P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli
FLASH Onze vernieuwde website www.bibf.be is sedert 15 maart online, met een nieuwe presentatie en nieuwe functionaliteiten, ontworpen om u nog sneller te helpen bij uw zoektocht naar adequate informatie.
Bedrijfsmiddelen verworven in de hoedanigheid van niet-belastingplichtige Recente rechtspraak van het Europees Hof van Justitie heeft beslist dat wanneer een natuurlijke persoon of rechtspersoon een goed heeft gekocht in de hoedanigheid van niet-belastingplichtige en hij vervolgens de hoedanigheid van belastingplichtige verkrijgt en dit goed als bedrijfsmiddel voor zijn economische activiteit gebruikt, het hem niet is toegestaan om de belasting geheven van de aankoop van dit goed volledig of gedeeltelijk in aftrek te brengen. Dit heeft als gevolg dat de beslissing nr. E.T.18.235 van 10 november 1976, die een belastingplichtige de mogelijkheid bood om een gedeelte in aftrek te brengen van de belasting geheven van de verkrijging van een bedrijfsmiddel van toen hij nog niet de hoedanigheid van belastingplichtige had, vanaf 1 juli 2005 is ingetrokken. We wijzen er nog op dat deze huidige beslissing niets te maken heeft met de situatie waarin een persoon die, hoewel hij nog niet voor de BTW is geïdentificeerd, kosten maakt in het kader van handelingen die onmiskenbaar ter voorbereiding zijn van de uitoefening van een economische activiteit. In dergelijke veronderstelling heeft deze persoon wegens deze voorbereidende handelingen de hoedanigheid van BTW-belastingplichtige en mag hij bijgevolg de belasting geheven van de verkregen goederen en diensten in aftrek brengen, zelfs indien deze handelingen zijn BTW-identificatie voorafgaan. Bron : Beslissing nr. E.T.110.412 dd. 20 december 2005
De notionele interestaftrek : optimalisaties en aandachtspunten Voor een uitgebreide bespreking van het systeem van de notionele interestaftrek (NIA) verwijzen we naar Pacioli nr. 191. In dit artikel lichten we enkele aandachtspunten van de notionele interestaftrek nader toe, meer bepaald optimalisatie door een sale and lease back constructie alsook via kapitaalvermindering en dividenduitkering door dochterondernemingen. Een nieuwigheid m.b.t. de notionele interestaftrek is dat de onaantastbaarheidsvoorwaarde vanaf aanslagjaar 2007 geschrapt is door de Wet betreffende het generatiepact. Ook zijn de tarieven voor aanslagjaar 2007 bekendgemaakt. Vennootschappen genieten van een belastingaftrek voor risicokapitaal (notionele interestaftrek) van 3,442 %. Voor kleine vennootschappen (gedefinieerd volgens artikel 15 W. Venn.) wordt het tarief met 0,5 percentpunt verhoogd tot 3,942 %. PA C I O L I
NR.
204
BIBF-IPCF
I N H O U D • Flash 1 • De notionele interestaftrek : optimalisaties en aandachtspunten 1 • De zwanenzang van de effecten aan toonder 4 • De wijziging van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen (omvangcriteria) 6 • Terbeschikkingstelling van ruimte voor het aanbrengen van reclame of reclameborden 7 • Elektronische indiening van de jaarlijkse lijst van de BTW-belastingplichtige afnemers voortaan mogelijk 8
6
–
19
MAART
2006
afsluiting door de cedent van een leasingovereenkomst die op hetzelfde goed slaat, wordt opgenomen in de overlopende rekeningen en wordt elk jaar in resultaat genomen naar verhouding van de afschrijving van dit geleasde vast actief voor het betrokken jaar.».
1. De NIA en Sale and lease (rent) back constructies Belangrijk voor deze bespreking is om nader in te gaan op de volgende begrippen : – gecorrigeerd eigen vermogen – art. 63 KB 30 januari 2001 – art. 47 WIB 1992
Concreet komt dit erop neer dat dergelijke meerwaarde slechts gespreid in de resultatenrekening terecht komt en dus slechts voor NIA in aanmerking komt naargelang de afschrijvingsduur van het geleasde actief.
a. Het gecorrigeerd eigen vermogen
d. Artikel 47 WIB 1992
De NIA wordt berekend op het gecorrigeerd eigen vermogen van het voorgaande boekjaar zoals blijkt uit de balans die deel uitmaakt van de jaarrekening die vastgesteld wordt overeenkomstig de boekhoudwetgeving.
