GELDGIDS 2015 NR 1 €21
Belastinggids ONAFHANKELIJK EN ADVERTENTIEVRIJ
2015 Praktisch naslagwerk voor het hele jaar
Aangifte Inkomstenbelasting 2014 • Met gratis online-aangiftehulp • Wat is nieuw in de aangifte?
VOORDEEL & GEMAK Beste este Koop-app
De Consumentenbond biedt voor elk wat wils. En dankzij bijna 500.000 leden kunnen we een vuist maken voor consumenten en misstanden bij bedrijven aanpakken.
EXCLUSIEF VOOR LEDEN: TESTS
ADVIES
24 uur per dag, 7 dagen per week online toegang tot testresultaten van ruim 2000 producten en diensten.
Eerste hulp bij alle juridische consumentenvragen en ondersteuning om je recht te halen. Zowel telefonisch als online.
GIDSEN De Consumentengids, Reisgids, Digitaalgids, Geldgids en Gezondgids bieden uitgebreide info, tests en tips. Zowel op papier als digitaal. En 100% onafhankelijk en advertentievrij.
BELANGEN Dankzij bijna 500.000 leden die achter ons staan kunnen we succesvol misstanden aankaarten bij bedrijven en in wetgeving.
Een compleet en actueel overzicht van onze dienstverlening vindt u op www.consumentenbond.nl/voordeel
CONTACT Service & Advies: (070) 445 45 45 Internet: www.consumentenbond.nl Contactformulier: www.consumentenbond.nl/contact
VOLG ONS OOK OP www.facebook.com/consumentenbond www.youtube.com/consumentenbond www.twitter.com/consumentenbond
Inhoud 1.10a
Introductie Nieuw in de aangifte Hulp bij uw aangifte 2014 Onze online-aangiftehulp
1 1.1
De aangifte
Aangifte doen móét 1.1a Zelf aanvragen 1.1b Uitstel 1.1c Te laat? 1.1d Het aangifteprogramma van de Belastingdienst 1.1e Teruggaaf Uw persoonlijke gegevens 1.2 Persoonlijke gegevens 1.2a Fiscaal partnerschap 1.2b Huwelijk 1.2c Samenwonen 1.2d Twee partners in een jaar 1.2e Geen twee partners tegelijk Box 1: werk en woning 1.3 Loon, ziektewet-uitkeringen, fooien en dergelijke 1.3a Loon en ziektewetuitkering 1.3b Arbeidskorting 1.3c De ingehouden loonheffing 1.3d Totaal levensloopverlofkorting 1.3e Fooien, aandelenopties en andere inkomsten uit loondienst die niet onder de loonheffing vielen 1.4 AOW, pensioen, lijfrente, WAO, WIA, WW, Anw, bijstand en andere uitkeringen of afkoopsommen die onder de loonheffing vielen 1.5 Afkoopsommen lijfrente die onder de loonheffing vielen en waarover revisierente moet worden betaald 1.6 Vrijgestelde inkomsten als werknemer bij een internationale organisatie 1.7 Loon, pensioen en uitkeringen uit het buitenland 1.7a Loon en dergelijke uit het buitenland 1.7b Buitenlandse uitkeringen 1.8 Reisaftrek openbaar vervoer 1.8a Reisaftrek openbaar vervoer 1.8b Vergoedingen van de werkgever voor het openbaar vervoer 1.9 Eigen woning 1.9a Eigen woning (hoofdverblijf) gekocht, verkocht of verbouwd 1.9b Kapitaalverzekering, spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning 1.9c Inkomsten en aftrekbare kosten eigen woning 1.9d Geen of een kleine eigenwoningschuld Box 1: andere inkomsten 1.10 Ontvangen alimentatie en afkoopsommen daarvan
9 12 11
15 15 15 15 15 16 16 16 16 16 16 17 17 17 17 17 17 18 18 18 18
18
19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 20 21 24 24 24
Ontvangen alimentatie of afkoopsommen daarvan 1.10b Aftrekbare kosten 1.11 Periodieke uitkeringen, zoals een bijdrage voor een premiekoopwoning, of afkoopsommen daarvan waarop geen loonheffing is ingehouden 1.11a Periodieke overheidsbijdragen voor uw eigen woning, bijvoorbeeld een bijdrage voor een premiekoopwoning 1.11b Overige periodieke uitkeringen en verstrekkingen, en afkoopsommen daarvan, bijvoorbeeld lijfrente-uitkeringen 1.11c Aftrekbare kosten 1.12 Resultaat uit overig werk, zoals bijverdiensten of inkomsten als freelancer, alfahulp, artiest of beroepssporter 1.12a Opbrengsten uit overig werk 1.12b Aftrekbare kosten 1.12c Te verrekenen Nederlandse loonheffing over inkomsten die vielen onder de artiesten- of beroepssportersregeling 1.13 Inkomsten uit het beschikbaar stellen van bezittingen aan een eigen bv of aan een onderneming van een fiscale partner 1.13a Opbrengsten uit het beschikbaar stellen van bezittingen 1.13b Aftrekbare kosten 1.13c Vrijstelling 1.13d Totale waarde onroerende zaken (niet de eigen woning) 1.13e Totale waarde overige zakelijke bezittingen 1.13f Totale waarde zakelijke schulden 1.13g Heeft u de activiteiten die betrekking hebben op beschikbaar gestelde bezittingen in 2014 doorgeschoven of (gedeeltelijk) gestaakt? 1.14 Overige inkomsten, ook van minderjarige kinderen 1.14a Overige inkomsten zoals het belastbare deel van een uitkering uit een kapitaalverzekering; ook van minderjarige kinderen 1.14b Heeft u een vrijstelling gebruikt voor een uitkering uit een kapitaalverzekering? 1.15 Teruggekregen bedrag of vergoeding voor een bedrag dat in een eerdere aangifte is afgetrokken Box 1: uitgaven lijfrenten e.d. 1.16 Uitgaven voor lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen 1.16a Uitgaven voor lijfrenteverzekeringen of lijfrentespaarrekeningen 1.16b Premies voor andere periodieke uitkeringen 1.16c Premies voor vrijwillige bijdragen Algemene nabestaandenwet
Consumentenbond Belastinggids 2015
25 25
25
25
25 26
26 26 26
27
27 27 27 27 27 27 27
27 27
27 28 28 28 28 28 28 29
3
Inhoud
1.17
Afkoop lijfrenten en andere negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen 29 1.17a Afkoopsommen van lijfrenten die niet onder de loonheffing vielen en andere negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen 29 1.17b Teruggekregen premies voor lijfrenteverzekeringen en andere periodieke uitkeringen die eerder zijn afgetrokken 29 Box 2: aanmerkelijk belang 29 1.18 Aanmerkelijk belang 29 1.18a Had u, eventueel samen met uw fiscale partner, in 2014 een aanmerkelijk belang? 29 1.18b Omschrijving soort aandeel en naam vennootschap 29 1.18c Reguliere voordelen 29 1.18d Aftrekbare kosten 30 1.18e Overdrachtsprijs bij verkoop en dergelijke 30 1.18f Verkrijgingsprijs bij verkoop en dergelijke 30 1.18g Voordeel uit aanmerkelijk belang 30 Box 3: sparen en beleggen 31 1.19 Sparen en beleggen 31 1.19a Gehuwden 31 1.19b Samenwonend 31 1.19c Minderjarige kinderen 31 1.19d Samenloop box 1, 2 en 3 31 1.19e Boxhoppen 31 1.19f Overlijden van uw partner 32 1.20 Box 3: bezittingen 32 1.20a Bank- en spaartegoeden 32 1.20b Beleggingen 32 1.20c Onroerende zaken 32 1.20d Overige bezittingen 33 1.21 Box 3: schulden van u en uw fiscale partner 34 1.21a Schulden 34 Aftrekposten 34 1.22 Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar 34 1.23 Betaalde partneralimentatie en andere onderhoudsverplichtingen 35 1.23a Periodieke betalingen van alimentatie en losse aanvullingen daarop 35 1.23b Een afkoopsom van alimentatie 35 1.23c Betalingen voor de verrekening van bijvoorbeeld pensioenrechten 35 1.23d Bijstand die de Sociale Dienst aan een ex-echtgenoot gaf en op u verhaalde 35 1.23e Andere onderhoudsverplichtingen, zoals pensioenbetalingen aan vroeger huispersoneel 35 1.23f Gegevens van de persoon aan wie u in 2014 alimentatie of andere onderhoudsverplichtingen heeft betaald 35 1.24 Specifieke zorgkosten 36 1.24a Genees- en heelkundige hulp 36 1.24b Reiskosten ziekenbezoek 36 1.24c Medicijnen op doktersvoorschrift 36 1.24d Bepaalde hulpmiddelen 37 1.24e Vervoer 37 1.24f Dieet op voorschrift van dokter of diëtist 37
4
Consumentenbond Belastinggids 2015
1.24g Extra uitgaven voor kleding en beddengoed 37 1.24h Aanpassingen aan een woning 37 1.24i Andere aanpassingen 37 1.24j Uitgaven voor extra gezinshulp 37 1.24k Af: drempel uitgaven voor extra gezinshulp 37 1.24l Verhoging uitgaven voor specifieke zorgkosten 37 1.24m Af: drempel specifieke zorgkosten 37 1.25 Uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar of ouder 37 1.26 Studiekosten en andere scholingsuitgaven 38 1.27 Giften 38 1.27a Periodieke giften 38 1.27b Bedrag van de gewone giften 38 1.27c Niet-aftrekbare drempel 39 1.28 Onderhoudskosten voor rijksmonumentenpanden 39 1.28a Onderhoudskosten in 2014 39 1.28b Subsidie 39 1.29 Kwijtgescholden durfkapitaal 39 1.30 Restant persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren 39 Vrijstellingen en verminderingen 39 1.31 In het buitenland verzekerd voor de sociale zekerheid 39 1.31a Was u in 2014 in Nederland verzekerd voor de AOW en de Anw? 39 1.31b Was u in 2014 in Nederland verzekerd voor de AWBZ en de Zorgverzekeringswet? 40 1.31c Inkomen over de periode dat u wel verzekerd was voor de AOW, de Anw en de AWBZ, maar waarover in Nederland geen premie was verschuldigd. 40 1.32 Aftrek om dubbele belasting te voorkomen 40 1.32a Box 1 40 1.32b Box 2 40 1.32c Box 3 40 1.33 Compensatieregeling in verband met inkomsten uit loondienst of inkomsten als artiest of sporter in België 41 Bijzondere situaties 41 1.34 Afgezonderd particulier vermogen, zoals een trust of bepaalde particuliere fondsen 41 1.34a Heeft u vermogen ondergebracht in een afgezonderd particulier vermogen (APV)? 41 1.35 Te conserveren inkomen, zoals pensioen- of lijfrenteaanspraken die u in 2014 in het buitenland onderbracht 42 Te verrekenen bedragen 42 1.36 Ingehouden kansspelbelasting 42 1.37 Ingehouden dividendbelasting 42 1.38 Bronheffing die is ingehouden op de rente over spaartegoeden 42 1.39 Verliezen uit vorige jaren 42 1.39a Nog te verrekenen verliezen uit werk en woning (box 1) van 2005 t/m 2013 42 1.39b Nog te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang (box 2) van 2005 t/m 2013 42 1.39c Nog te verrekenen belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang van 2005 t/m 2012 42
Inhoud
1.40
Voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014 1.40a Bedrag betaald via voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014 1.40b Bedrag ontvangen via voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014 1.40c Bedrag betaald via voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (2014) Heffingskortingen Verdeling Zorgverzekeringswet 1.41 Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet
2
Uw persoonlijke situatie
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Inleiding Van geboorte tot 18 jaar 18 worden Studeren Zelfstandig gaan wonen Samenwonen Trouwen 2.7a Gevolgen voor vermogen 2.7b Fiscaal partnerschap Fiscaal partnerschap 2.8a Deel van het jaar partnerschap 2.8b Meer partners 2.8c Het einde van het partnerschap Gevolgen fiscaal partnerschap 2.9a Verdelen van inkomsten en vermogen 2.9b Slechts één eigen woning 2.9c Invloed op drempels 2.9d Vrijstelling in box 3 voor oude kapitaalverzekeringen 2.9e Teruggaaf heffingskortingen bij onvoldoende inkomen 2.9f Alleenstaande-ouderkorting Minderjarige (stief-/pleeg)kinderen 2.10a Inkomenstoerekening 2.10b Overige fiscale gevolgen minderjarige kinderen Echtscheiding 2.11a Overzicht gevolgen 2.11b Einde fiscaal partnerschap 2.11c Geen inkomenstoerekening meer 2.11d Heffingskortingen 2.11e Partneralimentatie 2.11f Onderhoudsverplichting jegens kinderen 2.11g De echtelijke woning 2.11h Verdeling van het huwelijksvermogen 2.11i Pensioenen 2.11j Aftrekbare kosten 2.11k DigiD wijzigen en nieuw bankrekeningnummer doorgeven Eenoudergezinnen 2.12a Co-ouders
2.8
2.9
2.10
2.11
2.12
43
2.13 2.14
43 2.15 43 2.16 43 43 43 43 43
3
Loon en pensioen
3.1 3.2
Inleiding Loon uit dienstbetrekking 3.2a Wat behoort tot uw loon? 3.2b Bijzonder loon Fiscaal voordelige beloningsvormen 3.3a Werkkostenregeling 3.3b Vergoedingen en verstrekkingen 3.3c Aandelenopties 3.3d Renteloze of laagrentende leningen 3.3e Spaarloonregeling 3.3f Aanspraken 3.3g Levensloopregeling 3.3h Talent uit buitenland Afvloeiing en ontslag 3.4a Schadeloosstellingen 3.4b Smartegeld 3.4c Beëindigingsverhogingen en boetes Complicaties bij loon uit dienstbetrekking 3.5a Uw arbeid blijkt achteraf in dienstbetrekking te zijn verricht 3.5b Fictieve dienstbetrekkingen 3.5c Loonheffing wel ingehouden, maar niet afgedragen Reiskosten woning-werk 3.6a De vaste aftrek voor openbaar vervoer 3.6b U krijgt een reiskostenvergoeding van uw werkgever De fiets De auto 3.8a Auto van de zaak 3.8b Zakelijk gebruik privéauto 3.8c Carpool 3.8d Parkeren 3.8e Privégebruik motorfiets Uitkeringen en pensioenen 3.9a Uitkeringen onder inhouding van loonheffing 3.9b Pensioenen
44 44 44 44 44 44 45 45 45 45 46 46 46 46 47 47 47 47
3.3
3.4
3.5
47 3.6 47 47 47 47 48 48 48 48 49 49 49 49 49 50 49 51 51 51 51
Ontbinding niet-huwelijks samenlevingsverband Overdragen van vermogen 2.14a Vrijstellingen en tarieven 2.14b Schuldigerkenning uit vrijgevigheid (schenken op papier) AOW-gerechtigde leeftijd bereiken 2.15a Het hele jaar de AOW-leeftijd 2.15b In 2014 AOW-leeftijd bereikt Overlijden 2.16a Wie doet aangifte over welke inkomsten? 2.16b Fiscaal partnerschap in jaar van overlijden
3.7 3.8
3.9
4
De eigen woning
4.1
De eigenwoningregeling 4.1a Wat is een eigen woning? 4.1b Het eigenwoningforfait 4.1c Andere voordelen uit eigen woning onbelast 4.1d Kostenaftrek voor de eigen woning
Consumentenbond Belastinggids 2015
51 52 52 54 55 55 56 56 56 57
58 58 58 58 58 59 59 62 62 62 62 62 63 64 64 64 65 65 65 65 65 66 66 66 67 67 68 68 70 71 71 71 71 71 72
73 73 73 76 77 77
5
Inhoud
4.1e
4.2
4.3
4.4
4.5 4.6 4.7 4.8
4.9 4.10 4.11
6
Niet alleen renteaftrek bij hypothecaire geldlening 78 4.1f Renteaftrek alleen voor leningen voor de eigen woning 78 4.1g Enkele beperkingen van kostenaftrek 81 4.1h De bijleenregeling 83 4.1i Overgangsrecht voor leningen gesloten vóór en na 1 januari 2013 87 4.1j Leningen gesloten na 1 januari 2013 89 4.1k Depotrente (nieuwbouwdepot) 95 4.1l Aftrek bij geen of geringe eigenwoningschuld 95 Kapitaalverzekering eigen woning 97 4.2a Voorwaarden kapitaalverzekering eigen woning 97 4.2b Vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning 97 4.2c Vrijstelling en schuld eigen woning 98 4.2d Gehuwden en andere fiscale partners 98 4.2e Vrijstellingen oud-regimekapitaalverzekering 98 4.2f Vrijstelling eenmaal per leven 98 4.2g Uitkeringen bij overlijden 98 4.2h Samenloop vrijstellingen met spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning 98 4.2i Fictieve uitkeringen 98 4.2j Verkoop eigen woning 99 4.2k Koppelen ná 2001 99 4.2l Overgangsregeling voor kapitaaverzekeringen na 1 januari 2013 100 Banksparen 100 4.3a Spaarrekening eigen woning 100 4.3b Beleggingsrecht eigen woning 103 4.3c Omzetten spaarrekening eigen woning, beleggingsrecht eigen woning en kapitaalverzekering eigen woning 103 4.3d Overgangsrecht voor spaar-/beleggingsrekeningen ná 1 januari 2013 103 Verhuur van de eigen woning 103 4.4a Tijdelijke verhuur 103 4.4b Duurzame verhuur 103 4.4c Verhuur van een deel van de eigen woning 103 4.4d Verhuur aan ex-echtgenoot tijdens eerste twee jaar na scheiding 104 Gratis ter beschikking stellen 104 Meer eigenaren/ongehuwd samenwonenden 104 Eén eigenaar, meer gebruikers 104 De tweede woning 104 4.8a Woning in aanbouw 104 4.8b Twee woningen bij verhuizing 104 4.8c Leegstaande woning na echtscheiding 105 4.8d Woning voor uw ouders of kinderen 105 4.8e Tweede woning in het buitenland 106 Kamerverhuur 106 Overheidsbijdragen eigen woning 106 Werkruimte in de eigen woning 106 4.11a Woning behoort tot privévermogen 106 4.11b Woning staat op de resultaatbalans 107 4.11c Woning is gesplitst 107
