Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
De aanvraag De aanvraag betreft de garnalenvisserij in de Waddenzee, de Noordzeekustzone, de Voordelta, de Westerschelde, de Oosterschelde en de Vlakte van de Raan. De aanvraag wordt namens diverse GK, GKB- en GV-vergunninghouders ingediend door Het Vergunningenhuis (hierna: de aanvragers). Een specifieke lijst met beoogde vergunninghouders en betrokken vaartuigen is daartoe bij de aanvraag gevoegd. Belang van de aanvrager De aanvragers hebben, conform artikel 41, lid 1 van de Nb-wet 1998, het belang dat zij hebben bij de vergunning gemotiveerd. Beoogde looptijd De vergunning wordt aangevraagd voor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2019. Afgerond onderzoek De aangeleverde Passende Beoordeling (hierna: PB) bevat een groot deel van de informatie die ook in de eerdere PB’s is opgenomen. Waar nieuwe informatie uit onderzoek voorhanden was, is die nieuwe informatie meegenomen. Die nieuwe informatie ziet met name op de vangstsamenstelling en discards. Wat betreft het aspect bodemberoering is nieuwe informatie uit het ecoplot-onderzoek in de Waddenzee beschikbaar. Vistuigen De aanvraag betreft de visserij met: een traditioneel garnalenvistuig, een bordennet, de Seewing en het experimenteel gebruik van een pulsvistuig (specifiek voor het vaartuig TX25). VIBEG en VisWAD De aanvragers melden dat zij beroep hebben aangetekend tegen het Toegangbeperkend Besluit VIBEG (hierna: TBB VIBEG). Ook melden zij dat er tot op heden nog geen overeenstemming is bereikt binnen het zogeheten VisWad-traject en zij achten het dan ook niet opportuun om op dit moment reeds uit te gaan van de sluiting van gebieden in de Waddenzee. Gelet op het vorenstaande vragen zij vergunning aan voor de garnalenvisserij in de voorgenoemde Natura 2000-gebieden inclusief die delen die op grond van het TBB VIBEG en in het kader van het inmiddels gesloten VisWad-akkoord zijn gesloten. Ik heb in mijn eerste aanvullingsverzoek aan de aanvragers aangeduid dat de door hen aangeleverde PB uitgaat van het niet bevissen van de betreffende 'VIBEG-zones' terwijl zij vergunning aanvragen om juist wèl in o.a. die gebieden te vissen. Ik heb de aanvragers gevraagd de PB daarop aan te passen. Naar de mening van de aanvragers blijkt echter duidelijk uit de PB dat bij de beoordeling van de effecten van de garnalenvisserij is uitgegaan van de situatie zonder de sluiting van gebieden op grond van het VIBEG-akkoord. Uit de PB maken de aanvragers op dat in eerste instantie is geconcludeerd dat geen sprake is van significante effecten en dat de maatregelen in het kader van VIBEG en VisWad deze effecten nog verder kunnen verminderen. In de diverse conclusies binnen de PB wordt gesproken over de huidige garnalenvisserij. Hieruit blijkt volgens de aanvragers dat bij de beoordeling van de effecten is uitgegaan van de huidige garnalenvisserij en geconcludeerd kan worden dat de huidige garnalenvisserij geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken. Dit sluit volgens de aanvragers ook aan bij de conclusie in de voor de garnalenvisserij verleende vergunning van 22 april 2009. In deze vergunning is de conclusie opgenomen dat de betreffende visserij, gelet op de relevante instandhoudingsdoelstellingen, de natuurlijke kenmerken van de betrokken gebieden niet zal aantasten. Op dat moment was nog geen sprake van het sluiten van gebieden op grond van het VIBEG-akkoord. Pagina 1 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Sinds het verlenen van deze vergunning zijn het aantal vissers en de vismethoden niet gewijzigd, aldus de aanvragers. In reactie hierop merk ik op dat het TBB VIBEG een rechtsgeldig en vigerend besluit betreft. Ik ben van mening dat de argumentaties die daaraan ten grondslag liggen valide zijn en zie dan ook geen reden tot aanpassing of het niet of deels van toepassing verklaren van dit TBB VIBEG op de aanvragers. Op dit punt weiger ik de aanvraag. Vismethoden Er wordt door de aanvragers vergunning aangevraagd voor het gebruik van de garnalenkor met klossenpees, de bordentrawl en de Seewing. De vistuigen zijn voorzien van een zeeflap. Indien het gebruik van de zeeflap ernstig wordt bemoeilijkt door de aanwezigheid van algen en wieren is de zogenaamde brievenbus een alternatief. De aanvragers verzoeken mij om in de vergunning op te nemen dat het gebruik van de brievenbus als tijdelijk alternatief op verzoek van een individuele vergunninghouder of een Producentenorganisatie kan worden toegestaan. Ik ben van mening positief op dit verzoek te kunnen reageren. Een hierop gericht voorschrift wordt aan de vergunning verbonden. De aanvragers gaan er voorts vanuit dat de voorgenoemde methoden moeten worden gezien als best beschikbare technieken. Het gebruik van de garnalenpuls wordt niet aangevraagd. De aanvragers maken zich ernstig zorgen over de effecten van