Artikel 47 WIB 1992 is soepeler omdat de vrijstellingsvoorwaarden bij overdracht van onroerende & roerende goederen een wederbeleggingstermijn worden vastgelegd. Er wordt voorzien in een wederbeleggingstermijn van in principe drie jaar en het is bovendien mogelijk om te wederbeleggen in een ander activum dan het in leasing genomen goed, eventueel zelfs met een langere afschrijvingsduur.
b. Sale and lease (rent) back Het is een techniek waarbij de vennootschap een materieel vast actief eerst verkoopt aan een leasingmaatschappij en vervolgens terug in leasing neemt of huurt van deze maatschappij. Het economisch voordeel is te vinden in het feit dat op die manier afgeschreven activa cash genereren voor de vennootschap.
Dit zou dus betekenen dat men de meerwaarde in fiscale winst zou kunnen nemen overeenkomstig het (sneller) afschrijvingsritme van een ander activum. Zonder hier echter veel verder dieper op in te gaan zal deze piste ons weinig voordeel opleveren gezien de NIA wordt berekend op het boekhoudkundig eigen vermogen (met toepassing van art. 63).
Er zijn hierbij verschillende mogelijkheden : – Financiële leasing met een koopoptie van maximum 15 % is een balansoperatie die beantwoordt aan artikel 95 van het KB van 30 januari 2001. Het (terug) verworven actief wordt geactiveerd op de balans van de leasingnemer en hiertegenover staat er een schuld op het passief. Het actief wordt normaal afgeschreven. – Financiële leasing met een koopoptie van meer dan 15 % is een off-balansoperatie die niet beantwoordt aan artikel 95 van het KB van 30 januari 2001. De maandelijks betaalde bedragen worden rechtstreeks als kost in het resultaat geboekt. – Operationele leasing : hierbij wordt het verkochte goed terug gehuurd en worden de huurbedragen rechtstreeks in kosten geboekt.
Besluit 1. Sale and lease back met een koopoptie van maximum 15 % is in het kader van de NIA niet interessant. 2. Bij een sale and lease back met een koopoptie van meer dan 15 % evenals bij een sale and rent back operatie dienen de meerwaarden direct in resultaat geboekt te worden. Dit zorgt uiteraard voor een verhoging van het boekhoudkundig eigen vermogen en is interessant in het kader van een optimalisatie van de NIA Betekent dit dat men sale and lease back constructies in de toekomst moet vermijden ?
c. Toepassing van art. 63 van het KB van 30 januari 2001
Wij denken het niet. Simulaties wijzen uit dat zelfs bij toepassing van deze techniek er op basis van een geactualiseerd rendement nog redelijke fiscale winsten kunnen worden gegenereerd. In groepsconstructies zou men trouwens kunnen overwegen om de lease back te laten doen door een andere onderneming uit de groep. Hierdoor valt de meerwaarde bij de verkopende onderneming wel direct volledig in het boekhoudkundig eigen vermogen en kan er optimaal geprofiteerd worden van de NIA.
Het zou natuurlijk schitterend zijn mochten de meerwaarden die uit dergelijke operatie voortkomen zorgen voor een verhoging van het eigen vermogen dat in aanmerking komt voor de NIA. Hier botsen we echter op het bovenvernoemd artikel dat stelt : «De meer- of minderwaarde die wordt vastgesteld bij de overdracht van een afschrijfbaar materieel vast actief met 6
–
19
MAART
2006
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
204
Een ander probleem stelt zich in geval van onroerende goederen. Wij worden hier geconfronteerd met de registratierechten van 10 % wat enorm zal drukken op het eventueel rendement van de operatie. Hier zal wat creatiever moeten omgesprongen worden met andere rechtsvormen zoals bijvoorbeeld een vestiging van een recht van erfpacht (registratierechten : 0,20 %).
