BELEIDSPLAN PALLIATIEVE ZORG NOORD-NEDERLAND 2004-2007 1. Inleiding Voorliggend beleidsplan is opgesteld om richting te geven aan de beleidsontwikkeling en -uitvoering van palliatieve, inclusief terminale, zorg in Noord-Nederland. In de regio wordt al jaren samengewerkt tussen Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG), Integraal Kankercentrum Noord-Nederland (IKN) en Rijksuniversiteit Groningen (RUG) op het gebied van palliatieve zorg. Het lag dan ook voor de hand dat het Centrum voor Ontwikkeling Palliatieve Zorg Noord-Nederland (COPZ-NN), dat in 1998 in het leven werd geroepen, deze drie instellingen als participanten kende. Het COPZ-NN coördineert in de periode 1998 - 2003 de beleidsontwikkeling palliatieve zorg in Noord-Nederland. Na 2003 zal het COPZ echter zijn status verliezen in verband met beëindiging van de financiering door de overheid. Omdat het voorliggende beleidsplan over de COPZ-periode heen gaat, zullen de beleidsvoornemens deels in COPZ-verband, deels complementair daaraan worden uitgevoerd. De notitie kent de volgende opbouw. In eerste instantie wordt een korte begripsbepaling gedaan. Vervolgens worden ontwikkelingen tot op heden benoemd. Aansluitend wordt een samenhangend beleidsvoorstel voor de periode 2002 - 2007 geformuleerd. Hierin wordt een beschrijving van de verschillende onderdelen in combinatie met een organisatievoorstel gegeven. Het onderdeel patiëntenzorg is hiervan het meest uitgewerkt. Er wordt afgesloten met een voorstel voor besluitvorming. Wanneer de verschillende betrokken partijen, AZG, IKN en RUG, het beleidsplan onderschijven, zal aanvullend een werkplan en een structuur voor financiering moeten worden ontwikkeld. Beide zijn in voorliggend document nog niet uitgewerkt. 2. Begripsbepaling 2.1. Enige incidentiegegevens Volgens gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) sterven in Nederland jaarlijks ruim 135.000 mensen, 55.000 van hen sterven aan een niet-acute aandoening. Van deze 55.000 leden ruim 37.000 aan kanker, 6.500 aan COPD, 5.500 aan hartfalen, 3.000 aan diabetes mellitus en bijna 1.500 aan een chronische nierziekte. De overige 2.000 hebben aandoeningen als Parkinson, leverziekten, AIDS, ALS en MS. Alle hulp gericht op het verlichten van het lijden bij deze mensen, valt onder de noemer palliatieve zorg. 2.2. Definities “Palliatieve zorg is dé actieve zorg voor patiënten van wie de ziekte niet meer reageert op een curatieve behandeling. Deze zorg bevat pijnbestrijding, behandeling, begeleiding van en aandacht voor andere symptomen van lichamelijk, sociaal, psychisch en spirituele aard. Het doel van palliatieve zorg is het bereiken van de beste kwaliteit van leven voor de patiënt en diens naaste(n).” Deze definitie van de World Health Organisation (WHO) heeft niet alleen betrekking op de palliatieve geneeskunde, maar omvat een integraal zorgaanbod dat afgestemd is op de individuele hulpvraag van zowel patiënt als zijn omgeving. Bovendien wordt ook de zorg voor de hulpverleners hieronder begrepen. Eveneens volgens de WHO luidt het doel van palliatieve zorg “het bereiken van de beste kwaliteit van leven voor de patiënt en diens naasten.” Terminale zorg vormt een intensivering van de palliatieve zorg waarbij de aandacht vooral gericht is op adequate stervensbegeleiding. De minister van VWS hanteert in haar standpunt op hoofdlijnen (CZ/EZ-2244928, 20 december 2001) de volgende omschrijving: ”Palliatieve zorg is een wezenlijk onderdeel van onze gezondheidszorg. Het is een intensieve vorm van zorg, die niet gericht is op genezing. Het wordt daarom ook wel ‘leedverzachtende zorg’ genoemd. Centraal staat het verminderen van het lijden en de