beleidsnota
nr 10 - November 2005
Chris Vandermeersche
Notionele interestaftrek: een nieuwe fiscale incentive
vk w Metena november 2005
Notionele interestaftrek: een nieuwe fiscale incentive Chris Vandermeersche
Auteur Chris Vandermeersche is tax partner bij VGD Belastingconsulenten. Hij vervoegde recentelijk dit multidisciplinair audit kantoor van Belgische origine na een carrière bij de belastingadministratie en bij één van de grootste internationale audit kantoren. Naast advisering in de algemene fiscaliteit spitst hij zich toe op het begeleiden vanuit fiscaal oogpunt van reorganisaties, acquisities en internationale tax structurering. Alzo heeft hij in de afgelopen jaren tal van belangrijke reorganisaties en acquisities op de Belgische markt begeleid en is hij momenteel de fiscale huisadviseur van vooraanstaande Belgische en buitenlandse ondernemingen.
[email protected]
issn nummer 1780-9525 Chris Vandermeersche Notionele interestaftrek: Een nieuwe fiscale incentive Beleidsnota nr. 10 / November 2005 Wettelijk depot d/2005/10.346/9
vk w Metena november 2005
Inhoudstafel
Auteur 2 Ten geleide
5
Samenvatting
7
1
Inleiding 1.1 Discriminatie eigen vermogensfinanciering 1.2 Belgische coördinatiecentra
9 9 10
2
Definitie 2.1 Definitie 2.2 In voege treding 2.3 Uitsluitingen
12 12 12 12
3 Kwalificerend risicokapitaal
13
13 13 14 14 15
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Algemeen In aftrek te brengen actiefbestanddelen In aftrek te brengen eigen vermogensbestanddelen Uitsluiting ten aanzien van buitenlandse activa Wijzigingen tijdens het jaar
4 Aftrekmodaliteiten
16
16 16 16 17 17 18
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Algemeen Verlengde of verkorte boekjaren KMO-vennootschappen Overdracht indien onvoldoende belastbare basis Overdracht bij reorganisaties Geen aftrek van abnormale of goedgunstige voordelen
5 Onaantastbaarheidsvoorwaarde
19
6 Formele voorwaarden
20
7 Optiesysteem tot investeringsreserve
20
20 21
7.1 De investeringsreserve 7.2 Optiesysteem
8 Vrijstelling van registratierechten bij kapitaalsinbreng
22
9 Compensatiemaatregelen
22
22 23 23
9.1 Het begrip meerwaarde 9.2 Investeringsaftrek 9.3 Belastingkrediet
10 Enkele cijfermatige voorbeelden
24
vk w Metena november 2005
Ten geleide
Er kan het restant van deze legislatuur nog van alles uit de hoek komen maar in de herfst van 2005 lijkt het geen wilde gok om te stellen dat de invoering van de notionele interestaftrek, zeker wat de economische materies betreft, misschien wel de meest verdienstelijke ingreep uitmaakt welke de paarse federale regeringscoalitie in elkaar knutselde. Hoe het met deze aftrek in zijn werk gaat, op welke wijze en voor welke bedragen uw bedrijf ervoor in aanmerking komt en met welke elementen u dienaangaande allemaal moet rekening houden, dat verneemt u, inclusief praktische, cijfermatige voorbeelden, uitgebreid in deze beleidsnota van VKW Metena. De notionele interestaftrek is een erg goede maatregel omdat alzo de vorming van eigen vermogen binnen ondernemingen gestimuleerd wordt. Meer eigen vermogen betekent op zijn beurt een grotere investeringscapaciteit en verhoogde weerbaarheid voor de ondernemingen tegen ongunstige schokken en onverwachte tegenslagen. Alhoewel sommigen het nog altijd niet kunnen laten om, puur vanuit ideologische overwegingen, de realiteit ietwat anders voor te stellen, is het onomstootbaar zo dat gezonde ondernemingen de basis vormen voor onze huidige én toekomstige welvaart én welzijn. Ondanks het feit dat de ingreep vooral geboren werd vanuit de bekommernis omtrent het voortbestaan van de coördinatiecentra moet toch erkend worden dat paars met de invoering van de notionele interestaftrek een belangrijke bijdrage levert aan de versterking van de ruggengraat van onze ondernemingen. We durven bij dezen een oproep lanceren in de richting van de bedrijfswereld om deze maatregel op een geëigende manier te gaan benutten. Gebruik op een oneigenlijke manier komt er op neer dat men allerhande constructies zou gaan opzetten om op basis van hetzelfde reële eigen vermogen meerdere malen te gaan profiteren van de fiscale voordelen welke notionele interestaftrek bieden. Het is een publiek geheim dat in dit verband concrete schema’s van hoe dergelijke “carrousels” kunnen worden opgezet nu reeds de ronde doen. Niet enkel is deze houding vanuit ethisch en maatschappelijk standpunt verwerpelijk, ze creëert tevens het gevaar dat de wetgever niet zomaar zal laten betijen. Terugschroeving of zelfs complete schrapping van de notionele interestaftrek volgt dan onvermijdelijk. Laten we, nu we echt een positieve maatregel kunnen koesteren, ons niet bezondigen aan een doodknuffeloperatie.
Johan Van Overtveldt Directeur VKW Metena
vk w Metena november 2005
Samenvatting
Deze beleidsnota behandelt de voorwaarden en modaliteiten van de notionele interestaftrek zoals bepaald door de wet van 22 juni 2005. De notionele interestaftrek is een fiscale aanmoediging die bestaat uit het toestaan van een fictieve interestaftrek dewelke berekend wordt op het statutair eigen vermogen van vennootschappen. Met deze ingreep wordt gepoogd de ongelijke fiscale behandeling van eigen versus vreemd vermogen te neutraliseren. Tevens trachten de autoriteiten op deze wijze de kapitaalvlucht uit België af te remmen. De notionele interestaftrek voorziet in een aftrek van de belastbare basis in de vennootschapsbelasting in functie van het eigen vermogen van de vennootschap. De aftrek is gelijk aan een bepaald percentage van het statutair eigen vermogen want niet de volledige waarde zal noodzakelijkerwijze in aanmerking komen voor de aftrek. Het eigen vermogen moet immers in mindering worden gebracht voor het gedeelte dat niet resulteert uit een kapitaalsinbreng of gerealiseerde winsten. Dat houdt in dat zowel enkele actief- als eigen vermogensbestanddelen van het statutair eigen vermogen moeten worden afgetrokken. Eens men dit ‘gekwalificeerd’ eigen vermogen, dat voor de aftrek in aanmerking komt, heeft bepaald, kan men gaan berekenen hoe groot de effectieve aftrek zal zijn. Dit moet door het toepassen van een percentage op dit kwalificerend eigen vermogen. Dat percentage is gelijk aan het gemiddeld rentetarief dat van toepassing is op de lineaire overheidsobligaties op 10 jaar, de zogenaamde OLO’s 10 jaar. De intrestaftrek is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 en zal teruggrijpen naar het gemiddeld rentetarief van 2005. Let wel, het verschil in rentetarief tussen twee jaren is bij wet vastgelegd op een maximum van 1 procentpunt en de maximum rentevoet is 6,5%. In beide gevallen kan er via een KB afgeweken worden van deze regels. Voor KMO-vennootschappen zal het aftrekpercentage nog 0,5 procentpunt hoger liggen. Het is echter niet geheel duidelijk of de criteria voor het bepalen van een KMO-vennootschap, al of niet op geconsolideerde basis dienen bekeken te worden. Belangrijk is dat bij gebrek aan belastbaar resultaat de wetgever heeft voorzien in de mogelijkheid om het niet-gebruikte deel van de aftrek over te dragen. Dat kan gedurende een periode van zeven jaren (kalenderjaren). Bij reorganisaties gelden inzake de overdraagbaarheid nog geen specifieke regels. De wetgever dient in dat verband nog verder initiatief te nemen. Ook mag de notionele interestaftrek niet worden toegepast in het geval van abnormale of goedgunstige voordelen (Cfr. intragroepsverrichtingen). Een laatste kenmerk van de maatregel betreft de ‘onaantastbaarheidsvoorwaarde’ die er op neer komt dat het bedrag van de aftrek in de onderneming dient behouden te blijven en dit gedurende een periode van 3 kalenderjaren (via onbeschikbare reserve). Merk op dat ook bij verlies van het boekjaar ook het volledige bedrag van de aftrek in reserves dient te worden geboekt. Vennootschappen die voldoen aan de voorwaarden ter toepassing van de vrijstelling van de investeringsreserve kunnen opteren om deze vrijgestelde investeringsreserve te boeken. Ze moeten er dan wel rekening mee houden dat de notionele interestaftrek niet toegepast kan worden. De
vraag of de notionele interestaftrek dan wel de investeringsreserve voordeliger is, kan niet éénduidig worden beantwoord en zal geval per geval moeten beoordeeld worden. We kunnen besluiten dat de wetgever met de notionele interestaftrek een belangrijke fiscale incentive heeft geïntroduceerd die ook in het buitenland veel interesse opwekt. Mogelijks zal deze maatregel bedrijven over de streep halen om in België te blijven of zelfs naar hier te komen. Fiscaliteit is en blijft in dat soort beslissingsprocessen een belangrijke factor. Daarom is het wel belangrijk oog te hebben voor enkele addertjes onder het gras van de notionele interestaftrek. De wetgever voorzag namelijk in een aantal compenserende maatregelen om de budgettaire kosten van de notionele interestaftrek te neutraliseren. Zo werd de definitie van ‘meerwaarde’ fiscaalrechterlijk aangepast zodoende men vanaf 2007 niet meer de bruto meerwaarde bedoelt maar enkele het netto gedeelte. Dit houdt in dat de kosten ter verwezenlijking van een meerwaarde niet in aftrek kunnen worden gebracht van het vrijgestelde bedrag. Verder zal de gewone investeringsaftrek, éénmalige of gespreide aftrek niet meer van toepassing zijn vanaf aanslagjaar 2007. Ook het belastingkrediet zal vanaf dan worden afgevoerd. Het is nog niet duidelijk wat de financiële en fiscale impact daarvan zal zijn en of het een volledige budgettaire neutralisering betreft dan wel een gedeeltelijke.