Hou echter wel rekening met de kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden van artikel 202 en 203 WIB 1992 teneinde te kunnen genieten van de DBI-aftrek. Problematiek : Wanneer een dochteronderneming een dividenduitkering doet aan haar moederonderneming dan daalt het boekhoudkundig eigen vermogen van deze dochter op balansdatum terwijl dit bij de moeder in resultaat wordt geboekt en pas per einde boekjaar verschijnt in het eigen vermogen op het moment van de betaling.
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat elke optimalisatie binnen een vennootschap maatwerk zal zijn waarbij de beroepsbeoefenaar de nodige creativiteit en intelligentie aan de dag zal moeten leggen teneinde een passende oplossing aan zijn klant te kunnen voorleggen.
Voorbeeld Dochteronderneming A sluit af op 31 december 2005 en decreteert in mei naar aanleiding van de jaarlijkse algemene vergadering, een dividenduitkering aan de moeder B. Bij A heeft dit voor gevolg dat dit bedrag verdwijnt uit haar eigen vermogen per 31 december 2005 en dus niet meer in aanmerking komt voor de berekening van de NIA in 2006. Voor B betekent dit dat dit bedrag dient opgenomen te worden in het resultaat van 2006 aangezien de beslissing slechts genomen is in 2006 en dat dit pas zal doorwerken naar de NIA vanaf 2007.
Hierbij geldt steeds als gouden raad : hou steeds rekening met artikel 344 § 1 WIB 1992 zeker als men met verschillende aktes begint te werken.
2. De NIA en de kapitaalvermindering en dividenduitkering door dochterondernemingen 2.1. De kapitaalvermindering
We hebben hier dus duidelijk te maken met een tijdsprobleem.
Wanneer een dochteronderneming overgaat tot kapitaalvermindering zal dit bij de moeder voor gevolg hebben dat het bedrag aan financiële vaste activa zal dalen.
Teneinde dit tijdsprobleem op te lossen kunnen we twee technieken toepassen : – toekenning interimdividend; – toekenning tussentijds dividend.
Aangezien de NIA wordt berekend op het gecorrigeerd boekhoudkundig eigen vermogen (GBEV) en één van deze correcties het in mindering brengen van FVA betreft, wordt deze laatste post kleiner en stijgt dus het GBEV met eenzelfde bedrag. Dit heeft een positief effect op de berekening van de NIA.
Toekenning van een interimdividend Hiertoe kan slechts worden besloten door de raad van bestuur van een NV of een Comm. VA met inachtneming van de regels van artikel 618 W. Venn.
Dit effect wordt zelfs nog groter in de mate dat het bedrag van de kapitaalvermindering de boekwaarde van de aandelen bij de moeder overtreft. Dit positief verschil dient direct in resultaat te worden geboekt, wat op zijn beurt zorgt voor een (uitgestelde – zie verder) verhoging van het GBEV.
Boekhoudkundig zal een dergelijke uitkering geboekt worden op het ogenblik van de beslissing van uitkering. Voor de berekening van de NIA volgens het gewogen gemiddelde pas vanaf de maand volgend op deze boeking.
Let wel op : dit positieve verschil wordt niet beschouwd als een DBI en zal belast worden bij de ontvangende vennootschap.
Een belangrijke beperking van deze techniek is dat men deze pas kan toepassen na de periode van zes maanden na afsluiting van het boekjaar.
2.2. De dividenduitkering
Toekenning van een tussentijds dividend Aangezien de rechten verbonden aan de aandelen gewijzigd zijn, dient een bijzondere algemene vergadering samengeroepen te worden die kan overgaan tot een dividenduitkering uit de beschikbare reserves.
Ook hier is het duidelijk : door een ontvangst van dividenden van de dochter stijgt het resultaat van de moeder en dus ook het gecorrigeerd eigen vermogen op het einde van het jaar. Ook hier dus een positieve impact op de berekening van de NIA. PA C I O L I
NR.
