volgt de gemaakte afspraken met de debiteur op volgens de voorgeschreven procedure; 4o signaleert aan de financieel verantwoordelijke wanneer een debiteur de kredietbeperking overschrijdt. Kerncompetentie 4 : informatie beheren Succescriteria : 1o verzamelt, sorteert en klasseert verantwoordingsstukken per type document; 2o verzamelt en klasseert aanmaningen aan klanten; 3o maakt leveranciersfiches aan en houdt deze informatie up to date. Richtlijnen voor de beoordeling : 1o De beoordeling bestaat uit minstens volgende beoordelingstechnieken : a) directe observatie van het proces in een beroepsrelevante context; b) de kandidaat krijgt de opdracht : • twee facturen op te stellen : één op basis van een afgetekende leveringsbon waarop met uitzondering van de prijs, alle nodige informatie voorhanden is. De kandidaat moet de prijs zelf opzoeken in de klantenfiches die door de testcentra ter beschikking gesteld worden. Een tweede factuur dient opgemaakt te worden op basis van een dienstencontract; • creditnota’s op te stellen; • facturen en afschriften in te boeken; • debiteuren te beheren. c) voorafgaand aan de beoordeling ontvangt de kandidaat een samengesteld dossier met volgende karakteristieken : • een afgetekende leveringsbon waarop geen prijs vermeld is. Alle andere informatie is wel volledig ingevuld; • een dienstencontract waarin alle nodige informatie aanwezig is voor het opmaken van een factuur; • de aanleiding tot de opmaak van een creditnota is vrij te kiezen door het testcentrum, maar mag geen gecombineerde kortingen in facturen betreffen; • volgende 7 aankoopfacturen : — investering : aankoop van een wagen in een wagenpark — investering met plaatsing als bijkomende kost — aankoop van goederen (2) — aankoop van diensten (2) — aankoopfactuur onder medecontractant vb. aankoop keukenkasten In de aankoopfacturen betreffende de aankoop van goederen en diensten moeten volgende combinaties aan bod komen : — zonder financiële korting en zonder handelskorting — zonder financiële korting, maar met handelskorting — zonder handelskorting, maar met financiële korting — met financiële korting en met handelskorting Daarnaast moet zowel de Belgische BTW-regelgeving als een intracommunautaire verrichting aan bod komen in de aankoopfacturen. • volgende 5 verkoopfacturen : — verkoop van een investering : verkoop van de eerder aangekochte wagen — verkoop van goederen (2) — verkoop van diensten (2) In de verkoopfacturen betreffende de verkoop van goederen en diensten moeten volgende combinaties aan bod komen : — zonder financiële korting en zonder handelskorting — zonder financiële korting, maar met handelskorting — zonder handelskorting, maar met financiële korting — met financiële korting en met handelskorting Daarnaast moet zowel de Belgische BTW-regelgeving als een intracommunautaire verrichting aan bod komen in de verkoopfacturen • alle inkomende en uitgaande facturen worden door het testcentrum verwerkt in de rekeningen kasafschriften die de kandidaat vervolgens inboekt. • daarnaast moet er in de rekeningafschriften ook een interestbedrag voorzien worden dat de kandidaat moet inboeken. • in de aankoopfacturen worden twee fouten met betrekking tot de BTW voorzien. • de facturen naar aanleiding waarvan een creditnota werd opgemaakt, worden opgenomen in het dossier om te testen of de kandidaat de betalingsvoorwaarden respecteert.

16095

16096

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 2o Het succescriterium ’controleert of een betaling mag doorgaan’ wordt getest in een case waarin een factuur zonder bijhorende creditnota aan de kandidaat wordt voorgelegd ter betaling. 3o Wanneer de kandidaat tijdens het inboeken van de rekeningen kasafschriften een fout waarneemt die hij bij het inboeken van de facturen gemaakt heeft, krijgt hij de kans deze te corrigeren. 4o Voor de beoordeling wordt er met een 3-puntenschaal gewerkt. De betekenis van de puntenschaal is de volgende : a) 1 = het gedrag wordt niet geobserveerd; b) 2 = onzeker over het geobserveerde gedrag; c) 3 = het gedrag wordt geobserveerd. 5o De duurtijd van de beoordeling bedraagt maximum 3 uur, waarvan maximum 1,5 uur voor het inboeken van de aan- en verkoopfacturen en de rekeningen kasafschriften en 1,5 uur voor de rest van de proef. Daarnaast krijgt de kandidaat 1 uur voorbereidingstijd waarin hij ingelicht wordt over de proef en de kans krijgt het softwareprogramma, waarin de test afgelegd dient te worden, te verkennen. 6o Er kunnen maximum 8 personen tegelijk per beoordeling worden beoordeeld. 7o In het testcentrum is het volgende minstens aanwezig : a) een computer met een softwareprogramma dat de kandidaat toelaat zelf te debiteren en crediteren en een input van 3 cijfers van het rekeningstelsel toelaat; b) het softwareprogramma omvat een lijst van debiteuren met bijhorende fiches waaronder een klantenfiche waarin de kredietbeperking overschreden wordt; c) een computer waarop een spreadsheetprogramma beschikbaar is waarin een spreadsheet met template om facturen in op te stellen aanwezig is; d) een rekeningstelsel waarvan de posten beperkt zijn tot 3 cijfers; e) klantenfiches waarin alle informatie voorzien is die nodig is om een factuur op te maken die aan de wettelijke vereisten tegemoet komt; f) een beschrijving van de procedure die de kandidaat moet volgen bij het debiteurenbeheer; g) de BTW-wetgeving, het wetboek vennootschappen, de wet op de handelspraktijken, de wet betreffende de kruispuntbank voor ondernemingen. 8o Om als competent beschouwd te worden dient de kandidaat aan te tonen : a) alle kerncompetenties in deze standaard te beheersen; b) de opdracht binnen de voorziene tijd van 3 uur volledig af te werken. Verklarende woordenlijst 1o Wettelijke verplichtingen : identificatie van de leverancier (naam, rechtsvorm, volledig adres, RPR provincie, BTW nummer); identificatie van de klant (naam, rechtsvorm, volledig adres, BTW nummer) datum waarop de factuur opgesteld werd; volgnummer van de factuur; datum waarop het goed geleverd werd of waarop de dienst werd voltooid; gedetailleerde omschrijving van de geleverde goederen of diensten; de prijs; het BTW-tarief; het bedrag van de verschuldigde BTW; indien geen BTW aangerekend wordt, dient daarvoor steeds de reden te worden aangeduid; de datum waarop een eventuele vooruitbetaling is gedaan, voor zover die datum vastgesteld is en verschilt van de uitreikingsdatum van de factuur; de eenheidsprijs exclusief BTW; de kortingen indien die niet in de eenheidsprijs zijn begrepen 2o Voorbeelden van afspraken naar aanleiding waarvan een creditnota dient opgemaakt te worden : afgesproken kortingen, rechtzetting van een fout in een factuur,... Leeswijzer Deze leeswijzer verduidelijkt de wijze waarop de onderdelen van de standaard dienen gelezen of geïnterpreteerd te worden. Omschrijving van het beroep De omschrijving van het beroep in een standaard bestaat uit een weergave van de hoofddoelstelling of de bestaansreden van het beroep, aangevuld met een beschrijving van het resultaat, de wijze waarop of de reden waarom het resultaat moet worden gehaald. De beroepsomschrijving geeft samen met de kerncompetenties een overzicht van de kern van het beroep. Kerncompetenties Kerncompetenties zijn de competenties die cruciaal zijn voor het uitoefenen van een bepaald beroep en die het verschil maken tussen een goede en een minder goede beroepsbeoefenaar. Kerncompetenties spelen een doorslaggevende rol bij het uitvoeren van een welbepaalde beroepsactiviteit. Kerncompetenties zijn afgeleid uit het ruimere beroepsprofiel en bestaan in principe uit zowel technische als meer transversale competenties. Het aantal kerncompetenties is beperkt aangezien de standaard een bruikbaar beoordelingsinstrument moet zijn. Alle kerncompetenties moeten door een kandidaat worden beheerst om een titel van beroepsbekwaamheid te behalen.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Succescriteria Succescriteria zijn indicatoren die het voor de beoordelaar mogelijk maken om gericht naar een kerncompetentie te kijken. Succescriteria zijn de operationalisering of uitwerking van kerncompetenties in observeerbaar gedrag specifiek per beroep. Het gaat daarbij opnieuw om gedrag dat het verschil maakt tussen een goede en een minder goede beroepsbeoefenaar. Succescriteria moeten niet in absolute termen gelezen worden; ze zijn richtinggevend. Dat wil zeggen dat kandidaten niet aan alle succescriteria in dezelfde mate moeten beantwoorden. Bij de beoordeling moeten de succescriteria door de beoordelaars tegen elkaar worden afgewogen om een uitspraak over het beheersen van de competentie te doen. Dat wil ook niet zeggen dat wanneer er een richtcijfer in een succescriterium is opgenomen dit exact moet worden nagegaan. Het is een richtcijfer voor de assessoren waarop ze zich bij hun beoordeling moeten oriënteren. Het aantal succescriteria is in functie van de bruikbaarheid eveneens beperkt. Toepassingsgebied Het toepassingsgebied dat bij een bepaalde kerncompetentie wordt vermeld, geeft weer binnen welke context of contexten de kerncompetentie dient te worden beoordeeld. Het toepassingsgebied geeft met andere woorden de context aan waarbinnen de succescriteria moeten worden geobserveerd. Opmerkingen In de opmerkingen kan worden verwezen naar documenten, handboeken, die de beoordelaars kunnen gebruiken. Kennisvereisten In sommige gevallen kan een standaard ook bij bepaalde kerncompetenties kennisvereisten bevatten. Dit komt alleen voor wanneer de sector beslist dat de beoordeling van de kerncompetenties ook uit een kennisproef dient te bestaan. Richtlijnen voor de beoordeling De richtlijnen voor de beoordeling kunnen betrekking hebben op de proeven die moeten worden afgelegd, de beoordelingswijze (soort evaluatie, schalen, scores,...), de maximale duur van een beoordeling,... Met een beroepsrelevante context wordt een gesimuleerde context bedoeld. De richtlijnen zijn bindend voor de inhoud en het verloop van de beoordeling en moeten door iedere beoordelingsinstantie worden opgevolgd. Dit moet een gelijke en billijke beoordeling van iedere kandidaat garanderen. Verklarende woordenlijst Als laatste onderdeel kan een standaard een verklarende woordenlijst bevatten. Begrippen die in de standaard cursief zijn gedrukt, worden in deze woordenlijst verduidelijkt. Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit tot bepaling van de standaard voor de titel van hulpboekhouder. Brussel, 14 januari 2009. De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

* VLAAMSE OVERHEID Landbouw en Visserij [C − 2009/35153] 20 JANUARI 2009. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, Gelet op artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, vervangen door de bijzondere wet van 13 juli 2001; Gelet op het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994, inzonderheid op artikel 12, § 3, eerste lid, gewijzigd bij de decreten van 19 juli 2002, 24 december 2004 en 23 juni 2006; Gelet op artikelen 4, zesde lid, 5, vierde lid,16, derde lid, en 28, eerste lid van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 maart 2004, 14 juli 2004, 3 december 2004, 16 juni 2006 en 17 oktober 2008; Gelet op het ministerieel besluit van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 2 mei 2001, 12 september 2001, 6 september 2002, 4 september 2003, 19 maart 2004, 14 juli 2004, 13 december 2004, 16 juni 2006 en 6 november 2007; Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de steunmaatregelen onverwijld in overeenstemming gebracht moeten worden met het programma voor plattelandsontwikkeling van Vlaanderen voor de programmeringsperiode 2007-2013, en dat bij het sterk stijgende volume aan subsidiabele investeringen dringend maatregelen nodig zijn om binnen de beschikbare begrotingsenveloppe te blijven en zodoende geen onverantwoord grote achterstand in de behandeling van de aanvragen om steun en de uitbetaling ervan op te lopen, waardoor landen tuinbouwers in moeilijkheden dreigen te komen met de financiering van hun investeringen of vestigingskosten; Gelet op advies 45.588/3 van de Raad van State, gegeven op 4 december 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit : Artikel 1. Artikel 3 van het ministerieel besluit van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw wordt vervangen door wat volgt : « Art. 3. De bedrijfseconomische boekhouding, vermeld in artikel 4 en 10 van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering, moet voldoen aan de bepalingen en de minimumstandaard, vermeld in de bijlage bij het ministerieel besluit van 1 oktober 2007 betreffende bepalingen en minimumstandaard voor de bedrijfseconomische boekhouding in de landbouw, dienstig als basis voor de door de Vlaamse overheid gesteunde adviseringssystemen. »

16097

16098

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 2. In artikel 5 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 6 november 2007, worden de woorden ″24.500 euro vanaf het jaar 2007″ vervangen door de woorden ″25.700 euro vanaf het jaar 2008″. Art. 3. Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : « Art. 9. Het bedrijfsplan bij vestiging, vermeld in artikel 11 van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering, omvat overeenkomstig het model in bijlage 2 : 1° een beschrijving van de toestand en de structuur van het bedrijf; 2° een overzicht van de documenten over de bedrijfszekerheid; 3° een financieel plan voor de komende twee jaar met inbegrip van een balans; 4° een beschrijving van de financieel-economische toestand van het bedrijf op basis van een begroting van het arbeidsinkomen; 5° een opsomming van de bijzondere voorwaarden waaronder de vestigingssteun toegekend wordt, die uiterlijk twee jaar na de beslissing vervuld moeten zijn. » Art. 4. In artikel 10 van hetzelfde besluit wordt het woord ″nutriëntenhalte″ vervangen door de woorden ″overdracht van de nutriëntenemissierechten″. Art. 5. Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : « Art. 17. De minimum investering of verrichting, vermeld in artikel 28 van hetzelfde besluit van de Vlaamse Regering, is vastgesteld op 15.000 euro. De bedoelde maximuminvesteringen en vestigingskosten zijn opgenomen in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd. Art. 6. Bijlage 2, 4 en 5 bij hetzelfde besluit, worden vervangen door de bijlage I, II en III die bij dit besluit zijn gevoegd. Art. 7. Dit besluit treedt in werking op 27 juni 2008, met uitzondering van artikel 2 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2008. Brussel, 20 januari 2009. De Vlaamse minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS

BIJLAGE I Bedrijfsplan bij vestiging Naam en adres aanvrager : ........................................................................................................................................................ Naam en adres bedrijf : .............................................................................................................................................................. Beschrijving van het bedrijf : ..................................................................................................................................................... Landbouwbedrijf Teelten Graangewassen tarwe gerst haver Hakvruchten suikerbieten aardappelen Weiden blijvende tijdelijke Voederteelten maïs voederbieten Andere gewassen

Oppervl. (ha)

Veestapel Rundvee melkkoeien zoogkoeien kalveren jongvee mestvee mestkalveren Varkens kweekzeugen biggen jonge zeugen mestvarkens Pluimvee leghennen mestkuikens Kleinvee schapen geiten lammeren konijnen Andere dieren

aantal (jaarl. gemidd. )

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Tuinbouwbedrijf Teelten

Oppervl. (aren)

Tuinbouwteelten : in volle grond Tuinbouwteelten : onder koud glas of plastiek tunnel Tuinbouwteelten : onder warm glas -

Teelten

Oppervl. (aren)

Fruitteelt : appel peer Witloofteelt Kampernoelieteelt Andere teelten

Structurele tekortkomingen in het bedrijf .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... Bedrijfszekerheid (overzicht documenten) .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... Doel en verantwoording investeringen .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... Financieel-economische toestand van het bedrijf na investeringen op basis van de begroting van het arbeidsinkomen .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... Bijzondere voorwaarden waaronder de vestigingssteun toegekend werd die uiterlijk twee jaar na de beslissing moeten vervuld zijn .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................................................... Handtekening aanvrager

Advies ambtenaar Handtekening ambtenaar Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 20 januari 2009 tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en de installatie in de landbouw. Brussel, 20 januari 2009. De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS

16099

16100

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD BIJLAGE II BIJLAGE 4 : Voorwaarden en modaliteiten van de rentesubsidie of de kapitaalpremie, de duur van de waarborg en de gevallen waarin de steun geheel of gedeeltelijk in de vorm van uitgestelde aflossingen wordt toegekend


16101

16102



16103

16104



Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 20 januari 2009 tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en de installatie in de landbouw. Brussel, 20 januari 2009. De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS

16105

16106

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD BIJLAGE III Bijlage 5 : Maximumprijzen voor investeringen aard van de constructie

bedrag in euro (exclusief btw)

melkveestallen (zonder melkinstallatie, ruimte voor jongvee en stro-opslag) : — standaardligboxenstal : — gedeeltelijk ingestrooide stal :

3250 euro/koe 4000 euro/koe

melkinstallaties : — melkleiding : — melkstal : — melkrobot : (1) — melkcarrousel (1) :

500 euro/koe 800 euro/koe 110.000 euro/robot 7500 euro/carrouselstandplaats (excl. gebouw)

zoogkoeienstallen (zonder stro-opslag) :

2500 euro/koe

vleesveestallen :

2150 euro/dier

jongveestallen :

1350 euro/dier

vleeskalverstallen (2) :

750 euro/dier

fokvarkensstallen (incl. mestopslagplaats en meerkosten ammoniakemissiereductie) :

2750 euro/zeug

vleesvarkensstallen (incl. mestopslagplaats en meerkosten ammoniakemissiereductie) :

400 euro/plaats

schapenstallen (exclusief melkinstallatie) :

325 euro/plaats

geitenstallen (inclusief melkinstallatie) :

600 euro/plaats

pluimveestallen : — stallen voor leghennen (kooien en ammoniakemissiereductie) : — stallen voor leghennen (volièresysteem en ammoniakemissiereductie) : — stallen voor vleeskuikens (met ammoniakemissiereductie) :

25 euro/kip 28 euro/kip 13 euro/kuiken

paardenstallen : — stallen met boxen en inrichting : — rijhal :

285 euro/m2 180 euro/m2

konijnenstallen : — stallen voor voedsters : — stallen voor vleeskonijnen :

7,5 euro/voedster 4 euro /vleeskonijn

loodsen : — gesloten loods (gepolierde vloer, geïsoleerd, poorten) : — aardappelloods (met binneninrichting) : — witloofloods (zonder hydrocultuurinstallatie) : — fruitloods (zonder frigo) :

200 250 200 200

serres voor groenteteelt : — serres, licht verwarmd : — serres, zwaar verwarmd met energiebesparende voorzieningen :


serres voor sierteelt : — serres, licht verwarmd : — serres, zwaar verwarmd met energiebesparende voorzieningen en tabletten :


inrichting witloofloods voor hydrocultuur :

30.000 euro/ha forcerie

inrichting champignonbedrijf (3) :

375 euro/m2

erfverharding :

25 euro/m2

educatief toegankelijk maken van het landbouwbedrijf voor een breder publiek (onder meer hoevetoerisme) :

150.000 euro per bedrijf bij maximaal 8 verblijfseenheden

euro/m2 euro/m2 euro/m2 euro/m2

(1) Investering is verantwoord vanaf een zeker quotum met daaraan gekoppeld een minimumaantal koeien (orde 60). (2) Voor de omschakeling naar groepshuisvesting geldt een maximumbedrag van 300 euro/dier. (3) Dat bedrag is niet geldig bij mechanische pluk.

16107

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Maximumprijzen voor overname van bedrijfsbekleding aard overgenomen bedrijfsbekleding

bedrag in euro

navetten

200 euro/ha

werkelijk betaalde voorschotten aan teelten

750 euro/ha

voorraden

20.000 euro/bedrijf

Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 20 januari 2009 tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en de installatie in de landbouw. Brussel, 20 januari 2009. De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media, Toerisme, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS

* VLAAMSE OVERHEID Leefmilieu, Natuur en Energie [C − 2009/35165] 12 FEBRUARI 2009. — Ministerieel besluit tot erkenning van de jachtexamengetuigschriften van Duitsland en Frankrijk De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Gelet op het Jachtdecreet van 24 juli 1991, artikel 13, derde lid; Gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 1977 betreffende de afgifte van jachtverloven en jachtvergunningen, artikel 4, 2°, vijfde lid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 januari 1995 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 juli 2008; Gelet op advies 45.797/3 van de Raad van State, gegeven op 20 januari 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit : Artikel 1. Het jachtexamengetuigschrift, uitgereikt in Duitsland wordt gelijkgesteld met het getuigschrift van het theoretische en praktische gedeelte van het jachtexamen, uitgereikt in het Vlaamse Gewest. Art. 2. Het jachtexamengetuigschrift, uitgereikt in Frankrijk sinds 2003 wordt gelijkgesteld met het getuigschrift van het theoretische en praktische gedeelte van het jachtexamen, uitgereikt in het Vlaamse Gewest. Brussel, 12 februari 2009. De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS

REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [C − 2009/27030] 30 DECEMBRE 2008. — Arrêté ministériel relatif à l’établissement de la zone de prévention éloignée des ouvrages de prise d’eau souterraine de catégorie B (potabilisable) dénommés Sainte-Gertrude 1 et 2 sis sur le territoire de la commune de Court-Saint-Etienne. Le Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme, Vu le Code de l’Eau, notamment les articles D172 à D174 et R159, § 3; Vu le contrat de gestion du 16 mars 2006 conclu entre la Région wallonne et la Société publique de Gestion de l’Eau (S.P.G.E.); Vu le contrat de service de protection de l’eau potabilisable entre l’Intercommunale des Eaux du Centre du Brabant wallon et la S.P.G.E. signé le 29 septembre 2000; Vu la lettre recommandée à la poste du 5 septembre 2008 de l’inspecteur général du Département de l’Environnement et de l’Eau de la Direction générale opérationnelle « Agriculture, Ressources naturelles et Environnement » du Service public de Wallonie accusant réception du dossier complet à l’Intercommunale des Eaux du Centre du Brabant wallon; Vu la dépêche ministérielle du 5 septembre 2008 adressant au Collège communal de la commune de Court-Saint-Etienne le projet de délimitation de la zone de prévention éloignée des ouvrages de prise d’eau souterraine de catégorie B (potabilisable) dénommés Sainte-Gertrude 1 et 2 sis sur le territoire de la commune de Court-SaintEtienne; Vu le procès-verbal du 15 octobre 2008 dressé en clôture de l’enquête publique effectuée du 16 septembre 2008 au 15 octobre 2008 sur le territoire de la commune de Court-Saint-Etienne, au cours de laquelle aucune observation n’a été reç ue; Vu l’avis motivé du Collège communal de la commune de Court-Saint-Etienne rendu en date du 16 octobre 2008; Considérant qu’en raison de l’aspect captif de la nappe exploitée il n’y a pas lieu d’établir une zone de prévention rapprochée; Considérant l’aspect exceptionnel de l’eau et afin de la préserver, qu’une zone de prévention éloignée sera toutefois déterminée;

16108

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Considérant la nécessité d’adapter ou de préciser certaines mesures générales de protection en fonction des situations spécifiques rencontrées dans les zones de prévention, Arrête : Article 1er. Pour l’application du présent arrêté, on entend par : - administration : le Département de l’Environnement et de l’Eau de la Direction générale opérationnelle Agriculture, Ressources naturelles et Environnement du Service public de Wallonie; - titulaire : le titulaire des permis d’environnement portant sur les prises d’eau, à savoir : l’Intercommunale des Eaux du Centre du Brabant wallon, domiciliée rue Emile Franç ois, 27 à 1470 Genappe; - ouvrages de prise d’eau : les ouvrages de prise d’eau souterraine de catégorie B (potabilisable) dénommés SainteGertrude 1 et 2 (40/5/4/003 et 004). Art. 2. La zone de prévention éloignée commune aux deux ouvrages de prise d’eau est délimitée par le périmètre tracé sur les extraits de planches cadastrales référencées « Court-Saint-Etienne, Section E, 2e feuille et Section F 1re et 2e feuille ». Ces plans sont consultables à l’administration. La zone de prévention éloignée a été déterminée par l’injection virtuelle d’un contaminant dans le modèle mathématique décrivant la nappe telle qu’elle se présente en régime de pompage et en niveau de basses eaux. Les limites de la zone de prévention peuvent être révisées si une acquisition ultérieure de données permet de les préciser. Un tracé approximatif de la zone de prévention éloignée est présenté sur l’extrait de carte de l’annexe Ire du présent arrêté. Art. 3. § 1er. Dans la zone de prévention éloignée, les dispositions des articles R168 à R170 et R458, § 4, du Code de l’Eau sont d’application. Toutefois, en complément des dispositions de l’article R170, 1°, à l’exception des stations-service, qui doivent se conformer aux dispositions des arrêtés du gouvernement wallon du 4 mars 1999, du 30 novembre 2000 et du 17 juillet 2003 modifiant le titre III du règlement général pour la protection du travail en insérant des mesures spéciales applicables à l’implantation et l’exploitation des stations-service, les autres industries et P.M.E. possédant des réservoirs d’hydrocarbures, d’huiles, de lubrifiants, de liquides contenant des produits visés à l’article R175 du Code de l’Eau font l’objet des mesures particulières suivantes : - enlèvement des citernes enterrées simple paroi, à remplacer par des citernes munies d’une double enveloppe dont l’étanchéité peut être contrôlée pour s’assurer de l’absence de tout rejet, ou par des citernes en chambre, ou par des citernes aériennes installées dans des cuvettes de rétention étanches à l’abri de la pluie, ou par des installations ne présentant aucun risque de pollution par des hydrocarbures; - aménagement des récipients aériens de stockage avec cuvettes de rétention étanches à l’abri de la pluie; - étanchéification des aires de manipulation (transfert, chargement/déchargement) des produits et pose de caniveaux de collecte. § 2. Tous les récipients enterrés existants à la date d’entrée en vigueur du présent arrêté doivent être soumis, dans les deux ans qui suivent la désignation des zones de prévention, à un test d’étanchéité et de corrosion de manière à évaluer leur durée de vie, voire détecter une défectuosité. Si le réservoir testé ne présente aucun défaut d’étanchéité et que sa durée de vie est supérieure à 4 ans, un nouveau test doit être reproduit à la moitié de la durée de vie diagnostiquée, et ainsi de suite jusqu’au délai limite fixé par l’article R458, § 2 et § 4, du Code de l’Eau. Si le test indique un manque d’étanchéité, ou une durée de vie inférieure à quatre ans, le réservoir doit être remplacé immédiatement par un récipient répondant aux conditions des articles R165, 1° et R170, 1°. Ces tests sont pris en charge par le titulaire, sauf s’ils sont déjà imposés par d’autres textes réglementaires. Art. 4. Le titulaire est chargé de, et les fonctionnaires de l’administration habilités à, procéder à toutes les investigations nécessaires en vue de recueillir les informations devant leur permettre d’évaluer de manière précise la nature et le coût des travaux de mise en conformité des constructions et activités implantées dans les zones de prévention; ils sont habilités à surveiller et contrôler l’exécution de ces travaux. Art. 5. § 1er. Des panneaux conformes au modèle repris en annexe II, signalant l’existence d’une zone de prévention, sont placés par le titulaire sur tous les axes principaux de circulation aux points d’entrée de ceux-ci dans la zone de prévention éloignée. § 2. En cas d’incident susceptible de conduire à une pollution des eaux souterraines, les personnes impliquées sont tenues de prévenir : - le titulaire; - le bourgmestre de la commune du lieu de l’incident. Art. 6. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa parution au Moniteur belge. Art. 7. L’Administration est chargée de transmettre un exemplaire du présent arrêté : - au titulaire; - à la Société publique de Gestion de l’Eau (S.P.G.E.); - à l’administration communale de Court-Saint-Etienne; - à la députation permanente du Conseil provincial de Mons; - au Centre de Wavre de la Direction générale opérationnelle Aménagement du Territoire, Logement, Patrimoine et Energie du Service public de Wallonie Namur, le 30 décembre 2008. B. LUTGEN


16109

16110


16111

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200561] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 003000021 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. L’autorisation de transfert, BE 003000021, de la Région wallonne vers les Pays-Bas, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Matières synthétiques originaires des postes TV et des réfrigérateurs

Code * :

191212

Quantité maximum prévue :

3 500 tonnes

Validité de l’autorisation :

01/11/2008 au 31/10/2009

Notifiant :

RECYDEL 4020 WANDRE

Centre de traitement :

PLASTIC HERVENWERKING BRABANT NL-5145 NV WAALWIJK

Namur, le 14 octobre 2008. * A.G.W. du 10/07/1997 établissant un catalogue des déchets, modifié par l’A.G.W. du 24/01/2002.

* SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200565] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 003000071 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. L’autorisation de transfert, BE 003000071, de la Région wallonne vers l’Allemagne, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Déchets prémélangés solides contenant des résidus d’encres, résines, peintures, colorants, pigments, laques,vernis, matériaux souillés par des substances inflammables

Code * :

191211


400 tonnes


12/11/2008 au 11/11/2009

Notifiant :

SITA WALLONIE 4460 GRACE-HOLLOGNE


R.Z.R. HERTEN 45699 HERTEN


16112

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200558] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 003000092 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. : L’autorisation de transfert, BE 003000092, de la Région wallonne vers l’Allemagne, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Base de décapage (solution d’aluminate de soude provenant d’un traitement de surface de pièces métalliques)

Code * :

110107


1 500 tonnes


03/11/2008 au 02/11/2009

Notifiant :



REMONDIS INDUSTRIE SERVICE GMBH 44536 LÜNEN


* SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200563] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000149 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. L’autorisation de transfert, BE 0003000149, de la Région wallonne vers la France, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Refus de criblage provenant de la préparation de combustible de substitution

Code * :

191211


4 000 tonnes


01/01/2009 au 31/12/2009

Notifiant :

GEOCYCLE 7181 FAMILLEUREUX


HOLCIM FRANCE S.A.S. F-93962 PANTIN CEDEX


16113

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200566] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000188 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. L’autorisation de transfert, BE 0003000188, de la Région wallonne vers l’Allemagne, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Solvants et mélange de solvants halogénés

Code * :

140602


300 tonnes


12/11/2008 au 11/11/2009

Notifiant :



T.R.V. 50389 WESSELING


* SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200569] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000193 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. L’autorisation de transfert, BE 0003000193, de la Région wallonne vers l’Allemagne, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Bouteilles d’acétylène vides

Code * :

150111


30 tonnes


01/08/2008 au 31/07/2009

Notifiant :

AIR PRODUCTS SA CONTINENTAL EUROPEAN SPECIALITY GASES 5140 SOMBREFFE


GIV LEIPZIG 04579 ESPENHAIN


16114


Bouteilles d’acétylène vides

Code * :

150111


30 tonnes


01/08/2008 au 31/07/2009

Notifiant :

AIR PRODUCTS SA CONTINENTAL EUROPEAN SPECIALITY GASES 5140 SOMBREFFE


GIV LEIPZIG 04579 ESPENHAIN


* SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200568] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000197 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. L’autorisation de transfert, BE 0003000197, de la Région wallonne vers la France, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Poussières de filtration de fumée

Code * :

100207


2 000 tonnes


01/10/2008 au 30/09/2009

Notifiant :

ELLWOOD STEEL BELGIUM SA 4100 SERAING


RECYTECH F-62740 FOUQUIERES-LEZ-LENS


16115

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200567] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000207 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. L’autorisation de transfert, BE 0003000207, des Etats-Unis vers la Région wallonne, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Drosses-plomb-étain

Code * :

100402


200 tonnes


01/10/2008 au 30/09/2009

Notifiant :

SIDECH SA 1495 TILLY




* SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200564] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000209 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. L’autorisation de transfert, BE 0003000209, de la Région wallonne vers la Pologne, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Matières contenant Sn, Sn/Pb, Pb/Sn

Code * :

100811


500 tonnes


01/12/2008 au 30/11/2009

Notifiant :

JEAN GOLDSCHMIDT INTERNATIONAL SA 1000 BRUXELLES


FENIX METALS SP. Z.O.O. 39400 TARNOBRZEG


16116


Résidus de plomb provenant de la production et traitement alliages

Code * :

100402


700 tonnes


01/11/2008 au 30/10/2009

Notifiant :



BSB RECYCLING 56338 BRAUBACH



Déchets de vieux zinc

Code * :

170404


1 200 tonnes


06/10/2008 au 05/10/2009

Notifiant :

RECYMET 6200 CHATELET


BOLMET 32-329 BOLESLAW


16117

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200571] Direction générale opérationnelle de l’Agriculture, des Ressources naturelles et de l’Environnement. — Office wallon des déchets. — Direction de la Politique des déchets. — Autorisation de transferts transfrontaliers de déchets BE 0003000216 L’autorité compétente wallonne en matière de transferts transfrontaliers de déchets, Vu le Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006 concernant les transferts de déchets; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 19 juillet 2007 concernant les transferts de déchets, pris en application du Règlement 1013/2006/CE du Parlement et du Conseil européen du 14 juin 2006, concernant les transferts de déchets; Vu la demande d’autorisation de transferts transfrontaliers de déchets, introduite par le notifiant; Considérant que la demande a été déclarée complète et recevable; Considérant que les dispositions prévues par les législations précitées sont rencontrées par le demandeur, Décide : Article 1er. L’autorisation de transfert, BE 0003000216, de la Région wallonne vers la France, des déchets visés à l’article 2 est accordée. Art. 2. Les déchets visés respectent les caractéristiques suivantes : Nature des déchets :

Oxydes et crasses de cadnium

Code * :

060315


875 tonnes


03/11/2008 au 02/11/2009

Notifiant :

FLORIDIENNE CHIMIE 7800 ATH


S.N.A.M.VIVIEZ F-12110 VIVIEZ



Déchets de plomb

Code * :

170403


300 tonnes


27/10/2008 au 26/10/2009

Notifiant :

RECYMET 6200 CHATELET


BOLMET 32-329 BOLESLAW


16118


AVIS OFFICIELS — OFFICIELE BERICHTEN SELOR BUREAU DE SELECTION DE L’ADMINISTRATION FEDERALE

SELOR SELECTIEBUREAU VAN DE FEDERALE OVERHEID

[2009/200781] Sélection comparative de gestionnaires-coordinateurs consulaires. — Résultat

[2009/200781] Vergelijkende selectie van Franstalige consulaire beheerders-coördinator. — Uitslag

La sélection comparative de gestionnaires-coordinateurs consulaires (m/f) (niveau A), d’expression française, pour le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement (AFG08857) a été clôturée le 12 février 2009. Le nombre de lauréats s’élève à 9.

De vergelijkende selectie van Franstalige consulaire beheerderscoördinator (m/v) (niveau A) voor de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (AFG08857) werd afgesloten op 12 februari 2009. Er zijn 9 geslaagden.

* SELOR BUREAU DE SELECTION DE L’ADMINISTRATION FEDERALE

SELOR SELECTIEBUREAU VAN DE FEDERALE OVERHEID

[2009/200782] Sélection comparative de gestionnaires-coordinateurs consulaires. — Résultat

[2009/200782] Vergelijkende selectie van Nederlandstalige consulaire beheerders-coördinator. — Uitslag

La sélection comparative de gestionnaires coordinateurs consulaires (m/f) (niveau A), d’expression néerlandaise, pour le SPF Affaires étrangères, Commerce extérieur et Coopération au Développement (ANG08857) a été clôturée le 12 février 2009. Le nombre de lauréats s’élève à 12.

De vergelijkende selectie van Nederlandstalige consulaire beheerderscoördinator (m/v) (niveau A) voor de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (ANG08857) werd afgesloten op 12 februari 2009. Er zijn 12 geslaagden.

* COMMISSION BANCAIRE, FINANCIERE ET DES ASSURANCES

COMMISSIE VOOR HET BANK-, FINANCIEEN ASSURANTIEWEZEN [C − 2009/03081]

[C − 2009/03081] 11 FEVRIER 2009. — Arrêté modifiant la liste des entreprises d’investissement agréées en Belgique

11 FEBRUARI 2009. — Besluit tot wijziging van de lijst van de beleggingsondernemingen waaraan in België een vergunning is verleend

Le Comité de direction de la Commission bancaire, financière et des Assurances,

Het Directiecomite van de Commissie voor het Bank-, Financieen Assurantiewezen,

Vu l’article 53 de la loi du 6 avril 1995 relative au statut et au contrôle des entreprises d’investissement en vertu duquel la Commission bancaire, financière et des Assurances établit la liste des entreprises d’investissement agréées en Belgique;

Gelet op artikel 53 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen krachtens hetwelk de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen de lijst opmaakt van de beleggingsondernemingen waaraan in België een vergunning is verleend;

Vu la liste des entreprises d’investissement agréées en Belgique, arrêtée au 31 décembre 2007, et publiée au Moniteur belge du 24 juin 2008, et les modifications intervenues et publiées au Moniteur belge depuis cette date;

Gelet op de lijst van de beleggingsondernemingen waaraan in België een vergunning is verleend, opgemaakt op 31 december 2007 en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 juni 2008, evenals de sedertdien ingetreden en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte wijzigingen;

Considérant que la société de gestion de portefeuille et de conseil en investissement ING Private Portfolio Management SA, rue du Champ de Mars 23, 1050 Bruxelles, a été absorbée le 31 décembre 2008 par ING Belgique SA, avenue Marnix 24, 1000 Bruxelles;

Overwegende dat de vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies ING Private Portfolio Management NV, Marsveldstraat 23, te 1050 Brussel, op 31 december 2008 door fusie werd overgenomen door ING België NV, Marnixlaan 24, 1000 Brussel;

Considérant que le Comité de direction de la Commission bancaire, financière et des Assurances a autorisé cette opération, conformément à l’article 30 de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au contrôle des établissements de crédit et à l’article 73 de la loi susmentionnée du 6 avril 1995, et a publié son autorisation au Moniteur belge du 27 novembre 2008,

Overwegende dat het Directiecomité van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen met toepassing van artikel 30 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en van artikel 73 van voornoemde wet van 6 april 1995, zijn toestemming heeft verleend voor deze verrichting en zijn toestemming heeft bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 27 november 2008,

Arrête : La liste des entreprises d’investissement agréées en Belgique, arrêtée au 31 décembre 2007 est modifiée sous le titre « Entreprises d’investissement de droit belge » à la rubrique « Sociétés de gestion de portefeuille et de conseil en investissement » par la radiation de la société ING Private Portfolio Management SA, rue du Champ de Mars 23, 1050 Bruxelles. Bruxelles, le 11 février 2009.

Besluit : De op 31 december 2007 opgemaakte lijst van beleggingsondernemingen waarin in België een vergunning is verleend, wordt gewijzigd onder de titel « Beleggingsondernemingen naar Belgisch recht » in de rubriek « Vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies » door de schrapping van de vennootschap ING Private Portfolio Management NV, Marsveldstraat 23, te 1050 Brussel. Brussel, 11 februari 2009.

Le Président, J.-P. SERVAIS

De Voorzitter, J.-P. SERVAIS

16119

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD COMITE PERMANENT DE CONTROLE DES SERVICES DE POLICE [C − 2009/18057] Commissionnement d’un commissaire-auditeur

VAST COMITE VAN TOEZICHT OP DE POLITIEDIENSTEN [C − 2009/18057] Aanstelling van een commissaris-auditor

En exécution de la loi du 18 juillet 1991 organique du contrôle des services de police et de renseignements et de l’organe de coordination pour l’analyse de la menace, notamment l’article 20, alinéas 1er, 3, 4 et 6 à 8, modifiés par les lois des 3 mai 2003, est commissionné au grade de commissaire divisionnaire de police, au 2 février 2009, M. Carlo Desloovere.

In uitvoering van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, meer bepaald het artikel 20, leden 1, 3, 4 en 6 tot 8, gewijzigd door de wetten van 3 mei 2003, wordt aangesteld in de graad van hoofdcommissaris van politie, vanaf 2 februari 2009, de heer Carlo Desloovere.

* FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE

SERVICE PUBLIC FEDERAL JUSTICE [2009/09111] Loi du 15 mai 1987 relative aux noms et prénoms Publication

[2009/09111] Wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen Bekendmaking

Par arrêté royal du 6 février 2009, Mme Pomgbietakue, Amsatou, née à Kourom (Cameroun) le 21 mai 1956, demeurant à Courcelles, a été autorisée sauf opposition en temps utile sur laquelle il sera statué, à substituer à son nom patronymique celui de « Pombiet », après l’expiration du délai de soixante jours à compter de la présente insertion.

Bij koninklijk besluit van 6 februari 2009 is machtiging verleend aan Mevr. Pomgbietakue, Amsatou, geboren te Kourom (Kameroen) op 21 mei 1956, wonende te Courcelles, om, behoudens tijdig verzet waarover zal beslist worden, haar geslachtsnaam in die van « Pombiet » te veranderen, na afloop van zestig dagen te rekenen van deze bekendmaking.


VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE VLAAMSE OVERHEID [C − 2009/35113] Wijziging van verkavelingsvergunning KASTERLEE. — Er wordt ter kennis gebracht dat het college van burgemeester en schepenen te Kasterlee, op 12 januari 2009, een wijziging van verkavelingsvergunning heeft afgeleverd, met dossiernummer Stedenbouw 5.00/13017/630102.3, over gronden te Kasterlee, 2e afdeling, « Korenbloemlaan », sectie F, nrs. 474 C/deel, 475 D/deel, 475 K/deel, 475 H/deel. De wijziging van de verkavelingsvergunning heeft betrekking op een wijziging van perceelsgrenzen.

* VLAAMSE OVERHEID [C − 2009/35114] Wijziging van verkavelingsvergunning KASTERLEE. — Er wordt ter kennis gebracht dat het college van burgemeester en schepenen te Kasterlee, op 12 januari 2009, een wijziging van verkavelingsvergunning heeft afgeleverd, met dossiernummer Stedenbouw 5.00/13017/630109.2, over gronden te Kasterlee, 2e afdeling, « Korenbloemlaan », sectie F nrs. 474 C/deel, 475 D/deel, 475 K/deel, 475 H/deel. De wijziging van de verkavelingsvergunning heeft betrekking op 2 loten.

* VLAAMSE OVERHEID [C − 2009/35115] Verkavelingsvergunning KASTERLEE. — Er wordt ter kennis gebracht dat het college van burgemeester en schepenen te Kasterlee, op 19 januari 2009, een verkavelingsvergunning heeft afgeleverd, met dossiernummer Stedenbouw 5.00/13017/580520.1, over gronden te Kasterlee, 2e afdeling, « Korenbloemlaan », sectie F, nrs. 473 A, 477 D, 476, 478 M, 478 C/deel, 484 A/deel, 475 G, 475 K/deel, 474 B/deel, 474 A/deel, 475 H/deel. De verkavelingsvergunning heeft betrekking op 25 loten.

16120

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID [C − 2009/35178] Aankondiging onteigening KASTERLEE. — Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kasterlee, overeenkomstig de bepalingen van het decreet op de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 en zijn latere wijzigingen, maakt bekend dat een openbaar onderzoek geopend wordt over het onteigeningsplan ten algemenen nutte, dat tegelijk met het ruimtelijk uitvoeringsplan « Noordlaan », voorlopig vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 27 januari 2009. Dit plan ligt ter inzage van alle belanghebbenden vanaf 27 februari 2009 tot en met 27 april 2009 in het gemeentehuis van Kasterlee, dienst ruimtelijke ordening. Adviezen, opmerkingen en bezwaren dienen uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek toegezonden per aangetekend schrijven aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (GECORO), p/a Markt 1, te 2460 Kasterlee, of afgegeven tegen ontvangstbewijs.

* VLAAMSE OVERHEID [C − 2009/35179] Aankondiging KASTERLEE. — Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kasterlee, overeenkomstig de bepalingen van het decreet op de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 en zijn latere wijzigingen, maakt bekend dat een openbaar onderzoek geopend wordt over het ontwerp van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan « Noordlaan », voorlopig vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 27 januari 2009. Dit plan ligt ter inzage van alle belanghebbenden vanaf 27 februari 2009 tot en met 27 april 2009 in het gemeentehuis van Kasterlee, dienst ruimtelijke ordening. Adviezen, opmerkingen en bezwaren dienen uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek toegezonden per aangetekend schrijven aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (GECORO), p/a Markt 1, te 2460 Kasterlee, of afgegeven tegen ontvangstbewijs.

REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2009/200759] Accession au niveau supérieur Mutation à la demande d’un agent. — Appels à candidatures Conformément aux dispositions du Code de la Fonction publique wallonne (article 15, § 2), des emplois de niveau 2+, déclarés vacant le 26 janvier 2009 au Ministère de la Région wallonne, sont proposés à la promotion par accession au niveau supérieur et à la mutation à la demande aux agents n’appartenant pas au cadre organique du Ministère de la Région wallonne. Ils sont également proposés aux agents appartenant au cadre organique du Ministère de la Région wallonne concernés par la promotion par accession au niveau supérieur et par la mutation à la demande. Les candidatures seront examinées de manière à pourvoir les emplois dans l’ordre des procédures suivantes : - promotion par accession au niveau supérieur interne au Ministère de la Région wallonne; - mutation à la demande interne au Ministère de la Région wallonne; - promotion par accession au niveau supérieur externe au Ministère de la Région wallonne; mutation à la demande externe au Ministère de la Région wallonne. 1) Personnes concernées par le présent appel Le présent appel est réservé aux agents statutaires occupés à titre définitif au Ministère wallon de l’Equipement et des Transports ou dans un organisme d’intérêt public dont le personnel est soumis au Code de la Fonction publique wallonne. 2) Conditions d’accès aux emplois : Pour pouvoir prétendre à une promotion ou à une mutation dans le cadre de la présente procédure, l’agent doit satisfaire aux conditions suivantes qui doivent être réunies le jour de la déclaration de vacance d’emploi, à savoir le 26 janvier 2009, et le jour de la promotion ou de la mutation : 1o Pour l’accession au niveau supérieur : a) être lauréat d’un concours d’accession correspondant au niveau et au métier considéré; b) justifier de l’évaluation favorable; c) ne pas être sous le coup d’une sanction disciplinaire définitive et non radiée; d) ne pas se trouver dans une position administrative ne permettant pas de faire valoir ses titres à la mutation (disponibilité pour convenance personnelle...). 2o Pour la mutation à la demande de l’agent a) être titulaire d’un grade du niveau concerné; b) être titulaire du métier exigé pour l’emploi déclaré vacant; c) ne pas se trouver dans une position administrative ne permettant pas de faire valoir ses titres à la mutation (disponibilité pour convenance personnelle...); d) ne pas avoir obtenu une mutation dans les deux années précédant la demande; e) ne pas être affecté à un emploi d’encadrement.

16121

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 3) Remarques importantes : En vertu de la législation sur l’emploi des langues dans les services du Gouvernement wallon, les agents qui postulent des emplois de langue française doivent disposer de la preuve de la connaissance de la langue française. Cette preuve peut être établie uniquement par la langue du diplôme ou par un certificat délivré par le SELOR/SPR pour le niveau concerné. Le fonctionnaire qui souhaite invoquer des raisons sociales ou familiales à l’appui de sa demande de mutation doit cocher impérativement la mention prévue à cet effet au point IV de l’acte de candidature. Ce dernier sera alors transmis par le Directeur général de la DGT1 au Service social. Conformément aux dispositions prévues par le Code de la Fonction publique wallonne, l’agent, assisté ou non par une personne de son choix, est ensuite entendu par le Service social qui émet un avis motivé dans le mois de la demande. Les emplois sont attribués dans l’ordre de préférence suivant : 1) par promotion par accession au niveau supérieur aux lauréats dans l’ordre de date des procès-verbaux de clôture des concours, à commencer par la date la plus ancienne et, pour chaque concours, dans l’ordre leur classement; 2) pour les emplois non pourvus par accession, la mutation est accordée à l’agent du rang le plus élevé qui justifie de l’ancienneté la plus grande. Lorsque des raisons sociales ou familiales sont invoquées, l’agent dont les raisons sont reconnues fondées est prioritaire. La promotion ou la mutation produira ses effets le premier jour du mois qui suit la décision ou le premier jour du mois qui suit la date à laquelle l’emploi cesse effectivement d’être occupé. 4) Forme et délais prescrits pour l’introduction des candidatures L’acte de candidature doit être introduit au moyen d’un des formulaires repris ci-dessous et adressé à : M. Luc Melotte, Directeur général DGT Personnel et Affaires générales Département des Affaires générales Direction de l’Administration du personnel Place de la Wallonie 1 5100 Jambes Il sera uniquement pris en considération s’il : a) est dûment complété et signé; b) est renvoyé dans son intégralité par pli recommandé à la Poste qui doit être déposé, à peine de nullité, dans un délai de vingt et un jour à compter de la publication de cet appel au Moniteur belge. Tous renseignements complémentaires peuvent être obtenus au numéro de téléphone : 081-33 32 40.

SERVICE PUBLIC DE WALLONIE DV090126/ACCESSION/MB ACTE DE CANDIDATURE A LA PROMOTION PAR ACCESSION AU NIVEAU SUPERIEUR EMPLOIS DE NIVEAU 2+ I. IDENTITE Nom : Prénom : Date de naissance : Adresse : No de téléphone : II. EMPLOI ACTUEL Pool d’affectation : Division : Direction : Résidence administrative : Niveau : Rang : Grade : III. EMPLOI POSTULE No emploi

Affectation

Métier

C06232 N 2+

Pool de la DGPL/Division des communes/Direction de Namur/Namur (DGO5 - Pouvoirs locaux, Action sociale et Santé)

44 : comptabilité - commerce • Nationalité : Union européenne

C06286 N 2+

Pool de la DGPL/Division des communes/Direction de Wavre/Wavre (DGO5 - Pouvoirs locaux, Action sociale et Santé)


C06799 N 2+

Pool de la DGA/Division de la Politique agricole/Direction de l’analyse économique agricole/Namur (DGO3 - Agriculture, Ressources naturelles et Environnement)

44 : comptabilité - commerce • Nationalité : Union européenne • Poste occupé > 31/08/09

C08627 N 2+

Pool de la DGASS/Division de l’Action sociale et des Immigrés/Direction de l’Action sociale et des Immigrés/Namur (DGO5 - Pouvoirs locaux, Action sociale et Santé)


Choix

16122


No emploi

Affectation

Métier

C07832 N 2+

Pool du SG/Division du Secrétariat général/Direction interdépartementale de l’Intégration sociale/Namur (Secrétariat général)

56 : secrétariat de direction • Nationalité : Union européenne

Choix

SIGNATURE En application de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l’égard des traitements de données à caractère personnel, veuillez noter que le traitement de ces données est confié à la Division du Personnel. Le maître du fichier est la Région wallonne. Vous pouvez avoir accès aux données qui vous concernent et en obtenir la rectification éventuelle en vous adressant auprès de la Division concernée. Il est possible d’obtenir des renseignements supplémentaires sur les traitements automatisés auprès de la Commission de la protection de la vie privée.

SERVICE PUBLIC DE WALLONIE DV090126/MUTATION/MB ACTE DE CANDIDATURE A LA MUTATION EMPLOIS DE NIVEAU 2+ I. IDENTITE Nom : Prénom : Date de naissance : Adresse : No de téléphone : II. EMPLOI ACTUEL Pool d’affectation : Division : Direction : Résidence administrative : Niveau : Rang : Grade : III. EMPLOI POSTULE No emploi

Affectation

Métier

C06232 N 2+

Pool de la DGPL/Division des communes/Direction de Namur/Namur (DGO5 - Pouvoirs locaux, Action sociale et Santé)


C06286 N 2+

Pool de la DGPL/Division des communes/Direction de Wavre/ Wavre (DGO5 - Pouvoirs locaux, Action sociale et Santé)


C06799 N 2+

Pool de la DGA/Division de la Politique agricole/Direction de l’analyse économique agricole/Namur (DGO3 - Agriculture, Ressources naturelles et Environnement)

44 : comptabilité - commerce • Nationalité : Union européenne • Poste occupé > 31/08/09

C08627 N 2+

Pool de la DGASS/Division de l’Action sociale et des Immigrés/Direction de l’Action sociale et des Immigrés/Namur (DGO5 - Pouvoirs locaux, Action sociale et Santé)


C07832 N 2+

Pool du SG/Division du Secrétariat général/Direction interdépartementale de l’Intégration sociale/Namur (Secrétariat général)

56 : secrétariat de direction • Nationalité : Union européenne

C06743 N 2+

Pool de la DGA/Division de la Recherche, du développement et de la qualité/Direction de la Qualité des Produits/LibramontChevigny (DGO3 - Agriculture, Ressources naturelles et Environnement)

37 : agronomie • Nationalité : Union européenne • Poste occupé > 31/03/09 • Permis de conduire B

C06624 N 2+

Pool de la DGASS/Division de l’Action sociale et des Immigrés/Direction de l’Inspection/Namur (DGO5 - Pouvoirs locaux, Action sociale et Santé)

47 : droit - sciences juridiques • Nationalité : Union européenne • Poste occupé > 31/03/09

C06456 N 2+

Pool de la DGA/Division de la Gestion de l’Espace rural/Direction du Remembrement et des Travaux/Namur (DGO3 - Agriculture, Ressources naturelles et Environnement)

50 : géomètre, géomètre expertimmobilier, géomètre des mines • Nationalité : Union européenne • Poste occupé > 31/05/09

Choix

16123

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD IV. INVOCATION DE RAISONS SOCIALES OU FAMILIALES J’invoque des raisons sociales ou familiales : OUI/NON (Biffer la mention inutile) SIGNATURE En application de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l’égard des traitements de données à caractère personnel, veuillez noter que le traitement de ces données est confié à la Division du Personnel. Le maître du fichier est la Région wallonne. Vous pouvez avoir accès aux données qui vous concernent et en obtenir la rectification éventuelle en vous adressant auprès de la Division concernée. Il est possible d’obtenir des renseignements supplémentaires sur les traitements automatisés auprès de la Commission de la protection de la vie privée.

REGION DE BRUXELLES-CAPITALE — BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST [C − 2009/31104] Werving Het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie is bevoegd voor cultuur, onderwijs, welzijn en gezondheid voor de Brusselse Vlamingen. Daarvoor hebben we voortdurend veel talent nodig. Is een gevarieerde job iets voor jou ? Doe dan mee aan onze selectieprocedure en maak kans op een mandaatfunctie. Deskundige-coördinator-hoofd van de financiële dienst Je profiel. Je bent vertrouwd met analytische boekhoudingssystemen en overheidsbegrotingen. Je werkt resultaatgericht en fungeert als teamspeler in een sturende en motiverende rol. Probleemanalyse en beslissingen nemen zijn je grote sterktes, evenals plannen en organiseren. In het kader van je functie ben je ook integer en sterk in organisatiesensitief handelen en transversaal denken. Je uitdagingen. Je functie is specifiek gericht op de correcte financiële organisatie (en de controle ervan) : je adviseert het ontwerp van begroting en maakt de rekening op. Verder beheer je de kasvoorraad, in overleg met de thesaurier, en controleer je documenten en bewijsstukken. Die reken je aan in de budgettaire en algemene boekhouding. Op organisatorisch vlak ben je tevens verantwoordelijk voor het inventarisboek, het opvolgen van wettelijke evoluties en de naleving en actualisering van financiële procedures. Je verifieert ook de gerapporteerde cijfers en financiële staten. Je interpreteert en analyseert gegevens van de boekhouding om beleidsbeslissingen voor te bereiden. Ons aanbod. In ruil voor je talent en inzet krijg je een uitdagende functie met veel zelfstandigheid en ruime opleidings- en vormingsmogelijkheden. Verder bieden wij een sociale omkadering, een verhuis- en stadspremie voor de medewerkers die in Brussel komen wonen of er al gevestigd zijn, en een volledige terugbetaling van het woon-werkverkeer met het openbaar vervoer. Een gratis MIVB-abonnement, hospitalisatieverzekering en maaltijdcheques behoren eveneens tot de voordelen. Toelatingsvoorwaarden. Je hebt ten minste drie jaar - verworven in de laatste tien jaar - leidinggevende ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of hiermee gelijkgesteld of in een organisatie uit de private sector of acht jaar nuttige professionele ervaring. Voor de berekening van de ervaring worden deeltijdse prestaties als voltijds beschouwd, je bent houder van een master- of gelijkgesteld diploma of je behoort als medewerker van de Vlaamse Gemeenschapscommissie reeds tot het A-niveau, een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de functie, de burgerlijke en politieke rechten genieten, de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor de uit te oefenen functie, affiniteit met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een troef. Iets voor jou ? Dan vind je meer informatie en een standaard- CV op de website van de Vlaamse Gemeenschapscommissie : www.vgc.be. Je kan de informatiebundel ook aanvragen op het nummer 02-208 03 63 of via e-mail : [email protected], met vermelding « Hoofd van de financiële dienst ». Heel belangrijk : je kandidatuur (standaard- CV + kopie van je diploma) dient uiterlijk 23 maart aangetekend te worden verstuurd. Voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie zijn gelijke kansen belangrijk. kwaliteiten van mensen zijn doorslaggevend, ongeacht geslacht, leeftijd, afkomst of handicap.

16124


PUBLICATIONS LEGALES ET AVIS DIVERS WETTELIJKE BEKENDMAKINGEN EN VERSCHILLENDE BERICHTEN

Decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening

Gemeente Bornem Gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Bekendmaking openbaar onderzoek Het college van burgemeester en schepenen :

UNIVERSITEIT GENT

Vacatures (zie https://valerii.ugent.be/nl/nieuwsagenda/vacatures/aap) Assisterend academisch personeel Erratum vacaturebericht 80034 Belgisch Staatsblad van 5 februari 2009. Bij de Faculteit wetenschappen zijn volgende mandaten te begeven : het betreft tijdelijke aanstellingen voor een termijn van twee jaar die hernieuwbaar is. WE06 Twee betrekkingen van deeltijds praktijkassistent (10 % of 20 % of 50 %) bij de vakgroep Anorganische en Fysische Chemie (tel. 09-264 44 21) - salaris à 100 % : min. S 23.488,58 - max. S 39.716,10, thans uitbetaald à 148,59 %. Profiel van de kandidaat : diploma van master in de chemie of master in de biochemie of master in de farmacie of master in de bio-ingenieurswetenschappen of gelijkwaardig; bij voorkeur diploma van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 2; ervaring hebben als leerkracht 2e of 3e graad secundair onderwijs; overige beroepsactiviteiten uitoefenen die bijdragen tot de kwaliteit van het praktijkgebonden onderwijs; goede didactische en communicatieve vaardigheden voor het verstrekken van praktiche oefeningen aan relatief grote groepen studenten.