vk w Metena november 2005
1. Inleiding
In deze sterk concurrerende tijden is het cruciaal dat onze Belgische ondernemingen over de nodige financiële slagkracht beschikken waarbij er een stimulans dient te bestaan tot eigen vermogenfinanciering. Een sterke eigen vermogenfinanciering leidt tot een gezonde financiële situatie en resulteert in een betere concurrentiepositie van de ondernemingen. Tevens bestaat er een nood aan kapitaalintensieve investeringen door de ondernemingen in België. Kapitaalintensieve investeringen gaan doorgaans ook gepaard met een toename van de tewerkstelling. Tot op heden merkt men dat, mede gedreven door de hoge loonlasten, de Belgische en buitenlandse ondernemingen eerder beslissen om andere, fiscaal vriendelijkere, oorden op te zoeken. De wetgever heeft dit onderkend en heeft aldus een fiscale maatregel ingevoerd die de discriminatie tussen eigen vermogenfinanciering en vreemd vermogenfinanciering beoogt weg te werken en dit door de aftrek voor risicokapitaal, ook de notionele interestaftrek genoemd. Het principe van de aftrek steunt op een financiële theorie die aangetoond heeft dat men in de risicokapitaalkosten makkelijk een component kan afzonderen die overeenstemt met een risicovrije rentevoet. Voorvermelde notionele interestaftrek beoogt deze component van de risicokapitaalkosten te erkennen door de fiscale aftrekbaarheid ervan te organiseren. Hierdoor zal het mogelijk worden, ten belope van deze component, een zelfde fiscale behandeling van eigen en geleende middelen te garanderen, met behoud van de belasting op de reële winst van de ondernemingsactiviteit. Door deze maatregel wenst de wetgever een stimulans te bieden aan KMO’s en kapitaalintensieve ondernemingen en tot een verankering van de Belgische ondernemingen, en daarmee gepaard gaande tot een toename van de tewerkstelling, te komen.
rakter ervan. Alle Belgische vennootschappen kunnen in principe van de aftrek genieten. De andere Lidstaten hebben dergelijke wetgeving op heden nog niet ingevoerd doch tonen sterke interesse in deze wetgeving. Ten grondslag van de nieuwe wetgeving liggen aldus verschillende redenen. Enerzijds bestaat er in onze Belgische fiscale wetgeving een onverantwoorde discriminatie tussen eigen vermogenfinanciering en vreemd vermogenfinanciering waarbij er een duidelijke fiscale stimulans bestaat tot vreemd vermogenfinanciering. De eigen vermogenfinanciering wordt alzo vanuit fiscaal standpunt ontmoedigd. Anderzijds wordt men geconfronteerd met een kapitaalsvlucht van onze Belgische ondernemingen naar meer fiscaal vriendelijke oorden. Deze kapitaalvlucht gaat gepaard met het verdwijnen van tewerkstelling en meer bepaald in het bijzonder wat betreft tewerkstelling voor laaggeschoolde werknemers. Via de coördinatiecentra heeft men door middel van een fiscaal gunstregime in het verleden tal van buitenlandse multinationale groepen naar België kunnen aantrekken. Daar dit gunstregime onder druk kwam te staan van de EU, dient het uit te doven en dit uiterlijk tegen 2010. Een alternatief voor deze uitdovende wetgeving drong zich dan ook op. Hierna lichten we deze verschillende beweegredenen tot het uitvaardigen van de wetgeving van de notionele interestaftrek verder toe.
1.1 Discriminatie eigen vermogenfinanciering
De invoering van de notionele interestaftrek is uniek te noemen binnen de EU en dit vooral door het algemeen ka-
Sinds jaren wordt geregeld het verschil in fiscale behandeling van eigen vermogenfinanciering en vreemd vermogenfinanciering in hoofde van Belgische vennootschappen aangeklaagd. De Belgische fiscaliteit leidt er namelijk toe dat vreemd vermogenfinanciering in vele gevallen tot een fiscaal gunstiger resultaat leidt dan eigen vermogenfinan-
Ingevoerd bij de wet van 22 juni 2005, Belgisch Staatsblad, dd 30 juni 2005.
In Luxemburg bestaat er een praktijk waarbij men in zeer specifieke gevallen kan genieten van een notionele interestaftrek op financieringsactiviteiten. Doch dit is op basis van een rulingpraktijk en dus niet op basis van een specifieke regelgeving in de Luxemburgse belastingwetgeving. Merk op dat de Nederlandse wetgever plannen heeft om een gelijkaardig regime te introduceren doch de eerste ontwerpen tonen dat de voorwaarden veel stringenter zijn.
10
Een vennootschap NV X wenst een investering te verrichten ad EUR 2 miljoen waarvoor nieuwe financiële middelen dienen aangetrokken te worden. Haar aandeelhouder natuurlijk persoon is bereid een nieuwe kapitaalsinjectie te verrichten of overweegt tevens om een lening te verstrekken. Rekening houdend met een rendementsvereiste van 5% vanwege de aandeelhouder leiden de verschillende financieringswijzen tot volgende fiscale druk: A. Vreemd vermogenfinanciering Belastingdruk in hoofde van de natuurlijke persoon: interesten: EUR 2.000.000 * 5 % = roerende voorheffing: EUR 100.000 * 15 % 1 =
EUR 100.000 EUR 15.000
Belastingdruk in hoofde van de vennootschap: Aftrekbare interesten: EUR 100.000 * 33,99% = EUR 33.990 2 De vreemd vermogenfinanciering leidt aldus, op een geconsolideerde basis, tot een vordering op de schatkist ad EUR 18.990 (EUR 15.000 – EUR 33.990). De aandeelhouder natuurlijk persoon realiseert een netto resultaat van EUR 85.000. B. Eigen vermogenfinanciering Belastingdruk in hoofde van de natuurlijke persoon: dividenden: EUR 2.000.000 * 5 % = EUR 100.000 roerende voorheffing: EUR 100.000 * 25 % 3 = EUR 25.000 Belastingdruk in hoofde van de vennootschap: Dividenden behoren tot de belastbare basis en leiden aldus in hoofde van de vennootschap tot een vennootschapsbelasting van EUR 100.000 * 33,99% of EUR 33.990. De totale belastingdruk bedraagt aldus EUR 58.990 of een globaal tarief van 58,99%. Het nettoresultaat voor de aandeelhouder bedraagt aldus EUR 41.010. Tarief roerende voorheffing op interesten. Vermindering van de vennootschapsbelasting in hoofde van de vennootschap 3 Tarief roerende voorheffing op dividenden 1 2
ciering. Dit vloeit voort uit het feit dat vreemd vermogenfinanciering leidt tot interestlasten dewelke in hoofde van de vennootschap tot een aftrekbare kost leiden daar waar de vergoeding van eigen vermogen, met name dividenden, deel uit maakt van het belastbaar resultaat van een vennootschap. Bovendien is de roerende voorheffing op interesten gelijk aan 15 % daar waar de roerende voorheffing op dividenden in vele gevallen nog steeds 25 % bedraagt .
in België, in het bijzonder de coördinatiecentra en de financiële beroepen die eraan gekoppeld zijn en waarvoor België al meer dan 20 jaar know how heeft weten op te bouwen.