204
BIBF-IPCF
Aangezien we bij de uitkering niet passeren via het resultaat, zal de boeking enkel een balanseffect hebben en
6
–
19
MAART
2006
zoals bij de toekenning van een interimdividend slechts spelen op de berekening van de NIA vanaf de maand volgend op de boeking. Welke techniek van uitkering we ook gebruiken, steeds zullen we bij de moedermaatschappij geconfronteerd worden met het probleem dat het dividend in resultaat komt.
...
samen met de vorige uitkeringen die sinds de verwerving gebeurden, meer zou belopen dan het gecumuleerde bedrag van de winst per aandeel die is gerealiseerd sinds de datum waarop de betrokken aandelen zijn verworven.
In de tweede benadering zouden de ontvangen dividenden die niet zijn onttrokken aan na de verwerving van de aandelen gerealiseerde winst, niet in resultaat worden genomen maar ten belope van hun bruto-bedrag afgetrokken van de aanschaffingswaarde van de deelneming.
De vraag is dan ook : hoe kunnen we dit vermijden of toch tenminste beperken. Hiervoor moeten we teruggrijpen naar het CBN-advies 151/2 in verband met de terugbetaling van kapitaal en uitkering van reserves. Naast de traditionele manier van boeken, zoals hierboven beschreven, voorziet de CBN in dit advies in een alternatieve manier van boeken.
Indien men deze techniek volgt en men gaat ervan uit dat de dividenden die uitgekeerd worden betrekking hebben op winsten/reserves die bestonden op het ogenblik dat de moedermaatschappij deze aandelen verwierf, mogen deze afgeboekt worden op de balans en heeft men direct een positieve impact op de berekening van de NIA
Een tweede benadering gaat ervan uit dat er in boekhoudkundig opzicht, ten aanzien van de aandeelhouder en onverminderd de fiscale kwalificatie van de betrokken uitkering, sprake is van : – inkomsten die in de resultatenrekening moeten worden geboekt, voor zover het gecumuleerde bedrag van de om welke reden ook ontvangen sommen per aandeel sinds de verwerving van de betrokken aandelen door de aandeelhouder, de gecumuleerde netto-winst per aandeel die door de betrokken vennootschap is gerealiseerd sinds de datum waarop de onderneming-aandeelhouder de betrokken aandelen heeft verworven, niet overstijgt; – een vermindering van de investering die moet worden afgetrokken van de aanschaffingswaarde van de betrokken aandelen bij elke uitkering, om welke reden ook, die
Alternatief : inkoop eigen aandelen Uiteraard kan men er ook steeds voor opteren om de dochtervennootschap een inkoop eigen aandelen te laten doen gevolgd door een vernietiging van de aandelen. Concreet zal dit leiden tot een vermindering van het GBEV bij de dochter op het ogenblik van de vernietiging. Bij de moeder zullen de besmette activa echter verminderd worden op het ogenblik van de inkoop. Rudi MATTHEUS Erkend boekhouder-fiscalist
De zwanenzang van de effecten aan toonder zijn aangepast aan de moderne noden inzake effecten. Naast het risico op verlies en diefstal, zijn de vereisten inzake de bewaring van effecten aan toonder en de inning van coupons zwaar en duur. Er werd dan ook gewezen op de voordelen van gedematerialiseerde effecten : gemak van transacties via eenvoudige bewegingen op rekening, rationalisering in termen van beheer, verbetering van de veiligheid en vermindering van de kosten.
1. Doelstellingen van de wetgever De Wet van 14 december 2005 (B.S. 23 december 2005) regelt de geleidelijke afschaffing van onze zo vertrouwde, om niet te zeggen diep beminde «toondereffecten». Met deze nieuwe wet beoogt de wetgever de misbruiken te verhinderen die worden gemaakt van de anonimiteit van deze effecten. Volgens de memorie van toelichting zijn deze misbruiken te situeren op het vlak van het witwassen van kapitaal, de fiscale fraude, geknoei met de erfrechtelijke reserve en zelfs op het vlak van de financiering van het terrorisme.