Consumentenbond Belastinggids 2015
5
Andere inkomsten
5.1 5.2
Inleiding Ontvangen alimentatie en afkoopsommen 5.2a Alimentatie in de vorm van woongenot woning 5.2b Aftrekbare kosten Periodieke uitkeringen en afkoopsommen 5.3a Lijfrente-uitkeringen en afkoopsommen 5.3b Aftrekbare kosten 5.3c Overheidsbijdragen eigen woning Resultaat uit overige werkzaamheden 5.4a Soorten inkomsten 5.4b Bijzondere soorten resultaat uit overige werkzaamheden 5.4c Resultaatbepaling Ter beschikking stellen vermogensbestanddelen 5.5a Bepaling van het resultaat Overige inkomsten 5.6a Rente en huur van vóór 1 januari 2001 5.6b Belast deel van uitkering uit kapitaalverzekering Terugontvangen bedrag of vergoeding voor een eerder afgetrokken bedrag
5.3
5.4
5.5 5.6
5.7
6
Aftrek premies lijfrente
6.1 6.2
Lijfrentes Toegestane lijfrentevormen 6.2a Algemene voorwaarden 6.2b Toegestane lijfrentes 6.2c Combinaties van lijfrentes 6.2d Omzetten lijfrente Aftrek van premies 6.3a Jaarruimte 6.3b Reserveringsruimte U heeft te veel premies betaald Tijdstip van aftrek 6.5a Verzuimde premieaftrek Oude lijfrentepolissen Lijfrentesparen of -beleggen Toegestane uitkeringen lijfrentesparen of -beleggen 6.8a Oudedagsuitkeringen 6.8b Nabestaandenuitkering 6.8c Tijdelijke oudedagsuitkering Omzetting van lijfrentevormen
6.3
6.4 6.5 6.6 6.7 6.8
6.9
108
118
119 119 119 120 120 120 121 121 121 121 122 122 122 122 122 122 123 123 123
Sparen en beleggen
7.1 7.2
Inleiding Wat behoort tot uw vermogen? 7.2a Bezittingen 7.2b Schulden 7.2c Verkrijgingen krachtens erfrecht 7.2d Partners en kinderen 7.2e Grensoverschrijdende situaties Heffingvrij vermogen 7.3a Hoogte heffingvrij vermogen 7.3b Ouderentoeslag Vrijstellingen 7.4a Bos- en natuurterreinen en landgoederen 7.4b Voorwerpen van kunst en wetenschap 7.4c Rechten op roerende zaken krachtens erfrecht
7.4
112 114 116 117 117 117 117
119
7
7.3
108 108 108 108 109 109 111 111 112 112
124 124 124 125 125 126 127 127 128 128 128 128 128 128 129
Inhoud
7.4d 7.4e 7.4f 7.4g
7.5
7.6 7.7
7.8
Bepaalde rechten Contant geld en dergelijke Spaarloonregeling/levensloopregeling Kortlopende termijnen van inkomsten en verplichtingen 7.4h Groene beleggingen Waardering bezittingen en schulden 7.5a Woningen anders dan de eigen woning/ hoofdverblijf 7.5b Overige onroerende zaken 7.5c Huurrechten 7.5d Effecten 7.5e Vorderingen 7.5f Spaarbewijzen 7.5g Periodieke uitkeringen 7.5h Genotsrechten/blooteigendom Boxhoppen Overgangsmaatregelen 7.7a Lopende en gerijpte termijnen van huren, pachten en rente 7.7b Participatiemaatschappijen Kapitaalverzekeringen 7.8a Hoofdlijnen 7.8b Kapitaalverzekering in box 3 7.8c Overgangsregelingen 7.8d Samenloopbepalingen
8
Aftrekposten
8.1
Inleiding 8.1a Hoe wordt er afgetrokken? Betaalde alimentatie 8.2a Partneralimentatie 8.2b De eigen woning Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen 8.3a Voorwaarden 8.3b Aftrekbedrag 8.3c Mate van onderhouden 8.3d Aftrek levensonderhoud en fiscaal partnerschap Uitgaven voor specifieke zorgkosten 8.4a Toerekening en samenvoeging specifieke zorgkosten 8.4b Niet-aftrekbare drempel 8.4c Kring van verwanten 8.4d Welke kosten mogen worden afgetrokken? 8.4e Bevalling 8.4f Verhoging bepaalde ziektekosten 8.4g Verzilveringsregeling (TSZ) Weekenduitgaven voor gehandicapten Scholingsuitgaven 8.6a Wat zijn scholingsuitgaven? 8.6b Toerekening partners 8.6c Studiekosten moeten voor uw rekening komen 8.6d Vooruitbetaalde studiekosten 8.6e Welke studiekosten zijn aftrekbaar? 8.6f Welke studiekosten zijn niet aftrekbaar? 8.6g Niet-aftrekbare drempel en maximum
8.2
8.3
8.4
8.5 8.6
129 129 129 8.7 129 130 130 130 131 132 132 132 132 132 134 136 136 136 137 137 137 137 137 138
8.8 8.9 8.10 8.11
155 155 155
Verdelen
9.1 9.2
9.5
Inleiding Wie kunnen verdelen? 9.2a Hele jaar fiscaal partner 9.2b Gedeelte van het jaar fiscaal partner Wat valt er te verdelen? De gevolgen van verdelen 9.4a Tariefvoordeel 9.4b Ouderenkorting 9.4c Ouderentoeslag box 3 9.4d Aanslaggrens 9.4e Schuiven met persoonsgebonden aftrekposten 9.4f Toeslagen Na het einde van het partnerschap
10
Tarieven en heffingskortingen
10.1 10.2
10.4 10.5 10.6
Inleiding Tarieven 10.2a Tarief in box 1 10.2b Tarief in box 2 10.2c Tarief in box 3 Heffingskortingen 10.3a Algemene heffingskorting 10.3b Arbeidskorting 10.3c Werkbonus voor lage inkomens 10.3d Inkomensafhankelijke combinatiekorting 10.3e Ouderschapsverlofkorting 10.3f Alleenstaande-ouderkorting 10.3g Jonggehandicaptenkorting 10.3h Ouderenkorting 10.3i Alleenstaande-ouderenkorting 10.3j Levensloopverlofkorting 10.3k Extra heffingskorting groene beleggingen 10.3l Tijdelijke heffingskorting voor vroeggepensioneerden 10.3m Wijze van uitbetaling Middeling Hardheidsclausule Rekenvoorbeeld
11
Na de aangifte
11.1
Inleiding
9.3 9.4
10.3 142 142 142 143 143 143 147 148 148 149 149 149 150 150 150 150 150 151
151 151 152 152 152 153 154 154 154 154
9
139 139 139 139 139 140 140 141 142 142
8.6h Studiefinanciering 8.6i Voorbeelden aftrek studiekosten 8.6j Lening voor studiekosten Aftrekbare giften 8.7a Losse giften 8.7b Periodieke giften 8.7c Giften in de vorm van renteloze leningen 8.7d Giften en partnerschap Monumentenwoning 8.8a Aftrek onderhoudskosten Kwijtgescholden durfkapitaal van u en uw fiscale partner Restant persoonsgebonden aftrekposten voorafgaande jaren Negatieve persoonsgebonden aftrekposten
156 156 156 156 156 157 157 157 157 158 158 158 159 159
160 160 160 160 160 160 161 161 162 162 163 163 163 164 164 164 164 164 164 164 165 166 166
168 168
Consumentenbond Belastinggids 2015
7
Inhoud
11.2
11.3 11.4
11.5 11.6
11.7
11.8
Correctie op de aangifte 11.2a U corrigeert uw aangifte zelf 11.2b Fiscus corrigeert uw aangifte Teruggaaf vóór 1 juli 2015 Voorlopige teruggaaf 11.4a Aftrekposten 11.4b Heffingskortingen 11.4c Aanvraag De aanslaggrens Soorten aanslagen 11.6a Voorlopige aanslag 11.6b Definitieve aanslag 11.6c Navorderingsaanslag 11.6d Conserverende aanslag Bezwaar, beroep en cassatie 11.7a Bezwaar 11.7b Vergoeding kosten bezwaarfase 11.7c Beroep bij de rechtbank 11.7d Hoger beroep bij gerechtshof 11.7e Cassatie 11.7f Kostenvergoeding Betaling van aanslagen, heffings- of belastingrente en invorderingsrente 11.8a Betaling van aanslagen 11.8b Belastingrente 11.8c Invorderingsrente
12
Toeslagen
12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.6 12.7
Inleiding Toeslagpartner Zorgtoeslag Kindgebonden budget Huurtoeslag Kinderopvangtoeslag Voorschot en afrekening
168 168 168 168 168 169 169 169 169 170 170 170 170 172 173 173 173 174 174 175 175 175 175 176 178
179 179 179 179 180 180 181 181
12.8
Bezwaar en beroep
13
Cijfers en wijzigingen voor 2015 183
13.1 13.2 13.3
183 183 183 183 183 184 185 185 185 185 185 185 186 186 186 186 186 186 186 186 186 187 187 187 187 187 187 187
Inleiding Verhoging AOW-leeftijd Box 1: werk en woning 13.3a Tarief inkomsten uit werk en woning 13.3b Loon 13.3c Eigen woning 13.3d Lijfrentepremies 13.3e Uitgaven voor specifieke zorgkosten 13.3f Aftrek levensonderhoud voor kinderen 13.3g Weekenduitgaven gehandicapten 13.4 Box 2: aanmerkelijk belang 13.4a Tarief in box 2 13.5 Box 3: sparen en beleggen 13.5a Heffingvrij vermogen 13.5b Ouderentoeslag 13.5c Schuldendrempel 13.5d Vrijstelling groene beleggingen 13.5e Kleine overlijdensverzekering 13.5f Vrijstelling contant geld 13.6 Heffingskortingen 13.6a Wijzigingen in de heffingskortingen 13.7 Uitstel van betaling 13.8 Inkeerregeling 13.9 Schenkbelasting 13.10 Toeslagen 13.11 Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 13.11a Maximale bijdrage-inkomen 13.11b Percentage inkomensafhankelijke bijdrage
Register
Colofon De Geldgids is een publicatie van de Consumentenbond, Enthovenplein 1, Postbus 1000, 2500 BA Den Haag, telefoon (070) 445 45 45, fax (070) 445 44 93, www.consumentenbond.nl De Belastinggids 2015 is een speciale uitgave van de Geldgids van de Consumentenbond, nr. 1 januari 2015 Auteur Mr. Marjan Langbroek Redactie Reinout van der Heijden (hoofdredacteur), Georgie Dom (eindredactie), Wilma Nijdam Verder werkten mee Mr. Peter Constandse, Nelleke Rookmaker Illustraties Roel Ottow Uitgever Dieneke Hengeveld Vormgeving en prepress PUUR Publishers
8
Consumentenbond Consumentenbond Belastinggids Belastinggids 2014 2015
182
188
Let op Marketing Anne Marie van der Horst, Shanaz Ishaak Druk Senefelder Misset, Doetinchem ISBN 978 90 5951 3044 Copyright © 2015 Consumentenbond, Den Haag Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Deze Belastinggids behandelt algemene informatie, voortvloeiend uit vragen in de aangifte inkomstenbelasting. Het is helaas niet mogelijk u via onze ledenservice met persoonlijke adviezen van dienst te zijn. Wel kunt u als u lid bent via de website (www.consumentenbond.nl/belastingaangifte, ‘Vraag de expert’) een vraag stellen aan de auteur van deze Belastinggids. Bovendien kunt u op deze website voor een antwoord op overige vragen rondom de aangifte te rade gaan. De Belastinggids 2015 is met de grootste zorg tot stand gekomen. De Consumentenbond kan echter geen aansprakelijkheid aanvaarden voor fouten en/of onvolledigheden met betrekking tot de inhoud van deze gids.
Introductie
Nieuw in de aangifte Door Marjan Langbroek
Een overzicht van de zaken die in de aangifte inkomstenbelasting zijn gewijzigd ten opzichte van vorig jaar.
TARIEF AANMERKELIJK BELANG Het normale tarief voor aanmerkelijk-belangwinst is 25%. In 2014 geldt eenmalig een verlaagd tarief van 22% over de eerste €250.000 winst uit aanmerkelijk belang. Fiscale partners kunnen dit bedrag verdubbelen door aan ieder van hen €250.000 inkomsten toe te rekenen. Over het meerdere is gewoon 25% verschuldigd.
VERHOGEN AOW-LEEFTIJD Sinds 2013 wordt de AOW-leeftijd in jaarlijkse stappen verhoogd naar 67 jaar. In 2014 was de AOW-leeftijd precies twee maanden na uw 65e verjaardag. Veel fiscale regelingen zijn afhankelijk van het bereiken van de AOW-leeftijd. Wij noemen het tarief voor AOW-plussers, het recht op en de hoogte van de heffingskortingen, de ouderentoeslag (verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3), de verhoging van de specifieke zorgkosten, de ingangsdatum van lijfrente-uitkeringen en de aftrek van lijfrentepremies. U vindt dat in deze gids duidelijk aangegeven.
JAARRUIMTE AFTREK LIJFRENTEPREMIES HET INDIENEN VAN DE AANGIFTE In 2014 deed circa 10% van alle aangifteplichtigen de aangifte inkomstenbelasting vóór 1 maart. Dat kan dit jaar niet meer. De aangifte kan op zijn vroegst op 1 maart worden ingediend. Daardoor kunnen zoveel mogelijk aangiftes vooringevuld worden ingediend. De uiterste inleverdatum is 1 mei. Levert u uw aangifte vóór 1 april in, dan heeft u de garantie dat u uw geld vóór 1 juli terugkrijgt of dat u vier maanden uitstel van betalen krijgt.
RENTEAFTREK EIGEN WONING Dit aangiftejaar is er geen wijziging in het systeem van de renteaftrek. Maar helemaal zonder kleerscheuren komt de renteaftrek er toch niet van af. Voor zover aftrekbare kosten van de eigen woning worden belast in de vierde belastingschijf van 52%, gaat er van het tarief 0,5% af, zodat de aftrek een belastingteruggave van 51,5% geeft. De vierde schijf begint bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van €56.531.
Belastbare inkomen Uw belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt €61.000 vóór aftrek van de negatieve inkomsten uit de eigen woning, bestaande uit €3000 eigenwoningforfait en €14.000 aftrekbare kosten. In eerste instantie wordt de belasting over de aftrekpost gewoon tegen het normale tarief berekend. Vervolgens wordt er 0,5% van de aftrekbare kosten eigen woning in de vierde belastingschijf opgeteld bij de oorspronkelijke belasting. Dat is in dit geval 0,5% van (€61.000 €56.531 =) €4469, dat is €22.
De aftrek over het saldo van de inkomsten uit eigen woning valt voor de meeste huiseigenaren lager uit in 2014. Het eigenwoningforfait steeg voor de meeste woningen van 0,6 naar 0,7% van de WOZ-waarde.
Hoeveel premies voor een lijfrente u kunt aftrekken, wordt bepaald door de jaarruimte. Deze wordt berekend door het toepassen van een formule waarin het pensioentekort wordt berekend op basis van de AOW-leeftijd. Door de aanpassing daarvan is ook deze formule gewijzigd. De premiegrondslag mocht vorig jaar nog met 17% worden vermenigvuldigd; voor de aftrek over 2014 is dat met 15,5%. De factor A (pensioenopbouw via de werkgever) kende vorig jaar een vermenigvuldigingsfactor van 7,5. Dit jaar is dat 7,2.
ONTSLAGVERGOEDING Tot 1 januari 2014 kon u een ontslagvergoeding onderbrengen in een stamrecht bij een verzekeringsmaatschappij, bank of een eigen bv. Zo werd de belastingheffing uitgesteld totdat de termijnen worden uitgekeerd. Dit staat bekend als de stamrechtvrijstelling. Per 1 januari 2014 is deze stamrechtvrijstelling vervallen: de volledige ontslagvergoeding is direct en volledig aan belastingheffing onderworpen (in box 1). Heeft u in het verleden (tot uiterlijk 15 november 2013) gebruik-
Consumentenbond Belastinggids 2015
9
Introductie
gemaakt van deze vrijstelling en de vergoeding als een stamrecht laten storten, dan mag u in 2014 gebruikmaken van een eenmalige vrijstelling van 20% daarvan als u het volledige bedrag in 2014 in één keer laat uitkeren. U betaalt slechts belasting over 80% van het uitgekeerde bedrag.
2014 geen notariële akte meer nodig. U mag de periodieke gift ook vastleggen in een onderhandse akte, die aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Op www. belastingdienst.nl (zoeken op ‘formulier periodieke giften’) kunt u het model voor zo’n onderhandse akte downloaden.