De invoering van de notionele interestaftrek is tevens ingegeven teneinde een geloofwaardig en concurrerend alternatief aan te reiken voor het behoud van de beslissingscentra
Het fiscale regime van de Belgische coördinatiecentra werd geïntroduceerd bij KB nr 187 dd 30 december 1982. Het regime voorzag in een alternatieve belastbare basis die ertoe leidde dat het resultaat van dergelijke vennootschappen slechts aan een belastingdruk onderhevig was van ongeveer 2% tot 4%. Teneinde een erkenning als coördinatiecentrum te verwerven dienden er echter een aantal voorwaarden vervuld te worden, die ertoe leidden dat enkel multinationale ondernemingen van een zekere omvang in aanmerking kwamen. Het regime was echter een succes en heeft er toe geleid dat tal van Belgische en buitenlandse groepen een intern financieringscentrum in België hebben opgericht. Deze financieringscentra hebben een positieve impact gehad op de Belgische economie en op de tewerkstelling voor hooggekwalificeerd personeel. Bovendien is binnen deze centra een aanzienlijke know how opgebouwd wat betreft de financiële markten. Deze centra passen dan ook perfect in de Belgische
Mits bepaalde voorwaarden zijn voldaan kan deze roerende voorheffing herleidt worden tot 15%.
Cfr. Circularie dd 29 november 1993 – Bull. Bel., nr 733, p. 3350. Deze voorwaarden hielden onder andere in dat een geconsolideerde omzet diende gerealiseerd te worden van BEF 10 miljard en de groep een geconsolideerd balanstotaal diende te hebben van BEF 1 miljard. Hiervan diende 20 % buiten België te worden gerealiseerd.
Een éénvoudig cijfervoorbeeld toont onmiddellijk aan dat de fiscale druk van eigen vermogenfinanciering hoger ligt dan een financiering via vreemd vermogen. Er bestaat een fiscale discriminatie tussen eigen vermogenfinanciering en vreemd vermogenfinanciering die niet te rechtvaardigen valt. Een aanpassing van de wetgeving is dan ook welgekomen.
1.2 Belgische coördinatiecentra
vk w Metena november 2005
economie van de jongste decennia, een economie dewelke meer en meer wordt gedreven door de dienstensector. De huidige openmarkteconomie wordt gekenmerkt door een vrije en eerlijke concurrentie. In dit verband is het zo dat niet alleen ondernemingen maar ook landen concurreren om buitenlandse investeerders aan te trekken. De onderliggende motieven daartoe zijn het aantrekken van fondsen, creatie van werkgelegenheid, importeren van kennis en technologie alsmede een stimulans van export. Eén van de middelen dewelke wordt ingezet om investeerders te overtuigen is de fiscaliteit. Het aanbieden van een gunstig fiscaal regime laat menig bedrijfleider niet onberoerd in de huidige snel globaliserende economie. België kan niet achterblijven in deze strijd daar het van oudsher slecht drijft op buitenlandse investeringen. Merk op dat België wat betreft belastingdruk nog steeds tot de koplopers behoort binnen de EU. Studies wijzen uit dat een investeerder, indien hij een fiscale regime vergelijkt, zich in eerste instantie laat leiden door het standaardtarief en tevens door de belastbare basis . Doch fiscale stimuli voorbehouden aan buitenlandse investeerders bestaande uit specifieke gunstregimes heeft al menig beslissingen in het voordeel van desbetreffend land beslecht. De OESO heeft echter reeds in het verleden gesteld dat het verlenen van fiscale voordelen voor buitenlandse bedrijven zoveel mogelijk dient te worden vermeden teneinde een eerlijke fiscale concurrentie tussen de landen te verzekeren. Ook binnen de EU krijgt eerlijke fiscale concurrentie de nodige aandacht en dit omwille van het Europees objectief om een interne markt te realiseren. Binnen de context van dergelijke interne markt kan oneerlijke fiscale concurrentie tot een verstoring leiden. In dit verband werd binnen de EU een zogenaamde “gedragscode” afgesproken. Deze code behelst dat de lidstaten er zich van weerhouden om nieuwe
Cfr. Deutsche BundesBank, Discussion Papers, n° 17/2005.
11
‘oneerlijke’ gunstregimes in te voeren en om de bestaande gunstregimes te laten uitdoven. Aldus kwam het huidige regime om de Belgische coördinatiecentra een aantal jaren terug onder vuur te liggen en eiste de EU dat het regime definitief tot een einde komt in 2010. Ten gevolge van de opgelegde stopzetting van het gunstregime van de Belgische coördinatiecentra, diende de Belgische regering een alternatief uit te werken teneinde de aanwezige centra, waarvan het overgrote deel behoorde tot buitenlandse multinationale groepen, in België te houden. In eerste instantie werd een gereduceerde vorm van het gunstregime voor Belgische coördinatiecentra ter goedkeuring aan de EU voorgelegd. Dit voorstel stuitte op verzet en schepte heel wat onduidelijkheid omtrent de vraag wat de uiteindelijke belastbare basis onder het nieuwe regime diende te zijn. Uiteindelijk werd geopteerd om een algemeen regime in te voeren met name de voorliggende aftrek voor risicokapitaal ook genoemd notionele interestaftrek. Alzo kon men een stimulans geven aan de Belgische ondernemingen om de eigen vermogenfinanciering op te krikken en tevens de belastbare basis van bestaande Belgische coördinatiecentra tot een minimum herleiden. Bovendien hoopt de Belgische regering om nog meer buitenlandse groepen te kunnen overtuigen om investeringen te verrichten in België. In dit verband zullen zelfs door de huidige regering promotionele activiteiten in het buitenland worden georganiseerd tijdens de vooropgestelde handelsmissies. De eerste reacties vanwege buitenlandse investeerders stemmen optimistisch. De verwachting bestaat dat een nieuwe golf van buitenlandse multinationale ondernemingen naar België kan worden teweeggebracht.
Het betreft hier een uitdovende werking. Momenteel kunnen geen nieuwe Belgische coördinatiecentra meer worden opgericht en verliezen een groot aantal hun erkenning per einde 2005. Cfr. “Verhofstadt promoot België bij buitenlandse investeerders”, De Tijd, 2 september 2005.
12
2. Definitie
2.1 Definitie De notionele interestaftrek voorziet in een aftrek van de belastbare basis in de vennootschapsbelasting in functie van het eigen vermogen van de vennootschap. De aftrek is gelijk aan een bepaald percentage van het kwalificerend statutair eigen vermogen. Rentebasis voor de aftrek is een percentage dat gelijk is aan het tarief van de door de Belgische Staat uitgegeven lineaire obligatie op 10 jaar 10.
2.2 In voege treding11 De notionele interestaftrek is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 12. Om te vermijden dat vennootschappen hun afsluitingsdatum van de jaarrekening kunstmatig zouden wijzigen om van de nieuwe aftrek zo vroeg mogelijk te genieten, zal elke wijziging van deze laatste datum vanaf 29 april 2005 geen invloed hebben op de toepassing van de nieuwe wetgeving.
Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen Belgische ondernemingen dewelke onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of buitenlandse ondernemingen dewelke in België belastbaar zijn in de belasting der niet inwoners. 10 Cfr. punt 4.1. voor verdere toelichting hieromtrent. 11 Artikel 21 wet dd 22 juni 2005. 12 Boekjaar afgesloten op 31 december 2006 of later.
Merk op dat de in de loop van 2005 nieuw opgerichte vennootschappen die hun eerste boekjaar afsluiten op 31 december 2006, reeds voor de volledige periode kunnen genieten van de notionele interestaftrek 13.
2.3 Uitsluitingen14 De aftrek kan in beginsel genoten worden door om het even welke vennootschap en dit zonder enige voorwaarde. De maatregel heeft aldus een algemeen karakter doch een aantal vennootschappen zijn uitgesloten, met name die vennootschappen dewelke reeds van een gunstregime genieten: • • • •
Erkende coördinatiecentra; Reconversievennootschappen; BEVAK/BEVEK en VBS; Coöperatieve participatievennootschappen in kader van werknemersparticipatieplan; • Zeescheepvaartondernemingen onderworpen aan de forfaitaire tonnagebelasting
13 We vermelden in dit verband dat het tarief pro-rata wordt aangepast teneinde rekening te houden met het feit dat men hier te maken zal hebben met een verlengd boekjaar – cfr. infra punt 5.2. 14 Artikel 11 wet dd 22 juni 2005.
vk w Metena november 2005
13
3. Kwalificerend risicokapitaal15
3.1 Algemeen Het risicokapitaal dat in aanmerking komt ter berekening van de notionele interestaftrek is in beginsel gelijk aan het statutair eigen vermogen van de vennootschap zoals bepaald overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen16 en dit zoals het blijkt aan het eind van het vorige belastbaar tijdperk. Indien een nieuwe vennootschap wordt opgericht zal het eigen vermogen zoals dit bestaat op de eerste dag van het boekjaar in aanmerking worden genomen. Er is aldus geen verwijzing naar het fiscaal eigen vermogen zoals dit wel het geval is in tal van andere fiscale wetgeving 17. Dit betekent dat bijvoorbeeld verdoken reserves, zoals belaste provisies of afschrijvingsexedenten, niet in aanmerking worden genomen ter berekening van het kwalificerend eigen vermogen. Belastingvrije reserves komen dan in principe wel weer in aanmerking ter berekening van de aftrek. Teneinde misbruiken tegen te gaan en om geen aftrek te verlenen voor eigen vermogen hetwelk niet resulteert uit een kapitaalsinbreng of voortvloeit uit gerealiseerde winsten wordt het eigen vermogen zoals blijkt uit de jaarrekening verminderd met een aantal bestanddelen. Hierna verstrekken we hieromtrent verdere toelichting.