verbetering van de kwaliteit van leven. Palliatieve zorg is meer dan het verlichten van pijn en richt zich dan ook niet alleen op pijn- en symptoombestrijding. Palliatieve zorg is vooral de zorg voor de mens zelf in zijn of haar ziekte. Deze zorg is daarom sterk verbonden met respect voor individuele behoeften en wensen. De kunst van goede palliatieve zorg is eigenlijk dat alle zorgverleners samen proberen de last en pijn zodanig te verminderen dat de patiënt ruimte krijgt voor wat hij of zij in de laatste levensfase nog wil doen. De plaats waar deze zorg wordt geboden is niet van belang. Van belang is
Beleidsplan Palliatieve Zorg Noord-Nederland 2004-2007
1
de juiste voorwaarden te scheppen waaronder de patiënt tot een betekenisvolle afronding van het eigen leven kan komen.” 2.3. Betrokkenen Het overgrote deel van patiënten in palliatieve zorg verblijft thuis en/of ondergaat een ambulante vorm van zorg. Meer dan 50% van de mensen overlijdt thuis. Dit betekent dat een belangrijk accent in de palliatieve fase op de zorg in de thuissituatie ligt. Hier zijn de belangrijkste betrokkenen de mantelzorger, de huisarts, de geestelijk verzorger, de wijkverpleegkundigen en -ziekenverzorgenden alsmede de gezinshulp. In de thuiszorg en hospices, waarvan het aantal groeit, spelen bovendien vrijwilligers een belangrijke rol. Soms echter vergt palliatieve zorg korte of intermitterende opname in een instelling, en ook om sociale redenen worden patiënten in een ziekenhuis, verpleeg- of verzorgingshuis opgenomen. In deze intramurale setting spelen andere hulpverleners, onder wie (para)medici, verpleegkundigen, verzorgenden en maatschappelijk werkenden een belangrijke rol. 3. Ontwikkelingen tot op heden 3.1. Overheidsbeleid De overheid stimuleert de ontwikkeling van palliatieve zorg. Dit is o.a. zichtbaar in de volgende punten: - Instelling van zes Centra voor Ontwikkeling Palliatieve Zorg (COPZ) ingesteld, gericht op de inhoud, structuur en deskundigheid op het gebied van de palliatieve en terminale zorg. - Oprichting van een Landelijk Steunpunt Palliatieve Terminale Zorg van het NPTN. - Financiering van onderzoek zorg via ZonMw. - Uitvoering van het Project Integratie Hospicezorg (P.I.H.). In 2001 werd door de Toetsingscommissie aanbevolen de coördinatie van palliatieve zorg na afloop van de COPZ-periode bij de Integrale Kankercentra (IKC’s) onder te brengen. De minister nam dit standpunt over. Momenteel beraadt VWS zich op een mogelijke financieringsstructuur voor het vervolg op de COPZ-periode. Het ministerie zal zich hierbij laten leiden door de tussenevaluaties COPZ en de resultaten van het Project Integratie Hospicezorg. In haar voorlopige standpunt d.d. 20 december 2001 formuleerde de minister o.a. dat het coördinatiepunt bij de IKC’s de volgende functies zal herbergen: - algemene coördinatie, - regionale dienstverlening, - specialistische regionale consultatieteams, - deskundigheidsbevordering, - registratie, - continue kwaliteitsverbetering. In haar definitieve standpunt (11 maart 2002, CZ/EZ/2266035) bevestigt zij deze uitspraak. 3.2. Landelijk beleid De Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC) ondersteunt de landelijke ontwikkeling van palliatieve zorg. Ook in de coördinatiestructuur rond de zes COPZ-en is vastgelegd dat daar waar mogelijk beleid op landelijk niveau dient te worden ontwikkeld. Dit is o.a.zichtbaar in onderlinge afstemming tussen de COPZ-en en hun projecten en de transfer van de ene naar de andere regio. Bovendien hebben VIKC en COPZ-en zich op het standpunt gesteld dat kwaliteitskaders, competentieprofielen etc. zo veel mogelijk op landelijk niveau moeten worden ontwikkeld en vastgesteld.
