27 Januari 2006
EUBELIUS TAX ALERT
Notionele Interestaftrek
Inleiding Na de verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting tot 33,99% in december 2002, heeft de wetgever een nieuwe en - naar eigen zeggen - revolutionaire hervorming van de vennootschapsbelasting doorgevoerd, door de invoering van een aftrek op risicokapitaal of notionele intrestaftrek. Hierover is de laatste maanden reeds heel wat geschreven in de pers, meestal op fragmentarische wijze. Bij het begin van een, althans voor vele vennootschappen, nieuw belastbaar tijdperk, waarin voor het eerst rekening zal moeten worden gehouden met de toepassing en de gevolgen van de notionele interestaftrek, lijkt het ons daarom nuttig deze vernieuwende maatregel omstandig toe te lichten. Een van de belangrijkste redenen voor het invoeren van deze fiscale innovatie was de beslissing van de Europese Commissie in februari 2003 dat Belgische coördinatiecentra moesten verdwijnen. Coördinatiecentra verrichten onder een gunstig fiscaal regime financiële diensten voor groepsvennootschappen. De coördinatiecentra waren een Belgische troef om investeringen van buitenlandse multinationals aan te trekken. De wet 24 december 2002 tot hervorming van vennootschapsbelasting anticipeerde op de beslissing van de Europese Commissie door het fiscale gunstregime voor coördinatiecentra op een aantal vlakken af te zwakken. Het Koninklijk Besluit dat deze bepalingen in werking moest doen treden is er evenwel nooit gekomen aangezien een Europees fiat (althans voor het geheel van de nieuwe regeling) achterwege bleef. De aftrek voor risicokapitaal moet een alternatief bieden om de bestaande coördinatiecentra in België te houden en nieuwe investeringen aan te trekken. Ondernemingen kunnen voor hun financiering beroep doen op vreemd vermogen, waarvan de vergoeding (interest) fiscaal aftrekbaar is. De vergoedingen (dividenden) op het eigen vermogen (gevormd door kapitaalinbreng of autofinanciering) daarentegen zijn niet aftrekbaar. De aftrek voor risicokapitaal wil deze economisch ongerechtvaardigde discriminatie tussen beide financieringsvormen wegwerken en de versterking van het eigen vermogen van ondernemingen stimuleren. Het principe van deze aftrek is gebaseerd op de financiële theorie dat men in de risicokapitaalkosten een component kan afzonderen die overeenstemt met een risicovrije rentevoet (theoretisch de opportuniteitskost van dat risicokapitaal). De wet tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal (Wet van 22 juni 2005) erkent deze component door de fiscale aftrekbaarheid ervan te organiseren. Op die manier wordt een vergelijkbare fiscale behandeling mogelijk van eigen en geleende middelen met behoud van de belasting op de reële winst van de ondernemingsactiviteit. De wetgever wilde naar eigen zeggen vooral een stimulans voor de kleine- en middelgrote ondernemingen. Aangezien KMO’s in mindere mate beroep kunnen doen op externe financiering, zijn zij aangewezen op een financiering via het eigen vermogen. Door een aftrek voor risicokapitaal te organiseren wordt de versterking van het eigen vermogen gestimuleerd. De Wet van 22 juni 2005 voert ook een nultarief in voor het registratierecht verschuldigd op de inbrengen in een vennootschap. Volgens de wetgever past deze schrapping in het kader van de invoering op Europees niveau van de Societas Europaea. Inbrengen in dit type van panEuropese vennootschappen kunnen belangrijk zijn en het huidig evenredig recht ten belope van 0,5 % kan een afschrikkend effect hebben. Bovendien zou het huidig tarief de concurrentiepositie
Copyright Eubelius 2006
-1-
verzwakken van Belgische ondernemingen ten aanzien van bepaalde lidstaten waarin dit soort van belastingheffing geringer of zelfs onbestaande is. Net zoals de vorige hervorming van de vennootschapsbelasting moet ook deze budgettair neutraal zijn. De verwachtte minderontvangst aan vennootschapsbelasting moet gecompenseerd worden door volgende maatregelen: -
-
1.
afschaffing van het belastingkrediet voor vennootschappen. Noteer dat ondertussen door de Wet op het Generatiepact van 23 december 2005 opnieuw een belastingkrediet voor vennootschappen wordt ingevoerd voor investeringen in octrooien en milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling; herleiden van het basispercentage van de investeringsaftrek voor vennootschappen tot 0%; de verhoogde investeringsaftrek voor specifieke investeringen blijft behouden; wijziging van de definitie van verwezenlijkte meerwaarde, vermeld in art. 43 WIB (waardoor er geen cumul meer mogelijk is van (i) aftrek van de verkoopskosten en (ii) een vrijgestelde bruto meerwaarde; geen aftrek voor risicokapitaal indien voor de toepassing van de investeringsreserve wordt gekozen; Toepassingsgebied
1.1. Welke belastingplichtigen? Enkel belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting en belasting van nietinwoners/vennootschappen (voor zover zij in België een vaste inrichting of onroerend goed bezitten) komen voor de aftrek in aanmerking. Hiertoe is vereist dat zij een jaarrekening opmaken en een boekhouding voeren conform de voorwaarden van het Belgisch boekhoudrecht. VZW's, stichtingen en andere soortgelijke verenigingen vallen slechts binnen het toepassingsgebied indien zij aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. De volgende vennootschappen kunnen niet genieten van het regime: -
Erkende coördinatiecentra die van de voordelen voorzien in het KB nr. 187 kunnen blijven genieten (tot hun vergunning vervalt en ten laatste tot in 2010); De vennootschappen gevestigd in een reconversiezone (indien ze voor het betrokken belastbaar tijdperk nog kunnen genieten van de voordelen van art. 59 van de Herstelwet van 31 juli 1984); BEVEK’s, BEVAK’s en beleggingsvennootschappen in schuldvorderingen (VBS); De coöperatieve participatievennootschappen (Wet 22 mei 2001) Zeescheepvaartvennootschappen onderworpen aan de zogenaamde tonnagetaks (art. 124 Programmawet 2 augustus 2002); Vennootschappen die kunnen genieten van het verlaagde tarief in de vennootschapsbelasting art. 215 lid 2 WIB) en daarenboven opteren voor de aanleg van een vrijgestelde investeringsreserve (zie onder hoofdstuk 9.4).
1.2. Toepassing in de tijd? De notionele interestaftrek kan worden toegepast vanaf aanslagjaar 2007, d.w.z. voor de boekjaren die ten vroegste afsluiten op 31 december 2006. Elke wijziging die werd aangebracht aan de afsluitdatum van het boekjaar na 29 april 2005, is zonder uitwerking op de aftrek voor risicokapitaal. Na die datum nieuw opgerichte vennootschappen die voor een verlengd boekjaar hebben gekozen dat afsluit op 31 december 2006, worden hierdoor niet geviseerd, daar het geen "wijziging" van de afsluitdatum betreft.
Copyright Eubelius 2006
-2-
Doordat een wijziging van de afsluitdatum van het boekjaar, geacteerd na 29 april 2005, niet doorwerkt voor de toepassing van de notionele interestaftrek, kunnen, ongewenste situaties ontstaan. Zo betekent een verlenging van het boekjaar van midden 2006 tot 31 december 2006 dat het betrokken aanslagjaar wijzigt van 2006 naar 2007, Vóór die verlenging had de vennootschap voor de periode die overeenstemt met de verlenging, wel degelijk van de notionele interestaftrek kunnen genieten. Een letterlijke wetsinterpretatie zou er echter toe kunnen leiden dat de vennootschappen over het volledige, verlengde boekjaar de aftrek verliest. In de rechtsleer wordt geopperd dat in zo'n geval een tussentijdse afsluiting soelaas kan brengen, zodat een opsplitsing wordt gemaakt tussen fiscale winst waarop geen notionele interestaftrek kan worden toegepast (met betrekking tot de periode tot en met de oorspronkelijke afsluitdatum) en fiscale winst waarop wel de aftrek kan worden toegepast (periode overeenstemmend met de verlenging). Het is echter wachten op een formeel administratief standpunt om hierover meer zekerheid te krijgen. . Analoge interpretatieproblemen gelden trouwens ook voor een verkorting van het boekjaar, na voormelde datum, die een wijziging van het aanslagjaar met zich brengt. 2.