Overeenkomstig het decreet van 18 mei 1999, houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en latere wijzigingen, inzonderheid artikel 49, brengt ter algemene kennis van de bevolking dat onderstaand plan, opgemaakt overeenkomstig de wettelijke bepalingen en door de gemeenteraad voorlopig vastgesteld in zitting van 10 februari 2009, voor eenieder ter inzage ligt op het gemeentehuis van Bornem, dienst ruimtelijke ontwikkeling, alle werkdagen : maandag en vrijdag van 9 tot 13 uur, van 13 u. 30 m. tot 15 u. 30 m., woensdag van 9 tot 12 uur, van 13 u. 30 m. tot 19 uur, en dinsdag en donderdag van 9 tot 12 uur, van maandag 2 maart 2009 tot vrijdag 1 mei 2009. Gemeentelijk ruimtelijke uitvoeringsplan nr. 9 « Luipegemkouter » met bijhorende onteigeningsplan volgens artikel 37, en verder met bijhorende toelichtingsnota en stedenbouwkundige voorschriften. Al wie omtrent voornoemd plan of voorschriften bezwaren of opmerkingen heeft, moet dit per aangetekende brief of tegen afgifte van ontvangstbewijs, uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek, bezorgen aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening per adres, Hingenesteenweg 13, te 2880 Bornem. Bornem, 13 februari 2009. (6163)

Gemeente Kasterlee

Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kasterlee, overeenkomstig de bepalingen van het decreet op de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999, en zijn latere wijzigingen, maakt bekend dat een openbaar onderzoek geopend wordt over het ontwerp van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan « Noordlaan », voorlopig vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 27 januari 2009. Dit plan ligt ter inzage van alle belanghebbenden vanaf 27 februari 2009 tot en met 27 april 2009, in het gemeentehuis van Kasterlee, dienst ruimtelijke ordening. Adviezen, opmerkingen en bezwaren dienen uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek toegezonden per aangetekend schrijven aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (GECORO), p/a Markt 1, te 2460 Kasterlee, of afgegeven tegen ontvangstbewijs. (6164)

Inhoud van de functie : bijstand bij het praktijkgericht onderwijs; practica begeleiding; meewerken aan het opstellen van nieuwe practica; geven van werkcolleges; vakinhoudelijke ondersteuning bieden en feedback geven bij de chemiegerelativeerde opleidingsonderdelen in eerste en tweede bachelor. De kandidaturen, met curriculum vitae en een afschrift van het vereist diploma, moeten per aangetekend schrijven ingediend worden bij de Directie Personeel en Organisatie van de Universiteit Gent, SintPietersnieuwstraat 25, 9000 Gent, uiterlijk op 4 maart 2009. (80037)

Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kasterlee, overeenkomstig de bepalingen van het decreet op de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999, en zijn latere wijzigingen, maakt bekend dat een openbaar onderzoek geopend wordt over het onteigeningsplan ten algemenen nutte, dat tegelijk met het ruimtelijk uitvoeringsplan « Noordlaan », voorlopig vastgesteld door de gemeenteraad in zitting van 27 januari 2009. Dit plan ligt ter inzage van alle balanghebbenden vanaf 27 februari 2009 tot en met 27 april 2009, in het gemeentehuis van Kasterlee, dienst ruimtelijke ordening. Adviezen, opmerkingen en bezwaren dienen uiterlijk de laatste dag van het openbaar onderzoek toegezonden per aangetekend schrijven aan de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (GECORO), p/a Markt 1, te 2460 Kasterlee, of afgegeven tegen ontvangstbewijs. (6165)


Annonces − Aankondigingen SOCIETES − VENNOOTSCHAPPEN

Jacques Mayol, société anonyme, quai des Usines 112/154, bât. adm., bte 23, 1000 Bruxelles R.P.M. Bruxelles 0441.416.712

Assemblée générale ordinaire le 13 mars 2009, à 16 heures, au siège social. — Ordre du jour : 1. Approbation de la date avancée de l’assemblée. 2. Rapport du conseil d’administration. 3. Approbation des comptes annuels au 31 décembre 2008. 4. Décharge à donner aux administrateurs. (6166)

Cofruse, société anonyme, quai des Usines 112/154, 1000 Bruxelles R.P.M. Bruxelles 0431.730.766

16125

2. Hernieuwing van de machtiging aan de raad van bestuur, voorzien in artikel 8, 1° van de statuten om het maatschappelijk kapitaal te verhogen. Voorstel tot besluit : de algemene vergadering besluit de machtiging aan de raad van bestuur, voorzien in artikel 8, 1°, van de statuten om het maatschappelijk kapitaal te verhogen te hernieuwen voor een periode van vijf (5) jaar vanaf de bekendmaking in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van de statutenwijziging beslist door de algemene vergadering van aandeelhouders van zevenentwintig maart twee duizend en negen. Artikel 8, 1° van de statuten wordt overeenkomstig vervangen door de volgende tekst : De raad van bestuur is gemachtigd om bij notariële akte het maatschappelijk kapitaal in één of meer malen te verhogen met een bedrag van vijfendertig miljoen euro (S 35.000.000 ). De raad van bestuur kan deze bevoegdheid uitoefenen gedurende vijf (5) jaren na bekendmaking in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van de statutenwijziging beslist door de algemene vergadering der aandeelhouders van zevenentwintig maart tweeduizend en negen. Deze bevoegdheid kan worden hernieuwd overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen. 3. Hernieuwing van de machtiging in artikel 8, 4° van de statuten om het maatschappelijk kapitaal te verhogen in geval van een openbaar overnamebod op de effecten van de Vennootschap.

Assemblée générale ordinaire le 13 mars 2009, à 15 heures, au siège social. — Ordre du jour : 1. Approbation de la date avancée de l’assemblée. 2. Rapport du conseil d’administration. 3. Approbation des comptes annuels au 31 décembre 2008. 4. Décharge à donner aux administrateurs. 5. Divers. (6167)

Voorstel tot besluit : de algemene vergadering besluit de machtiging in artikel 8, 4° van de statuten om het maatschappelijk kapitaal te verhogen in geval van een openbaar overnamebod op de effecten van de vennootschap te hernieuwen voor een periode van drie (3) jaar vanaf de datum van onderhavige vergadering.

Agfa-Gevaert, naamloze vennootschap, Septestraat 27, 2640 Mortsel

De raad van bestuur is gemachtigd om, binnen een periode van drie (3) jaar vanaf de algemene vergadering van zevenentwintig maart tweeduizend en negen, in geval van ontvangst door de vennootschap van een mededeling door de CBFA van een openbaar overnamebod op de effecten van de vennootschap, het kapitaal van de vennootschap – bij toepassing van het toegestaan kapitaal – te verhogen voor zover :

Ondernemingsnummer 0404.021.727 Oproeping tot de buitengewone algemene vergadering De raad van bestuur nodigt de aandeelhouders en de houders van warranten of obligaties uitgegeven door de vennootschap uit om deel te nemen aan de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders die zal worden gehouden op vrijdag 27 maart 2009, om 11 uur, op de maatschappelijke zetel van de vennootschap, Septestraat 27, te 2640 Mortsel. Aangezien de hieronder vermelde agenda van de buitengewone algemene vergadering enkel wijzigingen aan de statuten van de vennootschap als voorwerp heeft, moet tenminste de helft van het maatschappelijk kapitaal aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Indien de helft van het maatschappelijk kapitaal niet aanwezig of vertegenwoordigd is – hetgeen kan worden verwacht – zal een tweede buitengewone algemene vergadering worden bijeengeroepen met dezelfde agenda als de eerste, die zal gehouden worden op dinsdag 28 april 2009, omstreeks 12 uur, onmiddellijk volgend op de Jaarvergadering. Deze vergadering zal geldig kunnen beslissen over de voorgestelde statutenwijzigingen ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde aandelen. Wanneer op basis van het aantal geregistreerde aandelen vaststaat dat het hierboven vermeld quorum niet bereikt is, zal dit op vrijdag 27 maart 2009 tezamen met de tweede oproeping in de pers gepubliceerd worden.

Artikel 8, 4° van de statuten wordt overeenkomstig vervangen door de volgende tekst :

de aandelen uitgegeven op grond van de kapitaalverhoging vanaf hun uitgifte volledig zijn volgestort; de uitgifteprijs van deze aandelen niet minder bedraagt dan de prijs van het bod; het aantal aandelen uitgegeven op grond van de kapitaalverhoging niet meer bedraagt dan tien procent (10 %) van de vóór de kapitaalverhoging uitgegeven aandelen die het kapitaal vertegenwoordigen. 4. Wijziging van artikel 9 van de statuten ingevolge de dematerialisatie van aandelen en ingevolge de mogelijkheid tot het aanhouden van een elektronisch register van effecten op naam. Voorstel tot besluit : de algemene vergadering besluit het artikel 9 van de statuten te vervangen door de volgende tekst : “De aandelen van de vennootschap zijn op naam of gedematerialiseerd, naar keuze van de aandeelhouder. Een aandeelhouder kan op elk ogenblik op zijn kosten schriftelijk de omzetting vragen van zijn aandelen op naam in gedematerialiseerde aandelen of omgekeerd.

De agenda van de buitengewone algemene vergadering luidt als volgt :

Aandelen op naam worden opgetekend in een register van aandeelhouders, gehouden op de zetel van de vennootschap. Het aandelenregister kan ook worden aangehouden in elektronische vorm.

1. Kennisneming van het bijzonder verslag van de raad van bestuur overeenkomstig artikel 604, lid 2 van het Wetboek van vennootschappen aangaande de machtiging aan de raad van bestuur tot verhoging van het maatschappelijk kapitaal.

Een gedematerialiseerd aandeel wordt vertegenwoordigd door een boeking op rekening, op naam van de eigenaar of de houder, bij een erkende rekeninghouder of bij een vereffeningsinstelling en wordt overgedragen door overschrijving van rekening op rekening.

16126


Effecten aan toonder worden, naarmate zij op een effectenrekening worden ingeschreven, automatisch gedematerialiseerd. De rechten verbonden aan effecten aan toonder waarvoor de houder geen omzetting heeft gevraagd voor 1 januari 2014 worden geschorst. Effecten aan toonder waarvan de houder geen omzetting heeft gevraagd voor 1 januari 2015 worden verkocht overeenkomstig de wettelijke bepalingen.” 5. Hernieuwing van de machtiging tot inkoop van eigen aandelen vervat in de tweede paragraaf van artikel 14 van de statuten. Voorstel tot besluit : de algemene vergadering besluit de machtiging tot inkoop van eigen aandelen vervat in de tweede paragraaf van artikel 14 van de statuten te hernieuwen. Bijgevolg wordt beslist de tweede paragraaf van artikel 14 van de statuten te vervangen door de volgende tekst : “Overeenkomstig het besluit van de algemene vergadering van zevenentwintig maart tweeduizend en negen werden de volgende machtigingen verleend : de raad van bestuur werd gemachtigd om met inachtneming van de door de wet bepaalde voorwaarden, en rekening houdend met de aandelen die de vennootschap eerder zou hebben verkregen en die zij in portefeuille houdt, of deze verkregen door een dochtervennootschap in de zin van het wetboek van vennootschappen alsook van deze verkregen door een persoon die handelt in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap of van zulke dochtervennootschap, met beschikbare middelen zoals gedefinieerd in het wetboek van vennootschappen, gedurende een periode van vijf (5) jaar vanaf zevenentwintig maart tweeduizend en negen ten hoogste twintig procent (20 %) van de aandelen van de vennootschap in te kopen tegen een prijs per aandeel die gelijk is aan de gemiddelde notering van het aandeel over de laatste dertig (30) kalenderdagen voorafgaand aan de datum van de inkoop, verminderd met twintig procent (minimumvergoeding) of verhoogd met tien procent (maximumvergoeding); de raad van bestuur werd gemachtigd om met inachtneming van de door de wet bepaalde voorwaarden gedurende een periode van tien (10) jaar vanaf zevenentwintig april tweeduizend en vier ten hoogste tien procent (10 %) van de aandelen van de vennootschap te verkopen onder de door de raad van bestuur te bepalen voorwaarden; bij beslissing van de algemene vergadering van zevenentwintig maart twee duizend en negen werd dit maximumpercentage opgetrokken tot twintig procent (20 %) van de aandelen. de rechtstreekse dochtervennootschappen waarin de vennootschap de meerderheid van de stemrechten bezit, werden gemachtigd tot het verwerven of overdragen via de beurs van aandelen van de vennootschap via aankoop, verkoop, of ruil binnen de interventiegrenzen inzake prijs en aantal zoals bepaald in hoger vermelde machtiging inzake inkoop en verkoop van eigen aandelen door de raad van bestuur van de vennootschap. 6. Aanpassing van de tekst van artikel 21 van de statuten. Voorstel tot besluit : de algemene vergadering besluit de hoofding van het artikel aan te vullen met het woord “Dagelijks Bestuur ” en de tekst van artikel 21 aan te vullen met een paragraaf 4, waarvan de tekst luidt als volgt : “De raad van bestuur kan het dagelijks bestuur van de vennootschap toevertrouwen aan de gedelegeerd bestuurder. De gedelegeerd bestuurder legt verantwoording af en rapporteert op regelmatige basis aan de raad van bestuur.” 7. Aanpassing van de tekst van artikel 26 van de statuten aangaande de vertegenwoordiging. Voorstel tot besluit : de algemene vergadering besluit de tekst van artikel 26 te vervangen door de hiernavolgende tekst : “De vennootschap wordt geldig vertegenwoordigd, in en buiten rechte, met inbegrip van de akten voor dewelke de tussenkomst van een openbaar ambtenaar vereist is, hetzij door twee bestuurders samen optredend, hetzij binnen het kader van het dagelijks bestuur, door de gedelegeerd bestuurder, hetzij, binnen het kader van de aan het directiecomité gedelegeerde bevoegdheden, door twee leden van het directiecomité, samen optredend.”

8. Diverse wijzigingen in de statuten o.m. om deze in overeenstemmming te brengen met de huidige wettelijke bepalingen. Voorstellen tot besluit : Toevoeging van een paragraaf 2 aan de tekst van artikel 13 aangaande transparantieverklaringen : “Eenzelfde kennisgeving is verplicht wanneer ten gevolge van gebeurtenissen die de verdeling van de stemrechten hebben gewijzigd, het percentage van de stemrechten verbonden aan de gehouden stemverlenende financiële instrumenten, de in paragraaf 1 van dit artikel vastgelegde drempelwaarden bereiken of overschrijden.” Schrapping van de volgende zinsnede in paragraaf 5 van artikel 16 : “Bij dezes ontstentenis zal zij worden voorgezeten door de plaatsvervangend voorzitter indien aanwezig, zo dit niet het geval is zal het voorzitterschap worden waargenomen door de oudste der aanwezige bestuurders.” Toevoeging van de volgende zinsnede aan het einde van artikel 18, 2° : “of door de secretaris van de raad van bestuur”. Vervanging in artikel 23 van de woorden “overeenkomstig artikel 523 wetboek van vennootschappen” door “omschreven in het wetboek van vennootschappen”. Schrapping in de tweede paragraaf van artikel 23 de woorden “artikel 523, § 1”. Schrapping, met ingang van 1 januari 2014, van artikel 28, 2° van de statuten, waarvan de tekst luidt als volgt : “Om tot de algemene vergadering toegelaten te worden moet iedere houder van aandelen aan toonder ten minste drie werkdagen voor de datum der vergadering zijn aandelen deponeren op de zetel van de vennootschap of bij de instellingen die in de bijeenroepingsbrieven worden vermeld, en dit tegen afgiftebewijs. Zaterdagen worden niet beschouwd als werkdagen voor de toepassing van dit artikel.” Vervanging van de zinsneden “bij aangetekende brief” in artikel 30, 2° tweede lid door de hiernavolgende tekst : “bij gewone brief of, binnen het kader van de wettelijke bepalingen terzake, via een ander communicatiemiddel”. Vervanging van de zinsnede “overeenkomstig artikel 548 van het wetboek van vennootschappen” in de vijfde paragraaf van artikel 30, 2° door de hiernavolgende tekst : “overeenkomstig het in het wetboek van vennootschappen bepaalde”. Schrapping van de zinsnede “artikel 549 van” in de laatste paragraaf van artikel 30. Schrapping van “artikel 558 van” in de eerste paragraaf van artikel 34, 2°. Schrapping van de zinsnede “door de artikelen 559, 620, 633 en 781 van” in de laatste paragraaf van artikel 34, 2°. Invoeging van de zinsnede “of elektronisch” na het woord “naamafroeping” in artikel 34, 3°. Toevoeging van de zinsnede “hetzij door de secretaris van de raad van bestuur” aan artikel 35 in fine. Schrapping van de zinsnede “van de artikelen 617 en 619” in de laatste paragraaf van artikel 37. Schrapping van de zinsnede “van de artikelen 618 en 619” in de laatste paragraaf van artikel 38. Schrapping van de zinsneden “de artikelen 186, 187 en 188 van”, “artikel 92 van” en “de artikelen 101 en 102 van het wetboek van vennootschappen zijn van toepassing op deze neerlegging” in artikel 39.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD 9. Verlenen van volmacht voor de coördinatie van de statuten, evenals de formaliteiten bij de kruispuntbank en bij de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde. Voorstel tot besluit : de algemene vergadering besluit aan de secretaris van de raad van bestuur, met recht van indeplaatsstelling, een volmacht te verlenen voor de coördinatie van de statuten, alsmede de formaliteiten bij de kruispuntbank en bij de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde. Het verslag, vermeld in punt 1 van de agenda, is overeenkomstig het in artikel 535 van het Wetboek van vennootschappen bepaalde, verkrijgbaar op de maatschappelijke zetel van de vennootschap. Het zal eveneens ter beschikking zijn op de website www.agfa.com. Ingevolge de wet van 2 augustus 2002 en bij toepassing van artikel 28, 6° van de statuten heeft de raad van bestuur beslist dat, overeenkomstig artikel 28, 5°, de houders van aandelen aan toonder en van gedematerialiseerde aandelen worden toegelaten tot de buitengewone algemene vergadering en zij er hun stemrecht kunnen uitoefenen indien zij het bewijs leveren dat zij op de vijfde werkdag voor de buitengewone algemene vergadering i.e. op vrijdag 20 maart 2009 (de registratiedatum) aandeelhouder waren van het aantal aandelen waarmee zij aan de Algemene Vergadering wensen deel te nemen, ongeacht het aantal aandelen waarvan zij houder zullen zijn op de dag van de Algemene Vergadering. De aandeelhouders dienen, uiterlijk op maandag 23 maart 2009, het bewijs van hun aandeelhouderschap op de registratiedatum te leveren ofwel bij een kantoor van de ING bank ofwel per fax (+32 (03) 444 72 29) of per e-mail ([email protected] of [email protected]) op de maatschappelijke zetel. De Vennootschap benadrukt dat deze formaliteiten kosteloos zijn voor de aandeelhouders. Elke kost die – in strijd met de expliciete instructies van de Vennootschap – wordt aangerekend zal worden terugbetaald tegen voorlegging van een betalingsbewijs. De houders van aandelen op naam dienen de Vennootschap uiterlijk maandag 23 maart 2009 per fax (+32 (03) 444 72 29) of per e-mail ([email protected] of [email protected]) gericht aan de maatschappelijke zetel, in te lichten omtrent hun voornemen de buitengewone algemene vergadering bij te wonen en met hoeveel aandelen zij aan de stemming wensen deel te nemen.

16127

DE MUNTER, naamloze vennootschap, Parklaan 86, bus 5, 9100 SINT-NIKLAAS Ondernemingsnummer 0455.964.831

Algemene vergadering ter zetel op 16/03/2009 om 10 uur. Agenda : 1. Jaarverslag. 2. Goedkeuring jaarrekening. 3. Bestemming resultaat. 4. Kwijting bestuurders. 5. (Her)Benoemingen. 6. Diversen. (AOPC1900375/24.02) (6294)

DENDRIMO, naamloze vennootschap, Kouter 93, 9000 GENT Ondernemingsnummer 0412.653.935

Algemene vergadering ter zetel op 16/03/2009 om 15 uur. Agenda : Jaarverslag. Goedkeuring jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Divers. (AOPC-1-9-00555/24.02) (6295)

DIENST MIDDENSTANDSKREDIET DMK CVBA, naamloze vennootschap, K. Leopoldstraat 18, 8500 KORTRIJK Ondernemingsnummer 0405.242.442

Algemene vergadering ter zetel op 16/03/2009 om 11 uur. Agenda : Jaarverslag. Goedkeuring jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Herbenoemingen. Divers. (AOPC-1-9-01327/24.02) (6296)

Om een vlotte afhandeling van de formaliteiten mogelijk te maken, worden de aandeelhouders verzocht zich op vrijdag 27 maart 2009 aan te bieden vanaf 9 u. 45 m. tot uiterlijk 10 u. 45 m. voor de registratie. FLODER, naamloze vennootschap, Houders van obligaties of warranten uitgegeven door de Vennootschap mogen de vergadering ten adviserende titel bijwonen zoals voorzien door het Wetboek van vennootschappen en zijn onderworpen aan dezelfde vereisten voor deelname als deze die van toepassing zijn voor de aandeelhouders. De aandeelhouders die zich wensen te laten vertegenwoordigen, dienen gebruik te maken van de volmacht die door de raad van bestuur, overeenkomstig artikel 30 van de statuten, werd opgesteld en waarvan een exemplaar op de maatschappelijke zetel te verkrijgen is. Op eenvoudig verzoek wordt een exemplaar opgestuurd naar de aandeelhouder. Het volmachtformulier zal eveneens ter beschikking zijn op de website www.agfa.com/ investorrelations van de Vennootschap. Andere volmachten zullen niet aanvaard worden. De originele volmachten dienen uiterlijk op maandag 23 maart 2009 op de maatschappelijke zetel van de Vennootschap aan te komen. De volmachten mogen, eveneens uiterlijk tot 23 maart 2009, per fax of in ingescande versie worden bezorgd, voor zover de originele volmachten uiterlijk bij het begin van de buitengewone algemene vergadering aan het bureau worden overhandigd. De volmachten die worden verleend voor de buitengewone algemene vergadering zullen tevens gelden voor de tweede buitengewone algemene vergadering voor zover wordt aangetoond dat de volmachtgever op de registratiedatum voor deze tweede buitengewone algemene vergadering (i.e. op dinsdag 21 april 2009) nog steeds titularis is van de betrokken aandelen. De raad van bestuur. (6168)

Lorkendreef 12, 9831 DEURLE Ondernemingsnummer 0450.460.674

Algemene vergadering ter zetel op 16/03/2009 om 18 uur. Agenda : Jaarverslag. Goedkeuring jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Divers. (AOPC-1-8-09108/24.02) (6297)

HEGRESO, naamloze vennootschap, Abtsdreef 10A, 2940 STABROEK Ondernemingsnummer 0437.910.656

Algemene vergadering ter zetel op 16/03/2009 om 18 uur. Agenda : Jaarverslag. Goedkeuring jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. (Her)Benoemingen. Divers. (AOPC-1-9-00421/24.02) (6298)

16128

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Veuillez lire dans notre édition du 17/02/2009

HOSTELLERIE DU PRIEURE DE CONQUES, société anonyme, rue de Conques 2, 6820 FLORENVILLE

Manufacture moderne Chapeaux et Société Valensy réunies, en abrégé : ″MANUVAL″, société anonyme, en liquidation, rue des Chapeliers 41, 4800 Ensival

Numéro d’entreprise 0404.358.455

Numéro d’entreprise 0402.263.255 Assemblée ordinaire au siège social le 16/03/2009 à 10 h 30 m. Ordre du jour : Rapport du C.A. Approbation comptes annuels. Affectation résultats. Décharge administrateurs. Nominations. Divers. (AOPC-1-9-00087/24.02) (6299)

Assemblée ordinaire au siège social le 09/03/2009 à 11 heures. Ordre du jour : Rapport du C.A. Approbation comptes annuels. Affectation résultats. Décharge administrateurs. Nominations. Divers. (AOPC-1-9-01389/24.02) (6304)

Immobilière Hayoit, société anonyme, rue Jules Destrée 122, 7390 QUAREGNON

SA PLANTATIONS DE DEMBIA, société anonyme, avenue Reine Astrid 92, 1310 LA HULPE


Numéro d’entreprise 0402.821.204 Assemblée ordinaire au siège social le 16/03/2009 à 13 heures. Ordre du jour : Rapport du C.A. Approbation comptes annuels. Affectation résultats. Décharge administrateurs. Divers. (AOPC-1-8-09028/24.02) (6300)

IMMO-JEMME, société anonyme, chaussée de Tournai 19, 7904 PIPAIX

Assemblée ordinaire au siège social le 16/03/2009 à 11 heures. Ordre du jour : 1. Lecture et approbation des rapports de gestion et du commissaire. 2. Approbation des comptes annuels au 30 septembre 2008. 3. Rapport spécial du conseil d’administration (art. 633 du Code des sociétés). 4. Affectation du résultat de l’exercice clôturé au 30 septembre 2008. 5. Décharge aux administrateurs et au commissaire. 6. Renouvellement de mandat d’administrateur. 7. Divers. (AOPC-1-9-01191/24.02) (6305)


Les actionnaires sont priés d’assister à l’assemblée générale extraordinaire, qui aura lieu en l’étude du notaire QUIEVY, avenue du Stade 29, à Antoing, le lundi 16 mars 2009, à 9 heures, et ayant pour ordre du jour : 1. Renouvellement des pouvoirs des administrateurs et administrateur délégué. 2. Augmentation de capital en conversion du capital en euros pour le fixer à 62.000 euros.

R.B.M. SERVICES, naamloze vennootschap, Egide Walschaertstraat 2A, 2800 MECHELEN Ondernemingsnummer 0456.432.411 Algemene vergadering ter zetel op 16/03/2009 om 20 uur. Agenda : Jaarverslag. Goedkeuring jaarrekening 30/09/2008. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Divers. (AOPC-1-9-00142/24.02) (6306)

3. Coordination des statuts en corrélation avec les décisions qui seront prises et les exigences légales avec adoption de nouveaux statuts. (AXPC-1-9-00760/24.02) (6301)

Société agricole et forestière de la Franche Terre de Fagnolle, société anonyme, rue des Combattants 128, 1310 LA HULPE Numéro d’entreprise 0444.576.833

INDUSTRIEHUIS, naamloze vennootschap, Steenweg op Ellezelles 408, 9600 RONSE

Assemblée ordinaire au siège social le 16/03/2009 à 18 heures. Ordre du jour : Rapport du C.A. Approbation comptes annuels. Affectation résultats. Décharge administrateurs. Divers.

Ondernemingsnummer 0400.224.770 – RPR Oudenaarde

Jaarvergadering, op de maatschappelijke zetel op 16/03/2009, om 11 uur. Dagorde : Lezing van de jaarrekening per 31/12/2008. Verslag. Goedkeuring van de jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Allerlei. (AOPC-1-9-01309/24.02) (6302)

(AOPC-1-8-09069/24.02) (6307)

SUNHOLD, naamloze vennootschap, Aalstersesteenweg 39/4, 9400 NINOVE Ondernemingsnummer 0423.112.020 - RPR Dendermonde

JALNA, société anonyme, avenue Edmond Leburton 118, 4300 WAREMME Numéro d’entreprise 0448.984.195

Assemblée ordinaire au siège social le 16/03/2009 à 20 heures. Ordre du jour : Approbation comptes annuels. Affectation résultats. Décharge administrateurs. Divers. (AOPC-1-9-00239/24.02)

De aandeelhouders worden uitgenodigd tot het bijwonen van de algemene vergadering op maandag 16 maart 2009 om 10 uur, Aalstersesteenweg 39/4, 9400 Ninove. Agenda : Goedkeuring van de jaarrekening afgesloten per 31 december 2008. Kwijting aan de bestuurders en afgevaardigd bestuurder. Kwijting aan het accountantskantoor welke de boekhouding verzorgde en de jaarrekening opstelde, aan de hand van de voorgelegde stukken. Bevestiging bezoldiging bedrijfsleiders. Bestemming van het resultaat. (AOPC-1-9-00556/24.02)

(6303)

(6308)

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Beverimmo, naamloze vennootschap,

Te Boelaer, naamloze vennootschap,

Beverlaai 3, 8500 Kortrijk

De Loock 27, 2970 Schilde

0445.473.983 RPR Kortrijk

Daar de vergadering gehouden op 17 februari 2009 niet in getal was, zal er een nieuwe buitengewone algemene vergadering gehouden worden op 12 maart 2009 om 16 uur, op het kantoor van notaris Philippe Defauw te Kortrijk, Hendrik Consciencestraat 4, welke vergadering geldig zal kunnen beraadslagen en besluiten ongeacht het aantal vertegenwoordigde aandelen, over volgende agenda : 1. Wijziging naam in ″CATON″. 2. Uitbreiding maatschappelijk doel betreffende onder meer het fungeren als tussenpersoon in de handel, ontwikkelen van intellectuele rechten, optreden als commercieel tussenpersoon en het waarnemen van bestuursmandaten. 3. Kapitaalvermindering door aanzuivering van geleden verliezen ten belope van S 954.366,47. 4. Kapitaalvermindering van S 937.300,00 door terugbetaling aandeelhouders van S 103,00 per aandeel. 5. Kapitaalverhoging van EUR 835,39 door overboeking van wettelijke reserves. 6. Aanpassing statuten aan gewijzigde wetgeving. 7. Machtiging tot uitvoering besluiten en coördinatie statuten.

16129

0418.547.080 RPR Antwerpen

Jaarvergadering op 18/03/2009 om 18 uur, op de zetel. Agenda : Verslag raad van bestuur. Goedkeuring jaarrekening. Bestemming resultaat. Ontslag en benoeming bestuurders. Kwijting bestuurders. Varia. (6313)

Administrations publiques et Enseignement technique Openbare Besturen en Technisch Onderwijs PLACES VACANTES − OPENSTAANDE BETREKKINGEN

De raad van bestuur. (6309) Orchestre National de Belgique Demeco, naamloze vennootschap, Iers Pad 4, 8300 Knokke Heist 0438.358.440 RPR Brugge

Chef d’Orchestre : Walter Weller L’Orchestre National de Belgique organisera prochainement un concours de recrutement et/ou de réserve de recrutement pour : Corniste-soliste (1e cor avec obligation de 3e cor) (h/f) le 13 juin 2009.