DE WERKBONUS
ARBEIDSKORTING
De werkbonus is een heffingskorting voor mensen die op 1 januari 2014 de leeftijd van 60, 61, 62, of 63 jaar hadden en een arbeidsinkomen van minimaal €17.327. Deze heffingskorting kon in 2013 alleen maar geclaimd worden door aangifte inkomstenbelasting te doen. In 2014 wordt er al bij de inhouding van loonbelasting met deze korting rekening gehouden. U hoeft dus niet per se aangifte te doen om deze heffingskorting te krijgen.
De arbeidskorting stijgt voor de meeste mensen. Mensen met een arbeidsinkomen tussen de €19.248 en €40.721 profiteren daar het meest van. Zij hebben in 2014 recht op de maximale arbeidskorting van €2097. Dat is €374 meer dan in 2013. Per extra verdiende €25 boven de €40.271 neemt de arbeidskorting met een euro af. Dat was in 2013 ook al zo, maar in 2014 gaat de afbouw langer door. Met een inkomen boven de €79.400 bent u daardoor in 2014 juist slechter af met de arbeidskorting dan in 2013. De minimale arbeidskorting (voor inkomens boven €83.971) daalt van €550 naar €367.
AFTREK SPECIFIEKE ZORGKOSTEN De aftrek van specifieke zorgkosten wordt steeds verder uitgehold. In 2014 zijn niet meer aftrekbaar de kosten van een rolstoel en van een scootmobiel. Bovendien is de aftrek van de kosten van aanpassing in, aan en rond de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan geschrapt. Heeft u deze kosten vóór 1 januari 2014 gemaakt en schrijft u daar in 2014 nog op af, dan mag u deze afschrijving wel als specifieke zorgkosten meerekenen.
PERIODIEKE GIFTEN Voor periodieke giften is sinds 1 januari
10
Consumentenbond Belastinggids 2015
ALGEMENE HEFFINGSKORTING INKOMENSAFHANKELIJK Sinds 1 januari 2014 is de algemene heffingskorting inkomensafhankelijk geworden. Het basisbedrag is €2103 (of €1065 als u de AOW-leeftijd heeft). Is uw inkomen uit werk en woning hoger dan €19.645, dan wordt hij verlaagd met 2% van uw inkomen uit werk en woning boven deze €19.645, maar hooguit met €737. De verlaging bedraagt 1,012% van uw inkomen uit werk en woning boven €19.645 als u de AOW-leeftijd heeft, maar maximaal €372.
Omrekenend is uw algemene heffingskorting niet verder inkomensafhankelijk bij een inkomen boven €56.495. Hij is dan €1366 (of €693 als u de AOW-leeftijd heeft). Bent u na 1962 geboren en heeft u recht op een teruggaaf van de algemene heffingskorting, dan gaat die ook nog eens omlaag door de aftopping (zie par. 10.3m). Bij een inkomen tussen €19.645 en €56.495 is er vermoedelijk te weinig loonheffing ingehouden, omdat de algemene heffingskorting niet goed was verwerkt in de loonbelastingtabellen bij extra beloningen, zoals vakantiegeld, een 13e maand, bonus, gratificatie of uitbetaling van overuren. U moet na het doen van aangifte over 2014 dan ineens een bedrag bijbetalen, of uw teruggave wordt lager.
BETAALTERMIJN Er geldt dit jaar een extra betaaltermijn van vier maanden voor iedereen die belasting moet bijbetalen, zonder dat u over deze extra termijn belastingrente verschuldigd bent. Samen met de gebruikelijke termijn van zes weken heeft u in totaal bijna 5,5 maand om te betalen. Deze maatregel is ingesteld om betalingsproblemen te voorkomen in verband met de te weinig ingehouden loonbelasting in 2014 op extra beloningen. Goed nieuws: deze termijn geldt ook als u niets met deze problematiek te maken heeft.
Deze maatregel geldt alleen maar voor aanslagen die vóór 1 juli zijn opgelegd. U moet uw aangifte vóór 1 april indienen om hier zeker van te zijn.
Introductie
Onze online-aangiftehulp
Ook dit jaar helpt de Consumentenbond u via de website op weg met de aangifte. Op www.consumentenbond.nl/ belastingaangifte vindt u een uitgebreid dossier met aangifte-informatie, tips en hulp.
CHECKLISTS AANGIFTE 2014 Om uw aangifte goed en volledig te kunnen invullen, heeft u een aantal gegevens nodig. De checklists in het dossier op de site van de Consumentenbond helpen u op weg.
pensioen, kreeg vooraf extra informatie hierover en werd achteraf extra gecontroleerd. Hoe het dit jaar gaat is nog niet bekend. Check hiervoor vanaf begin maart www. consumentenbond.nl/controlethema.
CONTROLETHEMA 2014
KENNISQUIZ
Jaarlijks kiest de Belastingdienst meestal één thema waarop extra gelet wordt. Eerdere thema’s waren bijvoorbeeld het ingevulde loon, het op tijd indienen van de aangifte of uitgaven voor kinderen jonger dan 21 jaar. Vorig jaar pakte de Belastingdienst het anders aan. Toen waren er meerdere controlethema’s. Wie in 2013 gescheiden was, zijn hypotheek verhoogde, een aftrekpost had voor giften, dieet, geneesmiddelen of andere zorgkosten, inkomsten had als gastouder of uit een pgb, vermogen had in het buitenland of inkomsten genoot uit een Belgisch
Test in het dossier hoe groot úw kennis is over inkomstenbelasting en belastingheffing in Nederland! Komt u erachter dat u nog veel niet weet, dan vindt u in de rest van het dossier handige informatie.
Marjan Langbroek, de auteur van deze gids. Zij studeerde fiscaal recht aan de Universiteit van Amsterdam en geeft al ruim 25 jaar belastingadvies aan particulieren. Geldgids-abonnees kunnen het hele jaar door via www.geldgids.nu vragen stellen over belastingen.
WOORDENLIJST Aanslaggrens, eigenwoningreserve en genotsrechten, wat houdt dat ook alweer precies in? U kunt het nazoeken in de woordenlijst van het onlinebelastingdossier.
STEL UW VRAAG AAN ONZE BELASTINGEXPERT Lezers van de Belastinggids bieden we tot 30 april 2015 de mogelijkheid vragen te stellen aan onze belastingexpert. Dit kan via www.geldgids.nu. Uw vragen worden binnen vijf werkdagen beantwoord door
CORRECTIES EN WIJZIGINGEN De Belastinggids wordt soms ingehaald door de tijd. Eventuele errata vindt u in het onlinebelastingdossier.
Consumentenbond Belastinggids 2015
11
Introductie
Hulp bij uw aangifte 2014 Door Reinout van der Heijden
Eerst een algemene introductie en wat handige tips voordat u de jaarlijkse aangifte stap voor stap te lijf gaat.
Ons belastingsysteem onderscheidt drie vormen van inko inkomsten nk nko k m mss en mst e waa waarvoor aarvo rvoor rvo or apa aparte p rte rt tarieven gelden gelden, het zogeheten boxenstelsel. In box 1 vallen uw inkomen uit werk, pensioen of uitkering. De inkomsten worden belast met een progressief tarief: hoe hoger uw inkomen, hoe hoger het belastingpercentage (van 36,25% tot 52%, en bij AOW’ers van 18,35% tot 52%). Inkomsten uit uw eigen woning horen hier ook bij. Dat houdt in dat u het eigenwoningforfait in mindering moet brengen op de aftrekpost ‘eigen woning’ oftewel de betaalde hypotheekrente. Aftrekposten voor betaalde alimentatie, uitgaven voor een monumentenwoning, scholingsuitgaven, ziektekosten en giften vallen ook in deze box. In box 2 vallen de inkomsten uit aandelen als u een ‘aanmerkelijk belang’ (ten minste 5% van de aandelen) in een nv of bv heeft. Het tarief is 25%. In box 3 vallen uw inkomsten uit vermogen (zoals spaargeld, vorderingen en beleggingen). De waarde van uw eigen woning telt in deze box niet mee. U moet over deze bezittingen minus de schulden
12
Consumentenbond Belastinggids 2015
rendem dem men van 4% aangeven en een fictief ren rendement scu 30% belasting. U daarover heft de fiscus 1 2% vermogensrendementsver betaalt deze 1,2% heffing ook als u die 4% rendement niet haalt of zelfs verlies lijdt. De fiscus houdt dus geen rekening met de reële inkomsten uit uw vermogen. Het uitgangspunt is het vermogen per 1 januari van het jaar van aangifte. Het vermogen aan het einde van het jaar telt niet mee. Iedere belastingplichtige heeft recht op €21.139 heffingvrij vermogen. Er geldt al enkele jaren geen extra heffingvrij vermogen meer voor minderjarige kinderen. AOW’ers met een bepaald maximuminkomen hebben recht op een extra vrijstelling (de ouderentoeslag); zie par. 7.3b. Als u de aangifte heeft ingevuld, berekent het programma automatisch de verschuldigde belasting in elke box. Vergeet de heffingskorting(en) niet waarop u recht heeft (zie ook par 10.3). Deze bedragen worden direct in mindering gebracht op de te betalen belasting, afhankelijk van uw persoonlijke situatie. U krijgt niet alle kortingen automatisch; sommige moet u aanvinken.
Praktische tips • Als u klaar bent, maak dan een print van de aangifte voordat u deze doorstuurt. • Het is altijd goed de aangifte nog eens door te lezen en te vergelijken met die van vorig jaar. • Zorg dat u een kopie van uw vorige aangifte bij de hand heeft. Wellicht staat de aangifte nog opgeslagen op uw computer of heeft u een backup of print. • Als u vragen heeft, kunt u gratis de BelastingTelefoon (0800-0543) bellen, ook voor vragen over toeslagen. U kunt op maandag tot en met donderdag bellen van 08.00 uur tot 20.00 uur en op vrijdag tot 17.00 uur. In de aangiftemaanden maart en april is de BelastingTelefoon ook op vrijdag tot 20.00 uur bereikbaar en op zaterdag van 08.00 tot 17.00 uur. Het kan heel druk zijn in maart. In 2014 was de dienst het best bereikbaar op woensdag en zaterdag. • Persoonlijke informatie krijgt u van de BelastingTelefoon alleen als u uw burgerservicenummer noemt. Bedenk wel dat de medewerkers het standpunt van de Belastingdienst vertegenwoordigen. • U kunt uw vraag aan de Belastingdienst ook via Twitter stellen. Het twitteradres is ‘@belastingdienst’. • Bijlagen meesturen kan niet. U moet bewijsstukken wel bewaren; denk aan rekeningen, overschrijvingen en jaaropgaven. De fiscus kan er later naar vragen. • U kunt uw aangifte over 2014 niet indienen vóór 1 maart 2015. U heeft tot 1 mei 2015 de tijd, dat is een maand langer dan voorheen. Als u de aangifte indient vóór 1 april wordt hij het snelst behandeld. Dat is vooral handig als u geld terugverwacht, want de fiscus belooft dat u dan vóór 1 juli (eventueel voorlopig) uw geld terugkrijgt. Bovendien krijgt u dan geen heffingsrente voor uw kiezen als u moet bijbetalen. • Kunt u de aangifte niet op tijd inleveren, vraag dan uitstel (zie par. 1.1b). • Beperk u niet tot de aangifte. Check ook de toeslagen via mijn.toeslagen.nl om te controleren of er nog aanpassingen nodig zijn voor 2014 of 2015. Als u te veel terug krijgt, moet u dat later, inclusief rente, terugbetalen.
Introductie
Hulp bij het invullen Wie er zelf niet uitkomt, kan hulp krijgen. In de aangifteperiode bieden vakbonden, ouderenbonden en ook enkele patiëntenverenigingen en gehandicaptenorganisaties hun leden een invulservice. Ook kunt u persoonlijke hulp krijgen in bepaalde wijkcentra of op het belastingkantoor bij u in de buurt. De service van de Belastingdienst is vooral bedoeld voor ouderen en mensen met een laag inkomen. In studentensteden kunt u wellicht een belastingwinkel vinden waar studenten u helpen met de aangifte. Informeer eventueel bij de gemeente. Misschien schakelt u liever een belastingadviseur in. Bedenk dat iedereen zich belastingadviseur kan noemen. Kies daarom bij voorkeur iemand die is aangesloten bij een organisatie van belastingadviseurs die aan bepaalde opleidings- en kwaliteitseisen voldoen. Dit zijn bijvoorbeeld de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), tel. (020) 514 18 80; www.nob.net, en het Register Belastingadviseurs (RB), (0345) 54 70 00, www.rb.nl. Spreek van tevoren duidelijk af wat de adviseur voor u gaat doen en tegen welke (uur)prijs.
BESPAARTIPS EN AANDACHTSPUNTEN Gehuwden en geregistreerde partners Door het fiscaal partnerschap kunt u kiezen hoe u sommige inkomsten en aftrekposten (zie hoofdstuk 8) verdeelt. Dat kan voordeel opleveren. Stel, u heeft samen met uw partner in 2014 €14.000 aan kosten en rente voor een hypotheeklening betaald. U moet €2000 bijtellen voor uw eigen woning, zodat uw aftrekpost €12.000 is. De helft van de woning is van u, dus u neemt €6000 in aftrek. U verdient niet zo veel en valt in box 1 in de eerste schijf van 36,25%. Als u de €6000 aftrekpost zou opgeven, krijgt u €2175 terug. Stel dat uw partner veel meer verdient en in de 52%-schijf valt, dan krijgt uw partner te maken met de beperking van de hypotheekrenteaftrek in de vierde schijf. Hij krijgt terug 52% van €6000 0,5% van €7000 (aftrekbare kosten), dat is €3085. U krijgt dan samen €5260 terug. Door de volledige €12.000 aan uw partner toe te delen en bij diens aangifte op te
geven, krijgt u samen €6170 terug. Dat is bijna €1000 meer. Samenwonenden Wie eenmaal fiscaal partner is, komt daar niet zo gemakkelijk van af. Ongehuwd samenwonenden moeten apart gaan wonen als zij niet langer fiscaal partner willen zijn. Ook als er sprake is van een samengesteld gezin, is moeilijk te ontkomen aan fiscaal partnerschap. Nog twee aandachtspunten met het oog op de erfbelasting: als ongehuwde partners van elkaar willen erven, is een testament altijd noodzakelijk. Sinds 2011 geldt de extra voorwaarde om als partner te worden aangemerkt voor de erfbelasting dat er een notarieel samenlevingscontract moet zijn met wederzijdse zorgverplichting. Maar als u voorafgaand aan het overlijden vijf jaar op hetzelfde adres stond ingeschreven, is een notarieel samenlevingscontract niet vereist. Daarnaast moeten de partners in de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres staan ingeschreven. Bij een overlijden moet je in geval van een samenlevingscontract zes maanden op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven hebben gestaan. Als je aan deze voorwaarden voldoet, word je als partner aangemerkt voor de erfbelasting en kom je voor de hogere vrijstelling in aanmerking. AOW’ers Stel, u bent AOW’er en uw partner niet. U heeft pensioeninkomen in box 1 en uw partner alleen inkomen in box 3 (spaargeld). U heeft samen aan niet-vergoede ziektekosten €10.000 uitgegeven. Als u fiscale partners bent, mag u kiezen aan wie u die ‘uitgaven voor specifieke ziektekosten’ toedeelt. Als u ze toedeelt aan uw partner, belanden ze in box 3 en krijgt uw partner maximaal 30% terug ofwel €3000. Als u de kosten toedeelt aan uzelf, vallen die in box 1. Valt u in de 42%-schijf, dan krijgt u €4200 terug, dat is €1200 méér. Heeft u weinig inkomen in box 1 en valt u in de laagste schijven in deze box (18,35% of 24,10%), dan is het voordeliger de aftrekpost aan uw partner toe te delen. Alleenstaanden Voor een alleenstaande is het veel moeilij-
ker om met slimme trucjes bij de aangifte nog belasting te besparen. Het is vooral zaak al tijdens het lopende belastingjaar de inkomensgrenzen in de gaten te houden, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een toeslag of een aftrekpost. Mensen met kinderen Als minderjarige kinderen (tot 18 jaar) inkomsten uit werk of een uitkering hebben, moeten ze daarvan zelf aangifte doen. Hun vermogen wordt verrekend via de aangifte van hun ouders. Meerderjarige kinderen moeten zelfstandig aangifte doen van al hun inkomsten. Overlijden Na het overlijden moet vaak nog aangifte inkomstenbelasting voor de overledene worden gedaan. Dat moet gebeuren vóór het indienen van de aangifte erfbelasting. Nog te betalen inkomstenbelasting is namelijk een schuld waarmee rekening moet worden gehouden bij de aangifte erfbelasting. De aangifte inkomstenbelasting voor een overledene wordt gedaan met behulp van een papieren F-biljet. De langstlevende partner kan het elektronische aangifteprogramma van de Belastingdienst gebruiken om berekeningen en de optimale verdeling te maken, maar hij mag de aangifte van de overledene niet ondertekenen en insturen. Hij moet de gegevens overnemen op het papieren F-biljet. Hij doet de aangifte samen met de vertegenwoordiger van de erfgenamen. In veel gevallen is hij dat zelf. Zie par. 2.16b. Als u als erfgenaam bij uw eigen aangifte te maken heeft met een erfenis die nog niet is afgehandeld (we spreken dan van een onverdeelde boedel), moet u het deel waar u recht op heeft toch al opgeven als vermogen in box 3. U geeft de waarde op bij de verschillende vermogensbestanddelen in box 3. Als er een woning in uw deel zit, geeft u dit op bij ‘tweede woning’; saldi op bankrekeningen geeft u op bij ‘bankrekening’. Op dat moment moet u dus al vermogensrendementsheffing in box 3 betalen over gelden die u nog niet heeft ontvangen. U mag schulden natuurlijk ook aangeven in box 3. Er geldt een uitzondering als het gaat om de situatie dat de langstlevende ouder alle goederen of het vruchtgebruik erft. Zie par. 7.2c.