3.2 In aftrek te brengen actiefbestanddelen 3.2.1 Financiële vaste activa en deelnemingen in beleggingsvennootschappen
Een eerste categorie van actiefbestanddelen dewelke in aftrek dienen te worden gebracht van het kwalificerend eigen vermogen zijn bepaalde deelnemingen. Het statutair eigen vermogen dient met name verminderd te worden met de fiscale waarde van de financiële vaste activa bestaande uit deelnemingen. Deze vermindering van het kwalificerend eigen vermogen is ingegeven door het feit dat deze activa enkel aanleiding geven tot belastingvrije winsten. Dividenden
worden namelijk vrijgesteld ten belope van 95 %18 en meerwaarden op aandelen worden volledig vrijgesteld. Tevens tracht deze uitsluiting bepaalde misbruiken te verhinderen. Inderdaad, indien men deze deelnemingen niet in aftrek zou brengen, zou men bijvoorbeeld volgende constructie kunnen opzetten: A doet een kapitaalsverhoging in vennootschap X ten belope van een bepaald bedrag aan cash, vennootschap X brengt op haar beurt de cash in in het kapitaal van vennootschap Y, dewelke op haar beurt de cash inbrengt in vennootschap Z. Indien men de deelnemingen niet in aftrek zou moeten brengen, zou men driemaal op hetzelfde vermogen de notionele interestaftrek kunnen toepassen. Tevens dienen de aandelen van beleggingsvennootschappen die recht geven op de deelnemingsvrijstelling ten belope van hun fiscale waarde in aftrek worden gebracht van het statutair eigen vermogen. Dergelijke aandelen kunnen als belegging worden geboekt en dus niet als financiële vaste activa en zodoende toch genieten van de deelnemingsvrijstelling. Wat betreft aandelen van beleggingsvennootschappen dient men, ter toepassing van de deelnemingsvrijstelling, niet te voldoen aan de gebruikelijke participatievoorwaarde die er in bestaat dat men minstens een participatie van 10 % heeft of met een aanschaffingswaarde van minstens EUR 1.2 miljoen. Opnieuw leiden deze activa aldus in principe niet tot belastbare inkomsten en heeft men geoordeeld dat een fiscale aftrek voor dergelijke activa niet verantwoord is.
3.2.2 Privé-activa of beleggingen zonder periodieke inkomsten
Een tweede categorie van actiefbestanddelen dewelke in aftrek dienen te worden gebracht zijn die activa dewelke volgens de wetgever eerder in de privé-sfeer behoren of geen periodiek belastbaar inkomen voortbrengen.
18 Dit ten gevolge van de deelnemingsvrijstelling zoals voorzien in artikel 202 ev. WIB 92 en dit mits bepaalde voorwaarden zijn voldaan.
15 Artikel 6 wet dd 22 juni 2005. 16 KB Wetboek Vennootschappen. 17 Vb. artikel 206 WIB 92 wat betreft de overdracht van overgedragen fiscale verliezen bij een belastingvrije fusie.
14
Het handelt hier in eerste instantie om materiële vaste activa (of gedeelten ervan) in zover ze de beroepsbehoeften op onredelijke wijze overtreffen. Hierbij zou men eventueel kunnen denken aan een exclusieve collectiewagen. Merk op dat de bewijslast hieromtrent bij de belastingadministratie ligt. In dit verband dient men op te merken dat de belastingadministratie niet mag overgaan tot een opportuniteitsbeoordeling. Dit wordt door de rechtspraak terzake bevestigd. Naar onze mening zal deze uitsluiting dan ook eerder dode letter blijven. Tevens dient het eigen vermogen te worden verminderd met de actiefbestanddelen dewelke als belegging worden aangehouden en die niet bestemd zijn om een periodiek belastbaar inkomen voort te brengen. Het handelt hier bijvoorbeeld om juwelen en kunstwerken. Een grond die als belegging wordt aangehouden zal tevens in aftrek dienen gebracht te worden van het eigen vermogen bij gebrek aan periodieke inkomsten. 3.2.3 Bepaalde onroerende goederen Ten slotte dienen in mindering te worden gebracht die onroerende goederen of andere zakelijke rechten op dergelijke goederen waarvan het gebruik ter beschikking staat van bedrijfsleiders of ter beschikking staat van hun echtgenoot of kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van de kinderen hebben. Merk op dat het gebruik van het onroerend goed reeds voldoende is ter toepassing van de uitsluiting. Het eigen vermogen dient aldus tevens verminderd te worden zelfs indien een vergoeding voor het gebruik aan de vennootschap zou worden betaald. Met deze maatregel wil men voornamelijk de villavennootschappen treffen. Deze vennootschappen worden opgericht ter verwerving van het onroerend goed waarin de bedrijfsleider verblijft, om zodoende de kosten van aankoop en alle andere ermee gepaard gaande kosten af te zetten tegen belastbare inkomsten. Deze constructies zijn reeds sinds
lange tijd een doorn in het oog van de belastingadministratie en bepaalde politici19. Men heeft geoordeeld dat het eigen vermogen van de vennootschap aangewend ter financiering van dergelijke onroerende goederen geen aanleiding kan geven tot een bijkomende fiscale aftrek.
3.3 In aftrek te brengen eigen vermogensbestanddelen Naast bepaalde actiefbestanddelen dient het statutair eigen vermogen, ter berekening van de notionele interestaftrek, te worden verminderd met een aantal eigenvermogensbestanddelen. Het handelt hier in eerste instantie om de nog niet afgeschreven herwaarderingsmeerwaarden dewelke betrekking hebben op niet uitgesloten activa. Deze herwaarderingsmeerwaarden zijn uitgedrukte doch niet gerealiseerde meerwaarden en zijn nog niet definitief verworven door de vennootschap. Bovendien zijn deze herwaarderingsmeerwaarden ook niet het resultaat van een inbreng vanwege een aandeelhouder. Ze stemmen dus niet overeen met een toename van het eigen vermogen, zijnde toename van financiële middelen van de vennootschap en kunnen aldus geen recht geven op een notionele interestaftrek. Hetzelfde geldt voor de kapitaalsubsidies dewelke geboekt staan in een rekening van het eigen vermogen 20. Het betreft hier kapitaalsubsidies dewelke worden verkregen van een bepaalde overheid en aldus geen inbreng van de aandeelhouders betreft noch overeenstemt met een gerealiseerde winst. In de filosofie van de nieuwe wetgeving nl. het aanreiken van een stimulans tot eigen vermogen en autofinanciering van vennootschappen, is het logisch dat op dit vermogen, aangebracht door een derde niet zijnde aandeelhouder, geen notionele interestaftrek wordt toegestaan.
3.4 Uitsluiting ten aanzien van buitenlandse activa Van het eigen vermogen dat recht geeft op de notionele interestaftrek dient men de buitenlandse activa in aftrek te brengen.
19 Cfr, wetsvoorstel dd 28 mei 2004 van de heer Van der Maelen. 20 Conform het minimaal algemeen rekeningstelstel is dit een rekening 15.
vk w Metena november 2005
Het betreft hier de activa die in het buitenland worden gebruikt en deel uitmaken van een vaste inrichting wiens inkomsten krachtens een dubbelbelastingverdrag zijn vrijgesteld in België21. Het bedrag dat in aftrek dient te worden gebracht van het eigen vermogen is gelijk aan enerzijds de netto boekwaarde van de activabestanddelen van de buitenlandse inrichting, en anderzijds het totaal van de passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennootschap en die op deze inrichtingen aanrekenbaar zijn. Bovendien betreft het ook de onroerende goederen of rechten met betrekking tot dergelijke onroerende goederen die in het buitenland zijn gelegen en die geen deel uitmaken van een vaste inrichting. Daarenboven dienen de inkomsten uit deze onroerende goederen vrijgesteld te zijn in België ten gevolge van een dubbelbelastingverdrag22. In dergelijk geval dient het eigen vermogen te worden verminderd met het positieve verschil tussen de netto boekwaarde van desbetreffende onroerende goederen en het totaal van de passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennootschap en die op deze onroerende goederen aanrekenbaar zijn. Met deze uitsluiting wil de wetgever vermijden dat een aftrek wordt verleend voor eigen vermogen dat wordt aangewend in het buitenland en waarvan de inkomsten aldaar belastbaar zijn. Men kan zich de vraag stellen of deze regelgeving conform is met de EU wetgeving.
