!
Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van het betreffende artikelnummer.
WELKOM Wij danken u voor uw keuze voor de 508. Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto. In het eerste deel van het boekje is de belangrijkste informatie samengevat om u in korte tijd vertrouwd te maken met de bediening van uw auto. Vervolgens komen alle details van uw auto op het gebied van comfort, veiligheid en praktische informatie uitgebreid aan bod, zodat u en uw passagiers maximaal van de auto kunnen genieten. Elk geleverd model kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de carrosserievarianten, de uitvoeringen en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.
Symbolen
! Waarschuwing: dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen.
i Informatie: dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten.
Bescherming van het milieu: dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
Verwijzing: dit symbool verwijst naar de bladzijde waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden.
Inhoud
In één oogopslag
.
Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel Verklikkerlampjes Meters Boordcomputer
20 21 31 36
Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening Alarm Elektrisch bedienbare ruiten Bagageruimte Elektrisch bedienbare achterklep (SW) Panoramadak (SW) Brandstoftank Tankbeveiliging diesel
Rijden 39 48 50 52 53 56 58 59
Starten - afzetten van de motor Elektrische parkeerrem Handbediende parkeerrem Handgeschakelde versnellingsbak Opschakelindicator Automatische transmissie Gestuurde handgeschakelde 6-versnellingsbak Stop & Start Hill holder Head-up display Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar Parkeerhulp Intelligente parkeerhulp
Comfort Voorstoelen Achterbank Spiegels Stuurwielverstelling Indeling interieur Indeling van de bagageruimte (Berline) Indeling van de bagageruimte (SW) Verwarming en ventilatie Handbediende airconditioning Automatische airconditioning met gescheiden regeling Automatische airconditioning quadrizone Achterruitverwarming Programmeerbaar verwarmings-/ ventilatiesysteem
94 96 103 104 105 106 110 114 117 118 121 123 125 127
Zicht 61 66 68 70 71 74 75 80 82 84 87 92 93
Lichtschakelaar Automatische verlichting Koplampen verstellen Bochtverlichting Ruitenwisserschakelaar Automatische ruitenwissers Plafonniers Sfeerverlichting
129 134 137 138 140 142 144 145
Inhoud
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Kinderzitjes ISOFIX-kinderzitjes
Praktische informatie 146 152
Bandenreparatieset Wiel verwisselen Een lamp vervangen Zekeringen vervangen 12V-accu Eco-mode Wisserbladen vervangen Slepen van uw auto Trekken van een aanhanger Allesdragers monteren Accessoires
Veiligheid Richtingaanwijzers Urgence-oproep of Assistance-oproep Claxon Bandenspanningscontrolesysteem ESP Veiligheidsgordels Airbags
Technische gegevens 170 176 183 192 196 199 200 201 202 204 205
Onderhoud 157 158 158 159 160 163 166
Openen van de motorkap Brandstoftank leeg (Diesel) Benzinemotoren Dieselmotoren Niveaus controleren Controles
Benzinemotoren Gewichten (benzine) Dieselmotoren Gewichten (diesel) Afmetingen Identificatie
218 219 221 224 227 228
Audio en telematica 208 209 210 211 213 216
Urgence-oproep of Assistance-oproep JBL Hifi -systeem Peugeot Connect Nav+ Audio-installatie
229 231 233 287
Index
.
Visuele index
.
In één oogopslag
Buitenzijde Elektronische sleutel: Keyless entry and start Met dit systeem kunt u de auto openen en sluiten en de motor starten zonder dat u de sleutel uit uw zak hoeft te halen. De sleutel moet zich wel in het detectiegebied bevinden.
St Dit systeem zet de motor tijdelijk af als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch weer gestart als u weer weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten. 114
4
Dit systeem meet de grootte van de parkeerplek en geeft vervolgens aan of er genoeg ruimte is om in te parkeren. 127
In één oogopslag
.
Buitenzijde Parkeerhulp voor en achter
Elektrisch bedienbare achterklep (SW)
Deze functie waarschuwt u tijdens het vooruitof achteruitrijden voor obstakels voor en achter de auto.
Dit elektrisch bedienbare systeem biedt u de mogelijkheid om met een druk op de knop de achterklep te openen en te sluiten. 53
125
Bandenreparatieset voor banden Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren.
170
5
In één oogopslag
Openen Sleutel met afstandsbediening
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel. B. Ontgrendelen van de auto.
Overige beschikbare functies... C. Vergrendelen van de auto. Lokaliseren van de auto.
i
Brandstoftank
Openen Houd uw hand, terwijl de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt, achter de buitenportiergreep om de auto te ontgrendelen, trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen.
1.
Openen van de brandstofvulklep.
Keyless entry and startsysteem 2.
Sluiten 39
6
Houd, terwijl de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt, een vinger tegen de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen.
Openen en bevestigen van de brandstoftankdop. Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter (of 55 liter, afhankelijk van de uitvoering). 58
In één oogopslag
Interieur Head-up display Dit systeem projecteert de informatie over de wagensnelheid en de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar op een getint scherm in het gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze de blik op de weg gericht kan houden. 118
.
Audio- en communicatiesystemen Deze systemen zijn voorzien van de nieuwste technologie: autoradio met MP3afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth-handsfree set, navigatiesysteem met kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifiaudiosysteem, ... Peugeot Connect Nav+ 233 Autoradio 287 Het optionele JBL audiosysteem is speciaal ontworpen voor het interieur van uw 508.
Automatische airconditioning
Sfeerverlichting Het gedimde licht van de sfeerverlichting verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het interieur. 145
Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand van deze instelling en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld. Handbediend 82 Gescheiden regeling 84 Quadrizone 87
7
In één oogopslag
Schakelaars
Uitschakelen van het ESP-/ASRsysteem. 160 Elektrische kinderbeveiliging. Het branden van een verklikkerlampje geeft aan of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld. Massage-functie. 65 Automatisch dimmende koplampen. 135 Intelligente parkeerhulp. 127 Inbraakalarm. 48
8
156 Elektrische parkeerrem. 96 Motor starten/afzetten met de elektronische sleutel. 94 Openen van het kofferdeksel/de achterklep. 52, 53 Openen van de brandstofvulklep. 58
Verklikkerlampje programmeerbare verwarming. 93 Uitschakelen parkeerhulp. 126 Uitschakelen van het Stop & Startsysteem. 115 Head-up display (aan/uit, instellingen). 118
In één oogopslag
.
Juiste zitpositie Voorstoelen Handmatig verstellen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Hoogte- en hoekverstelling van de hoofdsteun. Rugleuningverstelling. Hoogteverstelling van de zitting. Verstelling van de lendensteun. Verstelling in lengterichting. Verstellen zitting. 61
Elektrisch verstellen 1. 2. 3.
Hoek- en hoogteverstelling van de zitting en verstelling in lengterichting. Rugleuningverstelling. Verstelling van de lendensteun. 62
9
In één oogopslag
Cockpit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
10
Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. Koplampverstelling. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. Instrumentenpaneel. Airbag bestuurder. Claxon. Versnellingspook. 12V-aansluiting. USB-/Jack-aansluitingen. Hendel motorkapontgrendeling.
9. 10. 11. 12. 13. 14.
Zekeringkast. Zijruitontwaseming. Voorruitontwaseming. Contact-/stuurslot. Starten met de elektronische sleutel. Bediening op het stuurwiel van de autoradio. 15. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. 16. Schakelaar alarmknipperlichten en centrale vergrendeling. 17. Display.
18. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters. 19. Airbag passagier. 20. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters. 21. Dashboardkastje / Uitschakeling passagiersairbag. 22. Elektrische parkeerrem. 23. Middenarmsteun met opbergvakken. 24. Opbergvakken (volgens uitvoering). 25. Autoradio. 26. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning.
In één oogopslag
.
11
In één oogopslag
Juiste zitpositie Verstellen van de hoofdsteun
Stuurwiel verstellen
Bediening stoelverwarming
Druk op de knop A om de hoofdsteun lager te zetten. Beweeg om de hoofdsteun hoger te zetten deze omhoog tot de gewenste positie is bereikt. Beweeg om de hoek van de hoofdsteun te verstellen de onderzijde van de hoofdsteun naar voren of naar achteren.
1.
0: uit. 1: laag. 2: gemiddeld. 3: hoog.
64
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel.
2. 3.
!
Deze handelingen moeten uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
70
12
64
In één oogopslag
.
Comfort Buitenspiegels
Binnenspiegel
Verstellen
Uitvoering met handbediende dag-/nachtstandinstelling
1. 2. 3.
Selecteren van de buitenspiegel. Verstellen van de buitenspiegel. In de neutraalstand zetten van de selectieschakelaar van de buitenspiegel.
1. 2.
Selecteren van de dagstand van de spiegel. Verstellen van de binnenspiegel.
Veiligheidsgordels vóór
1. 2. 3.
Omdoen. Vastmaken. Controle van de vergrendeling door aan de riem te trekken.
68
Uitvoering met automatische dag-/nachtstandinstelling
i
Overige beschikbare functies... Inklappen/uitklappen.
1. 2.
163
Automatisch instellen van de dag- of nachtstand. Verstellen van de binnenspiegel. 70
13
In één oogopslag
Zicht Ruitenwissers
Ring A
Schakelaar A: ruitenwissers vóór Uit. Automatische verlichting. Parkeerlicht. Dimlicht/grootlicht.
Ring B Mistlampen vóór en mistachterlicht.
130
14
2. 1. Int. 0. AUTO È
Hoge snelheid. Normale snelheid. Interval. Uit. Automatische ruitenwissers. Een keer wissen: trek de hendel één keer naar u toe. Ruitensproeiers: trek de hendel naar u toe en houd de hendel enige tijd in deze stand. 140
Inschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de hendel één keer omlaag.
Uitschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de hendel nogmaals één keer omlaag of zet de hendel in een andere stand: Int., 1 of 2. 142
Ring B: ruitenwisser achter Uit. Interval. Ruitensproeier. 141
In één oogopslag
.
Ventilatie Aanbevolen instellingen Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN ONTDOOIEN
Automatische airconditioning: het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets "AUTO".
15
In één oogopslag
Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel
Wanneer u het contact aanzet, slaan alle meters uit en keren vervolgens terug naar de '0"-stand. A. Als het contact wordt aangezet, moet de meter het resterende brandstofniveau weergeven. B. Bij draaiende motor moet het verklikkerlampje laag brandstofniveau uitgaan.
16
Verklikkerlampjes
C. Als het contact wordt aangezet, wordt op het display van het instrumentenpaneel het motorolieniveau weergegeven. Ga indien nodig tanken of vul olie bij. 35
1.
Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode waarschuwingslampjes branden. 2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden. 21
In één oogopslag
.
Veiligheid voor alle inzittenden Airbag voorpassagier
Veiligheidsgordels voor en frontairbag aan passagierszijde
A. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordels voor 164 1. 2. 3.
4.
Open het dashboardkastje. Steek de sleutel in de schakelaar. Selecteer de stand: "ON" (inschakelen) wanneer een passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje voor vervoer met het gezicht in de rijrichting is bevestigd, "OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje voor vervoer met de rug in de rijrichting is bevestigd. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
B. Verklikkerlampje storing van één van de airbags. C. Verklikkerlampje ingeschakelde frontairbag aan passagierszijde. 167
167
17
In één oogopslag
Onder het rijden Stop & Start Overgang naar de STOP-stand van de motor Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor komt in de standbystand. Trap bij auto's met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak bij een snelheid lager dan 6 km/h het rempedaal in of zet de selectiehendel in de stand N.
Overgang naar de START-stand van de motor Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt gestart. Bij auto's met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak: k -
Onder bepaalde omstandigheden is de STOPstand niet beschikbaar; het verklikkerlampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit. 114
laat het rempedaal los als de selectiehendel in de stand A of M staat, of zet de selectiehendel in de stand A of M als deze in de stand N staat en het rempedaal niet ingetrapt is, of schakel de achteruitversnelling in.
Onder bepaalde omstandigheden wordt de START-stand automatisch geactiveerd; het verklikkerlampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit. 115
Uit-/inschakelen U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden.
i
Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het contact weer aanzet.
!
Zet tijdens het tanken en als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot. 115
18
In één oogopslag
.
Onder het rijden Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Snelheidsregelaar "CRUISE"
Weergave op het instrumentenpaneel
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel.
1. 2. 3. 4. 5.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Onderbreken/hervatten van de snelheidsbegrenzing (pause). Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.
Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor. 121
1. 2. 3. 4. 5.
Selecteren van de snelheidsregelaar. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling (pause). Uitschakelen van de snelheidsregelaar.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de 4e versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak (2e bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of een automatische transmissie). 123
19
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpaneel benzine - diesel
Meters en displays
2. 3. 4. 5. 6. 7.
20
Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). Motorolietemperatuurmeter. Brandstofniveaumeter. Koelvloeistoftemperatuurmeter. Snelheidsmeter (km/h of mph). Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. Opschakelindicator (handgeschakelde versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (gestuurde
Bedieningstoetsen handgeschakelde versnellingsbak of automatische transmissie). 8. Display: waarschuwingsmeldingen, meldingen over de status van functies, boordcomputer. 9. Dagteller (km of miles). 10. Automatische ruitenwissers Onderhoudsindicator (km of miles) vervolgens, kilometerteller. Beide functies worden achtereenvolgend weergegeven na het aanzetten van het contact.
A. Dimmer verlichting. B. Weergave logboek waarschuwingsmeldingen. Informatie over het onderhoud. C. Resetten van de dagteller.
Controle tijdens het rijden Hulp bij het rijden
2
3
3
3
3
3
3
Algemeen menu
2
Alleen ontgrendelen kofferdeksel
Follow me home-verlichting Bochtverlichting
Eenheid 3
Parameters van de auto 2
Instapverlichting
Taal
2
3
2
Instellingen bestuurdersplaats
Elektrische parkeerrem
Instellingen display
1
2
1
Achterruitenwisser aan bij achteruit
Verlichting
2
Gebruik, als de auto stilstaat, de linker draaiknop van het stuurwiel om door de menu's te scrollen en de parameters van de auto in te stellen (comfort- en rijsystemen, ...). Draaien (buiten menu om): u scrolt door de diverse beschikbare actieve functies. Indrukken: toegang tot het algemene menu, bevestigen van uw keuze. Draaien (in het menu): verplaatsen naar boven of naar beneden in het menu.
Geprogrammeerde snelheden
Verbruik Temperatuur Kleurstelling
Voorverwarming / voorventilatie
1
2
Instellingen
Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
1
Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen.
!
Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een controlelampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.
21
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Controlelampje
i 22
Status
Oorzaak
Richtingaanwijzer links
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer rechts
knippert, met geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.
Mistlampen vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent.
De mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar het hoofdstuk "Zicht".
Acties / Opmerkingen
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voorgloeien dieselmotor
permanent.
Het contactslot staat in de tweede stand (Contact).
Wacht met starten tot het verklikkerlampje uitgaat*. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrem
permanent.
De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over de handrem.
Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem
permanent.
De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. De parkeerrem kan met behulp van de procedure voor de noodontgrendeling handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem het hoofdstuk "Rijden".
1
* Wanneer uw auto is uitgerust met Keyless entry and start, gaat dit verklikkerlampje onmiddellijk uit.
23
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
24
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Automatische ruitenwissers
permanent.
De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.
Airbag aan passagierszijde
permanent op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "ON". De passagiersairbag vóór is geactiveerd. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op de stoel van de voorpassagier.
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de passagiersairbag vóór uit te schakelen. In dit geval kunt u een kinderzitje met de rug in de rijrichting plaatsen.
Stop & Start
permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor afgezet (rood licht, opstoppingen enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden.
knippert een paar seconden en gaat dan uit.
De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch gestart.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden - § Stop & Start" voor de bijzonderheden van het Stop&Start-systeem.
Controle tijdens het rijden
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel. Controlelampje Passagiersairbag
ESP/ASR
Status
Oorzaak
permanent, op het display van de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld.
permanent.
De toets (op het wegklapbare paneel, linksonder op het dashboard) wordt ingedrukt. Het bijbehorende verklikkerlampje gaat branden. De functie ESP/ASR wordt uitgeschakeld. ESP: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antispinregeling.
1
Acties / Opmerkingen
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de rug in de rijrichting. Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te schakelen. Het verklikkerlampje dooft. De functie ESP/ASR wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Als het systeem is uitgeschakeld, wordt het automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h.
25
Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Controlelampje
26
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje, een geluidssignaal en een melding op het display.
Dit waarschuwingslampje brandt bij een lekke band, een storing met betrekking tot het remsysteem of de stuurbekrachtiging, een te lage motoroliedruk, een te hoge koelvloeistoftemperatuur of een ernstige elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat u anders het risico loopt op ernstige motorschade. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Service
tijdelijk.
Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display zoals bijvoorbeeld: het motorolieniveau, de mate van vervuiling van het roetfilter (diesel), de stuurbekrachtiging, een kleine elektrische storing. ... Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
+
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Elektrische parkeerrem
knippert.
Het aantrekken van de elektrische parkeerrem is onderbroken. Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto op een horizonale ondergrond, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing elektrische parkeerrem
permanent.
Er is een storing in de elektrische parkeerrem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De rem kan handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem het hoofdstuk "Rijden".
Uitschakeling van de automatische werking van de elektrische parkeerrem
permanent.
De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming) via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de parkeerrem niet meer automatisch wordt aangetrokken of vrijgezet. De parkeerrem kan met behulp van de procedure voor de noodontgrendeling handmatig worden vrijgezet. Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische parkeerrem het hoofdstuk "Rijden".
Remsysteem
permanent.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.
Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
1
27
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem (ABS)
permanent.
Er is een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole (ESP/ASR)
knippert.
De ESP-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in het ESP-/ASR-systeem, tenzij deze is uitgeschakeld (toets ingedrukt en verklikkerlampje van de toets brandt).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in de emissieregeling.
Het controlelampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
knippert.
Er is een storing in het motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, met de wijzer in het rode gebied.
Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveerr 7 literr brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.
Zelfdiagnose motor
Laag brandstofniveau
28
Controle tijdens het rijden Pictogram in het display van het instrumentenpaneel
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Motoroliedruk
permanent.
Er is een storing in de motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laadstroom accu
permanent.
Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een of meer portieren geopend
permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
1
permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft en een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h.
29
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaakt
permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
knippert.
Er is een storing in de bochtverlichting.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bochtverlichting
30
Controle tijdens het rijden
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Motorolietemperatuurmeter
1
De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: ) wacht tot de motor is afgekoeld, ) draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, ) verwijder vervolgens de dop, ) vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: zone A , is de temperatuur in orde, zone B, is de temperatuur te hoog. Het waarschuwingslampje STOP gaat branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir).
Deze geeft bij aangezet contact en tijdens het rijden de temperatuur van de motorolie aan. Als de wijzer in gebied C staat, is de temperatuur in orde. Als de wijzer in gebied D staat, is de temperatuur te hoog. Verlaag de rijsnelheid om de temperatuur te verlagen.
31
Controle tijdens het rijden
CHECK (automatische controle van de auto) Automatische CHECK
Dimmer verlichting
Handmatige CHECK
Contact aan: alle pictogrammen van de gecontroleerde functies worden weergegeven. Na enkele seconden doven ze. Gelijktijdig wordt automatisch een CHECK (automatische controle van de auto) uitgevoerd. Als er geen storing wordt gesignaleerd, kunt u de motor starten.
In het geval van een storing Er is een "kleine" storing gesignaleerd: de desbetreffende waarschuwingslampjes gaan branden en vervolgens weer uit. U kunt de auto starten, maar raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Er is een "grote" storing gesignaleerd: de desbetreffende waarschuwingslampjes blijven branden, in combinatie met het lampje STOP of SERVICE. Start de auto niet. Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Druk op de knop "CHECK" van het instrumentenpaneel om de CHECK (automatische controle van de auto) handmatig te activeren. Met behulp van deze functie kunnen op elk gewenst moment (contact aan of bij draaiende motor) de aanwezige waarschuwingsmeldingen worden weergegeven. Het display van het instrumentenpaneel geeft bij draaiende motor en tijdens het rijden de pictogrammen weer die een storing aangeven (in geval van een storing).
i
Zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld*, wordt het desbetreffende pictogram constant weergegeven.
* Volgens land van bestemming.
32
Druk, als de verlichting brandt, op de knop B om de dashboardverlichting en de sfeerverlichting sterker te laten branden of op de knop A om de verlichting te dimmen. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Controle tijdens het rijden
Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters: het aantal afgelegde kilometers, de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
1
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.
5 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
i
Het pictogram van de sleutel brandt in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel.
33
Controle tijdens het rijden
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden
Op 0 zetten van de onderhoudsintervalindicator
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
i
34
De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. ) Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.
De onderhoudsintervalindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: ) zet het contact af, ) druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, ) zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, ) laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
i
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsintervalindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Controle tijdens het rijden
Motorolieniveaumeter De motorolieniveaumeter geeft aan of het motorolieniveau in orde is. Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
i
Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Kilometerteller
Storing motorolieniveaumeter Als de motorolieniveaumeter defect is, wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Oliepeilstok
Olieniveau correct Als het motorolieniveau in orde is, wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven.
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto. 2 merktekens op de peilstok: -
-
Te weinig olie Als het motorolieniveau te laag is, wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
1
Op het display wordt in het gedeelte A de totale kilometerstand en in het gedeelte B de dagteller weergegeven.
Nulstelling dagteller
A = maxi; het olieniveau mag nooit boven dit niveau uitkomen, B = mini; als het olieniveau niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.
Druk, als de dagteller wordt weergegeven, enkele seconden op de knop.
35
Controle tijdens het rijden
Boordcomputer De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik ...).
Weergave van de informatie
-
Actuele informatie: ● actieradius, ● huidig brandstofverbruik, ● de teller van het Stop & Start-systeem.
-
Traject "1": ● gemiddelde snelheid, voor het eerste traject. ● gemiddeld brandstofverbruik, ● afgelegde afstand,
-
Traject "2": ● gemiddelde snelheid, voor het tweede traject. ● gemiddeld brandstofverbruik, ● afgelegde afstand,
Display van het instrumentenpaneel
) Druk op de toets op het stuurwiel om achtereenvolgens de verschillende functies van de boordcomputer weer te geven.
) Of op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar.
36
Controle tijdens het rijden
1 Traject resetten
) Druk de toets langer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven of gebruik de linker draaiknop op het stuurwiel. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
Enkele definities...
i
Actieradius
Momenteel verbruik
(km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.
(l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.
i
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.
i
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
37
Controle tijdens het rijden
Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/ minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
38
Toegang tot de auto
Sleutel met afstandsbediening
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Openen van de auto Volledig ontgrendelen
2
Uitklappen van de sleutel ) Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.
Systeem "Keyless entry and start"
Met de elektronische sleutel Met de sleutel ) Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto om de auto te ontgrendelen.
Met de afstandsbediening
Systeem waarmee de auto geopend, gesloten en gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen. Kan ook worden gebruikt als afstandsbediening.
) Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen. Als deze knop ingedrukt wordt gehouden, worden de ruiten automatisch geopend.
) Als u de elektronische sleutel op zak hebt binnen de detectiezone, kunt u de auto ontgrendelen door uw hand op de achterzijde van de portiergreep te leggen. Trek vervolgens aan de portiergreep om het portier te openen. Ook uw passagiers kunnen de portieren openen als de elektronische sleutel zich in de detectiezone bevindt.
i
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
39
Toegang tot de auto
Selectieve ontgrendeling De selectieve ontgrendeling kan worden ingesteld met behulp van het configuratiemenu op het display van het instrumentenpaneel. Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd.
Met de afstandsbediening ) Alleen het bestuurdersportier ontgrendelen: druk één keer op het geopende hangslot. ) De overige portieren en de achterklep ontgrendelen: druk nogmaals op het geopende hangslot.
Ontgrendelen van de bagageruimte Met de elektronische sleutel ) Steek om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen, terwijl u de elektronische sleutel op zak hebt, uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier en trek het portier open. ) Steek om de auto volledig te ontgrendelen uw hand achter de portiergreep van een van de andere portieren, aan de zijde waar de elektronische sleutel zich bevindt, en trek het portier open.
i
Met de afstandsbediening ) Druk op deze knop om de auto te ontgrendelen en de bagageruimte te openen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
Met de elektronische sleutel ) Druk als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt op de knop 1 (Berline) of trek aan de handgreep 2 (SW) om de auto te ontgrendelen en de bagageruimte te openen.
40
Toegang tot de auto
Selectieve ontgrendeling bagageruimte geactiveerd
Sluiten van de auto Normale vergrendeling
2
Het selectief ontgrendelen van de bagageruimte kunt u instellen met behulp van het configuratiemenu op het display van het instrumentenpaneel. Standaard is deze functie uitgeschakeld. ) Met de afstandsbediening of de elektronische sleutel wordt dan alleen de bagageruimte ontgrendeld en/of geopend.
!
Vergeet niet de bagageruimte weer te vergrendelen.
Met de sleutel ) Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen.
Met de afstandsbediening ) Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen.
Met de elektronische sleutel ) Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt, met een van uw vingers op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. ) Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt, bij de achterklep (alleen bij de SW) op een knop om de auto te vergrendelen.
i
Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand gedraaid houdt, de knop van de afstandsbediening ingedrukt houdt of uw vinger op de portiergreep houdt, worden ook de ruiten en het schuifdak gesloten.
41
Toegang tot de auto
Supervergrendeling
i
Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt. De auto kan niet worden vergrendeld als een van de elektronische sleutels zich nog in de auto bevindt. Als de auto lang niet is gebruikt, worden de functies van de elektronische sleutel uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Gebruik in dat geval de afstandsbediening van de elektronische sleutel om de auto te ontgrendelen.
!
42
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel mee te nemen. Wees bedacht op diefstal als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik bevindt terwijl uw auto ontgrendeld is.
i
Als één van de portieren of de achterklep geopend is of als een van de elektronische sleutels zich in de auto bevindt, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.
!
De supervergrendeling blokkeert het van buitenaf en van binnenuit openen van de portieren. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is ook de vergrendelingsschakelaar in het interieur buiten werking. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOTnetwerk.