Consumentenbond Belastinggids 2015
13
Introductie
Voorlopige teruggaaf Als u aftrekposten heeft, zoals betaalde hypotheekrente voor het eigen huis, of als u recht heeft op een of meer heffingskortingen, zou u daar ruim een jaar op moeten wachten omdat u pas het jaar daarop aangifte kunt doen. Dat is niet nodig. U kunt voor dit jaar al een voorlopige teruggaaf vragen. Vraag niet te veel terug, anders moet u het teveel – eventueel verhoogd met heffingsrente – terugbetalen. In het verleden kon het interessant zijn om geen voorlopige teruggaaf aan te vragen en het terug te ontvangen belastingbedrag in één keer te ontvangen nadat er aangifte was gedaan. Er werd dan door de Belastingdienst rente vergoed. Dit was ook wel bekend onder ‘sparen bij de fiscus’. Sinds 2012 is dit veranderd. U krijgt dan over het bedrag dat u in één keer terug ontvangt, in de regel dus vóór 1 juli na afloop van het belastingjaar, geen rente meer vergoed. Aftrekpost vergeten Als u bij uw belastingaangifte een aftrekpost over het hoofd ziet, kunt u daarop terugkomen. Zolang de inspecteur u nog geen aanslag heeft opgelegd, kunt u hem een brief sturen met het verzoek met de vergeten aftrekpost rekening te houden. U kunt de aangifte ook eenvoudigweg opnieuw indienen. De Belastingdienst
14
Consumentenbond Belastinggids 2015
gaat uit van de laatst ingeleverde aangifte. Controleer wel of de goede aangifte is gebruikt, want ook bij de Belastingdienst wordt er weleens iets over het hoofd gezien. Is de aanslag al binnen maar de bezwaartermijn nog niet verlopen, dan kunt u daartegen bezwaar maken en verzoeken de aftrekpost alsnog mee te nemen. Staat uw aanslag al definitief vast, stuur dan toch een brief naar de inspecteur met het verzoek om alsnog rekening te houden met de vergeten aftrekpost. Dan gelden de regels voor een ‘verzoek tot ambtshalve vermindering’. Als duidelijk is dat het meenemen van de vergeten aftrekpost tot een andere aanslag zou hebben geleid, moet de inspecteur aan uw verzoek tegemoetkomen. U kunt uw verzoek indienen tot vijf jaar na het einde van het jaar van de aanslag. In bijzondere gevallen kunnen andere termijnen gelden. Kijk hiervoor op de site van de Belastingdienst, www.belastingdienst.nl. Nieuwe jurisprudentie of nieuw beleid is overigens geen reden voor vermindering of teruggaaf van belasting als de aanslag al definitief vaststaat. Als u de aangifte heeft ingediend, zal het een tijdje duren voordat de fiscus reageert met het opleggen van de definitieve aanslag. Binnen drie maanden nadat de Belastingdienst uw aangifte heeft ontvangen, zal deze wel een voorlopige aanslag
of teruggaaf opleggen. Als uw aangifte niet klopt, kan het zijn dat u later een bedrag moet terugbetalen. Klagen Bent u het niet eens met de aanslag, dan kunt u een bezwaarschrift indienen. Wordt uw bezwaar afgewezen, dan kunt u naar de rechter stappen (zie ook par. 11.7). Blijft een reactie van de fiscus uit binnen de wettelijke termijn van zes weken na afloop van de bezwaartermijn (deze termijn mag met nog eens zes weken worden verlengd door de fiscus), dan kunt u de Belastingdienst in gebreke stellen. Deze krijgt dan nog twee weken de tijd om een beslissing te nemen. Indien de Belastingdienst dan nog niet reageert, heeft u recht op een dwangsom. Als u een klacht heeft over het gedrag van een belastingambtenaar kunt u daarvoor, nadat u bij de fiscus zelf heeft geklaagd, terecht bij de Nationale Ombudsman in Den Haag. Kijk op www.nationaleombudsman.nl.
Uitleg symbolen Tip Pas op Aandachtspunt
7 Sparen en beleggen Vermogen wordt in box 3 belast. Maar wat is vermogen precies en hoe zit het met de heffing?
met uw schulden op 1 januari 2014. Dit heet de rendementsgrondslag. Hier mag u het heffingvrije vermogen van aftrekken. Dan houdt u de ‘grondslag sparen en beleggen’ over. Over dat bedrag wordt belasting berekend. De grondslag sparen en beleggen kan niet negatief zijn (u hoeft dan niets aan te geven). Hierna vindt u de opbouw van de grondslag sparen en beleggen. Box 3 Bezittingen
Nieuw in dit hoofdstuk Moet u een toeslag over 2014 of eerdere jaren (deels) terugbetalen omdat uw vooraftrek te hoog was, dan mag u dat bedrag als schuld opnemen in uw vermogen (met aftrek van de schuldendrempel van €2900 als er geen andere schulden in box 3 zijn).
7.1
INLEIDING
Vermogen bestaat uit bezittingen verminderd met schulden. Niet alles telt mee: sommige bezittingen zijn vrijgesteld en niet alle schulden mag u in aftrek brengen. Wie een vermogen heeft dat op 1 januari 2014 hoger is dan het heffingvrije vermogen van €21.139 per persoon, moet zijn vermogen op 1 januari specificeren in de aangifte en daarover belasting betalen. Deze belasting bedraagt 30% over een fictief inkomen van 4% van het belastbare vermogen. Per saldo betaalt u dus 1,2% belasting over het vermogen dat u aangeeft in ‘box 3: sparen en beleggen’, ongeacht de inkomsten daaruit, zoals de waardegroei, de rente of de huuropbrengsten. Daar staat tegenover dat u bij verkoop van bijvoorbeeld aandelen of een vakantiehuis de waardestijging niet hoeft aan te geven in de aangifte. Rente of huur die u ontvangt over box 3-vermogen geeft u ook niet aan. De échte inkomsten uit dit vermogen
124
Consumentenbond Belastinggids 2015
zijn dus onbelast, maar in ruil daarvoor wordt u belast alsof uw vermogen elk jaar een rendement heeft van 4%. Veel mensen vinden dit oneerlijk omdat zij dat rendement bij lange na niet halen op hun spaarrekening. De regering heeft ook aangekondigd de belasting op inkomsten uit vermogen aan te willen passen. Wat de nieuwe regels worden, is nog niet bekend. Bij de aangifte over 2014 (en straks 2015) moet u het nog met de huidige regels doen. In dit hoofdstuk leest u hoe u uw vermogen in 2014 belast is.
7.2 WAT BEHOORT TOT UW VERMOGEN? Grondslag sparen en beleggen Om te bepalen hoeveel belasting u moet betalen, kijken we eerst wat u wel en niet als vermogen moet aangeven. In box 3 vallen uw niet in een andere box belaste bezittingen op 1 januari 2014, verminderd
Af: schulden (min €2900 of €5800)
-
Rendementsgrondslag Af: algemeen heffingvrij vermogen Af: ouderentoeslag
-
-
Grondslag sparen en beleggen
U kunt belasting besparen door vermogensbestanddelen vlak voor het jaareinde van box 3 naar box 1 over te brengen. Zo kunt u een nieuwe eigen woning beter in december dan in januari kopen en geleverd krijgen, omdat het vermogen dat in uw huis zit dan in box 1 valt in plaats van in box 3. Andersom geldt dat u als u uw eigen woning rond de jaarwisseling verkoopt, de levering beter in januari dan in december kunt laten plaatsvinden. Een eigen woning valt immers in box 1, terwijl de som geld die u ervoor ontvangt op uw bankrekening komt te staan en tot uw belaste vermogen behoort. In elk geval geen vermogen Volgens de wet vallen vermogensbestanddelen waarvan de inkomsten al in box 1 of 2 zijn belast, in elk geval niet in box 3. Dat geldt bijvoorbeeld voor: • de eigen woning die u als hoofdverblijf gebruikt, de schuld daarvoor en de
Sparen en beleggen
gekoppelde kapitaalverzekering, spaarrekening of beleggingsrekening; • lijfrentes die voldoen aan de wettelijk omschrijving voor aftrek (het doet er daarbij niet toe of u de premies wel of niet heeft afgetrokken: zie par. 6.1); • lijfrentes die zijn afgesloten vóór 1 januari 1992, zelfs als daarvoor niet-aftrekbare premies zijn betaald; • de commanditaire deelname in bijvoorbeeld scheeps-cv’s en film-cv’s.
7.2a
Bezittingen
De wet geeft aan welke bezittingen in het vermogen meetellen. Het gaat daarbij om bezittingen die niet al in box 1 of 2 zijn belast. De volgende bezittingen zijn belast in box 3. • Onroerende zaken, behalve de eigen woning die u als hoofdverblijf gebruikt. Een woning die u over enkele jaren als hoofdverblijf gaat gebruiken of die u kort geleden nog als hoofdverblijf heeft gebruikt, is soms ook belast in box 1 en dus niet in box 3, zie par. 4.1. • Rechten die direct of indirect op onroerende zaken betrekking hebben. Denk aan het vruchtgebruik en een persoonlijk recht van gebruik, en aan de blooteigendom van een onroerende zaak. • Roerende zaken die u en uw gezinsleden niet voor persoonlijke doeleinden gebruiken. Als u roerende zaken wel voor persoonlijke doeleinden gebruikt – zoals een auto, de inboedel of een niet-verhuurde boot –, tellen deze niet mee, tenzij u ze hoofdzakelijk als belegging aanhoudt. Denk aan antieke meubels in uw huis die u als investering heeft aangeschaft. Het zal voor de inspecteur overigens niet meevallen het beleggingsdoel daarvan aan te tonen.
Een waterwoning kan roerend of onroerend zijn. Een waterwoning is een woning die is verankerd met palen en die omlaag- en omhooggaat, afhankelijk van de waterstand. Er zijn flexibele verbindingen met het vasteland voor gas, licht, water, riolering, telefoon enzovoort. Dit geldt ook voor een schip dat duurzaam aan een plaats is gebonden. Daarvan is sprake als een schip gedurende een periode van meer dan een jaar met niet meer dan incidentele onderbrekingen (bijvoorbeeld in verband met
rondvaren tijdens de vakantieperiode) aan een plaats is verbonden. Als er sprake is van duurzame vereniging met de grond, is een waterwoning een onroerende zaak en moet zij in box 3 worden aangegeven. Als het een hoofdverblijf is, moet zij in box 1 als eigen woning worden aangegeven. Is de verbinding niet duurzaam – dat is vaak het geval, want de verbindingen kunnen eenvoudig worden losgekoppeld –, dan is er sprake van een roerende zaak. Als zij voor eigen gebruik is, hoeft de woning niet te worden aangegeven in box 3, tenzij de inspecteur kan aantonen dat er hoofdzakelijk sprake is van een belegging. Ook als de roerende waterwoning een hoofdverblijf is, hoort zij niet in box 1 thuis. Het stuk land dat bij de waterwoning hoort, moet natuurlijk wel in box 3 worden aangegeven, want dat is altijd onroerend. Ook een stacaravan kan roerend of onroerend zijn, afhankelijk van de verbinding met de grond. Daarvoor geldt dezelfde redenering. • Rechten op roerende zaken (zie par. 7.4). • Rechten die niet op zaken betrekking hebben, waaronder geld. Hieronder vallen obligaties, aandelen, beleggingsfondsen, opties, lijfrenteverzekeringen die niet voldoen aan de eisen voor premieaftrek, niet-vrijgestelde kapitaalverzekeringen, een toeslag die na 1 januari zal worden betaald (bijvoorbeeld omdat uw voorschot te laag was) en alle waardepapieren. Ook een (ver)bouwdepot kan in box 3 vallen. In hoofdstuk 4 komt het (ver)bouwdepot uitgebreid aan de orde. • Overige vermogensrechten met een waarde in het economische verkeer. Dit is ‘de prullenbak’ waarin alles zit wat niet al is genoemd, zoals vermogen dat in een trust zit of niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde vergunningen.
Door de invoering van het nieuwe betaalsysteem bij de banken (SEPA) zijn automatische incasso’s uit de tweede helft van december 2013 voor lijfrentes en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen vaak pas in januari 2014 afgeschreven. De staatssecretaris keurt goed dat u uw vermogen per 1 januari 2014 met deze te laat geïncasseerde premies verlaagt.
Sinds 1 januari 2010 bevat de wet een regeling voor afgezonderde particuliere vermogens (APV). U kunt in de helptekst bij het belastingprogramma van de Belastingdienst uitgebreide informatie vinden over de APV.
Als u consumptieve goederen aanschaft, kunt u dat beter in december doen dan in januari. Consumptieve goederen voor eigen gebruik zijn immers niet belast in box 3, maar het geld waarmee u ze koopt, is wel belast. Dat geldt ook als u consumptieve goederen aanschaft met geleend geld. De schuld verlaagt immers ook (afgezien van de drempel van €2900 per persoon) uw vermogen in box 3. Als u nog geld krijgt van de Belastingdienst, hoeft u die vordering vaak niet mee te tellen voor uw box 3-vermogen. Een vordering telt immers niet mee als bezitting in box 3 als die voortvloeit uit een wet waarop de AWR (Algemene wet rijksbelastingen) van toepassing is (bijvoorbeeld inkomsten-, loon-, omzet- of schenkbelasting) of uit de AWR zelf (bijvoorbeeld heffings- of belastingrente). Een vordering erfbelasting die is ontstaan doordat de voorlopige aanslag te hoog was en die u krijgt uitbetaald, moet u wel meerekenen bij uw bezittingen. Dat geldt ook voor de daarmee samenhangende belasting-/invorderingsrente. Als u voor een appartement, al dan niet een hoofdverblijf, geld stort in een onderhoudspotje (van de VvE) waarvan het gezamenlijke onderhoud van het gebouw wordt betaald, behoort uw aandeel daarin tot uw vermogen dat u in box 3 moet aangeven. Het feit dat u niet aan dat geld kunt komen, vormt geen waardedrukkende factor. U moet gewoon uw volle aandeel daarin aangeven.
7.2b Schulden Schulden zijn verplichtingen met waarde in het economische verkeer. Er geldt een ondergrens van €2900; voor gehuwden en andere fiscale partners geldt het dubbele bedrag voor de gezamenlijke schulden: €5800. Tot dit bedrag zijn de schulden
Consumentenbond Belastinggids 2015
125
Sparen en beleggen
niet aftrekbaar. Bovendien zijn belastingschulden (met uitzondering van erfbelasting) en verschuldigde belasting- en invorderingsrente niet aftrekbaar.
Omdat schulden voor de eigen woning/hoofdverblijf in box 1 vallen, mag u ze niet meer in box 3 aangeven. Als u tegen het einde van het jaar nog onbetaalde belastingaanslagen heeft liggen, kunt u die beter voor het einde van het jaar betalen. Belastingschulden zijn niet aftrekbaar (uitgezonderd erfbelasting) en verlagen dus het vermogen per 1 januari van het volgende jaar niet. Als u ze vóór het jaareinde heeft betaald, is uw vermogen wel met dit bedrag omlaag gegaan. Onder bepaalde voorwaarden mag u belastingschulden toch aftrekken in box 3. Dat is het geval als u vóór 5 november 2014 schriftelijk of digitaal heeft verzocht om het opleggen van een (nadere) voorlopige aanslag voor 2014 (voor 2015 kan niet al vóór 5 november 2014 een aanslag worden opgelegd) of als u 13 weken vóór het einde van het belastingjaar een aangifte heeft ingediend. Als de inspecteur de aanslag op zo’n laat tijdstip oplegt dat u deze niet meer vóór de peildatum kunt betalen, mag u de belastingschuld meenemen in box 3. Maar dat geldt alleen voor het bedrag dat u uiteindelijk verschuldigd bent. Vragen om een extra hoge aanslag heeft dus geen zin. Bovendien moet u het hele bedrag van de aanslag (zodra u deze ontvangt) binnen de daarvoor gestelde termijn voldoen. U zorgt voor een vermindering in box 3 door het verlagen van de waarde van een of meer bezittingen. U heeft daarom geen last van de niet-aftrekbare schuldendrempel van €2900 of €5800. De erfbelasting die verschuldigd is over een erfenis waartoe u gerechtigd bent, mag u wel meenemen als schuld. Het doet er daarbij niet toe of de aanslag al is opgelegd of niet. Weet u nog niet precies hoe hoog deze aanslag zal worden, dan mag u een geschat bedrag opgeven. Ook de met deze schuld samenhangende belasting-/invorderings-
126
Consumentenbond Belastinggids 2015
rente is aftrekbaar als schuld in box 3. U mag niet één of meer van de bezittingen in box 3 ermee verminderen en heeft dus mogelijk wel last van de schuldendrempel van €2900 of €5800. Als u belasting betaalt zonder dat er een aanslag is, mag u dit bedrag niet op uw vermogen in mindering brengen. De rechter heeft uitgemaakt dat belasting pas verschuldigd is als er een aanslag is opgelegd. Als u zonder aanslag betaalt, is dit een onverschuldigde betaling die u als vordering moet aangeven. Naast de fiscale gevolgen is het zonder aanslag betalen om nog een reden uiterst onverstandig. Er staat dan namelijk geen betalingskenmerk bij de betaling en de Belastingdienst kan deze betaling daardoor niet thuisbrengen. Het zou u weleens heel veel moeite kunnen kosten dit geld terug te krijgen. Als de aanslag ondertussen wordt opgelegd, moet u die alsnog betalen. U kunt zich dan niet beroepen op het feit dat u al betaald heeft. Moet u een toeslag over 2014 of eerdere jaren (deels) terugbetalen omdat uw voorschot te hoog was, dan mag u dat bedrag als schuld opnemen in uw vermogen. Daarbij geldt wel de schuldendrempel van €2900 per persoon, dus mogelijk valt het bedrag daartegen weg.