3.3. Noord-Nederland 3.3.1. AZG, IKN, RUG Zoals in de inleiding reeds vermeld werken op het gebied van palliatieve zorg AZG, IKN en RUG reeds jaren samen. Dit heeft in de afgelopen jaren tot verschillende resultaten geleid, zoals de ontwikkeling van richtlijnen palliatieve zorg (eerste uitgave in 1995), de aanstelling van een huisartsconsulent, de benoeming van prof. Ilora Finlay op de Bijtelleerstoel, de proefschriften van Dr.
Beleidsplan Palliatieve Zorg Noord-Nederland 2004-2007
2
K.W. Schuit en Dr. A.M. The, etc. etc. Daarnaast bestaan het Coördinatiecentrum Chronisch Zieken Noord-Nederland en het Kenniscentrum Pijn binnen het AZG. 3.3.2. COPZ Noord-Nederland Het COPZ Noord-Nederland werd als laatste van de zes centra in 1998 opgericht. Het in 1998 opgestelde werkprogramma is als gevolg van beperkte financieringsmogelijkheden gedeeltelijk uitgevoerd. Onderstaande projecten zijn in uitvoering. - Huisartsconsulenten Palliatieve Zorg (HCPZ): het aantal in de IKN-regio werkzame huisartsconsulenten werd van één naar vier uitgebreid. De huisartsen werden geschoold, de werkwijze werd aangepast en onderling afgestemd. - Ondersteuning mantelzorg: aan de hand van inventarisatie van problemen van de mantelzorg is nagegaan welke oplossingen geboden kunnen worden. Dit heeft geleid tot opstellen van een ondersteuningsprotocol. - Onderwijs: het project richt zich op het opzetten en invoeren van een (na)scholingsmodule voor huisartsen en één voor verzorgenden en het organiseren van een masterclass voor verpleeghuisartsen. - Ethiek: in dit project lopen verschillende deelprojecten met betrekking tot onderzoek naar zorgbehoeften en -coördinatie. 3.3.3. Overige ontwikkelingen In Noord-Nederland zijn naast het COPZ-NN diverse andere organisaties bezig met het verbeteren van de palliatieve zorg in hun organisatie of regio. Ten voorbeeld en niet limitatief worden de initiatieven in het Martini Ziekenhuis in Groningen, het MCC Klik in Zwolle, Ziekenhuis Nij Smellinghe in Drachten, het Diaconessenziekenhuis in Meppel en het Provinciaal Platform Palliatieve Zorg in Drenthe genoemd. Daarnaast zijn er op het niveau van de provincie ook enkele verantwoordelijkheden ten aanzien van de care en zijn hierover met de beleidsmedewerkers gesprekken. 4. Beleidsontwikkeling palliatieve zorg 4.1. Algemeen doel beleidsontwikkeling Aansluitend bij de visie van de minister, neergelegd in de eerder aangehaalde notitie (CZ/EZ2244928) en het definitieve standpunt van de minister (CZ/EZ/2266035), heeft dit beleidsplan als doel integraal beleid voor palliatieve zorg op regionaal niveau te initiëren, te bevorderen, te evalueren en regionale en locale initiatieven te ondersteunen en te integreren. Het richt zich op de onderdelen patiëntenzorg, onderwijs, onderzoek en ethiek, en hun onderlinge samenhang. Vaststaand uitgangspunt hierbij is een multidisciplinaire benadering, waar binnen elk deelgebied fysieke, psychosociale en spirituele aspecten integraal aan de orde zullen komen. Bovendien zal bij de ontwikkeling van kwaliteitssystemen aandacht worden besteed aan patiëntgerichtheid en vraaggestuurde zorg. Het doel daarbij is de vier onderdelen in samenhang met elkaar tot ontwikkeling te brengen. Het is hierbij nadrukkelijk de bedoeling reeds lopende ontwikkelingen te betrekken en waar mogelijk van een breder kader te voorzien.Hieronder worden eerst de verschillende onderdelen nader toegelicht. Vervolgens wordt een samenhangende structuur beschreven. 4.2. Patiëntenzorg Het probleem van de palliatieve zorg is niet zozeer het ontbreken van goede palliatieve voorzieningen en hulpverleners, maar de bereikbaarheid en toegankelijkheid ervan én de samenhang tussen de diverse actoren. Door de grote verscheidenheid van zorgaanbod en zorginstellingen, alsmede de diversiteit van de doelgroepen, is goede samenwerking en communicatie vereist. Het doel van de beleidsontwikkeling inzake directe zorgverlening is daarom het verbeteren van de zorg door - het opstellen van een kwaliteitskader, ontwikkeling van richtlijnen, implementatie, evaluatie en kwaliteitstoetsing - het effectief inzetten van alle deskundigheden en voorzieningen met behulp van een efficiënte structuur en coördinatie, en daarbij uit te gaan van de zorgketen en principes van vraaggestuurde zorg. Kwaliteitssysteem Conform het reeds jaren gebruikelijke oncologische kwaliteitssysteem zal een systeem van richtlijnontwikkeling, -evaluatie en kwaliteitstoetsing worden vormgegeven. In COPZ-verband is hiermee reeds een aanvang gemaakt. Ook in andere COPZ-regio’s is een kwaliteitskader in ontwikkeling. Na vaststelling hiervan dient het geïmplementeerd en geëvalueerd te worden.