Met de sleutel ) Draai de sleutel richting de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. ) Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals richting de achterzijde van de auto om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
Toegang tot de auto
Met de afstandsbediening
i
) Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen of druk langer dan 2 seconden op het gesloten hangslot om ook de ruiten te sluiten. ) Druk binnen 5 seconden nogmaals op het gesloten hangslot om de supervergrendeling van de auto in te schakelen.
De supervergrendeling wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.
2
Met de elektronische sleutel Via de portieren: ) Druk, als de elektronische sleutel zich vlak bij de auto bevindt, met een vinger op de portiergreep (bij de merktekens) om de auto te vergrendelen. ) Druk binnen vijf seconden nogmaals op de portiergreep om de supervergrendeling in te schakelen. Via de achterklep (uitsluitend SW): ) Druk, als de elektronische sleutel zich binnen het bepaalde gebied bevindt, op de knop om de auto te vergrendelen. ) Druk binnen vijf seconden nogmaals op de knop om de supervergrendeling in te schakelen.
43
Toegang tot de auto
Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit Automatische centrale vergrendeling van de portieren De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Houd de knop ingedrukt tot de melding "Automatische portiervergrendeling ingeschakeld of uitgeschakeld" wordt weergegeven om deze functie in of uit te schakelen.
Inklappen van de sleutel ) Druk op deze knop om de sleutel in te klappen.
) Druk op de knop om de portieren en de bagageruimte te ver- of ontgrendelen. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is de knop buiten werking.
!
Gebruik in dat geval de sleutel of de afstandsbediening om de auto te ontgrendelen.
!
Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren.
Lokaliseren van de auto ) Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.
44
Toegang tot de auto
Noodprocedure Noodprocedure voor openen/sluiten met de elektronische sleutel
Met de geïntegreerde sleutel kan de auto vergrendeld en ontgrendeld worden als de elektronische sleutel niet werkt: lege batterij, accu ontladen of losgekoppeld, ... auto bevindt zich in een omgeving met veel elektromagnetische straling. ) Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde sleutel 2 uit de houder te halen. ) Open of sluit de auto met de sleutel.
Handmatig vergrendelen
Storing afstandsbediening
Bestuurdersportier
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. ) Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. ) Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de storing niet is verholpen.
Steek de sleutel in het slot om het portier te vergrendelen of ontgrendelen.
2
Synchroniseren (afstandsbediening) Overige portieren ) Controleer bij de achterportieren of de kinderbeveiliging is uitgeschakeld. ) Verwijder met de sleutel het zwarte afdekkapje op de zijkant van het portier. ) Steek de sleutel zonder te forceren in de opening en duw vervolgens, zonder te draaien, de nok het portier in. ) Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje terug.
) Zet het contact aan. ) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. ) Zet het contact af. De afstandsbediening werkt nu weer.
45
Toegang tot de auto
Synchroniseren (elektronische sleutel)
Batterij van de sleutel vervangen
Batterij van de elektronische sleutel vervangen
Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij van de afstandsbediening vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. ) Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los. ) Verwijder het deksel. ) Verwijder de lege batterij. ) Plaats een nieuwe batterij in de juiste richting in de houder. ) Druk het deksel op de afstandbediening vast.
Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. ) Wip het deksel met een spits voorwerp bij de sleutelhanger los. ) Verwijder de lege batterij. ) Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. ) Zet het deksel aan de voorzijde vast en klik het dicht. ) Synchroniseer de elektronische sleutel.
) Zet het contact af. ) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. ) Zet het contact aan. De elektronische sleutel werkt nu weer.
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
46
Toegang tot de auto
!
Sleutels, afstandsbediening, elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen.
Afstandsbediening
2
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat.
Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Elektrische storingen De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden, ...
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
47
Toegang tot de auto
Alarm -
Wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte worden waargenomen. Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten.
!
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
-
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen.
-
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt.
48
Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen.
Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Inschakelen
Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De inbraakbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt of nadat de auto met het "Keyless entry and start"-systeem vergrendeld is, geactiveerd. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden 45 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek-, interieur- en wegsleepbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem.
) Zet het contact af en verlaat de auto. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem.
De interieurbeveiliging wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Toegang tot de auto
Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: een ruit op een kier blijft staan, de auto wordt gewassen, een wiel wordt verwisseld, de auto wordt gesleept, de auto op een boot wordt vervoerd.
Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging ) Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op deze knop tot het verklikkerlampje blijft branden. ) Verlaat de auto. ) Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem. Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging ) Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening of ontgrendel de auto met het "Keyless entry and start"systeem om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. ) Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening of vergrendel de auto met het "Keyless entry and start"-systeem om alle alarmsystemen in te schakelen. Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: ) Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. ) Open het portier; het alarm gaat af. ) Zet het contact aan, het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
2
Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen ) Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen* Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. ) Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt of moet de auto ontgrendeld worden met het "Keyless entry and start"-systeem. * Volgens land van bestemming.
49
Toegang tot de auto
Elektrisch bedienbare ruiten Beveiliging tegen beknellen Handbediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
1. 2. 3. 4. 5.
50
Schakelaar ruitbediening links voor. Schakelaar ruitbediening rechts voor. Schakelaar ruitbediening rechts achter. Schakelaar ruitbediening links achter. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter, r vergrendeling van de achterportieren (kinderbeveiliging).
Automatische bediening (volgens uitvoering) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel uit het contact is genomen, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen.
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.
Blokkering van de ruitbediening achter Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. De binnenportiergrepen van de achterportieren worden in dat geval ook geblokkeerd. Als de schakelaar is ingedrukt, is de ruitbediening geblokkeerd. Als de schakelaar niet is ingedrukt, is de ruitbediening niet geblokkeerd.
Toegang tot de auto
Resetten van de ruitbediening Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld: open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast.
2 !
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
51
Toegang tot de auto
Bagageruimte Openen
Vanuit het interieur Berline
SW
) Ontgrendel de auto volledig met de afstandsbediening of de sleutel en druk op deze knop.
) Ontgrendel de auto volledig met de afstandsbediening of de sleutel, duw op de hendel A en open de achterklep.
Houd deze knop ingedrukt tot u aan het geluid hoort dat de achterklep ontgrendeld is.
Sluiten ) Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten: bij draaiende motorr gaat dit verklikkerlampje gedurende enkele seconden branden in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel, tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat dit verklikkerlampje gedurende enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. -
-
52
Toegang tot de auto
Elektrisch bedienbare achterklep (SW) Openen
Auto vergrendeld/ supervergrendeld ) Druk op deze knop A van de afstandsbediening.
2 Vanuit het interieur Auto ontgrendeld ) Druk op de knop A van de afstandsbediening of op de knop B van de achterklep.
) Druk op deze knop om de achterklep te ontgrendelen en open vervolgens de achterklep.
53
Toegang tot de auto
Openen of sluiten onderbreken Instellen van de openingshoogte Als de beschikbare hoogte beperkt is (bijvoorbeeld een laag plafond) of om het handmatig sluiten van de achterklep te vergemakkelijken kan de achterklep tijdens het elektrisch openen op een gewenste hoogte handmatig worden geblokkeerd. Als deze stand in het geheugen wordt opgeslagen, klinkt een geluidssignaal. Wijzigen van de ingestelde hoogte: beweeg de achterklep tijdens het elektrisch openen handmatig tot op de gewenste hoogte.
) Druk op deze knop C om de achterklep elektrisch te sluiten. Probeer de achterklep bij het sluiten niet tegen te houden; hierdoor stopt de achterklep met sluiten en gaat deze vervolgens enkele centimeters omhoog. Handmatig sluiten: beweeg de achterklep een klein eindje omhoog en omlaag, zodat deze ontgrendeld wordt, en sluit vervolgens de achterklep.
!
54
Zorg ervoor dat tijdens het openen of sluiten van de achterklep niemand in de buurt staat om verwondingen te voorkomen.
Tijdens het elektrisch openen of sluiten van de achterklep is het op elk gewenst moment mogelijk de beweging stil te zetten. ) druk op de knop in het interieur, op de knop A van de afstandsbediening of op de knop B of C van de achterklep.
Toegang tot de auto
Noodbediening (Berline en SW) Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
2
Waarschuwing "achterklep open" Als de achterklep niet goed gesloten is, zal, als de motor draait of de auto rijdt, een melding op het display van het instrumentenpaneel worden weergegeven in combinatie met een geluidssignaal (vanaf 10 km/h).
Ontgrendelen ) Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, ) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
55
Toegang tot de auto
Panoramadak (SW) Elektrisch bedienbaar zonnescherm
Dit is elektrisch te bedienen met behulp van een draaiknop. U hebt de beschikking over een panoramadak met getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het elektrisch bedienbare zonnescherm zorgt voor een nog beter thermisch en akoestisch comfort in het interieur.
Openen Draai de knop linksom (meerdere standen zijn mogelijk).
Sluiten Draai de knop terug in zijn oorspronkelijke stand. Als de stand van het scherm niet overeenkomt met de stand op de draaiknop, druk dan de knop in tot het scherm wel de juiste stand heeft bereikt.
Beveiliging tegen beknellen Als het zonnescherm bij het sluiten tegen een obstakel stuit, stopt het automatisch en gaat het gedeeltelijk, tot de 2e stand, weer open. Als het na een tweede keer nog niet lukt, moet het systeem wellicht gereset worden.
56
Toegang tot de auto
Systeem resetten Na het opnieuw aansluiten van de accukabels of bij een storing in het zonnescherm tijdens het openen of sluiten, moet u het systeem soms resetten: ) draai de draaiknop in de stand "volledig openen", ) wacht tot het zonnescherm volledig is geopend, ) druk de draaiknop direct in en houd deze gedurende minimaal drie seconden ingedrukt.
!
Als er iets bekneld raakt tijdens het bedienen van het zonnescherm, moet u de beweging van het scherm omkeren. Draai hiervoor de draaiknop in de juiste richting. Let er bij het bedienen van het zonnescherm op dat niets het correcte sluiten van het scherm kan verhinderen. Zorg ervoor dat de inzittenden het zonnescherm correct gebruiken. Let goed op de kinderen tijdens het openen en sluiten van het scherm.
2
Als het zonnescherm bij het sluiten ongewild opengaat, voer dan, zodra het zonnescherm ophoudt te bewegen, de volgende handelingen uit: draai de draaiknop in de stand "volledig sluiten", druk de draaiknop direct in, houd de draaiknop ingedrukt tot het zonnescherm volledig is gesloten. Tijdens deze handelingen werkt de beveiliging tegen het beknellen niet.
57
Toegang tot de auto
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 72 liter (of 55 liter, afhankelijk van de uitvoering).
Openen
-
Druk op de toets. Dit is gedurende enkele minuten na het afzetten van het contact mogelijk. Zet het contact nog een keer aan om deze functie opnieuw te activeren (indien nodig).
!
58
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.
Tanken ) Steek het vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening en druk hierbij de metalen klep A in. ) Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden. ) Plaats de vuldop terug en sluit deze door de dop een kwart omwenteling rechtsom te draaien. ) Druk de klep van de tankdop dicht. Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt, wordt deze stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofmeter. Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit. Dit geluid is normaal. ) Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de brandstofvulklep van uw auto). ) Open de vuldop door deze een kwart omwenteling linksom te draaien. ) Verwijder de vuldop en plaats deze op de steun (aan de klep).
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert. Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije benzine worden gebruikt. Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine worden getankt.
!
Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart.
Toegang tot de auto
Tankbeveiliging diesel Minimumbrandstofniveau Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit waarschuwingslampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 7 liter brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.
Onderbreking brandstoftoevoer Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit.
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
2
Werking
i
Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk, maar doe dit met beleid. Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.
Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.
59
Toegang tot de auto
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
DIESEL
60
Comfort
Voorstoelen Handmatig verstellen 1.
2.
3.
4.
5.
6.
Hoofdsteun in hoogte verstellen en kantelen Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te stellen. Houd de knop ingedrukt om de hoofdsteun lager te stellen en duw de hoofdsteun omlaag (druk de knop in tot voorbij het zware punt). Kantelen van de rugleuning Zet met de daarvoor bestemde bediening de rugleuning in de gewenste hellingshoek. Instellen van de zithoogte Beweeg de hendel net zo lang omhoog of omlaag tot de gewenste instelling is bereikt. Lendensteun verstellen Hiermee kunt u onafhankelijk van elkaar de hoogte en de diepte van de lendensteun instellen. ) Naar voren of naar achteren om de lendensteun te vergroten of te verkleinen. ) Omhoog of omlaag om het gedeelte waar de lendensteun het lichaam ondersteunt te verplaatsen. Verstellen van de stoel in lengterichting Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
3
Verstellen van de zitting Trek aan de handgreep om de lengte van de zitting in te stellen.
61
Comfort
Elektrisch verstellen 1.
2.
3.
i
Zet, om de stoelen elektrisch te verstellen, het contact aan of start de motor als de eco-modus is ingeschakeld. Na het openen van het voorportier kan de bediening van de elektrische verstelling van de bestuurdersstoel nog ongeveer een minuut worden gebruikt. Ongeveer een minuut na het uitzetten van het contact en in de eco-mode, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling uitgeschakeld. Als het contact wordt aangezet, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling weer ingeschakeld.
62
Zitting kantelen en in hoogte en in lengterichting verstellen ) Licht de schakelaar aan de voorzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte van de stoel te kantelen. ) Licht de schakelaar aan de achterzijde op of druk deze neer om het zitgedeelte te verhogen of te verlagen. ) Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel naar voren of naar achteren te bewegen. Kantelen van de rugleuning Beweeg de schakelaar naar voren of naar achteren om de hellingshoek van de rugleuning in te stellen. Lendensteun verstellen Dit systeem biedt de mogelijkheid om onafhankelijk van elkaar de hoogte en de diepte van de lendensteun in te stellen.
Bedien de schakelaar: ) Naar voren of naar achteren voor meer of minder steun in de lendenen. ) Omhoog of omlaag om de drukzone van de lendensteun omhoog of omlaag te bewegen.
Comfort
Opslaan van zitposities in het geheugen
In-/uitstapfunctie Opslaan van een zitpositie met de toetsen M / 1 / 2
Dit systeem slaat de elektrische instellingen van de bestuurdersstoel, de buitenspiegels en het head-up display op. U kunt twee standen opslaan met de toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel.
) Zet het contact aan. ) Zet uw stoel, de buitenspiegels en het head-up display in de gewenste stand. ) Druk op de toets M en vervolgens binnen 4 seconden op de toets 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen. Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen zitpositie
Deze functie vergemakkelijkt het in- en uitstappen. Zo schuift de stoel automatisch naar achteren bij het afzetten van het contact of bij het openen van het bestuurdersportier; de stoel blijft in deze stand staan tot u weer instapt. Bij aanzetten van het contact schuift de stoel weer naar voren in de geprogrammeerde stand. Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om deze functie in of uit te schakelen.
3
Contact aan of draaiende motor ) Druk kort op de toets 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen. Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen. U kunt de beweging onderbreken door op de toets M, 1 of 2 te drukken of door één van de schakelaars van de stoelverstelling te bedienen. U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden. Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot 45 s na het afzetten van het contact mogelijk.
63
Comfort
Hoogte- en hoekverstelling hoofdsteun ) Hoofdsteun omlaag bewegen: druk de knop A in tot voorbij het zware punt en beweeg de hoofdsteun naar beneden tot de gewenste positie is bereikt; laat vervolgens de knop los. ) Hoofdsteun omhoog bewegen: beweeg de hoofdsteun omhoog tot de gewenste positie is bereikt. ) Hoek van de hoofdsteun verstellen: beweeg de onderzijde van de hoofdsteun naar voren of naar achteren. ) Hoofdsteun verwijderen: druk op de twee pallen B en trek de hoofdsteun omhoog. ) Hoofdsteun terugplaatsen: zet de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning. Controleer of de hoofdsteun goed vastzit door deze naar boven te trekken.
64
!
Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun voorzien van een blokkeersysteem om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Bediening stoelverwarming Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. ) Met de draaiknop op de middenconsole kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog.
Comfort
Massagefunctie Inschakelen ) Druk op deze knop.
Deze functie zorgt voor een massage ter hoogte van de lendenen van de bestuurder. De functie werkt alleen bij draaiende motor en als de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is geactiveerd.
3
Het verklikkerlampje gaat branden en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur van 1 uur ingeschakeld. Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in cycli van 6 minuten uitgevoerd (4 minuten massage worden gevolgd door 2 minuten rust). Het systeem voert in totaal 10 cycli uit. Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het verklikkerlampje gaat dan uit.
Uitschakelen U kunt de massagefunctie op elk gewenst moment uitschakelen door op deze knop te drukken.
65
Comfort
Achterbank
U kunt het linkerdeel (1/3) en/of het rechterdeel (2/3) van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
Hoofdsteunen achter De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand (comfort en veiligheid) en een lage stand (zicht naar achteren).
De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun: ) trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, ) druk vervolgens de pal A in.
!
66
Ga nooit rijden met passagiers op de achterbank als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en in de hoge stand staan.
Neerklappen van de achterbank vanuit de bagageruimte (SW) Elk gedeelte van de achterbank (1/3 of 2/3) is voorzien van een afzonderlijk ontgrendelingsmechanisme om de rugleuning en de zitting vanuit de bagageruimte neer te klappen.
) Zorg ervoor dat de rugleuning ongehinderd kan worden neergeklapt (hoofdsteunen, veiligheidsgordels, ...), ) zorg er ook voor dat de beweging van de bank niet kan worden gehinderd door voorwerpen die zich op of onder de bank bevinden,
) trek vanuit de bagageruimte aan de ontgrendeling en duw tegen de rugleuning.
Comfort
Neerklappen van de achterbank via de achterzijde
Terugplaatsen van de achterbank Let erop dat bij het terugplaatsen van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten en dat de gesphouders op de juiste plek komen te zitten.
Zorg ervoor dat de beweging van de bank niet kan worden gehinderd door voorwerpen die zich op of onder de bank bevinden.
) Schuif de voorstoel indien nodig naar voren, ) controleer of de veiligheidsgordel langs de rand van de rugleuning loopt, ) zet de hoofdsteunen in de laagste stand of verwijder deze indien nodig,
) trek de hendel 1 naar voren om de rugleuning 2 te ontgrendelen en klap deze vervolgens naar voren.
3
) Zet de rugleuning rechtop en vergrendel deze, de zitting komt dan vanzelf op zijn plaats, ) controleer of het rode vlak ter hoogte van ontgrendeling 1 niet meer zichtbaar is, ) zet de hoofdsteunen weer in de hoogste stand of plaats deze terug.
67
Comfort
Spiegels Buitenspiegels Inklappen -
Automatisch: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
-
i
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Verstellen
Uitklappen
) Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. ) Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. ) Zet de knop A weer in het midden.
-
68
Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
-
i
Ontwaseming - ontdooiing Deze functie kunt u inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing achterruit").
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A , worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.
i
De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het PEUGEOT-netwerk. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen.
Comfort
Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond worden gericht.
Inschakelen ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren. De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand gericht.
3
Uitschakelen
Programmeren ) Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in. ) Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter buitenspiegel. De ingestelde standen worden direct opgeslagen.
) Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht tien seconden. of ) Zet de schakelaar A in de middelste stand. De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand. De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand: zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, als de motor wordt afgezet.
69
Comfort
Stuurwielverstelling Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de koplampverlichting van achteropkomend verkeer, zon ... (antiverblindingsstand).
Automatisch dimmende binnenspiegel Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand Verstellen
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
) Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen. ) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. ) Trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen.
) Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Dag-/nachtstand ) Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. ) Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.
! 70
Om veiligheidsrdenen moeten de speiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
i
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
!
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Comfort
Indeling interieur 1.
2. 3.
4.
5. 6. 7. 8.
9.
Gekoeld dashboardkastje Het dashboardkastje is voorzien van een ventilatieopening die met een draaiknop kan worden afgesloten. Via deze opening wordt koude lucht toegevoerd. Opbergvakken (volgens uitvoering) Wegklapbare bekerhouders Druk op het deksel om de bekerhouder te openen. Uitneembare asbak Druk op het deksel om de asbak te openen. Asbak legen: trek de asbak omhoog om deze te verwijderen. Vakje voor kleingeld Opbergvak met schuifdeksel Middenarmsteun vóór 12V-aansluitingen vóór (120 W) Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan uw apparatuur te voorkomen. Peugeot Connect USB
3
71
Comfort
Matten
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Terugplaatsen
Middenarmsteun achter
Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: ) leg de mat goed op zijn plaats, ) druk de bevestigingen vast, ) controleer of de mat goed vastzit.
! Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: ) zet de stoel in de achterste stand, ) maak de bevestigingen los, ) verwijder vervolgens de mat.
72
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed.
) Klap de middenarmsteun achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. De armsteun is voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als de armsteun is neergeklapt, toegang tot het skiluik.
Comfort
Skiluik Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen.
Peugeot Connect USB - USB-box
3 Openen ) Klap de middenarmsteun omlaag. ) Druk op de ontgrendelingsknop van het luik. ) Laat het skiluik zakken. ) Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte door het skiluik.
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting en een USB-poort, bevindt zich in de armsteun vóór (onder het deksel). Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod® of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel.
Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen.
i
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting het hoofdstuk "Audio en Telematicasysteem".
73
Comfort
Indeling van de bagageruimte (Berline) 2.
3. 4. 5. 6.
7.
74
Inklapbare haken Opbergvakken Hierin zijn het sleepoog, het wielblok (om te voorkomen dat de auto wegrolt) en de bandenreparatieset opgeborgen (volgens uitvoering en land van bestemming). Sjorogen Riemen Bagageruimteverlichting Vloerplaat Til de vloerplaat op om toegang te krijgen tot de opbergvakken of het reservewiel (volgens land van bestemming). Uitneembaar schot
Comfort
Indeling van de bagageruimte (SW) 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7.
8.
Bagageruimteverlichting Schakelaars voor neerklappen zitplaatsen achter Inklapbare haken 12V-aansluiting (maximaal 120 W) Opbergvakken Hierin zijn het sleepoog, het wielblok (om te voorkomen dat de auto wegrolt) en de bandenreparatieset opgeborgen (volgens uitvoering en land van bestemming). Sjorogen Bagageafdekking (zie volgende pagina).
3
Vloerplaat Zet de vloerplaat rechtop, in de geleider, om toegang te krijgen tot de opbergvakken of het reservewiel (volgens land van bestemming).
75
Comfort
Bagageafdekscherm (SW)
76
Oprollen
Verwijderen
Plaatsen
) Druk voorzichtig de vergrendeling (PRESS) in, het bagageafdekscherm wordt automatisch opgerold. De flap A kan langs de leuning van de achterbank worden neergeklapt.
) Knijp de bediening 1 in en licht het bagageafdekscherm eerst aan het rechter uiteinde op, daarna aan het linker uiteinde en verwijder het.
) Plaats het linker uiteinde van het oprolmechanisme in de uitsparing B achter de achterbank. ) Knijp de bediening 1 van het oprolmechanisme in en bevestig het in de uitsparing C rechts. ) Laat de bediening los om het bagageafdekscherm te bevestigen. ) Rol het bagageafdekscherm af tot het vast kan worden gezet aan de achterstijl.
Comfort
Gevarendriehoek (opbergen) Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek
In de binnenbekleding van het kofferdeksel is plaats voor een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker.
!
) Plaats de gevarendriehoek achter de auto op de in de onderstaande tabel aangegeven afstand, afhankelijk van het wegtype en de hoeveelheid buitenlicht.
Trek voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen uw reflecterende veiligheidsvest aan.
3
Plaatsingsafstand (in meter)
Berline ) Druk op de nok 1 en trek het geheel naar u toe.
Binnenweg Snelweg Overdag
's Nachts
50 m
80 m
i De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker) moet de volgende afmetingen hebben: A: lengte = 438 mm, B: hoogte = 56 mm, C: breedte = 38 mm. Raadpleeg voor gebruik van de gevarendriehoek de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
SW ) Draai aan de knop 2 om het deksel te verwijderen. ) Houd het deksel en de gevarendriehoek tegen om te voorkomen dat ze vallen.
150 m
Deze waarden zijn gebaseerd op internationale richtlijnen. Houd u bij het plaatsen van de gevarendriehoek aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften.
De gevarendriehoek is leverbaar als accessoire, raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
77
Comfort
Bagagenet voor hoge belading (SW) Het net, dat aan de specifieke bovenste en onderste bevestigingen wordt vastgemaakt, zorgt ervoor dat de auto tot aan het dak kan worden beladen: achter de voorstoelen (1e zitrij) wanneer de achterbank is neergeklapt, achter de achterbank (2e zitrij).
i
78
Klap de achterbank niet op wanneer de oprolautomaat van het net op de rugleuning van de neergeklapte achterbank is bevestigd.
1e zitrij ) plaats de oprolautomaat van het net boven de twee rails (op de achterzijde van de neergeklapte achterbank), ) de twee inkepingen A moeten boven de twee rails B zijn geplaatst. Schuif de twee rails B in de inkepingen A en druk de oprolautomaat (in lengterichting) van rechts naar links om deze te blokkeren, ) controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is,
) klap de achterbank neer, ) rol het bagagenet voor hoge belading uit zonder het strak te spannen, ) plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 1, ) trek aan de metalen stang van het net om het andere uiteinde in de andere bovenste bevestiging 1 te plaatsen.
Comfort
3
2e zitrij ) rol de bagageafdekking op en verwijder deze vervolgens, ) plaats het linker uiteinde van de oprolautomaat 2 in de steun van de bagageafdekking, ) plaats het rechter uiteinde van de oprolautomaat 2 in de steun van de bagageafdekking, vergrendel deze vervolgens (rode markering), ) rol het bagagenet voor hoge belading vanaf de achterbank uit, duw er daarbij tegenaan om het net los te maken uit de bevestigingshaken,
) plaats een van de uiteinden van de metalen stang van het net in de desbetreffende bovenste bevestiging 3, ) trek aan de metalen stang van het net en plaats het andere uiteinde in de andere bovenste bevestiging 3, ) controleer of het net goed is vastgemaakt en goed gespannen is.
79
Comfort
Verwarming en ventilatie De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort en zicht in het interieur.
De lucht in het interieur wordt gefilterd en wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.