Verplichtingen waarvan de termijnen in aftrek kunnen komen, zoals persoonsgebonden aftrekposten (zie hoofdstuk 8), mogen niet afgetrokken worden in box 3.
7.2c Verkrijgingen krachtens erfrecht Als een van de ouders is overleden, hebben de kinderen vaak een vordering in geld op de achtergebleven ouder, omdat deze ouder alle goederen uit de nalatenschap toegedeeld heeft gekregen onder de verplichting alle schulden van de nalatenschap voor zijn rekening te nemen. Zo’n geldvordering hoeft u als kind niet aan te geven en de achtergebleven ouder mag de corresponderende schuld niet in aftrek brengen. Als deze vordering renteloos is, is er in principe sprake van een genotsrecht dat wel moet worden aangegeven. In principe, want de staatssecretaris
van Financiën keurt ook goed dat dit genotsrecht (en de daartegenoverstaande schuld) niet wordt aangegeven.
Vaders testament Uw vader is overleden op 6 maart 2013. Zijn nalatenschap bedroeg €300.000 aan bankrekeningen en effecten. Uw moeder heeft recht op de ene en u op de andere helft. Uw moeder heeft alle zaken van de erfenis toebedeeld gekregen en zij heeft een schuld wegens overbedeling aan u van €150.000. Uw moeder moet nu op 1 januari 2014 de volle €300.000 (plus haar eigen vermogen) aangeven in box 3. Zij mag de schuld aan u niet in aftrek brengen en u hoeft uw vordering niet aan te geven. Zowel de vordering als de schuld is gedefiscaliseerd.
De langstlevende ouder schiet meestal, conform het testament, de erfbelasting van de kinderen voor. Dat zou in het voorbeeld ‘Vaders testament’ betekenen dat uw moeder de erfbelasting over uw erfenis van €150.000 betaalt. Uw moeder heeft een vordering op u ten bedrage van deze voorgeschoten erfbelasting en u heeft een schuld aan uw moeder. Deze vordering wordt in het algemeen afgetrokken van de schuld wegens overbedeling en het saldo wordt niet aangegeven in box 3, noch door uw moeder, noch door u. Een vordering die een kind op de langstlevende ouder heeft en de daarmee overeenkomende schuld hoeven niet in box 3 te worden aangegeven. Dit geldt ook voor alle gevallen waarbij op grond van een testament een situatie ontstaat die materieel voldoende vergelijkbaar is met het wettelijk erfrecht. Ook goederen waarop een vruchtgebruik rust ten behoeve van de langstlevende ouder hoeven niet te worden aangegeven. Deze defiscalisering (het niet hoeven aangeven) komt voor in situaties waarin de vordering en de schuld of het vruchtgebruik ontstaan:
Sparen en beleggen
• door een vruchtgebruiktestament; • uit een (gedeeltelijke) verdeling van de nalatenschap; • uit een legaat tegen inbreng (er is dan in het testament bepaald dat iemand een bepaald goed uit de erfenis mag ‘kopen’: de ‘koopprijs’ wordt niet betaald, maar van de schuld afgetrokken); • uit het uitoefenen van een wilsrecht (bij hertrouwen van de langstlevende ouder mogen de kinderen zaken aanwijzen die zij willen hebben, maar de ouder blijft vaak een vruchtgebruik op deze zaken houden en de kinderen krijgen een vordering); • als een kind minder erft dan zijn wettelijke minimum (legitieme portie). Het kind heeft dan voor het tekort een vordering op de langstlevende ouder. Krijgt een langstlevende ouder door het overlijden het vruchtgebruik van de ouderlijke woning (het recht om in het huis te blijven wonen) en krijgen de kinderen de blooteigendom, dan valt de woning voor de ouder onder de eigenwoningregeling. Ook andere zaken waarvan de langstlevende ouder het vruchtgebruik heeft, hoeven de kinderen niet meer in box 3 aan te geven. De langstlevende ouder moet de volle waarde aangeven.
Moeder blijft in ouderlijke woning wonen Uw vader is overleden en hij heeft aan uw moeder het vruchtgebruik van de nalatenschap nagelaten, onder meer voor de ouderlijke woning. Uw moeder blijft daarin wonen en zij geeft de woning in box 1 aan als eigen woning (omdat zij de kosten en lasten van de woning draagt). U en uw broer hebben samen de blooteigendom. U hoeft voor de woning niets aan te geven en uw broer ook niet.
Deze regels gelden niet alleen bij een vordering op of een vruchtgebruik op naam van de langstlevende ouder, maar ook op de persoon die voor de erfbelasting partner van de overleden persoon is. Dat is
het geval als de overledene en zijn partner op hetzelfde adres stonden ingeschreven en een notarieel samenlevingscontract hadden. De regels gelden ook als de overledene niet de ouder was, maar de partner van de langstlevende ouder.
7.2d Partners en kinderen Heeft u het hele jaar een fiscale partner of kiest u voor de inkomenstoerekening voor een volledig jaar partnerschap, dan bestaat de grondslag sparen en beleggen uit uw gezamenlijke rendementsgrondslag, minus uw beider heffingvrije vermogen. De vermogensrendementsheffing kent één peildatum: 1 januari. Alleen als u het hele jaar dezelfde partner heeft of een gedeelte van het jaar een partner heeft en voor de inkomenstoerekening kiest voor een heel jaar partnerschap, mag u per 1 januari de vermogens van u beiden optellen en naar willekeur over u beiden verdelen. Als u slechts een deel van het jaar een partner heeft (en niet voor een heel jaar partnerschap kiest), moet u alleen uw eigen vermogen op 1 januari aangeven.
Peildatum en huwelijk U trouwt op 29 augustus. Vanaf die datum bent u fiscaal partner. Alleen als u kiest voor het hele jaar partnerschap (zie par. 2.8a), mag u uw beider vermogen op 1 januari verdelen over uzelf en uw partner. Als u niet kiest voor inkomenstoerekening over het hele jaar, moet u ieder uw eigen vermogen per 1 januari aangeven.
Als u als gehuwden duurzaam gescheiden leeft zonder een echtscheiding te hebben aangevraagd, bent u elkaars fiscale partner. Ook dan moet u uw gezamenlijke vermogen aangeven, ook als deze situatie al lang geleden is ontstaan. Zie par. 2.11b voor de overige gevolgen van het duurzaam gescheiden leven. Overlijden partner Als uw (fiscale) partner is overleden, bent u in dat jaar slechts een deel van het jaar elkaars fiscale partner. Voor de overledene moet het vermogen per 1 januari
worden aangegeven en daarover wordt het volledige 4%-inkomen berekend. Er is geen tijdsevenredige verlaging wegens slechts een deeljaar belastingplicht. Dat is logisch, want ook voor de erfgenamen geldt maar één peildatum. Zij hoeven in het overlijdensjaar dus helemaal niets aan te geven van het geërfde vermogen. U mag kiezen voor uitbreiding van het partnerschap naar het hele jaar. In dat geval geeft u per 1 januari het gezamenlijke vermogen aan, dat u vervolgens over u beiden verdeelt.
Voor de toeslagen mag uw vermogen op 1 januari van het toeslagjaar een bepaald bedrag niet overschrijden (zie hoofdstuk 12). Alleen als u het gehele jaar elkaars toeslagpartner bent, moeten beider vermogens bij elkaar geteld worden voor deze vermogenstoets. In het jaar van overlijden van uw partner is dat niet het geval; dan worden de vermogens afzonderlijk beoordeeld. U kunt de verdeling van het vermogen zodanig maken dat een van beiden daardoor geen last heeft van de vermogenstoets voor de toeslagen. Als u het hele vermogen bij uw overleden partner aangeeft, is deze de belasting daarover verschuldigd. Dat vormt een aftrekpost voor de erfbelasting. Minderjarige kinderen Het vermogen van uw minderjarige kinderen moet worden toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent. Bent u getrouwd, dan zult u beiden het gezag uitoefenen en mag u het vermogen van uw kind(eren) bij uw gezamenlijke vermogen optellen en verdelen met de rest van uw vermogen. Bent u als ouders geen fiscale partners, dan moet ieder de helft van het vermogen van het minderjarige kind bij zijn eigen vermogen optellen. Voor de ingehouden dividendbelasting gelden dezelfde regels.
7.2e
Grensoverschrijdende situaties
Als u op 1 januari nog niet (binnenlands) belastingplichtig bent of als de binnenlandse belastingplicht anders dan door overlijden eindigt, wordt uitgegaan van de rendementsgrondslag aan het begin van het jaar en wordt het fictieve inko-
Consumentenbond Belastinggids 2015
127
Sparen en beleggen
men van 4% tijdsevenredig verlaagd naar hele maanden belastingplicht, waarbij gedeelten van kalendermaanden worden verwaarloosd.
In 2014 in Nederland komen wonen U bent in juli 2014 in Nederland gaan wonen. U moet voor 2014 uw hele vermogen per 1 januari aangeven, maar het inkomen daaruit bestaat maar uit 5/12e x 4%.
U emigreert in 2014 U bent in april 2014 naar het buitenland vertrokken. U geeft uw totale vermogen per 1 januari aan, maar hoeft maar 3/12e x 4% als inkomen aan te geven. Bij €30.000 vermogen boven de vrijstelling betaalt u dus 30% belasting over 1% rendement, dat is dus €90.
7.3
HEFFINGVRIJ VERMOGEN
7.3a
Hoogte heffingvrij vermogen
Tabel 9 Ouderentoeslag Bij een inkomen uit werk en woning (vóór aftrek van persoonsgebonden aftrekposten) van
meer dan
bedraagt de ouderentoeslag
maar niet meer dan
€0
€14.302
€27.984
€14.302
€19.895
€13.992
€19.895
-
nihil
Wel of geen ouderentoeslag? U bent 66 jaar en uw inkomen uit werk en woning (box 1) bedraagt €12.634. U heeft een bankrekening van €68.067, aandelen van €11.345 en een tweede woning van €54.454. U heeft een doorlopend krediet van €4992. Uw rendementsgrondslag bedraagt dan: €68.067 +
€11.345
+ €54.454 –
€4.992
(niet-aftrekbaar + deel van schulden)
€2.900 €131.774
Nadat u de rendementsgrondslag heeft berekend, mag u het heffingvrije vermogen daarvan afhalen. Iedereen heeft recht op een aftrek van €21.139. Als u het hele jaar fiscaal partner bent of kiest voor het hele jaar fiscaal partnerschap, heeft u samen een heffingvrij vermogen van €42.278.
7.3b Ouderentoeslag De ouderentoeslag is een bedrag waarmee het heffingvrije vermogen wordt verhoogd als u bij het einde van het kalenderjaar of bij het einde van de belastingplicht minimaal de AOW-leeftijd heeft bereikt. Naast een inkomensgrens is daarvoor vereist dat uw gemiddelde rendementsgrondslag na aftrek van uw heffingvrije vermogen (de grondslag sparen en beleggen) niet méér bedraagt dan €279.708 (bij fiscale partners €559.416). De hoogte van de ouderentoeslag kunt u uit tabel 9 aflezen.
128
Consumentenbond Belastinggids 2015
Uw grondslag sparen en beleggen bedraagt: €131.774 (algemeen heffing– vrije vermogen)
€21.139 €110.635
Zowel uw grondslag sparen en beleggen als uw inkomen uit werk en woning voldoet aan de eisen, dus u heeft recht op de ouderentoeslag. Uw belastbare vermogen bedraagt dan: €131.774 (algemeen heffing– vrije vermogen)
€21.139
(ouderentoeslag) –
€27.984 €82.651
Ouderentoeslag en partnerschap Als u het hele jaar een fiscale partner heeft, of een gedeelte van het jaar maar kiest voor een vol jaar partnerschap, kunt u beiden recht hebben op de ouderentoeslag. U moet dan beiden een inkomen uit werk en woning (vóór aftrek van persoonsgebonden aftrekposten) hebben dat lager is dan €19.895. Daarnaast moet uw gezamenlijke grondslag sparen en beleggen lager zijn dan €559.416. Bovendien moet u beiden aan het einde van het kalenderjaar of bij het einde van de belastingplicht minimaal de AOW-leeftijd hebben. Uw beider toeslag geldt voor het gezamenlijke heffingvrije vermogen; overdracht is niet nodig.
7.4
VRIJSTELLINGEN
De wet kent in box 3 een aantal vrijstellingen. Zie hierna.
7.4a Bos- en natuurterreinen en landgoederen Deze vrijstelling geldt alleen als u de volle eigendom heeft van bos- en natuurterreinen, landgoederen enzovoort. Onder natuurterreinen worden verstaan: heidevelden, hoogveenterreinen, zandverstuivingen, duinterreinen, kwelders, schorren, gorzen, slikken, riet- en ruiglanden en laagveenmoerassen, mits ze niet als landbouwgrond worden gebruikt. De vrijstelling geldt alleen voor landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet, en voor de ondergrond en niet voor erop gebouwde eigendommen. Deze gebouwen volgen óf de eigenwoningregeling óf ze zijn belast in box 3. Als het gebouw staat ingeschreven in het monumentenregister is zelfs aftrek van kosten mogelijk als persoonsgebonden aftrekpost (zie par. 8.8).
7.4b Voorwerpen van kunst en wetenschap Voorwerpen van kunst en wetenschap die u niet hoofdzakelijk als belegging gebruikt, zijn vrijgesteld van rendementsheffing. Deze vrijstelling geldt ook als u de voorwerpen kosteloos ter beschikking stelt aan bijvoorbeeld een museum. Verder is bepaald dat een voorwerp van kunst en wetenschap dat tot een verzameling behoort, niet alleen om die reden tot een belegging wordt bestempeld.
Sparen en beleggen
Iemand die zijn kunstwerken voor vijf jaar verhuurde aan een museum, kreeg van de rechter te horen dat die kunstvoorwerpen zaken waren die ter belegging werden aangehouden en dat ze in box 3 moesten worden aangegeven. Ondanks het feit dat er een onzakelijk lage huurprijs werd gevraagd.
7.4c Rechten op roerende zaken krachtens erfrecht Bij deze vrijstelling gaat het om bijvoorbeeld het vruchtgebruik krachtens erfrecht op roerende zaken. Vaak krijgt een achtergebleven echtgenoot het vruchtgebruik van alle goederen van de erflater. Voor zover de roerende zaken voor eigen gebruik dienen, hoeven ze niet te worden meegeteld voor de vermogensrendementsheffing. Alleen als de inspecteur kan aantonen dat deze zaken worden aangehouden als belegging, geldt er geen vrijstelling.
7.4d Bepaalde rechten Voor de volgende rechten is een vrijstelling opgenomen. Beperkte kapitaalsuitkeringen en uitvaartverzekeringen Rechten op een kapitaalsuitkering uit een levensverzekering, die uitsluitend bestaan uit een uitkering bij overlijden van uzelf, uw fiscale partner of een bloedof aanverwant (maakt niet uit in welke graad) of uit een prestatie in natura voor de verzorging van de uitvaart (uitvaartverzekeringen), zijn vrijgesteld onder de volgende voorwaarden: • de som van het verzekerde kapitaal uit zulke verzekeringen mag per verzekerde niet meer bedragen dan €6859 of • de som van de waarde van die rechten bedraagt per persoon (begunstigde) niet meer dan €6859. Het gaat hier om het totaal van zulke verzekeringen. Als het totale verzekerde kapitaal (bedrag van de verzekerde uitkering) per verzekerde hoger is dan €6859, zijn de meeste verzekeringen toch vrijgesteld, omdat de waarde per begunstigde gedurende de looptijd meestal minder is dan €6859. Als de verzekeringsmaatschappij geen waarde kan/wil opgeven, moet u zelf een schatting maken.
Heeft u een verzekering die lager is dan deze waarde, dan geeft u deze gewoonweg niet aan in de aangifte.
U heeft voor ieder kind ook recht op deze vrijstelling als deze zo’n bedrag in contanten (spaarpot) heeft op 1 januari 2014.
Geblokkeerde overlijdensspaarrekening U hoeft een voorziening die bij overlijden uitkeert niet per se bij een verzekeringsmaatschappij te sluiten. U kunt ook sparen op een geblokkeerde spaarrekening. Deze hoeft u niet aan te geven in box 3 als de waarde niet hoger is dan €6859. Deze vrijstelling geldt alleen als het tegoed uitsluitend kan worden gedeblokkeerd bij overlijden van uzelf, uw fiscale partner of uw bloed- of aanverwanten. Overigens biedt geen enkele bank zo’n geblokkeerde spaarrekening aan. De staatssecretaris van Financiën is van plan de faciliteit medio 2015 af te schaffen, tenzij de Nederlandse Vereniging van Banken aannemelijk maakt dat dergelijke producten alsnog aangeboden zullen worden. Geblokkeerde deposito’s van uitvaartbedrijven vallen niet onder deze vrijstelling, omdat die bedrijven niet beschikken over een bankvergunning (zie de Geldgids van september 2012, p. 36 en de Geldgids van juni 2013, p. 8).