2. Toepassingsgebied De wet is van toepassing op alle effecten aan toonder die zijn uitgegeven door een Belgische emittent : – alle vennootschapseffecten : aandelen, winstbewijzen, obligaties, warrants en certificaten aan toonder, uitgegeven door vennootschappen naar Belgisch recht;
Daarnaast beoogt deze wet het Belgische effectenrecht te moderniseren, aangezien de effecten aan toonder weinig 6
–
19
MAART
2006
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
204
gangsperiode tot 31 december 2013. Indien de effecten werden uitgegeven na de bekendmaking, loopt de overgangsperiode tot 31 december 2012.
– publieke schuldeffecten : effecten van schulden van de openbare sector; – alle andere effecten, uitgegeven door een persoon naar Belgisch recht en die een financiële schuldvordering op de emittent belichamen : kasbons, thesaurie- en depositobewijzen, vastgoedcertificaten en bepaalde rechten van deelneming.
De statuten van de vennootschap kunnen deze keuzemogelijkheid wel beperken. Indien de statuten bijvoorbeeld bepalen dat alle aandelen op naam of aan toonder zijn, kunnen de houders van aandelen aan toonder niet de omzetting vragen in gedematerialiseerde aandelen omdat de gedematerialiseerde aandelen statutair niet zijn voorzien. Voor publiekrechtelijke emittenten kan de keuze beperkt zijn door het publiekrechtelijk kader van de uitgifte.
Let op ! De Wet van 14 december 2005 is niet van toepassing op : – handelseffecten : wisselbrieven, orderbriefjes, warrants, cheques, enz.; – obligaties aan toonder die door Belgische vennootschappen uitsluitend in het buitenland worden uitgegeven, of beheerst worden door het buitenlands recht, behalve wat het verbod tot feitelijke aflevering betreft vanaf 1 januari 2008;
De omzetting in effecten op naam wordt aangevraagd bij de emittent (de vennootschap) en gebeurt door de overhandiging van de effecten aan toonder, gevolgd door de inschrijving ervan in het register van de effecten op naam. De omzetting in gedematerialiseerde effecten wordt aangevraagd bij een erkende rekeninghouder of bij de aangewezen vereffeningsinstelling, opnieuw mits afgifte van de om te zetten effecten en door de inschrijving van de effecten op een rekening.
Wij richten onze aandacht hieronder vooral op de vennootschapseffecten.
3. Stapsgewijze afschaffing
3.3. Derde fase : omzetting van rechtswege
De afschaffing van de effecten aan toonder gebeurt stapsgewijs.
Na het verstrijken van de genoemde overgangsperiode(s) worden de resterende effecten aan toonder van rechtswege omgezet in gedematerialiseerde effecten en ingeschreven op een effectenrekening, tenzij de emittent (de vennootschap) beslist dat zij worden omgezet in effecten op naam en ingeschreven op diens naam.
3.1. Eerste fase : geen creatie van nieuwe effecten aan toonder vanaf 1 januari 2008 De eerste scharnierdatum is 1 januari 2008. Vanaf dat ogenblik mogen geen nieuwe effecten aan toonder worden uitgegeven. Ook effecten aan toonder die op die datum op een effectenrekening zijn ingeschreven, mogen vanaf die datum niet meer in fysieke vorm worden afgeleverd.
Voor de betrokken vennootschappen brengt dit dus de verplichting mee om vóór het verstrijken van de overgangsperiode hun statuten aan te passen, hetzij om het bestaan van gedematerialiseerde effecten mogelijk te maken, hetzij door over te gaan tot omzetting in effecten op naam van de emittent (indien de statuten deze vorm nog niet voorzien).
Bepaalde effecten aan toonder, zoals deze van beursgenoteerde vennootschappen, worden op 1 januari 2008 van rechtswege omgezet in gedematerialiseerde effecten.
Let op ! De inschrijving van de effecten op naam van de emittent, verleent de emittent niet de hoedanigheid van eigenaar. De uitoefening van elk recht verbonden aan een effect aan toonder waarvan de omzetting niet werd aangevraagd in overeenstemming met de wet, wordt opgeschort tot de eigenaar zijn inschrijving verkrijgt in hoedanigheid van rechthebbende van de effecten.