Jaarvergadering op 19 maart 2009 om 18 uur, op de zetel. Agenda : 1. Goedkeuring jaarrekening per 30.09.2008; 2. Resultaatsaanwending; 3. Kwijting aan de bestuurders; 4. Ontslagen en benoemingen. De raad van bestuur. (6310)

Immopharma, naamloze vennootschap, Stationsstraat 26, 1770 Liedekerke

(Date limite d’inscription le 29 mai 2009). Merci d’adresser vos candidatures au moyen d’une lettre + CV à : Orchestre National de Belgique, Galerie Ravenstein 28/6, 1000 Bruxelles (Belgique), ou par fax : 32.2-552 04 68, ou par e-mail : [email protected] Un dossier de demande d’inscription vous sera envoyé par retour du courrier. Aucune suite ne sera donnée aux demandes téléphoniques. (6169)

0427.622.025 RPR Brussel

Jaarvergadering op 19/03/2009 om 16 u. op de zetel. Agenda : Goedkeuring jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Diversen. (6311)

Jomi Stoeterij Invest, naamloze vennootschap, Alberic Deleustraat 58, 8820 Torhout 0467.549.896 RPR Oostende

De aandeelhouders worden uitgenodigd tot de jaarvergadering die zal worden gehouden op 20/03/2009 om 10 uur. Agenda : 1. Verslag van de raad van bestuur; 2. Goedkeuring van de jaarrekening op 30.09.2008; 3. Bestemming van het resultaat; 4. Benoeming en ontslag bestuurders; 5. Kwijting aan de bestuurders; 6. Vergoeding bestuurders; 7. Benoeming vaste vertegenwoordigers; 8. Verplaatsing maatschappelijke zetel; 9. Rondvraag. De aandeelhouders worden verzocht zich te schikken naar de bepalingen van de statuten. (6312)

Nationaal Orkest van België Orkestdirigent : Walter Weller Het Nationaal Orkest van België zal binnenkort een vergelijkend examen inrichten met het oog op de werving en/of samenstelling van een wervingsreserve van : Hoornist-solist (1e hoorn met verplichting 3e hoorn), (m/v), op 13 juni 2009. (Uiterste inschrijvingsdatum : 29 mei 2009). Gelieve uw kandidatuur (brief met curriculum vitae) te verzenden naar : Nationaal Orkest van België, Galerij Ravenstein 28/6, 1000 Brussel (België), of per fax te bezorgen aan : 32 2 552 04 68, of per e-mail : [email protected] Vervolgens ontvangt u per kerende een inschrijvingsdossier. Dit dossier wordt u niet bezorgd op basis van een telefonische aanvraag. (6169)

16130


Actes judiciaires et extraits de jugements Gerechtelijke akten en uittreksels uit vonnissen

B. avec une intention frauduleuse ou à dessein de nuire, détourné ou dissimulé tout ou partie de l’actif, en l’espèce : 1. le 01.05.2005, une somme de S 12.000 représentant le prix obtenu lors de la vente du fonds de commerce sis quai du Barbou 35, à Liège, au préjudice de la SPRL Speed Car Wash : 1. le 01.03.2007, le fonds de commerce sis quai du Barbou 35, à Liège, au préjudice de la SPRL Lavage Barbou; (article 489ter, 1 ° du Code pénal);

Publication faite en exécution de l’article 490 du Code pénal Bekendmaking gedaan overeenkomstig artikel 490 van het Strafwetboek

C.5. entre le 30.12.2002 et le 19 12.2005, avec une intention frauduleuse, ne pas avoir tenu une comptabilité appropriée à la nature et à l’étendue des activités de la SPRL Speed Car Wash en se conformant aux dispositions légales particulières qui les concernent, en l’espèce ne pas avoir tenu une comptabilité. Lois appliquées :

Infractions liées à l’état de faillite Misdrijven die verband houden met de staat van faillissement

Vu les articles 14, 31 à 36 de la loi du 15 juin 1935; 40, 56, 65, 66, 489bis, 4°, 489ter, 1 ° et 490 du Code pénal; 2 et 16 de la loi du 17 juillet 1975

Tribunal de première instance de Liège

186, 194 du Code d’instruction criminelle; 71, 72 de la loi du 28 juillet 1992; 1382 du Code civil; 28, 29 de la loi du 1er août 1985 telle que modifiée;

Le tribunal correctionnel de Liège a condamné : Aydogdu, Ramazan, né à Liège le 08.08.1978, domicilié à 4000 Liège, avenue de l’Observatoire 276; en état de récidive légale, pour les préventions A1 à C5 telles que libellées mises à sa charge, à une seule peine de douze mois d’emprisonnement et une amende de 1.000 euros x 5,5 soit 5.500 euros ou un mois d’emprisonnement subsidiaire;

la loi du 5 mars 1952 modifiée par la loi du 26 juin 2000 et celle du 7 février 2003; l’article 11 du tarif criminel; 91, § 2, de l’arrêté royal du 28 décembre 1950 tel que modifié; 4 du titre préliminaire du Code d’instruction criminelle. Liège, le 5 février 2009. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) L.-A. Gerard. (6170)

aux frais de l’action publique liquidés en totalité à 26,23 euros; Ordonne la publication du présent jugement au Moniteur belge selon les modalités prévues à l’article 490 du Code pénal. à verser 25 euros x 5,5 soit 137,5 euros à titre de contribution au fonds spécial pour l’aide aux victimes d’actes intentionnels de violence; Lui impose le paiement d’une indemnité de 29,30 euros au profit de l’Etat en vertu de l’article 77 de l’arrêté royal du 27.4.2007; du chef d’avoir à Liège : comme auteur ou co-auteur, soit pour avoir exécuté l’infraction ou coopéré directement à son exécution, soit pour avoir, par un fait quelconque, prêté pour l’exécution une aide telle que, sans son assistance, le crime ou le délit n’eût pu être commis; Etant dirigeant de droit ou de fait de la SPRL Speed Car Wash, faillie dès le 20.04.2005 et déclarée telle par jugement du tribunal de commerce de Liège en date du 19.12.2005, inscrite à la BanqueCarrefour des Entreprises sous le numéro 475.506.371; étant dirigeant de droit ou de fait de la SPRL Lavage Barbou, faillie dès le 23.04.2007 et déclarée telle par jugement du tribunal de commerce de Liège, en date du 12.11.2007, inscrite à la BanqueCarrefour des Entreprises sous le numéro 0873.166.086; A. dans l’intention de retarder la déclaration de faillite, omis d’en faire l’aveu dans le mois de la cessation de ses paiements, tel que prescrit par l’article 9 de la loi sur les faillites, en l’espèce : 1. dès le 20.05.2005, omis de faire l’aveu de la faillite de la SPRL Speed Car Wash : 1. Dès le 23.05.2007, omis de faire l’aveu de la faillite de la SPRL Lavage Barbou; (article 489bis, 4° du Code pénal);

Bij vonnis van acht november tweeduizend en zes, gewezen bij verstek, en betekend op 27 december 2006 aan derden heeft de 8C kamer, van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, rechtdoende in correctionele zaken, de genaamde : Vansant, Herman Victor Joanna Maria, handelaar, geboren te Turnhout op 11 augustus 1962, wonende te 2000 Antwerpen, Wolstraat 17. Als verantwoordelijke, in rechte of in feite, van een gefailleerde handelsvennootschap, namelijk als afgevaardigd bestuurder van de NV Boniban Europe tussen 12 september 1996 en 4 september 1998, met als maatschappelijk doel de aan- en verkoop, in- en uitvoer van exotisch fruit, voorheen ingeschreven in het handelsregister te Antwerpen onder nummer 318807, met maatschappelijke zetel voorheen te 2000 Antwerpen, Brouwersvliet 33, op dagvaarding failliet verklaard bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 3 september 1998; uit hoofde van de vermengde feiten : valsheid in geschriften en gebruik - particulieren; in staat van faillissement, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, boeken of bescheiden uit de boekhouding te hebben doen verdwijnen; in staat van faillissement, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, een gedeelte van de activa te hebben verduisterd of verborgen; om de faillietverklaring uit te stellen, aankopen gedaan tot wederverkoop beneden de koers of toegestemd in leningen, effektencirculaties en andere al te kostelijke middelen om zich geld te verschaffen; om de faillietverklaring uit te stellen, verzuimd binnen bij art. 9 van de faillissementswet n.a.v. aangifte van het faillissement, inlichtingen/ onjuiste inlichtingen hebben verstrekt;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD cheque zonder dekking-bankcheque-uitgifte, overdracht, wetens en willens afhalen van dekking, herroepen met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden; boekhouding en jaarrekeningen in de ondernemingen-gebrekkige boekhouding; creëren van kunstmatig en ruïneus krediet middels het systematisch niet nakomen van de financiële verplichtingen aan opzichtens geduldige schuldeisers;

16131

Par ordonnance de M. le juge de paix du canton d’Andenne, en date du 13 février 2009, le nommé M. Manil, Julien Christian, né le 22 novembre 1988 à Namur, domicilié et résidant rue d’Eghezée 40, à 5380 Forville, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Dassy, Catherine, née le 23 mars 1962 à Haine-Saint-Paul, épouse de M. Michel Manil, domiciliée rue d’Eghezée 40, à 5380 Forville. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Grégoire, Martine. (62135)

veroordeeld tot : een hoofdgevangenisstraf van zes maanden en tot een geldboete van 500 : 40,3399 x 200 = 2.478,94 euro of 3 maanden vervangende gevangenisstraf; de tenuitvoerlegging van de hoofdgevangenisstraf wordt uitgesteld voor een termijn van drie jaar. De rechtbank beveelt dat een uittreksel van onderhavig vonnis zal gepubliceerd worden in het Belgisch Staatsblad. De feiten werden gepleegd te Antwerpen, en/of bij samenhang elders in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen en/of bij samenhang elders in het Rijk, meermaals, tussen 12 september 1996 en 4 september 1998, op niet nader te bepalen data.

Par ordonnance de M. le juge de paix du canton d’Andenne, en date du 13 février 2009, la nommée Mme Delepine, Fernande, domiciliée tour de Muache 23, à 5340 Haltinne née le 18 juillet 1930 à Wasmes, résidant au home « La Roseraie », rue Haut-Bois 16, à 5340 Haltinne (Haut-Bois), a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Champagne, Laurence, secrétaire, domiciliée rue du Manoir 3, à 5340 Haltinne. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Grégoire, Martine. (62136)

Tegen bovenvermeld vonnis is tot op heden ter griffie geen enkel rechtsmiddel gekend. Antwerpen, 16 januari 2007. Voor eensluidend verklaard uittreksel afgeleverd aan het openbaar minsterie. De griffier : (get.) S. De Ridder. (6171)

Publication faite en exécution de l’article 488bis e, § 1er du Code civil

Par ordonnance du juge de paix du canton d’Andenne, en date du 13 février 2009, la nommée Mme Detienne, Berthe Christiane Yvonne Armande, née le 15 octobre 1955 à Huy, domiciliée et résidant Ancienne Chaussée de Ciney 18, à 5300 Andenne, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Laurent, Marlène, avocat, dont le cabinet est établi rue de la Taillette 1, à 5340 Faulx-les-Tombes. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Grégoire, Martine. (62137)

Bekendmaking gedaan overeenkomstig artikel 488bis e, § 1 van het Burgerlijk Wetboek

Désignation d’administrateur provisoire Aanstelling voorlopig bewindvoerder

Justice de paix du canton de Bastogne-Neufchâteau, siège de Neufchâteau

Justice de paix du canton d’Andenne

Suite à la requête déposée le 3 février 2009, par ordonnance du juge de paix du canton de Bastogne-Neufchâteau, siégeant à Neufchâteau, rendue le 16 février 2009, Mme Gruslin, Huguette, Belge, née le 16 août 1930 à Neufchâteau, sans profession, domiciliée « Home Clos des Seigneurs », rue Clos des Seigneurs 4, à 6840 Neufchâteau, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Manuella Comblin, dont l’étude est établie avenue de la Gare 89, à 6880 Bertrix.

Par ordonnance de M. le juge de paix du canton d’Andenne, en date du 13 février 2009, le nommé M. Manfroid, Jean-Claude, domicilié domaine de la Demi-Lune 24, à 6530 Thuin, né le 8 mars 1952 à Lobbes, résidant à l’« H.Aim », chemin de Foresse, à 5300 Sclayn, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Inderise, Andrée, née le 17 juillet 1929, domiciliée domaine de la Demi-Lune 24, à 6530 Thuin.

Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Manand, Isabelle. (62138)

Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Grégoire, Martine. (62133)

Par ordonnance de M. le juge de paix du canton d’Andenne, en date du 13 février 2009, la nommée Mme Sorée, Zoé Flore Marie Ghislaine, née le 23 février 1925 à Andenne, domiciliée rue de Ciney 53C, à 5350 Ohey, et résidant actuellement à la « Seniorie du Val », rue du Val Notre-Dame 381, à 4520 Moha, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Legrelle, Bertrand, avocat, domicilié rue Bertrand 27, à 5300 Andenne.

Suite à la requête déposée le 6 février 2009, par ordonnance du juge de paix du canton de Bastogne-Neufchâteau, siégeant à Neufchâteau, rendue le 16 février 2009, M. Piquard, Albert Joseph, né le 2 décembre 1923 à Bertrix, pensionné, domicilié rue de Martilly 1, à 6887 Herbeumont, section « Saint-Médard », mais résidant à la « Seniorie Floradant », Le Pachis 29, à 6800 Libramont-Chevigny, section « Saint-Pierre », a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Comblin, Manuella, dont l’étude est établie avenue de la Gare 89, à 6880 Bertrix.

Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Grégoire, Martine. (62134)

Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Manand, Isabelle. (62139)

16132

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Justice de paix du cinquième canton de Bruxelles

Justice de paix du canton de Mouscron-Comines-Warneton, siège de Mouscron

Par ordonnance du juge de paix du nouveau cinquième canton de Bruxelles, rendue en date du 5 février 2009, le nommé Wilhelmi, Jean, né à Anvers le 15 juin 1936, résidant actuellement au « C.H.U. Brugmann », place Van Gehuchten 4, à 1020 Bruxelles, domicilié à 1020 Bruxelles, rue des Vignes 49, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, étant : Leclerc, Patrick, avocat, domicilié à 1030 Bruxelles, avenue Ernest Cambier 39. Le greffier délégué, (signé) Betty Thienpont. (62140)

Suite à la requête déposée le 12 décembre 2008, par ordonnance du juge de paix du canton de Mouscron-Comines-Warneton, siège de Mouscron, rendue le 9 janvier 2009 Mme Roose, Nicole, née le 12 novembre 1947 à Warneton, domiciliée Carrière Desmettre 59, à 7712 Herseaux, résidant au « C.H.R. de Mouscron (4D) », avenue de Fécamp 49, à 7700 Mouscron, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de M. le notaire, Leleu, Anthony, domicilié rue Wervicq 46, à 7780 Comines. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Beghain, Vinciane. (62145)

Justice de paix du canton de Jette

Par ordonnance du juge de paix du canton de Jette, en date du 30 janvier 2009, suite à la requête déposée le 29 janvier 2009, la nommée Chantal Lejeune, née le 10 mai 1984, domiciliée à Jette, rue des Frères Lumières 4/3, mais résidant actuellement à Jette, avenue de l’Exposition 218, « Sans Souci », a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : Me Sandrine Valvekens, avocat à 1050 Ixelles, rue de Livourne 45. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Hubrich, Veronica. (62141)

Justice de paix du premier canton de Namur

Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Namur, prononcée en date du 16 février 2009 (RG. N° 09A228), Rolland, Christine, née à Auvelais le 1er octobre 1958, domiciliée à Jemeppe-surSambre, rue Bas-Werichet 22, et résidant à Saint-Servais, rue de Bricgniot 205, « Hôpital du Beau Vallon », a été déclarée hors d’état de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, à savoir : Fabry, Elise, domiciliée à 5060 Tamines, rue Haute 86. Namur, le 17 février 2009.

Par ordonnance du juge de paix du canton de Jette, en date du 30 janvier 2009, suite à la requête déposée le 27 janvier 2009, le nommé M. Joseph Marchal, né le 13 mars 1922, domicilié à Jette, rue Steppé 33, mais résidant actuellement à Jette, rue Léopold Ier 314, « Magnolia », a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, étant : Mme Valérie Marchal, domiciliée à 1853 Grimbergen, Van Elewijckstraat 62. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Hubrich, Veronica. (62142)

Par ordonnance du juge de paix du canton de Jette, en date du 30 janvier 2009, suite à la requête déposée le 28 janvier 2009, la nommée Mme Sabine Defays, née le 22 novembre 1978, domiciliée à Koekelberg, rue des Tisserands 2, bte 37, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : Me Jean Antoine, avocat à Ixelles, avenue Louise 479/45.

Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Angélique Capelle. (62146)

Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Namur, prononcée en date du 16 février 2009 (RG. N° 09A264), Kepenne, Maryse, née à Namur le 20 novembre 1958, domiciliée à 5001 Belgrade, allée des Bergeronettes 2/A, a été déclarée hors d’état de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, à savoir : Me Marie-Eve Clossen, avocat, dont le cabinet est établi à Namur, rue Lucien Namêche 19. Namur, le 17 février 2009. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Angélique Capelle. (62147)

Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Hubrich, Veronica. (62143) Justice de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul siège de Bouillon Justice de paix du canton de Marche-en-Famenne-Durbuy, siège de Marche-en-Famenne

Suite à la requête déposée le 23 janvier 2009, par ordonnance du juge de paix du canton de Marche-en-Famenne-Durbuy, siège de Marcheen-Famenne, rendue le 12 février 2009, M. Seron, Adrien, Belge, né le 9 juin 1988 à Marche-en-Famenne, domicilié rue Emile Parfonry 84A, à 6990 Hotton, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Petit, Jacqueline, avocat, domiciliée Chainrue 11, à 6940 Barvaux-sur-Ourthe.

Suite à la requête déposée le 4 février 2009, par jugement du juge de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul, siège de Bouillon, rendu le 17 février 2009, Mme Nicolas, Marie-Thérèse, belge, née le 4 juin 1928 à Bouillon, domiciliée rue des Augustins 3, à 6830 Bouillon, résidant Maison de Repos « Les Bastions », rue des Bastions 11, à 6830 Bouillon, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Toussaint, Danièle, rue de la Coue 17, à 5550 Allée.

Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Lebrun-Jacob, Liliane. (62144)

Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Hélène Mathieu. (62148)

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Suite à la requête déposée le 28 janvier 2009, par jugement du juge de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul, siège de Bouillon, rendu le 17 février 2009, M. Tassigny, Alfred, né le 11 décembre 1928 à Bertrix, domicilié rue des Bastions 11, à 6830 Bouillon, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Christine Cavelier, avocate, dont le cabinet est sis, rue de l’Ange Gardien 8, à 6830 Bouillon. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Hélène Mathieu. (62149)

Justice de paix du canton de Saint-Nicolas

Suite à la requête déposée le 16 janvier 2009, par décision du juge de paix du canton de Saint-Nicolas, rendue le 11 février 2009, Mme Nicole Heya, veuve de Gilles, Gérard, née le 22 avril 1940 à Liège, domiciliée avenue Henri Lonay 165/02, à 4430 Ans, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Sophie Thiry, avocate, dont l’étude est établie rue Paul Devaux 2, à 4000 Liège. Pour extrait certifié conforme : le greffier en chef, (signé) Sarlet, Léa. (62150)

Justice de paix du premier canton de Schaerbeek

Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Schaerbeek, en date du 5 février 2009, le nommé, Achaouni, Driss, né à Beni Bouifrour le 25 février 1965, domicilié à 1030 Schaerbeek, rue de la Luzerne 11, au Centre hospitalier J. Titeca, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, étant : Muhadri, Pushtrig, avocat, dont le cabinet est établi, à 1060 Bruxelles, chaussée de Charleroi 138, bte 5. Pour copie conforme : le greffier délégué, (signé) Michaël Schippefilt. (62151)

Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Schaerbeek, en date du 5 février 2009, la nommée, Mole Dika Eluki, née à Kinshasa (Rép. du Zaïre) le 22 janvier 1986, domiciliée à 4000 Liège, place SaintJacques 13, résidant à 1030 Schaerbeek, rue de la Luzerne 11, au Centre hospitalier J. Titeca, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : Muhadri, Pushtrig, avocat, dont le cabinet est établi, à 1060 Bruxelles, chaussée de Charleroi 138, bte 5.

16133

Justice de paix du premier canton de Tournai

Suite à la requête déposée le 26 janvier 2009, par ordonnance du juge de paix du premier canton de Tournai, rendue le 10 février 2009, M. Destrebecq, Pierre, né le 10 mai 1954 à Kilo (Congo belge), domicilié chaussée de Lille 323, bte 3, à 7500 Tournai, se trouvant actuellement à la Clinique Notre-Dame, avenue Delmée 9, à 7500 Tournai, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Verslype, Olivier, avocat, dont le cabinet est établi rue de l’Athénée 54, à 7500 Tournai. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Dehaen, Christophe. (62154)

Justice de paix du canton de Verviers-1-Herve, siège de Verviers-1

Suite à la requête déposée le 13 janvier 2009, par ordonnance du juge de paix du canton de Verviers-1-Herve, siège de Verviers 1, rendue le 9 février 2009, M. Levaux, Raymond Hubert Joseph Ghislain, né le 25 janvier 1955 à Ougrée, sans profession, domicilié rue de Lassay 16, à 4671 Blegny (Housse), résidant à la Cité de l’Espoir, Domaine des Croisiers 2, à 4821 Andrimont (Dison), a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Leroy, Frédéric, avocat, dont les bureaux sont établis rue du Palais 64, à 4800 Verviers. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Heinrichs, Chantal. (62155)

Justice de paix du canton de Virton

Par ordonnance du juge de paix du canton de Virton-FlorenvilleEtalle, siège de Virton, en date du 12 février 2009, la nommée : Schreder, Suzanne, née le 26 février 1922 à Mussy-la-Ville, pensionnée, veuve, domiciliée à Virton, section Saint-Mard, rue JF Grange 23, mais résidant actuellement à la Clinique Edmond Jacques, rue d’Harnoncourt 48, à Saint-Mard, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Nikels, Dominique, domicilié à Chiny, section Pin 124, rue Albert 1er, son fils. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Danielle Amorand. (62156)

Pour copie conforme : le greffier délégué, (signé) Michaël Schippefilt. (62152) Vredegerecht van het kanton Aarschot Justice de paix du canton de Sprimont

Par ordonnance du juge de paix du canton de Sprimont, en date du 11 février 2009, Donnay, Jean Hubert Pierre Marie Théodore, célibataire, né à Maestricht (Pays-Bas) le 3 août 1916, domicile/résidence : Les Trois Couronnes, avenue des Trois Couronnes 16, 4130 Esneux, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, à savoir : Rouyr, Joseph, pensionné, domicilié à 4130 Esneux, Evieux 38.

Bij beschikking van 10 februari 2009 werd vastgesteld dat Tesseur, David, geboren te Leuven op 11 december 1984, wonende te 3200 Aarschot, Statiestraat 36/2, niet in staat is zijn goederen te beheren. Aan deze persoon werd als voorlopig bewindvoerder toegevoegd : Van Tongeren, Bart, advocaat, met kantoor te 3200 Aarschot, Amerstraat 147/5.

Sprimont, le 17 janvier 2009.

Aarschot, 17 februari 2009.

Pour extrait certifié conforme : le greffier, (signé) Frédérique Seleck. (62153)

De hoofdgriffier : (get.) Anckaert, Luc. (62157)

16134

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Vredegerecht van het kanton Boom

Vredegerecht van het kanton Halle

Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Boom, verleend op 17 februari 2009, werd Suys, Leontine, geboren te North East Fulham (GB) op 16 februari 1919, wonende te 2830 Willebroek, Gulden Vlieslaan 8, verblijvende R.V.T. Zonnewende, Boomsesteenweg 15, te 2630 Aartselaar, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Liekens, Simonne, geboren te Willebroek op 5 oktober 1941, wonende te 2830 Willebroek, Lindenstraat 5. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 3 februari 2009. Boom, 17 februari 2009.

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Halle, verleend op 11 februari 2009, werd Debast, Ernest, geboren te Halle op 21 oktober 1912, wonende te 1500 Halle, Rodenemweg 132, niet in staat verklaard zelf zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Roobaert, Marcel, advocaat, met kantoor te 1500 Halle, Vestingstraat 8. Halle, 16 februari 2009. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) De Ridder, Verena. (62162)

De griffier : (get.) Herman Gheuens. (62158) Vredegerecht van het kanton Hoogstraten Rechtbank van eerste aanleg te Brugge

Bij vonnis, uitgesproken op 13 februari 2009 door de tiende kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, wordt de heer Bernard Delaere, geboren op 23 juli 1944, en wonende te 8840 Staden, Gladiolenweg 15, als voorlopige bewindvoerder aangesteld over de goederen van D’Haene, Jenny, geboren te Meulebeke op 20 november 1919, wonende te Ardooie, woon- en zorgcentrum SintVincentius, met bevoegdheid zoals voorzien in artikel 488bis, f), Burgerlijk Wetboek, en dit vanaf de datum van publiatie van onderhavige beslissing in het Belgisch Staatsblad.

Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Hoogstraten, verleend op 12 februari 2009, werd Van Raemdonck, Karel Frederik Jozefina, geboren te Antwerpen op 16 april 1957, wonende te 2340 Beerse, SintCorneliusstraat 69, niet in staat verklaard zelf zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Mr. Giovanni Vekemans, advocaat, kantoorhoudende te 2275 Lille, Rechtestraat 4, bus 1. Hoogstraten, 17 februari 2009. De hoofdgriffier : (get.) Van Gils, Herman. (62163)

Brugge, 16 februari 2009. De hoofdgriffier van de rechtbank : (get.) G. De Zutter. (62159)

Vredegerecht van het eerste kanton Gent

Bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton Gent, verleend op 12 februari 2009, werd Geirnaert, Cyriel, geboren te Gent op 22 april 1935, wonende te 9000 Gent, Nekkersberglaan 370, verblijvende te 9000 Gent, AZ Jan Palfijn, Henri Dunantlaan 5/66/S6, niet in staat verklaard zelf zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Verstringhe, Annick, advocaat, met kantoor te 9000 Gent, Monterreystraat 16. Gent, 17 februari 2009.