Grondslag
2.1. Basis De grondslag voor de aftrek voor risicokapitaal voor een bepaald belastbaar tijdperk wordt gevormd door het eigen vermogen van de vennootschap aan het einde van het voorgaande belastbare tijperk overeenkomstig de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van ondernemingen en voor het bedrag waarvoor die vermogensbestanddelen op de balans voorkomen. Een eerste gevolg is dat de vennootschap die wil genieten van de aftrek een jaarrekening moet opstellen. Buitenlandse vennootschappen kunnen van de maatregel gebruik maken m.b.t. hun vaste inrichtingen en onroerende goederen in België, indien zij voor de activa en passiva in België een jaarrekening opmaken en een boekhouding voeren conform de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening, zelfs indien zij daar wettelijk niet toe verplicht zijn. Het eigen vermogen van een vennootschap bestaat uit: I. II. III. IV. V. VI.
Kapitaal Uitgiftepremies Herwaarderingsmeerwaarden Reserves Overgedragen winst (overgedragen verlies -) Kapitaalsubsidies
Het eigen vermogen van een vaste inrichting in België van een buitenlandse vennootschap is niet éénduidig te bepalen. Enerzijds verwijst het Belgisch boekhoudrecht voor de notie "geplaatst kapitaal" van dergelijke inrichting naar de "eigen middelen" die door de buitenlandse onderneming in die inrichting duurzaam worden geïnvesteerd, voor zover ze niet uit gereserveerde of overgedragen winsten voortkomen. Anderzijds worden deze middelen bij de inrichting meestal op een rekening-courant ("R/C") met de buitenlandse hoofdvestiging geboekt, waarbij men geen onderscheid maakt al naar gelang deze middelen voortkomen uit eigen dan wel vreemd vermogen van die hoofdvestiging. Traditioneel zijn (ondernemingsinterne) interesten, aangerekend op de saldi van zulke R/C, niet aftrekbaar, zodat ze vermoedelijk niet als "schuld", doch wel als eigen vermogen van de inrichting kunnen worden aanzien. Deze redenering geldt echter niet voor financiële ondernemingen, waarvoor de zelfstandigheidsfictie van haar
Copyright Eubelius 2006
-3-
inrichtingen veel sterker wordt doorgetrokken, zodat zij wél de interesten op de interne rekeningen-courantverhoudingen kunnen aftrekken. Het lijkt ons aangewezen om de externe financieringen die ten behoeve van de vaste inrichting worden aangegaan, door die inrichting zelf te laten aangaan, zodat het voor de overige "eigen middelen" makkelijker te rechtvaardigen is dat het om eigen vermogen gaat voor de toepassing van de notionele interestaftrek. Het is ook aan te raden de bedragen die onder de R/C met het hoofdhuis geboekt staan, boekhoudkundig als "kapitaal" te verwerken. 2.2. Correcties Het boekhoudkundig eigen vermogen wordt vervolgens gecorrigeerd om een cascadeaftrek of misbruiken, zoals een artificiële verhoging van het eigen vermogen, te vermijden. Volgende bestanddelen worden in mindering gebracht van het boekhoudkundige eigen vermogen: 1° De fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de eigen aandelen en de financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan; en 2° De fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de aandelen van beleggingsvennootschappen waarvan de inkomsten in aanmerking komen voor de DBI-aftrek; Deze actiefbestanddelen onder 1° en 2° worden van het eigen vermogen afgetrokken om aftrekken in cascade te voorkomen. Immers, zonder deze uitsluiting kan eenzelfde kapitaalbedrag het in aanmerking te nemen risicokapitaal van verschillende groepsvennootschappen verhogen. Vb. A is de moedervennootschap van B en B is de moedervennootschap van C. A doet een kapitaalsverhoging van 25.000 €. Deze nieuwe middelen worden door A ingebracht in B. B zal uiteindelijk inschrijven op een kapitaalsverhoging van 25.000 € bij C. Op het einde van de rit is het eigen vermogen van de drie vennootschappen verhoogd met 25.000€ waardoor de drie vennootschappen kunnen genieten van een verhoging van de aftrek voor risicokapitaal terwijl er economisch maar 1 keer nieuw kapitaal is ingebracht in de groep. Het begrip "fiscale netto waarde" wordt niet wettelijk gedefinieerd. Overeenkomstig de Parlementaire voorbereidende werken en de administratieve commentaar bij het Wetboek van Inkomstenbelasting, moet onder "fiscale nettowaarde" van een financieel vast actief worden begrepen: de aanschafwaarde, verminderd met de voorheen geboekte en met een werkelijke ontwaarding overeenstemmende waardeverminderingen (zowel de voorheen als beroepskosten aanvaarde waardeverminderingen, als de waardeverminderingen die als verworpen uitgaven werden belast) en verhoogd met de reeds belaste meerwaarden. Met de waardeverminderingen die boekhoudkundig niet door de beugel kunnen, en dus tot een boekhoudkundige onderwaardering leiden, mag geen rekening worden gehouden om de fiscale netto-waarde te bepalen. Hetzelfde geldt voor de uitgedrukte maar niet gerealiseerde meerwaarden op die aktiva. Zij worden echter uit de grondslag van de aftrek geweerd op basis van een andere uitsluiting (zie verder 8°). Waardeverminderingen voor deelnemingen en aandelen die in de rubriek “Financiële vaste activa” zijn opgenomen, zijn boekhoudkundig pas te rechtvaardigen in geval van duurzame minderwaarde of ontwaarding, verantwoord door de toestand, de rentabiliteit of de vooruitzichten van de vennootschap waarin de deelneming of de aandelen worden aangehouden.