Beleidsplan Palliatieve Zorg Noord-Nederland 2004-2007
3
De in het verleden opgestelde richtlijnen voor palliatieve zorg in de huisartsenpraktijk zullen worden geactualiseerd en worden aangevuld met richtlijnen voor andere werkers in de zorg, zoals verpleegkundigen en verzorgenden, maatschappelijk werkenden, geestelijk verzorgers etc. Bij ontwikkeling en implementatie van het kwaliteitskader en richtlijnen zal rekening worden gehouden met bestaande kaders, zoals de NHG-standaarden, en met normen en ontwikkelingen op het gebied van kwaliteitstoetsing, zoals visitatie en accreditatie, bijvoorbeeld door het NIAZ. Structuur advies en consultatie Op regionaal niveau staat de onderstaande structuur voor ogen. Ook deze is ontleend aan het bestaande oncologisch kwaliteitssysteem: - Nagenoeg alle hulpverleners zijn actief in de palliatieve zorg. De meeste vragen inzake palliatieve zorg kunnen zij zelf oplossen. Zij hebben de verantwoordelijkheid om voldoende competenties te ontwikkelen en in stand te houden om deze zorg te kunnen verlenen. Deze kunnen ontleend worden aan het te ontwikkelen kwaliteitskader en de richtlijnen. - Gezien de complexe en soms langdurige aard van palliatieve zorg is het voor een aantal zorgsituaties en/of problemen hierin echter wenselijk advies en ondersteuning te kunnen vragen. De meeste van deze vragen dienen te kunnen worden beantwoord binnen een lokaal of subregionaal adviesteam. Deze teams zullen zo veel mogelijk aansluiten bij reeds bestaande netwerken, zoals die rond de ziekenhuizen. De teams zullen, indachtig de integrale visie op palliatieve zorg, multidisciplinair van samenstelling zijn. - Een gedeelte van de vragen is echter van dermate complexe of gespecialiseerde aard dat een uitgebreidere vorm van consultatie nodig is. Deze toegevoegde vorm van consultatie bij een expertniveau kan het best op één locatie in Noord-Nederland worden ontwikkeld. Een belangrijke rol is hier weggelegd voor RUG en AZG. Er zal nader moeten worden vastgesteld welke voorzieningen nodig zijn om het expertniveau in de klinische en poliklinische praktijk vorm te geven en te onderhouden. Tevens zal moeten worden vastgesteld op welke wijze wetenschappelijke kennis kan worden vertaald naar de lokale hulpverleners en netwerken. Het in § 5.2. beschreven netwerk zal hierbij een belangrijke rol spelen. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van dit topreferentiecentrum is dat de betreffende hulpverleners direct patiëntgebonden taken blijven uitvoeren. - Bijzondere aandacht zal hierbij uitgaan naar integratie van psychosociale en spirituele zorg binnen de momenteel fysiek gedomineerde medische zorg. Ook reeds bestaande zorgvormen, zoals die van de KOP-psychologen, zullen een plaats binnen het palliatieve zorgcircuit moeten krijgen. Deze consultatie- en coördinatiestructuur zal worden geïmplementeerd in de gehele IKN-regio. Dit betekent dat per ziekenhuis en verzorgingsgebied (thuiszorg, verpleeg-/verzorgingshuizen, huisartsen) zal worden vastgesteld welke locale of subregionale structuur het meest passend is. Vervolgens zal deze in overleg met de diverse betrokken partijen worden ingevoerd. Schematisch overzicht Uit onderstaand overzicht blijkt met welke structuur de patiënt in de palliatieve fase omgeven wordt. Het schema impliceert niet dat alle patiënten alle in het schema aangegeven vormen van hulp kennen, maar maakt duidelijk op welke structuren kan worden teruggevallen. expertteam lokaal/regionaal. pall. team hulpverlener mantelzorger patiënt