Vredegerecht van het kanton Ieper II-Poperinge, zetel Ieper

Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Ieper II-Poperinge, zetel Ieper, verleend op 6 februari 2009, werd Couttenye, MarieThérèse, geboren te Poperinge op 10 januari 1927, wonende te 8908 Vlamertinge, Guido Gezellestraat 15, opgenomen in het Jan Yperman Ziekenhuis, te 8900 Ieper, Briekestraat 12, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopige bewindvoerder : Delaplaecie, Geert, wonende te 9260 Wichelen, Kerrebroek 4. Ieper, 16 februari 2009. De hoofdgriffier : (get.) Alexander, Yves. (62164)

Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Van Parijs, Nadine. (62160) Vredegerecht van het kanton Jette

Bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton Gent, verleend op 12 februari 2009, werd De Metsenaere, Paula, geboren te Eeklo op 10 oktober 1942, wonende te 9060 Zelzate, Grote Markt 41/0401, verblijvende te 9000 Gent, AZ Jan Palfijn, Henri Dunantlaan 5/verd3/K354, niet in staat verklaard zelf haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Verstringhe, Annick, advocaat, met kantoor te 9000 Gent, Monterreystraat 16. Gent, 17 februari 2009. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Van Parijs, Nadine. (62161)

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Jette, d.d. 30 januari 2009, ingevolge het verzoekschrift neergelegd op 26 januari 2009, werd de genoemde Mevr. Simona Theresa Saussard, geboren op 27 maart 1927, wonende te Jette, Duysburgh 21, home Les Deux Parcs, onbekwaam verklaard haar goederen te beheren en voorzien van een voorlopige bewindvoerder, zijnde Mevr. Edith Van Elewijck, wonende te Jette, Abdij Van Dieleghemstraat 45. Jette, 16 februari 2009. De hoofdgriffier : (get.) Hubrich, Veronica. (62165)

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Vredegerecht van het eerste kanton Kortrijk

16135

Mainlevée d’administration provisoire Opheffing voorlopig bewind

Bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton Kortrijk, verleend op 9 februari 2009, werd Mevr. Messiaen, Christine, echtgescheiden van Cornand, Mario, geboren te Kortrijk op 24 februari 1958, wonende te 8500 Kortrijk, Handelskaai 1/B053, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Mr. Vanden Bulcke, Sofie, advocaat, met kantoor te 8500 Kortrijk, Koning Albertstraat 24/1. Voor eensluidend uittreksel : de waarnemend hoofdgriffier, (get.) Lambrecht, Greta. (62166)

Justice de paix du canton de Beauraing-Dinant-Gedinne, siège de Dinant

Par ordonnance du juge de paix du canton de Beauraing-DinantGedinne, siège de Dinant, rendue le 13 février 2009 : Constatons que la mesure d’administration provisoire des biens, prise par notre ordonnance du 5 juin 1997, à l’égard de Mme Notaire, Ginette, domiciliée à 5000 Namur, avenue de Marlagne 29, cesse de produire ses effets de plein droit, suite au décès de la personne protégée précitée, survenu le 10 janvier 2009. En conséquence, le mandat d’administrateur provisoire de Mme Vannieuwenhoven, Christine, domiciliée à 5000 Namur, avenue de Marlagne 29, a pris fin. Pour extrait conforme : le greffier assumé, (signé) Besohé, Eddy. (62170)

Vredegerecht van het kanton Leuven 1

Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Leuven-1, d.d. 17 februari 2009, werd Hayen, Suzanne Marie, geboren te Landen op 5 december 1927, gepensioneerde, wonende te 3360 Bierbeek, Oude Baan 106/0015, verblijvende Woon- en Zorgcentrum De Wingerd, Wingerdstraat 14, te 3000 Leuven, niet in staat verklaard zelf de goederen te beheren. Voegen toe als voorlopig bewindvoerder : Van Den Berghe, Myriam, geboren te Leuven op 28 januari 1961, advocaat, kantoorhoudende te 3080 Tervuren, Brusselsesteenweg 66/B8. Leuven, 17 februari 2009. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Temperville, Karine. (62167)

Vredegerecht van het eerste kanton Oostende

Avis rectificatif Justice de paix du canton de Dour-Colfontaine, siège de Colfontaine

Suite à l’avis publié le 17 février 2009, il y a lieu d’ajouter que la décharge de Me Olivier Bridoux, avocat, dont le cabinet est situé à 7340 Pâturages, rue de l’Eglise 8, administrateur provisoire aux biens de Mme Glineur, Marianne, née le 27 juin 1950 à La Bouverie, domiciliée rue Montavaux 68, à 7080 Frameries, ne prendra cours que le 28 février 2009. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Breuse, Brigitte. (62171)

Justice de paix du deuxième canton de Liège

Bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton Oostende, verleend op 13 februari 2009, werd Allemeersch, Martha, geboren te Beernem op 15 september 1912, wonende te 8400 Oostende, Home Castel, Langestraat 79-81, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Mouton, Rosaline, wonende te 8670 Koksijde, Nonnehofstraat 13. Oostende, 13 februari 2009. De hoofdgriffier : (get.) Wybo, Marleen. (62168)

Par ordonnance du juge de paix du deuxième canton de Liège du 16 février 2009 : il a été constaté que la mesure d’administration provisoire prise par ordonnance du 15 mai 2007, et publiée au Moniteur belge en date du 7 juin 2007, a pris fin suite au décès survenu le 13 septembre 2008 à Liège, de M. Flores, Guiseppe, né le 10 octobre 1929 à Benetutti (Italie), domicilié de son vivant place Saint-Christophe 5, à 4000 Liège; il a été mis fin, en conséquence, après dépôt d’un rapport de gestion, à la mission de son administrateur provisoire : Mme Flores, Bruna, domiciliée rue César Franck 32, à 4000 Liège. Liège, le 16 février 2009. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Gavage, Jean-Claude. (62172)

Friedensgericht des Kantons Sankt Vith Justice de paix du canton d’Uccle Durch Urteil des Herrn Friedensrichters des Friedensgerichtes des Kantons Sankt Vith vom 10. Februar 2009 wurde die Frau Rita Niessen, wohnhaft in 4780 Sankt Vith, Nieder-Emmels 31B, zur vorläufigen Verwalterin der Frau Christina Pauline Schaus, Witwe des Herrn Peter Moutschen, geboren in Crombach am 15. März 1921, wohnhaft in 4780 Sankt Vith, Nieder-Emmels 66, bestellt. Es wurde festgestellt, dass die vorgenannte Frau Christina Pauline Schaus außer Stande ist, ihre Güter selbst zu verwalten. Für gleichlautenden Auszug: (gez.) Brigitte Wiesemes, Chefgreffier. (62169)

Par ordonnance du juge de paix du canton d’Uccle en date du 17 février 2009, il a été constaté que par le décès, survenu le 12 janvier 2009, de Mme Henrijean, Janine, née à Uccle le 27 janvier 1926, de son vivant domiciliée à la résidence « Les Jardins de Longchamps », à 1180 Uccle, avenue Winston Churchill 255, il a été mis fin au mandat d’administrateur provisoire de M. Pantlin, David Reid, né à Bruxelles le 24 janvier 1948, domicilié à BH20 5QQ Wareham (Dorset), East Lulworth 16. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Goies, Pascal. (62173)

16136

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Vredegerecht van het zevende kanton Antwerpen

Bij beschikking van de vrederechter van het zevende kanton Antwerpen, verleend op 12 februari 2009, werd een einde gesteld aan het voorlopig bewind over Jordens, Ines, geboren te Antwerpen op 3 maart 1941, in leven laatst wonende te 2160 Wommelgem, Selsaetentuinwijk 41, en in leven laatst verblijvende te A.Z. Sint-Augustinus, Oosterveldlaan 24, te 2610 Wilrijk (Antwerpen), door Leenaards, Wim, advocaat, met kantoor te 2610 Wilrijk (Antwerpen), Ridderveld 19, daartoe aangewezen bij vonnis, uitgesproken door de vrederechter van het zevende kanton Antwerpen, op 18 november 2008 (rolnummer 08A3301 - Rep.R. 4348/2008), en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 8 december 2008, bl. 65238, en onder nummer 73617, ingevolge het overlijden van Jordens, Ines, te Antwerpen op 24 december 2008. Antwerpen, 12 februari 2009. De griffier, (get.) Verneirt, Isabel. (62174)

Rechtbank van eerste aanleg te Brugge

Bij vonnis, uitgesproken op 13 februari 2009 door de tiende kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, wordt de aanstelling van Mr. Greet Alliet, advocaat te 8755 Ruiselede, Bruggestraat 22, in haar hoedanigheid van voorlopige bewindvoerder over de goederen van D’Haene, Jenny, geboren te Meulebeke op 20 november 1919, wonende te Ardooie, woon- en zorgcentrum Sint-Vincentius, herroepen, en wordt ontheven van de opdracht, en dit vanaf de datum van publicatie van onderhavige beslissing in het Belgisch Staatsblad. Brugge, 16 februari 2009. De hoofdgriffier, (get.) G. De Zutter.

Bij beschikking van de vrederechter van het derde kanton Gent, verleend op 9 februari 2009, werd Buysse, Ferdinanda, wonende te 9940 Evergem, Wildestraat 20, ontslagen van haar opdracht als voorlopige bewindvoerder over Verdegem, Clara, geboren te Evergem op 8 februari 1912, verblijvende te 9940 Evergem, Hoeksken 29, overleden te 9940 Evergem op 11 januari 2009. Voor eensluidend uittreksel : de afgevaardigd griffier, (get.) C. Degraeve. (62178)

Vredegerecht van het kanton Herentals

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Herentals, Henri Vangenechten, verleend op 17 februari 2009, werd ambtshalve een einde gesteld aan het voorlopig beheer over de goederen van Dierckx, Maria Petronilla, geboren te Turnhout op 15 januari 1919, gedomicilieerd te 9200 Dendermonde, Brusselsestraat 90, overleden te Dendermonde op 7 januari 2009, aan wie bij beschikking, verleend door de vrederechter van het kanton Herentals, op 27 februari 2002, als voorlopig bewindvoerder werd toegevoegd : Anthonis, Joost, advocaat te 2200 Herentals, Lierseweg 3. Herentals, 16 februari 2009. Voor eensluidend afschrift : de hoofdgriffier, (get.) J. Smets. (62179)

Remplacement d’administrateur provisoire Vervanging voorlopig bewindvoerder (62175) Justice de paix du canton d’Andenne

Vredegerecht van het kanton Diest

Beschikking van de vrederechter van het kanton Diest, d.d. 16 februari 2009, verklaart de heer Zeelmaekers, Fernand Lodewijk, wonende te 3545 Halen (Loksbergen), Loksbergenstraat 52, aangewezen bij beschikking, verleend door de vrederechter van het kanton Diest, op 12 mei 2009 (R.V. nr. : 41/97 - Rep.R. nr. : 1229/1997), tot voorlopig bewindvoerder over zijn moeder, Mevr. Vandepoel, Germania Maria Ferdinanda, geboren te Beringen op 24 april 1929, gedomicilieerd en verblijvende in Residentie Karen, te 3582 Beringen (Koersel), Laakstraat 20, en overleden te Beringen op 8 december 2008 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 mei 1997, bl. 14217, en onder nr. 5600), ontslagen van zijn opdracht, gezien de beschermde persoon overleden is.

Par ordonnance en date du 13 février 2009, le juge de paix du canton d’Andenne a mis fin à la mission confiée par ordonnance du 4 décembre 1997, à M. Léon Botte, domicilié rue Ligot 28, à 6041 Gosselies, en qualité d’administrateur provisoire de M. Botte, Albert, né le 31 octobre 1939 à Thiméon, domicilié et résidant à l’« H.Aim », chemin de Foresse, à 5300 Sclayn; a dès lors été désignée en remplacement du précédent administrateur provisoire et en la même qualité, Mme MarieChristine Botte, domiciliée chaussée de Nivelles 161, à 6041 Gosselies. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Grégoire, Martine. (62180)

Justice de paix du canton de Beauraing-Dinant-Gedinne, siège de Dinant

Diest (Kaggevinne), 17 februari 2009. De griffier, (get.) Colla, Arnold. (62176)

Vredegerecht van het derde kanton Gent

Bij beschikking van de vrederechter van het derde kanton Gent, verleend op 9 februari 2009, werd Roels, Mathilde, wonende te 9032 Wondelgem, Westergemstraat 20, hebbende als raadsman Mr. Pieter Amerijckx, met kantoor te 9000 Gent, Cyriel Buyssestraat 11, ontslagen van haar opdracht als voorlopige bewindvoerder over Roels, Bertha, geboren te Gent opo 15 juni 1932, verblijvende te 9000 Gent, Grensstraat 93/0102, overleden te 9000 Gent, Tichelrei 1, op 25 december 2008. Voor eensluidend uittreksel : de afgevaardigd griffier, (get.) C. Degraeve. (62177)

Conformément aux dispositions de la loi du 18 juillet 1991, par ordonnance du juge de paix du canton de Beauraing-Dinant-Gedinne, siège de Dinant, du 13 février 2009, déclarons que Mme Deneumoustier, Nathalie, née le 27 juillet 1965 à Etterbeek, domiciliée rue SaintPierre 75, à 5500 Dinant, est toujours hors d’état de gérer ses biens; mettons fin au mandat de Me Jossart, Dominique, domicilié chaussée de Louvain 241, à 1410 Waterloo, désignée en qualité d’administrateur provisoire des biens de Mme Deneumoustier, Nathalie, née le 27 juillet 1965 à Etterbeek, domiciliée rue Saint-Pierre 75, à 5500 Dinant, suivant ordonnance du 8 février 1994, de la justice de paix du canton de Nivelles; procédons dès lors à son remplacement, à savoir, désignons en qualité de nouvel administrateur provisoire, Me Christine Dufour, avocat, dont les bureaux sont établis à 5500 Dinant, rue des Orfèvres 7. Pour extrait conforme : le greffier assumé, (signé) Besohé, Eddy. (62181)

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Justice de paix du deuxième canton de Charleroi

16137

Publication prescrite par l’article 793 du Code civil

Par ordonnance de M. le juge de paix du deuxième canton de Charleroi, rendue le 13 février 2009, il a été mis fin à la mission de Me Christophe Trivière, avocat, dont le cabinet est sis à 6032 Mont-surMarchienne, rue de Marcinelle 247, en sa qualité d’administrateur provisoire des biens de Mme Pauwels, Marie, née le 18 mai 1926 à Lodelinsart, domiciliée à 6061 Montignies-sur-Sambre, « Home Hicguet », rue du Poirier 127; un nouvel administrateur provisoire de biens a été désigné en la personne de Me Jean-Christophe André, avocat, dont le cabinet est sis à 6280 Loverval, allée Notre-Dame de Grâce 2. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Jean-Marie Demarteau. (62182)

Bekendmaking voorgeschreven bij artikel 793 van het Burgerlijk Wetboek Acceptation sous bénéfice d’inventaire Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving

L’an 2009, le 13 février, au greffe du tribunal de première instance de Nivelles, province de Brabant wallon, a comparu : Me Charlier, Anita, avocate de résidence à 1400 Nivelles, place Albert Ier 15, bte 1, agissant en sa qualité d’administrateur provisoire des biens de : Mme Evraert, Liliane, de nationalité belge, née à Nivelles le 22 décembre 1945, domiciliée à 1402 Thines, « Résidence Le Thisnes », chaussée de Wavre 9;

Justice de paix du premier canton de Huy

Suite à la requête déposée le 13 février 2009, par jugement du juge de paix du premier canton de Huy, rendu le 13 février 2009, il a été donné décharge à Me Michel Brisbois, avocat, dont l’étude est établie à 4560 Clavier, route du Val 11, de sa mission d’administrateur provisoire des biens de M. De Vos, Gerome Dieter, de nationalité belge, né le 25 mai 1977 à Bittburg (Allemagne), célibataire, domicilié « La Relance », rue du Beau Site 15, à 4500 Huy, et Me Philippe Vander Eecken, avocat à 4500 Huy, chaussée de Liège 33, a été désigné en qualité de nouvel administrateur provisoire. Pour extrait conforme : le greffier en chef délégué, (signé) Fleussu, Nicole. (62183)

M. Charlier, Anita, ayant été désignée en qualité d’administrateur provisoire, par ordonnance de M. le juge de paix du canton de Nivelles, en date du 30 mars 2000, et; autorisée à agir dans la présente succession par cette même justice de paix, en date du 5 février 2009, laquelle comparante, s’exprimant en français, a déclaré accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de Scoltus, Marie Louise Alphonsine Emilia, née à Nivelles le 13 août 1915, de son vivant domiciliée à Nivelles, chaussée de Wavre 9/0117, et décédée le 18 janvier 2009 à Nivelles. Dont acte, signé, lecture faite par la comparante et le greffier. (Signé) A. Charlier, notaire. (6172)

Vredegerecht van het kanton Jette

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Jette, d.d. 4 februari 2009, ingevolge het verzoekschrift neergelegd op 4 februari 2009, werd de genoemde de heer Moreau, Leon, geboren op 10 januari 1922, onbekwaam verklaard zijn goederen te beheren en voorzien van één nieuwe voorlopige bewindvoerder, zijnde Mr. Klaas Rosseel, advocaat te 1050 Elsene, Livornostraat 45 (in vervanging van Mr. De Kooning, Erna, advocaat te 2800 Mechelen, Hombeeksesteenweg 62). Jette, 16 februari 2009. De hoofdgriffier, (get.) Hubrich, Veronica. (62184)

Vredegerecht van het kanton Zandhoven

Tribunal de première instance d’Arlon

L’an 2009, le 18 février, au greffe du tribunal de première instance d’Arlon, et par-devant nous, Isabelle Gobert, greffier chef de service, a comparu : M. le notaire, Jean-Pierre Jungers, dont l’étude est située rue de l’Eglise 4, à Florenville, porteur de procurations lui délivrées : le 13 novembre 2008, par : Houyoux, Virginie Cindy, fille du défunt, née à Etterbeek le 22 février 1978, domiciliée rue de Chevremont 73, à 7181 Arquennes, en son nom personnel; le 14 novembre 2008, par :

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Zandhoven, uitgesproken op 12 februari 2009, werd de heer Blaaubeen, Eddy Charles Lydia, van Belgische nationaliteit, geboren te Mortsel op 4 januari 1954, wonende te 2275 Wechelderzande (Lille), Beulk 107, met ingang van 12 februari 2009 ontslagen van zijn opdracht als voorlopig bewindvoerder, toegevoegd aan zijn zoon Blaaubeen, Tanase, van Belgische nationaliteit, geboren te Constanta (Roemenië) op 8 april 1985, ongehuwd, wonende te 2275 Wecheldezande (Lille), Beulk 107, doch verblijvende in ’t Zwart Goor, Bethaniëlei 8/A, te 2980 Zoersel, ingevolge beschikking van de vrederechter van het achtste kanton Antwerpen, van 23 september 2004, er werd als nieuwe voorlopige bewindvoerster aan de voornoemde beschermde persoon toegevoegd : Mr. Ann Van Der Maat, advocaat aan de balie van Turnhout, met kantoor te 2300 Turnhout, Schorvoortstraat 100. Zandhoven, 17 februari 2009. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Van Thielen, Willy. (62185)

Houyoux, Grégory Patrick, fils du défunt, né à Etterbeek le 21 octobre 1981, domicilié rue Meyerbeer 136, à 1180 Bruxelles, en son nom personnel, lequel comparant a, au nom de ses mandants, déclaré accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de M. Houyoux, Claude Arthur Marius Ghislain, né à Namur le 28 mars 1947, en son vivant domicilié rue de la Cracelle 5, à Chiny et y décédé le 7 mars 2008. Dont acte dressé, sur réquisition expresse du comparant, qu’après lecture faite, il a signé avec nous, greffier. Les créanciers et légataires éventuels du défunt sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans un délai de trois mois, à compter de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Me Jean-Pierre Jungers, notaire, dont l’étude est située à 6820 Florenville. Arlon, le 18 février 2009. Le greffier chef de service, (signé) Isabelle Gobert. (6173)

16138

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Tribunal de première instance de Charleroi

Tribunal de première instance de Namur

Suivant acte dressé au greffe civil du tribunal de première instance de Charleroi, en date du 13 février 2009, aujourd’hui le 13 février 2009, comparaît au greffe civil du tribunal de première instance séant à Charleroi, province de Hainaut, et par-devant nous, Myriam Vandercappelle, greffier :

L’an 2009, le 18 février, au greffe du tribunal de première instance de Namur, et par-devant nous, Jacqueline Tholet, greffier, a comparu :

M. Blondiaux, Christian, né à Péronnes-lez-Binche le 8 septembre 1953, domicilié à 7141 Carnières, rue Alexandre-Louis Martin 9, agissant en qualité de père et représentant légal de l’enfant mineur : Blondiaux, Candice Frédéric Chantal Ghislaine, née à La Louvière le 22 juillet 1992, domiciliée avec son père, Blondiaux, Christian, ci-avant qualifié, lequel comparant, dûment autorisé en vertu de l’ordonnance du juge de paix du canton de Binche, du 18 novembre 2008, déclare, en langue française, accepter mais, sous bénéfice d’inventaire seulement, la succession de Glineur, Nadine Ghislaine, née à Seneffe le 4 août 1952, de son vivant domiciliée à Morlanwelz, rue Alexandre Louis Martin 9, et décédée le 29 octobre 2008 à La Louvière. Dont acte dressé à la demande formelle du comparant, qu’après lecture faite, nous avons signé avec lui. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Me Denis Gilbeau, notaire, de résidence à 7170 Manage, rue Brichant 10. Charleroi, le 13 février 2009. Le greffier, (signé) Myriam Vandercappelle. (6174)

M. Bauwens, Léon Marie J., né à Namur le 28 février 1954, domicilié à 5032 Corroy-le-Château, rue des Marronniers 1, agissant en qualité d’administrateur provisoire de : Mme Bethume, Christine (fille de la défunte), née à Namur le 14 septembre 1954, domiciliée à 5032 Corroy-le-Château, mais résidant à 5030 Gembloux, à « La Chanterelle », avenue des Combattants 94; désigné à ces fonctions, par ordonnance de M. Etienne Decelle, juge de paix du premier canton de Wavre, en date du 27 octobre 2005, et; autorisé, par ordonnance de Mme Micheline Gala, juge de paix du canton de Gembloux-Eghezée, siège de Gembloux, en date du 10 février 2009, lequel comparant a déclaré, en langue française, agissant comme dit ci-dessus, accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de Mme Sablon, Yvette Antoinette Désirée Ghislaine, née à Namur le 16 novembre 1929, domiciliée en son vivant à 5032 Corroy-le-Château, rue des Marronniers-de-Corroy 12, et décédée à Namur (Bouge), en date du 23 novembre 2008. Dont acte requis par le comparant, qui après lecture, signe avec nous, Jacqueline Tholet, greffier. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître, par avis recommandé, leurs droits, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Me Patrick Bioul, notaire à 5030 Gembloux, allée des Marronniers 16. Namur, le 18 février 2009. Le greffier, (signé) Jacqueline Tholet. (6176)

Suivant acte dressé au greffe civil du tribunal de première instance de ce siège, en date du 13 février 2009, aujourd’hui le 13 février 2009, comparaît au greffe civil du tribunal de première instance séant à Charleroi, province de Hainaut, et par-devant nous, Myriam Vandercappelle, greffier : Proot, Alain, né à Mons le 2 décembre 1964, domicilié rue de l’Abattoir 24, à 7131 Binche (Waudrez), agissant en qualité de père, représentant légal de ses enfants mineurs d’âge, à savoir :

Rechtbank van eerste aanleg te Turnhout

Bij akte, verleden ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout, op 18 februari 2009, heeft : Van Laer, Johnny Frans Elisabeth, geboren te Beerse op 14 mei 1966, wonende te 2275 Gierle, Schoolblok 7A, handelend als gevolmachtigde van :

Proot, Sarah, née à La Louvière le 28 août 1991, et;

1. Horemans, Ria Joanna Catharina, geboren te Mol 6 november 1958, wonende te 2460 Kasterlee, Breemakkers 85;

Proot, Cédric, né à La Louvière le 21 novembre 1999; tous deux domiciliés avec leur père, Proot, Alain, ci-avant qualifié, lequel comparant, agissant, dûment autorisé en vertu de l’ordonnance du juge de paix du canton de Binche, du 29 janvier 2009, déclare, en langue française, accepter mais, sous bénéfice d’inventaire, la succession de De Vuyst, Véronique, née à Mouscron le 11 août 1967, de son vivant domiciliée à Waudrez, rue de l’Abattoir 24, et décédée le 10 décembre 2008 à La Louvière, rue Ferrer 159. Dont acte dressé à la demande formelle du comparant, qu’après lecture faite, nous avons signé avec lui. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Me Léopold Derbaix, notaire, en son étude, avenue Vanderpepen 76, à 7130 Binche. Charleroi, le 13 février 2009. Le greffier, (signé) Myriam Vandercappelle. (6175)

op

2. Van Baelen, Bart, geboren te Mol op 13 februari 1976, wonende te 2330 Merksplas, Consciencestraat 18; 3. Van Baelen, Dirk Frans Clara, geboren te Mol op 2 november 1969, wonende te 2600 Antwerpen, Berthoutstraat 12, allen handelend in eigen naam. Verklaard onder voorrecht van boedelbeschrijving de nalatenschap te aanvaarden van wijlen Van Baelen, Jozef Roger Louisa, geboren te Mol op 26 april 1942, in leven laatst wonende te 2460 Kasterlee, Breemakkers 85, en overleden te Kasterlee op 19 oktober 2008. De schuldeisers en legatarissen worden verzocht binnen de drie maanden, te rekenen van de datum van opneming in het Belgisch Staatsblad , hun rechten bij aangetekend schrijven te doen kennen op het kantoor van Anne-Mie Szabo, notaris, kantoorhoudende te 2300 Turnhout, Grote Markt 21. Turnhout, 18 februari 2009. De afgev. griffier, (get.) S. Nietvelt. (6177)

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Gericht Erster Instanz Eupen

Im Jahre 2009, am 17. Februar, auf der Kanzlei des Gerichts Erster Instanz Eupen, vor Michèle Bindels, Greffier, ist erschienen : Frau Inge Pfeiffer, geboren zu 4750 Elsenborn, am 7. August 1955, wohnhaft in 4570 Bütgenbach, BurgstraBe 34, handelnd aufgrund eines beschlusses des Friedensgerichts St. Vith, vom 5. Februar 2009, in ihrer Eigenschaft als gesetzliche Vertreterin ihres minderjährigen Kindes : Romina Richter, geboren am 24. Februar 1994, in 4780 St. Vith, wohnhaft in 4750 Bütgenbach, BurgstraBe 34. Die Erschienene erklärt in deutscher Sprache den Nachlass des in 4780 St. Vith, am 13. August 2008, verstorben Herrn Joseph Nicolaus Richter, geboren in 4760 Büllingen, am 20. Mai 1933, zeitlebens wohnhaft in 4760 Büllingen, Hünningen 110, unter Vorbehalt eines Inventars anzunehmen. Worüber Urkunde, welche die Erschienene met dem Greffier nach Vorlesung unterzeichnet hat.

16139

Bekendmaking voorgeschreven bij artikel 113 van het Burgerlijk Wetboek Publication prescrite par l’article 113 du Code civil Aanstelling voorlopig bewindvoerder Désignation d’un administrateur provisoire Vredegerecht van het kanton Geraardsbergen-Brakel, zetel Brakel

Bij beschikking van de vrederechter van het kanton GeraardsbergenBrakel, zetel Brakel, verleend op 5 februari 2009, werd er aan Haegeman, Christiaan, geboren op 9 februari 1952, laatst woonachtig te Brakel, Kapittel 4, op 28 december 1987, ambtshalve afgevoerd in het bevolkingsregister van de gemeente Brakel, ten aanzien van wie een vermoeden van afwezigheid werd vastgesteld bij beslissing d.d. 25 november 2008 van de rechtbank eerste aanleg te Oudenaarde, als gerechtelijk bewindvoerder toegevoegd : Van Oudenhove, Frank, advocaat, kantoorhoudende te 9500 Geraardsbergen, Oudenaardsestraat 266. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) H. Verschuren. (18065)

(Gez.) I. Pfeiffer; M. Bindels. Die Gläubiger und Erben werden aufgefordert ihre Rechte innerhalb einer Frist von drei Monaten ab vorliegender Veröffentlichung per Einschreiben an Notar Edgar Huppertz, mit Amtsstube in 4780 St. Vith, BahnhofstraBe 3, geltend zu machen.

Concordat judiciaire − Gerechtelijk akkoord

Tribunal de commerce de Liège

Für gleichlautende Abschrift : der greffier, (gez.) Walter Lehnen. (6178) Par jugement du mardi 17 février 2009, le tribunal de commerce de Liège, a révoqué le sursis définitif octroyé à à la société anonyme M.A.D., établie et ayant son siège social, à 4342 Awans (Hognoul), chaussée de Bruxelles 60, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le n° 0433.804.289. Im Jahre 2009, am 18. Februar, auf der Kanzlei des Gerichts Erster Instanz Eupen, vor Roger Roderburg, Greffier, ist erschienen : Frau Anna Rauw, wohnhaft in 4780 St. Vith, BahnhofstraBe 3, handelnd aufgrund einer privatschriftlichen Vollmacht, welche am 3. Februar 2009 erteilt worden und hier beigefügt ist im Namen von : Herrn Raymund Cremer, geboren zu 4780 St. Vith am 11. Juli 1955, wohnhaft in 4780 St. Vith, Crombach 77, handelnd in seinem eigenen Namen sowie aufgrund eines Beschlusses des Friedensgerichts St. Vith, vom 30. Januar 2009, in seiner Eigenschaft als gesetlicher Vertreter seines minderjährigen Kindes : Cremer, Annika, geboren am 2.April 1992 in 4780 St. Vith, wohnhaft in 4780 St. Vith, Crombach 77. Die Erschienene erklärt in deutscher Sprache den Nachlass der in 4780 St. Vith am 3.Oktober 2008 verstorbenen Frau Margaretha Leonie Endres, geboren in 4780 St. Vith am 27.Januar 1957, zeitlebens wohnhaft in 4780 St. Vith, Crombach 77, unter Vorbehalt eines Inventars anzunehmen. Worüber Urkunde, welche der/die Erschienene mit dem Greffier nach Vorlesung unterzeichnet hat. (Gez.) A. Rauw; R. Roderburg. Die Gläubiger und Erben werden aufgefordert ihre Rechte innerhalb einer Frist von drei Monaten ab vorliegender Veröffentlichung per Einschreiben an Notar Edgar Huppertz, mit Amtsstube in 4780 St. Vith, BahnhofstraBe 3, geltend zu machen. Für gleichlautende Abschrift : der greffier, (gez.) Roger Roderburg. (6179)

Le même jugement enjoint au commissaire au sursis, Me Pierre Ramquet, avocat, à Liège, place Verte 13, de convoquer les actionnaires de la SA M.A.D. en assemblée générale extraordinaire, dans les meilleurs délais et dès avant le 28 février 2009, avec à l’ordre du jour de ladite assemblée sa dissolution anticipée et sa mise en liquidation. Le greffier-chef de service, (signé) J. Tits. (6180)

Rechtbank van koophandel te Dendermonde

Bij vonnis, d.d. 18 februari 2009, der rechtbank van koophandel te Dendermonde, werden de bewerkingen van de procedure inzake opschorting van betaling van de Algemene Ondernemingen D’Hollander BVBA, met maatschappelijke zetel gevestigd, te 9120 Beveren, Achterhoek 6, gekend onder het ondernemingsnummer 0426.223.839, met handelsactiviteit een onderneming voor grondwerken, gesloten verklaard. Verleent kwijting aan de commissaris inzake opschorting, zijnde Mr. L. D’Hooghe, advocaat, te 9100 Sint-Niklaas, Vijfstraten 57. Dendermonde, 18 februari 2009. De griffier, (get.) K. Waterschoot. (6181)

Bij vonnis, d.d. 18 februari 2009, der rechtbank te Dendermonde, werden de bewerkingen van de procedure inzake opschorting van betaling van de Transport D’Hollander BVBA, met maatschappelijke zetel gevestigd, te 9120 Beveren, Achterhoek 6, gekend onder het ondernemingsnummer 0470.096.642, met handelsactiviteit transportbedrijf, gesloten verklaard.