21 Indien men activiteiten ontplooit in een land wordt men indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan aldaar belastbaar (cfr. artikel 5 van het OESO-modelverdrag). Op basis van de dubbelbelastingverdragen dewelke door België met andere Staten werden afgesloten word in dergelijk geval de winsten gerealiseerd door deze vaste inrichting in België vrijgesteld. 22 Op basis van de dubbelbelastingverdragen afgesloten door België zijn de inkomsten van onroerende goederen belastbaar in de Staat waar deze onroerende goederen zijn gelegen (cfr. artikel 6 OESO-modelverdrag). Deze onroerende inkomsten worden dan ook in België vrijgesteld.
15
3.5 Wijzigingen tijdens het jaar Indien zich tijdens het boekjaar wijzigingen voordoen in het eigen vermogen of in de eigenvermogens- en actiefbestanddelen dewelke in aftrek dienen te worden gebracht, wordt het kwalificerende eigen vermogen naar gelang het geval vermeerderd of verminderd met het bedrag van deze wijzingen, berekend als een gewogen gemiddelde en waarbij de wijzigingen geacht worden te hebben plaatsgevonden de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan.
16
4. Aftrekmodaliteiten
4.1 Algemeen23 De aftrek is gelijk aan een bepaald percentage van het kwalificerend eigen vermogen. Dit percentage is gelijk aan het gemiddelde rentetarief van toepassing op de lineaire overheidsobligaties op 10 jaar, de zogenaamde OLO’s 10 jaar 24. Voor aanslagjaar 2007 is dit het gemiddelde rentetarief voor het jaar 2005. Voor de volgende jaren zal het aftrekpercentage gelijk zijn aan het gemiddelde voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. De verwijzing naar het OLO 10 tarief wordt verantwoord door het feit dat men geoordeeld heeft dat in het kapitaal een risicovrij bestanddeel aanwezig is. Hierbij dient opgemerkt dat het verschil tussen twee jaren maximaal 1 procentpunt mag bedragen. Bij KB kan afgeweken worden op deze begrenzing van 1 procentpunt. Tevens wordt in een maximum tarief voorzien. Het aftrekpercentage kan maximaal 6,5% bedragen. Ook hier kan per KB in een afwijking voorzien worden.
4.2 Verlengde of verkorte boekjaren Indien een bepaald boekjaar minder of meer dan 12 maanden telt, wordt het aftrekpercentage proportioneel aangepast door het standaardpercentage te vermenigvuldigen met de dagen van het belastbare tijdperk gedeeld door 365.
4.3 KMO-vennootschappen Zoals in de inleiding vermeld is één van de redenen van de wetgeving dat de wetgever de eigen vermogenfinanciering en autofinanciering van de Belgische KMO-vennootschappen wil stimuleren. Men heeft namelijk kunnen vaststellen dat tal van de Belgische KMO’s ondergekapitaliseerd zijn hetwelk nefaste gevolgen heeft op hun rentabiliteit en solvabiliteit. Bijgevolg heeft men aan deze vennootschappen een extra stimulans willen bieden. Het aftrekpercentage zoals bovenstaand bepaald wordt met name verhoogd met 0,5 procentpunt wat betreft KMO-vennootschappen.
23 Artikel 7 wet dd 22 juni 2005. 24 Per september 2005 bedroeg het tarief ongeveer 3,2%.
Een KMO-vennootschap dient begrepen te worden als een vennootschap zoals gedefinieerd in artikel 15,§1 Wetboek Vennootschappen. Artikel 15,§1 Wetboek Vennootschappen definieert een KMO-vennootschap als die vennootschap in wiens hoofde 2 van de volgende criteria worden overschreden: • Jaargemiddelde van het personeelsbestand: 5025 • Jaaromzet exclusief BTW: EUR 7,3 miljoen • Balanstotaal: EUR 3,65 miljoen De minister van Financiën heeft gesteld dat bovenstaande criteria op een geconsolideerde basis dienen bekeken te worden 26. Op basis van een letterlijke lezing van de wettekst kan men echter argumenteren dat dit niet het geval is. De wettekst verwijst namelijk naar artikel 15, § 1 Wetboek Vennootschappen. In deze paragraaf van artikel 15 Wetboek Vennootschappen worden enkel voorvermelde criteria vermeld. De regel dat men deze op geconsolideerde basis dient te bekijken vindt men terug in artikel 15, § 2 Wetboek Vennootschappen. De verwijzing in de fiscale wetgeving naar het Wetboek Vennootschappen en de aldaar vermelde artikels is aldus vatbaar voor interpretatie. In een uiterst strikte interpretatie, hetwelk een grondregel is in het Belgische fiscaal recht, is een vennootschap een KMO-vennootschap indien ze aan de criteria voldoet en dit zelfs indien op geconsolideerde basis deze criteria worden overschreden. Dergelijke interpretatieve discussies zullen waarschijnlijk op termijn voor de rechtbanken worden beslecht. Het referentiepunt ter bepaling of een vennootschap al of niet als een KMO-vennootschap kan beschouwd worden is de situatie zoals deze zich voordoet tijdens het laatst afgesloten boekjaar. In dit verband wordt voor fiscale doeleinden gesteld dat een vennootschap die in het vorige boekjaar als een kleine vennootschap werd beschouwd, in het lopende boekjaar tevens als een kleine vennootschap wordt beschouwd, ook al voldoet ze niet meer aan de criteria. Daarentegen wordt wie
25 Onder personeelsbestand dient te worden verstaan het gemiddelde van het per einde van elke maand van het boekjaar uitgedrukt in voltijdse equivalenten. 26 Beknopt Verslag, Kamercommissie Financiën, 22 februari 2005, nr. 51 COM 505.
vk w Metena november 2005
vorig boekjaar niet aan de criteria voldeed, maar dit boekjaar wel, niet als een kleine vennootschap beschouwd 27. Merk op dat dit standpunt tegenstrijdig is met het standpunt dat werd ingenomen door het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Dit Instituut stelt dat vennootschappen als groot worden beschouwd tenzij men zich bevindt in één van de volgende hypotheses: • twee opeenvolgende boekjaren onder de criteria: indien in de loop van twee opeenvolgende boekjaren de vennootschap de criteria niet overschrijdt, wordt ze als klein beschouwd voor de hele duur van het derde boekjaar. Ze blijft klein in de loop van het vierde boekjaar, indien ze nog steeds niet de criteria tijdens voormeld derde boekjaar heeft overschreden; • nieuwe vennootschap waarvan men kan vermoeden dat ze onder de criteria blijft.
4.4 Overdracht indien onvoldoende belastbare basis28 Een belastingplichtige vennootschap kan tijdens een bepaald belastbaar tijdperk onvoldoende belastbaar resultaat realiseren en aldus een overschot aan notionele interestaftrek hebben 29. De wetgever heeft deze situatie willen opvangen door in een beperkte overdracht te voorzien. Indien tijdens een bepaald belastbaar tijdperk geen voldoende belastbare basis wordt gerealiseerd om de aftrek op toe te passen, kan het niet-gebruikte deel van de aftrek gedurende 7 jaren overgedragen worden. Het handelt hier om kalenderjaren en niet om aanslagjaren. Een verlenging van een bepaald boekjaar om alzo de overdrachtsperiode te verlengen brengt aldus geen aarde aan de dijk. Dergelijke beperkte overdracht van een fiscale aftrek is in tal van andere landen in voege. De praktijk leert dat de belastingplichtige deze tijdslimieten nauwlettend dient op te volgen.
17
4.5 Overdracht bij reorganisaties De wet voorziet niet in een overdrachtsregelgeving indien de vennootschap met een overgedragen notionele interestaftrek betrokken is in een belastingvrije reorganisatie. Dergelijke belastingvrije transactie kan enerzijds bestaan uit een belastingvrije fusie waarbij de vennootschap met de overgedragen aftrek wordt opgeslorpt door een nieuwe of bestaande vennootschap. Tevens worden de situaties geviseerd waarbij een vennootschap (partieel) wordt gesplitst. Voor voorgaande reorganisaties vinden we geen steun in de bestaande wetgeving om een bepaalde verdeling van de overgedragen notionele interestaftrek naar de overnemende vennootschappen toe te passen. Verwijzend naar de administratieve praktijk die terzake bestaat aangaande overgedragen investeringsaftrek 30, stellen we voor dat de verdeling wordt doorgevoerd op basis van het toegewezen deel van het eigen vermogen 31. Indien een belaste reorganisatie, zijnde fusie of splitsing, wordt doorgevoerd, zal de overgedragen aftrek bestaande in hoofde van de overgenomen vennootschap/gesplitste vennootschap worden afgezet tegen de belastbare inkomsten gerealiseerd in het laatste belastbare tijdperk en tevens tegen de belastbare inkomsten gerealiseerd ten gevolge van de reorganisatie. Het resterende bedrag gaat echter verloren daar een belaste reorganisatie vanuit een fiscaal standpunt als een liquidatie van de vennootschap wordt beschouwd. Een aandachtspunt is tevens dat indien door de reorganisatie niet meer voldaan wordt aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde32 de aftrek sowieso niet wordt overgedragen en dus niet meer vatbaar zal zijn tot aftrek van toekomstige belastbare winsten.