Beleidsplan Palliatieve Zorg Noord-Nederland 2004-2007
4
4.3. Onderwijs De verschillende onderwijsorganisaties zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit en uitvoering van het onderwijs. Zowel in de basisopleiding tot arts en de vervolgopleidingen als in de opleidingssystemen van andere disciplines staat het ontwikkelen van competenties centraal. De gezamenlijke COPZ-en hebben een deel van het onderwijsveld onder de loep genomen en onderzochten het aangebodene versus het gewenste. Het COPZ-NN richtte zich hierbij op huisartsen en verzorgenden. Het lopende COPZ-project in Noord-Nederland wordt gecontinueerd door het verwerken van de resultaten uit de focusgroepen tot onderwijsprogramma’s. Deze zullen worden uitgevoerd, geëvalueerd en verder worden ontwikkeld. De ontwikkelde masterclass voor verpleeghuisartsen zal alsnog worden aangeboden aan de doelgroep en van een follow-up worden voorzien. De conclusies uit de verschillende deelonderzoeken zullen op landelijk niveau worden gerapporteerd en vervolgens onder verantwoordelijkheid van de landelijke onderwijsorganisaties worden geïmplementeerd. Naar aanleiding van het kwaliteitskader en de richtlijnen zullen gewenste competenties van individuele hulpverleners worden vastgesteld en zullen hierop afgestemde onderwijsprogramma’s worden ontwikkeld. Ditzelfde geldt voor de vereiste competenties van deelnemers aan de regionale adviesteams en de consulentenstructuur. Nu reeds is duidelijk dat het onderwerp communicatie een belangrijk onderdeel hiervan zal zijn. Dit zal uiteraard ook gevolgen hebben voor de directe patiëntenzorg zelf. Op academisch niveau tenslotte zal een nadrukkelijke samenhang bestaan met de hierboven beschreven expertstructuur en het onderzoek. 4.4. Onderzoek Van groot belang is de ingezette projecten nauwkeurig te volgen d.m.v. wetenschappelijk onderzoek. Hiermee wordt de body of knowlegde vergroot en wordt op termijn een bijdrage geleverd aan de fundering van palliatieve zorg op evidence, welke op haar beurt kan worden verwerkt in de multidisciplinaire richtlijnen palliatieve zorg. Wenselijk hierbij is het inrichten en onderhouden van een leerstoel palliatieve zorg aan de RUG. Ook hier zal een nadrukkelijke samenhang dienen te bestaan met de eerder genoemde expertstructuur en de academische onderwijsfunctie. 4.5. Ethiek Een bijzondere plaats nemen de ethiek en ethische afwegingen in. In de palliatieve zorg staan vragen rondom levenseinde, kwaliteit van leven, grenzen aan behandeling, informatievoorziening, pijn en bestrijding, maar ook bewustwording van de eigen levensfilosofie van de hulpverlener in een bijzonder daglicht. Al deze aspecten maken deel uit van de afwegingen rond kwaliteit, competenties en structuurontwikkeling. Ethiek vormt een integraal onderdeel van de zorg en is verweven met alle aspecten ervan. Omdat de ethiek in de geneeskunde en in de palliatieve zorg echter nog steeds onderontwikkeld is, zal hieraan extra aandacht worden besteed. 