16140


Verleent kwijting aan de commissaris inzake opschorting, zijnde Mr. K. Goeman, advocaat, te 9200 Dendermonde, Franz Courtensstraat 29. Dendermonde, 18 februari 2009. De griffier, (get.) K. Waterschoot. (6182)

Faillite − Faillissement

Tribunal de commerce de Namur

Par jugement prononcé le 17 février 2009, le tribunal de commerce de Namur a désigné M. Bernard Hermant, en remplacement de M. Bernard Doneux, juge consulaire à la faillite de la SA Patbel, société de droit de l’Etat du Delaware (USA), dont le siège social est établi à 5140 Sombreffe, rue de l’Avenir 9, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le n° 0463.367.812, faillite déclarée par le tribunal de céans en date du 12 février 2009. Pour extrait conforme : le greffier adjoint délégué, (signé) N. Perat. (6187)

Par jugement du 22 janvier 2009, le tribunal de commerce de Namur, a déclaré closes par liquidation les opérations de la faillite de la SA Nicolas Falise, donné décharge de leur mandat aux curateurs et considère comme liquidateur, Me François Poncelet, avocat, à 5000 Namur, rue Lelièvre 9. (Signé) François Poncelet, avocat associé. (6183)

Par jugement du 4 février 2009, le tribunal de commerce de Liège, a déclaré close par liquidation d’actif la faillite, prononcée par jugement du même tribunal du 16 octobre 2006, de M. Carlo Facchi, né le 8 mars 1976, ayant été domicilié rue de la Station 97, bte 2, à 4101 Flémalle, et rayé pour l’étranger, le 26 janvier 2009, BCE n° 0752.476.510, et a déchargé de ses fonctions de curateur, Me Jean-Luc Lempereur, avocat, quai Godefroid Kurth 12, à 4020 Liège.

Par jugement prononcé le 12 février 2009 par le tribunal de commerce de Namur ont été déclarées closes, par liquidation, les opérations de la faillite de la SPRL Samecoat, dont le siège social est sis à Jemeppe-surSambre, route d’Eghezée 54A, exploitant à la même adresse une entreprise de peinture en bâtiments et industrielle, inscrite à la BanqueCarrefour des Entreprises sous le n° 0458.632.430. Cette faillite a été prononcée par jugement du tribunal de commerce de Namur en date du 9 novembre 2004. Ledit jugement donne décharge à Me Pierre-Luc Marchal, avocat au barreau de Namur, de son mandat de curateur et considère M. Pierre Marcelle, domicilié à 6280 Gougnies, rue de Châtelet 2, comme liquidateur. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) A.-P. Dehant. (6188)

M. Carlo Facchi a été déclaré excusable. Le curateur : Jean-Luc Lempereur, avocat, quai Godefroid Kurth 12, à 4020 Liège, tél. 04-344 96 33. Tribunal de commerce de Neufchâteau

(Signé) J.-L. Lempereur, avocat. (6184)

Tribunal de commerce de Huy

Par jugement du tribunal de commerce de Huy du 18 février 2009, a été déclarée ouverte, sur aveu, la faillite de la SPRL Patriges, dont le siège social est établi à 4560 Clavier, Bois 58, devenue rue d’Atrin 58, inscrite à la B.C.E. sous le n° 0467.258.205, pour les activités de location d’immeubles non résidentiels, y compris les salles d’exposition. Juge-commissaire : Dominique Poncin, juge consulaire. Curateur : Marina Fabbricotti, avocat à 4500 Huy, rue des Sœurs Grises 13. Les déclarations de créances doivent être déposées au greffe du tribunal de commerce de Huy dans les trente jours à compter dudit jugement.

Par jugement du 17 février 2009, le tribunal de commerce de Neufchâteau a prononcé, sur assignation, la faillite de la SPRL Sop & Raba, dont le siège social est sis à 6600 Bastogne, rue de Marche 8, inscrite au registre de la Banque-Carrefour des Entreprises sous le n° 0861.318.428, pour exercer l’activité renseignée d’exploitation d’un hôtel/motel avec restaurant. Curateur : Me Viviane Hoscheit, avocat à 6800 Libramont, avenue de Bouillon 16B. Les créanciers sont invités à déposer au greffe du tribunal de commerce de Neufchâteau, rue Franklin Roosevelt 33, la déclaration de leurs créances, au plus tard, pour le 19 mars 2009. Le dépôt par le curateur au greffe de ce tribunal du premier procèsverbal de vérification des créances est fixé au vendredi 17 avril 2009. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) P. Wanlin. (6189)

Dépot du premier procès-verbal de vérification des créances, le mercredi 8 avril 2009, à 8 h 45 m, au greffe de ce tribunal. Tribunal de commerce de Nivelles

Le greffier, (signature illisible). (6185)

Avis aux créanciers inscrits à la faillite de Vlemincx, Thierry Joseph Marie Ghislain, rue de la Liberté 13, 1315 Incourt.

Cour d’appel de Mons

Par arrêt du 17 février 2009, la quatorzième chambre de la cour d’appel de Mons, dans les limites de sa saisine, met à néant le jugement prononcé le 12 juin 2008 par le tribunal de commerce de Mons et accorde l’excusabilité à Muriel Mikouiza, domiciliée en France, 80000 Amiens, quai de la Somme 188, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0877.305.216.

Conformément au prescrit des articles 76 et 80, § 2, de la loi sur les faillites et à l’ordonnance rendue par M. le juge-commissaire Sztencel, les créanciers sont invités à comparaître à l’assemblée des créanciers qui sera tenue en la salle d’audience du tribunal de commerce de Nivelles, rue Clarisse 115, à 1400 Nivelles, le lundi 20 avril 2009, à 9 h 30 m précises, afin de délibérer sur l’excusabilité du failli. Cet avis tient lieu de convocation des créanciers. La greffière, (signé) P. Fourneau.

Le greffier-chef de service, (signé) Cl. Chevalier. (6186)

(6190)

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Avis aux créanciers inscrits à la faillite de Pierart, Stéphane, résidant rue Seutin 54, 1400 Nivelles, domicilié avenue de Burlet 13, 1400 Nivelles. Conformément au prescrit des articles 76 et 80, § 2, de la loi sur les faillites et à l’ordonnance rendue par M. le juge-commissaire De Keyzer, les créanciers sont invités à comparaître à l’assemblée des créanciers qui sera tenue en la salle d’audience du tribunal de commerce de Nivelles, rue Clarisse 115, à 1400 Nivelles, le lundi 20 avril 2009, à 9 h 30 m précises, afin de délibérer sur l’excusabilité du failli. Cet avis tient lieu de convocation des créanciers. La greffière, (signé) P. Fourneau. (6191)

16141

Par le même jugement, M. Belfiore, Antonio, a été déclaré non-excusable. Le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (6194)

Faillite : Pistone Nascone, Marianna « La Petite Taverne », inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0897.656.509, dont le siège social est établi à 4845 Jalhay, route de la Gileppe 33, pour l’exploitation d’un débit de boissons à 4830 Limbourg, place Léon d’Andrimont 47, faillite déclarée par jugement du 13 novembre 2008. Curateur : Me Lucie Gerardy. Par jugement du 5 février 2009, le tribunal de commerce de Verviers a clôturé la faillite préqualifiée pour insuffisance d’actif.

Tribunal de commerce de Tournai

Par jugement rendu le 17 février 2009 par le tribunal de commerce de Tournai, a été ouverte, sur citation, la faillite de Alati, Dominique, domicilié à 7320 Bernissart, rue Keverleches 43 (BER), inscrit à la B.C.E. sous le n° d’entreprise 0879.816.130, et ayant pour activité commerciale la pose de revêtements de sol en bois et autres matériaux. Les créanciers sont tenus de produire leurs créances au greffe du tribunal de commerce de Tournai, rue des Filles Dieu 1, à 7500 Tournai, dans un délai de trente jours (19 mars 2009). Pour bénéficier de la décharge, les personnes physiques qui, à titre gratuit, se sont constituées sûreté personnelle du failli sont tenues de déposer au greffe du tribunal de commerce une déclaration attestant que leur obligation est disproportionnée à leurs revenus et à leur patrimoine, les pièces dont question à l’article 72ter de la loi sur les faillites devant être jointes à cette déclaration. Le premier procès-verbal de vérification des créances sera déposé au greffe du tribunal de commerce de Tournai le 10 avril 2009. Curateur : Me 7500 Tournai.

Claeys,

Marc,

rue

Saint-Eleuthere

186/188,

Juge commissaire : Leblanc, Yvon. Tournai, le 17 février 2009. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) G. Lavennes. (6192)

Tribunal de commerce de Verviers Faillite sur aveu Par jugement du jeudi 9 février 2009, le tribunal de commerce de Verviers a déclaré la faillite de la société privée à responsabilité limitée Overseas Business Corporation, dont le siège social est établi à 4800 Verviers, place Albert Ier 8, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0890.862.153, pour un commerce de détail en livres, journaux et articles de papeterie, exercé au siège social. Curateur : Me Albert Grondal, avocat à 4800 Verviers, place Général Jacques 20. Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe endéans les trente jours. Clôture du premier procès-verbal de vérification des créances : le 9 avril 2009, à 9 h 30 m, au palais de justice de Verviers. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (6193)

Faillite : Belfiore, Antonio, inscrit à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0880.093.965, dont le siège social est établi à 4650 Herve, place de la Gare 8, pour une entreprise de construction au domicile, faillite déclarée par jugement du 23 octobre 2008. Curateur : Me Lucie Gerardy. Par jugement du 5 février 2009, le tribunal de commerce de Verviers a clôturé la faillite préqualifiée pour insuffisance d’actif.

Par le même jugement, Mme Pistone Nascone, Marianna, a été déclarée excusable. Le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (6195)

Faillite : Fery, Robert « Taverne de la Salm », inscrit à la BanqueCarrefour des Entreprises sous le numéro 0652.416.753, dont le siège social est établi à 4970 Stavelot, place Elise Grandprez 6, pour un débit de boissons situé à 4980 Trois-Ponts, place Communale 17, faillite déclarée par jugement du 21 août 2008. Curateur : Me Paul Jr Thomas. Par jugement du 5 février 2009, le tribunal de commerce de Verviers a clôturé la faillite préqualifiée pour insuffisance d’actif. Par le même jugement, M. Fery, Robert, a été déclaré excusable. Le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (6196)

Faillite : Wauthieu, Gregory, inscrit à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0889.730.223, dont le siège social est établi à 4800 Verviers, rue Coronmeuse 20/5, pour le commerce de détail en équipements pour véhicules « Promo Pièces », actuellement : route Nationale 2049, à F-59570 La Flamengrie (France), faillite déclarée par jugement du 13 novembre 2008. Curateur : Me Albert Grondal. Par jugement du 5 février 2009, le tribunal de commerce de Verviers a clôturé la faillite préqualifiée pour insuffisance d’actif. Par le même jugement, M. Wauthieu, Gregory, a été déclaré non-excusable. Le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (6197)

Faillite : Meyers (SA Valere-), dont le siège social est établi à 4651 Battice, rue des Gaillettes 20, pour l’activité de chauffage central; activités sanitaires, faillite déclarée par jugement du 17 février 2000. Curateur : Me Pierre Henry. Par jugement du 5 février 2009, le tribunal de commerce de Verviers a clôturé la faillite préqualifiée par liquidation. Liquidateur (conformément à l’article 185 du Code des sociétés) : M. Valère Meyeres, avenue Amédée Hes 23, 4900 Spa. Le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (6198)

Faillite : société privée à responsabilité limitée K Micron System, inscrit à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0456.494.470, dont le siège social est établi à 4800 Verviers, rue du Centre 73, pour un commerce de gros en matériel électrique; import - export, faillite déclarée par jugement du 25 septembre 1997. Curateur : Me Gislain Royen. Par jugement du 5 février 2009, le tribunal de commerce de Verviers a clôturé la faillite préqualifiée par liquidation.

16142


Liquidateur (conformément à l’article 185 du Code des sociétés) : M. Frédéric Crenerinne, rue Collin Leloup 18, 4900 Spa. Le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (6199)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 17 februari 2009, is Hydrothane NV, Lange Klarenstraat 12, 2000 Antwerpen-1, technische studiën en ingenieursactiviteiten, ondernemingsnummer 0870.756.825, op bekentenis, failliet verklaard. Curator : Mr. Meylemans, Jef, Kroonstraat 44, 2140 Borgerhout (Antwerpen). Datum der staking van betaling : 17 februari 2009.

Faillite sur aveu

Indienen der schuldvorderingen ter griffie vóór 19 maart 2009. Par jugement du jeudi 3 février 2009, le tribunal de commerce de Verviers a déclaré la faillite de la société privée à responsabilité limitée Brasserie Aurora, dont le siège social est établi à 4960 Malmedy, place du Commerce 3, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0899.146.745, pour l’exploitation d’un café au siège social. Curateur : Me Dominique Legrand, avocat à 4650 Herve, place de la Gare 5. Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe endéans les trente jours. Clôture du premier procès-verbal de vérification des créances : le 6 avril 2009, à 9 h 30 m, au palais de justice de Verviers. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (6200)

Neerlegging van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 17 april 2009, ter griffie van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, Bolivarplaats 20, 2000 Antwerpen. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen (artikel 72bis en artikel 72ter Fail.W.). De griffier-hoofd van dienst, (get.) M. Caers. (Pro deo) (6203)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 17 februari 2009, is GPS-Buddy BVBA, De Keyserlei 58-60, bus 120, 2018 Antwerpen-1, ondernemingsnummer 0477.299.287, opening faillissement na afwijzing verzoek tot gerechtelijk akkoord. Curator : Mr. Meylemans, Jef, Kroonstraat 44, 2140 Borgerhout (Antwerpen). Datum der staking van betaling : 17 februari 2009.

Rechtbank van koophandel te Antwerpen

Indienen der schuldvorderingen ter griffie vóór 19 maart 2009. Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 17 februari 2009, is Zakenkantoor Dujardin BVBA, Lange Lobroekstraat 176, 2060 Antwerpen-6, ondersteunende activiteiten in verband met financiële instellingen, ondernemingsnummer 0419.096.616, op bekentenis, failliet verklaard. Curator : Mr. Meerts, Jan, Mechelsesteenweg 12, 2000 Antwerpen-1. Datum der staking van betaling : 17 februari 2009.


Indienen der schuldvorderingen ter griffie vóór 19 maart 2009. Neerlegging van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 17 april 2009, ter griffie van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, Bolivarplaats 20, 2000 Antwerpen. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen (artikel 72bis en artikel 72ter Fail.W.). De griffier-hoofd van dienst, (get.) M. Caers. (Pro deo)

(6201)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 17 februari 2009, is M.I. Construct & Contractors BVBA, Haantjeslei 7, 2018 Antwerpen-1, algemene bouw van residentiële gebouwen en van kantoorgebouwen, ondernemingsnummer 0862.790.848, opening faillissement na heropening van de opschorting van het gerechtelijk akkoord. Curator : Mr. Moens, Annemie, Prins Boudewijnlaan 177-181, 2610 Wilrijk (Antwerpen). Datum der staking van betaling : 17 februari 2009. Indienen der schuldvorderingen ter griffie vóór 19 maart 2009.

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 17 februari 2009, is VOF ’t Klokske, met zetel te 2845 Niel, Emile Vanderveldelaan 46, cafés en bars, de heer Poortmans, Bruno, geboren te Mortsel op 16 januari 1960, wonende te 2845 Niel, Emile Vanderveldelaan 46, vennoot, Mevr. Bijlo, Josée, geboren te Schoten op 18 juli 1975, wonende te 2830 Willebroek, Residentie Groenlaar 61, vennoot, ondernemingsnummer 0898.464.181, op bekentenis, failliet verklaard.


Curator : Mr. Mertens, Jan Lodewijk, Alice Nahonlei 74, 2900 Schoten. Datum der staking van betaling : 17 februari 2009.

Rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Brugge

Indienen der schuldvorderingen ter griffie vóór 19 maart 2009. Neerlegging van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 17 april 2009, ter griffie van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, Bolivarplaats 20, 2000 Antwerpen. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen (artikel 72bis en artikel 72ter Fail.W.). De griffier-hoofd van dienst, (get.) M. Caers. (Pro deo)

(6202)

Bij vonnis van de tijdelijke eerste kamer bis van de rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Brugge, d.d. 18 februari 2009, werd, op bekentenis, het faillissement uitgesproken van Alfa-Warehousing BVBA, met maatschappelijke en uitbatingszetel gevestigd te 8377 Zuienkerke, Weimanstraat 12, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, onder nummer 0898.115.872, met als handelsactiviteiten opslag en overslag van goederen. Datum van staking van betalingen : 18 februari 2009.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Curator : Mr. Johan Veramme, advocaat te 8200 Brugge, Heidelaan 11. De aangiften van schuldvordering dienen neergelegd te worden ter griffie van de rechtbank van koophandel te 8000 Brugge, Kazernevest 3, vóór 18 maart 2009. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Fail.W. Het eerste proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen zal dienen neergelegd te worden op de griffie van de rechtbank uiterlijk op 28 maart 2009. Voor eensluidend verklaard uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) F. Hulpia. (6206)

Bij vonnis van de tijdelijke eerste kamer bis van de rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Brugge, d.d. 18 februari 2009, werd, op bekentenis, het faillissement uitgesproken van Helpi BVBA, met maatschappelijke en uitbatingszetel gevestigd te 8020 Oostkamp, Brugsestraat 96, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, onder nummer 0463.869.737, met als handelsactiviteit bewakingsonderneming. Datum van staking van betalingen : 18 februari 2009. Curator : Mr. Diericxstraat 13.

Ronny

Vanhecke,

advocaat

te

8340

16143

Rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Oostende

Bij vonnis van de derde kamer van de rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Oostende, werd op 17 februari 2009, op bekentenis, het faillissement uitgesproken van de CVOA Kima, volgens KBO met zetel en handelsuitbating te 8430 Middelkerke, Kerkstraat 45, doch volgens eigen verklaring aldaar stopgezet sedert mei 2007 en thans met handelsuitbating te 8430 Middelkerke, Oostendelaan 91, met als handelsactiviteiten cafés en bars, gekend onder het ondernemingsnummer 0885.731.645. De datum van staking van betaling is vastgesteld op 17 februari 2009. Tot curator werd aangesteld : Mr. Paul Daems, advocaat te 8400 Oostende, Leopold III-laan 15. De aangiften van schuldvordering dienen neergelegd te worden ter griffie van de rechtbank van koophandel te 8400 Oostende, Canadaplein, vóór 17 maart 2009. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Fail.W. Het eerste proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen zal dienen neergelegd te worden op de griffie van de rechtbank uiterlijk op 31 maart 2009. Voor eensluidend verklaard uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) N. Pettens. (6209)

Damme,

De aangiften van schuldvordering dienen neergelegd te worden ter griffie van de rechtbank van koophandel te 8000 Brugge, Kazernevest 3, vóór 18 maart 2009. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Fail.W.

Bij vonnis van de derde kamer van de rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Oostende, werd op 17 februari 2009, op bekentenis, het faillissement uitgesproken van de BVBA Ver Eecke Europe, met zetel en handelsuitbating te 8470 Gistel, IJzerwegstraat 38, volgens eigen verklaring zonder activiteit sedert juni 2007 en destijds met als handelsactiviteiten innen van huurgelden, gekend onder het ondernemingsnummer 0474.295.554. De datum van staking van betaling is vastgesteld op 17 februari 2009.

Het eerste proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen zal dienen neergelegd te worden op de griffie van de rechtbank uiterlijk op 30 maart 2009.

Tot curator werd aangesteld : Mr. Jan D’Hulster, advocaat te 8400 Oostende, Heilig Hartlaan 26.

Voor eensluidend verklaard uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) F. Hulpia. (6207)

De aangiften van schuldvordering dienen neergelegd te worden ter griffie van de rechtbank van koophandel te 8400 Oostende, Canadaplein, vóór 17 maart 2009. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Fail.W.

Bij vonnis van de tijdelijke eerste kamer bis van de rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Brugge, d.d. 16 februari 2009, werd, op dagvaarding, het faillissement uitgesproken van Coene, Ignace, wonende te 9000 Gent, Jan Yoensstraat 40, met als ondernemingsnummer 0673.010.249 en met als handelsactiviteit groothandel in tulpenbollen.

Het eerste proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen zal dienen neergelegd te worden op de griffie van de rechtbank uiterlijk op 31 maart 2009. Voor eensluidend verklaard uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) N. Pettens. (6210)

Datum van staking van betalingen : 16 februari 2009. Curatoren : Mr. Francis Missault, advocaat te 8000 Brugge, Koningin Elisabethlaan 34 en Mr. Mercedes Van Volcem, advocaat te 8000 Brugge, Koningin Elisabethlaan 34. De aangiften van schuldvordering dienen neergelegd te worden ter griffie van de rechtbank van koophandel te 8000 Brugge, Kazernevest 3, vóór 16 maart 2009.

Bij vonnis van de derde kamer van de rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Oostende, werd op 18 februari 2009, op bekentenis, het faillissement uitgesproken van Claeys, Dany, geboren te Brugge op 3 december 1950, wonende te 8400 Oostende, Christinastraat 3, bus 6, met als handelsactiviteiten : leurhandel, gekend onder het ondernemingsnummer 0518.406.404. De datum van staking van betaling is vastgesteld op 18 februari 2009.

De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Fail.W.

Tot curator werd aangesteld : Mr. Marc Schuyesmans, advocaat te 8400 Oostende, Frère-Orbanstraat 113.

Het eerste proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen zal dienen neergelegd te worden op de griffie van de rechtbank uiterlijk op 26 maart 2009.

De aangiften van schuldvordering dienen neergelegd te worden ter griffie van de rechtbank van koophandel te 8400 Oostende, Canadaplein, vóór 19 maart 2009.

Voor eensluidend verklaard uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) F. Hulpia. (6208)

De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Fail.W.

16144


Het eerste proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen zal dienen neergelegd te worden op de griffie van de rechtbank uiterlijk op 27 maart 2009. Voor eensluidend verklaard uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) N. Pettens. (6211)

In toepassing van artikel 74 van de faillissementswet wordt de uitvoering van het voormeld vonnis gedurende één maand geschorst vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Identiteit van de personen die als vereffenaars worden beschouwd : De heer Pauwels, Dirk, Spnnerslaan 12, 9160 Lokeren. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) K. Waterschoot. (6216)

Rechtbank van koophandel te Dendermonde

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zesde kamer, d.d. 16 februari 2009, werd het faillissement van Instabel BVBA, electro technische installaties, Moortelstraat 4, 9160 Lokeren, gesloten verklaard bij vereffening. De gefailleerde werd niet verschoonbaar verklaard.

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zesde kamer, d.d. 16 februari 2009, werd het faillissement van De Weggheleire, Carlos, schilderen van gebouwen, Kouterstraat 34/W2, 9240 Zele, gesloten verklaard bij gebrek aan actief. De gefailleerde werd niet verschoonbaar verklaard. Ondernemingsnummer 0741.330.715.

Ondernemingsnummer 0418.044.561. Identiteit van de personen die als vereffenaars worden beschouwd : De heer De Smet, Geert, Rootjensweg 52, 9200 Dendermonde. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) K. Waterschoot. (6212)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zesde kamer, d.d. 16 februari 2009, werd het faillissement van De Saedeleer, Kris, aanleggen van opritten en terassen, Sint-Annastraat 3, 9320 Erembodegem, gesloten verklaard bij vereffening. De gefailleerde werd verschoonbaar verklaard.

In toepassing van artikel 74 van de faillissementswet wordt de uitvoering van het voormeld vonnis gedurende één maand geschorst vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) K. Waterschoot. (6217)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, van 18 februari 2009, werd Notoco EBVBA, warmtepompen en koelinstallatie, Suikerstraat 70, 9340 Lede, in staat van faillissement verklaard. Ondernemingsnummer 0437.319.748. Rechter-commissaris : Christophe Meert. Curator : Mr. Marc Ghysens, 9300 Aalst, Keizerlijk Plein 46.

Ondernemingsnummer 0760.251.158. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) K. Waterschoot. (6213)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zesde kamer, d.d. 16 februari 2009, werd het faillissement van De Kronkel BVBA, drankgelegenheid, Nieuwstraat 34, 9340 Lede, gesloten verklaard bij vereffening. De gefailleerde werd niet verschoonbaar verklaard. Ondernemingsnummer 0459.092.288. Identiteit van de personen die als vereffenaars worden beschouwd : De heer Van Poecke, Ronald, Nieuwstraat 34, 9340 Lede. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) K. Waterschoot. (6214)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zesde kamer, d.d. 16 februari 2009, werd het faillissement van Santens, Els, drukkerij, Hendrik Consciencestraat 2, 9100 Sint-Niklaas, gesloten verklaard bij gebrek aan actief. De gefailleerde werd niet verschoonbaar verklaard. Ondernemingsnummer 0788.161.919. In toepassing van artikel 74 van de faillissementswet wordt de uitvoering van het voormeld vonnis gedurende één maand geschorst vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) K. Waterschoot. (6215)

Datum staking van betaling : 17 februari 2009, onder voorbehoud van artikel 12, lid 2, F.W. Indienen van de schuldvorderingen met bewijsstukken, uitsluitend ter griffie van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, binnen de dertig dagen vanaf datum faillissementsvonnis. Het eerste proces-verbaal van nazicht van de ingediende schuldvorderingen zal neergelegd worden op vrijdag 27 maart 2009, ter griffie van de rechtbank. Elke schuldeiser die geniet van een persoonlijke zekerheidstelling vermeldt dit in zijn aangifte van schuldvordering of uiterlijk binnen zes maanden vanaf de datum van het vonnis van faillietverklaring (art. 63 F.W.). Om te kunnen genieten van de bevrijding moeten de natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde ter griffie van de rechtbank van koophandel een verklaring neerleggen, waarin zij bevestigen dat hun verbintenis niet in verhouding met hun inkomsten en hun patrimonium is (artikel 72bis F.W. en artikel 10 wet 20 juli 2005). Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) K. Waterschoot. (6218)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, van 18 februari 2009, werd Immo Industry Global NV, holding, Industrielaan 27, 9320 Erembodegem, in staat van faillissement verklaard. Ondernemingsnummer 0883.863.406. Rechter-commissaris : Dirk Nevens. Curatoren : Mr. Marga Pieters, 9300 Aalst, Affligemdreef 144, en Mr. Lieven D’Hooghe, 9100 Sint-Niklaas, Vijfstraten 57. Datum staking van betaling : 17 februari 2009, onder voorbehoud van artikel 12, lid 2, F.W.

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zesde kamer, d.d. 16 februari 2009, werd het faillissement van A-P Services BVBA, zakelijke dienstverlening, Spinnerslaan 12, 9160 Lokeren, gesloten verklaard bij gebrek aan actief. De gefailleerde werd niet verschoonbaar verklaard. Ondernemingsnummer 0480.353.995.

Indienen van de schuldvorderingen met bewijsstukken, uitsluitend ter griffie van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, binnen de dertig dagen vanaf datum faillissementsvonnis. Het eerste proces-verbaal van nazicht van de ingediende schuldvorderingen zal neergelegd worden op vrijdag 27 maart 2009, ter griffie van de rechtbank.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Elke schuldeiser die geniet van een persoonlijke zekerheidstelling vermeldt dit in zijn aangifte van schuldvordering of uiterlijk binnen zes maanden vanaf de datum van het vonnis van faillietverklaring (art. 63 F.W.). Om te kunnen genieten van de bevrijding moeten de natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde ter griffie van de rechtbank van koophandel een verklaring neerleggen, waarin zij bevestigen dat hun verbintenis niet in verhouding met hun inkomsten en hun patrimonium is (artikel 72bis F.W. en artikel 10 wet 20 juli 2005). Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) K. Waterschoot. (6219)

Rechtbank van koophandel te Gent

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Gent, d.d. 13 februari 2009, bij dagvaarding, eerste kamer, werd het faillissement vastgesteld inzake : Zygmunt, Gawin, geboren op 23 mei 1961, overige gespecialiseerde bouwwerkzaamheden, overige werkzaamheden i.v.m. de afwerking van gebouwen, schilderen van gebouwen, stukadoorswerk, isolatiewerkzaamheden, wonende te 9041 Gent, SintLaurentiuslaan 32, bus 000, hebbende als ondernemingsnummer 0870.626.963. Rechter-commissaris : Mevr. Noëlle Vereecken. Datum staking der betaling : 13 februari 2009. Indienen schuldvorderingen : griffie rechtbank van koophandel, Opgeëistenlaan 401E, 9000 Gent, vóór 13 maart 2009. Neerlegging ter griffie van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 1 april 2009. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (zoals onder meer de personen die zich borg hebben gesteld), kunnen hiervan een verklaring ter griffie afleggen (art. 72bis en art. 72ter F.W.). De curator : Mr. Walter Deweppe, advocaat, kantoorhoudende, te 9000 Gent, Tentoonstellingslaan 54. Voor eensluidend uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) C. Van Kerckhove. (6220)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Gent, d.d. 13 februari 2009, bij dagvaarding, eerste kamer, werd het faillissement vastgesteld inzake : De Coster, Didier Gustaaf Clara, geboren op 13 september 1963, overige gespecialiseerde bouwwerkzaamheden, wonende te 9800 Deinze, Albert Saveryslaan 39, hebbende als ondernemingsnummer 0589.713.280. Rechter-commissaris : de heer Marc François. Datum staking der betaling : 13 februari 2009. Indienen schuldvorderingen : griffie rechtbank van koophandel, Opgeëistenlaan 401E, 9000 Gent, vóór 13 maart 2009. Neerlegging ter griffie van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 30 maart 2009. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (zoals onder meer de personen die zich borg hebben gesteld), kunnen hiervan een verklaring ter griffie afleggen (art. 72bis en art. 72ter F.W.). De curator : Mr. Walter Deweppe, advocaat, kantoorhoudende, te 9000 Gent, Tentoonstellingslaan 54. Voor eensluidend uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) C. Van Kerckhove. (6221)

16145

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Gent, d.d. 13 februari 2009, op bekentenis, eerste kamer, werd het faillissement vastgesteld inzake : Canbas BVBA, op verklaring van de zaakvoerder; onderneming voor gronden kabelwerken, met maatschappelijke zetel gevestigd, te 9000 Gent, Antwerpsesteenweg 13B, hebbende als ondernemingsnummer 0863.540.718. Rechter-commissaris : de heer Paul Verstraeten. Datum staking der betaling : 12 februari 2009. Indienen schuldvorderingen : griffie rechtbank van koophandel, Opgeëistenlaan 401E, 9000 Gent, vóór 13 maart 2009. Neerlegging ter griffie van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 27 maart 2009. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (zoals onder meer de personen die zich borg hebben gesteld), kunnen hiervan een verklaring ter griffie afleggen (art. 72bis en art. 72ter F.W.). De curator : Mr. Johan Ghekiere, advocaat, kantoorhoudende, te 9000 Gent, Coupure 15. Voor eensluidend uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) C. Van Kerckhove. (6222)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Gent, d.d. 13 februari 2009, bij dagvaarding, eerste kamer, werd het faillissement vastgesteld inzake : Polfliet-Derwiesz Vennootschap onder Firma, overige adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeheer en bedrijfsvoering, adviesbureaus op het gebied van public relations en communicatie, slopen, met maatschappelijke zetel gevestigd, te 9960 Assenede, Stoepestraat 7G, hebbende als ondernemingsnummer 0479.033.807. Rechter-commissaris : de heer Freddy Colle. Datum staking der betaling : 13 februari 2009. Indienen schuldvorderingen : griffie rechtbank van koophandel, Opgeëistenlaan 401E, 9000 Gent, vóór 13 maart 2009. Neerlegging ter griffie van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 31 maart 2009. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (zoals onder meer de personen die zich borg hebben gesteld), kunnen hiervan een verklaring ter griffie afleggen (art. 72bis en art. 72ter F.W.). De curator : Mr. Benny Goossens, advocaat, kantoorhoudende, te 9800 Deinze, Stationsstraat 33. Voor eensluidend uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) C. Van Kerckhove. (6223)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Gent, d.d. 16 februari 2009, tweede kamer, op bekentenis, werd het faillissement vastgesteld inzake : Netmax BVBA, detailhandel in kledingstoffen in gespecialiseerde winkels, met maatschappelijke zetel gevestigd, te 9000 Gent, Bennesteeg 7, hebbende als ondernemingsnummer 0871.262.116. Rechter-commissaris : de heer André Van Maldegem. Datum staking der betaling : 1 oktober 2008. Indienen schuldvorderingen : griffie rechtbank van koophandel, Opgeëistenlaan 401E, 9000 Gent, vóór 16 maart 2009. Neerlegging ter griffie van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 30 maart 2009. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (zoals onder meer de personen die zich borg hebben gesteld), kunnen hiervan een verklaring ter griffie afleggen (art. 72bis en art. 72ter F.W.). De curator : Mr. Ronny Joseph, advocaat, kantoorhoudende, te 9000 Gent, Onderbergen 57. Voor eensluidend uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) C. Van Kerckhove. (6224)

16146

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Rechtbank van koophandel te Kortrijk

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, buitengewone zitting vijfde kamer, d.d. 12 februari 2009, werd op bekentenis failliet verklaard : Rosseel-Stael BVBA, Sint-Amandsplein 27, te 8500 Kortrijk. Ondernemingsnummer 0879.253.827. Eetgelegenheden met beperkte bediening en detailhandel in spellen speelgoed. Rechter-commissaris : Adriaenssens, Stephan.