Bedieningspaneel De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder, voorpassagier of achterpassagiers (afhankelijk van het uitrustingsniveau) via verschillende circuits worden toegevoerd. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende (combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd. De bedieningsschakelaars bevinden zich op het paneel A van de middenconsole.
Luchtverdeling 1. 2. 3. 4.
80
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters.
5. 6. 7.
Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters voor de achterpassagiers. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.
Comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
i
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: ) Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt. ) Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. ) Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten beslaan. ) Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. ) Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. ) Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het speciale toegevoegde actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). ) Als de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. ) Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in perfecte staat te houden. ) Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
3
81
Comfort
Handbediende airconditioning De airconditioning werkt bij draaiende motor.
3. Luchtverdeling ) Druk op de desbetreffende toets voor: Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
1. Temperatuurregeling ) Draai de knop van links (koel) naar rechts (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.
2. Luchtopbrengstregeling ) Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt de desbetreffende rij LED's geleidelijk gevuld.
) Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen.
82
Beenruimte.
Afhankelijk van uw behoeften kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren.
Comfort
4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
) Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje brandt om aan te geven dat de luchtrecirculatie is ingeschakeld. ) Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het lampje gaat uit.
5. Airconditioning aan/uit De airconditioning werkt doeltreffend in elk jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
6. Automatisch programma "Zicht" Zie de paragraaf "Ontdooiing Ontwaseming vóór".
3
Het systeem stelt u in staat: de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan ) Druk op de toets "A/C". Het desbetreffende groene verklikkerlampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Uit ) Druk nogmaals op de toets "A/C". Het desbetreffende groene verklikkerlampje gaat uit. Als de airconditioning is uitgeschakeld, kunnen onaangename verschijnselen optreden (vocht, beslagen ruiten).
83
Comfort
Automatische airconditioning met gescheiden regeling De airconditioning werkt bij draaiende motor.
Automatische werking 2 - 3. Regeling bestuurders-/ passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. ) Draai de knop 2 of 3 naar links (blauw) of naar rechts (rood) om deze waarde te verlagen of te verhogen.
1. Automatisch programma "Comfort" ) Druk op deze toets "AUTO". Het lampje gaat branden.
Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
84
i
Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de aanjagerregeling geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
Comfort
5. Centrale regeling/gescheiden regeling
i
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
4. Automatisch programma "Zicht" Zie paragraaf "Ontwaseming ontdooiing vóór".
i
Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
) Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje van de toets gaat branden.
6. Airconditioning aan/uit De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, in de winter, bij temperaturen hoger dan 3°C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen ) Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje gaat groen branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen ) Druk nogmaals op de toets "A/C", het groene lampje dooft. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens).
7. Maximale werking airconditioning Als u de temperatuur van de lucht in het interieur tijdelijk wilt verlagen, drukt u op deze toets; de aanduiding "LO" wordt weergegeven. Druk nogmaals op de toets om terug te gaan naar de vorige instellingen.
3
Handmatig instellen Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. ) Druk op de toets "AUTO" om het systeem weer volledig automatisch te laten functioneren.
i
Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. ) Draai de knop 2 of 3 naar links totdat "LO" verschijnt of naar rechts totdat "HI" verschijnt.
85
Comfort
8. Regeling luchtverdeling ) Druk op de desbetreffende toets voor de stand: Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
9. Regeling luchtopbrengst ) Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator, geleidelijk gevuld. ) Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen.
Beenruimte.
Uitschakelen van het systeem Afhankelijk van uw behoeften kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren.
) Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "--" wordt weergegeven. Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd.
86
10. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie ) Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden. De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. ) Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit.
!
Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast.
Comfort
Automatische airconditioning quadrizone De airconditioning werkt bij draaiende motor.
Automatische werking 3 - 4. Regeling aan bestuurders-/ passagierszijde De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
1. Automatisch programma "Confort"
2. Inschakelen / uitschakelen van de airconditioning achter
Met de standen Soft/Auto/Fast kunnen de bestuurder en de voorpassagier het door hen gewenste comfortniveau instellen:
Druk op deze toets om de airconditioning achter uit te schakelen en het systeem te blokkeren. Op het LCD-display wordt een hangslot weergegeven. Als de airconditioning achter weer wordt ingeschakeld, wordt de automatische stand geactiveerd en de laatst ingestelde waarden voor de temperatuur toegepast.
Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt. Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau.
3
) Draai de knop 3 of 4 naar links (blauw) of naar rechts (rood) om deze waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk. Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling links en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer.
87
Comfort
i
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
5. Automatisch programma "Zicht"
6. Centrale regeling / Quadrizone
Handmatige instellingen
Druk op deze toets om de instellingen van de passagierszijde voor en achter af te stemmen op die van de bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje in de toets gaat branden.
Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. Druk op een van de toetsen Soft/Auto/Fast om de automatische stand weer in te schakelen.
7. In-/uitschakelen van de airconditioning De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om:
Zie de paragraaf "Ontwaseming - ontdooiing vóór". -
i
Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, in de winter, bij temperaturen hoger dan 3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
Inschakelen ) Druk op de toets "A/C", het desbetreffende lampje gaat groen branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen ) Druk nogmaals op de toets "A/C", het desbetreffende groene lampje dooft. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens).
88
i
Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te overschrijden. ) Draai de knop 3 of 4 linksom tot "LO" wordt weergegeven of rechtsom tot "HI" wordt weergegeven.
Comfort
9. Regeling luchtopbrengst ) Druk op de desbetreffende toets voor de stand: Voorruit en zijruiten.
Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
Beenruimte.
Afhankelijk van uw wensen kunt u twee instellingen combineren of de drie instellingen gezamenlijk selecteren.
) Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Afhankelijk van de gevraagde waarde wordt het pictogram van de luchtopbrengst, de ventilator, geleidelijk gevuld. ) Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen.
Uitschakelen van het systeem ) Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "--" wordt weergegeven.
10. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie Automatische stand luchttoevoer Deze stand wordt bij het programma "Comfort" standaard geactiveerd.
3
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. De luchtrecirculatie wordt bij temperaturen lager dan 5°C niet ingeschakeld om te voorkomen dat de ruiten van de auto beslaan. ) Druk deze toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit.
Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld. De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast.
89
Comfort
Comfortregeling achterpassagiers De bediening van de airconditioning achter werkt uitsluitend als vanaf de zitplaatsen vóór: de toets REAR is geactiveerd, het automatische programma Zicht niet is ingeschakeld.
1. Automatisch programma Comfort ) Druk op de toets "AUTO". Het verklikkerlampje in de toets gaat branden. Wij raden u aan deze stand te gebruiken. In deze stand worden automatisch op optimale wijze alle functies - de interieurtemperatuur, de luchthoeveelheid, de luchtverdeling geregeld overeenkomstig het door u ingestelde comfortniveau. Dit systeem werkt, als de ruiten gesloten zijn, in alle seizoenen doeltreffend.
90
2. Regeling van de luchtverdeling
3. Temperatuurregeling links of rechts
Druk meerdere keren op de desbetreffende toets om de luchtverdeling als volgt te wijzigen:
De linker en rechter passagier kunnen afzonderlijk de door hun gewenste temperatuur instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
-
Beenruimte en centraal ventilatierooster.
-
Centraal ventilatierooster.
-
Automatische regeling luchtverdeling.
) Draai de draaiknop linksom om de temperatuur te verlagen en rechtsom om de temperatuur te verhogen. Een ingestelde waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen; een waarde tussen 18 en 24 is gebruikelijk. Bovendien raden wij u af om een instelling te kiezen waarbij het verschil tussen de waarden links en rechts groter is dan 3. Zorg ervoor dat de ventilatieroosters en de luchtafvoerkanalen in de vloer niet zijn afgedekt.
Comfort
4. Regeling van de luchtopbrengst ) Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Het symbool voor de aanjagersnelheid, de ventilator, wordt geleidelijk afhankelijk van de gevraagde waarde gevuld. ) Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen.
Uitschakelen van het systeem ) Druk op deze toets "lege ventilator" van de luchtopbrengst tot het symbool van de ventilator verdwijnt en "- -" wordt weergegeven.
3
Hiermee worden alle functies van het airconditioningsysteem uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Een lichte luchtstroom die wordt veroorzaakt doordat de auto zich voortbeweegt, blijft echter voelbaar.
91
Comfort
Ontwasemen Ontdooien vóór Met handbediende airconditioning ) Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Stel de temperatuurregeling in om de ruiten sneller te ontwasemen/ontdooien. Druk om het programma uit te schakelen nogmaals op de toets "Zicht". Het lampje van de toets gaat uit en het systeem wordt weer ingeschakeld met de instellingen van vóór de inschakeling van het programma.
Achterruitverwarming Met automatische airconditioning met gescheiden regeling of quadrizone Automatisch programma "Zicht" ) Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. Als bij de airconditioning quadrizone op deze toets wordt gedrukt, wordt de airconditioning achter uitgeschakeld en wordt de bediening ervan geblokkeerd. ) Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op "AUTO" om deze functie uit te schakelen; het lampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen.
i 92
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning.
AAN De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. ) Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden.
UIT De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. ) U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit. ) Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.
Comfort
Programmeerbaar verwarmings-/ventilatiesysteem Programmeren
) Vink "Activeren" aan en selecteer voor het programmeren indien nodig "Parameters",
Stand "Programmeerbare verwarming" Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat het koelvloeistofcircuit van de motor opwarmt, zodat de ruiten sneller ontdooid kunnen worden en het interieur voorverwarmd kan worden.
Druk op de linker draaiknop van het stuurwiel om toegang te krijgen tot het menu en om door de opties te scrollen.
) Selecteer "Verwarming" om de motor en het interieur voor te verwarmen of "Ventilatie" om het interieur te ventileren,
) Selecteer: - "onmiddellijk" om de verwarming te starten (als de keuze via "OK" is bevestigd), - het eerste klokje om de starttijd te programmeren/op te slaan, - het tweede klokje om een andere starttijd te programmeren/op te slaan.
Als de stand "Voorverwarming" is ingesteld, brandt dit verklikkerlampje.
Stand "Programmeerbare ventilatie" In deze stand wordt het interieur geventileerd, zodat onder zomerse omstandigheden bij het instappen aan aangenamere temperatuur in het interieur heerst.
3
) Selecteer in het "Hoofdmenu" de optie "Voorverwarming/ventilatie",
i
Met de twee klokjes kunt u, bijvoorbeeld afhankelijk van het seizoen, een keuze maken uit twee starttijden. Via een melding op het display van het instrumentenpaneel wordt uw keuze bevestigd.
93
Rijden
Starten - afzetten van de motor
Handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand. Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand N. Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P of N.
Afzetten met de elektronische sleutel
Starten met de sleutel
) Zet de auto stil.
Starten met de elektronische sleutel
) Druk op de knop "START/STOP" terwijl de elektronische sleutel zich in het interieur van de auto bevindt. De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld.
i ) Steek de sleutel in het contactslot. ) Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten). ) Laat zodra de motor draait de sleutel los.
Afzetten met de sleutel ) Zet de auto stil. ) Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). ) Verwijder de sleutel uit het contactslot.
i
94
Sleutel vergeten Als de sleutel niet uit het contactslot wordt gehaald, klinkt een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier.
) De elektronische sleutel bevindt zich in het interieur van de auto. Trap het rempedaal in (auto's met automatische transmissie of gestuurde handgeschakelde versnellingsbak) of trap het koppelingspedaal volledig in (auto's met handgeschakelde versnellingsbak). ) Druk op de knop "START/STOP".
i
Als aan een van de voorwaarden voor het starten niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. In sommige gevallen moet het stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een melding op de hoogte gebracht.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet.
Stand Accessoires De elektronische sleutel bevindt zich in het interieur van de auto. Druk, zonder een pedaal in te trappen, op de knop "START/STOP" om het contact aan of af te zetten en zo de verschillende uitrustingselementen te activeren.
!
Bij zeer lage temperaturen wordt bij auto's met een dieselmotor de motor pas na het doven van het verklikkerlampje "Voorgloeien" gestart.
Rijden
Diefstalbeveiliging Elektronische startblokkering In de sleutels is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
4 Noodprocedure voor het afzetten van de motor met de elektronische sleutel Noodprocedure voor het starten met de elektronische sleutel Als de elektronische sleutel zich in het detectiegebied bevindt en uw auto niet start als u op de knop "START/STOP" drukt: ) Open het klepje onder de knop "START/STOP". ) Steek de elektronische sleutel in de houder A. ) Druk op de knop "START/STOP".
i
Als de motor draait, kunt u de elektronische sleutel verwijderen en het klepje sluiten.
In noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet door de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt te houden. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat. Als de elektronische sleutel zich niet meer in het detectiegebied bevindt op het moment dat de motor moet worden afgezet, wordt een melding weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. ) Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt als u de motor geforceerd wilt afzetten (let op: zonder de sleutel kan de motor niet meer gestart worden).
95
Rijden
Elektrische parkeerrem Handmatig aantrekken Programmeren van de werking Afhankelijk van het land van bestemming kan de functie voor het automatisch aantrekken van de parkeerrem bij het afzetten van de motor en het automatisch vrijzetten van de parkeerrem bij het wegrijden worden uitgeschakeld.
De elektrische parkeerrem kan op twee manieren worden bediend: Automatisch aantrekken/vrijzetten De parkeerrem wordt automatisch aangetrokken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijgezet bij het wegrijden (standaard geactiveerde functies), Handmatig aantrekken/vrijzetten De parkeerrem kan handmatig worden aangetrokken door aan de hendel A te trekken. U kunt de parkeerrem handmatig weer vrijzetten door het rempedaal ingetrapt te houden en gelijktijdig de hendel in te drukken en vervolgens los te laten. Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display.
96
Deze functie kan worden ingeschakeld/uitgeschakeld via het menu op het display van het instrumentenpaneel. Als de functie is uitgeschakeld, dient u de parkeerrem dus handmatig te bedienen. Als dit verklikkerlampje brandt op het instrumentenpaneel, is de automatische functie uitgeschakeld.
Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken, trekt u aan de hendel A. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, -
Wanneer u het bestuurdersportier opent bij draaiende motor terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display (behalve bij auto's met automatische transmissie, als de selectiehendel in de stand P (Park) staat.
! !
Wij raden u aan de parkeerrem niet te gebruiken bij zeer lage temperaturen (vorst) en bij het trekken van een aanhanger (slepen, caravan, enz.). Schakel in dergelijke gevallen de automatische parkeerrem uit of zet deze met de hand vrij.
de melding "Parkeerrem aangetrokken".
Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden.
Rijden
Handmatig vrijzetten
Automatisch aantrekken, motor afgezet Extra stevig aantrekken
Om bij aangezet contact of draaiende motor de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal in, drukt u de hendel A in en laat u deze vervolgens weer los. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: -
-
het uitgaan van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A, de melding "Parkeerrem vrijgezet".
Als u aan de hendel A trekt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en verschijnt een melding op het instrumentenpaneel.
U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra stevig aantrekken. Dit gebeurt door de hendel A langer te bedienen, tot de melding "Parkeerrem maximaal aangetrokken" op het display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt. Het extra stevig aantrekken van de parkeerrem is noodzakelijk in de volgende omstandigheden: wanneer een caravan of aanhanger aan de auto is gekoppeld en de automatische bediening is geactiveerd, terwijl u de parkeerrem handmatig bedient, wanneer de hellingcondities vermoedelijk zullen variëren terwijl de auto stilstaat (bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd wordt op een boot of trailer, of bij slepen).
i
In het geval van een aangekoppelde aanhanger, wanneer de auto beladen is of op een steile helling staat, dient u de parkeerrem extra stevig aan te trekken, bij het parkeren de voorwielen naar de stoeprand te sturen en een versnelling in te schakelen. Na het extra stevig aantrekken van de parkeerrem duurt het langer voordat de parkeerrem weer is vrijgezet.
Wanneer de auto stilstaat en u de motor afzet, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken. De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:
!
-
het branden van het verklikkerlampje remsysteem en het verklikkerlampje P op de hendel A,
-
de melding "Parkeerrem aangetrokken".
4
Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
97
Rijden
Automatisch vrijzetten De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden: ) Handgeschakelde versnellingsbak: houd het koppelingspedaal geheel ingetrapt en schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in. Trap vervolgens het gaspedaal in terwijl u het koppelingspedaal laat opkomen. ) Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand A, M of R en geef gas. ) Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand D, M of R en geef gas. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door:
!
98
-
het doven van het verklikkerlampje handrem en het verklikkerlampje P op de hendel A,
-
de melding "Parkeerrem vrijgezet".
Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, niet onnodig gas, omdat u dan het risico loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet.
Parkeerrem aantrekken, bij draaiende motor Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen door de parkeerrem handmatig aan te trekken. Trek daarvoor aan de hendel A . De aangetrokken toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door: -
het branden van het verklikkerlampje parkeerrem en het verklikkerlampje P op de hendel A,
-
de melding "parkeerrem aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent om uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display (behalve bij auto's met automatische versnellingsbak, als de selectiehendel in de stand P (Park) staat).
!
Controleer voordat u de auto verlaat of de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel A constant branden.
Bijzondere omstandigheden In bepaalde situaties (starten van de motor...) bepaalt de parkeerrem zelf zijn aantrekkracht. Dit is normaal. Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen zonder de motor te starten, trap dan met aangezet contact het rempedaal in en zet de parkeerrem vrij door de hendel A eerst in te drukken en vervolgens los te laten. De vrijgezette toestand van de parkeerrem wordt aangegeven door het doven van het verklikkerlampje op de hendel A en van het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel in combinatie met de melding "Parkeerrem vrijgezet". Wanneer de parkeerrem is aangetrokken en u deze vanwege een defect of accupech niet kunt vrijzetten, kunt u gebruik maken van de functie voor de noodontgrendeling van de parkeerrem. Om de goede werking van de parkeerrem en dus uw veiligheid te garanderen, mag de parkeerrem niet vaker dan acht keer achter elkaar worden aangetrokken en vrijgezet. Als dit toch gebeurt, wordt u gewaarschuwd door de melding "Storing parkeerrem" en het knipperen van een verklikkerlampje.
Rijden
Noodremfunctie Noodontgrendeling
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de bestuurder onwel wordt), kan de auto worden gestopt door aan de hendel A te trekken en deze vast te houden. De dynamische stabiliteitsregeling (ESP) zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is. In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem defect". Bij een defect aan het ESP, aangegeven door het branden van dit verklikkerlampje, kan de stabiliteit bij het remmen niet worden gegarandeerd. In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel A te trekken en deze weer los te laten.
Als de bediening van de elektrische parkeerrem niet werkt of als de accu ontladen is, kan de parkeerrem door middel van een handbediende noodontgrendeling worden ontgrendeld. ) Beveilig de auto tegen wegrollen (of blokkeer de auto terwijl het rempedaal nog ingetrapt is) door bij draaiende motor de eerste versnelling (handgeschakelde versnellingsbak), stand P (automatische transmissie) of stand M of R (gestuurde handgeschakelde versnellingsbak) in te schakelen. ) Zet de motor af, maar laat het contact aanstaan. Als de auto niet tegen wegrollen kan worden beveiligd, mag de noodontgrendeling niet worden uitgevoerd en moet zo snel mogelijk contact worden opgenomen met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
!
4 ) Gebruik indien uw auto hiermee is uitgerust het wielblok B dat zich onder de vloerplaat van de bagageruimte bevindt. ) Beveilig de auto als deze op een helling staat tegen wegrollen door het wielblok voor of achter (aan de kant van de voet van de helling) een van de voorwielen te plaatsen. Plaats op een vlakke ondergrond het wielblok voor of achter een van de voorwielen.
De noodremfunctie mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
99
Rijden
!
) Steek uw vingers onder de rand van de hoes door onder het paneel van de versnellingshendel/selectiehendel. ) Maak het paneel los door de lippen (aan de onderzijde) opzij te bewegen en verwijder het paneel samen met de hoes.
100
) Draai het paneel met de hoes zo, dat u bij de hendel kunt. ) Trek met kracht aan de bediening C om de rem vrij te zetten. Een harde tik geeft aan dat de rem is losgekomen. ) Zorg ervoor dat de bediening weer goed wordt teruggezet. ) Breng het paneel met de hoes weer op de juiste plaats aan.
Zodra bij de noodprocedure de mechanische ontgrendeling van de parkeerrem is begonnen, kan niet meer worden gegarandeerd dat de auto met de parkeerrem tegen wegrollen kan worden beveiligd en is het niet mogelijk om de parkeerrem mechanisch weer aan te trekken. De hendel A mag niet worden bediend en de motor mag niet worden uitgezet of gestart zolang de ontgrendelingsbediening niet is teruggezet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. U kunt de bediening C niet gebruiken voor het aantrekken van de parkeerrem. Nadat de storing is verholpen of de accu weer is opgeladen, kunt u de parkeerrem weer activeren door de bedieningshendel A uitgetrokken te houden tot het verklikkerlampje van de parkeerrem (!) begint te knipperen. Houd de hendel vervolgens nogmaals uitgetrokken tot dit verklikkerlampje permanent blijft branden.
Rijden
Storingen Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Situaties
Gevolgen
Weergave van de melding " Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
-
De automatische bediening is uitgeschakeld. De hill holder is niet beschikbaar. De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding " Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
-
De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet door het rempedaal in te trappen en de hendel los te laten. De hill holder is niet beschikbaar. De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de parkeerrem blijven mogelijk.
-
Weergave van de melding " Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
-
4
De automatische bediening is uitgeschakeld. De hill holder is niet beschikbaar.
101
Rijden
Situaties
en/of
knipperend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de volgende verklikkerlampjes:
Gevolgen Om de elektrische parkeerrem aan te trekken: ) parkeer de auto en zet het contact uit, ) trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken, ) zet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de elektrische parkeerrem gaan branden. Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal. Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten: ) zet het contact aan, ) houd de hendel ongeveer 3 seconden ingedrukt en laat de hendel weer los. Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. -
Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar. Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.
en/of
knipperend. Weergave van de melding "Storing accu".
-
-
102
Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige verkeer) en beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een wielblok achter een wiel). Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.
Rijden
Handbediende parkeerrem
4 Vrijzetten ) Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.
) Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
!
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel een versnelling in en zet het contact uit.
103
Rijden
Handgeschakelde 5-versnellingsbak
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
Inschakelen van de achteruitversnelling
Inschakelen van de achteruitversnelling
) Beweeg de versnellingshendel naar rechts en vervolgens naar achteren.
) Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.
! i
104
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal in.
! i
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal in.
Rijden
Opschakelindicator*
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen (auto's met handgeschakelde versnellingsbak).
Werking Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig rijdt. Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
4 -
Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.
-
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met het nummer van de aanbevolen versnelling.
i -
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
U rijdt in de derde versnelling.
U trapt het gaspedaal geleidelijk in.
In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven. Het systeem zal u nooit adviseren om: de eerste versnelling in te schakelen, de achteruitversnelling in te schakelen, terug te schakelen.
105
Rijden
Automatische transmissie "TipTronic - System Porsche" Bij de 6-traps automaat kunt u kiezen uit automatische bediening, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw. U kunt met de selectiehendel ook handmatig schakelen. Deze transmissie heeft vier gebruiksmogelijkheden: automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd, programma Sport: dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, programma Sneeuw: dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip, handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Schakelpatroon
1. 2. 3.
106
Selectiehendel. Toets "S" (Sport). Toets "7" (Sneeuw).
Selectiehendel
P. Parkeerstand. Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken parkeerrem. Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. Stilzetten van de auto, met aangetrokken parkeerrem. Starten van de motor. D. Automatische werking. M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes versnellingen. ) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om op te schakelen. of ) Beweeg de selectiehendel kort naar voren om terug te schakelen.
Flippers aan de stuurkolom
+. Flipper om op te schakelen, rechts achter het stuurwiel. ) Beweeg de flipper "+" naar u toe om op te schakelen. -. Flipper om terug te schakelen, links achter het stuurwiel. ) Beweeg de flipper "-" naar u toe om terug te schakelen.
i
Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand en de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen.
Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport 7. Programma Sneeuw 1 t/m 6.. Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Wegrijden ) Trap het rempedaal in en selecteer de stand P of N. ) Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel. ) Trap bij draaiende motor het rempedaal in. ) Zet de parkeerrem vrij als deze niet in de automatische stand staat. ) Selecteer de stand R, D of M. ) Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.
4
! i
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de parkeerrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.
107
Rijden
Automatisch schakelprogramma
Programma's Sport en Sneeuw
Terugkeren naar het automatische programma
) Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de zes versnellingen. De versnellingsbak werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximum toerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.
) Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
!
108
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Programma Sport "S" ) Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma Sneeuw "7" ) Druk op de toets "7" als de motor is gestart. De versnellingsbak past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding 7.
Rijden
Storing
Handmatig schakelen ) Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen in de zes versnellingen. ) Trek de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. ) Duw de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische versnellingsbak automatisch de stand M1. De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in de automatische stand staat).
i
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display. ) Zet de selectiehendel in de stand P; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Bij aangezet contact wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven die duidt op een storing in de transmissie. In dit geval werkt de versnellingsbak met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit heeft geen gevaar voor de versnellingsbak. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
!
4
De automatische transmissie kan beschadigd raken: als u het gaspedaal en het rempedaal gelijktijdig intrapt, als u, indien de accu geen stroom levert, de selectiehendel vanuit de stand P geforceerd naar een andere stand schakelt. Zet, om het brandstofverbruik tijdens langdurig stilstaan met draaiende motor (file...) te beperken, de selectiehendel in de stand N en trek de parkeerrem aan, behalve als deze in de automatische stand staat.
109
Rijden
Gestuurde handgeschakelde 6-versnellingsbak Bij de gestuurde handgeschakelde 6versnellingsbak kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: automatische bediening, waarbij het op- en terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen. Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen.
110
Selectiehendel
Flippers achter het stuurwiel
R. Achteruit. ) Trap het rempedaal in, trek de selectiehendel omhoog en duw deze naar voren. N. Neutraalstand. ) Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische bediening. ) Duw de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. Handmatig, sequentieel schakelen. ) Duw de selectiehendel naar links om deze stand te selecteren en schakel vervolgens met behulp van de flippers achter het stuurwiel.