7.4f Spaarloonregeling/levensloopregeling
Invaliditeitsuitkeringen Ook vrijgesteld is de waarde van uw rechten op een kapitaaluitkering die uitsluitend plaatsvindt bij invaliditeit, ziekte of ongevallen. Overdrachtsprijs in termijnen van een aanmerkelijk belang Heeft u uw aanmerkelijk belang (aandelenbezit van minimaal 5%) verkocht en bent u daarvoor een overdrachtsprijs in termijnen overeengekomen waarvan het aantal en de omvang nog niet vaststaan, dan geldt er een vrijstelling voor het nog niet ontvangen bedrag. Dit geldt uitdrukkelijk niet als de totale prijs bekend is en er betaling in een vaststaand aantal termijnen is overeengekomen. De nog niet ontvangen termijnen zijn dan gewoon belast in box 3.
7.4e
Contant geld en dergelijke
De spaarloonregeling is per 1 januari 2012 vervallen. U kunt uw spaartegoed vrij opnemen, maar als u het geblokkeerd laat staan, blijft u tot 2016 nog recht houden op de vrijstelling van maximaal €17.025. De vrijstelling wordt wel elk jaar verlaagd met het deel van het tegoed dat vrijkomt na de blokkeringsperiode van vier jaar.
Het levenslooptegoed is in zijn geheel vrijgesteld.
7.4g Kortlopende termijnen van inkomsten en verplichtingen Rente en huurinkomsten Om te voorkomen dat u elk jaar per 1 januari moet bepalen hoeveel rente en/of huur er op die datum is aangegroeid maar nog niet ontvangen, is er een vrijstelling opgenomen voor kortlopende termijnen van inkomsten en verplichtingen van een jaar of korter. Dit houdt in dat u bijvoorbeeld de aangegroeide rente op een bank- of spaarrekening niet bij uw vermogen hoeft op te tellen als die nog niet is bijgeschreven. Ook de huur van december die op 1 januari nog niet aan u is betaald, hoeft u niet aan te geven. Deze vrijstelling geldt alleen als ook het onderliggende vermogensbestanddeel tot uw vermogen behoort.
Aangegroeide rente U heeft een spaarrekening met daarop €100.000. Deze rekening geeft recht op 4% rente, die op 1 juli van elk jaar wordt uitbetaald. De rente die op 1 januari is aangegroeid (4% x een half jaar x €100.000 = €2000), hoeft u niet bij uw vermogen te tellen. U geeft dus €100.000 aan.
Contant geld, chipkaarten en vermogensrechten bestemd voor consumentenaankopen (zoals cadeaubonnen, beltegoed, strippenkaarten) zijn vrijgesteld tot €512 per persoon (voor partners het dubbele).
Consumentenbond Belastinggids 2015
129
Sparen en beleggen
Dit betekent dat u gewoon het saldo op de spaarrekening kunt aangeven. De rente die is aangegroeid (maar nog niet aan u overgemaakt) hoeft u verder niet afzonderlijk aan te geven. Is de looptijd van een termijn langer dan een jaar, dan moet u wél alle aangegroeide maar nog niet ontvangen inkomsten per 1 januari aangeven. De Hoge Raad heeft in het verleden bepaald dat een spaarbrief slechts één termijn kent, die afloopt op de einddatum van de spaarbrief, gewoonlijk na een aantal jaren. De aangegroeide rente moet u dan ook bij elke peildatum aangeven.
Rente bij spaarbrief U heeft een spaarbrief die van 5 januari 2009 tot 5 januari 2014 loopt. Het bedrag van de spaarbrief is €100.000 en het rentepercentage is 5% enkelvoudig (dus geen rente op rente). Elk jaar groeit de spaarbrief met €5000 aan. Op 1 januari 2014 is er (bijna) €25.000 rente aangegroeid. U geeft dus €125.000 aan.
Verplichtingen Al het voorgaande geldt ook voor de verplichtingen aan uw kant. U mag van het vermogen dus niet de rente/huur aftrekken die u per 1 januari verschuldigd bent, maar nog niet heeft betaald. Tenzij de termijn langer is dan een jaar.
7.4h Groene beleggingen Groene beleggingen zijn vrijgesteld tot een bedrag van €56.420 per belastingplichtige. Gehuwden en andere fiscale partners hebben automatisch samen een dubbele vrijstelling voor het gezamenlijke bezit in dergelijke beleggingen (€112.840). Voor groene beleggingen geldt ook nog eens een extra heffingskorting van 0,7% van uw vrijgestelde bezit in zulke fondsen op 1 januari (zie par. 10.3k).
Door te beleggen in groene beleggingen heeft u al 1,9% voorsprong in rendement vergeleken met gewone fondsen of andere beleggingen. Om te
130
Consumentenbond Belastinggids 2015
beginnen hoeft u deze fondsen tot het bedrag van de vrijstelling namelijk niet aan te geven in box 3, zodat u geen 1,2% rendementsheffing hoeft te betalen. De extra heffingskorting van 0,7% zorgt voor de rest. Groene beleggingen zijn aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen aan aangewezen groene fondsen. Er zijn ministeriële regels opgesteld waaraan een groenfonds moet voldoen. De BelastingTelefoon (0800-0543) kan u vertellen welke groenfondsen er zijn. Of check het ‘Overzicht fondsen en beleggingen met belastingvoordeel’ op de website van de Belastingdienst.
Als u vrijgestelde groenfondsen aanschaft, kunt u dat beter in december doen dan in januari. Let er wel op dat het niet altijd lukt om vlak voor de jaarwisseling nog in te stappen. Groenfondsen kunnen door de toestroom genoodzaakt zijn de fondsen tijdelijk te sluiten. Pas op: voor de vermogenstoets bij de toeslagen moeten deze vrijgestelde bezittingen wel bij uw vermogen worden opgeteld. Groene beleggingen verlagen de eigen bijdrage voor de AWBZ (nog) wel.
7.5 WAARDERING BEZITTINGEN EN SCHULDEN Nu u weet welke bezittingen en schulden u moet meetellen, moet u nog bepalen tegen welke waarde u ze in het vermogen moet opnemen. De algemene regel luidt dat bezittingen en schulden worden gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer. Dat is de waarde waarvoor ze aan een ‘willekeurige derde’ verkocht kunnen worden. Dat betekent dat bij een vriendenprijs gekeken moet worden wat de verkoopopbrengst zou zijn bij verkoop aan een onbekende. Op deze algemene regel maakt de wet een aantal uitzonderingen. U leest achtereenvolgens over: • woningen andere dan de eigen woning/ hoofdverblijf;
• • • • • • •
overige onroerende zaken; huurrechten; effecten; vorderingen; spaarbewijzen; periodieke uitkeringen; genotsrechten/blooteigendom.
7.5a Woningen anders dan de eigen woning/hoofdverblijf Andere woningen in Nederland De tweede eigen woning en alle woningen die tijdelijk worden verhuurd, worden gewaardeerd op de WOZ-waarde (met peildatum 1 januari 2013). Deze is vermeld op de waardebeschikking of gecombineerde aanslag die u waarschijnlijk in de eerste helft van 2014 van uw gemeente kreeg. Voor woningen op erfpachtgrond mag u 17 keer de jaarlijkse erfpachtcanon aftrekken. Voor woningen die permanent worden verhuurd en waarvoor huurbescherming geldt of die ten minste 12 jaar worden verpacht, mag u een correctiefactor gebruiken. Deze factor is afhankelijk van de zogeheten leegwaarderatio. Dat is de hoogte van de kale huur of pacht (dus zonder bijkomende kosten als service- en stookkosten) in verhouding tot de WOZ-waarde van de woning. Die leegwaarderatio kunt u aflezen uit tabel 10. De huur wordt daarbij gesteld op 12 keer de maandelijkse huur/pacht aan het begin van de huur/ pachtperiode in het jaar.
Als de leegwaarderatio door bijzondere omstandigheden leidt tot een onredelijk hoge waardering van de woning, mag u uitgaan van de getaxeerde waarde. Deze bijzondere omstandigheden zijn bijvoorbeeld een lage huur, die door de verhuurder door wettelijke regels niet verhoogd kan worden, terwijl ook opzegging van de huur niet mogelijk is. De getaxeerde waarde moet dan wel fors lager zijn dan de WOZ-waarde maal de leegwaarderatio. In 2014 verlaagde het Gerechtshof Den Haag de waarde van een woning daarom met €100.000 (tot €247.000).
Sparen en beleggen
Tabel 10 Leegwaarderatio Bij een jaarlijkse huur van: 1)
meer dan
maar niet meer dan
Leegwaarderatio:
0,0%
1,0%
45%
1,0%
1,5%
51%
1,5%
2,0%
51%
2,0%
2,5%
56%
2,5%
3,0%
56%
3,0%
3,5%
62%
3,5%
4,0%
62%
4,0%
5,0%
67%
5,0%
6,0%
73%
6,0%
7,0%
78%
7,0%
-
85%
1) Als percentage van de WOZ-waarde
Leegwaarderatio Uw huis heeft een WOZ-waarde van €200.000. De jaarlijkse huur (dit is 12 keer de maandelijkse huur, ook als het huis een deel van het jaar leegstaat) bedraagt €9000. Dit is 4,5% van €200.000. De leegwaarderatio is dan 67% en u moet €134.000 (67% van €200.000) aangeven.
Staat de verhuurde woning op erfpachtgrond, dan mag u de WOZ-waarde eerst verminderen met 17 keer de jaarlijkse erfpachtcanon.
Leegwaarderatio bij woning op erfpachtgrond Uw huis heeft een WOZ-waarde van €200.000. De jaarlijkse huur (dit is 12 keer de maandelijkse huur, ook als het huis een deel van het jaar leegstaat) bedraagt €9000. De woning staat op erfpachtgrond en u moet elk jaar €1200 erfpacht betalen. U mag de WOZ-waarde verminderen met 17 keer dit bedrag, dus €20.400. De herziene WOZ-waarde is dan €179.600.
De huur van €9000 is ruim 5% daarvan. De leegwaarderatio is 73% en u moet €131.108 (73% van €179.600) aangeven.
Voor een appartement dat niet los te verkopen is omdat het een ongesplitst deel uitmaakt van een groter geheel, wordt de WOZ-waarde eerst verlaagd met €20.000. Als een dergelijk appartement op erfpachtgrond staat, mag u de WOZ-waarde ook nog verminderen met 20 keer de jaarlijkse erfpachtcanon.
Leegwaarderatio bij onsplitsbare woning op erfpachtgrond Uw onsplitsbare appartement heeft een WOZ-waarde van €200.000. De jaarlijkse huur (dit is 12 keer de maandelijkse huur, ook als het huis een deel van het jaar leegstaat) bedraagt €9000. De woning staat op erfpachtgrond en u moet elk jaar €1200 erfpacht betalen. U mag de WOZ-waarde verminderen met €20.000 en met 20 x €1200 = €44.000. De herziene WOZ-waarde is dan €156.000. De huur is 5,75% daarvan, dus de leegwaarderatio is 73%. U geeft aan: 73% van €156.000 is €113.880.
Bij een woning die tegen een onzakelijke prijs wordt verhuurd, bijvoorbeeld bij verhuur aan een familielid, gaat de fiscus uit van een huur van 3,5% van de WOZ-waarde. De leegwaarderatio bedraagt dan 62%. Woning in het buitenland Voor een tweede huis in het buitenland geldt niet de waardering volgens de WOZ-waarde per 1 januari 2013. Andere landen kennen immers geen WOZ-waarde. Maar u moet de woning wel waarderen naar de regels van de WOZ, dus het gaat om de waarde per 1 januari 2013 in vrij opleverbare staat.
Woning voor de kinderen/ouders Heeft u een woning gekocht voor uw (studerende) kind, dan zijn er diverse mogelijkheden. • U vraagt van uw kind een zakelijke huur. Uw kind hoeft dan niets aan te geven en u geeft de WOZ-waarde (per 1 januari 2013) aan, rekening houdend met de leegwaarderatio. • U vraagt van uw kind wel huur, maar deze is aanzienlijk lager dan een normale zakelijke huur. U moet dan uitgaan van een huur van 3,5% van de WOZ-waarde. U geeft 62% van de WOZ-waarde aan. Uw kind moet ook een genotsrecht opnemen in zijn of haar aangifte. Zie par. 7.5c en 7.5h. • U vraagt geen huur van uw kind, maar verleent hem wel een recht op bewoning (bijvoorbeeld een vruchtgebruik of een persoonlijk gebruiksrecht). Uw kind geeft dan de waarde van dit genotsrecht aan, gewaardeerd volgens de regels die in par. 7.5h staan. Zelf geeft u de WOZ-waarde aan, verminderd met de waarde van het genotsrecht. Deze drie mogelijkheden gelden ook voor een woning die een kind voor zijn ouders heeft gekocht. Woning voor ex-echtgenoot Als u de voormalige eigen woning/ hoofdverblijf ter beschikking stelt aan uw ex-echtgenoot, mag u deze woning nog twee jaar na uw verhuizing als eigen woning behandelen. In deze periode hoeft u de woning niet in box 3 aan te geven. Daarna valt de woning in box 3 en moet u de WOZ-waarde van de woning aangeven. U mag het bedrag van het eigenwoningforfait als alimentatie aftrekken, tenzij voor het gebruik een vergoeding wordt betaald. U heeft daarmee al een aftrekpost voor het gebruik van de woning door uw gratis wonende ex-echtgenoot. Daarom mag u geen rekening houden met het genotsrecht dat uw ex-echtgenoot heeft (zie par. 2.11g) en moet u als eigenaar in box 3 de volle WOZ-waarde aangeven. U mag uw schuld voor deze woning in box 3 aftrekken.
7.5b Overige onroerende zaken Hier gaat het om verhuurde winkelpanden, verhuurde woningen zonder huurbescherming, kantoorpanden enzovoort.
Consumentenbond Belastinggids 2015
131
Sparen en beleggen
U moet de waarde in het economische verkeer aangeven. De huur is daarbij een belangrijke factor. U kunt het best een makelaar inschakelen die ervaring heeft met dit soort panden.
7.5c
Huurrechten
Een huurrecht is in principe een recht met een waarde in het economische verkeer. Maar de wet stelt de waarde van een huurrecht op nihil als het recht wordt verleend tegen een zakelijke vergoeding die wordt voldaan in regelmatig vervallende termijnen voor maximaal een jaar. Normaliter hoeft u een huurrecht dan ook niet aan te geven. Dat moet wel als u de huur voor een lange periode vooruitbetaalt. Dan ontstaat er een genotsrecht met een waarde. Ook als de huur niet zakelijk is, ontstaat een genotsrecht met een waarde. Dit komt veel voor bij studerende kinderen. De ouders kopen dan een huis en laten de kinderen er tegen geen of een te lage vergoeding in wonen. De methode van waardering vindt u in par. 7.5h.
7.5d Effecten Het begrip ‘effecten’ omvat een bonte verzameling aan waardepapieren. In deze paragraaf passeren de belangrijkste de revue. We wijzen er nadrukkelijk op dat aandelen die tot een ‘aanmerkelijk belang’ horen, in box 3 niet meegeteld hoeven te worden. U heeft een aanmerkelijk belang als u en/of uw fiscale partner ten minste 5% van de aandelen, opties of winstbewijzen in een vennootschap of in een coöperatie bezit. Zie par. 1.18. Effecten die zijn genoteerd aan de Euronext-beurs in Amsterdam moeten worden gewaardeerd op de slotnotering op de laatste beursdag van het voorafgaande jaar. Voor effecten die op andere beurzen zijn genoteerd, moet de beurskoers op dezelfde wijze worden toegepast. Bij niet-genoteerde effecten zijn veel waarderingsmethoden mogelijk. Een eenduidige methode is niet te geven; raadpleeg daarom een deskundige. Ook opties moet u in box 3 aangeven. Zijn de opties op de beurs genoteerd, dan geeft u de beurswaarde aan. Personeelsopties zijn wat lastiger te waarderen. Uw werkgever kan u waarschijnlijk meer vertellen. Schakel anders een deskundige in.
132
Consumentenbond Belastinggids 2015
7.5e
Vorderingen
U moet vorderingen in principe aangeven voor de nominale waarde. Maar ook zaken als de kredietwaardigheid van de schuldenaar, het rentepercentage, de looptijd, de aflossingsmogelijkheden, de opeisbaarheid en het onderpand zijn van invloed op de waarde van de vordering. Bij een vordering die pas op lange termijn invorderbaar is, moet u de waarde berekenen met inachtneming van de vermoedelijke looptijd op het moment van het ontstaan van de vordering en met inachtneming van de overeengekomen rente. Dit zal leiden tot een lagere waardering van de vordering. Hetzelfde geldt voor een vordering met een (te) lage of (te) hoge rente: de waarde van de vordering wordt gesteld op de contante waarde, met inachtneming van de normale rente op het moment van het ontstaan van de vordering. Is het twijfelachtig of de schuldenaar zijn schuld aan u kan betalen, dan mag u dit ook verdisconteren in de waarde.
deren was en dat het geld al weg was, mag u de vordering op nihil waarderen, zelfs als dat pas later uitkomt. Dit is overigens niet altijd eenvoudig te bewijzen.
Heeft u nog een vordering op de boedel van de DSB Bank, dan hoeft u deze niet aan te geven.