Curator : Mr. Jan Convents, advocaat, te 3000 Leuven, Bondgenotenlaan 161. Rechter-commissaris : W. Heylen. Staking der betalingen : 17 februari 2009. Indienen van schuldvorderingen tot en met 20 maart 2009 ter griffie dezer rechtbank. Uiterste datum voor neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen : 31 maart 2009. De hoofdgriffier : (get.) M. Plevoets (6227)

Curator : Mr. Ghekiere, Philip, Nachtegaallaan 6, 8500 Kortrijk. Datum der staking van betaling : 12 februari 2009.

Rechtbank van koophandel te Mechelen

Indienen der schuldvorderingen ter griffie voor 10 maart 2009. Neerlegging eerste PV van verificatie der schuldvorderingen : 8 april 2009, te 11 u. 15 m., zaal A, rechtbank van koophandel, gerechtsgebouw II, Beheerstraat 41, 8500 Kortrijk. Belangrijk bericht aan de belanghebbenden : om in voorkomend geval te kunnen genieten van de bevrijding waarvan sprake is in art. 73 of in art. 80 van de Faillissementswet, moeten de natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde, ter griffie van de rechtbank van koophandel een verklaring neerleggen die hun identiteit, hun beroep en hun woonplaats vermeldt en waarin zij bevestigen dat hun verbintenis niet in verhouding met hun inkomsten en hun patrimonium is, en waarbij de stukken zijn gevoegd zoals bepaald is in art. 72ter van de Faillissementswet. De hoofdgriffier, (get.) K. Engels. (6225)

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, buitengewone zitting vijfde kamer, d.d. 12 februari 2009, werd op bekentenis failliet verklaard : Boecquaert, Annick Eveline Viviane, Doorniksesteenweg 118, te 8580 Avelgem, destijds handel drijvende, te 9800 Deinze, Dorpsstraat 93. Ondernemingsnummer 0588.911.249.

Bij vonnis, d.d. 16 februari 2009, van de rechtbank van koophandel te Mechelen, werd gesloten verklaard wegens ontoereikend actief, het faillissement van de BVBA Music Gallery, met maatschappelijke zetel te 2800 Mechelen, Onze-Lieve-Vrouwestraat 5-7, met ondernemingsnummer 0863.969.003, en werd gezegd dat als vereffenaar wordt beschouwd : de heer Meers, Philip, wonende te 2400 Mol, Bremstraat 34. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) G. Lauwers. (6228)

Bij vonnis, d.d. 16 februari 2009, van de rechtbank van koophandel te Mechelen, werd gesloten verklaard wegens ontoereikend actief, het faillissement van de BVBA VME Lelie, met maatschappelijke zetel te 2800 Mechelen, Leliestraat 32, met ondernemingsnummer 0876.930.676, en werd gezegd dat als vereffenaar wordt beschouwd : de heer Van Menxsel, Eduard, laatst wonende, te 2800 Mechelen, Nauwstraat 3, bus 2, doch aldaar van ambtswege afgevoerd op 21 december 2007, thans zonder gekende woon- of verblijfplaats in België of in het buitenland. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) G. Lauwers. (6229)

Wellnesscenter. Rechter-commissaris : Adriaenssens, Stephan. Curator : Mr. Ghekiere, Philip, Nachtegaallaan 6, 8500 Kortrijk. Datum der staking van betaling : 12 februari 2009. Indienen der schuldvorderingen ter griffie voor 10 maart 2009. Neerlegging eerste PV van verificatie der schuldvorderingen : 8 april 2009, te 11 u. 30 m., zaal A, rechtbank van koophandel, gerechtsgebouw II, Beheerstraat 41, 8500 Kortrijk. Belangrijk bericht aan de belanghebbenden : om in voorkomend geval te kunnen genieten van de bevrijding waarvan sprake is in art. 73 of in art. 80 van de Faillissementswet, moeten de natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde, ter griffie van de rechtbank van koophandel een verklaring neerleggen die hun identiteit, hun beroep en hun woonplaats vermeldt en waarin zij bevestigen dat hun verbintenis niet in verhouding met hun inkomsten en hun patrimonium is, en waarbij de stukken zijn gevoegd zoals bepaald is in art. 72ter van de Faillissementswet. De hoofdgriffier, (get.) K. Engels. (6226)

Bij vonnis, d.d. 16 februari 2009, van de rechtbank van koophandel te Mechelen, werd gesloten verklaard ingevolge vereffening, het faillissement van de NV Interfruit, met maatschappelijke zetel te 2860 Sint-Katelijne-Waver, Fortsesteenweg 33, met ondernemingsnummer 0425.505.247, en werd gezegd dat als vereffenaars worden beschouwd : de heer Cornelissen, Axel en de heer Huyghe, Jean-Pierre, beiden wonende, te 2900 Schoten, Columbuslei 19. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) G. Lauwers. (6230)

Bij vonnis, d.d. 16 februari 2009, van de rechtbank van koophandel te Mechelen, werd gesloten verklaard ingevolge vereffening, het faillissement van de NV Hurop Account, met maatschappelijke zetel te 2800 Mechelen, Liersesteenweg 422, met ondernemingsnummer 0453.114.318, en werd gezegd dat als vereffenaar wordt beschouwd : de heer Van Dessel, Roeland, wonende te 2980 Zoersel, Hendrik Consciencelaan 18. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) G. Lauwers. (6231)

Rechtbank van koophandel te Leuven Rechtbank van koophandel te Tongeren Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Leuven, d.d. 18 februari 2009, werd BVBA Bikiniz, met zetel te 3210 Lubbeek, Staatsbaan 322, en met als activiteiten : danscafé; met ondernemingsnummer 0428.187.197, in staat van faillissement verklaard. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Faill.W.

De rechtbank van koophandel te Tongeren heeft bij vonnis van 12 januari 2009, op bekentenis, het faillissement uitgesproken van Gebroeders Aengeveld BVBA, te 3640 Kinrooi, Geistingen 78. Ondernemingsnummer 0465.516.262. Handelswerkzaamheid : uitbating van een aannemingsbedrijf.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Als curators werden aangesteld : Mr. Miguet, Roger, Putstraat 36, te 3700 Tongeren; Cuypers, Lode, Maastrichterstraat 43, bus 2, te 3700 Tongeren. Het tijdstip van staking van betaling werd vastgesteld op 2 januari 2009. De schuldvorderingen dienen uiterlijk op 11 februari 2009 neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel te Tongeren, Kielenstraat 22, bus 4. Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der schuldvorderingen heeft plaats op 26 februari 2009, te 11 uur, in de raadkamer van de rechtbank van koophandel te Tongeren, Kielenstraat 22, bus 4, gelijkvloers, zaal C. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (ondermeer de borgen van de gefailleerde) dienen hiervan ter griffie een verklaring neer te leggen overeenkomstig art. 72ter Faill. W. Ref. rechtbank : PD 5287. Voor eensluidend uittreksel : (get.) W. Meurmans, griffier. (6232)

16147

Par acte notarié du 29 janvier 2009, M. Ignacio Bolan˜ os, Raúl Martin, né à Pampas (Pérou) le 26 juillet 1936, et son épouse, Mme Ek, Christine Marie Corneille, née à Ixelles le 12 juin 1948, domiciliés ensemble à 1190 Forest, avenue Pénélope 69/TM00, ont modifié leur contrat de mariage de séparation de biens pure et simple en constituant une société accessoire à laquelle Mme Ek, a apporté des biens immeubles. Pour les époux, (signé) Sofie Devos, notaire assoicié. (6236)

Aux termes d’un acte reçu par le notaire Benoit Cloet, à Mouscron (Herseaux), en date du 2 février 2009, contenant modification du régime matrimonial des époux Willy Vanhoutte-Ingels, Chantal, ont déclaré attribuer le patrimoine commun au profit de l’époux survivant en cas de dissolution de la communauté par le décès de l’un des époux et sous la condition que les époux ne soient pas séparés de fait et, M. Willy Vanhoutte, prénommé, a déclaré faire apport au patrimoine commun de deux immeubles lui appartenant en propre, sans que le régime matrimonial ne soit modifié sur d’autres points. Mouscron (Herseaux), le 16 février 2009. (Signé) Benoit Cloet, notaire à Mouscron (Herseaux). (6237)

Faillite rapportée − Intrekking faillissement

De rechtbank van koophandel te Antwerpen heeft bij vonnis d.d. 25 september 2008 de BVBA De 5 Sandwich met zetel Carnotstraat 30, te 2060 Antwerpen (ondernemingsnr. 0876.195.258), in staat van faillissement verklaard en heeft bij vonnis d.d. 18 december 2008 het faillissement ingetrokken. De curator, (get.) B. Heysse. (6233)

Aux termes d’un acte reçu par le notaire, Etienne Beguin, à Beauraing, en date du 2 février 2009, M. Lucas, Marcel Charles Elie Gustave, né à Bruxelles le 3 décembre 1927, et son épouse, Mme Desmet, Jeanne-Marie Henriette Ghislaine, née à Montignies-sur-Sambre le 4 septembre 1927, domiciliés ensemble à 5570 Beauraing, section de Feschaux, rue du Baty 33, mariés sous le régime légal, à défaut de contrat de mariage, ont convenu de modifier la composition du patrimoine commun dépendant de leur régime matrimonial, en y apportant le bien suivant : Commune de Beauraing, sixième division (Feschaux) : article 01386

Tribunal de commerce de Namur

Par jugement prononcé le 12 février 2009, le tribunal de commerce de Namur a rapporté les opérations de la faillite de la SCRIS Côté Cuisine Temploux, dont le siège social est sis à 5020 Temploux, chaussée de Nivelles 321, exploitant un service de restauration, service traiteur, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le n° 0863.041.068. Cette faillite a été prononcée par jugement du tribunal de commerce de Namur, en date du 8 janvier 2009. Ledit jugement donne décharge à Me Baudhuin Rase, avocat au barreau de Namur de son mandat de curateur. (6234)

Régime matrimonial − Huwelijksvermogensstelsel

M. Gras, Emmanuel André Michel Henri, né à Marcq-en-Barœul (France) le 4 août 1934 (RN 34.08.04 337-22), de nationalité française, et son épouse, Mme Mulliez, Geneviève Andrée Paul Marie, née à Mazamet (France) le 15 juin 1940 (RN 40.06.15 282-53), de nationalité française, demeurant ensemble à 7730 Estaimpuis, rue de la Festingue 1bis, ont modifié leur régime matrimonial suivant un acte du notaire associé, Ludovic Du Faux, à Mouscron, du 17 septembre 2008, par lequel les époux Gras-Mulliez, ont modifié la clause d’attribution du patrimoine commun au conjoint survivant. Mouscron, le 16 février 2009. Pour les époux Gras-Mulliez, (signé) Ludovic Du Faux, notaire associé à la résidence de Mouscron. (6235)

Une maison avec jardin sise rue du Baty 33, cadastrée ou l’ayant été section A, numéro 597 C, d’une contenance de dix-huit ares, dix-neuf centiares (RC : 932 euros), appartenant en propre à Mme Desmet, Jeanne-Marie, prénommée. (Signé) E. Beguin, notaire. (6238)

Suivant acte reçu en date du 30 décembre 2008, par le notaire, Didier Vanneste, à la résidence à Schaerbeek, enregistré le 12 janvier 2009 à Schaerbeek, 1er bureau, 4 rôles, vol. 61, folio 97, case 8, M. Herzfeld, Henry, né à Prague le 18 février 1952 (NN 52.02.18 453-16), et son épouse, Mme Pirlot, Christine Mary-Ann Jeanne, née à Lille (France) le 23 janvier 1960 (NN 60.01.23 376-07), domiciliés ensemble à 1180 Bruxelles (Uccle), Dieweg 57B, ont modifié leur contrat de mariage reçu par le notaire, André Philips, le 15 juillet 1982, comportant une séparation de biens pure et simple. Que les modifications comportent : l’insertion d’un article 8 au contrat préexistant comportant une constitution, accessoirement au régime, une société dans laquelle ils déclarent faire entrer uniquement les biens immobiliers et mobiliers désignés ci-après et appartenant à M. Herzfeld : une maison d’habitation avec toutes dépendances et jardin sise Dieweg 57B, à Uccle; la moitié indivise en pleine propriété d’un immeuble d’habitation sur et avec parcelle de terrain avec pavillon sis avenue Léo Errera 34, à Uccle. La société ne pourra s’étendre à d’autres biens, si ce n’est ceux qui seront subrogés à tout ou partie des biens qui la forment. Pour extrait analytique conforme : (signé) Didier Vanneste, notaire. (6239)

16148


En date du 15 juillet 2008, M. Mottart, Adrien Jean Désiré, né à Aubange le 30 juillet 1943, et son épouse, Mme Namurois, Bernadette Elise Norbertine Marie Ghislaine, née à Dion-le-Mont le 21 février 1946, tous deux domiciliés à Wavre, chaussée de Namur 20/0004, mariés devant l’officier de l’Etat civil de la commune de Dion-le-Mont le 23 décembre 1967, sous le régime légal de communauté des biens, à défaut de contrat de mariage, régime non modifié ni maintenu dépuis, ont introduit une requête devant le tribunal de première instance de Nivelles, en homologation du contrat modificatif de leur régime matrimonial, dressé par Me Bernard Houet, à Wavre, le 15 juillet 2008.

Bij akte verleden voor geassocieerd notaris Alfred Duerinck, te Nevele, op 16 februari 2009, hebben de heer Bradt, Alexis Camiel, geboren te De Pinte op 20 mei 1930, en zijn echtgenote, Mevr. De Schrijver, Gabriela Maria Juliana Leonarda, geboren te Landegem op 7 maart 1932, samenwonend te 9850 Nevele (Landegem), Kerkstraat 42, een wijziging gebracht aan hun huwelijksvermogensstelsel door ondermeer de inbreng van eigen goederen van de echtgenote in het gemeenschappelijk vermogen.

Aux termes de cet acte, les époux ont déclaré vouloir procéder à la modification de leur régime matrimonial en adoptant le régime de la séparation de biens pure et simple. Pour extrait conforme : (signé) Bernard Houet, notaire. (6240)

(6245)

Par acte du notaire, Vincent Dumoulin, à Erezée, en date du 3 février 2009, les époux Deblir, Armand Joseph Louis Gilles, né à Waha le 29 novembre 1938, et son épouse, Goffart, Josianne Léonce Alberte, née à Rochefort le 23 février 1952, domiciliés et demeurant ensemble à 6900 Marche-en-Famenne (Aye), rue Gottau Roiau 23/B, ont modifié leur régime matrimonial. Les époux maintiennent leur régime matrimonial légal mais M. Deblir, Armand, prénommé, apporte au patrimoine commun des maisons sur et avec terrain, sise ville de Marche-en-Famenne (ex-Aye). Pour requérants, (signé) Vincent Dumoulin, notaire à Erezée. (6241)

L’acte modificatif de régime matrimonial entre M. Histas, Didier Daniel Léopold Ghislain, éducateur avec activité de traiteur à titre complémentaire, né à Ciney le 2 janvier 1964, et son épouse, Mme Giet, Martine Gabrielle, employée communale, née à Liège le 31 juillet 1979, domiciliés ensemble à 6940 Durbuy (Petithan), rue du Vieux Curé 10, a été reçu par le notaire, Jean-François Piérard, à Marche-en-Famenne, le 6 février 2009. L’acte modificatif confirme le maintien du régime de la séparation de biens contient l’adjonction en marge d’une société accessoire limitée à un immeuble et l’apport à celle-ci, d’un immeuble propre à l’épouse. Marche-en-Famenne, le 18 février 2009. Pour extrait conforme : (signé) Jean-François Piérard, notaire. (6242)

Il résulte d’un acte reçu par Me Guillaume Hambye, notaire de résidence à Mons, le 7 février 2009, que M. Dulière, Pascal Bernard, né à Frameries le 24 juin 1961, restaurateur, et son épouse, Mme Giancola, Nadina Sylvana, née à Valenciennes le 16 mai 1956, restauratrice, domiciliés à Mons (Hyon), chaussée de Maubeuge 488, mariés sous le régime de la séparation de biens suivant contrat de mariage reçu par Me Baudouin Hambye, notaire à Mons, le 21 mai 1990, ont apporté une modification à leur régime matrimonial. Cet acte modificatif a été enregistré au deuxième bureau de l’enregistrement de Mons, le 12 février 2009, volume 1095, folio 5, case 9. (Signé) B. Hambye, notaire. (6243)

Ondergetekende notaris Vincent Tallon, te Geetbets, verklaart bij deze dat de echtgenoten Hupko, André Gui en Lambeens, Jeannine Elisa Nicole, gehuwd te Kortenaken op 1 april 1967, hun huweljksvermogensstelsel hebben gewijzigd bij akte verleden voor notaris Vincent Tallon, op 18 februari 2009. Wijziging door inbreng van onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen (gemeenschap van aanwinsten). Geetbets, 18 februari 2009. (Get.) V. Tallon, notaris. (6244)

Nevele, 17 januari 2009. (Get.) Alfred Duerinck, geassocieerd notaris.

Uit een akte, verleden door notaris Marcel Leemans, te Mechelen, op 20 januari 2009, blijkt dat de echtgenoten Leopold Jan VerworstDesmedt, Maria Ludovica Joseph Irma, samenwonende te Mechelen, Zwartzustersvest 28, op minnelijke wijze hun huwelijksvermogensstelsel hebben gewijzigd, zonder dat deze wijziging de vereffening van hun vorige stelsel tot gevolg had. Voor ontledend uittreksel : (get.) Marcel Leemans, notaris. (6246)

Bij akte, verleden voor notaris Chr. Uytterhaegen, te Wetteren, op 16 februari 2009, hebben de echtgenoten Gilbert Schepens-Kennivé, Marleen, wonende te 9230 Wetteren, Smetledesteenweg 120, hun huwelijksvoorwaarden gewijzigd, waarbij onder meer door de heer Schepens een hem eigen zijnd onroerend goed in de huwgemeenschap werd gebracht. (Get.) Chr. Uytterhaegen, notaris te Wetteren. (6247)

Bij vonnis, d.d. 16 juni 2008, heeft de rechtbank van eerste aanleg te Leuven de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel gehomologeerd van de heer Minnen, Stijn Alfons Jules, en zijn echtgenote, Mevr. Daniëls, Sophie, samenwonende te 1320 Beauvechain, rue Longue 13B. De akte daartoe werd verleden voor notaris David Hollanders de Ouderaen, te Leuven, op 1 augustus 2007 en betreft de inbreng van onroerende goederen in de beperkte huwelijksgemeenschap. (Get.) D. Hollanders de Ouderaen, notaris. (6248)

Bij akte wijziging huwelijkscontract, verleden op 27 januari 2009 voor geassocieerd notaris Marc Topff, te Neerpelt, hebben de heer Custer, Marc, geboren te Hamont-Achel op 2 september 1981, en zijn echtgenote, Mevr. Geers, Marijke, geboren te Leuven op 12 augustus 1985, samenwonend te 3910 Neerpelt, Breughelstraat 72, gehuwd onder het wettelijk stelsel bij ontstentenis van huwelijkscontract, hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd met behoud van voormeld basisregime, inhoudend enerzijds de inbreng door Mevr. Geers, Marijke, voornoemd, van een toekomstig eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen, met name de inbreng van de bouwgrond gelegen te Neerpelt, ter plaatse « Breughelstraat 72 », gekadastreerd 2e afdeling, sectie D, perceelnummer 593/T/deel, groot 5 a 29 ca, indien zij voormeld goed verwerft in de loop van het huwelijk ingevolge een akte onder de levenden, en anderzijds de toevoeging van een keuzebeding. Neerpelt, 17 februari 2009. Namens de verzoekers : (get.) Marc Topff, geassocieerd notaris. (6249)

Bij vonnis van 12 januari 2009 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Leuven gehomologeerd de akte, verleden voor notaris Frank De Wilde, te Gingelom, op 15 januari 2008, waarbij de heer Vandenputte, Emile Joseph Gustave, geboren te Laar op 29 juli 1937, en zijn echtgenote, Mevr. Bernaerts, Blanche Maria Julia, geboren te Waasmont op 4 juni 1939, beiden wonende te 3401 Landen (Waasmont), Kabinestraat 30, hun huwelijksvermogensstelsel hebben gewijzigd.

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Het wijzigend kontrakt beoogt de inbreng van een onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen. Voor de echtgenoten Vandenputte-Bernaerts : (get.) Frank De Wilde, notaris. (6250)

Bij verzoekschrift, ondertekend op 20 oktober 2008, dienen de heer Lambrecht, Koen, geboren te Assebroek op 10 oktober 1969 (rijksregisternummer 691010 047-08; identiteitskaartnummer 590 4220829 94), en zijn echtgenote, Mevr. De Meyere, Natasha Marinka Danny, geboren te Brugge op 9 december 1974 (rijksregisternummer 741209 120-84; identiteitskaartnummer 590 4005790 07), samenwonende te 8340 Damme (Sijsele), Margriet Diericxstraat 12, bij de rechtbank van eerste aanleg te Brugge een aanvraag in tot homologatie van de wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel, zoals deze wijziging werd vastgesteld in een akte verleden voor geassocieerd notaris Christian Van Damme, te Brugge (Sint-Andries), op 20 oktober 2008. De echtgenoten zijn thans gehuwd onder het wettelijk stelsel, bij gebreke aan huwelijkscontract. De wijziging strekt ertoe om het wettelijk stelsel te veranderen in een stelsel van scheiding van goederen, welke aldus een grote wijziging inhoudt. Voor de verzoekers : (get.) Christian Van Damme, notaris te Brugge (Sint-Andries). (6251)

Ingevolge vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, van 13 januari 2009, werd gehomologeerd, de akte houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Cuypers, Joseph Henri Mathieu Marie, geboren te Hasselt op 15 april 1938, en zijn echtgenote, Mevr. Braeken, Maria Ghislena Cecilia, geboren te Meeuwen op 29 april 1939, wonend te 3990 Peer, Baan naar Helchteren 29, verleden voor notaris Jan Homans, te Peer, op 21 augustus 2008. De akte behelst de inbrengen door Mevr. Braeken, Maria, en de heer Cuypers, Joseph, van eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen, de vervanging van een verblijvingsbeding en een herroeping gift tussen echtgenoten. (Get.) J. Homans, geassocieerd notaris. (6252)

Bij vonnis van 13 januari 2009 van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt werd gehomologeerd de akte houdende wijziging van huwelijkscontract verleden voor notaris Philippe Van Hoof, te Sint-Truiden, op 28 april 2008, tussen de heer Hermans, Fransi Jacky Jozef, geboren te Guigoven op 3 december 1941, en zijn echtgenote, Mevr. Bas, Marie Josée Ghislaine, geboren te Sint-Truiden op 31 maart 1946, samenwonende te 3850 Nieuwerkerken, Bergstraat 3. Wijziging : behoud van het bestaande wettelijk stelsel, met inbreng door Mevr. Bas, van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen. Namens de echtgenoten Hermans-Bas : (get.) Philippe Van Hoof, notaris te Sint-Truiden. (6253)

Ondergetekende, Anton Van Bael, geassocieerd notaris te Antwerpen, verklaart dat bij akte verleden voor notaris Anton Van Bael, te Antwerpen, op 23 januari 2009 : De heer Lauwers, Paul Jan Anna, geboren te Borgerhout op 8 april 1942, en zijn echtgenote, Mevr. Geubels, Rita Maria Alberta Jozef Leo, geboren te Antwerpen op 28 januari 1945, beiden wonende te 2110 Wijnegem, Het Loo 14, gehuwd te Antwerpen op 1 april 1967, een wijziging aanbrachten aan hun huwelijksstelsel. Dat deze akte gerepertorieerd werd onder nummer 58.698, en geregistreerd twee bladen, geen renvooien, te Antwerpen, negende kantoor der registratie, op 2 februari 2009, boek 208, blad 65, vak 2. Ontvangen : vijfentwintig euro. (Get.) De eerstaanwezend inspecteur, C. Van Elsen.