5. Werkstructuur 5.1. Algemeen Om de bovenstaande beleidsonderwerpen in voldoende samenhang te kunnen vormgeven en om in de gehele regio tot voldoende afstemming en draagvlak te komen is het wenselijk dat alle betrokken partners in nader te definiëren samenwerkingsverband worden betrokken. Dit leidt vooralsnog tot het voorstel vier organisatorische structuren in te richten: - het netwerk palliatieve zorg Noord-Nederland - projectstructuur palliatieve patiëntenzorg - ontwikkeling topreferentiecentrum - regionaal coördinatiepunt 5.2. Netwerk palliatieve zorg Noord-Nederland Bij alle tot op heden gerealiseerd beleid is de samenhang tussen de verschillende onderdelen niet altijd optimaal geweest. Het COPZ-NN heeft een eerste coördinatiestructuur geboden, maar heeft nog niet geleid tot integratie van de ontwikkelingen op lokaal niveau binnen het regionale kader. Om de regionale samenhang te bevorderen wordt een netwerkstructuur voorgesteld. Op deze wijze kunnen de diverse betrokkenen zich op hun kerncompetenties richten, zonder dat de ontwikkelingen los van elkaar plaatsvinden. Ten aanzien van de vier genoemde onderdelen blijven de organisaties zelf
Beleidsplan Palliatieve Zorg Noord-Nederland 2004-2007
5
verantwoordelijk voor inhoud en uitvoering van beleid, maar ter afstemming wordt de volgende netwerkstructuur voorgesteld:
onderzoek
onderwijs ethiek
patiëntenzorg
Om het netwerk adequaat te laten functioneren is het noodzakelijk voldoende onderlinge relatie en uitwisseling te bevorderen. Het is van groot belang dat de verschillende betrokkenen elkaar op de hoogte stellen van ontwikkelingen, voornemens, besluiten, implementaties, onderzoeksresultaten, studies etc. Om interactie te bevorderen zullen de volgende media worden ingezet: - periodieke nieuwsbrief (4x per jaar) - periodieke werkconferenties. De werkconferenties worden 2x per jaar georganiseerd met als doel betrokkenen uit de verschillende velden en met de verschillende aandachtgebieden bij elkaar te brengen en te informeren over elkaars activiteiten en resultaten. Uit elk aandachtsveld zullen tenminste vijf participanten worden uitgenodigd. 5.3. Projectstructuur palliatieve patiëntenzorg Om de voorgestelde consultatiestructuur en de onderlinge afstemming op regionaal niveau te bevorderen wordt voorgesteld gedurende enige jaren een regionale projectstructuur in het leven te roepen. Deze bestaat uit twee lagen: - regionale stuurgroep - projectgroepen op indicatie Regionale stuurgroep De stuurgroep heeft tot doel het beleid inzake palliatieve patiëntenzorg in zijn geheel te initiëren, te volgen en te evalueren. Bovendien dient de stuurgroep de randvoorwaarden voor een project te garanderen. De stuurgroep stelt de noodzakelijk geachte projectgroepen in en neemt besluiten t.a.v. de beleidsonderdelen die in deze groepen worden voorbereid. In de stuurgroep hebben zitting gemandateerde vertegenwoordigers vanuit: - Academisch Ziekenhuis Groningen - Algemene ziekenhuizen (1 lid vanuit algemene ziekenhuizen) - District Huisartsen Vereniging (1 lid vanuit vier DistrictsHuisartsen Verenigingen (DHV)) - Integraal Kankercentrum Noord-Nederland - Regionaal Platform Kankerpatiënten Noord (1 lid vanuit RPKN) - Thuiszorg (1 lid vanuit thuiszorgorganisaties) - Verpleeg- en verzorgingshuizen (1 lid vanuit verpleeg- en verzorgingshuizen) - Provincie (1 beleidsmedewerker vanuit de procincies) Bij de samenstelling wordt gestreefd naar een evenredige verdeling over de verschillende provincies in de regio Noord-Nederland. Indien de leden niet als vertegenwoordiger kunnen optreden, nemen zij op persoonlijke titel deel. Wel wordt van hen verwacht dat zij via hun organisaties hun achterban op de hoogte stellen van relevante ontwikkelingen en deze actief bevorderen. De stuurgroep vergadert 2 tot 4x per jaar. Tijdens de bijeenkomsten is de coördinator palliatieve zorg van het IKN aanwezig. Het secretariaat van de stuurgroep wordt verzorgd door het IKN. Projectgroepen op indicatie Op indicatie kunnen door de stuurgroep projectgroepen in het leven worden geroepen. De projectgroepen leggen zelf hun werkwijze en vergaderfrequentie vast. Zij rapporteren volgens nader te