Copyright Eubelius 2006
-4-
Vb. In de boekhouding van vennootschap A staat voor 50.000 € een deelneming geboekt in vennootschap B. Vennootschap B verliest één van haar belangrijkste klanten waardoor vennootschap A overgaat tot het boeken van een waardevermindering van 20.000 € op haar deelneming. In werkelijkheid bedraagt de ontwaarding van de deelneming in B, slechts 10.000 €. Fiscaal is er een onderschatting van het actief van 10.000 €. Hoewel er in de boekhouding een waarde van 30.000 € staat, is de fiscale netto waarde 40.000 €. Boekhouding
50.000 20.000 – 30.000
Fiscaal 50.000 10.000 – (werkelijke waardevermindering) 40.000
Onder financiële vaste activa worden grosso modo geboekt: de participaties in en financiële schuldvorderingen ten opzichte van vennootschappen, waarmee de onderneming een bijzondere en duurzame band heeft (of wenst te hebben). Zuivere geldbeleggingen in aandelen, waarvoor het risico op het doelbewust opzetten van een cascade niet aanwezig is, worden niet geviseerd. De dividendinkomsten uit dergelijke aandelen komen in de regel overigens niet in aanmerking voor de toepassing van de DBI-aftrek. Voor verzekeringsondernemingen geldt een lichtjes andere definitie van het begrip "financiële vaste activa", in vergelijking met het klassiek Belgisch boekhoudrecht. We stellen vast dat de aandelenparticipaties die onder de financiële vaste activa geboekt worden uit de berekeningsbasis worden gehouden, onafhankelijk van het feit of de onderliggende vennootschap effectief de notionele interestaftrek toepast. Zo blijkt dat participaties in erkende coördinatiecentra eveneens worden uitgesloten, ook al kunnen deze niet van de aftrek genieten, wat mogelijkerwijze een schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel kan opleveren. Daarnaast worden ook participaties in vennootschappen in andere EU-lidstaten, waar de notionele interestaftrek niet is ingevoerd, geviseerd, wat een eventuele schending van de Europese regels inzake vrij vestigings- en kapitaalverkeer zou kunnen uitmaken. Daartegenover staat dat de dividendinkomsten uit die vennootschappen in de regel in aanmerking komen voor de DBI-aftrek en men zodoende een dubbele aftrek heeft willen vermijden. 3° Het boekhoudkundig netto-actief van een buitenlandse inrichting waarvan het inkomen is vrijgesteld ingevolge een dubbelbelastingverdrag Van de berekeningsgrondslag van de notionele interestaftrek moet eveneens worden uitgesloten: het positieve verschil tussen enerzijds, de netto boekwaarde van de activabestanddelen van de buitenlandse inrichting - met uitzondering van de aandelen bedoeld onder 1° en 2° (om een dubbele uitsluiting te vermijden) – en, anderzijds, het totaal van de passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennootschap en die aan deze inrichtingen toerekenbaar zijn (schulden en voorzieningen). Het valt op dat, in tegenstelling tot de Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen, niet wordt uitgegaan van het boekhoudkundig "eigen vermogen", maar wel van de notie "toerekenbare activa en passiva", wat het gevolg is van het feit dat het Belgisch boekhoudrecht geen onderscheid maakt tussen het eigen vermogen van een buitenlandse inrichting en het overige eigen vermogen van de Belgische onderneming. Om uit te maken of een actiefbestanddeel dan wel een schuld of voorziening aan de buitenlandse inrichting is toegewezen, worden mutatis mutandis dezelfde principes toegepast als voor de bepaling van de winst die krachtens het verdrag tot het vermijden van dubbele belasting is vrijgesteld van vennootschapsbelasting in België. De problematiek van de ondernemingsinterne R/C (zie hierboven onder 2.1.) is ook hier aan de orde. Het is duidelijk dat, omwille van deze uitsluiting, een maximale externe financiering van de buitenlandse vaste inrichting bijdraagt tot een optimale toepassing van de notionele interestaftrek in hoofde van de Belgische vennootschap.
Copyright Eubelius 2006
-5-
De uitsluiting heeft slechts betrekking op vaste inrichtingen in landen waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten. Met andere woorden, inrichtingen in niet-verdragslanden worden niet beoogd (bv. Cambodja, Congo, Kenia, Papoea Nieuw-Guinea,…). 4° Het verschil tussen enerzijds de netto boekwaarde en anderzijds de schulden en voorzieningen m.b.t. onroerende goederen of rechten met betrekking tot onroerende goederen, waarvan de inkomsten vrijgesteld zijn ingevolge een dubbelbelastingverdrag Het principe is identiek als hierboven onder 3°. De uitsluiting geldt voor (i) onroerende goederen in eigendom, (ii) diegene waarop een (beperkt) zakelijk recht is gevestigd, of diegene die in leasing genomen zijn, voor zover ze tenminste op het actief van de balans van de vennootschap voorkomen. De onroerende goederen die behoren tot een buitenlandse inrichting in een verdragsland worden niet geviseerd aangezien zij reeds zijn uitgesloten op basis van 3°. 5° De netto boekwaarde van de materiële vaste activa of gedeelten ervan in zover de erop betrekking hebbende kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen Deze uitsluiting is de eerste van drie anti-misbruikbepalingen (zie ook 6° en 7° hierna), waarmee de wetgever heeft willen vermijden dat men het netto-actief van de vennootschap op kunstmatige wijze zou optrekken om van de notionele interestaftrek gebruik te kunnen maken. Materiële vaste activa, waarvan en voor zover de erop betrekking hebbende kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen, worden uitgesloten, ongeacht de financieringswijze van die activa (eigen vermogen of vreemd vermogen). In de praktijk wordt de bepaling “kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen (art. 53, 10° WIB)” vooral gebruikt om de afschrijving van luxe-auto’s (gedeeltelijk) te weigeren. De rechtspraak i.v.m. deze afschrijvingen toont aan dat de administratie echter zelden slaagt in haar opzet zodat de relevantie van deze bepaling in het kader van de aftrek voor risicokapitaal eerder beperkt is. Andere activa dan de materiële vaste activa worden niet aan deze redelijkheidstoets onderworpen. 6° De boekwaarde van de bestanddelen die als belegging worden gehouden en die door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen Volgens de Parlementaire voorbereidende werken zijn de geviseerde bestanddelen doorgaans activa die veeleer hun plaats hebben in een privé-vermogen. Het gaat om activa die van dicht noch van ver verbonden zijn met de bedrijfsexploitatie van de vennootschap en die evenmin periodieke inkomsten opleveren. Hoewel de Parlementaire voorbereidende werken laten uitschijnen dat het enkel activa betreft die gefinancierd worden met eigen middelen, maakt de wet dit onderscheid niet zodat ze ook worden uitgesloten van de berekeningsbasis indien zij gefinancierd worden met vreemd vermogen. Voor de uitsluiting moet een actief aan twee voorwaarden voldoen. De eerste voorwaarde is abstract. Het moet gaan om een actief dat door zijn aard normaliter niet bestemd is om een periodiek belastbaar inkomen voort te brengen. Hiermee worden onder meer juwelen, edele metalen en kunstwerken bedoeld, maar bijvoorbeeld niet gebouwde onroerende goederen. Ook aandelen in vennootschappen lijken niet geviseerd te worden, daar deze uit hun aard geacht worden (eventueel na verloop van tijd) via dividenden een periodieke vergoeding te verschaffen aan de investeerders. Deze eerste voorwaarde heeft alleen betrekking op de aard van het actief en staat los van de concrete voorwaarden waaronder het door de vennootschap wordt aangewend. Het begrip periodiek inkomen sluit niet alleen de meerwaarden uit, maar ook de uitzonderlijke en secundaire inkomsten, zoals bijvoorbeeld ten gevolge van de occasionele verhuring van een kunstwerk.