+. Opschakelen (rechts van het stuurwiel). ) Trek de flipper aan de rechterzijde achter het stuurwiel "+" een keer naar u toe om op te schakelen. -. Terugschakelen (links van het stuurwiel). ) Trek de flipper aan de linkerzijde achter het stuurwiel "-" een keer naar u toe om terug te schakelen.
i
Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand of de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen.
Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto
Automatische bediening
) Selecteer de stand N. ) Houd het rempedaal ingetrapt. ) Start de motor.
) Start de auto en selecteer de stand A om de parkeerrem op automatische bediening te zetten.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding N.
i
Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling). 1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen bij handmatig schakelen. A. Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening. ) Trap het rempedaal in als een melding wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
i
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
De aanduiding N op het display knippert als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in de stand N staat. Als bij het starten het rempedaal niet wordt ingetrapt, knippert op het instrumentenpaneel de aanduiding voet op het rempedaal in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.
) Selecteer de eerste versnelling (stand M of A) of de achteruitversnelling (stand R). R ) Zet de handrem vrij als deze niet automatisch wordt bediend. ) Neem uw voet van het rempedaal en geef gas.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding A en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: de rijstijl, het profiel van de weg.
i
4
Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt.
Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen A en 1 of R.
111
Rijden
Handmatig schakelen
Handmatig schakelen ) Zet na het starten de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. - Beweeg de hendel in de richting van het symbool "+" om op te schakelen. - Beweeg de hendel in de richting van het symbool "-" om terug te schakelen.
Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. ) Bedien de flippers "+" of "-" achter het stuur. De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding A blijft op het display staan. Als de stuurbediening enige tijd niet meer gebruikt wordt, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand.
112
De aanduiding A verdwijnt en de aanduiding M en de achtereenvolgens ingeschakelde versnellingen worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt.
i
Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen. Op het display van het instrumentenpaneel wordt een pictogram weergegeven.
!
Bij krachtig accelereren wordt de hoogste versnelling niet ingeschakeld als de bestuurders de flippers achter het stuurwiel niet bedient. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig R stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden.
Rijden
Stilzetten van de auto
Storing
Voordat u de motor afzet, kunt u: de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren, een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten (als de handrem niet in de automatische stand staat ingesteld).
Als dit verklikkerlampje bij het aanzetten van het contact gaat knipperen, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
! !
Selecteer wanneer u de auto met draaiende motor stilzet altijd de neutraalstand N. Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de handrem is aangetrokken.
4
Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt. Trek de parkeerrem stevig aan om de auto volledig te blokkeren, behalve wanneer de parkeerrem automatisch wordt bediend.
113
Rijden
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop&Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking Overgang naar de STOP-stand Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet: -
i
als u, bij een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 6 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.
!
Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, de elektrische parkeerrem wordt/is aangetrokken, de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, de voorruitontwaseming is ingeschakeld, er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...). In dit geval knippert het verklikkerlampje "ECO" een paar seconden, waarna het uitgaat. Deze werking van het systeem is volkomen normaal.
114
Rijden
Uitschakelen Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (gestuurde handgeschakelde versnellingsbak): ● ●
●
met de selectiehendel in de stand A of M, laat het rempedaal los, met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, zet de selectiehendel in de stand A of M, of schakel de achteruit in.
De START-stand wordt automatisch geactiveerd als: -
-
het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, de snelheid van de auto hoger is dan 11 km/h (gestuurde handgeschakelde versnellingsbak), de elektrische parkeerrem wordt aangetrokken, er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...). Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.
4 U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display.
i
Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.
115
Rijden
Inschakelen
Storingen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan weer ingeschakeld; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.
i
!
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet. Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel.
116
Onderhoud Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk). Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.
!
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden uitvoeren bij een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld een servicepunt van het PEUGEOTnetwerk, die over alle deskundigheid en speciale gereedschappen beschikt.
Rijden
Hill holder Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt, bij bepaalde hellingcondities, als het bestuurdersportier is gesloten. De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.
!
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem en het lampje P op de hendel (elektrische parkeerrem) permanent branden.
Werking
4 Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat: als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld, als bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak de stand A of M is ingeschakeld, als bij de automatische transmissie de stand D of M is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in de hill holder gaan deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
117
Rijden
Head-up display Systeem dat bepaalde informatie op een getint scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van de weg hoeft af te wenden. Dit systeem werkt bij draaiende motor en de instellingen worden opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Schakelaars
1. 2. 3. 4.
Inschakelen head-up display. Uitschakelen head-up display (lang indrukken). Regeling lichtsterkte. Hoogteverstelling weergave.
Informatie op het head-up display
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft het de volgende informatie weer: A. De snelheid van uw auto. B. De informatie van de snelheidsregelaar/begrenzer. C. De aanwijzingen van het navigatiesysteem (volgens uitvoering).
i
118
Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem het hoofdstuk "Audio en telematica".
Rijden
Inschakelen/uitschakelen
Regelen van de lichtsterkte
!
) Druk bij draaiende motor op de toets 1 om het systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen. ) Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het scherm in te klappen. De ingeschakelde/uitgeschakelde status van het head-up display blijft behouden als de motor opnieuw wordt gestart.
Hoogteverstelling ) Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4: - omhoog om het display hoger af te stellen, - omlaag om het display lager af te stellen.
) Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van het display in met de toetsen 3: - "zon" om de lichtsterkte te verhogen, - "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
i
Het is raadzaam de toetsen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen. Leg nooit voorwerpen rondom het scherm (of in de uitsparing) zodat het uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd worden.
4
Bij bepaalde weersomstandigheden (regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, ...) kan de informatie op het head-up display tijdelijk minder goed leesbaar zijn. Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de informatie hinderen. Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microfiberdoekje) om het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, of een schoonmaakof oplosmiddel om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of de antireflecterende laag beschadigd raakt.
119
Rijden
Snelheden opslaan
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
Werking
Selecteren ) Selecteer het menu "Parameters auto" en bevestig uw keuze. ) Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze. ) Selecteer "Opgeslagen snelheden" en bevestig uw keuze. ) Wijzig de snelheid. ) Selecteer "OK " en bevestig dit om de wijzigingen op te slaan.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen. ) Ga naar het hoofdmenu van het display van het instrumentenpaneel door op de toets "CONFIG" te drukken. ) Selecteer het menu "Persoonlijke instellingen - Configuratie" en bevestig uw keuze.
120
!
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat en gebruik hierbij het display van het instrumentenpaneel. Deze handelingen kunnen alleen uitgevoerd worden als de auto stilstaat.
Selecteren van een opgeslagen snelheid: ) druk op de toets "+" of "-" en houd de toets even ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid, ) druk nog eens op de toets "+" of "-" en houd de toets ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te kiezen. Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven.
Rijden
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Alleen door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Bediening op het stuurwiel
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
i 1. 2. 3.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.
4. 5.
i
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Toets voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsbegrenzing (Pause) Toets voor het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
4
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over het head-up display.
A. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/ onderbroken B. Snelheidsbegrenzer geselecteerd C. Ingestelde snelheid
121
Rijden
Programmeren ) Druk op 1: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. ) Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. ) Onderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de toets 4: het onderbreken wordt bevestigd op het display via de melding "Pause". ) Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.
122
Uitschakelen van de functie ) Druk op 5: de snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld.
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
!
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van het gaspedaal worden gehinderd en daarmee de werking van de snelheidsbegrenzer worden beïnvloed. De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van een derde bevestigingspunt bij de pedalen, waarmee wordt voorkomen dat de mat en de pedalen met elkaar in contact kunnen komen.
Rijden
Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van de onderstaande voorwaarden worden voldaan: bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de 4e versnelling zijn ingeschakeld, bij auto's met gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of met automatische transmissie moet minimaal de 2e versnelling zijn ingeschakeld, de stand A van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of de stand D van de automatische transmissie moet zijn geselecteerd.
Bediening op het stuurwiel
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om veiligheidsredenen door activering van het ESP.
3.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Weergave op het display
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
i Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar Toets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van de ingestelde snelheid Toets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen van de ingestelde snelheid Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling (Pause) Toets voor het uitschakelen van de snelheidsregelaar
1. 2.
4. 5.
i
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
4
Deze informatie wordt tevens weergegeven op het head-up display. Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over het head-up display.
A. Snelheidsregelaar ingeschakeld/ onderbroken B. Snelheidsregelaar geselecteerd C. Ingestelde snelheid
123
Rijden
Programmeren ) Druk op 1: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). ) Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Onderbreken van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het onderbreken wordt bevestigd door de melding "Pause". ) Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie ) Druk op 5: de snelheidsregelaar is uitgeschakeld. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
124
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
!
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Rijden
Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden.
!
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven en is zelf verantwoordelijk.
4 Grafische weergave
Geluidssignalen
De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt ook het symbool "Gevaar" op het display.
De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
125
Rijden
Parkeerhulp vóór De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h voor de auto een obstakel wordt gedetecteerd. Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp vóór en achter
Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
i De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het verklikkerlampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het verklikkerlampje dooft.
i
126
Storing
De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
omstandigheden of de sensoren niet zijn bedekt met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. Als de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h, kan de parkeerhulp geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).
Rijden
Intelligente parkeerhulp Weergave
parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en geeft informatie over: de mogelijkheid te parkeren in een lege parkeerplaats, aan de hand van de afmetingen van uw auto en de benodigde afstanden voor het manoeuvreren, de moeilijkheidsgraad van het inparkeren.
Het verklikkerlampje van de schakelaar A kan twee verschillende toestanden aangeven: -
-
brandt permanent: de functie is geselecteerd door een druk op de schakelaar A . uit: de functie is niet ingeschakeld.
4
Het systeem meet geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan de afmetingen van uw auto.
127
Rijden
U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt: ) Schakel een versnelling in (handgeschakelde versnellingsbak) of zet de selectiehendel in de stand A (gestuurde handgeschakelde versnellingsbak) of de stand D (automatische transmissie). ) Druk op de schakelaar A om de functie te selecteren. ) Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde van de parkeerplaats in; er verschijnt een melding en het verklikkerlampje knippert ter bevestiging van het meten. ) Rij langs de parkeerplaats met een snelheid van minder dan 20 km/h, en bereid u voor op het inparkeren. ) Zodra het systeem klaar is met het meten, geeft het de moeilijkheidsgraad voor het inparkeren aan met een melding op het display van het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal.
De functie kan de volgende meldingen weergeven:
Inparkeren mogelijk
Inparkeren moeilijk
Inparkeren afgeraden
128
De functie wordt automatisch uitgeschakeld: bij het inschakelen van de achteruitversnelling, bij het afzetten van het contact, als geen meting nodig is, vijf minuten na het selecteren van de functie, als gedurende langer dan een minuut met meer dan 70 km/h wordt gereden.
!
Als de zijdelingse afstand tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, bestaat de kans dat het systeem geen meting uitvoert.
i
De functie blijft na elke meting beschikbaar, zodat u meerdere parkeerplaatsen achter elkaar kunt laten opmeten. Let er bij slecht weer en in de winter op dat de sensoren niet vervuild, bevroren of met sneeuw bedekt zijn. De intelligente parkeerhulp schakelt de parkeerhulp aan de voorzijde tijdens het meten uit, zolang de auto vooruit rijdt. Laat het systeem bij een storing controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Zicht
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Aanvullende verlichting
Automatische functies
De verschillende lichten van de auto voor en achter zijn ontwikkeld om de bestuurder een optimaal zicht te geven en om ervoor te zorgen dat de auto onder alle omstandigheden zichtbaar is voor andere weggebruikers: parkeerlicht: om gezien te worden, dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder tegenliggers. bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten.
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: mistachterlichten: voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist, mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist en voor een optimale verlichting van kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres, verlichting overdag: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag.
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: follow me home-verlichting, bochtverlichting, instapverlichting, verlichting overdag, automatische verlichting, automatisch dimmende verlichting.
5
129
Zicht
Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit. Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht.
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Uitvoering met automatische inschakeling 130
Zicht
Ring voor de selectie van de mistverlichting De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
!
Mistlampen vóór en mistachterlichten Verdraai de ring: ) één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, ) twee standen naar voren om de mistachterlichten in te schakelen, ) één stand naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen, ) twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en de mistachterlichten verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
5
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. ) Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld.
131
Zicht
Verlichting overdag
i
Vergeten verlichting Als het contact is afgezet, de verlichting handmatig is ingeschakeld en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. Het geluidssignaal stopt zodra de verlichting wordt uitgeschakeld. Als de dimlichten bij afgezet contact blijven branden, gaat de auto over in de ECO-mode om het ontladen van de accu te voorkomen. Als het contact wordt afgezet, wordt de verlichting gedoofd, maar u kunt de verlichting altijd weer inschakelen met de lichtschakelaar.
132
i
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Verlichting overdag is verplicht in sommige landen: deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers. De verlichting overdag is beschikbaar: in landen waar dit volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting. in overige landen; de speciaal voor dit doel bestemde verlichting brandt.
i
Deze functie kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto.
Zicht
Handbediende follow me home-verlichting
Parkeerlichten
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
5 Inschakelen ) Geef binnen 30 seconden of 1 minuut na het afzetten van het contact (afhankelijk van de in het configuratiemenu ingestelde tijd van de automatische follow-me-homeverlichting) een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. ) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. ) Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het verklikkerlampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de stand 0 of zet het contact aan.
133
Zicht
Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
Koppeling met de automatische follow me home-verlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden), automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
Instellen Inschakelen ) Draai de ring in de stand "AUTO". " Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.
Uitschakelen ) Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display van het instrumentenpaneel.
134
De tijdsduur van de follow me home-verlichting kan via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel in de autoparameters worden ingesteld. De tijdsduur van de follow me home-verlichting is gekoppeld aan die van de instapverlichting. De tijdsduur is in beide gevallen gelijk.
Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.
Zicht
Automatisch dimmende koplampen Dit systeem schakelt automatisch om tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van de aanwezigheid van overig verkeer op de weg dat wordt geregistreerd door een sensor op de binnenspiegel. Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h en wordt weer gedeactiveerd bij 15 km/h.
Uitschakelen De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf ingrijpen: ) druk op deze toets; het lampje gaat uit, ) of schakel om met de lichtschakelaar terwijl deze in de stand "AUTO" of "Dimlicht/ grootlicht" staat.
i Inschakelen ) zet de lichtschakelaar in de stand "AUTO" of "Dimlicht/grootlicht", ) druk op deze toets; het lampje gaat branden.
Bij het geven van een lichtsignaal wordt het systeem niet uitgeschakeld. De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen. Het automatische omschakelsysteem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto en de aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer.
i
Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden: als het zicht slecht is (bijvoorbeeld bij sneeuwval, zware regenval of dichte mist, ...), als het gedeelte van de voorruit voor de sensor vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker), als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
5
Het systeem signaleert geen: weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers, weggebruikers van wie de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg), weggebruikers die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden.
135
Zicht
Instapverlichting buitenzijde
Verlichting buitenspiegels
De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te vergemakkelijken.
Inschakelen ) Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening. Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en uw auto wordt ontgrendeld.
Uitschakelen De instapverlichting buitenzijde gaat na een bepaalde tijd automatisch uit, of gaat uit na het aanzetten van het contact of het vergrendelen van de auto.
Programmeren De duur van het branden van de instapverlichting kan worden geselecteerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel.
! 136
De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en gelijk aan die van de automatische follow me home-verlichting.
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken, worden de volgende delen verlicht: het oppervlak naast het bestuurders- en het passagiersportier, het oppervlak voor de buitenspiegels en achter de voorportieren.
Inschakelen De instapverlichting wordt ingeschakeld: bij het ontgrendelen, bij het verwijderen van de contactsleutel, bij het openen van een portier, bij het lokaliseren van de auto via de afstandsbediening.
Uitschakelen De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch.
Zicht
Halogeen Automatische koplamphoogteverstelling bij koplampen xenonlampen handmatig verstellen
5 Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0 1 of 2 personen op de voorstoelen. 5 personen. 1 Tussenstand. 5 personen + maximaal toegestane belading in de bagageruimte. 2 Bestuurder + maximaal toegestane belading in de bagageruimte. Niet gebruikt. 3 Niet gebruikt.
i
Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen corrigeert dit systeem bij stilstaande auto automatisch de hoogte van de lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk van de belading van de auto. In het geval van een storing verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de lage stand.
!
Raak in het geval van een storing de xenonlampen niet aan. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Stand "0": basisinstelling.
137
Zicht
Dynamische bochtverlichting Configuratie
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld, zorgt deze functie ervoor dat de lichtbundels de wegberm beter verlichten in bochten. Deze functie, die uitsluitend in combinatie met xenonlampen wordt geleverd, zorgt voor een aanzienlijke verbetering van het zicht in bochten.
Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel.
met bochtverlichting
Storing In het geval van een storing knippert dit pictogram op het instrumentenpaneel in combinatie met een melding op het display van het instrumentenpaneel. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
i
138
Als de auto stilstaat, stapvoets rijdt of in de achteruitversnelling staat, is deze functie uitgeschakeld. De status van de functie blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen.
zonder bochtverlichting
Zicht
Statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: bij het inschakelen van een richtingaanwijzer (de mistlamp aan de desbetreffende zijde gaat branden), of als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid. Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h. Het gebruik van de statische bochtverlichting is vooral handig in de stad, op kruispunten, op bijzonder bochtige wegen, bij parkeermanoeuvres, ...
met statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting werkt niet
5
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet: bij een geringe stuuruitslag, als de richtingaanwijzer wordt uitgeschakeld.
Programmeren
zonder statische bochtverlichting
U kunt de statische bochtverlichting desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel. Standaard is de statische bochtverlichting ingeschakeld.
139
Zicht
Ruitenwisserschakelaar De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.
Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in.
Ruitenwissers vóór
Instellen
Wissnelheid:
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: automatische werking van de ruitenwissers vóór, automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
hoge snelheid (hevige neerslag), normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid), uit,
Uitvoering met handbediende ruitenwissers (interval)
één keer wissen (duw de hendel even omlaag), of automatisch (omlaag duwen en loslaten), één keer (de hendel even naar u toe trekken).
Uitvoering met automatische ruitenwissers 140
Zicht
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers uit,
interval,
wissen en sproeien (gedurende enige tijd).
Ruitenwisser achter
Achteruitversnelling
Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.
!
Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel.
Instellen Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het display van het instrumentenpaneel. Deze functie is standaard geactiveerd.
) Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen. De koplampsproeiers worden alleen geactiveerd als de dimlichten branden.
5
Te laag niveau ruiten-/ koplampsproeiervloeistof Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers en het niveau van het reservoir te laag is, verschijnt dit pictogram op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Het pictogram verschijnt als het contact wordt aangezet of als de schakelaar wordt bediend, zolang het reservoir niet gevuld is. Vul het ruiten-/koplampsproeierreservoir bij of laat het bijvullen.
141
Zicht
Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel.
142
Uitschakelen Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding op het display van het instrumentenpaneel.
i
Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen.
Zicht
Speciale stand van de ruitenwissers voor Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. Als de ruitenwisserschakelaar meteen nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar het midden van de voorruit.
5 i
Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten. Om een goede werking van de flat-blade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u: voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.
143
Zicht
Plafonniers Plafonnier vóór In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: -
als de auto wordt ontgrendeld, als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, als een portier wordt geopend, als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.
-
1. 2. 3. 4.
Plafonnier vóór Kaartleeslampjes vóór Kaartleeslampjes achter Sfeerverlichting
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: als de auto wordt vergrendeld, als het contact wordt aangezet, 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit. Permanent aan.
i
144
In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, bij draaiende motor: onbeperkt.
Kaartleeslampjes vóór en achter ) Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar. Als plafonnier vóór in de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld" staat, branden ook de kaartleeslampjes achter, behalve als deze in de stand "Permanent uit" staan. U kunt de kaartleeslampjes achter vanaf de zitplaatsen vóór uitschakelen om bijvoorbeeld slapende passagiers niet te storen. De achterpassagiers kunnen echter altijd zelf de kaartleeslampjes inschakelen.
!
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonniers.
Zicht
Sfeerverlichting omgeving bevindt.
5 Uitschakelen De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. De sfeerverlichting kan handmatig worden uitgeschakeld door de dimmer van de verlichting van het instrumentenpaneel op het zwakste niveau te zetten.
Inschakelen Als het buiten donker is, gaan de leds van de sfeerverlichting (plafonnier, portieren) automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.
145
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
i
PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
146
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Kinderzitje op de passagiersstoel voor
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voorr wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Middelste stand
6
147
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1: van 9 tot 18 kg
L1 "RÖMER/BRITAX BabySafe Plus". Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "RÖMER Duo Plus ISOFIX".
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4 "RECARO Start".
L5 "KLIPPAN Optima". Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die zich aan beide zijden van de zonneklep(pen) bevindt:
Airbag aan passagierszijde OFF
i 148
Raadpleeg de rubriek "Airbags" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag.
ATTENTIE LEVENSGEVAARLIJK OF KANS OP ERNSTIGE VERWONDINGEN. Plaats GEEN kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor als deze is voorzien van een airbag.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie Minder dan 13 kg (Categorie 0 (b) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (Categorie 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg (Categorie 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg (Categorie 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c) met hoogteverstelling
U (R)
U (R)
U (R)
U (R)
Passagiersstoel vóór (c) zonder hoogteverstelling
U
U
U
U
Buitenste zitplaatsen achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
X
X
X
X
Buitenste zitplaatsen achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
X
X
X
X
Plaats
6
Berline
SW
./..
149
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
a : universeel kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel. b : groep 0, vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd. c : raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". U (R) : als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. X : zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
150
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Adviezen voor kinderzitjes !
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de stoel indien nodig naar voren. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen: geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
6
151
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen: Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een etiket, één bevestigingsring B achter de stoel, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan.
!
Berline
SW 152
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd.
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
ISOFIX-kinderzitje aanbevolen door PEUGEOT en gehomologeerd voor uw auto Het RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
i
6
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
153
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. A t/m G). Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat
Tot 10 kg (categorie 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (categorie 0) Tot 13 kg (categorie 0+) Tot ca. 1 jaar
Reiswieg
"rug in de rijrichting"
F
G
C
D
Passagiersstoel voor
Van 9 tot 18 kg (categorie 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
E
"rug in de rijrichting" C
D
"gezicht in de rijrichting" A
B
Geen Isofix Berline
Buitenste zitplaatsen achter
X
IL-SU
Middelste zitplaats achter
IL-SU
IUF IL-SU
IL-SU
IUF IL-SU
Geen Isofix SW
Buitenste zitplaatsen achter Middelste zitplaats achter
154
X
IL-SU Geen Isofix
B1
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.
6
155
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Elektrische kinderbeveiliging De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.
!
!
156
Inschakelen
Uitschakelen
) Druk bij ingeschakeld contact op de knop A. Het verklikkerlampje van de knop A gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
) Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op de knop A. Het verklikkerlampje van de knop A gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto ongehinderd kunnen verlaten.
Veiligheid
Richtingaanwijzers
Alarmknipperlichten Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop, en afhankelijk van de mate van remvertraging, en als het ABS ingrijpt of als een aanrijding wordt gesignaleerd, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. ) U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.
) Links: duw de hendel helemaal omlaag. ) Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
i
Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
7
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt.
Functie "snelweg" Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer.
157
Veiligheid
Urgence-oproep of Assistance-oproep
Claxon Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk. Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.
) Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen.
i
158
Beperk het gebruik van de claxon tot de volgende gevallen: direct gevaar, inhalen van een fietser of voetganger, naderen van een onoverzichtelijke situatie.
Veiligheid
Bandenspanningscontrolesysteem Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
!
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is uitgerust en het vervangen van een band moeten worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld: montage van winterbanden), dient het systeem door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
i
Ondanks dit systeem moet de bandenspanning (zie de paragraaf "Identificatie") nog regelmatig worden gecontroleerd. De bandenspanning heeft een belangrijke invloed op het weggedrag van de auto en de slijtage van de banden, vooral onder zware rijomstandigheden (zware lading, hoge rijsnelheden). De bandenspanning dient minimaal één keer per maand gecontroleerd te worden, bij koude banden. Denk eraan ook de bandenspanning van het reservewiel te controleren. Het bandenspanningscontrolesysteem kan tijdelijk worden verstoord door radiogolven in hetzelfde frequentiegebied.
Lekke band
Elk ventiel is voorzien van een sensor, die een waarschuwingssignaal uitzendt als de bandenspanning te laag is (snelheid hoger dan 20 km/h). Het reservewiel is niet voorzien van een sensor.
i
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeem kunnen worden vervangen.
Te lage bandenspanning Er wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven welke band(en) het betreft. ) Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. Dit dient te worden uitgevoerd bij koude banden.
Dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel die aangeeft welke band(en) het betreft. ) Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte manoeuvres met het stuur en de remmen. ) Vervang de beschadigde band (lekke band of veel te lage bandenspanning) en laat de bandenspanning zo snel mogelijk controleren.
Sensor(en) niet gedetecteerd of defect
Er wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal, om aan te geven van welk(e) wiel(en) de bandenspanning niet meer gecontroleerd wordt of om aan te geven dat er een storing in het systeem zit. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de defecte sensor(en) te vervangen.
i
Deze melding wordt ook weergegeven als één van de wielen niet op de auto aanwezig is (bij reparatie) of als er één of meerdere wielen zonder sensor op de auto worden gemonteerd.
7
159
Veiligheid
Elektronische stabiliteitsprogramma (ESP) Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) dat de volgende systemen omvat: het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (REF), de noodremassistentie (AFU), de antispinregeling (ASR), de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Begrippen Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in scherpe bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De REF verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
160
Antispinregeling (ASR) De ASR past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) De CDS houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen.
Veiligheid
Intelligent Traction Control Deze auto is uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: Intelligent Tractioncontrol. Deze automatische functie is permanent geactiveerd om situaties met weinig grip op te sporen, zoals wegrijden en verplaatsen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In dergelijke omstandigheden, neemt de Intelligent Tractioncontrol de ASR-functie over en wordt het doorslippen van de wielen beperkt om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd, ook als de auto niet is voorzien van winterbanden of sneeuwkettingen. In barre rijomstandigheden (sneeuw op een laagje ijzel, zand, diepe modderlaag enz.) kan het nuttig zijn het ESP/ASR uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer grip zouden kunnen vinden.