7.5f
Spaarbewijzen
Bij spaarbewijzen moet u niet alleen de waarde van het onderliggende bewijs aangeven, maar ook de aangegroeide rente als de rentetermijn langer dan een jaar is. De rente die is aangegroeid tot 1 januari 2001 hoort daar ook bij, hoewel deze rente-inkomsten in het jaar van ontvangst ook nog eens belast zijn in box 1.
Als de rente wordt uitgekeerd in 2014, moet de rente die betrekking heeft op de periode tot 1 januari 2001 in box 1 worden aangegeven.
7.5g Periodieke uitkeringen Schuldenaar in problemen U heeft een vordering van €100.000 op iemand die in betalingsmoeilijkheden is geraakt. U schat de kans dat hij de aan u verschuldigde som betaalt op 20%. De waarde van uw vordering voor de vermogensrendementsheffing moet u nu schatten op 20% van €100.000 (€20.000).
Als u geld uitleent aan uw kind voor de aanschaf van een eigen woning, heeft hij wel renteaftrek onder de eigenwoningregeling als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, maar hoeft u de rente niet aan te geven. Wel moet u uw vordering op uw kind aangeven. Heeft u geld belegd bij malafide beleggers en bent u dat kwijt, dan is de vraag hoe zo’n vordering op een malafide belegger gewaardeerd moet worden. Volgens de rechter moet de vordering worden opgenomen naar de waarde op de peildatum, waarbij rekening gehouden mag worden met de wetenschap die na de peildatum bekend wordt. Als u kunt aantonen dat de belegger op de peildatum al aan het frau-
In box 3 geeft u uitsluitend uw recht op periodieke uitkeringen aan die niet in box 1 vallen. Het gaat hier bijvoorbeeld om een saldolijfrente die niet ingevolge de overgangsregeling in box 1 wordt afgewikkeld. Lijfrentes die voldoen aan de wettelijke omschrijving voor aftrek vallen niet in box 3, zelfs niet als de premies niet aftrekbaar zijn. De uitkeringen van zulke lijfrentes zijn belast in box 1. Als de premies niet aftrekbaar waren, geldt voor de belastingheffing de (beperkte) saldomethode: u mag de niet-aftrekbare premies (gedeeltelijk) in mindering brengen op de uitkeringen (zie par. 6.1 en verder). Kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule vallen ook niet in box 3. Deze zijn per 1 januari 2010 overgegaan naar box 1 met de (beperkte) saldomethode.
Waardering periodieke uitkering (1) U heeft als man recht op een periodieke uitkering van €10.000 per jaar. U bent 43 jaar. De uitkering eindigt uitsluitend bij uw overlijden. De uitkering moet u dan waarderen op 18 x €10.000 = €180.000 (zie tabel 11).
Sparen en beleggen
Tabel 11 Waardebepaling periodieke uitkering (1)
Tabel 12 Waardebepaling periodieke uitkering (2)
De waarde van een periodieke uitkering die afhankelijk is van het leven van één man, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met de onderstaande factor (voor vrouwelijke personen geldt dezelfde tabel, maar wordt de leeftijd met vijf jaar verlaagd).
Als u recht heeft op een periodieke uitkering die na een bepaalde tijd vervalt en die niet van uw leven afhankelijk is, wordt per 5-jaarsperiode de waarde gesteld op het jaarlijkse bedrag van de uitkering, vermenigvuldigd met het aantal jaren van de uitkering binnen die periode (dus maximaal 5) en vermenigvuldigd met de bijbehorende factor in de onderstaande tabel. Als de uitkering langer duurt dan vijf jaar, telt u de uitkomsten van meerdere vijfjaarsperioden bij elkaar op.
Als de persoon gedurende wiens leven de uitkeringen moeten plaatshebben:
... is de factor:
jonger dan 20 jaar is
22
20 jaar of ouder, maar jonger dan 25 jaar is
22
25 jaar of ouder, maar jonger dan 30 jaar is
21
In
30 jaar of ouder, maar jonger dan 35 jaar is
20
de eerste vijf jaar
0,91
35 jaar of ouder, maar jonger dan 40 jaar is
19
de tweede vijf jaar
0,75
40 jaar of ouder, maar jonger dan 45 jaar is
18
de derde vijf jaar
0,61
45 jaar of ouder, maar jonger dan 50 jaar is
16
de vierde vijf jaar
0,50
50 jaar of ouder, maar jonger dan 55 jaar is
15
de vijfde vijf jaar
0,41
55 jaar of ouder, maar jonger dan 60 jaar is
13
60 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar is
11
65 jaar of ouder, maar jonger dan 70 jaar is
9
70 jaar of ouder, maar jonger dan 75 jaar is
8
75 jaar of ouder, maar jonger dan 80 jaar is
6
80 jaar of ouder, maar jonger dan 85 jaar is
... is de factor:
de zesde vijf jaar
0,34
de zevende vijf jaar
0,28
de achtste vijf jaar
0,23
de negende vijf jaar
0,19
4
de tiende vijf jaar
0,16
85 jaar of ouder, maar jonger dan 90 jaar is
3
de elfde vijf jaar
0,13
90 jaar of ouder, maar jonger dan 95 jaar is
2
de twaalfde vijf jaar
0,11
95 jaar of ouder is
1
de volgende jaren
0,09
Tabel 13 Waardebepaling periodieke uitkering (3) De waarde van een periodieke uitkering die afhankelijk is van het leven van één man en die na een bepaalde tijd vervalt, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag van de uitkering, vermenigvuldigd met het aantal jaren waarin de uitkering moet plaatshebben. Deze uitkomst wordt vermenigvuldigd met een van de onderstaande factoren. In de rijen vindt u de leeftijdscategorie en in de kolommen het aantal jaren uitkering. Voor vrouwen geldt dezelfde tabel, maar wordt de leeftijd met vijf jaar verlaagd.
Leeftijdscategorie
Aantal jaren uitkering 0-5
5-10
10-15
15-20
20-25
25-30
30-35
35-40
20-24
0,91
0,74
0,61
0,50
25-29
0,91
0,74
0,61
0,49
30-34
0,91
0,74
0,60
0,49
40-45
45-50
50-55
55-60
60+
0,40
0,33
0,26
0,20
0,15
0,40
0,32
0,25
0,19
0,13
0,11
0,07
0,04
0,02
0,09
0,05
0,02
0,39
0,30
0,23
0,16
0,11
0,06
0,01
0,03
0,01
0,00
0,00
35-39
0,90
0,74
0,59
0,48
0,37
0,28
0,20
0,13
0,07
0,03
0,01
40-44
0,90
0,73
0,58
0,46
0,35
0,25
0,16
0,09
0,04
0,01
0,00
45-49
0,90
0,72
0,56
0,43
0,30
0,20
0,11
0,05
0,01
0,00
50-54
0,89
0,70
0,53
0,38
0,24
0,14
0,06
0,02
0,00
0,00
55-59
0,88
0,67
0,48
0,31
0,17
0,08
0,02
60-64
0,87
0,62
0,40
0,22
0,10
0,03
0,00
65-69
0,84
0,54
0,30
0,14
0,04
0,01
0,00
70-74
0,80
0,45
0,20
0,06
0,01
0,00
75-79
0,74
0,33
0,10
0,02
0,00
0,00
80-84
0,65
0,20
0,03
85-89
0,54
0,08
0,00
90-94
0,40
0,02
95-100
0,27
0,00
100+
0,18
0,00
Consumentenbond Belastinggids 2015
133
Sparen en beleggen
Reeds ingegane periodieke uitkeringen De rechten op periodieke uitkeringen worden gewaardeerd volgens de tabellen 11, 12 en 13. Een periodieke uitkering die vervalt bij het overlijden van de langstlevende van twee of meer personen wordt gelijkgesteld met een periodieke uitkering volgens tabel 11, gerekend naar de leeftijd van de jongste van deze personen, verminderd met tien jaar. Vervalt de periodieke uitkering bij het overlijden van de eerstoverledene van twee of meer personen, dan gaat u op dezelfde manier te werk en past u tabel 11 toe voor de leeftijd van de oudste, vermeerderd met vijf jaar. Er hoeft in beide gevallen niet met vijf jaar verlaagd te worden bij een of meer vrouwen. Tabel 13 werkt als volgt. U neemt het totaal van de eerste vijf jaar van de uitkering en vermenigvuldigt dit met de factor die in kolom ‘0-5’ staat in de rij die overeenkomt met uw huidige leeftijdscategorie. Vervolgens neemt u de totale uitkering van de tweede vijf jaar en vermenigvuldigt u die met de factor in de kolom ‘5-10’ in de rij die overeenkomt met uw huidige leeftijdscategorie, enzovoort. De waarde van het recht op een periodieke uitkering die na een bepaalde tijd vervalt en die niet van het leven afhankelijk is, berekent u met tabel 12.
Waardering periodieke uitkering (2) U bent een vrouw en heeft recht op een jaarlijkse uitkering van €10.000 gedurende 13 jaar. Maar deze uitkering eindigt als u voor die tijd komt te overlijden. U bent momenteel 48 jaar. De waarde van dit recht is (zie tabel 13, maar let op: voor vrouwen wordt de leeftijd met vijf jaar verlaagd): Recht
Omvang Factor Waarde recht
Eerste 5 jaar
€50.000
0,90
€45.000
Tweede €50.000 5 jaar
0,73
€36.500
Laatste €30.000 3 jaar
0,58
€17.400
Totale waarde recht:
134
€98.900
Consumentenbond Belastinggids 2015
De uitkomst van deze berekening mag niet hoger zijn dan wanneer het om een levenslange uitkering gaat. Heeft u recht op een uitkering voor onbepaalde tijd die niet van het leven afhankelijk is, dan moet u de waarde stellen op het 24voud van de jaarlijkse uitkering.
Waardering periodieke uitkering (3) U bent 43 jaar en heeft recht op een periodieke uitkering van €10.000 gedurende 13 jaar. Deze uitkering eindigt niet bij overlijden. De waarde van het recht is (zie tabel 12): Recht Eerste 5 jaar
nelijke persoon afhankelijk is, dan moet u ook tabel 11 gebruiken. Het jaarlijkse bedrag stelt u in de periode waarin de uitkering nog niet is ingegaan, op nihil. Er worden maximaal 12 vijfjaarsperioden berekend. Een tijdelijke, nog niet ingegane periodieke uitkering wordt op dezelfde manier gewaardeerd, zij het dat de termijn korter kan zijn. Als de waarde bij deze berekening hoger uitkomt dan de waarde bij een levenslang periodieke uitkering die al is ingegaan (zie tabel 12), dan kunt u die lagere waarde invullen in de aangifte.
Waardering niet-ingegane periodieke uitkering (5) U bent 25 jaar en u heeft recht op een levenslange periodieke uitkering van €1000 per jaar, die aanvangt op uw 35e. De waarde van deze uitkering rekent u als volgt uit (zie tabel 13).
Omvang Factor Waarde recht €50.000
Tweede €50.000 5 jaar Laatste €30.000 3 jaar Totale waarde recht
0,91
€45.500
0,75
€37.500
0,61
€18.300 €101.300
De waarde kan niet hoger worden dan het 24-voud van de jaarlijkse uitkering.
Waardering periodieke uitkering (4) U heeft als man een periodieke uitkering van €10.000 per jaar, die afhankelijk is van uw leven en het leven van uw vrouw. U bent 70 jaar en uw vrouw is 64 jaar. Kijk in tabel 11 bij ’50 jaar of ouder, maar jonger dan 55 jaar is’ en vermenigvuldig de jaarlijkse uitkering met 15. De waarde van dit recht is dus €150.000.
Niet-ingegane periodieke uitkeringen Gaat het om een levenslange periodieke uitkering die van het leven van één man-
Uitkering
Omvang Factor Waarde uitkering
Eerste 5 jaar
€0
0,91
€0
Tweede 5 jaar
€0
0,74
€0
Derde 5 jaar
€1000
0,61
€3050
Vierde 5 jaar
€1000
0,49
€2450
Vijfde 5 jaar
€1000
0,40
€2000
Enzovoort, tot en met de twaalfde vijf jaren. De som van deze bedragen per vijf jaar is de waarde die u moet aangeven in box 3.
7.5h
Genotsrechten/blooteigendom
Als er op een zaak een genotsrecht rust, moet u de volle eigendom splitsen in de waarde van het genotsrecht en de waarde van de blooteigendom. Samen is de waarde altijd 100%. De basis voor de bepaling van de waarde van het genotsrecht is het bedrag van het jaarlijkse voordeel van het vrucht-
Sparen en beleggen
gebruik. Dit wordt gesteld op 4% van de waarde op de peildatum van de onderliggende zaak of het onderliggende recht. Voor woningen moet u uitgaan van de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2014. Het werkelijke jaarlijkse voordeel doet niet ter zake. Vervolgens herleidt u dit jaarlijkse voordeel tot de waarde van het vruchtgebruik met de tabellen die gelden voor de waardering van periodieke uitkeringen (zie par. 7.5g). De waarde van de blooteigendom is dan de volle waarde van de onderliggende zaak of het recht, verminderd met de waarde van het genotsrecht.
Waardering vruchtgebruik en blooteigendom U heeft het vruchtgebruik van een effectenportefeuille die €200.000 waard is. U neemt daarvan 4%, dat is €8000. Het betreft een levenslang vruchtgebruik. U herleidt deze €8000 volgens tabel 11. Bent u een man van 52 jaar, dan is de waarde van het vruchtgebruik 15 x €8000, dat is €120.000. De blooteigendom is dan €200. 000 - €120. 000 = €80.000 waard.
Als op een woning een vruchtgebruik rust met een metterwoonclausule (een bepaling die aangeeft dat het vruchtgebruik eindigt bij het ‘metterwoon’ verlaten van de woning), mag u de waarde van dit vruchtgebruik berekenen volgens de regels die gelden voor een van het leven afhankelijk genotsrecht. Zowel de vruchtgebruiker als de blooteigenaar moet dan een beroep doen op de goedkeuring die daarvoor is gegeven door de staatssecretaris van Financiën. Verder mag dit alleen als zowel het genotsrecht als de blooteigendom in box 3 wordt belast. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan moet het vruchtgebruik worden gewaardeerd op het bedrag waarvoor het zou kunnen worden aangekocht. Het moet dus gaan om een genotsrecht en blooteigendom die niet krachtens erfrecht zijn gevestigd. Bij een vestiging krachtens erfrecht is immers op de woning de eigenwoningregeling van toepassing.
Veel testamenten bevatten een clausule waarin staat dat de belasting die de blooteigenaar verschuldigd is, door de vruchtgebruiker moet worden betaald. Vaak is de belasting die in box 3 moet worden betaald over het vruchtgebruik hoger dan het rendement. Als de vruchtgebruiker niet mag interen op het onderliggende vermogen (dus dat niet mag verkopen), kan dit zeer onredelijk uitpakken, omdat deze situatie de vruchtgebruiker dan geld kost. Overleg met de blooteigenaar is dan de enige oplossing. Genotsrechten ontstaan vaak door bijvoorbeeld een vruchtgebruiktestament. De langstlevende ouder krijgt het vruchtgebruik van het hele vermogen en moet de rente van schulden voor zijn rekening nemen. Sinds 1 januari 2012 hoeft de blooteigenaar de waarde van het vermogen niet meer aan te geven in box 3. De langstlevende ouder moet de volle waarde van het vermogen aangeven.
Vruchtgebruik U heeft als vrouw het vruchtgebruik van de nalatenschap van uw man geërfd. Tot zijn nalatenschap behoren een eigen woning waarop een schuld van €100.000 rust en een auto met een daarop rustende financiering van €10.000. De woning valt voor u onder de eigenwoningregeling, net als de daarop rustende schuld. Deze vallen beide in box 1. De auto hoeft u niet in box 3 aan te geven (vruchtgebruik op een roerende zaak voor eigen gebruik). Het vruchtgebruik rust ook op de schuld voor de auto; die mag u dus voor de volle waarde in box 3 aftrekken (afgezien van de schuldendrempel van €2900).
Recht op bewoning door ex-echtgenoot Als het genotsrecht bestaat uit het ter beschikking stellen van een woning aan de ex-echtgenoot, wordt de waarde van het genotsrecht voor de eigenaar van de
woning op nihil gesteld. De eigenaar moet de volle WOZ-waarde van de woning aangeven. De ex-echtgenoot moet als alimentatie aangeven het eigenwoningforfait, tenzij een vergoeding wordt betaald voor het gebruik; de eigenaar mag datzelfde bedrag in aftrek brengen als een persoonsgebonden aftrekpost. Zie par. 2.11g voor de behandeling van de eigen woning bij een echtscheiding. Woning voor kinderen Als een kind een recht op bewoning heeft van een huis dat van zijn ouders is, moet dat in sommige gevallen worden aangegeven (zie par. 7.5a). Daarbij geldt als hoofdregel: een genotsrecht wordt gewaardeerd op het tot kapitaal omgerekende jaarlijkse voordeel volgens de regels die gelden voor de waardering van een periodieke uitkering. Het jaarlijkse voordeel wordt gesteld op 4% van de volle (WOZ-)waarde van het onderliggende vermogensbestanddeel, in dit geval dus het huis. Als uw kind helemaal geen huur betaalt, is dat dus niet zo moeilijk. Als uw kind wel huur betaalt, maar deze is aanmerkelijk te laag, dan moet u de woning waarderen uitgaand van een leegwaarderatio van 62% (zie par. 7.5a). Uw kinderen geven niets aan.