Beleidsplan Palliatieve Zorg Noord-Nederland 2004-2007
6
maken afspraken periodiek aan de stuurgroep. Producten en voorstellen voor ontwikkeling worden aan de stuurgroep ter besluitvorming voorgelegd. De coördinator palliatieve zorg kan aanwezig zijn tijdens de bijeenkomsten van de projectgroepen. Nu reeds wordt voorgesteld een projectgroep kwaliteitskader te vormen. Deze kan verdere uitvoering geven aan het lopende IKN-project Kwaliteitskader Palliatieve Zorg. 5.4. Ontwikkeling topreferentiecentrum Zoals reeds betoogd in § 4.2. wordt gestreefd naar inrichting van een topreferentiefunctie binnen het AZG. Binnen dit centrum moeten diverse functies, zoals patiëntenzorg (klinisch en poliklinisch), onderwijs, onderzoek, advies en consultatie integraal worden uitgevoerd. In dit beleidsplan wordt volstaan met het noemen van deze functie, die onder verantwoordelijkheid van RUG en AZG verder zal moeten worden ontwikkeld. 5.5. Coördinatie Conform het definitief standpunt van de minister d.d. 11 maart 2002 (CZ/EZ/2266035) zal de palliatieve zorg op regionaal niveau gecoördineerd worden door de IKC’s. Hiermee wordt een landelijke dekking bereikt. In Noord-Nederland zal deze rol derhalve door het IKN worden vervuld. Het IKN stelde medio 2001 reeds een coördinator palliatieve zorg aan, als gevolg waarvan de functie in de regio reeds is ingevuld. In de komende periode zal de functie verder worden uitgebouwd en in de regionale structuur worden ingebed. De coördinator participeert bovendien in het landelijke netwerk en is in staat om allerlei ontwikkelingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau te signaleren en door te geven naar de stuurgroep, relevante organisaties en/of subnetwerken. 6. Besluitvorming Voorliggende notitie is in eerste instantie voorgelegd aan de individuele leden van de stuurgroep COPZ. Naar aanleiding van deze ronde is het voorstel aangepast. Het is vervolgens ter bespreking, advisering en vaststelling aangeboden aan de plenaire stuurgroep COPZ. Naar aanleiding van deze bespreking is een beperkt aantal wijzigingen doorgevoerd. Nu in de stuurgroep overeenstemming is bereikt over de definitieve tekst, wordt het voorgelegd aan de raden van bestuur van de in het COPZ participerende instellingen, te weten AZG, IKN en RUG. De aanbieding zal worden gevolgd door een persoonlijke toelichting op de voorstellen. Indien deze zich kunnen vinden in het voorstel, wordt het voorgelegd aan de organisaties zoals genoemd in § 5.2. Hen wordt tevens gevraagd een lid af te vaardigen voor de stuurgroep. Wanneer alle leden bekend zijn wordt de eerste bijeenkomst gepland. De lopende COPZ-projecten worden ongeacht de samenstelling van de stuurgroep voortgezet. Een aantal nieuwe projecten kan hangende de besluitvorming inzake de stuurgroep in gang worden gezet, een aantal is voor eventuele start afhankelijk van dit proces. Na doorloping van het besluitvormingstraject zullen de volgende deelplannen worden ontwikkeld: - werkplan - financieringsplan en begroting - implementatieplan
Groningen, 21 mei 2003 Carolina van den Akker Coördinator Palliatieve Zorg IKN
Beleidsplan Palliatieve Zorg Noord-Nederland 2004-2007
7