27 Beknopt Verslag, Commissie voor de Financiën en de Begroting, 29 juni 2005, nr. 51 COM 665. 28 Artikel 8 wet 22 juni 2005. 29 Merk op dat de notionele interestaftrek na de aftrek voor de deelnemingsaftrek en de investeringsaftrek dient plaats te vinden maar voor de aftrek van overgedragen fiscale verliezen.
30 Com. IB 92, 52/199. 31 Merk op dat wat betreft de investeringsaftrek een verdeling plaatsvindt op basis van de fiscale netto waarde van de overgedragen activa- en passivabestanddelen. 32 Cfr. infra punt 6.
18
We kunnen de wetgever alleen maar aansporen om zo snel mogelijk bijkomende wetgeving te introduceren teneinde een wettelijk regeling in te voeren.
waar dit voorheen enkel de overgedragen verliezen betrof, en dat tevens voordelen verleend door buitenlandse belastingplichtingen worden geviseerd.
4.6 Geen aftrek van abnormale of goedgunstige voordelen33
Ook in het kader van de notionele interestaftrek wenst de wetgever te voorkomen dat binnen een groep van vennootschappen winsten worden versluist naar een vennootschap dewelke een overschot aan aftrek heeft. Met name, geen notionele interestaftrek mag worden toegepast tegen ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen.
In België kent men geen fiscale consolidatie van groepen van vennootschappen. Dit betekent dat iedere juridische entiteit afzonderlijk wordt belast desondanks men tot dezelfde groep behoort. Dit blijkt in de praktijk een zeer nadelig regime indien er binnen een groep van vennootschappen enerzijds entiteiten terug te vinden dewelke winst realiseren maar anderzijds entiteiten zijn dewelke fiscale verliezen laten optekenen. Dit gebrek aan fiscale consolidatie kan resulteren in een situatie waarin een groep van vennootschappen geconsolideerd een verlies realiseert doch dat de groep een aanzienlijk bedrag aan vennootschapsbelasting aan de Belgische Staat verschuldigd is. België is hiermee één van de uitzonderingen binnen de EU en zelfs op wereldvlak. Vele andere landen kennen sinds jaren het concept van fiscale consolidatie. Teneinde de nadelige effecten van een gebrek aan fiscale consolidatie te vermijden zou men kunnen overwegen om de winstgevende vennootschappen voordelen te laten verstrekken aan de verlieslatende vennootschappen. Dergelijke winstverschuivingen worden echter in de Belgische fiscale wetgeving als onrechtmatig beschouwd. In de praktijk merkt men dat de belastingadministratie en de wetgever tegen deze onrechtmatige winstverschuivingen wenst op te treden. In de Belgische fiscale wetgeving staat echter te lezen dat geen verliezen noch de deelnemingsvrijstelling noch de investeringsaftrek kan afgezet worden tegen verkregen abnormale of goedgunstige voordelen 34. In dit verband is het belangrijk op te merken dat een verstrenging van de maatregel werd doorgevoerd daar sinds aanslagjaar 2005 tevens de verliezen van het lopende jaar worden geviseerd, daar
33 Artikel 13 wet dd 22 juni 2005. 34 Artikel 207 WIB 92.
De vraag stelt zich wat als een abnormaal of goedgunstig voordeel dient beschouwd te worden. Het begrip “abnormaal of goedgunstig voordeel” kan als volgt worden verduidelijkt door de omschrijving van zijn samenstellende delen : voordeel: een verrijking van de verkrijger en, wat de verstrekker van het voordeel betreft, geen effectieve vergoeding evenwaardig aan het verstrekte voordeel 35; • abnormaal: wat in strijd is met de normale gang van zaken, de regels en de gevestigde gebruiken of nog, wat in strijd is met wat in soortgelijke gevallen gebruikelijk is36; • goedgunstige voordelen: voordelen die worden verleend zonder dat zij de uitvoering van een verbintenis zijn of die worden verleend zonder enige tegenprestatie37. Algemeen kan worden gesteld dat de verkrijger van het voordeel zich verrijkt zonder adequate en daadwerkelijke tegenprestatie. Voorbeelden kunnen zijn: het betalen van managementvergoedingen waartegen geen of onvoldoende prestaties tegenover staan, betalen van een te hoge interest, het aanrekenen van te lage aankoopprijzen, enz. •
De belastingplichtigen dienen er dan ook over te waken dat intragroepsverrichtingen aan marktconforme voorwaarden plaatsvinden.
35 Antwerpen, 13.5.1991, NV A.M.E., Fiscale Jurisprudentie, 91/149. 36 Zelfde arrest. 37 Cass., 31.10.1979, Regents Park Land C° (Belgium) NV, Bull. 590, blz. 2356.
vk w Metena november 2005
19
5. Onaantastbaarheidsvoorwaarde38
Zoals reeds vermeld is de wetgeving op de notionele interestaftrek ingevoerd ter stimulans van de autofinanciering van de Belgische ondernemingen. In de wetgeving is een maatregel opgenomen teneinde te verzekeren dat het eigen vermogen op een bepaald niveau blijft. De notionele interestaftrek is verbonden aan de voorwaarde dat het bedrag van de aftrek in de onderneming dient behouden te blijven en dit gedurende een periode van 3 jaar. Dit bereikt men door een onbeschikbare reserve te boeken en te behouden gedurende de periode van 3 jaar. Door deze maatregel heeft de wetgever een onaantastbaarheidsvoorwaarde willen inbouwen. Deze onaantastbaarheidsvoorwaarde is niet volledig vergelijkbaar met de klassieke onaantastbaarheidsvoorwaarde39 zoals deze bestaat voor bijvoorbeeld de herwaarderingsmeerwaarden. De in casu geboekte onbeschikbare reserve wordt namelijk beschouwd als een belaste reserve daar waar dit wat de klassieke onaantastbaarheidsvoorwaarde betreft een belastingvrije reserve uitmaakt. De voorvermelde termijn van 3 jaar slaat hier op kalenderjaren 40 waarbij men dient te rekenen van dag tot dag. Indien een onbeschikbare reserve wordt aangelegd op bijvoorbeeld 31 maart 2007 dient deze behouden te worden tot 31 maart 2010. Het bedrag dat dient geboekt te worden is gelijk aan het volledige bedrag van de aftrek en dit ongeacht of de aftrek al of niet effectief is genoten. Dus zelfs indien een verlies wordt geleden tijdens het jaar dient alsnog de onbeschikbare reserve te worden aangelegd. Merk op dat de jaarrekening bijgevolg wordt gebruikt om tegemoet te komen aan een fiscale maatregel. Dit is een tendens die men meer en meer vaststelt 41. Men kan zich de vraag stellen of dit soort ingrepen niet tot een vertekend beeld van de jaarrekening leidt. Dit pleit dan weer voor het invoeren van een aparte fiscale
38 Artikel 9 wet dd 22 juni 2005. 39 Artikel 190 WIB 92. 40 Zoals tevens van toepassing voor de overdraagbaarheid van de aftrek – cfr. supra punt 5.4. 41 Cfr, de verplichting tot het opzetten van een belastingvrije reserve naar aanleiding van het doorvoeren van een belastingvrije moeder-dochterfusie
balans en resultatenrekening. Dergelijk fiscale rekeningen zijn reeds sinds jaren in voege in de meeste landen. Merk tevens op dat op basis van de wettekst men zou kunnen argumenteren dat indien de aftrek niet effectief wordt genoten de onbeschikbare reserve in de mate ervan niet dient te worden aangelegd. De wettekst luidt namelijk: “De aftrek voor risicokapitaal wordt slechts toegestaan op voorwaarde dat een bedrag gelijk aan de voor het belastbaar tijdperk verleende aftrek voor risicokapitaal op een afzonderlijke onbeschikbare rekening van het passief wordt geboekt ….”. De minister heeft tijdens de Kamercommissie42 opgemerkt dat de Commissie voor Boekhoudkundige normen zal bepalen hoe de concrete boekhoudkundige verwerking dient te gebeuren. De verwachting is hier dat de boeking zal gebeuren door via de resultaatsverwerking een onbeschikbare reserve op een passief rekening van het eigen vermogen aan te leggen. De boeking zou er dan als volgt kunnen uitzien:
“68 Overboeking onbeschikbare reserve aan 13 onbeschikbare reserve”
De sanctie voor de niet-naleving van de onaantastbaarheidsvoorwaarde bestaat erin dat de aftrek verloren gaat, of, als deze reeds is opgenomen, dat het reeds afgetrokken bedrag terug belastbaar wordt. Hetzelfde geldt logischerwijs als de vennootschap ontbonden wordt voor de 3 jaren verstreken zijn. Belangrijk is echter dat op basis van de huidige wetgeving geen nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn.