Werking Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABSsysteem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje verplicht stoppen STOP P, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
i
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er gehomologeerde wielen worden gemonteerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
!
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
7
161
Veiligheid
Storing
) Druk op de knop "ESP OFF".
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)
Als dit verklikkerlampje en het lampje op de knop gaan branden, grijpt het ESP-systeem niet meer in op de werking van de motor.
!
Inschakelen Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen.
162
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in het systeem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het ESP-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h. ) Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om het systeem handmatig weer in te schakelen.
Het ESP-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOTnetwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van de middelste zitplaats achter).
Omdoen ) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
7
Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
163
Veiligheid
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) voor en achter Bij het aanzetten van het contact gaat het pictogram 1 op het instrumentenpaneel en de desbetreffende pictogrammen (2 t/m 6) op het pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels en passagiersairbag rood branden als de desbetreffende veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Hoogteverstelling vóór ) Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop in en schuif deze in één van de standen.
164
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) losgemaakt/ niet vastgemaakt 1.
Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op het instrumentenpaneel. 2. Pictogram veiligheidsgordel links voor. 3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor. 4. Pictogram veiligheidsgordel rechts achter. 5. Pictogram veiligheidsgordel midden achter. 6. Pictogram veiligheidsgordel links achter. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert (knipperen) het pictogram (de pictogrammen) gedurende twee minuten in combinatie met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft (blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel (hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.
Veiligheid
i
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
7
165
Veiligheid
Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming.
!
166
De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.
Airbags vóór
Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
i
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Activering De airbags worden gelijktijdig opgeblazen, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.
Veiligheid
!
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Opnieuw inschakelen
Storing
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Als dit verklikkerlampje knippert, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd.
Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: ) zet het contact aff, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, ) draai deze in de stand "OFF", ) verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit verklikkerlampje hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij op het display voor de verklikkerlampjes van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit verklikkerlampje op het display van de verklikkerlampjes van de veiligheidsgordels en de airbag aan passagierszijde gedurende ongeveer 1 minuut branden.
!
7
Plaats geen kinderzitje op de voorstoel als minimaal één van beide verklikkerlampjes van de airbags permanent blijft branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
167
Veiligheid
Zijairbags Activering De window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.
168
De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
Activering
Window-airbags
De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.
De window-airbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
!
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.
Veiligheid
!
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Zijairbags
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-netwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Accessoires"). Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding..): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Windowairbags
7
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de bevestiging van de windowairbags.
169
Praktische informatie
Bandenreparatieset De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap
vloerplaat van de bagageruimte.
170
Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto, gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende gereedschap. 1. 12V-compressor. De compressor bevat een afdichtingsproduct voor het tijdelijk repareren van een band en regelt de bandenspanning. 2. Een wielblok* voor een van de voorwielen, zodat de auto niet weg kan rollen. 3. Afneembaar sleepoog. Zie paragraaf "Slepen van de auto".
* Volgens land van bestemming of uitvoering.
Praktische informatie
Beschrijving van de set
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar of psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ...
F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet.
i
De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.
8
171
Praktische informatie
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek ) Zet het contact af. ) Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". ) Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.
i
172
Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.
) Rol de witte slang G volledig uit. ) Draai de dop van de witte slang los. ) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.
!
Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor en laat deze draaien.
Praktische informatie
) Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).
i
Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. ) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. ) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.
8 i
Controlesysteem bandenspanning Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning, zal het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning na het repareren van een wiel blijven branden tot u het systeem laat resetten door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
173
Praktische informatie
2. Op spanning brengen ) Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.
) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.
!
174
) Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vertel de technicus direct dat u gebruik hebt gemaakt van de bandenreparatieset. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of dient te worden vervangen.
) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. ) Verwijder de set en berg deze op. ) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.
Praktische informatie
Uitnemen van de flacon
) Berg de zwarte slang op. ) Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. ) Houd de compressor rechtop. ) Draai de flacon aan de onderzijde los.
!
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...). ) Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. ) Start de auto en laat de motor draaien. ) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. ) Verwijder de set en berg deze op.
8
175
Praktische informatie
Wiel verwisselen
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap 3.
4.
5. 6. Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte: ) open de achterklep, ) zet de vloerplaat rechtop (SW: in de geleider) om toegang te krijgen tot het gereedschap.
176
Beschikbaar gereedschap Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. Eén wielblok om wegrollen van de auto te voorkomen. Sleepoog. Zie de paragraaf "Slepen van de auto".
Praktische informatie
Toegang tot het reservewiel
i
Wiel met wieldop Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming, is er een stalen reservewiel, een lichtmetalen reservewiel of noodreservewiel aanwezig. Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie.
Verwijderen van het reservewiel ) Draai de gele centrale bout los. ) Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. ) Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
8
Het reservewiel van uw auto is, afhankelijk van de uitvoering, bevestigd met een riem of met een centrale bout. Volg bij de uitvoeringen met een bout de volgende procedure.
177
Praktische informatie
Terugplaatsen van het reservewiel ) Leg het reservewiel in de reservewielbak. ) Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. ) Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.
178
i ) Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast. ) Plaats de polystyreen opbergbak terug.
Detectie te lage bandenspanning Het reservewiel is niet voorzien van een bandenspanningssensor. Laat het repareren van de lekke band uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
Demonteren van het wiel
i
Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan (tenzij deze geprogrammeerd is in de automatische stand), zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje remsysteem en het controlelampje P op de handremhendel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.
Procedure ) Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). ) Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). ) Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
8
* Stand R van de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of stand P van de automatische transmissie.
179
Praktische informatie
) Plaats de krik 2 onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel).
180
) Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt.
) Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. ) Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. ) Verwijder het wiel.
Praktische informatie
Monteren van het wiel
i
Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het wiel
Procedure
Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.
) Plaats het wiel op de naaf. ) Draai de wielbouten met de hand vast. ) Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast. ) Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1.
8
181
Praktische informatie
Laat de krik zakken. ) Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
182
) Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. ) Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. ) Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). ) Berg het gereedschap op in de houder.
Praktische informatie
Een lamp vervangen Koplampen
Uitvoering met xenonlampen en bochtverlichting 1. 2. 3. 4.
Verlichting overdag/parkeerlicht (LED's). Dimlicht/grootlicht (bochtverlichting) (D1S-35W). Richtingaanwijzers (PY21-21W). Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H8).
i
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Uitvoering met halogeenlampen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Dim- en grootlicht (H7-55W). Parkeerlicht (W5-5W). Grootlicht (H7-55W). Verlichting overdag (SP13-13W). Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H8). Richtingaanwijzers (PY21-21W).
8
Let er bij het monteren van H7-lampen met nokjes op dat deze nokjes goed in de uitsparingen komen, zodat het licht in de juiste richting schijnt.
183
Praktische informatie
!
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: ) reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, ) gebruik een spons met zeepwater, ) wanneer u met een hogedrukspuit hardnekkig vuil probeert te verwijderen, richt dan nimmer de straal op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan, om lakbeschadigingen en beschadiging van de afdichtrubbers te voorkomen. ) Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
184
!
Elektrocutiegevaar Het vervangen van een xenonlamp (D1S-35W) moet worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Dimlicht (uitvoering met halogeenlampen) ) Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Praktische informatie
i
Dim- en grootlicht (uitvoering met xenonlampen) Het vervangen van D1S-xenonlampen dient vanwege elektrocutiegevaar te worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het is raadzaam om beide D1S-lampen gelijktijdig te laten vervangen als één ervan defect is.
Parkeerlichten (uitvoering met halogeenlampen)
Grootlicht (uitvoering met halogeenlampen)
) Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. ) Maak de lamphouder los. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
) Trek aan de borglip om de plastic beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
8
185
Praktische informatie
overdag ) Draai het wiel volledig naar binnen voor een gemakkelijke toegang tot de spatplaat. ) Verwijder de twee bevestigingsbouten van het deksel in de wielkast. ) Zet het deksel halfopen.
186
) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel. ) Neem de stekker van de lamphouder los. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Praktische informatie
Instapverlichting in de buitenspiegels
Richtingaanwijzers ) Ga onder de auto liggen. ) Verwijder de bouten waarmee de beschermplaat aan de onderzijde van de carrosserie is bevestigd. ) Verwijder de beschermplaat.
) Draai de lamphouder een kwart omwenteling links- of rechtsom en verwijder deze. ) Vervang de defecte lamp. Voer voor de montage dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit. U kunt voor het vervangen van deze lampen ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Voor het vervangen van de LED dient u het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.
8
Geïntegreerde zijknipperlichten Voor het vervangen van deze lampen dient u het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats te raadplegen.
187
Praktische informatie
Achterlichten (Berline)
1. 2. 3.
Remlicht (LED). Achteruitrijlicht (P21W). Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Parkeerlicht (LED). Mistachterlichten (H21W).
4. 5.
i
188
LED's vervangen Neem voor het vervangen van LED's contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
Achteruitrijlichten, richtingaanwijzers en mistachterlicht ) Open het kofferdeksel en vervolgens de kunststof klep. ) Verwijder de twee bevestigingsschroeven van de lamp. ) Verwijder voorzichtig de lamp via de buitenzijde. ) Neem de stekker van de lamp los.
) Beweeg de vijf borglippen opzij en verwijder de lamphouder. ) Draai de lamp een kwartslag en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Praktische informatie
Achterlichten (SW)
1. 2. 3.
Remlicht (LED's). Achteruitrijlicht (W19W). Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Parkeerlicht (LED's). Mistachterlichten (LED's).
4. 5.
i
Richtingaanwijzers (op de schermen) ) Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. ) Verwijder het afdichtschuim. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Verwijder de bevestigingsmoer van de lamp.
) Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. ) Verwijder het afdichtschuim. ) Maak de lamphouder los. ) Draai de lamp een kwart omwenteling en vervang deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
8
LED's vervangen Neem voor het vervangen van LED's contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
189
Praktische informatie
Achteruitrijlicht (achterklep) ) Open de achterklep en verwijder vervolgens het afdekplaatje. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Verwijder de bevestigingsmoer van de lamp.
190
) Verwijder de lamp voorzichtig via de buitenzijde van de auto. ) Verwijder het afdichtschuim.
) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Praktische informatie
Derde remlicht (LED's)
Kentekenplaatverlichting
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. ) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Verwijder het lampglas. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
8
191
Praktische informatie
Zekeringen vervangen Toegang tot het gereedschap
Vervangen van een zekering
i
Goed
De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich in het dashboardkastje.
) Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen. ) Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. ) Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht.
192
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
Defect
Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. ) U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is.
Montage van elektrische accessoires
!
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens de voorschriften van PEUGEOT zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.
Praktische informatie
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen ) Open het uitklapbare paneel; u moet daarbij een zekere weerstand overwinnen.
Zekering nr.
Ampère (A)
F6 A of B
15
Autoradio.
F8
3
Inbraakalarm.
F13
10
Aansteker vóór.
F14
10
12V-aansluiting vóór.
F16
3
Plafonnier achter, kaartleeslampen achter.
F17
3
Plafonnier vóór, make-upspiegel.
F28 A of B
15
Autoradio.
F30
20
Ruitenwisser achter.
F32
10
Audioversterker.
Functies
8
193
Praktische informatie
Zekeringen achter het dashboardkastje
194
Zekering N°
Ampère (A)
Functies
F3
15
Paneel ruitbediening in bestuurdersportier, 12V-aansluiting achterzitplaatsen.
F4
15
12V-aansluiting bagageruimte.
F5
30
Elektrisch bedienbare ruiten achter met eentrapsbediening.
F6
30
Elektrisch bedienbare ruiten vóór met eentrapsbediening.
F11
20
Servicecentrale trekhaakaansluiting.
F12
20
Audioversterker.
F15
20
Blinderingspaneel panoramadak (SW).
F16
5
Paneel ruitbediening in bestuurdersportier.
Praktische informatie
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu.
Toegang tot de zekeringen ) Maak het deksel los. ) Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). ) Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
Zekering N°
Ampère (A)
F20
15
Ruitensproeierpomp voor en achter.
F21
20
Pomp koplampsproeiers.
F22
15
Claxon.
F23
15
Grootlicht rechts.
F24
15
Grootlicht links.
F27
5
Afschermklep koplamp links.
F28
5
Afschermklep koplamp rechts.
Functies
8
195
Praktische informatie
12V-accu
Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.
!
i
196
Deze sticker geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Na het monteren van de accu kan het, afhankelijk van de weersomstandigheden en de laadtoestand van de accu, enkele uren (tot ongeveer 8 uur) duren voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken.
Toegang tot de accu
Accukabels loskoppelen
De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: ) open de motorkap met de hendel in het interieur en vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, ) verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de twee accupolen, ) maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te verwijderen.
) Trek de vergrendelingshendel zo ver mogelijk omhoog.
Weer aansluiten van de kabels ) Plaats de geopende accupoolklem 1 op de pluspool (+) van de accu. ) Druk verticaal op de accupoolklem 1 om hem goed tegen de accu aan te drukken. ) Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel 2 omlaag te duwen.
!
Forceer de hendel niet, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure.
Praktische informatie
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
Laden met behulp van een acculader
i
) Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B.
) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B. ) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van uw auto (motorsteun). ) Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien. ) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
Voor het opladen van de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels niet losgenomen te worden.
) Maak de accupoolklemmen los. ) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. ) Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. ) Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.
8
197
Praktische informatie
Spaarfase
Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.
Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt.
Na het weer aansluiten van de accukabels
198
i
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
!
Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Het aanduwen van een auto met een gestuurde handgeschakelde zesversnellingsbak of een automatische transmissie om de motor te starten is niet toegestaan.
Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor het zelf opnieuw initialiseren van: de sleutel met afstandsbediening, het zonnescherm van het panoramadak, het GPS-navigatiesysteem.
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Praktische informatie
Eco-mode De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audioen telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.
Inschakelen van de eco-mode
Uitschakelen van de eco-mode
Vervolgens geeft een melding op het display van het instrumentenpaneel aan dat de ecomode is ingeschakeld en de actieve functies worden in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio.
De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. ) Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze draaien: - minder dan tien minuten om de functies ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, - meer dan tien minuten om de functies ongeveer dertig minuten te kunnen gebruiken. Neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een juiste lading van de accu te garanderen. Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu bij te laden. Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de paragraaf "Accu").
8
199
Praktische informatie
Wisserbladen vervangen demonteert ) Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen.
Demonteren ) Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. ) Maak het wisserblad los en verwijder het.
200
Monteren ) Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. ) Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een wisserblad vóór ) Zet het contact aan. ) Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Praktische informatie
Slepen van uw auto
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Slepen van uw auto
Slepen van een andere auto
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte:
) Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van uw auto in.
) Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van de te slepen auto in.
) open de achterklep, ) plaats de vloerplaat rechtop, ) pak het sleepoog.
i
) Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak of automatische transmissie). Het niet opvolgen van deze bijzonderheid kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.
!
8
Gebruik voor het slepen van een auto met de vier wielen op de grond altijd een sleepstang. Laat het takelen van de auto (met twee wielen op de grond) uitsluitend uitvoeren door een professioneel takelbedrijf. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
201
Praktische informatie
Trekken van een aanhanger, een caravan... Sneeuwscherm
Bij het trekken van een aanhanger dient het sneeuwscherm van de voorbumper te zijn verwijderd, indien uw auto hiermee is uitgerust. Raadpleeg daarvoor het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of caravan en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
i
Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet bij de montage volgens de voorschriften van de constructeur gebruik worden gemaakt van de reeds aanwezige elektrische voorzieningen van de auto.
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
202
Praktische informatie
Adviezen Gewichtsverdeling
Koeling
Remmen
) Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.
Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. ) Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Zijwind ) Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
) Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, P stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Banden ) Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting ) Controleer de verlichting van de aanhanger.
i
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
8
203
Praktische informatie
Allesdragers monteren Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats:
-
Berline: deze zijn herkenbaar aan de bevestigingspennen in de portiersponningen.
i
SW : deze zijn herkenbaar aan de merktekens op beide dakrails.
-
!
204
Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
Max. toegestane daklast op allesdrager, bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v. fietsendrager): Berline: 70 kg SW: 100 kg Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.
Praktische informatie
Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT.
"Comfort":
"Styling":
"Bescherming":
thermomodule, rokersset, 230V-aansluiting, uitneembare lamp, ...
spoiler, spatlappen voor en achter, aluminium pookknop, lichtmetalen velgen (16, 17, 18 en 19 inch), carrosseriestylingset, buitenspiegelkappen, windgeleiders op de portieren, ...
matten*, stoelhoezen, beschermhoes voor de auto, zonneschermen, bagagenet, bagagenet voor hoge lading, hondenrek, dorpelbeschermers voor portieren en bagageruimte, kunststof stootlijsten, ...
"Familie en recreatie":
"Veiligheid":
zitverhogers en kinderzitjes, bak in bagageruimte, dakkoffer, skidrager, fietsendrager op trekhaak, trekhaken (zwanenhals, zonder gereedschap afneembare kogel, wegklapbaar), bedrading, verschuifbare laadvloer, ombouwset bedrijfsauto, ... De trekhaak en bijbehorende bedrading moeten door het PEUGEOT-netwerk worden gemonteerd.
snelheidsregelaar/-begrenzer, inbraakalarm, hyperfrequentie-eenheid, graveren van ruiten, slotbouten, alcoholtest, EHBO-trommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, voertuigvolgsysteem voor lokalisering na diefstal, winteruitrusting (stalen 17 inch-velgen geschikt voor sneeuwkettingen), sneeuwkettingen, achteruitrijcamera, parkeerhulp voor en achter, bagageblok, ...
8 *
Om te voorkomen dat pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten op één plaats.
205
Praktische informatie
"Multimedia": autoradio's, portable navigatiesystemen, portable videoscherm Takara/Sony, Bluetooth handsfree set, luidsprekers, DVD-speler, WiFi, radardetector, videoafspeelmogelijkheid, hyperfrequentie-eenheid, ...
i
206
Producten voor reiniging, onderhoud (interieur en exterieur), bijvullen (ruitensproeiervloeistof...) en navullen (flacon voor bandenreparatieset...) zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Installeren van radiocommunicatiezenders
i
Voordat u radiozenders als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk informeren naar de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen en -zekeringen in de auto verplicht zijn.
!
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houdt u rekening met deze te nemen voorzorgmaatregel. Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
Onderhoud
9
I D o z m U v AANBEVOLEN
207
Onderhoud
Openen van de motorkap !
Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de STARTstand te voorkomen.
Openen ) In het interieur: trek de handgreep links onder het dashboard naar u toe.
) Aan de buitenzijde: beweeg de hendel omhoog en til de motorkap op. Een gasdemper opent de motorkap en houdt deze omhoog.
Sluiten ) Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. ) Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.
208
Onderhoud
Brandstoftank leeg (Diesel) Bij auto's met HDI-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de motorruimte in de paragraaf "Dieselmotoren".
i
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpogingen. Bedien de opvoerpomp opnieuw, en probeer de motor vervolgens weer te starten.
1,6 liter HDi turbodieselmotor
2 liter en 2,2 liter HDi turbodieselmotor
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. ) Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). ) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). ) Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. ) Plaats de sierkap terug en klem deze vast. ) Sluit de motorkap.
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Verwijder indien nodig de sierkap van de motor om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. ) Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen. ) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). ) Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. ) Breng de afdekkap van de motor aan klem deze vast. ) Sluit de motorkap.
9 209
Onderhoud
Benzinemotoren het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Reservoir stuurbekrachtiging. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen. 1.6 16V VTi 120 pk
1.6 16V THP 155 pk
210
Onderhoud
Dieselmotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Reservoir stuurbekrachtiging. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen. Handopvoerpomp*. Ontluchtnippel*.
1.6 Turbo HDi 110 pk
9 * Volgens motoruitvoering.
2.0 Turbo HDi 140 pk
211
Onderhoud
Dieselmotoren het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Reservoir stuurbekrachtiging. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. Accu/zekeringen. Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Motorolie (bij)vullen. Handopvoerpomp*. Ontluchtnippel*.
* Volgens motoruitvoering.
212
2.0 Turbo HDi 163 pk
2.2 Turbo HDi 200 pk
Onderhoud
Niveaus controleren
Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
!
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden).
Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok. Een handmatige controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
Remvloeistofniveau
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Draai bij koude motor de dop open om het niveau te controleren.
9
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
213
Onderhoud
Niveau ruiten- en koplampsproeiervloeistof Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de koelventilator bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.
214
Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
Wanneer uw auto is voorzien van koplampsproeiers, wordt een te laag vloeistofniveau van de ruiten- en koplampsproeiers aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. Vul bij de eerstvolgende gelegenheid het reservoir bij.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.
Onderhoud
Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.
Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
!
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
9 215
Onderhoud
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
216
Accu
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen (zie paragraaf "Motoren"). Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Dit verklikkerlampje of een speciale melding wordt weergegeven in combinatie met het verklikkerlampje service, als het roetfilter vervuild is of als brandstofadditief moet worden bijgevuld.
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale 12 V loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
i
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het verklikkerlampje service verdwijnt. Als het verklikkerlampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt. Laat het niveau snel bijvullen en het onderhoud van het roetfilter uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
Onderhoud
Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Elektronisch bediende versnellingsbak met 6 versnellingen De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Automatische versnellingsbak De automatische versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudsbeurten door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
Elektrische parkeerrem Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd te worden. Als er zich toch een probleem voordoet, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk "Rijden - Elektrische parkeerrem - § Storingen".
Staat van remschijven Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.
Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
!
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
9 217
Technische gegevens
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN Benzinemotoren
1.6 l. VTi 120 pk
Versnellingsbak
Gestuurd handgeschakeld (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
8D5FH8/P - 8E5FH8/P 8D5FS8/P - 8E5FS8/P
8D5FV8 - 8E5FV8
8D5FNA - 8E5FNA 8D5FVA - 8E5FVA
Type Variant Uitvoering Cilinderinhoud (cm3)
1.6 l. THP 156 pk
1598
1598
77 x 85,8
77 x 85,8
85 88
110 115
6000
6000
Max.koppel: ECE-norm (Nm)
160
240
Toerental bij max.koppel (t/min)
4250
1400
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
4,25
4,25
Boring x slag (mm) Max.vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max.vermogen (t/min)
Brandstof Katalysator INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
218
Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren
1.6 l. VTi 120 pk
1.6 l. THP 156 pk
Versnellingsbak
Gestuurd handgeschakeld (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering
8D5FH8/P - 8E5FH8/P 8D5FS8/P - 8E5FS8/P
8D5FV8 - 8E5FV8
8D5FNA - 8E5FNA 8D5FNA - 8E5FNA
Carrosserievariant
Berline
SW
Berline
SW
Berline
SW
-
Ledig gewicht
1390
1410
1400
1420
1410
1430
-
Gewicht rijklaar*
1465
1485
1475
1495
1485
1505
-
Maximum technisch toegestane massa totaal
1945
2055
1995
2080
2015
2080
-
Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12%
3245
3355
3495
3580
3515
3580
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1400
1300
1600
1500
1600
1500
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1575
1600
1775
1800
1775
1800
-
Aanhanger ongeremd
730
740
735
745
740
750
-
Aanbevolen kogeldruk
75
75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
10 219
Technische gegevens GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren
1,6 l THP 160 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering Carrosserievariant
Berline
SW
Ledig gewicht
-
-
-
Gewicht rijklaar*
-
-
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
-
-
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
-
-
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
-
-
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
-
-
-
Aanhanger ongeremd
-
-
Aanbevolen kogeldruk
-
-
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
220
Technische gegevens
1.6 l. HDi 110 pk
Dieselmotor Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Carrosserievariant Cilinderinhoud (cm3)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld (6 versnellingen)
8D9HL0 - 8E9HL0
8D9HR8/PS - 8E9HR8/PS
Berline
SW
Berline
SW
1560
1560
75 x 88,3
75 x 88,3
82
82
3600
3600
Max.koppel: ECE-norm (Nm)
240
270
Toerental bij max.koppel (t/min)
1750
1750
Boring x slag (mm) Max.vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max.vermogen (t/min)
Brandstof
Diesel
Katalysator
Ja
Roetfilter
Ja
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
3,25
10 221
Technische gegevens
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 2.0 l. HDi 140 pk
2.0 l. HDi 163 pk
2,0 l. HDi
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
-
8DRHR8 - 8ERHR8 8DRHF8 - 8ERHF8
8DRHHA - 8ERHHA 8DRHDA - 8ERHDA
-
Dieselmotor Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Carrosserievariant Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min)
Berline
SW
Berline
SW
Berline
SW
1997
1997
-
85 x 88
85 x 88
-
100 103
100 120
-
4000
3750
-
320
340
-
2000
2000
-
Brandstof
Diesel
Katalysator
Ja
Roetfilter
Ja
Nee
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
222
5,25
5
-
Technische gegevens
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 2.2 l. HDi 204 pk
Dieselmotor
Automaat (6 versnellingen)
Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Carrosserievariant Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW)
8D4HLA - 8E4HLA Berline
SW 2179 85 x 96 150
Toerental bij max. vermogen (t/min)
3500
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
450
Toerental bij max. koppel (t/min)
2000
Brandstof
Diesel
Katalysator
Ja
Roetfilter
Ja
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
5,25
10 223
Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) 1.6 l. HDi 110 pk
Dieselmotoren Handgeschakeld (5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld (6 versnellingen)
8D9HL0 - 8E9HL0
8D9HR8/PS - 8E9HR8/PS
Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Carrosserievariant
Berline
SW
Berline
SW
-
Ledig gewicht
1405
1425
1410
1430
-
Gewicht rijklaar*
1480
1500
1485
1505
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1975
2080
2005
2100
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3175
3180
3205
3200
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1200
1100
1200
1100
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1475
1400
1475
1400
-
Aanhanger ongeremd
740
745
740
750
-
Aanbevolen kogeldruk
75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
224
Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) 2.0 l. HDi 140 pk
2.0 l. HDi 163 pk
2,0 l HDi
Handgeschakeld (6 versnellingen)
Automaat (6 versnellingen)
-
8DRHR8 - 8ERHR8 8DRHF8 - 8ERHF8
8DRHHA - 8ERHHA 8DRHDA - 8ERHDA
-
Dieselmotoren Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Carrosserievariant
Berline
SW
Berline
SW
Berline
SW
-
Ledig gewicht
1430
1500
1520
1540
-
-
-
Gewicht rijklaar*
1505
1575
1595
1615
-
-
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2065
2140
2105
2180
-
-
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3565
3640
3205
3180
-
-
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1600
1500
1300
1200
-
-
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1775
1790
1375
1300
-
-
-
Aanhanger ongeremd
-
Aanbevolen kogeldruk
750
75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
10 225
Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) 2.2 l. HDi 204 pk
Dieselmotoren
Automaat (6 versnellingen)
Versnellingsbak Type Variant Uitvoering Carrosserievariant
8D4HLA - 8E4HLA Berline
SW
-
Ledig gewicht
1540
1660
-
Gewicht rijklaar*
1615
1735
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
2155
2280
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
3755
3880
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
1700
1600
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1875
1900
-
Aanhanger ongeremd
750
-
Aanbevolen kogeldruk
75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). ** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
226
Technische gegevens
Afmetingen (in mm)
Berline
SW
10 227
Technische gegevens
Identificatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. en bevat de volgende informatie: bandenspanning zonder en met volle belading, velgmaat en bandenmaat, door de constructeur aanbevolen bandenmerken, bandenspanning van het reservewiel, kleurcode van de lak.
i
228
A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun.