3.2. Tweede fase : overgangsperiode voor vrijwillige omzetting De houders van effecten aan toonder die niet van rechtswege werden omgezet, beschikken vanaf 1 januari 2008 over een overgangsperiode waarin zij hun toondereffecten kunnen omzetten in effecten op naam of in gedematerialiseerde effecten.
3.4. Vierde fase : verkoop van niet opgeëiste effecten
Voor de bepaling van de overgangsperiode wordt een onderscheid gemaakt naargelang de effecten aan toonder werden uitgegeven vóór of na de bekendmaking van de wet, d.i. op 23 december 2005. Indien de effecten aan toonder voordien werden uitgegeven, dan loopt de overPA C I O L I
NR.
204
BIBF-IPCF
Indien de titularis van de effecten op 1 januari 2015 nog steeds onbekend is, zullen zijn effecten door de emittent worden verkocht. Deze bepaling maakt meteen het laatste kruis over de aandelen die «in de mist» zijn gebleven.
6
–
19
MAART
2006
De nadere regels van de verkoop worden bepaald door de Koning, maar daar is uiteraard nog even de tijd voor.
5. Besluit Het hoeft geen betoog dat het verdwijnen van de toondereffecten het aandelenlandschap ingrijpend zal wijzigen, niet in het minst in de vele familiale ondernemingen. De praktijk waarbij men de aandelen «in de mist» hield en op algemene vergaderingen slechts met een beperkt aantal aandelen verscheen, zal definitief tot het verleden behoren.
De opbrengst van de verkoop zal, na aftrek van kosten, worden gestort bij de Deposito- en Consignatiekas en dat tot de rechthebbende komt opdagen. De sommen worden evenwel niet eeuwig ter beschikking gehouden. Vanaf 31 december 2015 zal de persoon die de teruggave vraagt van deze bedragen een administratieve boete verschuldigd zijn. Deze is gelijk aan 10 % van het bedrag per jaar dat men zich te laat aandient.
Ook de vormvrije overdracht van aandelen aan toonder door middel van een handgift zal niet meer mogelijk zijn.
4. Andere wijzigingen De wet voorziet ook in de modernisering van het regime van de effecten op naam door te voorzien dat het register van de effecten op naam in de NV voortaan in elektronische vorm kan worden gehouden.
De identiteit van alle aandeelhouders zal met andere woorden gekend zijn, zodat ook de bijeenroepingen via de pers hun nut zullen verliezen. Een volgende stap naar een vermogenskadaster en dito belasting lijkt gezet.
De wet bevat tal van technische aanpassingen van het Wetboek van Vennootschappen teneinde de verwijzingen naar effecten aan toonder te schrappen. Zolang effecten aan toonder blijven bestaan (d.w.z. uiterlijk t.e.m. 31 december 2013) blijven deze bepalingen uiteraard nodig. De aanpassingen treden dan ook pas in werking op 1 januari 2014.
Luc STOLLE Meritius advocaten Lid stagecommissie BIBF
De wijziging van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen (omvangcriteria) Bij de coördinatie van het Wetboek van Vennootschappen werden de teksten betreffende de criteria voor het bepalen van de grootte van de vennootschappen en de groepen van vennootschappen, die vroeger in de Wet van 17 juli 1975 en het uitvoeringsbesluit van 6 maart 1990 voorkwamen, in het Wetboek van Vennootschappen opgenomen.
tot verwarring. Immers, zowel in de eerste als de tweede paragraaf wordt er verwezen naar het vorig boekjaar. Het Instituut der Bedrijfsrevisoren is van mening dat de wetgever in werkelijkheid de situatie die de bovenhand had vóór het Wetboek van Vennootschappen niet heeft willen wijzigen. Op dezelfde wijze kan men zich niet voorstellen dat hij in het bijzonder afstand heeft willen nemen van de juiste omzetting van de Europese Vierde Vennootschapsrichtlijn die hij tevoren had uitgewerkt. Een reparatiewet van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen zou niettemin welkom zijn.»