42 Gedr. St. Kamer, 2004-05, nr. 1778/4, 53.
20
6. Formele voorwaarden 43
7. Optiesysteem tot investeringsreserve 44
De formele voorwaarde ter toepassing van de aftrek bestaat erin dat men bij de aangifte in de vennootschapsbelasting een opgave dient bij te voegen. Dergelijke opgave dient alsnog te worden uitgevaardigd. De eerste aangifte bevattende de notionele interestaftrek zal ten vroegste 30 juni 2007 dienen worden ingediend.
7.1 De investeringsreserve
De vraag rijst of de administratie hetzelfde gedoogbeleid zal toepassen als wat betreft degressieve afschrijvingen (opgave 328 K) en voorzieningen (opgave 204.3). Deze opgaven kunnen nog in een stadium van bezwaar worden ingediend. Uiteraard verdient het de aanbeveling om de nodige opgaven op moment van indiening van de aangifte toe te voegen aan het aangifteformulier.
Vennootschappen die kunnen genieten van de verminderde tarieven in de vennootschapsbelasting 45 , kunnen een gedeelte van het resultaat toewijzen aan een investeringsreserve. Dergelijke investeringsreserve wordt niet als belastbare winst aangemerkt indien aan een aantal voorwaarden zijn voldaan 46. De investeringsreserve impliceert dat de vennootschap een bedrag gelijk aan de investeringsreserve investeert in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa die recht kunnen geven op het voordeel van de investeringsaftrek 47. Deze investering dient plaats te vinden binnen een termijn van drie jaar die aanvangt op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarvoor de investeringsreserve is aangelegd, en ten laatste bij de ontbinding van de vennootschap. Een belastingvrije investeringsreserve kan worden aangelegd ten belope van 50% van het gereserveerde belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk, voor aanleg van de investeringsreserve, en verminderd met een aantal bestanddelen 48. Het bedrag van het belastbaar resultaat dat maximaal in aanmerking komt voor de vrijstelling tijdens een bepaald belastbaar tijdperk wordt beperkt tot EUR 37.50049. Het maximale bedrag van de effectieve vrijstelling bedraagt bijgevolg EUR 18.750. Bovendien wordt de investeringsreserve slechts vrijgesteld indien en in zoverre de belaste reserves, voor aanleg van de investeringsreserve, op het einde van het belastbaar tijdperk hoger zijn dan de belaste reserves op het einde van het vorig belastbaar tijdperk, waarin laatst het voordeel van
43 Artikel 10 wet dd 22 juni 2005.
44 Artikel 12 wet dd 22 juni 2005. 45 Cfr. artikel 215, tweede lid WIB 92 dat volgende voorwaarden oplegt : 46 Artikel 194quater WIB 92. 47 Wat betreft kwalificerende activa verwijzen we naar artikel 68 tot 77 en 201 WIB 92. Voornaamste voorwaarde hier is dat de activa in nieuwe staat dienen verworven te worden. 48 Deze bestanddelen zijn : de vrijgestelde meerwaarden op aandelen; het vrijgestelde gedeelte van de meerwaarde op personenwagens (25% van de meerwaarde); de vermindering van het gestort kapitaal tegenover het vorig belastbaar tijdperk waarin laatst het voordeel van het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten; de vermeerdering van de vorderingen op aandeelhouders en/of bedrijfsleiders of aanverwanten van voorgaande personen. 49 Wat betreft de concrete berekening verwijzen we naar de Circulaire nr. Ci.RH.421/563.842 dd 24.06.2004 – www.fisconet.be.
vk w Metena november 2005
het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten. Ten slotte dient de investeringsreserve geboekt te worden op een passiefrekening van de balans teneinde te voldoen aan de zogenaamde onaantastbaarheidsvoorwaarde50. Merk op dat het hier een belastingvrije reserve betreft. Indien deze belastingvrije reserve op enige tijdstip in de toekomst wordt uitgekeerd, zal er vennootschapsbelasting op het uitgekeerde bedrag verschuldigd zijn en dit uiterlijk bij de liquidatie van de vennootschap. De investeringsreserve leidt aldus slechts tot een tijdelijke vrijstelling.
7.2 Optiesysteem Een vennootschap die voldoet aan de voorwaarden ter toepassing van de vrijstelling van de investeringsreserve kan opteren om deze vrijgestelde investeringsreserve te boeken en dit zelfs in de aanslagjaren 2007 en volgende. Dit impliceert echter dat de notionele interestaftrek niet kan toegepast worden. Deze uitsluiting is van toepassing voor het jaar zelf waarin de investeringsreserve wordt geboekt en de twee daarop volgende jaren. Omgekeerd geldt de uitsluiting niet, wat betekent dat indien men bijvoorbeeld in aanslagjaar 2007 de notionele interestaftrek toepast, men in aanslagjaar 2008 kan overschakelen naar de toepassing van de vrijgestelde investeringsreserve. Bijkomend is voorzien in een verlenging van de overdraagbaarheid van de notionele interestaftrek en dit met de periode waarin men kiest voor de investeringsreserve. Merk op dat de voorvermelde driejarige uitsluiting van de notionele interestaftrek pas geldt van zodra de aftrek effectief in werking treedt of met name pas vanaf aanslagjaar 2007. Dit betekent dat wie voor aanslagjaar 2005 of aanslag-
50 Cfr. Artikel 190 WIB 92.
21
jaar 2006 kiest voor de investeringsreserve, kan voor aanslagjaar 2007 al onmiddellijk overschakelen op de notionele interestaftrek. De vraag of de notionele interestaftrek dan wel de investeringsreserve voordeliger is kan niet éénduidig worden beantwoord. Men zal in de praktijk telkens een berekening dienen te maken van de impact van beide systemen teneinde uit te maken welk het voordeligst blijkt te zijn. Merk in deze op dat de investeringsreserve slechts een tijdelijke vrijstelling betreft. Indien de investeringsreserve wordt uitgekeerd, bijvoorbeeld uiterlijk op het ogenblik van de liquidatie van de vennootschap, wordt deze investeringsreserve alsnog belastbaar. Dit in tegenstelling tot de notionele interestaftrek dewelke een definitieve aftrek is.
22
8. Vrijstelling van registratierechten bij kapitaalsinbreng51
Teneinde de kapitaalsinbreng in vennootschappen te stimuleren wordt vanaf 1 januari 2006 in een vrijstelling van registratierechten voorzien wat betreft het registratierecht bij kapitaalsinbrengen. Tot 31 december 2005 bedraagt dit inbrengrecht 0,5%52.
9. Compensatiemaatregelen
Teneinde de budgettaire impact van de ingevoerde notionele interestaftrek te neutraliseren heeft de wetgever een aantal compensatiemaatregelen doorgevoerd. Deze compensatiemaatregelen zullen tevens pas vanaf aanslagjaar 2007 van toepassing zijn.
9.1 Het begrip meerwaarde54 Merk op dat voorvermelde vrijstelling niet van toepassing zal zijn indien een gemengde inbreng wordt verricht of indien een voor bewoning bestemd onroerend goed wordt ingebracht door een natuurlijk persoon. Een gemengde inbreng geeft ook na 31 december 2005 aanleiding tot het evenredig registratierecht ad 10% of 12,5%53. Een gemengde inbreng is een inbreng van een onroerend goed in een vennootschap dewelke tevens gepaard gaat met de inbreng van schulden. In dergelijk geval zijn de evenredige registratierechten verschuldigd op het bedrag van de ingebrachte schulden. De inbreng van een voor bewoning bestemd onroerend goed in een vennootschap door een natuurlijk persoon blijft tevens onderworpen aan de evenredige registratierechten ad 10% of 12,5%.
Een eerste maatregel bestaat erin dat er een wijziging plaatsvindt in de fiscaalrechterlijke definitie van meerwaarde. De wijziging heeft tot gevolg dat indien men in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen de term meerwaarde gebruikt steeds de netto meerwaarde zal worden bedoeld. Dit heeft verstrekkende gevolgen en in eerste instantie wat betreft de vrijgestelde meerwaarden op aandelen. Dergelijke meerwaarden zijn op basis van een heersende rechtspraak op basis van de huidige wetgeving ten belope van 100 % vrijstelbaar en dit voor het bruto bedrag ervan. De gemaakte kosten ter verwezenlijking van de meerwaarde dienen aldus niet in aftrek te worden gebracht van het vrijstelbare bedrag. De administratie heeft in het verleden geprobeerd in verschillende gevallen te verdedigen dat enkel de netto meerwaarde vrijstelbaar was. Deze stellingname werd echter door de rechtspraak afgewezen. Door de nieuwe wetgeving zullen echter slechts de netto meerwaarden vrijgesteld worden. Een voorbeeld ter illustratie:
Een vennootschap verkoopt een participatie in haar dochteronderneming en realiseert hierbij een belastingvrije meerwaarde van 100. Hiertoe maakt ze advocaatkosten en dient ze een vergoeding te betalen aan een zakenbankier. De totale opgelopen kosten bedragen 6. Tevens heeft ze tijdens het jaar andere winsten gerealiseerd ten belope van 20. Fiscaal resultaat tot 31 december 2005: Meerwaarde op aandelen: 100 – vrijgesteld van belasting Andere winsten: 20 Verkoopkosten: (6) Belastbaar resultaat 14 Fiscaal resultaat vanaf 1 januari 2006: Meerwaarde op aandelen: 100 – vrijgesteld van belasting (94) Andere winsten: 20 Belastbaar resultaat 20
51 Artikel 20 wet dd 22 juni 2005. 52 Tal van vrijstelling zijn voorzien wat betreft reorganisaties – cfr. artikel 117 Wetboek Registratierechten. 53 Afhankelijk van waar het onroerend goed is gelegen, i.e. in de Vlaamse Gemeenschap of elders.