16149

Dat deze wijziging noch de vereffening van het vorig stelsel, noch een dadelijke verandering van de samenstelling van de vermogens tot gevolg heeft. (Get.) A. Van Bael, geassocieerd notaris. (6254)

Bij akte verleden voor geassocieerd notaris Marc Dens, te Antwerpen, op 3 februari 2009, hebben de heer L’Allemand, Jean Léon Albert, geboren te Antwerpen op 3 juli 1925, en zijn echtgenote, Mevr. Minne, Paula, geboren te Antwerpen op 2 mei 1928, samenwonende te Antwerpen, Eglantierlaan 1/16, gehuwd onder het beheer van scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris Antoine Smets, op 17 april 1957, beslist de artikelen 3, 7 en 8 van hun huwelijkscontract op te heffen, en bijgevolg het huwelijkscontract aan te passen door het te coördineren. Deze wijziging leidt niet tot vereffening van hun voormeld huwelijksvermogensstelsel. Voor eensluidend uittreksel : (get.) Marc Dens, geassocieerd notaris. (6255)

Bij akte verleden voor notaris Jan Lambrecht, te Lummen, op 17 februari 2009, hebben de heer Bodaer, Romain Henri Alfons, geboren te Herk-de-Stad op 19 maart 1929, en zijn echtgenote, Mevr. Dullaerts, Madeleine Maria Mathild, geboren te Lummen op 5 maart 1930, hun huwelijksstelsel gewijzigd en dit als volgt : Mevr. Dullaerts, Madeleine, voornoemd, brengt de volle eigendom van een onroerend goed uit haar eigen vermogen in de huwelijksgemeenschap in. Namens de echtgenoten Bodaer-Dullaerts : (get.) Jan Lambrecht, notaris te Lummen. (6256)

De heer Leuridan, Dietrich Godfried Amatus Corneel, zaakvoerder, geboren te Veurne op 3 augustus 1978 (identiteitskaartnummer 590 0243293 43; nationaal nummer 78.08.03 107 42), en zijn echtgenote, Mevr. Bollengier, Eveline Maria Roza, geboren te Veurne op 11 augustus 1983 (identiteitskaartnummer 590 4670224 88; nationaal nummer 83.08.11 254 51), samenwonende te 8647 Lo-Reninge, Breydelstraat 13/A, hebben bij akte verleden voor notaris Vincent Van Walleghem, te Koksijde (Sint-Idesbald), op 3 februari 2009 hun huwelijksstelsel met behoud van het stelsel der scheiding van goederen gewijzigd als volgt : wijziging van artikel 9 aan het bestaand stelsel van scheiding van goederen wordt een « beperkt en accessoir gemeenschappelijke vermogen » toegevoegd en een keuzebeding omtrent dit beperkt en accessoir gemeenschappelijk vermogen; inbreng in het beperkt en accessoir gemeenschappelijk vermogen toegevoegd aan het stelsel van scheiding van volgende goederen : van een perceel grond, gelegen te Lo-Reninge (Pollinkhove), aan de Romanestraat, groot 3.498 m2, door de heer Leuridan, Dietrich; van een perceel grond, gelegen te Lo-Reninge (Pollinkhove), aan de Romanestraat, groot 4.172 m2, door de echtgenoten LeuridanBollengier. Koksijde, 16 februari 2009. Voor de verzoekers : (get.) Van Walleghem, notaris te Koksijde (Sint-Idesbald). (6257)

Bij akte verleden voor geassocieerde notaris Willem Timmermans, te Scherpenheuvel-Zichem, op 9 januari 2009, hebben de heer Van Den Nieuwenhofe, Michaël Henricus Lodewijk, geboren te Veghel (Nederland) op 17 maart 1967, en zijn echtgenote, Mevr. Damishimiro, Anne Maria, geboren te Kinshasa (Congo) op 13 juli 1963, een wijziging gebracht aan hun huwelijksvermogensstelsel, met behoud van hun

16150


huidig wettelijk stelsel der gemeenschap, zoals geregeld in het Nederlands Burgerlijk Wetboek, de bekrachtiging deel uit te maken van een voor zoveel als nodig de inbreng te doen in het gemeenschappelijk vermogen van een onroerend goed. Scherpenheuvel-Zichem, 17 februari 2009. (Get.) Willem Timmermans, geassocieerd notaris. (6258)

een woonhuis te Heist-op-den-Berg, Molenstraat 92; een woonhuis te Heist-op-den-Berg, Molenstraat 95; een appartement A1 te Heist-op-den-Berg, Berkenstraat 12; een woonhuis te Heist-op-den-Berg (Hallaar), Bijenhof 7. Voor verzoekers : (get.) Rita Heylen, notaris. (6263)

De heer Van Den Bogaert, Stanislas Gerard Bernard Marie, geboren te Sevilla (Spanje) op 20 april 1966, met identiteitskaart nummer 590-8754259-35, en zijn echtgenote, Mevr. Blervacq, Heidi, geboren te Lommel op 6 januari 1970, met identiteitskaart nummer 002-1170076-20, samenwonende te 2600 Antwerpen (Berchem), Marie-Josélaan 7, hebben bij akte verleden voor notaris Karen Sabbe, te Hamont-Achel, met standplaats te Achel, op 30 januari 2009, hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd, waarbij wordt overgegaan van het wettelijk stelsel naar een stelsel van scheiding van goederen. Voor de verzoekers : (get.) Karen Sabbe, notaris. (6259)

Uit een akte, verleden voor notaris Koen Vermeulen, te Beringen-Paal op 29 januari 2009, blijkt dat de heer Verspreet, Renatus Josephus, gepensioneerd, geboren te Tessenderlo op 20 maart 1933, nationaal nummer 33.03.20 217-91, en zijn echtgenote, Mevr. Gielen, Victoria Alphonsina Maria, gepensioneerd, geboren te Kwaadmechelen op 17 februari 1932, nationaal nummer 32.02.17 222-51, samenwonende te 3980 Tessenderlo, Neerstraat 11, een wijziging wensen aan te brengen aan hun huwelijksvermogensstelsel door het invoegen van een clausule van optionele toebedeling. Namens de verzoekers : (get.) Koen Vermeulen, notaris. (6264)

De zesde kamer CV van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt heeft bij vonnis d.d. 13 januari 2009, de akte gehomologeerd houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, verleden voor Jean Flemings, geassocieerd notaris te Lommel op 13 augustus 2008, tussen de heer Stans, Ronny Ivo Marcel, geboren te Lommel op 3 maart 1965, en zijn echtgenote, Mevr. De Boel, Heidi Paula Charlotte, geboren te Lommel op 10 juli 1972, samenwonende te 3970 Leopoldsburg, Georges Lemmensstraat 24, gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Leopoldsburg, op 26 juli 1991, zonder huwelijkscontract te hebben afgesloten, noch voor, noch tijdens het huwelijk. In deze akte bleeft de wijziging beperkt tot de inbreng van onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen. Voor eensluidend uittreksel : namens de verzoekers, (get.) Jean Flemings, geassocieerd notaris. (6260)

Blijkens een op verzoekschrift van 16 december 2008 verleend vonnis door de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement Brugge, provincie West-Vlaanderen, zevende kamer, rechtsprekende in burgerlijke zaken, werd de akte wijziging huwelijksvermogensstelsel tussen de echtgenoten, Henri Georges Verschaeve, en Depoortere, Agnes Irma, verleden voor notaris Geert Vanwijnsberghe, te Roeselare (Beveren), op 22 oktober 2008, gehomologeerd. Voor de echtgenoten : (get.) G. Vanwijnsberghe, notaris. (6261)

Bij vonnis uitgesproken op 7 januari 2009, door de vierde burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen, werd gehomologeerd de akte verleden voor notaris Sofie Van Biervliet, te Putte, op 29 september 2008, waarbij de heer Van Hool, Marc Clementine Denis, geboren te Lier op 23 september 1954, en zijn echtgenote, Mevr. Ceulemans, Ingrid Jacqueline Cyrilla, geboren te Lier op 12 mei 1965, samenwonende te 2580 Putte, Molenveld 33, hun huwelijksvermogensstelsel hebben gewijzigd. Putte, 13 februari 2009. (Get.) Sofie Van Biervliet, notaris. (6262)

Bij akte verleden voor notaris Rita Heylen, op 18 februari 2009, hebben de heer Feyaerts, Petrus Alfonsus, geboren te Heist-op-denBerg op 13 augustus 1931, en zijn echtgenote, Mevr. Vonckx, Maria Melania Adriana Ivonne, geboren te Heist-op-den-Berg op 16 september 1935, samenwonende te Heist-op-den-Berg, Molenstraat 92.

Bij akte verleden voor notaris Christine Van Haeren, te Turnhout, op 12 februari 2009, hebben de heer Vlaminckx, Hieronymus Stephanus Henricus, geboren te Beerse op 11 januari 1958, en zijn echtgenote, Mevr. Bouvin, Maria Josepha Augusta, geboren te Turnhout op 13 december 1948, samenwonende te Turnhout, Meirgorenstraat 29, hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd als volgt : zij bedingen dat zij hun huidig stelsel van zuivere scheiding van goederen behouden doch dat zij : 1) aan het stelsel van zuivere scheiding van goederen, dat dient beschouwd te worden als het dominante basisregime, een intern gemeenschappelijk vermogen toevoegen, en dat, 2) de heer Vlaminckx inbreng doet in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen van het onroerend goed te Turnhout, Meirgorenstraat 29, sectie C, nummer 1608/L/2, groot 1 a 31 ca. (Get.) Christine Van Haeren, notaris. (6265)

Ingevolge akte verleden voor Mr. Frederic Convent, geassocieerd notaris te Ninove (Meerbeke), op 15 januari 2009, hebben de heer Duffeleer, Christophe Marcel Sam, geboren te Geraardsbergen op 11 maart 1981, en zijn echtgenote, Mevr. Hertveldt, Elke Clementine, geboren te Ninove op 18 december 1978, samenwonende te 1755 Gooik, Strijlandstraat 123, hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd, door inbreng van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen. (Get.) F. Convent, geassocieerd notaris. (6266)

Ingevolge vonnis gewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, op 16 december 2008, werd de akte verleden voor Mr. Philippe Vanlatum, notaris met standplaats te Oedelem (thans Beernem), op 8 oktober 2008, gehomologeerd. In die akte hebben de heer Paul Julien Van Belleghem, en Mevr. Lena Maria Dumarey, samenwonende te 8340 Damme, Dorpsstraat 104, hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd als volgt : Hiernavermelde onroerende goederen die persoonlijk toebehoren aan de heer Paul Van Belleghem, voornoemd, worden in het gemeenschappelijk vermogen van de heer Paul Van Belleghem, en zijn echtgenote, Mevr. Lena Dumarey, beiden voornoemd, gebracht :

Gehuwd onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan een huwelijkscontract, hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd.

een perceel grond met boomgaard, gelegen te Gent, tweede afdeling, Sint-Amandsberg, Carelshof +7;

Bij deze akte werden door de heer Feyaerts, Petrus, de volgende goederen in het gemeenschappelijk vermogen ingebracht :

een woonhuis gestaan en gelegen te Antwerpen, eerste afdeling, Berchem, Vredestraat 120;

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD een building op en met grond en aanhorigheden, gestaan en gelegen te Beernem, tweede afdeling, Oedelem, Oudezakstraat 34; een perceel grond gelegen te Damme, zevende afdeling, Sijsele, Molenstraat; een perceel grond gelegen te Damme, zevende afdeling, Sijsele, Oedelemsesteenweg; diverse percelen bouwland en weiland met eropstaande bergplaats en stallingen, gestaan en gelegen te Damme, zevende afdeling, Sijsele, Dorpsstraat en Dorp nummers 104 en +104;

16151

Bij vonnis, verleend door de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement Antwerpen op 7 januari 2009, werd gehomologeerd : het huwelijkscontract, inhoudende wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel, verleden voor notaris Joseph Van Roosbroeck, te Ekeren (Antwerpen) op 9 januari 2008, tussen de heer Sackesyn, Piet, en Mevr. Denteneer, Godelieve Betty Joanna, samenwonende te 2180 Ekeren, Bist 33. Ekeren, 18 februari 2009. (Get.) J. Van Roosbroeck, notaris. (6271)

verschillende percelen bouw- en weiland, gelegen te Damme, zevende afdeling, Sijsele, De Rostuyne; twee percelen bouwland, een landgebouw en een boomgaard, gelegen te Damme, zevende afdeling, Sijsele, Zomerstraat en Schardauwstraat +9. Beernem (Oedelem), 18 februari 2009. Opgemaakt namens de verzoekers : (get.) Philippe Vanlatum, notaris. (6267)

Uit een akte, verleden voor ondergetekende notaris Nele Schotsmans, geassocieerd notaris te Dilsen-Stokkem, met standplaats te Stokkem, op 29 januari 2009, blijkt dat : 1. de heer Valgaerts, Josephus Norbertus, geboren te Tessenderlo op 10 december 1948, nummer identiteitskaart 590-4141320-28, rijksregisternummer 481210-283-24, en zijn echtgenote : 2. Mevr. Bogaerts Marie-José Joséphine Paula, geboren te Leopoldsburg op 26 maart 1945, nummer identiteitskaart 590-4644746-24, rijksregisternummer 450326-230-53, samenwonende te 3650 Dilsen-Stokkem, 1 Meilaan 1 : A. gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge akte-huwelijkscontract, verleden voor notaris René Vankrunkelsven, te Leopoldsburg, op 13 maart 1974, welk stelsel sindsdien niet werd gewijzigd; B. bij voornoemde akte, verleden voor ondergetekende notaris op 29 januari 2009, een wijziging van hun huwelijksstelsel hebben doorgevoerd, houdende een wijziging van het stelsel van scheiding van goederen naar het stelsel van algemene gemeenschap. Dilsen-Stokkem, 17 februari 2009. Voor eensluidend uittreksel : (get.) Nele Schotsmans, notaris. (6268)

Voor notaris Xavier Voets, te Bilzen, werd op 18 februari 2009 een akte verleden, houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Forier, Louis Idisore Jozef, geboren te Hasselt op 22 oktober 1932, van Belgische nationaliteit, en zijn echtgenote, Mevr. Leen, Mara Alice Catharina Johanna, geboren te Opoeteren op 3 december 1939, van Belgische nationaliteit, samenwonende te 3740 Bilzen, Beverststraat 35A, bus 1, gehuwd te Opoeteren op 22 mei 1969, onder het wettelijk stelsel zonder huwelijkscontract. Krachtens voormelde wijzigingsakte werden onroerende goederen van de echtgenoten ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen en een keuzebeding toegevoegd aan hun stelsel. Bilzen, 18 februari 2009. Namens de echtgenoten Forier-Leen, (get.) W. Voets, notaris te Bilzen. (6272)

Op verzoek van de heer Delporte, Pieter Raymond Roger, geboren te Ieper op 13 september 1979, en zijn echtgenote, Mevr. Arnaert, Annelore Anna, geboren te Ieper op 16 juni 1982, samenwonende te Langemark-Poelkapelle, Galgestraat 37, werd voor het ambt van notaris Werner Coudyzer, te Langemark, op 12 februari 2009 de akte wijziging huwelijksvermogensstelsel verleden, bedingende de inbreng door de voornoemde echtgenoten in het gemeenschappelijk vermogen bestaande tussen hen, elk voor de onverdeelde helft in volle eigendom, om daar blijvend deel van uit te maken, zonder recht op terugneming of vergoeding van een woning op en met grond, staande en gelegen ter gemeente Langemark-Poelkapelle, Galgestraat 37, ten titel ten kadaster gekend in de sectie B, deel van nummer 197/G, en volgens recent kadastraal uittreksel ten kadaster gekend in dezelfde sectie, nummer 197/H, voor een oppervlakte van tien are eenenzeventig centiare (10 a 71 ca), alsook van alle passiva die voorschreven onroerend goed bezwaren. Namens de echtgenoten Delporte-Arnaert, (get.) Werner Coudyzer, te Langemark. (6273)

Bij vonnis van 5 juni 2008 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk de wijzigende akte, verleden op 20 februari, voor Mr. Philippe De Jonghe, notaris te Oostende, gehomologeerd. Ingevolge deze wijzigende akte hebben de heer Vacquier, Noël, en zijn echtgenote, Mevr. Gruson, Joseline, samenwonende te Kortrijk, verklaard hun huwelijksstelsel te willen wijzigen bij wijze van een inbreng in de gemeenschap door de heer Vacquier, voornoemd, van een goed gelegen te Oostende en door toevoeging van een verblijvingsbeding. Oostende, 18 februari 2009. (Get.) Philippe De Jonghe, notaris te Oostende. (6269)

Ingevolge vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt van 13 januari 2009 werd gehomologeerd, de akte houdend wijziging van huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Rutten, Jan, geboren te Neerpelt op 12 februari 1980, en zijn echtgenote, Mevr. Billen, Liesbeth, geboren te Neerpelt op 8 augustus 1983, wonend te 3990 Peer, Albertus Morrenstraat 9b, verleden voor notaris Jan Homans, te Peer, op 21 augustus 2008. De akte behelst de inbreng door de heer Rutten van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen en de toevoeging van een meerkeuze-verblijvingsbeding. (Get.) J. Homans, geassocieerd notaris. (6274)

Bij akte, d.d. 27 januari 2009, verleden voor het ambt van notaris Joris Stalpaert, te Tremelo, hebben de echtgenoten Van Der Elst, Jim Lenaers, Karen, wonende te Tremelo (Baal), Baalsebaan 321, hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd met inbreng van een onroerend goed dat toebehoorde aan de heer Van Der Elst, Jim, naar het gemeenschappelijk vermogen. Namens de echtgenoten Van Der Elst-Lenaers, (get.) J. Stalpaert, notaris. (6270)

Er blijkt uit een akte, verleden op 2 februari 2009, voor notaris Samuël Van der Linden, met standplaats te Diepenbeek, geregistreerd te Hasselt, eerste kantoor, op 5 februari 2009, boek 760, blad 82, vak 08, ontvangen vijfentwintig euro (S 25,00), getekend de eerstaanwezend inspecteur K. Blondeel, dat de heer Theunissen, Alain Maria Alfons, geboren te Hasselt op 4 januari 1964, en zijn echtgenote, Mevr. Noten, Nancy Josée Willy, geboren te Bree op 4 oktober 1967, samenwonende te 3590 Diepenbeek, Europalaan 27, en gehuwd te Diepenbeek op

16152


5 maart 1993, onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract, hun huwelijksstelsel gewijzigd hebben, echter zonder dat deze wijziging de vereffening van het vorige stelsel tot gevolg had. Diepenbeek, 18 februari 2009. (Get.) Samuel Van der Linden, notaris. (6275)

Er blijkt uit een akte, verleden op 4 februari 2009, voor notaris Samuël Van der Linden, met standplaats te Diepenbeek, geregistreerd te Hasselt, eerste kantoor, op 5 februari 2009, boek 760, blad 82, vak 11, ontvangen vijfentwintig euro (S 25,00), getekend de eerstaanwezend inspecteur K. Blondeel, dat de heer Verheyden, Yvan Gustaaf Henri Joseph Alphonse, geboren te Sint-Truiden op 17 oktober 1951, en zijn echtgenote, Mevr. Andries, Nicole Julia Maria, geboren te Rocourt op 6 december 1951, samenwonende te 3590 Diepenbeek, Heidestraat 79, en gehuwd te Diepenbeek op 2 mei 1974, onder het stelsel der scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten, ingevolge huwelijkscontract, verleden voor notaris Robert Jagenau, destijds te Diepenbeek, op 13 maart 1974, gewijzigd bij akte verleden voor notaris Emile Jageneau, te Diepenbeek, op 25 mei 2000, hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd hebben, echter zonder dat deze wijziging de vereffening van het vorige stelsel tot gevolg had. Diepenbeek, 18 februari 2009. (Get.) Samuel Van der Linden, notaris. (6276)

Er blijkt uit een akte, verleden voor notaris Luc Van Eeckhoudt, te Halle, op 9 februari 2009, dat de echtgenoten Luc Van Arkkels - Chantal Van Dingenen, wonende te 1831 Machelen, Calenbergstraat 43, verklaard hebben : dat zij gehuwd zijn voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te Machelen op 5 april 1985 onder het stelsel der zuivere scheiding van goederen ingevolge akte, verleden voor notaris Jos Roosen, te Diegem, op 18 maart 1985;

Op 10 februari 2009 heeft notaris Paul Boesmans, te Koersel, een akte verleden, houdende wijziging huwelijksvermogensstelsel, van de heer Vandermaesen, Johan Marie Louis, geboren te Hasselt op 4 november 1959, en zijn echtgenote, Mevr. Haegdorens, Monique Marie Juliette Auguste, geboren te Hasselt op 24 april 1961, samenwonende te 3560 Lummen, Schalbroekstraat 16, inhoudende de toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen aan hun stelsel der zuivere scheiding van goederen. Namens de echtgenoten, (get.) Paul Boesmans, notaris. (6279)

Op 16 februari 2009 heeft notaris Paul Boesmans, te Koersel, een akte verleden, houdende wijziging huwelijksvermogensstelsel, van de heer Vandermaesen, Marnix Hubert Mathilde, geboren te Hasselt op 18 juni 1970, en zijn echtgenote, Mevr. Verjans, Kristel Margriet René Valentine, geboren te Hasselt op 17 februari 1969, samenwonende te 3550 Heusden-Zolder, Sterrenwacht 72, inhoudende de toevoeging van een beperkte gemeenschap aan hun stelsel der zuivere scheiding van goederen. Namens de echtgenoten, (get.) Paul Boesmans, notaris. (6280)

Bij vonnis van 13 januari 2009, uitgesproken door de zesde burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, werd de akte gehomologeerd, verleden voor notaris Paul Boesmans, te Koersel (Beringen), op 9 juli 2008, houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Mentens, René Leopold Jozef, geboren te Beverlo (Beringen) op 22 juli 1934, en zijn echtgenote, Mevr. Breugelmans, Victorine José, geboren te Koersel (Beringen) op 2 maart 1940, samenwonende te 3582 Koersel (Beringen), Asbergstraat 11, inhoudende de inbreng van een eigen onroerend goed van de heer Mentens, René, in de gemeenschap, met handhaving van het wettelijk stelsel. Namens de echtgenoten, (get.) Paul Boesmans, notaris. (6281)

Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt

dat zij bij voormelde akte, verleden voor ondergetekende notaris Van Eeckhoudt, hun huwelijksvermogensstelsel hebben gewijzigd : 1. door het aannemen van het wettelijk stelsel en dit overeenkomstig artikel 1394 en 1395 van het Burgerlijk Wetboek; 2. door inbreng in het gemeenschappelijk vermogen door beide partijen. Halle, 17 februari 2009.

De burgerlijke rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, zesde C kamer, heeft een vonnis uitgesproken, waarvan het beschikkend gedeelte luidt als volgt : Om deze redenen : De rechtbank, Verklaart het verzoek ontvankelijk en gegrond.

(Get.) Luc Van Eeckhoudt. (6277)

Er blijkt uit een akte, verleden voor notaris Luc Van Eeckhoudt, te Halle, op 9 februari 2009, dat de echtgenoten Guy Dedobbeleer - Godelieve Stiens, wonende te 1480 Tubize, rue Julien Marsille 120, verklaard hebben : dat zij gehuwd zijn voor de ambtenaar van de burgerlijkse stand te Pepingen op 5 mei 1979, onder het wettelijk stelsel, ingevolge akte, verleden voor notaris Jan Paul Talloen, te Halle, op 27 maart 1979; dat zij bij voormelde akte, verleden voor ondergetekende notaris Van Eeckhoudt, hun huwelijksvermogensstelsel hebben gewijzigd : 1. door het behoud van het wettelijk stelsel; 2. door inbreng van eigen onroerend goed door Mevr. Godelieve Stiens in de huwgemeenschap. Halle, 17 februari 2009.

Homologeert de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van verzoekers, verleden door notaris C. Wouters, te Tongeren, op 22 februari 2008, tussen : Vanherf, Willy Jean, geboren te Zichen-Zussen-Bolder op 4 september 1946, en zijn echtgenote : Holtappels, Maria Josephine, geboren te Hasselt op 18 juli 1948, samenwonende te 3590 Diepenbeek, Kapelstraat 15, gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van Diepenbeek, op 6 juni 1975, zonder huwelijkscontract te hebben afgesloten, noch vóór, noch tijdens het huwelijk. Aldus gedaan en gegeven ter zitting in raadkamer van de zesde kamer CV, op 9 december 2008, alwaar zetelden : Mevr. M.C. Willemaers, rechter, enige rechter, en de heer D. Poelmans, griffier. (Get.) D. Poelmans, griffier.

(Get.) Luc Van Eeckhoudt. (6278)

(6282)

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Rechtbank van eerste aanleg te Tongeren

De eerste kamer van de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Tongeren, ...men slaat over... Verklaart het verzoek ontvankelijk en gegrond. Homologeert de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, verleden op 2 juli 2008, voor Mr. Clement Wouters, notaris, met standplaats te Tongeren, van de echtgenoten : Milissen, Bert Angelicus Silvester,

16153

Bij beschikking d.d. 10 februari 2009 van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, vijfde Kamer, werd Mr. Hilde Ver Elst, advocaat te 8530 Harelbeke, Lindenlaan 8, aangesteld als curator over de onbeheerde nalatenschap van wijlen de heer Codron, Dirk Jozef, geboren te Izegem 21 maart 1950, in leven wonende te 8700 Izegem, Wantje Pietersstraat 2/11, en overleden te Izegem op 30 mei 2008. Aangiftes van schuldvordering dienen binne de twee maand na publicatie ten kantore te zijn ontvangen. (Get.) Hilde Ver Elst, advocaat. (6286)

Tribunal de première instance de Bruxelles

bediende, geboren te Lauw op 11 november 1964, en Cuypers, Ilse Maria Joanna, huisvrouw, geboren te Lommel op 11 februari 1969, die samenwonen te 3700 Tongeren, Gravierstraat 115, en die gehuwd zijn voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tongeren op 23 juni 2006, met huwelijkscontract, verleden voor M. Clement Wouters, notaris, met standplaats te 3700 Tongeren, op 9 juni 2009. Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare zitting op het gerechtshof te Tongeren, op 7 januari 2009. Voor eensluidend uittreksel, afgeleverd aan Mr. Clement Wouters, met standplaats te Tongeren. De adjunct-griffier, (get.) B. Crijns. (6283)

De eerste kamer van de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Tongeren, ...men slaat over...

La douzième chambre du tribunal de première instance de Bruxelles a désigné le 6 janvier 2009, Me Frederik De Vulder, avocat, juge suppléant, rue de Suisse 35, à 1060 Bruxelles, en qualité de curateur à la succession de De Coster, Carolina Joanna, née à Evere le 24 mars 1921, domiciliée de son vivant à 1140 Evere, rue de Zaventem 60, décédée à Evere le 25 mai 2007. Bruxelles, le 18 février 2009. Le greffier délégué, (signé) Ch. Sauvage (6287)

La douzième chambre du tribunal de première instance de Bruxelles a désigné le 22 septembre 2008, Me Dominique Silance, avocat, juge suppléant, chaussée de Charleroi 138/5, à 1060 Bruxelles, en qualité de curateur à la succession de Planche, Denise Céline Frédérique S. M., née à Berchem-Sainte-Agathe le 13 décembre 1952, domiciliée de son vivant à 1080 Molenbeek-Saint-Jean, avenue Edouard Benès 147/2, décédée à Woluwe-Saint-Lambert le 13 juin 2005. Bruxelles, le 18 février 2009. Le greffier délégué, (signé) Ch. Sauvage

Verklaart het verzoek ontvankelijk en gegrond. Homologeert de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, verleden op 20 februari 2008, voor Mr. Clement Wouters, notaris, met standplaats te Tongeren, van de echtgenoten : Neven, Luc Michel Edmond, geboren te Hasselt op 8 april 1963, en Leonaers, Katrien Germaine Frieda, geboren te Sint-Truiden op 17 september 1965, die samenwonen te 3700 Tongeren, Hasseltsesteenweg 600, en die gehuwd zijn voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tongeren op 17 augustus 2004, zonder huwelijkscontract. Aldus gevonnist en uitgesproken in openbare zitting op het gerechtshof te Tongeren, op 19 november 2008. Voor eensluidend uittreksel, afgeleverd aan Mr. Clement Wouters, met standplaats te Tongeren. De adjunct-griffier, (get.) B. Crijns. (6284)

Succession vacante − Onbeheerde nalatenschap

(6288)

La douzième chambre du tribunal de première instance de Bruxelles a désigné le 6 janvier 2009, Me Alain d’Ieteren, avocat, juge suppléant, chaussée de La Hulpe 187, à 1170 Bruxelles, en qualité de curateur à la succession de Remilly, Gabrielle Barbe, née à Forest le 7 octobre 1933, domiciliée de son vivant à 1040 Etterbeek, rue de Haerne 67, décédée à Etterbeek le 20 novembre 2005. Bruxelles, le 18 février 2009. Le greffier délégué, (signé) Ch. Sauvage (6289)

La douzième chambre du tribunal de première instance de Bruxelles a désigné le 6 janvier 2009, Me Alain d’Ieteren, avocat, juge suppléant, chaussée de La Hulpe 187, à 1170 Bruxelles, en qualité de curateur à la succession de Vancaldenhoven, Elisa José, née à Ixelles le 9 juin 1913, domiciliée de son vivant à 1050 Bruxelles, chaussée de Boondael 94, décédée à Ixelles le 30 octobre 2007. Bruxelles, le 18 février 2009. Le greffier délégué, (signé) Ch. Sauvage (6290)

Par décision du 12 février 2009, le tribunal de première instance de Liège a désigné Me Jean-Luc Paquot, avocat, juge suppléant, avenue Blonden 33, à 4000 Liège, en qualité de curateur à la succession réputée vacante de Hans, Annie Louise Bertha, née à Liège le 7 mai 1953, en son vivant domiciliée à 4680 Oupeye, rue de Fexhe Slins 104, décédée à Oupeye le 15 février 2008. Toute personne intéressée par ladite succession est priée de se faire connaître dans les trois mois de la présente publication. (Signé) Jean-Luc Paquot, avocat. (6285)

La douzième chambre du tribunal de première instance de Bruxelles a désigné le 6 janvier 2009, Me Alain d’Ieteren, avocat, juge suppléant, chaussée de La Hulpe 187, à 1170 Bruxelles, en qualité de curateur à la succession de Van Lamoen, Jean-Albert, né à Schaerbeek le 7 janvier 1921, domicilié de son vivant à 1180 Bruxelles, rue Egide Van Ophem 3, décédée à Forest le 16 novembre 2005. Bruxelles, le 18 février 2009. Le greffier délégué, (signé) Ch. Sauvage (6291)

16154

MONITEUR BELGE — 24.02.2009 — BELGISCH STAATSBLAD Tribunal de première instance de Namur

La troisième chambre du tribunal de première instance de Namur a désigné en date du 18 février 2009, Me Boulet, Emmanuel, avocat à Namur, section Jambes, rue du Paradis 51, en qualité de curateur à la succession vacante de Lepez, Yvon Emile Mutien, né à Péruwelz le 6 juillet 1936, de son vivant domicilié à 5170 Lesve, rue Joseph Misson 105, et décédé à Gilly le 4 octobre 2006. Namur, le 18 février 2009. Le greffier chef de service, (signé) M. Delhamende.

La troisième chambre du tribunal de première instance de Namur a désigné en date du 18 février 2009, Me Buysse, Patrick, avocat à Namur, section Wépion, chaussée de Dinant 776, en qualité de curateur à la succession vacante de Detournay, Albertine Louise, née à Calonne le 27 décembre 1937, de son vivant domiciliée à 5100 Jambes, rue Joseph Wauters 41, et décédée à Dinant le 26 janvier 2006. Namur, le 18 février 2009. Le greffier chef de service, (signé) M. Delhamende. (6293)

(6292)

Moniteur belge, rue de Louvain 40-42, 1000 Bruxelles. − Belgisch Staatsblad, Leuvenseweg 40-42, 1000 Brussel. Conseiller/Adviseur : A. VAN DAMME

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE. Gratis tel. nummer : Numéro tél. gratuit : N. 68

Recommend Documents