C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de portiersponning, aan bestuurderszijde.
B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de portiersponning aan bestuurderszijde bevestigd,
Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.
Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP 229
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale PEUGEOT-Urgence is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. Wanneer u deze toets op een willekeurig moment langer dan 8 seconden ingedrukt houdt, annuleert u de oproep. Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Deze oproep wordt beheerd door de PEUGEOT-Urgence alarmcentrale die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. * Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
230
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
WERKING VAN HET SYSTEEM Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten PEUGEOT CONNECT aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
JBL HIFI-SYSTEEM Het Hifi-systeem versie 5.1 is door de PSA-ingenieurs samen met de specialisten van het merk JBL ontwikkeld.
Voor een optimale geluidskwaliteit zijn voor en achter in het interieur vier tweewegluidsprekersets gemonteerd. De twee wegen worden door een actief filtersysteem van elkaar gescheiden. De luidsprekersets bestaan uit een tweeter met textieldome, voor een stabiele en uitgebalanceerde geluidsweergave van de hoge tonen, en een mediumwoofer met een vermogen van 50 W RMS voorzien van een omgekeerde driver en een neodymium magneet voor een perfecte weergave van de lage tonen. De centrale luidspreker in het dashboard zorgt voor een nog betere geluidskwaliteit en geeft de inzittenden het gevoel bij een live-optreden aanwezig te zijn. De subwoofer in de bagageruimte, met een drievoudige spoel en een vermogen van 150 W, geeft extra diepte en kleur aan de lage tonen van het geluidsspectrum. Het geheel wordt aangestuurd door een 10-wegversterker met een vermogen van 500 W RMS en een impedantie van 2 ohm. Deze versterker is van specifieke software voorzien die zorgt voor een surround-effect en een uitstekende geluidsverdeling, zodat zowel de bestuurder als de passagiers optimaal van de muziek kunnen genieten.
231
232
PEUGEOT CONNECT NAV+ GPS-NAVIGATIE MULTIMEDIA-AUTORADIO/ BLUETOOTH-TELEFOON INHOUD
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12
Basisfunctie - Bedieningspaneel Stuurkolomschakelaars Werking Navigatie Verkeersinformatie Telefoneren Index - ADDR BOOK Radio Multimediaspelers Audio-instellingen Configuratie Menustructuur
Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
234 236 237 239 253 256 264 267 270 276 277 278 281 233
01 BASISFUNCTIES BEDIENINGSPANEEL
6
10 8
1
18
19
11 12
17
16
15
20
9
4
22
5 14
9 2
3
13 7
Toets 2, 3, 4, 5, 6 en 12: selectie van linker- of rechtergedeelte van het scherm als er een menu wordt weergegeven. 234
21
01 BASISFUNCTIES 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Draaiknop: Kort indrukken als de motor niet draait: aan/uit. Kort indrukken bij draaiende motor: uit-/ inschakelen van geluidsbron. Draaien: volumeregeling (voor elke geluidsbron afzonderlijk, geldt ook voor verkeersinformatie en navigatie-instructies). Met de radio als geluidsbron, toegang tot het menu "RADIO" en weergave van het zenderoverzicht. Met de media als geluidsbron, toegang tot het menu "MEDIA A" en weergave van de tracklist. Toegang tot het menu "Navigatie" en weergave van de laatste bestemmingen. Toegang tot het menu "Verkeersinformatie TMC" en weergave van de actuele verkeersinformatie. Toegang tot het menu "Telefoon" en weergave van de laatste gesprekken of aannemen van een inkomend gesprek. Toegang tot het menu "Configuratie". Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en de demo-modus. Toets MODE: Selecteren van de permanente weergave. ESC: huidige bewerking afbreken, terug naar vorige map. Lang indrukken: terug naar vorige weergave.
10. CD uitwerpen. Ingedrukt houden: systeem resetten. 11. Afhankelijk van de context: Selecteren van het vorige/volgende item in een lijst. Selecteren van de vorige/volgende afspeellijst. Selecteren van de vorige/volgende radiozender. Selecteren van de vorige/volgende MP3-speellijst. Omhoog/omlaag voor de functie "De kaart verplaatsen". 12. Afhankelijk van de context: Automatisch selecteren van de vorige/ volgende radiozender. Selecteren van het vorige/volgende nummer van een CD, MP3-speler of mediaspeler. Selecteren van het linker of rechter gedeelte van het scherm als er een menu wordt weergegeven. Links/rechts voor de functie "De kaart verplaatsen". 13. Toetsen 1 t/m 6: Kort indrukken: selecteren van een in het geheugen opgeslagen radiozender. Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de huidige radiozender.
14. Draaiknopje voor selecteren en bevestigen: Selecteer een item op het display en bevestig uw keuze door het knopje kort in te drukken. Druk het knopje kort in om een contextmenu op te vragen, afhankelijk van de weergave op het scherm. Draaien bij weergave van de kaart: in-/ uitzoomen op de kaart. 15. Toegang tot de "Audio-instellingen": sfeerinstellingen, bassen, hoge tonen, loudness, geluidsverdeling, balans links/ rechts, balans voor/achter, automatische volumecorrectie. 16. Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT. 17. Black Panel-functie (DARK). 18. Selecteren van de geluidsbron: CD, USB, AUX, Bluetooth, Radio. 19. Weergeven van de lijst met lokale zenders, muziekstukken of CD/MP3-speellijsten. Lang indrukken: beheer van de MP3/WMAbestanden / bijwerken van de lijst met lokale zenders. 20. Selecteren van het golfbereik: FM of AM. 21. Weergeven van de lijst met contacten / Toegang tot het menu "Contacten". 22. Weigeren van een inkomend gesprek of een gesprek beëindigen.
235
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
-
-
Indrukken: toegang tot het menu van het display van het instrumentenpaneel. Draaien: scrollen binnen het menu van het display van het instrumentenpaneel.
Volume verhogen.
-
-
-
-
236
Geluidsweergave onderbreken / hervatten.
Volume verlagen.
Draaien. Radio: automatische selectie van vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. Drukken en draaien: naar 6 opgeslagen voorkeurzenders. Geluidsbron wijzigen. Toets TEL (kort indrukken): Binnenkomend gesprek aannemen. Tijdens een telefoongesprek: toegang tot het menu Telefoon: Gesprek beëindigen, privé-modus, handsfree functie. Toets TEL (even ingedrukt houden): Binnenkomend gesprek weigeren of telefoongesprek beëindigen. Buiten een telefoongesprek om: toegang tot het menu Telefoon (nummer kiezen, contacten, lijst met gesprekken, voice mail).
-
Selecteren van permanente weergave op het display.
-
Radio: weegave van zenders. Media: weergave van tracklist.
03 ALGEMENE WERKING Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:
"RADIO/MEDIA"
"KAART OP VOLLEDIG SCHERM"
"TELEFOON" (tijdens communicatie)
"KAART OP VERKLEIND SCHERM"
SETUP: INSTELLINGEN: datum en tijd, instellingen weergave, geluid.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
Geluidsbron veranderen: RADIO : radio als geluidsbron. MUSIC: mediaspeler als geluidsbron.
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuur schermen" voor een gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de menu's. 237
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
Door de draaiknop OK in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.
MULTIMEDIASPELERS, CD OF USB (afhankelijk van media):
Bestemming kiezen
1
2
2
RADIO:
2
Afspeelwijze: 1
1 1
RDS in-/uitschakelen 1
TELEFOON (tijdens communicatie):
1
1
Normaal
1
1
1
238
Privémodus
Willekeurig 2
Willekeurig op elk medium 2
Herhalen
In de wacht zetten DTMF-tonen Ophangen
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG OF VERKLEIND SCHERM:
2
2
1
1
Navigatie stoppen/hervatten
GPS-coördinaten
Kaart verplaatsen
1
2
1
Adresboek
Alternatieve route
1
TA in-/uitschakelen
Adres invoeren
Info plaats Als bestemming kiezen Als etappe kiezen Deze plaats opslaan (contacten) Kaartmodus verlaten Navigatiecriteria
04 NAVIGATIE Naar het menu "NAVIGATIE" Via het PEUGEOTnetwerk zijn regelmatig updates van de kaart beschikbaar op CD. Druk op NAV.
Houd het uiteinde van de lichtschakelaar even ingedrukt om de laatste gesproken instructie te herhalen.
Selecteer "Opties" in het navigatiemenu en vervolgens "Laatste bestemmingen wissen" en bevestig uw keuze om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer "Ja" en bevestig uw keuze. Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
239
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN
6
Selecteer een plaats uit de lijst en bevestig uw keuze. U kunt ook een lijst met plaatsen in het opgegeven land opvragen door een paar letters op te geven en dit te bevestigen met "Lijst".
EEN NIEUWE BESTEMMING KIEZEN 7 1
2
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Een bestemming kiezen" en bevestig uw keuze, selecteer dan "Adres invoeren" en bevestig uw keuze.
8
3
Draai aan de draaiknop en selecteer OK om uw keuze te bevestigen.
Vul de gegevens zoals "Weg" en "Nummer/Kruising" op dezelfde manier in.
Selecteer "Opslaan" om de adreskaart op te slaan. U kunt maximaal 400 kaarten opslaan.
Selecteer "Land" en bevestig uw keuze.
9 4
Bevestig met "OK" om het navigeren te starten.
Selecteer "Plaats" en bevestig uw keuze om de plaats van bestemming op te slaan. 10
5
240
Selecteer één voor één de letters van de plaats en bevestig elke letter steeds met het draaiknopje.
Selecteer een navigatiecriterium: "Snelste route", "Kortste route" of beste route "Afstand/Tijd", en selecteerm indien gewenst, aanvullende criteria zoals: "Met tolwegen", "Met veerpont", of "Verkeersinformatie" en bevestig uw keuze met "OK".
04 EEN BESTEMMING KIEZEN NAAR EEN CONTACT UIT HET ADRESBOEK
NAAR EEN VAN DE LAATSTE BESTEMMINGEN
1
2
Druk 2 keer op NAV voor een overzicht van de laatste bestemmingen.
Navigeren naar een uit het adresboek van de telefoon geïmporteerd adres is alleen mogelijk als het adresbestand compatibel is met het systeem.
1 Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze om het navigeren te starten.
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
2
3
Selecteer en bevestig "Bestemming kiezen", selecteer vervolgens "Adresboek" en bevestig uw keuze.
Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze met "OK" om het navigeren te starten.
241
04 NAVIGATIE GPS-COÖRDINATEN ALS BESTEMMING INVOEREN
1
NAAR EEN PUNT OP DE KAART
1 Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
2
2 Selecteer en bevestig "Bestemming kiezen", selecteer "GPS-coördinaten" en bevestig uw keuze.
3
Druk, als de kaart op het scherm wordt weergegeven, op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer dan "Kaart verplaatsen" en bevestig uw keuze.
Voer de GPS-coördinaten in en bevestig uw invoer met "OK" om het navigeren te starten.
Verplaats de cursor op het scherm met de pijltjestoetsen , , , om een bestemmingspunt te kiezen.
3 Druk op OK voor het contextmenu van de functie "Kaart verplaatsen".
4 Selecteer "Als bestemming kiezen" of "Als tussenstop kiezen" en bevestig uw keuze.
242
04 NAVIGATIE NAAR POINTS OF INTEREST (POI)
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
1 Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
2
Selecteer "Zoeken op Naam" om POI's op naam in plaats van op afstand te zoeken.
4 Selecteerr "Een bestemming kiezen" en bevestig dit, selecteer vervolgens "Een adres invoeren" en bevestig dit.
3
Selecteer en bevestig "POI" en selecteer en bevestig dan "Rondom huidige plaats" om een POI in de buurt te zoeken. Selecteer en bevestig "POI" om een POI in een etappe op te nemen, selecteer vervolgens "Op de route" en bevestig uw keuze. Om een POI als bestemming op te geven moet u eerst het land en de plaats opgeven (zie "Naar nieuwe bestemming"), vervolgens "POI" selecteren en bevestigen en dan "Dichtbij" selecteren en bevestigen.
Zoek een POI in één van de rubrieken op de volgende pagina's.
5
Selecteer de gewenste POI en bevestig uw keuze met "OK" om het navigeren te starten.
243
04 NAVIGATIE
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.
POI-LIJST
* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land. 244
04 NAVIGATIE UPDATEN RISICOZONE-POI'S (radar-info) De uitgebreide procedure is beschikbaar bij het PEUGEOTnetwerk. 1 Download vanaf internet het updatebestand voor de Risicozone POI'S en zet het op een CD-Rom of USB-stick. Deze dienst * is beschikbaar via https://www.peugeot-connect-downloads.co.uk of https://www.wipinforadars.fr.
De bestanden moeten in zijn geheel worden gekopieerd op het gekozen medium. 2
3
Plaats de CD-Rom of de USB-stick met het bestand voor Points Of Interest in de CD- of USB-speler van het systeem. Het systeem detecteert automatisch welk medium is geplaatst. Start de update door "JA" te bevestigen. Een melding geeft aan dat het downloaden succesvol is afgerond. Er mogen geen andere gegevens op de CD-Rom of USB-stick zijn opgeslagen.
* Beschikbaar in bepaalde landen. 245
04 NAVIGATIE INSTELLEN WAARSCHUWINGSMELDINGEN RISICOGEBIEDEN 1 Druk op NAV om het menu "Navigatie" weer te geven.
2 Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze, selecteer vervolgens "Risicogebieden instellen" en bevestig uw keuze.
3
246
U kunt nu kiezen uit: "Zichtbare meldingen" "Meldingen met geluidssignalen" "Alleen meldingen weergeven bij het navigeren" "Alleen meldingen geven bij een te hoge snelheid". U kunt de tijd tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied instellen. Selecteer "OK K" om de instellingen te bevestigen.
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
04 NAVIGATIE EEN ETAPPE TOEVOEGEN 1
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
2
ETAPPES BEHEREN 1
2 Selecteer "Etappes en routes" en bevestig uw keuze.
3
Selecteer "Etappe toevoegen" en bevestig uw keuze. Het adres van de etappe geeft u als bestemming op via "Adres invoeren", een kaart uit het "Adresboek", of uit "Laatste bestemmingen".
Herhaal de handelingen 1 en 2, selecteer "Etappes Ordenen/Wissen" en bevestig uw keuzes om etappes te beheren.
Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen en gebruik de toetsen en om de etappe op de gewenste plaats te zetten.
3 Selecteer en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.
Selecteer "Verwijderen" om een etappe te verwijderen. 4
Selecteer "Dichtbij" om in de buurt van de etappe te komen of "Strikt" om de etappe heel precies te rijden. Bevestig met "OK" om het navigeren te starten en globaal de richting aan te geven. 247
04 NAVIGATIE NAVIGATIEOPTIES CRITERIA VOOR DE BEREKENING
1
3
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer "Rekencriteria definiëren" en bevestig uw keuze. Met deze functie kunt u de verschillende criteria voor het berekenen van de route instellen: de soort route ("Snelste route", "Kortste route", "Afstand/Tijd"), aanvullende criteria zoals ("Met tolwegen" of "Met veerpont"), t al of niet rekening houden met de verkeersinformatie ("Verkeersinformatie").
Als u opgeeft dat het systeem rekening moet houden met de verkeersinformatie, wordt er automatisch een nieuwe route berekend als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft.
2 Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze. 4
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze om de instellingen op te slaan.
248
04 NAVIGATIE KAARTEN BEHEREN POINTS OF INTEREST OP DE KAART KIEZEN
1
4 Selecteer één of meer categoriën die u op het scherm wilt zien.
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
2 Selecteer "Standaard" om alleen "Tankstations, garages" en "Risicogebieden" (indien gedownload) weer te geven op de kaart.
Selecteer "Kaartbeheer" r en bevestig uw keuze.
3
5 Selecteer "Gegevens van de kaart" en bevestig uw keuze.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze, selecteer nogmaals "OK" en bevestig dit opnieuw om de instellingen op te slaan.
249
04 NAVIGATIE ORIËNTERING VAN DE KAART
1
4 Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Selecteer: "Op auto georiënteerd" om de kaart op de auto te richten, "Op noorden georiënteerd" om de kaart altijd naar het noorden te richten, "Perspectief" f om de kaart in perspectief te zien.
2 Selecteer "Kaartbeheer" r en bevestig uw keuze.
In het menu "SETUP" kunt u de kleur van de kaart veranderen door weergave bij "Dag" of "Nacht" te kiezen.
Selecteer "Oriëntering van de kaart" en bevestig uw keuze.
De straatnamen worden weergegeven als de kaart op een schaal van 50 m wordt weergegeven en gericht is op het noorden of in de rijrichting van de auto.
3
250
04 NAVIGATIE GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN INSTELLEN VOLUMEREGELING/UITSCHAKELEN
Het volume van de instructies kunt u ook instellen via het menu "SETUP" / "Spraaksynthese". 4
Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te bedienen tijdens de weergave van een route-aanwijzing.
Selecteer de volumeweergave en bevestig uw keuze.
5
1
Stel het gewenste volume in en bevestig uw keuze.
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
2
Selecteer "Uitschakelen" om de gesproken instructies uit te schakelen.
Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
3
6 Selecteer "Instellen gesproken berichten" en bevestig uw keuze.
Selecteer OK en bevestig uw keuze.
251
04 NAVIGATIE MANNENSTEM/VROUWENSTEM
1 Druk op SETUP voor het configuratiemenu.
2 Selecteer "Spraaksynthese" en bevestig uw keuze.
3 Selecteer "Mannenstem kiezen" of "Vrouwenstem kiezen" en bevestig uw keuze met "Ja". Het systeem wordt vervolgens opnieuw opgestart.
252
05 VERKEERSINFORMATIE Naar het menu "VERKEERSINFORMATIE"
Druk op "TRAFFIC"
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
253
05 VERKEERSINFORMATIE INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN Een TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart. Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen. 3
1
Het systeem biedt de keuze: "Bewaar alle berichten :", of "Bewaar de berichten :" ● "Rondom de auto", (bevestig de opgegeven kilometers om dit te wijzigen en de afstand te kiezen), ● "Op de route".
Druk op TRAFFIC voor weergave van het menu "Verkeersinformatie TMC".
2 Selecteer de functie "Geografisch filter" en bevestig uw keuze.
Wij adviseren: een filter op de route en een filter rondom de auto van: - 20 km in de stad, - 50 km op de snelweg. 254
4 Bevestig met "OK" om de wijzigingen op te slaan.
05 VERKEERSINFORMATIE 1
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 1 Druk op RADIO voor het menu "FM/AM-band".
2
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld: 2
Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
3 Selecteer "TA in-/uitschakelen" en bevestig uw keuze.
Het geluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen tijdens de weergave van een dergelijk bericht.
255
06 TELEFONEREN Toegang tot het menu "TELEFOON"
"T Telefoon elefoo " Druk op PHONE.
In de bovenbalk wordt steeds aangegeven Geen verbinding met een telefoon. Verbinding met een telefoon. Binnenkomend gesprek. Uitgaand gesprek. Bezig met synchroniseren van adresboek. Telefoongesprek bezig.
Selecteer in "Lijst gesprekken" een nummer en bevestig uw keuze met OK om een gesprek te starten. Binnenkomende gesprekken. Uitgaande gesprekken. 256
Als u verbinding met een andere telefoon maakt, wordt de lijst met de laatste gesprekken gewist.
06 TELEFONEREN Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN EERSTE KOPPELING Ga voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) naar www.peugeot.nl.
4
1 Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "gezien" wordt.
Selecteer "Randapparatuur zoeken" en bevestig uw keuze. Er verschijnt een overzicht van de apparatuur die waargenomen is. Wacht tot de knop "Verbinden" verschijnt.
5 Selecteer het gewenste apparaat in de lijst, kies dan "Verbinden" en bevestig uw keuze.
2 Druk op PHONE.
3 Selecteer "Bluetooth-functies" en bevestig uw keuze.
6 Het systeem stelt voor: het profiel "Handsfree functie" (alleen telefoon), het profiel "Audio" (streaming: lezen van muziekbestanden van de telefoon), of beide profielen "Alle". Selecteer met "OK" en bevestig uw keuze.
257
06 TELEFONEREN De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Kies het profiel "Handsfree functie" als u geen muziek wilt beluisteren.
Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van de auto.
Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt allebei de profielen als standaardinstelling kiezen.
Bijj terugkomst g in de auto wordt de verbinding g met de laatst aangesloten g telefoon binnen 30 seconden na het aanzetten van het contact, automatisch weer tot stand gebracht (Bluetooth actief en apparatuur "zichtbaar"). Om het p profiel van de automatische verbinding g te veranderen, moet u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en de telefoon daarna met het nieuwe profiel opnieuw koppelen.
7 Kies een code voor de verbinding en bevestig uw invoer met "OK".
8 Voer dezelfde pin-code als die van de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen.
258
06 TELEFONEREN BELLEN
Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats of gebruik de toetsen op het stuur.
EEN NIEUW NUMMER BELLEN
EEN CONTACT BELLEN
1
1 Druk op PHONE of houd TEL ingedrukt. Druk op PHONE.
2 Selecteer "Contacten" en bevestig uw keuze.
2 Selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze. 3
Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze. 3 Toets het nummer in op het virtuele toetsenbord door de cijfers te selecteren en daarna te bevestigen. Bevestig met "OK" om het ingevoerde telefoonnummer te bellen.
4 Selecteer het nummer en bevestig uw keuze om het bellen te starten.
259
06 TELEFONEREN EEN GESPREK BEËINDIGEN LAATSTE NUMMERS BELLEN
1 Druk op GESPREK BEËINDIGEN.
1
Druk op PHONE of houd TEL ingedrukt, selecteer "Lijst gesprekken" en bevestig uw keuze.
2 Selecteer het gewenste nummer en bevestig uw keuze.
Druk op PHONE, selecteer "Telefoonfuncties" en bevestig uw keuze, en selecteer vervolgens "De gesprekkenlijst wissen" als u de lijst met gesprekken wilt wissen.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil. 260
of Houd de toets TEL op het stuurwiel even ingedrukt.
06 TELEFONEREN EEN GESPREK AANNEMEN 1
2
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een popupvenster op het scherm.
Standaard is het systeem ingesteld op "Ja" om het gesprek aan te nemen. Druk op "OK" om het gesprek aan te nemen. Selecteer "Nee" en bevestig uw keuze om het gesprek te weigeren.
Houd de toets TEL of PHONE langer ingedrukt of druk op OPHANGEN om een gesprek te weigeren.
Druk de toets TEL of PHONE even in om een gesprek aan te nemen.
261
06 TELEFONEREN OPTIES TIJDENS EEN GESPREK* 1
2c Druk tijdens het gesprek een paar keer op de toets MODE om het telefoonmenu te selecteren en druk vervolgens op "OK" om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer "DTMF-tonen" om het numerieke toetsenbord te kunnen gebruiken voor het kiezen van eventuele opties die u in een gesprek worden aangegeven.
2d Selecteer "Verbreken" om het gesprek te beëindigen. 2a
2b
Selecteer "Privé-modus" en bevestig uw keuze om het gesprek rechtstreeks via de telefoon te voeren. Of selecteer "Handsfree-functie" en bevestig uw keuze om het gesprek via de luidsprekers van de audio-installatie weer te geven. Selecteer en bevestig "In de wacht zetten" om het gesprek in de wacht te zetten. Of selecteer "Gesprek hervatten" en bevestig uw keuze om een gesprek dat in de wacht is gezet, voort te zetten.
* Afhankelijk van het type telefoon en het abonnement. 262
U kunt ook een conference-call met 3 deelnemers houden. Start daarvoor eerst 2 afzonderlijke gesprekken en selecteer dan "Conference" in het contextmenu dat verschijnt als u de toets TEL op het stuur indrukt.
06 TELEFONEREN BEHEER VAN TELEFOONVERBINDINGEN 1
BELTONEN INSTELLEN 1 Druk op PHONE.
Druk op PHONE.
2 Selecteer "Telefoonfuncties" en bevestig uw keuze.
2 Selecteer "Bluetooth-functies". 3
3
Selecteer "Opties beltonen" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Lijst met gekoppelde randapparatuur" r en bevestig uw keuze. U kunt nu: verbinding maken met de geselecteerde telefoon via "Verbinden" of de verbinding "Verbreken", de koppeling met de geselecteerde telefoon verbreken. U kunt ook alle koppelingen tegelijk verbreken.
4 U kunt het volume en het type beltoon instellen.
5 Selecteer "OK" en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.
263
07 INDEX - ADDR BOOK Toegang tot het menu "CONTACTEN"
Druk op ADDR BOOK.
De manier waarop de lijst met contacten geordend is, hangt af van de gebruikte telefoon.
Bestemming: afkomstig van de contacten die in de mobiele telefoon en op de SIM-kaart zijn opgeslagen (afhankelijk van de synchronisatie-opties van het Bluetooth-menu en de compatibiliteit van de telefoon), opgeslagen in het systeem. Selecteer een contact en bevestig uw keuze. Selecteer vervolgens "Navigeren naar" r en bevestig uw keuze. 264
Telefooncontacten: van de mobiele telefoon en de SIM-kaart (afhankelijk van de synchronisatie-opties van het Bluetooth-menu en de compatibiliteit van de telefoon), opgeslagen in het systeem. Selecteer een telefooncontact en bevestig uw keuze om het desbetreffende nummer te bellen.