54 Artikel 2 wet dd 22 juni 2005.
vk w Metena november 2005
De nieuwe definitie heeft tevens een impact op het bedrag van een gespreid te belasten meerwaarde55 . Ook hier zal men slechts het netto bedrag gespreid kunnen belasten. De vraag stelt zich welke kosten in aftrek zullen dienen gebracht te worden ter bepaling van de netto meerwaarde. Een circulaire zal hieromtrent door de belastingadministratie worden opgemaakt. De verwachting is dat er een zeer ruime interpretatie aan het begrip verkoopkosten zal gegeven worden. Op basis van de wettekst terzake is dergelijke ruime interpretatie mogelijk.
9.2 Investeringsaftrek56 De wetgever heeft tevens voorzien dat de gewone investeringaftrek, éénmalige of gespreide aftrek niet meer van toepassing is vanaf aanslagjaar 2007. Hierbij dient men op te merken dat de gespreide investeringsaftrek dewelke werd aangevat voor het aanslagjaar 2007 van toepassing blijft.
23
minderde tarieven in de vennootschapsbelasting59 en voorziet in een verrekening met de verschuldigde vennootschapsbelasting ad 7,5%, met een maximum van EUR 19.850, van het positieve verschil tussen het in geld gestorte kapitaal op het einde van het belastbare tijdperk en het hoogste bedrag van het op het einde van enig belastbaar tijdperk in geld gestorte kapitaal dat vroeger werd weerhouden om het verlenen van het belastingkrediet te bepalen, of bij het ontbreken daarvan het op het einde van één van de drie voorafgaande belastbare tijdperken bereikte hoogste bedrag ervan. Het belastingkrediet werd ingevoerd ter stimulans tot het optrekken van het kapitaal van de kleinere vennootschappen. De notionele interestaftrek, dewelke streeft naar het bevorderen van de autofinanciering, is lager in percentage wat betreft de aftrek doch is van toepassing op het volledige eigen vermogen en kan worden toegepast tijdens ieder belastbaar tijdperk daar waar het belastingkrediet een éénmalig karakter heeft. De notionele interestaftrek betekent aldus een verbetering voor de belastingplichtige.
Bovendien zijn de verhoogde investeringsaftrekken nog steeds van toepassing. Het handelt hier om investeringen in octrooien, energiebesparende investeringen, groene investeringen, investeringen in beveiliging en investeringen ter hergebruik van verpakkingen. Dergelijke investeringen kunnen mits bepaalde voorwaarden zijn voldaan genieten van een investeringsaftrek die varieert van 13,5% tot 20,5%.
9.3 Belastingkrediet57 Het belastingkrediet58 in de vennootschapsbelasting wordt tevens vanaf aanslagjaar 2007 afgevoerd. Het belastingkrediet kan worden toegepast door de vennootschappen dewelke kunnen genieten van de ver-
55 Cfr. artikel 47 WIB 92. Indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, kunnen gerealiseerde meerwaarden gespreid worden belast. Een belangrijke vereiste daartoe is dat de verkrijgingsprijs wordt herbelegd in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa. 56 Artikel 3 wet dd 22 juni 2005. 57 Artikel 15 wet dd 22 juni 2005. 58 Cfr. artikel 289bis, § 2 WIB 92.
59 Cfr. artikel 215 WIB 92.
24
10. Enkele cijfermatige voorbeelden
10.3 Voorbeeld 3
10.1 Voorbeeld 1 Een industriële vennootschap heeft volgende balans per 31 december 2005: Immaterieel vast actief Materiële vaste activa Voorraden Vorderingen Financiële middelen
50 150 10 30 40
Kapitaal Herwaarderingsmeerwaarde Reserves Kapitaalsubsidies Financiële schulden
60 30 90 10 90
In de materiële vaste activa zit een villa die ter beschikking van de bedrijfsleider staat. De boekwaarde hiervan is 10. Het eigen vermogen dat zal kwalificeren voor de notionele interestaftrek bedraagt: Kapitaal 60 Reserves 90 Min: boekwaarde onroerend goed bedrijfsleider (10) 140
Een vennootschap met een eigen vermogen van 100 en een rendement op eigen vermogen van 10 %, heeft een belastbaar resultaat van 10. Dit leidt tot een vennootschapsbelasting van 3,399 (33,99% van 10). Vanaf aanslagjaar 2007 kan de vennootschap genieten van een notionele interestaftrek van 3,1 (gegeven dat de notionele interestaftrek 3,1% bedraagt). Het belastbaar resultaat bedraagt aldus 6,9 dit leidt tot een vennootschapsbelasting van 2,35 of tot een belastingdruk van 23,5%.
10.4 Voorbeeld 4 Een vennootschap fungeert als interne bank en heeft volgende balans: Materiële vaste activa Intragroepsvorderingen Financiële middelen
10.2 Voorbeeld 2 Een commerciële vennootschap dewelke tevens als tussenholding fungeert heeft volgende balans: Materiële vaste activa Financiële vaste activa Voorraden Vorderingen Financiële middelen
20 150 10 30 10
Kapitaal Uitgiftepremie Reserves Provisies Financiële schulden
20 10 90 10 90
Het eigen vermogen dat zal kwalificeren voor de notionele interestaftrek bedraagt: Kapitaal Uitgiftepremie Reserves Min: Financiële vaste activa
20 10 90 (150) (30) of 0
Indien bovenstaande vennootschap haar participaties verkoopt aan een andere groepsvennootschap tegen intragroepsschuld zal haar balans er als volgt uitzien: Materiële vaste activa Intragroepsvordering Voorraden Vorderingen Financiële middelen
20 150 10 30 10
Kapitaal Uitgiftepremie Reserves Provisies Financiële schulden
20 10 90 10 90
Het eigen vermogen dat zal kwalificeren voor de notionele interestaftrek bedraagt: Kapitaal Uitgiftepremie Reserves
20 10 90 120
5 150 10
Kapitaal Reserves Financiële schulden
20 145 5
De vennootschap realiseert een resultaat van 7,5. De belastbare basis wordt verminderd met een notionele interestaftrek van 3,1% op het eigen vermogen van 165 of een aftrek van 5,12 resulterend in een belastbare basis van 2,38. De verschuldigde vennootschapsbelasting bedraagt 33,99% of 0,8, resulterend in een belastingdruk van 10,7%.
vk w Metena november 2005
voorheen reeds verschenen in de reeks beleidsnota:
1. De concurrentiepositie van België anno 2004: het falen van de loonnorm
door Marc De Vos, Geert Janssens, Johan Van Overtveldt
2. De relatie tussen loonlastenverlaging en jobs
door Jozef Konings
3. ‘Duovaardigheid’ bevorderen: op weg naar een organisatie die resultaatgerichtheid en aanpassingsvermogen met elkaar verzoent
door Julian Birkinshaw, Cristina Gibson, met Aimé Heene
4. Rusland na het communisme: een normaal land
door Andrei Shleifer en Daniel Treisman
5. Loonkosten en jobcreatie: regionale en sectorale verschillen
door Jozef Konings
6. Snelle jongens: Naar een betere intergratie van nieuwkomers in de onderneming
door Keith Rollag, Salvatore Parise, Rob Cross en ingeleid door Leon Vliegen
7. Vennootschapsbelasting in Europees perspectief
door Hylke Vandenbussche
8. Zin en onzin van fusies en overnames
door Herman Vantrappen, Koen Dejonckheere, Paul Van Hooghten
9. Mobiliteit, rekeningrijden en de prijsstructuur in de transportsector
door Bruno De Borger
25
26
Notionele interestaftrek:
vkw Metena
een nieuwe fiscale incentive De notionele intrestaftrek wordt wellicht de meest
Vertrekkend vanuit een
verdienstelijke ingreep van Paars op economisch
economische oriëntatie
vlak. Chris Vandermeersche, tax partner bij VGD
doet vkw Metena aan on-
Belastingsconsulenten, legt haarfijn uit hoe deze maat-
derzoekswerk dat betrek-
regel in mekaar zit en of u er gebruik zult kunnen van
king heeft op brede maat-
maken. Cijfermatige voorbeelden illustreren hoe dit al-
schappelijke problemen en
les in zijn werk gaat.
discussies.
verantwoordelijke uitgever vkw Denktank Sneeuwbeslaan 20 2610 Wilrijk www.vkwmetena.be
[email protected]
anders durven ondernemen