Copyright Eubelius 2006
-6-
De tweede voorwaarde is concreet. Het betrokken actief moet als belegging worden aangehouden. Dit begrip moet feitelijk en op autonome wijze worden beoordeeld. Het moet gaan om activa die men passief bezit, zonder dat zij rechtsreeks of onrechtstreeks dienen voor het uitoefenen van een economische activiteit die door de vennootschap effectief wordt verricht, zoals een handels, industriële of landbouwactiviteit of de uitoefening van een vrij beroep. Er zal sprake zijn van een belegging wanneer het actief, mocht de vennootschap een natuurlijke persoon zijn, deel zou uitmaken van zijn privé-vermogen veeleer dan dat het voor de uitoefening van zijn beroepsactiviteit bestemd zou zijn. Deze bepaling zal bijvoorbeeld niet gelden voor de gronden van vennootschappen die een landbouwactiviteit uitoefenen of voor juwelen en kunstwerken die tot de voorraad behoren van vennootschappen die daar daadwerkelijk handel in drijven. Meteen rijst de vraag of gronden die door een vennootschap (andere dan bijvoorbeeld een landbouwvennootschap) worden aangehouden (en niet worden verhuurd) onder deze bepaling vallen. Een grond heeft in principe een (notioneel) kadastraal Inkomen maar brengt (behoudens verhuring) geen periodiek inkomen voort. De Parlementaire voorbereiding laat uitschijnen dat gronden wel degelijk onder deze bepaling kunnen vallen. Het is in ieder geval de belastingadministratie die het bewijs daarvan moet leveren. Geldbeleggingen en liquide middelen zijn niet geviseerd, daar zij in de regel periodieke inkomsten opbrengen. Het is echter niet geheel duidelijk wat precies onder "periodiek inkomen" moet verstaan worden. Zo zijn meerwaarden op kapitalisatiebons en zerobonds burgerrechtelijk geen roerend inkomen laat staan dat er sprake is van een periodiek, in de zin van meer dan éénmalig, inkomen. De Parlementaire voorbereidende werken stellen echter dat de anti-misbruikbepalingen bedoeld zijn voor materiële vaste activa, met uitsluiting van immateriële en financiële vaste activa, zodat op basis daarvan voornoemde instrumenten toch niet door de bewuste bepaling zouden gedekt worden. De wettekst stelt dat de "boekwaarde" moet worden uitgesloten, waaronder volgens de Minister van Financiën evenwel "netto-boekwaarde" dient te worden verstaan. 7° De boekwaarde van onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke onroerende goederen waarvan een natuurlijke persoon-bedrijfsleider 1e categorie, hun echtgenoot of hun kinderen het gebruik hebben De uitsluiting van onroerende goederen waarvan de bedrijfsleiders 1ste categorie (bestuurders, zaakvoerders) het gebruik hebben, viseert in de eerste plaats de zogenaamde "villavennootschappen". Deze bepaling is evenwel in ruime bewoordingen opgesteld waarbij opnieuw niet relevant is met welke middelen (vreemde of eigen) het onroerend goed is gefinancierd. Bovendien zijn, volgens de bewoordingen van de wet, dergelijke onroerende goederen ipso facto uitgesloten, ook al betaalt de bedrijfsleider een normale huurprijs, of een vergoeding op basis van een ander zakelijk contract (bv. erfpacht, vruchtgebruik of recht van gebruik) aan de vennootschap. Er wordt ook geen onderscheid gemaakt voor het geval dat er slechts een gedeeltelijk gebruik is door de bedrijfsleider en de rest van het onroerend goed wordt gebruikt door de vennootschap. Op basis van rechtspraak over een analoog criterium inzake de investeringsaftrek, kan, wat dit laatste punt betreft, worden verdedigd dat de uitsluiting slechts zou beperkt mogen worden tot de gedeelten van de betrokken onroerende goederen die effectief voor privé-gebruik dienen. Bij wijze van tussentijds besluit kan gesteld worden dat de anti-misbruikbepalingen niet altijd even duidelijk zijn en dermate ruim werden opgesteld dat tal van situaties binnen hun toepassingsgebied vallen, hoewel er hoegenaamd geen sprake is van misbruik. Een verduidelijking aan de hand van een administratieve circulaire zou welkom zijn.
Copyright Eubelius 2006
-7-
8° Uitgedrukte, maar niet verwezenlijkte meerwaarden Het risicokapitaal moet worden verminderd met de in artikel 44, §1, 1° WIB/92 bedoelde uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden die geen betrekking hebben op activabestanddelen als bedoeld in 3° tot 7°. Deze laatste beperking is technisch en dient om een dubbele uitsluiting te vermijden. Immers, deze actiefbestanddelen worden reeds uitgesloten voor hun (netto-)boekwaarde, d.i. met inbegrip van de uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden. De bestanddelen van 1° en 2° worden in mindering gebracht van het eigen vermogen op basis van hun fiscale netto-waarde, zodat de onbelaste, uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden die betrekking hebben op deze bestanddelen nog in mindering moeten worden gebracht in deze 8ste bewerking. Een uitgedrukte, niet gerealiseerde meerwaarde is de uitdrukking in de boekhouding van een herschatting van het actiefbestanddeel, waarbij de werkelijke waarde uitstijgt boven de boekwaarde. Op de meerwaarde worden afschrijvingen geboekt. Op het passief van de balans wordt de herschatting uitgedrukt als een herwaarderingsmeerwaarde, waardoor voldaan wordt aan de voorwaarde ("onaantastbaarheidsvoorwaarde") om belastingvrijstelling te genieten op die meerwaarde. Herwaarderingsmeerwaarden mogen in kapitaal worden omgezet of overgebracht worden naar een reserve tot het beloop van de op de meerwaarde geboekte afschrijvingen. De op de herwaarderingsmeerwaarde geboekte afschrijvingen hoeven niet in mindering te worden gebracht van het eigen vermogen om het risicokapitaal te bepalen aangezien er anders een dubbel nadeel is. De uitsluiting betreft slechts de uitgedrukte, niet-verwezenlijkte meerwaarden, zodat de gerealiseerde meerwaarden op bepaalde materiële of immateriële vaste activa, waarvoor geopteerd wordt om van een uitgestelde belasting te genieten door te herinvesteren, en waarvoor eveneens aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde moet worden voldaan, niet geviseerd zijn. 9° Kapitaalsubsidies Deze post omvat de kapitaalsubsidies die van overheidswege werden verkregen voor investeringen in vaste activa, maar na aftrek van de (geraamde) uitgestelde belastingen op deze subsidies. De uitgestelde belastingen worden opgenomen in de passiefpost “VII.B. Uitgestelde belastingen”, zodat ze hoe dan ook worden uitgesloten van het eigen vermogen. Rentesubsidies dienen op grond van recente rechtspraak gespreid over de duurtijd waarvoor ze werden verleend, in resultaat te worden genomen. Het nog niet in resultaat genomen deel wordt geboekt op de overlopende rekeningen van het passief, zodat er voor de bepaling van de grondslag van de notionele interestaftrek geen rekening mee moet worden gehouden. 10° Belastingkrediet voor bepaalde investeringen In de Wet op het Generatiepact van 23 december 2005 wordt de mogelijkheid geboden aan vennootschappen om in plaats van de (verhoogde) investeringsaftrek voor investeringen in octrooien en milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling, een belastingkrediet te verrekenen met de verschuldigde belasting. Het bedrag van dit belastingkrediet dient in mindering gebracht te worden van de grondslag van de notionele interestaftrek. De verhoogde interestaftrek m.b.t. die investeringen blijft evenwel combineerbaar met de notionele interestaftrek.
Copyright Eubelius 2006
-8-
2.3. Wijzigingen tijdens het belastbaar tijdperk Wanneer de hogergenoemde bestanddelen tijdens het belastbare tijperk wijzigen, zal het in aanmerking te nemen risicokapitaal dienen te worden vermeerderd of verminderd (al naargelang het geval) met het bedrag van deze wijzigingen. Deze wijzigingen worden berekend als gewogen gemiddelde en zij worden geacht te hebben plaatsgevonden de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan. Zo zal een kwalificerende wijziging in april van een boekjaar dat loopt van 1 januari tot 31 december, voor 8 maanden meetellen. Een analoge regeling geldt voor de vaste inrichtingen van buitenlandse vennootschappen m.b.t. de netto-boekwaarde van de eraan toegerekende activa- en passivabestanddelen. Op grond van verklaringen van de Minister van Financiën mag worden aangenomen dat deze maatregel de vermogensbestanddelen beoogt en niet het dagelijks resultaat van de onderneming. Dit standpunt wordt ook in de rechtsleer verdedigd en lijkt praktisch het enig werkbare. Meer specifiek zou slechts rekening moeten worden gehouden met zuivere balansoperaties in de loop van het belastbaar tijdperk (kapitaalverhogingen en –verminderingen, (des)investeringen in uitgesloten activa,…), met uitsluiting van enige meer- of minderwaarde, die via de resultatenrekening worden verwerkt, of die, althans ingeval van uitgedrukte maar nietgerealiseerde meerwaarden, nooit in de grondslag mogen begrepen zitten. Een inbreng van vermogen in een vennootschap n.a.v. een fusie zou ook moeten kunnen kwalificeren als een wijziging, die de grondslag van de notionele interestaftrek doet veranderen, te rekenen vanaf de datum tot wanneer de boekhoudkundige retro-activiteit terugwerkt. Deze laatste wordt in principe door de Administratie aanvaard, voor zover zij niet langer dan 7 maanden teruggaat, met de werkelijkheid overeenstemt, en een correcte toepassing van de belastingwetgeving niet in de weg staat. We zien geen reden waarom deze administratieve toegeving niet voor de toepassing van de notionele interestaftrek zou gelden, maar een administratieve bevestiging ter zake zou welkom zijn. Voor nieuw opgerichte vennootschappen stemt het in aanmerking te nemen risicokapitaal voor het eerste belastbaar tijdperk overeen met het aangepaste eigen vermogen (dus met correcties en wijzigingen tijdens het belastbaar tijdperk), zoals afgeleid uit de openingsbalans bij de oprichting. 3.