Artikel 16 van het Wetboek van Vennootschappen, dat de criteria voor de grootte van groepen vaststelt, is een woordelijke weergave van de oude bepalingen. Artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen daarentegen, dat de criteria voor de grootte van vennootschappen vaststelt, werd anders geformuleerd.
De Wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2005, 2de editie, heeft de nodige wijzigingen aangebracht. Artikel 3 van deze wet voert nog een andere formulering in, dan deze die gold vóór het Wetboek van Vennootschappen. In de nieuwe versie bepaalt artikel 15 § 1 van het Wetboek van Vennootschappen zeer duidelijk : «Kleine vennootschappen zijn deze vennootschap-
In Periodieke Berichten nr. 3/2004, schreef het Instituut der Bedrijfsrevisoren reeds : «Artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen, dat artikel 64 § 2 van de Gecoördineerde Wetten op de handelsvennootschappen heeft overgenomen, is niet gemakkelijk aan te wenden. De huidige formulering van de wettelijke tekst geeft aanleiding 6
–
19
MAART
2006
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
204
pen met rechtspersoonlijkheid die voor het laatst en het voorlaatst afgesloten boekjaar, niet meer dan één der volgende criteria overschrijden : – jaargemiddelde van het personeelsbestand : 50; – jaaromzet, exclusief de belasting over de toegevoegde waarde : 7 300 000 EUR; – balanstotaal : 3 650 000 EUR; tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt».
In § 2 van artikel 15 worden het tweede en het derde lid opgeheven. Deze nieuwe tekst voert een nieuwe werkwijze in voor de overgang van een grote naar een kleine vennootschap en omgekeerd. De nieuwe bepaling kan als volgt worden samengevat : een vennootschap is groot, tenzij ze voor de twee laatste boekjaren de in artikel 15 vermelde criteria niet overschrijdt.
We illustreren dat aan de hand van een voorbeeld :
Jaar Jaar Jaar Jaar Jaar Jaar Jaar Jaar Jaar
2003 : 2004 : 2005 : 2006 : 2007 : 2008 : 2009 : 2010 : 2011 :
kleine vennootschap kleine vennootschap overschrijdt 2 criteria overschrijdt slechts 1 criterium overschrijdt 2 criteria overschrijdt slechts 1 criterium overschrijdt slechts 1 criterium overschrijdt 2 criteria overschrijdt slechts 1 criterium
Aan de hand van dit voorbeeld kunnen we vaststellen dat de vennootschap voor de jaren 2007 en 2009, volgens de nieuwe tekst, als groot wordt beschouwd, terwijl ze volgens de oude tekst klein was.
Oude tekst art. 15
Nieuwe tekst art. 15
Kleine vennootschap Grote vennootschap Kleine vennootschap Grote vennootschap Kleine vennootschap Kleine vennootschap Grote vennootschap
Kleine vennootschap Grote vennootschap Grote vennootschap Grote vennootschap Grote vennootschap Kleine vennootschap Grote vennootschap
dat moet worden gebruikt en op de verplichting tot het opstellen van een jaarverslag met een door het wetboek voorgeschreven minimuminhoud. De groottecriteria, hoewel anders berekend, dienen ook om de vennootschappen aan te wijzen die verplicht zijn om een commissaris te benoemen.
De criteria voor het bepalen van de grootte van vennootschappen die met één of meer andere vennootschappen verbonden zijn, moeten net als voorheen op geconsolideerde basis worden berekend (art. 15 § 5 W. Venn.).
Jean-Pierre VINCKE Bedrijfsrevisor
De definitie van artikel 15 heeft in het vennootschapsrecht onder meer gevolgen op het jaarrekeningsschema
Terbeschikkingstelling van ruimte voor het aanbrengen van reclame of reclameborden Volgens de rechtspraak omvat het begrip reclame alle diensten die bijdragen tot de verspreiding van een boodschap die tot doel heeft de consument over het bestaan en de kwaliteit van een product of dienst te informeren ten einde de verkoop ervan te bevorderen.
len geschieden zoals de terbeschikkingstelling van ruimte voor het aanbrengen van reclame of reclameborden. Zonder onderscheid naargelang de terbeschikking gestelde ruimte voor het aanbrengen van reclame of van een reclamebord betrekking heeft op een lichamelijk roerend of onroerend goed dan wel de plaats voor het aanbrengen van die reclame bepaald of onbepaald is, wordt die terbeschikkingstelling door een persoon wiens economische activiteit er hoofdzakelijk (b.v. reclamebureau) of
Hoewel de verspreiding van die boodschap gewoonlijk mondeling, schriftelijk en/of door middel van illustraties door de pers, de radio en/of televisie kan plaatsvinden, kan zij eveneens geheel of gedeeltelijk door andere middePA C I O L I
NR.