Genotsrecht bij huis voor kind (1) U heeft een huis gekocht met een WOZ-waarde van €200.000. Uw kind van 21 jaar mag daarin gratis wonen. Stel dat u dat recht voor vier jaar heeft gegeven en dat dit recht niet afhankelijk is van het leven van uw kind. Uw kind geeft aan: Het jaarlijkse voordeel is 4% van €200.000 =
€8.000
Waarde volgens tabel 12: 4 x €8000 x 0,91 =
€29.120
U geeft dan zelf aan: €200.000 – €29.120 =
€170.880
Consumentenbond Belastinggids 2015
135
Sparen en beleggen
Genotsrecht bij huis voor kind (2) In het vorige voorbeeld bedraagt de zakelijke huur €800 per maand. Maar uw kind betaalt u slechts €500 per maand. Dan geeft u 62% (de leegwaarderatio voor een onzakelijke huur) van de WOZ-waarde aan, dus €132.000.
Woning tijdens leven aan kinderen overgedragen Stel: tijdens uw leven draagt u de woning aan uw kinderen over om erfbelasting te besparen. Vervolgens betaalt u geen huur, maar heeft u een gebruiksrecht op de woning. Dan moet u dit recht na de overdracht op dezelfde manier waarderen als bij een woning voor studerende kinderen. Dat wil zeggen dat u zelf het gebruiksrecht moet aangeven, terwijl uw kinderen de WOZ-waarde minus de waarde van uw gebruiksrecht aangeven.
Wij raden u dringend aan deze situatie niet te laten voortbestaan. U kunt het best uw notaris raadplegen om een einde aan deze constructie te maken.
7.6
BOXHOPPEN
Vermogensbestanddelen waarvan de inkomsten in box 1 of 2 worden belast, kunnen niet meer in box 3 worden belast. Zo werkt het belastingstelsel, en daar kunt u mee spelen. Iemand kan bijvoorbeeld een vermogensbestanddeel vlak voor de peildatum van box 3 overhevelen naar box 1 of 2, zodat dit bestanddeel niet meer meetelt in box 3. Vlak na de peildatum kan hij het vermogensbestanddeel weer naar box 3 verplaatsen, zodat slechts een gering bedrag in box 1 of 2 wordt belast. Tegen dit ‘boxhoppen’ zijn maatregelen genomen: als vermogensbestanddelen niet langer dan drie maanden in box 1 of 2 vallen en de peildatum voor vermogensrendementsheffing in die tijd valt, worden ze alsnog meegeteld in box 3. De inkomsten die toegerekend kunnen worden aan de box 1- of box 2-periode worden in die box ook nog eens belast. Deze belastingheffing wordt niet teruggenomen
136
Consumentenbond Belastinggids 2015
en er wordt dus dubbel belast. Het maakt daarbij niet uit of u hiermee een fiscaal voordeel wilde behalen of niet: er is geen tegenbewijs mogelijk. Deze regeling geldt uitsluitend als het vermogensbestanddeel voorafgaand en na afloop van deze periode bij u of uw partner in box 3 valt en dus niet als het binnen deze periode aan een derde wordt verkocht of van een derde wordt gekocht.
Boxhoppen verijdeld U heeft een aanmerkelijk belang en een privéspaarrekening waarop €100.000 staat. U leent het geld van de spaarrekening op 15 december uit aan uw bv. Daardoor valt dit bedrag in box 1 (ter beschikking stellen vermogensbestanddelen aan de eigen bv). Op 15 januari lost de bv de lening weer af. De in deze maand aangegroeide rente wordt in box 1 belast. Bovendien telt het bedrag van €100.000 mee in box 3.
De staatssecretaris heeft meegedeeld dat een rekening-courantverhouding tussen een directeur-aandeelhouder en zijn bv met wisselende debet- en creditstanden niet tot boxhoppen kan leiden. In de periode dat de rekening-courant een tegoed van de bv op de aandeelhouder aangeeft, moet er rente worden berekend die de aandeelhouder in box 1 moet aangeven onder de terbeschikkingstellingsregeling. Maar de staatssecretaris heeft goedgekeurd dat deze renteberekening achterwege kan blijven als de rekening-courant het hele jaar lager blijft dan €17.500. Het is onduidelijk hoe de situatie uitpakt als de belastingplichtige in deze driemaandsperiode overlijdt. Als het betreffende vermogensbestanddeel bij een ander dan de fiscale partner terechtkomt, zal de antimisbruikbepaling in ieder geval niet van toepassing zijn. Als het vermogensbestanddeel wel bij de fiscale partner terechtkomt, is de regeling wellicht wel van toepassing. Bij emigratie geldt de bepaling uitsluitend
als het gaat om een vermogensbestanddeel dat na emigratie nog tot het binnenlandse inkomen/vermogen behoort. Als dat niet zo is, valt het vermogensbestanddeel namelijk na afloop van de termijn niet in box 3 en geldt de regeling niet. Als een vermogensbestanddeel langer dan drie maar korter dan zes maanden in box 1 of 2 valt en in die periode is er een peildatum, moet u dit vermogensbestanddeel in box 3 aangeven. Bovendien moet u de inkomsten die u in box 1 of 2 behaalt ook nog eens in de betreffende box aangeven. Maar nu heeft u de mogelijkheid tegenbewijs te leveren waarmee u laat zien dat het om een zakelijke transactie gaat en niet om het verlagen van de belastingdruk. U moet dan aantonen dat u een zakelijk belang (dus een ander dan een fiscaal belang) heeft bij het schuiven met het vermogensbestanddeel.
U kunt nog wel belasting besparen door dividend uit uw bv pas ná 1 januari te laten uitkeren in plaats van in december. Dit dividend komt op uw bankrekening terecht. Als dat vóór 1 januari is, wordt uw vermogen per peildatum 1 januari van het volgende jaar verhoogd met het netto uitgekeerde dividend. U kunt dat voorkomen door vlak ná 1 januari uit te laten keren.
7.7 OVERGANGSMAATREGELEN Toen de oude belastingwet van 1964 in 2001 werd vervangen door een nieuwe, werden er ook overgangsmaatregelen opgesteld om ervoor te zorgen dat inkomsten niet onbelast zouden blijven of juist dubbel belast zouden worden. U vindt deze overgangsmaatregelen hier op een rijtje voor wat betreft box 3 en voor zover ze nog van belang zijn.
7.7a Lopende en gerijpte termijnen van huren, pachten en rente Rente Rente-inkomsten zijn niet belast. De bankrekening valt sinds 1 januari 2001 in box 3 en daarover moet u 4% rendement aangeven. Rente-inkomsten die u ná 31 december 2000 ontvangt en die betrekking hebben op de periode tot en met
Sparen en beleggen
31 december 2000, zouden ten onrechte buiten de belastingheffing vallen. Daarom is bepaald dat rente die u ontvangt ná 31 december 2000 en die betrekking heeft op de periode tot en met 31 december 2000, wordt belast in box 1 op het moment dat u deze rente ontvangt. Dit geldt onder de volgende voorwaarden niet voor lopende termijnen van rente die zijn ontstaan in verband met de verdeling van een nalatenschap: • de rente heeft betrekking op een overbedeling; • de rente wordt niet uitbetaald maar verrekend met de rente op de corresponderende schuld na het overlijden van de schuldenaar; • de corresponderende rente heeft voor degene die hem schuldig is, niet geleid tot een aftrekpost; en • zowel de schuldeiser als de schuldenaar is binnenlands belastingplichtig. Deze rente hoeft u dus niet aan te geven, ook al heeft deze betrekking op de jaren vóór 2001. Huren en pachten Voor huren en pachten geldt eenzelfde regeling als voor rente-inkomsten. Zij zijn op het moment van ontvangst in box 1 belast voor zover zij betrekking hebben op de periode vóór 1 januari 2001. De huren en pachten die betrekking hebben op 2001 en later zijn niet belast, omdat de onderliggende zaak in box 3 is belast.
7.7b
Participatiemaatschappijen
Uw belegging in aangewezen participatiemaatschappijen waarvoor u onder de Wet inkomstenbelasting 1964 een extra dividendvrijstelling genoot, is vrijgesteld tot €11.345.
7.8
KAPITAALVERZEKERINGEN
Kapitaalverzekeringen zijn uitermate ingewikkeld. De slogan van de Belastingdienst – ‘Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker’ – gaat hier echt niet op. We beginnen met de hoofdlijnen en gaan vervolgens steeds meer in op de details.
7.8a
Hoofdlijnen
Kapitaalverzekeringen die ná 1 januari
2001 zijn afgesloten, kunnen in box 1 of in box 3 vallen. Ze vallen in box 1 als u ze heeft gekoppeld aan de eigen woning. De verzekering moet dan voldoen aan bepaalde voorwaarden (zie hoofdstuk 4). Is een kapitaalverzekering niet gekoppeld, dan valt zij in box 3. Voor op 1 januari 2001 bestaande kapitaalverzekeringen bestaat een overgangsregeling. Ook deze verzekeringen kon u koppelen aan de eigen woning. Kon of wilde u dat niet, dan valt de verzekering in box 1 met een belast rentebestanddeel of in box 3 met een voorwaardelijk vrijgesteld rentebestanddeel. De verzekering valt in box 3 als zij aan bepaalde voorwaarden voldoet (zie par. 7.8c).
Het is sinds 1 januari 2013 niet meer mogelijk om een kapitaalverzekering eigen woning te sluiten, tenzij u voor die datum al een woning met een vergelijkbaar product had en u die verzekering of rekening nu oversluit. Doordat voor de renteaftrek voor een nieuwe eigenwoningschuld ten minste annuïtair moet worden afgelost, heeft de kapitaalverzekering voor de aflossing van de eigenwoningschuld zijn functie verloren. Er geldt een overgangsregeling die u kunt nalezen in par. 4. 2l.
7.8b
Kapitaalverzekering in box 3
Een verzekering die u ná 1 januari 2001 heeft afgesloten en die niet is gekoppeld, valt in box 3, zodat u 1,2% vermogensrendementsheffing verschuldigd bent over de waarde van de verzekering per 1 januari. Deze waarde krijgt u elk jaar van de verzekeringsmaatschappij door. De uitkering op de einddatum is dan onbelast.
7.8c
Overgangsregelingen
Voor kapitaalverzekeringen die op 1 januari 2001 al bestonden en die niet aan de eigen woning zijn gekoppeld, geldt de volgende overgangsregeling. Onder de volgende voorwaarden komt de verzekering in box 3: • voor de verzekering zijn vanaf de eerste premiebetaling jaarlijks premies voldaan, waarbij de hoogste premie niet meer dan tien keer zo hoog is als de laagste; of • voor de verzekering zijn ten minste 15 jaar premies voldaan, waarbij de hoog-
ste premie niet meer dan tien keer zo hoog is als de laagste; of • de verzekering is een oud-regimeverzekering (dat wil zeggen: afgesloten vóór 1 januari 1992). Voldoet een verzekering niet aan een van deze voorwaarden, dan blijven de bepalingen uit de Wet inkomstenbelasting 1964 van toepassing. Dit betekent dat het rentebestanddeel in de uiteindelijke uitkering wordt belast in box 1. De waarde van de verzekering hoeft u dan niet aan te geven in box 3. Vrijstelling gedurende looptijd Voldoet een verzekering wel aan de hiervoor genoemde voorwaarden, dan valt zij in box 3. Maar er geldt tijdens de looptijd een vrijstelling tot een bedrag van €123.428 als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: • de verzekering is gesloten vóór 14 september 1999; en • ná 13 september 1999 is het verzekerde kapitaal niet verhoogd (in de overeenkomst opgenomen verhogingen tellen hierbij niet mee, zoals bij een verzekering waarvan de premies worden betaald uit een werknemersspaarregeling); en • ná 13 september 1999 is de looptijd niet verlengd. De vrijstelling geldt tot en met 2029. Voor gehuwden en partners geldt een dubbele vrijstelling. U hoeft daarvoor de polis niet aan te passen. Als uw kapitaalverzekering in box 3 meer waard is dan het vrijstellingsbedrag, hoeft u alleen dit meerdere aan te geven. Vrijstelling uitkering De uitkering uit een verzekering die onder het overgangsrecht valt, volgt de regels die onder de Wet inkomstenbelasting 1964 golden. Voor polissen die u ná 1 januari 1992 heeft gesloten, is de vrijstelling €28.134 bij 15 jaar premiebetaling en €95.294 bij 20 jaar premiebetaling. Bij overlijden vóór het 72e jaar is de uitkering zelfs helemaal onbelast. Bij oudere polissen is de vrijstelling onbeperkt, mits de hoogste premie een bepaalde verhouding heeft tot de laagste premie, afhankelijk van de looptijd (maximaal 5:1 bij 12 tot en
Consumentenbond Belastinggids 2015
137
Sparen en beleggen
met 15 jaar premiebetaling; maximaal 10:1 bij 16 tot en met 20 jaar; maximaal 15:1 bij 21 tot en met 30 jaar en maximaal 20:1 bij een looptijd van meer dan 30 jaar).
Voor deze belastingheffing wordt de uitkering maximaal op €123.428 gesteld of op de hogere waarde in het economische verkeer per 31 december 2000.
7.8d Samenloopbepalingen Aangezien zowel de vrijstellingen voor kapitaalverzekeringen die zijn afgesloten tussen 1 januari 1992 en 1 januari 2001 (Brede Herwaarderingspolissen) als de vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning slechts eenmaal per leven gelden, hanteert de wet samenloopbepalingen. Deze houden in dat de vrijstelling in box 3 van €123.428 wordt verminderd met de vrijgestelde uitkeringen van zulke kapitaalverzekeringen. Tevens wordt de vrijstelling voor een kapitaalverzekering eigen woning verminderd met het bedrag van de vrijstelling voor kapitaalverzekeringen die zijn afgesloten tussen 1 januari 1992 en 1 januari 2001.
De vrijstelling in box 3 wordt niet verlaagd als een kapitaalverzekering uit de periode 1992 tot 2001 tot uitkering komt wegens overlijden.
Eenmalige vrijstelling (1) U heeft in 1993 een kapitaalverzekering gesloten die u naar box 3 laat overgaan met gebruikmaking van de vrijstelling van €123.428. De verzekering keert in 2015 een bedrag van €90.756 uit. Deze uitkering is vrijgesteld, omdat voldaan is aan de vereisten van 20 jaar premiebetaling binnen de bandbreedte 10:1 (verhouding tussen hoogste en laagste inleg). Maar de vrijstelling in box
138
Consumentenbond Belastinggids 2015
3 van €123.428 wordt nu met deze €90.756 verminderd tot €32.672. Dit kan invloed hebben op andere kapitaalverzekeringen die in box 3 onder de vrijstelling vallen.
Eenmalige vrijstelling (2) U heeft een kapitaalverzekering eigen woning die in 2013 €68.067 uitkeert. Deze uitkering is geheel vrijgesteld omdat u voldoet aan de voorwaarden. Daarnaast heeft u een kapitaalverzekering die onder de vrijstelling van box 3 valt. In 2014 bedraagt de waarde van deze verzekering €86.218. In 2013 wordt de vrijstelling in box 3 verlaagd met €68.067. De vrijstelling bedraagt dan nog maar €55.361 (€123.428 – €68.067). Vanaf de peildatum 1 januari 2014 moet u dus €30.857 (€86.218 – €55.361) aangeven.
Als u meerdere kapitaalverzekeringen heeft die in box 3 belast worden, kunnen deze gezamenlijk boven de vrijstelling in box 3 uitkomen. Komt een van deze verzekeringen tot uitkering, dan moet u daarmee de vrijstelling in box 3 verminderen. Deze uitkering wordt niet eerst ‘toegerekend’ aan het in box 3 belaste deel van de kapitaalverzekeringen.
Eenmalige vrijstelling (3) U heeft een kapitaalverzekering afgesloten in 1993. Deze keert in 2014 een kapitaal uit van €90.756. U laat deze verzekering in box 3 vallen, omdat zij dan geheel vrijgesteld is. De uitkering is eveneens vrijgesteld omdat u voldoet
aan de voorwaarden die onder de Wet inkomstenbelasting 1964 aan deze uitkering werden gesteld. In 2002 koopt u een nieuw huis met een kapitaalverzekering die u koppelt aan deze woning. Deze verzekering keert in 2032 een bedrag uit van €226.890. De vrijstelling die op dat moment van toepassing is op de kapitaalverzekering eigen woning (door indexatie wordt deze vrijstelling verhoogd), wordt verminderd met de vrijstelling die u in 2014 heeft gebruikt, dus met €90.756.
Eenmalige vrijstelling (4) U heeft twee kapitaalverzekeringen in box 3 met een gezamenlijke waarde van €240.000. Een van beide keert een bedrag uit van €100.000. Uw vrijstelling wordt daarmee verminderd en er blijft een vrijstelling over van €23.428. Van de andere kapitaalverzekering moet u nu €116.572 (€140.000 – €23.428) aangeven in box 3.
Deze samenloopbepalingen gelden niet voor kapitaalverzekeringen die u heeft afgesloten vóór 1 januari 1992. U kunt dus een vrijgestelde uitkering uit zo’n verzekering ontvangen zonder dat deze de vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning aantast en ook zonder de vrijstelling in box 3 voor andere verzekeringen te verlagen. Omgekeerd wordt de vrijstelling voor deze verzekeringen (zowel in box 3 als bij uitkering van het kapitaal) niet aangetast door vrijgestelde uitkeringen uit een kapitaalverzekering eigen woning of door een vrijgestelde uitkering uit een Brede Herwaarderingspolis (afgesloten tussen 1 januari 1992 en 31 december 2000).