07 INDEX - ADDR BOOK ADRESBOEK / SYNCHRONISEREN CONTACTEN 1
2c
Selecteer "Synchronisatie-opties" en bevestig uw keuze: Geen synchronisatie: alleen de in het geheugen van het systeem opgeslagen contacten (altijd aanwezig). Contacten van telefoon weergeven: alleen de contacten die in het geheugen van de telefoon zijn opgeslagen. Contacten van SIM-kaart weergeven: alleen de contacten die op de SIM-kaart van de telefoon zijn opgeslagen. Alle contacten weergeven: de contacten die in het geheugen van de telefoon én op de SIM-kaart zijn opgeslagen.
3
Druk twee keer op ADDR BOOKen selecteer vervolgens "Status van contactengeheugen" als u wilt weten hoeveel contacten er in het geheugen zijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog over is.
Druk twee keer op ADDR BOOKen selecteer vervolgens "Nieuw contact" om een nieuw contact op te slaan.
2 Druk twee keer op ADDR BOOK, selecteer vervolgens "Configuratie" en bevestig uw keuze.
2a Selecteer "Alle contacten wissen" om de opgeslagen contacten uit het geheugen te verwijderen.
2b Selecteer "Alles importeren" om alle contacten van de telefoon te importeren en op te slaan.
265
07 INDEX - ADDR BOOK CONTACTEN BEHEREN 1
4 Selecteer "Importeren" om één contact naar het systeem te kopiëren.
ADDR BOOK, selecteer vervolgens "Contacten weergeven" en bevestig uw keuze.
5
2
Selecteer "Verwijderen" om een opgeslagen contact uit het systeem te verwijderen.
Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze. 6 3 Selecteer "Openen" om een extern contact weer te geven of een opgeslagen contact te wijzigen.
Een extern contact moet altijd eerst geïmporteerd worden voordat u het kunt wijzigen. Het contact wordt in het geheugen van het systeem opgeslagen. Contacten in het adresboek van de telefoon of op de SIM-kaart kunnen niet verwijderd of gewijzigd worden via de Bluetooth-verbinding. 266
Selecteer OK of ESC om dit menu te verlaten.
08 RADIO Naar het menu "RADIO"
Druk op RADIO.
Houd LIST even ingedrukt om het overzicht van zenders te verversen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts). Druk op of of gebruik het draaiknopje om de vorige of volgende zender van de lijst te kiezen. of Dit overzicht verschijnt ook als u de toets LIST op het stuur indrukt. 267
08 RADIO SELECTEREN VAN EEN ZENDER
EEN ZENDER OPSLAAN
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. De kwaliteit van de ontvangst wordt met dit symbool aangegeven.
1
1a Alfabetisch Druk op RADIO of LIST, kies de gewenste zender en bevestig uw keuze.
Houd een van de toetsen van het numerieke toetsenbord gedurende 2 seconden ingedrukt om de zender waar u momenteel naar luistert, op te slaan in het geheugen. Er klinkt een piepje ter bevestiging.
2 1b Automatisch zoeken Druk op off om automatisch naar lagere of hogere frequenties te zoeken. Of verdraai het knopje van de bediening op het stuur.
1c
268
Handmatig zoeken Druk op of om stapsgewijs naar een andere frequentie te zoeken.
Druk op een van de toetsen van het numerieke toetsenbord om de onder dat nummer opgeslagen zender op te vragen. Of druk en draai aan het knopje op het stuur.
08 RADIO RDS INSCHAKELEN EN UITSCHAKELEN Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. 1 Druk op RADIO.
Druk, als de radiogegevens worden weergegeven op "OK" om het contextmenu op te vragen. Selecteer "RDS inschakelen/uitschakelen".
2 Selecteer "Opties" en bevestig uw keuze.
3 Selecteer "RDS inschakelen/ uitschakelen" en bevestig uw keuze.
269
09 MULTIMEDIASPELERS Naar het menu "MUZIEK-MEDIA"
Druk op MEDIA.
Wisselen van de lijst in het menu (links/rechts). Deze lijst verschijnt ook als u op toets LIST van de bediening op het stuur drukt. of
270
09 CD, MP3/USB-SPELER INFORMATIE EN ADVIEZEN De autoradio speelt bestanden met de extensie "m4a, .m4b, .aac, .flac, .ogg, .mp3" en een bitrate van 32 Kbps tot 320 Kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 KHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers (USB of IPod via USB-kabel - niet meegeleverd). U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.
Een USB-stick moet geformateerd zijn naar FAT 16 of 32 om te kunnen worden afgespeeld.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
271
09 MULTIMEDIASPELERS CD-, MP3-, USB-SPELER Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick in de USB-poort of sluit de USB-apparatuur via een kabeltje j ((niet meegeleverd) g ) op de USB-poort aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke j j geheugen). g g ) Het maken van deze lijsten j kan enkele seconden of soms enkele minuten duren. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten j zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten j worden iedere keer bijj uitzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. Het afspelen volgt g na een korte tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.
1 Druk op MEDIA voor weergave van het menu "MEDIA".
2 Selecteer "Volgende medium" en bevestig uw keuze.
GELUIDSBRON KIEZEN 3 Via de toets SOURCE op het stuur kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen. "CD/CD MP3"
"RADIO"
"STREAMING"
272
"USB, IPod"
"AUX"
Herhaal deze handelingen tot u de gewenste geluidsbron tegenkomt (de radio kan geselecteerd worden met SOURCE of RADIO).
09 MULTIMEDIASPELERS EEN TRACK SELECTEREN
Vorige track.
/
Volgende track.
/
LIST: Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD
Omhoog en omlaag in de lijst.
/
Bevestigen, verder in de menustructuur.
/
/
Vorige afspeellijst.
Volgende afspeellijst.
Snel vooruit.
Even ingedrukt houden
Snel achteruit.
Even ingedrukt houden
/
+
/
Terug in de menustructuur.
/
Pauze: SRC even ingedrukt houden.
273
09 MULTIMEDIASPELERS IPOD / IPHONE
STREAMING AUDIO
1 Sluit een iPod of een iPhone met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch.
Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.
1
2
Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk "TELEFONEREN". Kies het profiel "Audio" of "Alle".
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.
2 Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is alleen mogelijk via de randapparatuur.
Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie "Herhalen" voor Bluetooth-apparatuur in te schakelen.
274
09 MULTIMEDIASPELERS AUX-INGANG GEBRUIKEN Audio-kabel niet meegeleverd 1
2 Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een geschikte kabel aan op de JACK-aansluiting.
Druk op MEDIA voor weergave van het menu "MEDIA".
3
Selecteer "AUX-ingang inschakelen/ uitschakelen" en bevestig uw keuze. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de audio-installatie in de auto.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
275
10 AUDIO-INSTELLINGEN 1 Deze zijn op te vragen door RADIO of MUSIC even ingedrukt te houden en via de menu's "FM/AM-band" of "MEDIA". A
2 -
"Klankkleurr" (6 verschillende opties) "Bassen" "Hoge tonen" "Loudness" (In-/uitschakelen) "Verdeling" ("Bestuurderr", "Alle passagiers") "Balans" (Links/Rechts) "Fader" (Voor/Achter) "Autom. volume" afhankelijk van de rijsnelheid (In-/uitschakelen)
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en kan worden afgestemd op het aantal inzittenden. De (Klankkleurr, Bassen, Hoge tonen en Loudness) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk. 276
Arkamys©: de geluidskwaliteit in de auto wordt benadeeld door de eisen die aan auto's worden gesteld op het gebied van veiligheid en binnenruimte. De luidsprekers zijn in de portieren aangebracht, waardoor het geluid voor de bestuurder en de passagiers te veel van de zijkanten (ofwel van links, ofwel van rechts) lijkt te komen. De Arkamys©-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
11 CONFIGURATIE WEERGAVE INSTELLEN
DATUM EN TIJD INSTELLEN 1
1 Druk op SETUP voor het menu "Configuratie".
Druk op SETUP voor het menu "Configuratie".
2 Selecteer "Configuratie display" en bevestig uw keuze.
2 Selecteer "Configuratie display" en bevestig uw keuze. 3 3a
Selecteer "Datum en tijd instellen" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Lichtsterkte instellen" en bevestig uw keuze om de lichtsterkte in te stellen. Druk op "OK" om de wijzigingen op te slaan. De instellingen voor dag en nacht zijn onafhankelijk van elkaar.
Selecteer "Minuten synchroniseren via GPS" om de instelling van de minuten automatisch te laten doen door het systeem.
4 3b
Selecteer "Kies de kleur" r en bevestig uw keuze om de weergave van de kleuren en de kaart op het scherm in te stellen: stand "Dag", stand "Nacht", automatische dag/nacht-stand, op basis van het branden van de verlichting.
Selecteer het item dat u wilt wijzigen. Druk op de toets OK om de selectie te bevestigen, verander de instelling en bevestig de wijziging nogmaals om de nieuwe gegevens op te slaan. Verander de instellingen één voor één. Selecteer vervolgens "OK" op het scherm en bevestig de wijzigingen om ze in het geheugen op te slaan. 277
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY BASISFUNCTIE
2
KEUZE A
1
2
3
2
3
keuze A1
2
keuze A2
2
KEUZE B...
1
2
MENU "Navigatie"
2
2
Een bestemming kiezen
1
2
2
2
1
Index
2
GPS-coördinaten (Opslaan)
2
Etappes en route
1
2
3
3
278
Adres invoeren
2
2
Een etappe toevoegen
2
Adres invoeren Adresboek
2
1
Laatste bestemmingen
MENU "TRAFFIC"
Etappes Ordenen / Wissen Alternatieve route
Geografisch filter
1
Gekozen bestemming
2
Opties
2
Bewaar alle berichten : Bewaar de berichten :
Definiëren rekencriteria
3
Instellen gesproken berichten
3
Laatste bestemmingen wissen
2
Kaartbeheer
2
Oriëntering van de kaart
2
De kaart verplaatsen / "Volgen auto" Cartografie en update Beschrijving van bestand met risicogebieden Navigatie stoppen / hervatten
1
Op de route
TMC-zender kiezen
1
Risicozones instellen
Gegevens van de kaart
Rondom de auto
TMC automatisch volgen TMC handmatig volgen Lijst van TMC-zenders Verkeersinformatie aan / uit
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY MENU "Telefoon" Bellen
1
MENU "Contacten"
Contacten
1
2
Opties beltonen De gesprekkenlijst wissen
2
3
3
3
3
2
2
Alles importeren
2
Verbinden
Synchronisatie-opties
2
Verbreken
3
Wissen
3
Alles wis.
3
Randapparatuur zoeken Naam van radiotelefoon wijzigen
Alle contacten wissen
2
Lijst met gekoppelde randapparatuur
2
Configuratie
1
Bluetooth-functies
1
Nieuw contact
1
3
1
Geen synchronisatie Contacten van telefoon weergeven Contacten van SIM-kaart weergeven
Opties (radio)
1
2
Wissen
2
Volgende band
1
Importeren
2
Telefoonfuncties
1
Openen
2
Lijst gesprekken
1
Contacten weergeven
1
MENU "RADIO"
2
TA inschakelen / uitschakelen RDS inschakelen / uitschakelen Audio-instellingen
1
2
Omgeving 3
3
3
3
3
3
Geen Klassiek Jazz Rock Techno Spraak
Alle contacten weergeven Staat van de contacten
279
12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY Lage tonen
2
2
2
3
3
2
2
1
MENU "SETUP"
Hoge tonen
2
2
MENU "MEDIA"
Volume
1
Verdeling
1
Bestuurder
Volgende medium USB-medium uitwerpen
2
Balans L-R
2
Balans V-A
2
Autom. volume
2
Radiolijst updaten
1
1
Harmonie
3
Normaal
Cartografie
3
Willekeurig
4
Willekeurig op hele medium
4
Herhalen
4
Audio-instellingen (idem RADIO)
2
AUX-ingang inschakelen / uitschakelen
2
Dagstand Nachtstand Dag/Nacht auto
Lichtsterkte instellen Datum en tijd instellen Spraaksynthese
1
2
2
280
Kies de kleur
2
Afspeelmodus
1
Alle passagiers
Configuratie display
1
Volume van de instructies Mannenstem kiezen / Vrouwenstem kiezen
VEELGESTELDE VRAGEN In de volgende tabellen vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De route wordt niet berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).
Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\ "Opties"\"Rekencriteria definiëren".
De risicogebieden worden niet aangegeven.
De POI's Risicogebied zijn niet geselecteerd.
Selecteer de POI's Risicogebied in de lijst met POI's.
De POI's Risicogebied zijn niet gedownload.
Download de POI's Risicogebied van de PEUGEOT-website.
Het geluidssignaal van de flitspalen functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd.
Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen".
Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.
Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria.
Ontvangst van een melding van een flitspaal die niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle flitspalen die buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto zijn geplaatst. Hierdoor worden ook flitspalen gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de flitspaal te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van de flitspaal te verkorten.
281
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG Sommige files op de route worden niet direct gemeld.
De hoogte wordt niet weergegeven.
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.
282
ANTWOORD
OPLOSSING
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld.
Verander de instellingen via "Geografisch filter".
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
-
Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.
Een overzicht van compatibele Bluetoothtelefoons is verkrijgbaar bij het netwerk.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.
Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de SIM-kaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van SIM-kaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is niet compatibel met de CD-speler. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.
-
Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio". De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur. 283
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur.
De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.
De naam van de zender verandert. 284
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.). Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd.
ANTWOORD
OPLOSSING
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen, Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd.
Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0. Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld. Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
285
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
Het afspelen van de muziek op mijn USBstick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USBpoort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, is het mogelijk dat gelijktijdig verbinding wordt gemaakt met de streamingfunctie en de telefoonfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden.
Twee mogelijke oplossingen (afhankelijk van het type iPhone): koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie), ga naar het menu "Bluetooth-functies" \ "Lijst met gekoppelde randapparatuur", koppel de iPhone los en sluit deze weer aan met alleen het profiel "Handsfree-functie".
286
AUDIO-INSTALLATIE/BLUETOOTH
INHOUD
Het systeem is zodanig gecodeerd dat het alleen in uw auto werkt. Raadplaag het PEUGEOT-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties
blz.
288
02 Bediening op het stuurwiel
blz.
289
03 Hoofdmenu
blz.
290
04 Audio
blz.
291
05 Telefoon
blz.
301
06 Audio-instellingen
blz.
309
07 Configuratie
blz.
310
08 Boordcomputer
blz.
311
09 Menustructuur scherm
blz.
312
Veelgestelde vragen
blz.
314
287
01 BASISFUNCTIES 2
1
3
5
4
12
8
7
11
14
13
10
9
6
1. 2. 3.
4.
5.
288
Aan/uit en volumeregeling. Uitwerpen van de CD. Selecteren van de weergave op het display: Volledig scherm: Audio (of telefoon als er een gesprek gaande is) / Verkleind scherm: Audio (of telefoon als er een gesprek gaande is) - Tijd of Boordcomputer. Lang indrukken: scherm uit (DARK). Selecteren van de geluidsbron: Radio, CD, AUX, USB, Streaming audio. Aannemen van een inkomende oproep. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, DAB en AM.
6.
Toetsen 1 t/m 6: Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender. 7. Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van een CD of MP3-afspeellijsten Lang indrukken: beheer van MP3/ WMA-bestanden / bijwerken lijst met voorkeuzezenders. 8. Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang indrukken: toegang tot de soort informatie. 9. Bevestigen of weergave van contextmenu. 10. Annuleren van de bewerking. Omhoog in de menustructuur (menu of afspeellijst).
11. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, USB, Streaming audio. Navigeren in een lijst. 12. Stapsgewijs zoeken naar een lagere/hogere frequentie. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van de vorige of volgende track / muziekstijl / artiest / afspeellijst van het USB-apparaat. Navigeren in een lijst. 13. Naar het hoofdmenu. 14. Instellen van de audio-opties: klankkleur, hoge tonen, bassen, balans, fader, loudness, snelheidsafhankelijke volumeregeling.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
-
-
Indrukken: toegang tot het menu van het display van het instrumentenpaneel. Draaien: scrollen binnen het menu van het display van het instrumentenpaneel.
Volume verhogen.
-
Draaien: Radio: zoeken vorige/volgende zender. Media: vorige/volgende nummer. Indrukken: bevestigen.
-
Geluidsbron veranderen. Binnenkomend gesprek aannemen. Naar het menu Telefoon (tijdens een telefoongesprek). Even ingedrukt houden: binnenkomend gesprek weigeren of telefoongesprek beëindigen. Even ingedrukt houden: naar het menu "Telefoon" (behalve tijdens een telefoongesprek).
-
Geluidsweergave onderbreken / hervatten.
-
-
Volume verlagen.
Selecteren van het type weergave op het display: scherm met meerdere vensters of volledig scherm. Even ingedrukt houden: black panel-functie (DARK). Radio: weergave van de lijst met zenders. Media: weergave van de lijst met nummers Even ingedrukt houden: lijst met opgeslagen zenders vernieuwen. 289
03 HOOFDMENU > DISPLAY C "Multimedia": Parameters media, Radio-instellingen.
"Bluetooth-verbinding": Verbindingen beheren, Extern apparaat zoeken.
"Telefoon": Bellen, Beheer adresboek, Beheer telefoon, Ophangen
Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's het gedeelte "Menustructuur display" van dit hoofdstuk. 290
04 AUDIO RADIO SELECTEREN VAN EEN ZENDER De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.
Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde.
1
Druk een paar keer achter elkaar op SOURCE om de radiofunctie te selecteren.
Selecteer de gewenste zender en bevestig uw keuze door op OK te drukken.
Druk een keer om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, K, ...). 2 Druk op BAND om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, DAB (digitale radio) of AM.
Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken.
291
04 AUDIO
1
RDS
VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan.
1
BERICHTEN BELUISTEREN
2 Selecteer "RDS" en bevestig uw keuze. Op het scherm verschijnt "RDS".
292
Druk op TA INFO om de weergave van verkeersinformatie in- of uit te schakelen.
De functie INFO geeft voorrang aan de verkeersinformatie. Om te kunnen functioneren moet er op een zender die dit soort informatie meestuurt, afgestemd zijn en moet het signaal sterk genoeg zijn. Zodra er een bericht verschijnt, wordt de weergave van de geluidsbron (Radio, CD, USB ...) automatisch onderbroken om het bericht weer te geven. Na afloop van het bericht wordt de geluidsweergave weer hervat. 1
Houd de toets TA INFO even ingedrukt voor een overzicht van categorieën.
2
Selecteer één of meerdere categorieën of maak een selectie ongedaan om de ontvangst van de desbetreffende berichten in of uit te schakelen.
04 AUDIO TEKSTBERICHTEN WEERGEVEN Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd.
Display C 1 Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan.
2 Selecteer "RadioText (TXT)" en bevestig uw keuze met OK.
293
04 AUDIO AUDIO-CD EEN CD AFSPELEN
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Druk op de toets LIST om de lijst met nummers van de CD weer te geven.
3 1 Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE en selecteer "CD".
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
294
Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
04 AUDIO CD, USB INFORMATIE EN TIPS
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" of "wma" met een vaste of variabele compressie van 32 Kbps to 320 Kbps.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en gebruik geen speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Playlists moeten van het type .m3u of .pls zijn. Het maximum aantal bestanden bedraagt 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus.
Op deze schijf kunt u ook 255 MP3-bestanden zetten, verdeeld over 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveau's te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken.
295
04 AUDIO CD, USB
2
EEN PLAYLIST AFSPELEN
Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren.
Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USB-apparaat rechtstreeks of met een kabeltje aan op de USB-aansluiting. 3 Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.
Druk op een van de toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te kiezen.
4
De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per bestand te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden.
Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spelen.
1 Als er al een CD in het apparaat zit of een USB-stick is aangesloten die u wilt beluisteren, druk dan een paar keer op SOURCE en kies dan "CD" of "USB".
296
5 Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven.
04 AUDIO 6
USB-STICK - AFSPEELLIJSTEN INDELEN 1 Druk even op LIST of op MENU, selecteer "Multimedia", dan "Parameters media" en ten slotte "Indeling afspeellijst kiezen" om de indelingen weer te geven.
7 Selecteer een nummer of een bestand.
8 Omhoog in de menustructuur.
9 Een pagina overslaan.
2 Druk na het kiezen van de indeling ("Per map"/"Per artiest"/"Per genre"/ "Per playlist" op OK. Druk vervolgens nogmaals op OK om de wijzigingen op te slaan. Per map: alle mappen met audiobestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. Per artiest: alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. Per genre: alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. Per playlist: zoals weergegeven in de playlist.
297
04 AUDIO IPOD® of MASS STORAGE DEVICE
U kunt bestanden op een Mass Storage Device* via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren door het apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan te sluiten.
Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de iPod®.
Als de speler bij het aansluiten op de USB-poort niet wordt herkend, sluit deze dan aan op de JACK-aansluiting.
De iPod® moet er een van de vijfde generatie of een recentere versie zijn.
* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de iPod. 298
Zorg voor een regelmatige update van de software van de iPod® om zeker te zijn van een goede verbinding.
04 AUDIO AUX-INGANG (AUX) JACK-AANSLUITING
De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een extern (Non Mass Storage) apparaat of een IPod® aan te sluiten als die niet via de USB-poort herkend wordt.
2 Druk een paar keer op SOURCE en selecteer "AUX".
3 Stel eerst het geluidsvolume op het externe apparaat in.
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de USB-aansluiting en de Jack-aansluiting.
1
Sluit het externe apparaat met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de Jack-aansluiting aan.
4 Stel dan het geluidsvolume van de autoradio van de auto in.
De weergave van de informatie en de bediening gebeurt via het externe apparaat.
299
04 AUDIO STREAMING-AUDIO VIA BLUETOOTH
AFSPEELMETHODE Er zijn verschillende afspeelmethodes: Normaal: de tracks worden in de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. Shuffle: de tracks van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Shuffle uitgebreid: alle tracks van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. Herhaling: alleen de tracks van dit album of deze map worden afgespeeld.
Afhankelijk van de technische specificaties van de telefoon
Met streaming-audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-profielen (A2DP/ AVRCP) ondersteunen. 1
1 De telefoon koppelen: zie het hoofdstuk TELEFOON.
2
Kies "streaming-audio" als geluidsbron door op de toets SOURCE te drukken. Via de toetsen van de radio kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.
In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord van de telefoon gestart worden. De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het signaal van de telefoon. 300
Druk op OK om naar het contextmenu te gaan. of Druk op MENU.
2
Selecteer "Multimedia" en bevestig uw keuze.
3
Selecteer "Parameters media" en bevestig uw keuze.
4
Selecteer "Afspeelmodus" en bevestig uw keuze.
5
Kies de gewenste afspeelmethode en bevestig uw keuze met OK om de instellingen op te slaan.
05 TELEFONEREN EEN TELEFOON KOPPELEN/EERSTE KOPPELING De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Blutooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) naar www.peugeot.nl. 1
4 Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of uw telefoon "voor elk apparaat zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon).
2
Selecteer "Extern apparaat zoeken".
5 Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Bezig met zoeken…".
Druk op MENU.
3
6 Selecteer "Bluetooth-verbinding" en bevestig uw keuze.
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon en bevestig uw keuze. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
301
05 TELEFONEREN 9 Accepteer de koppeling op de telefoon.
Soms verschijnt de referentie van de telefoon of het Bluetooth-adres in plaats van de naam van de telefoon. 10
Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de koppeling.
7
Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in en bevestig uw invoer met OK.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar gedetecteerde Bluetooth apparatuur te zoeken. Saisir code authentification _ 0 OK
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Del
8 Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer.
Het adresboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie beschikbaar (mits de telefoon compatibel is). De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te kunnen maken met de telefoon.
STREAMING-AUDIO VIA BLUETOOTH
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.
302
De telefoon koppelen en vervolgens muziekbestanden afspelen: zie het hoofdstuk AUDIO.
05 TELEFONEREN VERBINDINGEN BEHEREN De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bleutooth en Streaming audio. De mogelijkheid van het systeem om één profiel te koppelen hangt af van de telefoon. Het is mogelijk dat standaard beide profielen worden gekoppeld.
Geeft aan dat een apparaat is verbonden. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming audio is.
1
Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree telefoon is.
Druk op MENU. 4
Selecteer een telefoon en bevestig uw keuze.
2
Selecteer "Bluetooth-verbinding" en bevestig uw keuze. 5
3 Selecteer "Verbindingen beheren" en bevestig uw keuze. Er verschijnt nu een overzichtje van de gekoppelde telefoons.
Vervolgens selecteert en bevestigt u: "Aansluiten telefoon"/"Telefoon afsluiten": voor het maken of verbreken van de verbinding met een telefoon of de handsfree-set. "Aansluiten mediaspelerr"/ "Mediaspeler afsluiten": voor het maken of verbreken van een verbinding voor Streaming audio. "Aansluiten telefoon en mediaspelerr"/"Telefoon + mediaspeler afsluiten": voor het maken of verbreken van de verbinding met de telefoon én Streaming audio. "Verbinding verwijderen": de koppeling met de telefoon verbreken. 303
05 TELEFONEREN BELLEN - NUMMER KIEZEN 1
2
Naar het menu "TELEFOON": Houd SOURCE even ingedrukt. Of druk op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze. Of druk op MENU, selecteer en bevestig "Telefoon", selecteer dan "Bellen" en bevestig uw keuze.
BELLEN - LAATST GEKOZEN NUMMERS* 1 Herhaal de vorige stap 1 om het menu "TELEFOON" op te vragen.
2 Selecteer "Gesprekkenlijst" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Nummer kiezen" en bevestig uw keuze om een nummer op te kunnen geven. 3
3
Selecteer de cijfers één voor één met behulp van de toetsen en en bevestig uw invoer.
Als u een fout maakt, kunt u de nummers één voor één wissen. 4 Selecteer OK en bevestig uw keuze om het bellen te starten.