Tarief
3.1. Algemeen De aftrek voor risicokapitaal zal gelijk zijn aan het risicokapitaal, berekend volgens bovenstaande regels, en vermenigvuldigd met een referentietarief. Dit tarief is gelijk aan het jaargemiddelde van de door het Rentefonds maandelijks bekendgemaakte indexen voor staatsobligaties op 10 jaar (referte-indexen J of de zogenaamde OLO’s) voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Vb. Een vennootschap die boekt per kalenderjaar zal voor het belastbaar tijdperk 2008 (AJ 2009) het gemiddelde tarief van 2007 moeten gebruiken. Voor elk aanslagjaar mag het toe te passen tarief niet meer dan één procentpunt afwijken van het tarief dat voor het vorige aanslagjaar werd toegepast. Het tarief mag bovendien niet meer bedragen dan 6,5%. Bij KB kan evenwel worden afgeweken van beide begrenzingen. Het toe te passen tarief voor aanslagjaar 2007 bedraagt 3,442%.
Copyright Eubelius 2006
-9-
3.2. Kleine vennootschap Vennootschappen die voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de aftrek voor risicokapitaal wordt genoten, kwalificeren als "kleine" vennootschappen zoals gedefinieerd in het Wetboek van Vennootschappen, mogen het tarief met 0,5% verhogen (d.w.z. 3,942 % voor aanslagjaar 2007). Die definitie werd recent gewijzigd door de Wet houdende diverse bepalingen van 23 december 2005, zodat van nu af onder kleine vennootschappen moet worden verstaan, de vennootschappen die voor het laatst en het voorlaatst afgesloten boekjaar, niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden: -
jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50; jaaromzet, exclusief de BTW: 6.250.000 €; balanstotaal: 3.125.000 €;
tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt. In dat geval kwalificeert de vennootschap nooit als kleine vennootschap. De vroegere "doorwerking" van de al dan niet overschrijding van deze criteria in het vorige boekjaar naar het lopende boekjaar, onafhankelijk van de mate waarin die criteria in het lopende boekjaar worden overschreden, werd door voormelde wet afgeschaft. Wel blijft gelden dat voor een kleine vennootschap die met één of meer andere vennootschappen is verbonden, de criteria dienen te worden beoordeeld op geconsolideerde basis. De meest logische interpretatie lijkt te zijn dat een vennootschap die per kalenderjaar boekhoudt, en op 31 december van het jaar X op grond van deze definitie als kleine vennootschap kwalificeert, in de aangifte voor het aanslagjaar X+1 gebruik kan maken van het verhoogde aftrektarief. Het lijkt ons niet de bedoeling van de wetgever te zijn geweest om de kwalificatie van de vennootschap in het aanslagjaar zélf als richtsnoer te hanteren. 3.3. Verlengd of verkort boekjaar In geval het belastbare tijdperk langer of korter duurt dan 12 maanden, wordt het tarief, zoals hierboven bepaald, vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het totaal aantal dagen van het belastbaar tijdperk, en de noemer gelijk is aan 365. 4.
Notionele interestaftrek in de aangifte
De aftrek zal moeten gebeuren ná de DBI-aftrek en vóór de aftrek van eventuele overgedragen verliezen en toepassing van de investeringsaftrek (Vak IV in de aangifte vennootschapsbelasting). Op die wijze wordt een maximale benutting van de (krachtens het intern recht niet-overdraagbare) DBI-aftrek gevrijwaard, terwijl de toekomstige aftrek van overgedragen verliezen of investeringsaftrek niet wordt gehinderd, vermits deze onbeperkt overdraagbaar zijn. 5.
Overdracht van de notionele interestaftrek
Indien er voor een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende belastbare winst is om de aftrek voor risicokapitaal (volledig) toe te passen, dan kan de voor dat belastbaar tijdperk niet gebruikte aftrek achtereenvolgens worden overgedragen op de winst van de zeven volgende jaren. Het was eerst niet duidelijk wat onder “zeven volgende jaren” diende te worden verstaan, met name kalenderjaren of belastbare tijdperken. De Parlementaire voorbereidende werken bevatten immers tegenstrijdigheden op dit punt . Op basis van latere geweigerde amenderingen leidt de rechtsleer echter af dat wel degelijk "kalenderjaren" worden beoogd.
Copyright Eubelius 2006
- 10 -
Die interpretatie leidt tot praktische moeilijkheden voor een vennootschap die beslist om zijn boekjaar, dat eindigt in het 7e kalenderjaar, te verlengen. Men zou ook hier een tussentijdse afsluiting van de boeken kunnen voorstellen, zodanig dat de vennootschap, voor de periode die eindigt op de oorspronkelijke afsluitdatum, de overgedragen aftrek kan afzetten tegen de tijdens die periode gerealiseerde winst (zie boven onder 1.2.). Men dient echter op een administratief standpunt ter zake te wachten alvorens hierover uitsluitsel te kunnen geven. Ook onzeker is het lot van de overgedragen notionele interestaftrek van de overgenomen of gesplitste vennootschap in geval van een reorganisatie, conform de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen. Enerzijds kan men verdedigen dat bij een reorganisatie conform het Wetboek van Vennootschappen, alle rechten en plichten van de overgenomen of gesplitste vennootschap overgaan als gevolg van een ontbinding zonder vereffening, zodat, bij gebrek aan enige wettelijke beperking, de volledige overgedragen notionele interestaftrek dient over te gaan, zowel bij een belaste als een belastingvrije verrichting. Anderzijds stelt vaste rechtspraak over overdracht van verliezen, dat beroepsverliezen slechts aftrekbaar zijn van winsten die door dezelfde rechtspersoon of onderneming werden voortgebracht, waarop slechts door een wettelijk ingrijpen (zie art. 206, §2 WIB/92) voor belastingvrije verrichtingen een uitzondering werd gemaakt. Per analogie zou men dit ook kunnen toepassen op de overdracht van de notionele interestaftrek. Een wetgevend ingrijpen of een administratief standpunt ter zake is wenselijk. Daarnaast wordt opgemerkt dat, zoals voor overgedragen fiscale verliezen, ingeval van een verwerving of van wijziging van de controle van een vennootschap die niet beantwoord aan rechtmatige financiële of economische behoeften, de overgedragen notionele interestaftrek niet kan worden afgezet tegen de winst van het belastbare tijdperk, noch van deze van enig later belastbaar tijdperk. Bovendien is geen notionele intrestaftrek toegestaan op (i) het gedeelte van de winst dat voortkomt van verkregen abnormale of goedgunstige voordelen, (ii) de niet-verantwoorde kosten die aan de aanslag geheime commissielonen (309%) zijn onderworpen, (iii) de verworpen uitgaven die voortkomen uit bepaalde kapitaals- en winstdeelnames, of (iv) het gedeelte van de winst dat voortkomt uit het niet naleven van de onaantastbaarheidsvoorwaarde of de investeringsverplichting in het kader van de investeringsreserve. 6.
Onbeschikbaarheidsvoorwaarde
Oorspronkelijk was in de wet voorzien dat de aftrek voor risicokapitaal slechts zou worden toegekend indien een bedrag gelijk aan het voor het belastbaar tijdperk verleende aftrek voor risicokapitaal op een onbeschikbare rekening op het passief zou geboekt blijven, gedurende het belastbaar tijdperk en de drie daaropvolgende boekjaren. De wet betreffende het Generatiepact van 23 december 2005 heeft deze voorwaarde echter afgeschaft, zodat de vele interpretatieproblemen die waren gerezen n.a.v. die voorwaarde, niet langer aan de orde zijn en de toepassing van de notionele interestaftrek geen impact heeft op de winstuitkeringscapaciteit van de vennootschappen. 7.