204
BIBF-IPCF
6
–
19
MAART
2006
Daardoor vervalt de beslissing van 21 december 1970, nr. T.1912 (zie BTW-revue nr. 1, blz. 107-108).
bijkomstig (b.v. sportclub) in bestaat reclame te voeren of te laten voeren overeenkomstig artikel 21, § 3, 7°, c), van het BTW-wetboek als een dienst inzake reclame aangemerkt.
Tevens vervalt het antwoord op de parlementaire vraag nr. 203 van 4 oktober 1992 van Senator Peeters (Vr. & Antw., Senaat, 1981-1982, nr. 6, blz. 156-157 – zie BTW-revue nr. 56, blz. 54).
Voornoemde interpretatie vloeit voort uit de op 17 november 1993 door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gewezen arresten (arresten C-68/92 Commissie/Franse Republiek; C-69/92 Commissie/ Groothertogdom Luxemburg; C-73/92 Commissie/Koninkrijk Spanje – zie BTW-revue nr. 109, blz. 767 e.v.) waaruit blijkt dat het begrip «diensten op het gebied van de reclame» voor de toepassing van artikel 9, tweede lid, e, tweede streepje, van de Zesde Richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 (zie BTW-wetboek artikel 21, § 3, 7°, c)) ruim moet worden geïnterpreteerd.
Bron : Beslissing van 10 mei 1999, nr. E.T. 77.024. Eddy SOENEN Lid van de Stagecommissie BIBF
Elektronische indiening van de jaarlijkse lijst van de BTW-belastingplichtige afnemers voortaan mogelijk In het kader van de vereenvoudiging van de administratieve procedures gaat de Federale Overheidsdienst Financiën steeds verder in het ontwikkelen van nieuwe toepassingen die de loutere elektronische indiening van formulieren en opgaven mogelijk maken.
Vanaf heden wordt de belastingplichtigen die dit wensen, mits een positief verloop van de technische testen en het aansluitend erop ondertekenen van een protocol met de Administratie, dan ook de mogelijkheid geboden om hun jaarlijkse lijsten van de BTW-plichtige afnemers elektronisch in te dienen.
In aanvulling op de reeds langer voor de ondernemingen opengestelde procedures van elektronische indiening van de periodieke BTW-aangiften (EDIVAT) en van de kwartaal- en jaaropgaven van de vrijgestelde intracommunautaire leveringen (VAT INTRA) heeft de Administratie nu een bijkomende toepassing ontwikkeld, die de BTW-belastingplichtigen moet toelaten om de jaarlijkse lijst van de BTW-belastingplichtige afnemers elektronisch in te dienen.
De hiervoor opgezette procedure is, behoudens voor wat betreft het elektronisch berichtformaat (nu XML in plaats van EDIFACT), volledig analoog aan die inzake EDIVAT. Meer gedetailleerde informatie terzake kan worden geraadpleegd via de site http://www.minfin.fgov.be en het opeenvolgend aanklikken van «Portaalsite van de FOD Financiën», «E-diensten», en, onder de rubriek «E-aangiften via X-400», tot slot «VAT LIST – Jaarlijkse lijst van de BTW-belastingplichtige afnemers».
Deze nieuwe toepassing (VAT LIST) is vandaag operationeel.
Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever: Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail:
[email protected], URL: http://www.bibf.be. Redactie: Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad: Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. G erealiseerd
6
–
19
MAART
in
2006
samen w erking
met
klu w er
–
w w w . klu w er . be
BIBF-IPCF
PA C I O L I
NR.
204