Selecteer het gewenste nummer en bevestig dit om het bellen te starten.
In de gesprekkenlijst zijn de nummers van alle binnenkomende en uitgaande gesprekken opgeslagen sinds de laatste keer dat de auto met de desbetreffende telefoon werd verbonden.
U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen. Zet in dat geval uit veiligheidsoverwegingen de auto stil.
* Afhankelijk van de specificaties van de telefoon. 304
05 TELEFONEREN BELLEN - VANUIT HET ADRESBOEK 1
EEN GESPREK AANNEMEN 1
Herhaal de vorige stap 1 om het menu "TELEFOON" op te vragen.
2 Selecteer "Telefoonboek" en bevestig uw keuze.
3
Selecteer een adres en bevestig uw keuze. Thuis Werk GSM (afhankelijk van de beschikbare gegevens in het geheugen van de telefoon).
4 Selecteer het nummer en bevestig uw keuze.
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display van het instrumentenpaneel.
2 Standaard is het systeem ingesteld op "JA" om het gesprek aan te nemen. Druk op OK om het gesprek aan te nemen. Selecteer "NEE" en bevestig uw keuze om het gesprek te weigeren. of Druk op SOURCE of SRC om het gesprek aan te nemen.
U kunt een gesprek ook weigeren door ESC of SOURCE even ingedrukt te houden.
305
05 TELEFONEREN GESPREKKEN BEHEREN
2b
1
In het contextmenu: vink "Micro OFF" aan om de microfoon uit te schakelen. vink Micro OFF" uit om de microfoon weer in te schakelen.
Druk tijdens het gesprek op OK om naar het contextmenu te gaan.
2a
2c
Ophangen
Selecteer in het contextmenu "Gespr. beëindigen" om het gesprek te beëindigen.
U kunt ook de toets SOURCE of TEL even ingedrukt houden om het gesprek te beëindigen.
306
Privé-gesprek (de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
Doorschakelfunctie (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken) n) In het contextmenu: vink "Doorschakelfunctie" aan om het gesprek via de telefoon voort te zetten. vink "Doorschakelfunctie" uit om het gesprek via de auto voort te zetten.
In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon kiezen. Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als u in de auto stapt (afhankelijk van de specificaties van de telefoon).
05 TELEFONEREN 2d
Spraakserver
Selecteer in het contextmenu "DTMF-tonen" en bevestig uw keuze om het digitale toetsenbord te kunnen gebruiken om door het menu van de interactieve spraakserver te surfen. 2e
Wisselgesprek
Selecteer in het contextmenu "Wisselgesprek" en bevestig uw keuze om een in de wacht gezet gesprek weer voort te zetten.
307
05 TELEFONEREN CONTACTENLIJST 2 De contactenlijst van de telefoon wordt, als de telefoon compatibel is, naar de audio-installatie in de auto gestuurd. De contactenlijst is tijdelijk en de kwaliteit is afhankelijk van de Bleutooth-verbinding.
Selecteer "Contacten" voor een overzicht van alle contacten.
3 Alle contacten die van de telefoon zijn geïmporteerd, worden in een permanent, vrij toegankelijk geheugen opgeslagen, ongeacht welke telefoon er is aangesloten.
1
Houd SOURCE even ingedrukt om de contactenlijst op te vragen. of druk op OK, selecteer "Bellen" en bevestig uw keuze.
308
Druk op MENU als u gegevens van contacten wilt veranderen, selecteer dan "Telefoon" en bevestig uw keuze. Selecteer "Beheer contacten" en bevestig uw keuze. U kunt kiezen uit: "Item raadplegen", "Item verwijderen", "Alle items verwijderen".
06 AUDIO-INSTELLINGEN DISPLAY C De verdeling (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©systeem) van het geluid is een audio-instelling die zorgt voor een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in de auto.
De audio-instellingen Klankkleur, Hoge tonen en Bass zijn andere instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten. 1
2
Druk op om het menu met de audio-instellingen op te vragen. De volgende instellingen zijn mogelijk: Klankkleur, Bass, Hoge tonen, Loudness, Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder, Balans, Fader, Autom. volumeregeling -
Arkamys©: de geluidskwaliteit in de auto wordt benadeeld door de eisen die aan auto's worden gesteld op het gebied van veiligheid en binnenruimte. De luidsprekers zijn in de portieren aangebracht, waardoor het geluid voor de bestuurder en de passagiers te veel van de zijkanten (ofwel van links, ofwel van rechts) lijkt te komen. De Arkamys©-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
3 Selecteer en bevestig "Overige instellingen…" voor nog meer instellingen.
309
07 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN DISPLAY C 1
4 Selecteer met de pijltjestoetsen Datum en tijd instellen en bevestig uw keuze.
Druk op MENU.
2
5 Selecteer met de pijltjestoetsen Persoonlijke instellingen Configuratie en bevestig uw keuze.
3
6 Selecteer met de pijltjestoetsen Configuratie display en bevestig uw keuze.
310
Selecteer de parameter die u wilt wijzigen. Bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken, verander dan de waarde en bevestig dit nogmaals om de nieuwe instelling op te slaan.
Stel de parameters één voor één in en bevestig dit steeds door op de toets "OK" te drukken. Selecteer dan de tab "OK" op het display en bevestig uw keuze om het menu Datum en tijd instellen te verlaten.
08 BOORDCOMPUTER Als de knop op het stuurwiel of op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaarr meermaals wordt ingedrukt, worden de verschillende functies van de boordcomputer achtereenvolgend weergegeven op het display. het tabblad "auto" met: ● de actieradius, het huidige verbruik of de teller van het Stop & Start-systeem, de stand "1" (traject 1) met: ● de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde afstand berekend over het traject "1", de stand "2" (traject 2) met dezelfde gegevens voor een tweede traject.
ENKELE DEFINITIES Actieradius: in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de wagensnelheid of het landschap. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als tijdens het rijden voortdurend streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers. Momenteel verbruik: dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf 30 km/h. Gemiddeld verbruik: dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Afgelegde afstand: deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Op 0 zetten Druk de knop langer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven.
Gemiddelde snelheid: dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan). Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet. 311
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
BASISFUNCTIE 1
KEUZE A
2
Keuze A1
2
Keuze A2
1
Multimedia Parameters media
1
2
3
KEUZE B
3
3
3
2
3
3
3
3
1
312
Telefoon
Afspeelmodus kiezen
2
Normaal
2
Shuffle
2
Shuffle uitgebreid Herhaling
2
2
Per map
2
Per artiest
2
Radio-instellingen
2
1
Contacten Gesprekkenlijst Voicemail
Item raadplegen Item verwijderen Alle items verwijderen Beheer telefoon
1
Per playlist
Nummer kiezen
Beheer contactenlijst
1
Indeling afspeellijst kiezen
Per genre
Bellen
1
Telefoonstatus Gesprek beëindigen
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY Boordcomputer 1
Persoonlijke instellingen Configuratie
Diagnose auto* Taalkeuze
1
Configuratie beeldscherm
1
2
2
Bluetooth-verbinding
2
2 1
1
Keuze van eenheden Datum en tijd instellen Instellingen display Lichtsterkte
Beheer aansluitingen Extern apparaat zoeken
* De parameters variëren al naar gelang de uitvoering van de auto. 313
VEELGESTELDE VRAGEN In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in.
Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.
314
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND om het golfbereik (AM, FM1, FM2, DAB*) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
* Digital Audio Broadcasting (digitale audio). 315
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
ANTWOORD De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
OPLOSSING -
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw (FAT 32).
316
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken.
Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken.
Verander de instellingen van de telefoon om het automatisch verbinding maken uit te schakelen.
De IPod wordt bij het aansluiten op de USBaansluiting niet herkend.
De IPod is niet compatibel met de USB-aansluiting.
Sluit de IPod met een geschikte kabel (niet meegeleverd) via de AUX-ingang aan.
De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade).
Tijdens streaming audio wordt het geluid tijdelijk onderbroken.
Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-signaalverbinding.
Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een betere weergave van de streaming-audio.
Bij het lezen tijdens "Shuffle uitgebreid" worden sommige nummers overgeslagen.
De "Shuffle uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
317
318
Index
A Aanhangergewichten ............................219, 224 Aansluiting 12V ............................................... 71 Accessoires...................................................205 Accu ......................................................196, 216 Accu laden ....................................................196 Achterruitverwarming .....................................92 Achteruitrijlicht ......................................188, 189 Afmetingen ....................................................227 Afstandsbediening .............................. 39-41, 47 Airbags ............................................................30 Airbags vóór.......................................... r 166, 169 Airconditioning ................................................83 Airconditioning (handbediend).................. 81, 82 Airconditioning met gescheiden regeling .......92 Airconditioning quadrizone .................87, 90, 92 Alarmknipperlichten ................................ 77, 157 Alarmsysteem .................................................48 Algemeen menu............................................290 Allesdragers ..................................................204 Antispinregeling (ASR) .................................162 Armleuning...................................................... 71 Armleuning achter........................................... r 72 Audio-aansluitingen ........................73, 297, 299 Automatische airconditioning ...................81, 84 Automatische ruitenwissers..................140, 142 Automatische transmissie.....................106, 217 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten ....................................157 Automatisch inschakelen verlichting ....130, 134 Autoradio .......................................................287 Aux-aansluitingen .........................................299
B Bagageafdekking ............................................76 Bagagenet voor hoge belading.......................78
D Bagageruimte..................................................52 Bagageruimte (openen) ..................................40 Bandenreparatieset ...................................... 170 Bandenspanning ...........................................228 Bandenspanningscontrole (met set)............. 170 Bandenspanning te laag (detectie) ...............159 Batterij afstandsbediening ........................ 45-47 Batterij afstandsbediening vervangen......45, 46 Bediening autoradio aan stuurkolom............289 Bekerhouder.................................................... 71 Beladen .........................................................204 Benzinemotor.................................. r 60, 210, 218 Binnenspiegel .................................................70 Bluetooth (handsfree set) ..................... 257, 301 Bluetooth (telefoon).......................................257 Bochtverlichting ............................138, 139, 183 Boordcomputerr .........................................36, 37 Brandstof......................................................... f 60 Brandstofniveaumeter..................................... r 58 Brandstoftank ..................................................58 Brandstof tanken .......................................58, 60 Brandstoftank leeg (diesel)...........................209 Brandstofvuldop..............................................58 Brandstofvulklep .............................................58 Buitenspiegels...........................................68, 69
C
CD .................................................................294 CD-/MP3 -speler.................................. r 295, 296 CD MP3................................................ 295, 296 Centrale vergrendeling ................................... 41 Claxon ...........................................................158 Controle motorolieniveau................................35 Controles................................210-212, 216, 217
Datum (display) .............................................277 Datum instellen .............................................277 Derde remlicht...............................................191 Detectie te lage bandenspanning .................159 Dieselmotor............. r 60, 209, 211, 212, 221, 224 Dimlicht ..........................................129, 183-185 Display instrumentenpaneel .............21, 36, 105 Dynamische noodrem.....................................96
E Eco-mode......................................................199 Elektrisch bediende handrem.........................96 Elektronische sleutel........................... 39-41, 45 Elektronische startblokkering ................... 47, 95 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)....162 ESP/ASR .......................................................162 Extra ingang ..................................................299
F
Follow me home verlichting ..................133, 134 Functie snelweg (richtingaanwijzers)............157
G Geheugen instellingen bestuurderr ................. 63 Gereedschap ........................................ 176, 177 Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak............................110, 114, 217 Gevarendriehoek ............................................77 Gewichten .............................................219, 224 GPS...............................................................242 Grootlicht................................129, 183-185, 187
. 319
Index
H Halogeenlampen ...................................183, 184 Handgeschakelde versnellingsbak ..................... 104, 105, 114, 217 Handrem .........................................99, 103, 217 Handsfree set........................................ 257, 301 Head-up display ............................ 118, 121, 123 Hill-Holderr ..................................................... 117 Hoofdsteunen achterr ...................................... 66 Hoofdsteunen verstellen ...........................61, 64 Hoofdsteunen vóór.................................... r 61, 64 Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ...........70 Hoogteverstelling veiligheidsgordels............164 Hulpoproep............................................158, 230
I Identificatie (stickers) ....................................228 Identificatie auto............................................228 Identificatiegegevens ....................................228 Identificatieplaatjes constructeur................................................ r 228 Indeling bagageruimte .............................. 74, 75 Indeling interieurr ............................................. 71 Inhoud brandstoftank ......................................58 Instapfunctie....................................................63 Instapverlichting ............................................136 Instellingen bestuurder (opslaan) .......................................................63 Instrumentenpaneel ........................................20 Instrumentenpanelen ......................................21 Intelligente tractiecontrole ............................161 Interieurfilter.................................................. r 216 Interieurfilter (vervangen) .............................216 Interieurverlichting ................................144, 145 ISOFIX (bevestigingen).................................152 ISOFIX kinderzitjes.......................152, 153, 154
320
J JBL (audiosysteem) .................................. 7, 231
K Kaartleeslampjes ..........................................144 Kentekenplaatverlichting .............................. 191 Keyless entrée and start .....................23, 39, 47 Kinderbeveiliging ..........................................149 Kinderen........................................149, 153, 154 Kinderzitjes ...................................................146 Kinderzitjes (conventioneel) .................148, 149 Kleurcode lak ................................................228 Kleurendisplay met kaartweergave DT T .... 237, 278 Klokje ............................................................ 310 Klokje (instellen) ............................................277 Koelvloeistoftemperatuur................................ r 31 Koelvloeistoftemperatuurmeterr ...................... 31 Kofferdeksel sluiten ........................................52 Koplampsproeiers......................................... 141 Koplampverstelling........................................137 Krik ........................................................ 176, 177
L Laden accu....................................................196 Lampen (vervangen).............183, 188, 189, 191 Lekke band.................................................... 170 Lichtschakelaarr ..................................... 129, 133 Lokaliseren van de auto ..................................44 Luchtfilterr ...................................................... 216 Luchtfilter (vervangen) .................................................216
M
Massagefunctie...............................................65 Matten .............................................................72 Mat verwijderen ..............................................72 Menustructuren display ................ 278, 312, 313 Milieu ...............................................................46 Mistachterlicht ....................... 131, 188, 189, 191 Mistlampen ....................................................183 Mistlampen vóór............................ r 131, 183, 186 Monochroom display.............................290, 312 Monteren allesdragers ..................................204 Motoren .........................................218, 221, 224 Motorolieniveaumeterr ............................. 35, 213 MP3 (CD) ............................................. 295, 296 Multifunctioneel display (met autoradio).......290 Multimediaspelers.........................................270
N
Navigatiesysteem......................... 239, 240, 248 Neerklappen stoelen achter............................ r 66 Niveau brandstofadditief diesel .................... 215 Niveau koelvloeistof................................ f 31, 213 Niveau koplampsproeiervloeistoff ......... 141, 213 Niveau remvloeistoff ...................................... 213 Niveau ruitensproeiervloeistof.............. f 141, 213 Niveaus controleren.............................. 213, 215 Niveaus en controles .....................210-213, 215 Niveau stuurbekrachtigingsvloeistof............. f 213 Noodbediening achterklep..............................55 Noodoproep ..........................................158, 230 Nulstelling onderhoudsindicatorr ..................... 34
O Oliefilter......................................................... r 216 Oliefilter (vervangen) ....................................216 Olieniveau ...............................................35, 213
Index
Oliepeilstok .............................................35, 213 Onder de motorkap ................................210-212 Onderhoudsindicatorr ...................................... 33 Ontdooien........................................................92 Ontgrendelen ..................................................39 Ontgrendelen bagageruimte...........................40 Ontluchten brandstofsysteem.......................209 Opbergvakken............................... 71, 72, 74, 75 Openen bagageruimte ........................39, 40, 52 Openen portieren............................................39 Openen zonnescherm panoramadak .............56 Opschakelindicatorr ....................................... 105 Overzicht gewichten .............................219, 224 Overzicht motoren ........................218, 221, 224 Overzicht zekeringen ....................................192
P
Panoramadak ..................................................56 Parkeerhulp achter........................................ r 125 Parkeerhulp vóór........................................... r 126 Parkeerlichten ........129, 133, 183, 185, 187-189 Parkeerplaatsassistent .................................127 Peugeot connect assistance ........................230 Peugeot Connect Nav+.................................233 Peugeot Connect Plug....................................73 Peugeot connect sos ....................................230 Plafonniers ....................................................144 Portieren sluiten.............................................. 41
R
Radio .............................................267, 268, 291 Regelmatige controles .......................... 216, 217 Remblokken .................................................. 217 Remlichten ............................................188, 189
Remmen........................................................ 217 Remschijven.................................................. 217 Reservewiel .......................................... 176, 177 Reservoir koplampsproeiers......................... 213 Reservoir ruitensproeiers ............................. 213 Richtingaanwijzers ......... 133, 157, 183, 187-189 Riem .......................................................... 74, 75 Roetfilter................................................ r 215, 216 Roetfilter (vervangen) ...................................216 Ruitensproeier achterr ................................... 141 Ruitensproeiers vóór..................................... r 141 Ruitenwisser achterr ...................................... 141 Ruitenwisserbladen (vervangen) .........................................143, 200 Ruitenwissers........................................ 140, 142 Ruitenwisserschakelaar......................... r 140-142
S Schakelaars stoelverwarming ........................64 Selectiehendel automatische transmissie....106 Selectiehendel gestuurde handgeschakelde versnellingsbak ............. 110 Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak...........................................104 Serienummer auto ........................................228 Set voor tijdelijke bandenreparatie ............... 170 Sfeerverlichting .............................................145 Sjorogen.................................................... 74, 75 Skiluik ..............................................................73 Slepen van een auto .....................................201 Sleutel ........................................... 39-41, 45, 47 Sleutel met afstandsbediening .......................95 Snelheidsbegrenzer.............................. r 120, 121 Snelheidsregelaar................................. r 120, 123 Snelmenu's....................................................238 Spaarfase......................................................198
Spraaksynthese ............................................ 251 Starten van de auto.........................94, 106, 110 Stilzetten van de auto .....................94, 106, 110 Stoelen achter................................................. r 66 Stoelen verstellen .....................................61, 62 Stoelverwarming .......................................61, 64 Stop & Start................................. 38, 58, 85, 88, 92, 114, 196, 208, 216, 311 Streaming audio Bluetooth ...........274, 300, 302 Stuurkolomschakelaars ................................236 Stuurslot ..........................................................95 Stuurwiel (verstellen) ......................................70 Supervergrendeling ........................................42 Synchroniseren afstandsbediening ..........45, 46 Synchroniseren van de afstandsbediening ..................................45, 46
T Technische gegevens ........... 218, 219, 221, 224 Te laag brandstofniveau..................................58 Telefoon................................................. 257, 259 Tijdelijke bandenspanning (met set) ............. 170 Tijd instellen .......................................... 277, 310 TMC (verkeersinformatie) .............................254 Trekhaak........................................................202
U
Uitschakelen airbag passagierr ..................... 166 Uitschakelen ESP .........................................162 USB-aansluiting ......................................73, 297
. 321
Index
V Veiligheidsgordels ..................................163-165 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen .......................146, 149, 152-154, 166 Ventilatie.................................................... 80-82 Ventilatieroosters ............................................80 Verkeersinformatie (TA) ............... 255, 269, 292 Verkeersinformatie (TMC) ....................254, 255 Verklikkerlampjes.......................... 21, 23, 25-27 Verklikkerlampjes (status) ...............................23 Verlichting overdag .......................132, 183, 187 Vervoer van lange voorwerpen.......................73 Verwarming ........................................ 82, 90, 93 Voorstoelen ............................................... 61-63
W Waarschuwing vergeten verlichting.............. 131 Wiel demonteren........................................... 179 Wiel monteren ............................................... 179 Wiel verwisselen ................................... 176, 177 Window-airbags ....................................168, 169
X Xenonlampen ................................................183
Z Zekeringen ....................................................192 Zekeringen vervangen ..................................192 Zekeringkast dashboard ...............................192 Zekeringkast motorruimte .............................192 Zij-airbags .............................................168, 169 Zijknipperlicht................................................187
322
Zijspots..................................................136, 187 Zijverlichting ..................................................136 Zonnescherm (panoramadak) ........................56
Visuele index
Exterieur Berline Sleutel met afstandsbediening/ elektronische sleutel - openen/sluiten - diefstalbeveiliging - starten - batterij
Bagageruimte - openen/sluiten - noodbediening Bandenreparatieset
Lampen vervangen - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlichten
Parkeerhulp Trekhaak Slepen
Ruitenwissers Ruitenwisserbladen vervangen
39-46 Allesdragers Accessoires
204 205-206
52-55 170-175
188, 191
125-126 202-203 201
Instapverlichting 136 Verlichting buitenspiegels 136 Dynamische bochtverlichting 129-135, 138 Statische bochtverlichting 139 Koplampverstelling 137 Lampen vervangen 183-187 - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten Intelligente parkeerhulp
ESP, ABS, AFU, ASR, CDS 160-162 Detectie te lage bandenspanning 159 Bandenspanning 228 Wiel verwisselen 176-182 - gereedschap - demonteren/monteren
140-142 143, 200
127-128
Buitenspiegels
68-69
Portieren - Keyless entrée and start - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Ruitbediening
39-45
Brandstoftank, tankbeveiliging
58-60
48-49 50-51
. 323
Visuele index
Exterieur SW Sleutel met afstandsbediening/ elektronische sleutel - openen/sluiten - diefstalbeveiliging - starten - batterij Bagageruimte - openen/sluiten - noodbediening Elektrisch bedienbare achterklep Bandenreparatieset
Ruitenwissers Ruitenwisserbladen vervangen
39-46 Panoramadak Allesdragers Accessoires
56-57 204 205-206
52, 55
53-55 170-175
Lampen vervangen 189-190, 191 - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlichten
Parkeerhulp Trekhaak Slepen
324
125-126 202-203 201
Instapverlichting 136 Verlichting buitenspiegels 136 Dynamische bochtverlichting 129-135, 138 Statische bochtverlichting 139 Koplampverstelling 137 Lampen vervangen 183-187 - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten Intelligente parkeerhulp
ESP, ABS, AFU, ASR, CDS 160-162 Detectie te lage bandenspanning 159 Bandenspanning 228 Wiel verwisselen 176-182 - gereedschap - demonteren/monteren
140-142 143, 200
127-128
Buitenspiegels
68-69
Portieren - Keyless entrée and start - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Ruitbediening
39-45
Brandstoftank, tankbeveiliging
58-60
48-49 50-51
Visuele index
Interieur Indeling bagageruimte Berline - sjorogen, haken, riemen - opbergbak - schotten, opbergvakken - verlichting - vloer Indeling bagageruimte SW - sjorogen, haken - verlichting - vloer - 12V-aansluiting - opbergvakken Bagage-afdekking SW Bagagenet voor hoge belading SW Gevarendriehoek
Achterzitplaatsen Isofix-kinderzitjes
Middenarmsteun achter Skiluik
74
75
Voorstoelen - hoofdsteunen - stoelverwarming - elektrisch verstelbaar - in-/uitstapfunctie - handmatig verstelbaar - massage
61-65
Matten Airbags
72 166-169
76 78-79 77
Indeling interieur Uitschakeling passagiersairbag
71 148, 167
Veiligheidsgordels
163-165
66-67 152-155
72 73
Conventionele kinderzitjes Elektrische kinderbeveiliging
146-151 156
. 325
Visuele index
Cockpit Elektrisch parkeerrem Zekeringen dashboard
Motorkapontgrendeling
Buitenspiegels Ruitbediening, blokkering Handgeschakelde vijf-/ zesversnellingsbak Opschakelindicator Automatische transmissie Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak Stop & Start Hill Holder
Handbediende parkeerrem Peugeot Connect USB
326
96-102 192-193
Plafonniers 144 Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/ airbag aan passagierszijde 164, 167 Binnenspiegel 70 Panoramadak SW 56-57
Peugeot Connect Nav+ Datum/tijd instellen
233-286 277
Autoradio Datum/tijd instellen
287-317 310
208
68-69 50-51
Zekeringen achter het dashboardkastje
104 105 106-109 110-113 114-116 117
Verwarming, ventilatie Handbediende airconditioning Automatische airconditioning met gescheiden regeling Airconditioning quadrizone voor Ontwasemen/ontdooien
103 73
Airconditioning quadrizone achter
90-91
194
80-81 82-83 84-86 87-89 92
Visuele index
Cockpit (vervolg) Head-up display
118-119 Kleurendisplay Display C
Instrumentenpaneel 20, 32-33 - check/onderhoudsindicator/dagteller - dimmer dashboardverlichting Verklikkerlampjes 21-30 Meters 31-35 Opschakelindicator 105
Contactslot, motor starten/ afzetten Stop & Start Elektrische parkeerrem Rijen drukschakelaars, knoppen Programmeerbare verwarming
Koplampverstelling
Alarmknipperlichten
94-95 114-116 96-102 8 93
237, 278-280 290, 312-313
157
Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer
140-143 36-38
Opslaan van snelheden Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar
120 121-122 123-124
137 Stuurwiel verstellen Claxon Lichtschakelaar Richtingaanwijzers
70 158
129-135 133, 157
. 327
Visuele index
Onderhoud - Gegevens Brandstoftank leeg (diesel) Niveaus controleren - olie - remvloeistof - stuurbekrachtigingsvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeier-/ p koplampsproeiervloeistof Controle van onderdelen - luchtfilter - interieurfilter - oliefilter - elektrische parkeerrem - remblokken/-schijven
213-215
Lampen vervangen - voor - achter
183-191
209
12V-accu Spaarfase accu, eco-mode Zekeringen motorruimte
196-198 198, 199 192, 195
Gewichten (benzine) Gewichten (diesel)
219-220 224-226
216-217
Identificatie Afmetingen Motorkapontgrendeling Onder de motorkap (benzine) Onder de motorkap (diesel) Benzinemotoren Dieselmotoren
328
208 210 211-212 218 221-223
228 227
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven. Automobiles PEUGEOT verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles PEUGEOT. Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden.
Néerlandais
Gedrukt in de EU
12-10
Néerlandais
www.peugeot.com
NE. 11508.0070