Formaliteiten
Om het voordeel van de aftrek te kunnen rechtvaardigen, moet de belastingplichtige bij haar aangifte in de vennootschapsbelasting een opgave voegen, waarvan het model door de Minister van Financiën nog moet worden vastgelegd. 8.
0 % tarief van het inbrengrecht
Tegelijkertijd met de invoering van de aftrek voor risicokapitaal, wordt het evenredig registratierecht van 0,5% op de inbreng in een vennootschap, naar 0% gebracht. Hierdoor is
Copyright Eubelius 2006
- 11 -
enkel nog het algemeen vast recht van 25 euro verschuldigd bij een inbreng en dit ongeacht het bedrag van de inbreng en ongeacht of het een inbreng in speciën dan wel in natura betreft. Het algemeen vast recht is verschuldigd op inbrengen gedaan vanaf 1 januari 2006. De inbreng van onroerende goederen door een natuurlijke persoon die ze geheel of gedeeltelijk tot bewoning aanwendt of bestemt, blijft evenwel onderworpen aan het evenredig registratierecht op de overdracht van onroerende goederen (10% in Vlaanderen, 12,5% elders). 9.
Compensatiemaatregelen
9.1. Afschaffing van het belastingkrediet voor vennootschappen Om de autofinanciering van ondernemingen te stimuleren was, zowel voor natuurlijke personen als voor vennootschappen, een belastingvermindering ingevoerd, in de vorm van een belastingkrediet berekend op de toename van het eigen vermogen. Deze gunstmaatregel wordt in de vennootschapsbelasting opgeheven vanaf aanslagjaar 2007. Het bestaande belastingkrediet dat nog niet verrekend was vóór aanslagjaar 2007, kan wel volgens de klassieke methode naar volgende jaren worden overgedragen. Daarnaast wordt door de Wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact een nieuw belastingkrediet ingevoerd voor investeringen in octrooien en milieuvriendelijke investeringen in R&D, die echter niet combineerbaar is met de verhoogde investeringsaftrek voor die investeringen. Het belastingkrediet in de personenbelasting blijft wel bestaan. 9.2 Het 0% basistarief van de investeringsaftrek voor vennootschappen De winst van een vennootschap kan tot en met aanslagjaar 2006 worden verminderd met een investeringsaftrek die bepaald wordt als een percentage van het afschrijfbare bedrag van de aanschaffings- of beleggingswaarde van investeringen in nieuwe materiële en immateriële vaste activa. Het percentage verschilt afhankelijk van het soort activa waarin wordt geïnvesteerd. In principe wordt de investeringsaftrek in één keer toegepast, maar bepaalde personen (indien zij minder dan 20 werknemers tewerk stellen) kunnen genieten van een gespreide aftrek over de duur van de afschrijvingsperiode van de actiefbestanddelen. Vanaf aanslagjaar 2007 wordt het basispercentage van de investeringsaftrek op 0 gebracht. Ook de gespreide investeringsaftrek wordt op 0 gebracht. De in aanslagjaar 2006 nog niet aangewende investeringsaftrek kan echter wel nog naar de volgende jaren worden overgedragen. Zo ook blijft de gewone gespreide investeringsaftrek mogelijk voor investeringen die ten laatste in aanslagjaar 2006 zijn gedaan. De verhoogde gespreide aftrek voor investeringen in octrooien, voor milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling, voor investeringen in vaste activa voor energiebesparing en in materiële vaste activa voor beveiliging, blijft van toepassing. De investeringsaftrek in de personenbelasting wordt ongemoeid gelaten. 9.3. Wijziging van art. 43 WIB/92 Artikel 43 WIB omschrijft de verwezenlijkte meerwaarde op activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt als het positieve verschil tussen eensdeels de ontvangen vergoeding of de verkoopwaarde bij de vervreemding van het goed en anderdeels de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan, verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen en afschrijvingen. Vanaf aanslagjaar 2007 moet de verkoopwaarde bij de vervreemding van het goed worden verminderd met de kosten van vervreemding.
Copyright Eubelius 2006
- 12 -
Onder de oude regeling kon de belastingplichtige bij realisatie van een meerwaarde op aandelen of een realisatie van een meerwaarde waarvoor het stelsel van wederbelegging gold, niet alleen de gedragen kosten in mindering brengen als beroepskosten, maar kon hij ook genieten van een belastingvrijstelling ten belope van het brutobedrag van de verwezenlijkte meerwaarde vóór de aftrek van die kosten . Het is dit dubbel fiscaal voordeel waaraan de wetgever heeft willen verhelpen. Met de wetswijziging wordt dan ook een minimum belastbare basis beoogd, ten belope van de kosten van vervreemding. Volgens de Parlementaire voorbereidende werken zijn kosten van vervreemding alle kosten die betrekking hebben op de vervreemdingsverrichting in haar geheel, nl. publiciteitskosten, notariskosten, makelaarskosten, bankkosten, taksen op verrichtingen en verzekering- en dekkingskosten. Het is merkwaardig dat de wetgever de definitie van verwezenlijkte meerwaarde wijzigt, en dus een afwijking invoert t.o.v. het boekhoudrecht om het bedrag aan vrijgestelde meerwaarde te verminderen en niet de aftrek van de vervreemdingskost verwerpt. Bovendien kan men zich de vraag stellen of deze aanpassing haar doel niet voorbijschiet. In een aantal gevallen zal de gewijzigde definitie van gerealiseerde meerwaarde immers minder belasting verschuldigd maken. Dit zal met name het geval zijn in de personenbelasting waar bepaalde meerwaarden, zoals stopzettingsmeerwaarden afzonderlijk belastbaar zijn tegen een lager tarief,.Ook hier mag de verkoopprijs verminderd worden met de kosten van vervreemding. Dit betekent dat de belastbare basis voor de afzonderlijke aanslag vermindert met de kosten van vervreemding (die aftrekbaar blijven tegen het volle tarief). Meer algemeen kan men zich de vraag stellen of door de wijziging van de definitie van gerealiseerde meerwaarde de belastbare basis in de vennootschapsbelasting niet vermindert. Enerzijds is het fiscaal recht gebaseerd op de jaarrekeningen welke zijn opgesteld op basis van het boekhoudrecht, maar anderzijds geldt die regel slechts onder voorbehoud van de eigen fiscale waarderingsregels voor het vaststellen van de belastbare basis. In casu vormt de fiscale definitie van meerwaarde een afwijking op de boekhoudkundige definitie. Daar de vaststelling van de vennootschapsbelasting gebeurt aan de hand van de regels die gelden voor de bepaling van de winst in de personenbelasting, waartoe de zonet genoemde fiscale meerwaardedefinitie behoort, kan de meerwaarde "nieuwe stijl" worden beschouwd als belastbare basis in de vennootschapsbelasting. Daarvan zou dan, volgens de gewone regels, de vervreemdingskosten worden afgetrokken, zodat het uiteindelijke resultaat minder zou bedragen dan de gerealiseerde netto-meerwaarde (fiscaal-technisch te realiseren via een verhoging van de begintoestand van de belaste reserves)! Het is duidelijk dat dit niet de bedoeling kan geweest zijn van de wetgever, en dat een wetgevend ingrijpen, dan wel een administratieve standpunt nodig is om wat meer rechtszekerheid te scheppen. 9.4. Aftrek voor risicokapitaal OF investeringsreserve Om de autofinanciering van KMO-vennootschappen aan te moedigen werden die vennootschappen door de Wet van 24 december 2002 in de mogelijkheid gesteld hun gereserveerde winst gedeeltelijk vrij te stellen. Onder KMO-vennootschappen wordt verstaan de vennootschappen die niet uitgesloten zijn van de verlaagde tarieven voor het aanslagjaar dat verbonden is met het belastbaar tijdperk waarin de investeringsreserve wordt aangelegd. Hiervoor is o.a. vereist dat hun belastbare winst (na aftrek van de investeringsreserve) niet meer bedraagt dan 322.500 €. Om te verzekeren dat de vennootschap daadwerkelijk aan autofinanciering doet is de naleving van de onaantastbaarheidsvereiste en aanvankelijk ook een investeringsverplichting vereist. De vrijstelling bedraagt 50% van het gecorrigeerde gereserveerde belastbaar resultaat. De in aanmerking te nemen aangroei van het gereserveerde resultaat wordt in elke geval beperkt tot 37.500 EUR per belastbaar tijdperk zodat het vrijgestelde bedrag nooit meer bedraagt dan 18.750 EUR per belastbaar tijdperk.
Copyright Eubelius 2006
- 13 -
Vanaf aanslagjaar 2007 geldt dat indien de vennootschap een vrijgestelde investeringsreserve aanlegt gedurende een belastbaar tijdperk, zij niet kan genieten van de aftrek voor risicokapitaal voor dit belastbaar tijdperk alsmede voor de twee daaropvolgende belastbare tijdperken. Indien de vennootschap in een voorgaand belastbaar tijdperk de aftrek voor risicokapitaal heeft genoten die wegens onvoldoende winst wordt overgedragen, wordt de periode van 7 jaren verlengd met het aantal volle jaren waarvoor de aftrek voor risicokapitaal geen toepassing vindt (als gevolg van de toepassing van de investeringsreserve). De vraag rijst of een vennootschap die in 2005 (aanslagjaar 2006) een investeringsreserve aanlegt, nog kan genieten van de aftrek voor risicokapitaal in aanslagjaar 2007. De wet verwijst naar het belastbaar tijdperk alsmede de twee daarop volgende belastbare tijdperken. Hieruit zou kunnen afgeleid worden dat de betrokken vennootschap niet kan genieten van de aftrek voor risicokapitaal voor de aanslagjaren 2007 en 2008. Anderzijds is de wet van 22 juni 2005 pas van toepassing vanaf aanslagjaar 2007, zodat een investeringsreserve die werd aangelegd in één van de aanslagjaren, voorafgaand aan aanslagjaar 2007, geen invloed zou mogen hebben op de aftrek voor risicokapitaal. Ook op dit punt zou een administratieve circulaire duidelijkheid moeten scheppen. 10.
Optimalisatie/Opportuniteiten
Er zijn talrijke mogelijkheden om de balansstructuur van een vennootschap of de structuur van de groep,waartoe zij behoort, te wijzigen om de notionele interestaftrek optimaal te benutten. Dit is in grote mate afhankelijk van de concrete situatie van de betrokken vennootschap Tevens zal voortaan bij iedere economische of financiële transactie (bijvoorbeeld fusie, overname, financiering, …) rekening gehouden moeten worden met de impact op de aftrek voor risicokapitaal. Hieronder geven we alvast een aantal denkpistes die in het algemeen tot een optimale benutting van de aftrek kunnen leiden. 1) Nationaal In een strikt nationale context vereist een optimaal gebruik van de aftrek vooreerst dat het onderscheid tussen de holdingactiviteit, enerzijds, en de operationele activiteit anderzijds, ook in de juridische structuur zou worden weerspiegeld. De beroepsmatige, niet-uitgesloten activa worden op die wijze gecentraliseerd, daar waar het gros van de winst wordt gegenereerd, terwijl de participaties in andere groepsvennootschappen, die de grondslag van de aftrek doen verminderen, in een andere belastingplichtige entiteit worden ondergebracht. De holdingvennootschap zal op die manier enkel in beperkte mate van de notionele interestaftrek kunnen genieten, doch haar belastbare winst wordt zodoende beperkt tot het niet aftrekbare deel van de DBI met betrekking tot de dividenden van haar dochtervennootschappen. In bepaalde omstandigheden kan ook de uitkering van middelen door een dochtervennootschap aan haar Belgische moedervennootschap, hetzij door een terugbetaling van kapitaal, dan wel via een dividend, de globale benutting van de notionele interestaftrek verbeteren. De middelen kunnen voortkomen uit overtollige cash, of zouden via externe schuldfinanciering kunnen opgehaald worden, wat een fiscale aftrek van de interestlast met zich mee kan brengen. In het geval van een Belgische dochtervennootschap, zal het globale voordeel afhangen van de balansen resultaatcijfers van respectievelijk moeder- en dochtervennootschap. In geval van een buitenlandse dochter blijkt dit voordeel inzake notionele interestaftrek duidelijk uit het feit dat zij zélf die aftrek in principe niet kan toepassen, terwijl op het niveau van de moedervennootschap de berekeningsbasis voor de notionele interestaftrek zal toenemen, hetzij door het uitgekeerde dividend (met inachtname van de DBI-aftrek), hetzij als gevolg van de toerekening van de terugbetaling van kapitaal op de aanschaffingswaarde van de participatie in de dochter (dus een vermindering van een uit te sluiten actiefbestanddeel).
Copyright Eubelius 2006
- 14 -
Ook de afzondering van de (intragroeps)financieringsactiviteiten (zowel vorderingen als schulden) in een Belgische vennootschap kan leiden tot een fiscale optimalisatie door toepassing van de notionele interestaftrek op het (positief) verschil tussen de ontvangen interesten en de verschuldigde interestlast. Een voor de hand liggende optimalisatie is de boekhoudkundig verantwoorde terugname van een voorheen fiscaal niet aanvaarde voorziening. Deze terugname zal boekhoudkundig wel een positief resultaat opleveren, maar wordt fiscaal geneutraliseerd door een vermindering van de belaste reserves (vak I, A van de aangifte). Het boekhoudkundig resultaat heeft echter wel een gunstige impact op het eigen vermogen, zodat voor het volgende jaar de grondslag voor de aftrek wordt verhoogd. Ook fusies kunnen in bepaalde gevallen het gebruik van de notionele interestaftrek optimaliseren. Hierboven werd reeds gewezen op de onzekerheid m.b.t. de mogelijkheid tot overdracht van de overgedragen aftrek van de overgenomen of gesplitste vennootschap. Maar duidelijk is wel dat de overgedragen aftrek van de overnemende vennootschap volledig gevrijwaard blijft, zodat de eventuele overtollige aftrek na de fusie kan worden afgezet tegen winsten van de overgenomen vennootschap. Wel moet er op worden gelet dat de nodige rechtmatige behoeften van economische of financiële aard aanwezig zijn, om, in voorkomend geval, de belastingvrijstelling van de verrichting, alsook de notionele interestaftrek zelf, niet in gevaar te brengen. 2) Internationaal Maakt de Belgische vennootschap deel uit van een internationale groep, dan kan overwogen worden om de participaties in andere groepsvennootschappen, aangehouden door die vennootschap, te verkopen aan groepsvennootschappen, gelegen buiten België. Op die wijze wordt de netto-grondslag van de notionele interestaftrek vergroot. Hierdoor zal echter wel het voordeel van de DBI-aftrek op de ontvangen dividenden verloren gaan. Indien de participaties aan vennootschappen binnen de EU worden verkocht, zal dit in principe geen probleem opleveren, voor zover de deelneming in kwestie ten minste 20% bedraagt van het kapitaal van de verkochte vennootschap (15% vanaf 1 januari 2007 en 10% vanaf 1 januari 2009), gelet op de principiële deelnemingsvrijstelling in een EU context. Voor verkopen aan niet-EU vennootschappen zal de fiscale behandeling afhangen van de toepasselijke verrekenings- of vrijstellingsregels. Wel dient voor bepaalde landen te worden gelet op eventuele CFC-regels ("Controlled Foreign Company"), die ervoor zorgen dat een deel van de winst in de dochtervennootschap in het land van de moedervennootschap aan de daar geldende vennootschapsbelasting wordt onderworpen, indien de effectieve belastingvoet van de dochtervennootschap onder een bepaald percentage valt. De vrijstellingsbepalingen inzake roerende voorheffing op dividenduitkeringen door Belgische vennootschappen (conform de Europese reglementering), alsook de vrijstelling van roerende voorheffing op interesten uitbetaald door een Belgische groepsinterne bank aan spaarders nietinwoners of op leningen aan buitenlandse banken gevestigd in een verdragsland, gecombineerd met de notionele interestaftrek en een inbrengrecht gelijk aan het algemeen vast recht van 25 €, maakt België bovendien tot een aantrekkelijk vestigingsplaats voor een groepsinterne financieringsvennootschap. Ook interessant vanuit het perspectief van de notionele interestaftrek, is het centraliseren van de intellectuele eigendomsrechten van de groep op het niveau van de Belgische groepsvennootschap. De inbreng van die rechten gebeurt vrij van registratierechten. De rechten maken integraal deel uit van de grondslag van de notionele interestaftrek en zijn afschrijfbaar. De verhoogde investeringsaftrek voor investeringen in octrooien is echter wel niet meer toepasbaar voor zover de intellectuele rechten door de overige groepsvennootschappen verder worden gebruikt (wat in de regel zo zal zijn) . Afschrijvingskosten en notionele interestaftrek kunnen de royaltystroom vanuit de andere groepsvennootschappen fiscaal neutraliseren. Daarnaast, voor
Copyright Eubelius 2006
- 15 -
zover de royalties afkomstig zijn van een (groeps-)vennootschap binnen de EU, zouden die royalties kunnen worden uitbetaald zonder inhouding van de roerende voorheffing, gelet op de Europese reglementering ter zake. Anderzijds zijn de royalties in principe als beroepskost aftrekbaar bij de uitbetalende vennootschap. Wel dient te worden gelet op eventuele belastbare meerwaarden, gerealiseerd bij de inbrengende vennootschap, alsook, na verloop van tijd, op latente meerwaarden bij de inbrenggenietende vennootschap. *
* *
Dit document biedt een algemeen overzicht bij wijze van informatie en kan niet worden beschouwd als juridisch advies. Voor nadere toelichting kan u bij uw Eubelius contactpersoon of een van onderstaande Eubelius-advocaten terecht.
Michael Van Gils Goedheidsstraat 5-7 1000 Brussel Tel: +32 (0)2 543 35 35 Fax: +32 (0)2 543 31 01 E-mail:
[email protected] Wouter Claes Goedheidsstraat 5-7 1000 Brussel Tel: +32 (0)2 543 35 35 Fax: +32 (0)2 543 31 01 E-mail:
[email protected] Philippe Hinnekens, Goedheidsstraat 5-7 1000 Brussel Tel: +32 (0)2 543 35 35 Fax: +32 (0)2 543 31 01 E-mail:
[email protected]
Bijlage: voorbeeld toepassing notionele interestaftrek
Copyright Eubelius 2006
- 16 -
Voorbeeld toepassing notionele interestaftrek ("NIA") Uitgewerkt cijfervoorbeeld van de toepassing van de notionele interestaftrek op een fictieve situatie. De basisgegevens zijn als volgt:
1) groepsstructuur (31/12/2005): MV LLC 100%
100%
BE 1
NL 1 met: MV LLC: BE 1 BE 2 NL 1
100% BE 2
buitenlandse moedervennootschap Belgische dochtervennootschap 1 Belgische dochtervennootschap 2 Nederlandse dochtervennootschap 1
2) balansgegevens Belgische dochters (31/12/2005): BE 1: Activa OG FVA cash
Passiva 20 kapitaal 150 reserves 50 HWM
180 18 12
schuld
10
220 waarbij:
OG: FVA:
HWM:
Copyright Eubelius 2006
220
onroerende goed, gelegen in NL inkomsten hieruit belastbaar in NL, cf art. 6, §1 NL-BE DBV financiële vaste activa, met name participatie in BE 2: * aanschafwaarde = 138 * uitgedrukte, niet-verwezenlijkte meerwaarde = 12 herwaarderingsmeerwaarden
- 17 -
BE 2: Activa MVA cash
Passiva 200 kapitaal 100 reserves
138 12
schuld:
150
300 waarbij:
300
MVA: materiële vaste activa (machines) schuld: externe schuld, ter financiering van de machines Het kapitaal komt overeen met het fiscaal gestort kapitaal.
De vennootschappen worden verondersteld geen "kleine" vennootschappen te zijn in de zin van art. 15 W. Venn. Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar. 3) wijzigingen in de balans i/d loop v/h boekjaar 2006: * 15/02/2006: kapitaalvermindering in BE 2 met 100 door terugbetaling aan BE 1, in uitvoering van een beslissing van de AV van BE 2. * 15/05/2006: toekenning van een lening door BE 1 aan BE 2 van 50
15/07/2006: verkoop van het OG aan NL 1 (aan boekwaarde) * 30/08/2006: verkoop van de participatie in BE 2 aan NL 1 aan boekwaarde tegen cash 4) Berekening NIA BE 1: Eigen vermogen op 31/12/2005: Correcties: Fiscale NW FVA: HWM: OG: Basis: NIA - percentage voor AJ 2007: NIA - bedrag vóór wijzigingen:
210 -138 -12 -20 40 3,442% 1,38
Wijzigingen tijdens boekjaar:
Copyright Eubelius 2006
- 18 -
* kapitaalvermindering in BE 2 met 100 op 15/02/2006: We gaan er van uit BE 1 de eerste benadering uit het CBNadvies nr. 151/2 volgt, dwz, boekhoudkundige imputering op de aanschafwaarde, voor zover dit bedrag bij BE 2 aan het kapitaal wordt onttrokken (dus niet uit reserves). Dt 550 cash @ Ct 280 FVA impact:
100 100
+(10/12)*100 =
+ 83,3
* toekenning van een lening van 50 aan BE 2 op 15/05/2006: Dt 281 FVA vordering @ Ct 550 cash
50 50
impact:
0
* verkoop van OG aan NL 1 op 15/07/2006:
impact:
Dt 281 FVA vordering @ Ct 221 OG (nettoboeking) +(5/12)*20 =
20 20 + 8,3
* verkoop van BE 2 aan NL 1 tegen cash op 30/08/2006: Dt 550 cash 50 122 HWM 12 @ Ct 280 FVA 280.8 geboekte MW 763 realisatie MW FVA impact:
38 12 12
+(4/12)*50 = +16,67 de realisatie MW is belastingvrij (art. 192 WIB/92)
Basis NIA einde boekjaar: NIA-percentage voor AJ 2007:
148,27 3,442%
NIA-bedrag voor AJ 2007:
5,1
BE 2: Eigen vermogen op 31/12/2005: Correcties: N/A
150
Basis: NIA - percentage voor AJ 2007: NIA vóór wijzigingen
150
Copyright Eubelius 2006
0
3,442% 5,16
- 19 -
* kapitaalvermindering in BE 2 met 100 op 15/02/2006: Dt 100 kapitaal @ Ct 550 cash impact:
100 100
-(10/12)*100 =
-83,3
* toekenning van een lening van 50 aan BE 2 op 15/05/2006: Dt 550 cash @ 489 Diverse schuld
50 50
impact:
0
Basis NIA einde boekjaar: NIA-percentage voor AJ 2007:
66,70 3,442%
NIA-bedrag voor AJ 2007:
2,3
Dus: Globale impact (BE 1 + BE 2) a) vóór wijzigingen: Basis = 190 NIA = 6,54 b) ná wijzigingen Basis = 214,97 NIA = 7,40
Copyright Eubelius 2006
- 20 -