deze vismethode op het ecosysteem. In de aangeleverde PB is aangegeven dat het op dit moment onmogelijk is om de gevolgen van het commercieel gebruik van het pulssysteem in de gehele Nederlandse garnalenvisserij te beoordelen. Naar het oordeel van de aanvragers kan deze techniek op dit moment dan ook niet worden gezien als best beschikbare techniek. Bij expliciete navraag van mijn zijde merken de aanvragers echter op dat specifiek het door hen in deze vergunningaanvraag vertegenwoordigde Visserijbedrijf D.A. Blom al enkele jaren betrokken is bij de onderzoeksmatige visserij op garnalen met de inzet van een pulstuig. Onderzoek naar het effect van het pulstuig op het ecosysteem is van groot belang om te kunnen beoordelen of dit systeem op grotere schaal kan worden toegepast, aldus de aanvragers. Visserijbedrijf D.A. Blom heeft aangegeven bij dit onderzoek betrokken te willen blijven. Derhalve vragen de aanvragers voor uitsluitend dit bedrijf vergunning aan voor de garnalenvisserij met behulp van een pulstuig ten behoeve van de voortzetting van het onderzoek. Black box De aanvragers zijn overtuigd van het nut en de noodzaak van het gebruik van een black box. Hiermee kan overtuigend worden aangetoond dat niet gevist wordt ter plaatse van bijvoorbeeld zeegrasvelden, mosselpercelen, litorale mosselbanken en in de gesloten onderzoeksgebieden. Ook kan met de black box het maximaal toegestane motorvermogen van 300 pk en indien van toepassing ook het pulsvermogen worden gecontroleerd. Naar het oordeel van de aanvragers is uit de praktijkproeven gebleken dat het systeem goed werkt en fraudebestendig is. De garnalenvissers zijn graag bereid om nader overleg te voeren om te komen tot een zo spoedig mogelijke invoering van de black-box. Zij gaan er van uit dat invoering nog dit jaar mogelijk moet zijn. In reactie hierop merk ik op dat het van groot belang is tot een deugdelijke en zorgvuldige invoering van dit systeem te komen. De sector zal hierin het voortouw moeten nemen. Verderop in deze overwegingen zal ik hierop nog nader ingaan. Looptijd Gezien de relevantie van de implementatie van de black box voor de wijze van regulering van en het toezicht op de garnalenvisserij in de betrokken Natura 2000-gebieden en de nadrukkelijke wens tot Pagina 2 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
innovaties in vistechniek en -tuig in relatie tot VIBEG-zone III, ben ik van mening dat (in tegenstelling tot de aangevraagde looptijd) een looptijd tot en met 31 december 2016 passend is om in een opvolgende vergunning goed bovengenoemde aspecten te kunnen incorporeren inclusief de daarop wettelijk voorziene inspraak van belanghebbende partijen middels de Nb-wet vergunningprocedure. Nadere omschrijving De Nederlandse garnalenvloot bedraagt momenteel 215 schepen. Hiervan beschikken 89 vaartuigen over een GK vergunning (plus 2 bordenvissers) en 126 schepen over een GV vergunning. De 89 vaartuigen met een GK vergunning hebben toegang tot de Waddenzee. In het beleid ten aanzien van de garnalenvisserij heeft mijn ministerie vastgelegd dat geen nieuwe vergunningen meer worden uitgegeven. In de aangeleverde PB is er dan ook terecht van uitgegaan dat de omvang van de garnalenvloot in de komende jaren gelijk blijft. De verspreiding van de garnalenvisserij over de relevante Natura 2000-gebieden is weergegeven in onderstaande tabel. De invulling van de tabel is gebaseerd op literatuurgegevens en expert judgement. De schattingen van de visserijdruk op basis van zeedagen moeten vooral in relatieve termen worden bezien, aangezien zij met ruime spreiding zijn omgeven. Gebied
Zeedagen GK-vloot
Zeedagen GV-vloot
Waddenzee Noordzeekustzone Voordelta Oosterschelde Westerschelde
5770 862
0 1923 1083-1306 250 250 - 500
Wat betreft de verspreiding wordt er in de PB van uitgegaan dat de verspreiding min of meer hetzelfde zal blijven. In dat kader verbind ik een hierop betrekking voorschrift aan de vergunning. Duitse vissers De aanvragers geven in een door mij gevraagde aanvullende reactie aan dat zij niet verwachten dat sprake zal zijn van een toename van het aantal Duitse vissers of hun visserij-inspanning waarvoor zij tevens vergunning aanvragen. De PB is gericht op de Nederlandse vissers. De Duitse vissers maken echter gebruik van dezelfde vistechnieken als de Nederlandse. De effecten wijken, aldus de aanvragers, dan ook niet af van die van de Nederlandse garnalenvissers. Het aantal Duitse garnalenvissers dat in de Nederlandse wateren vist, is beperkt. Alleen in de Noordzeekustzone buiten de 3 mijlszone wordt door deze Duitse vissers op garnalen gevist. In dit gebied komt het habitattype H1110B en de zwarte zee-eend voor. De aanvragers verwijzen in deze verder naar de betreffende effectanalyse (zoals verderop in de onderhavige overwegingen nader besproken). Aanvragers wijzen er nog op dat, gelet op de aard van de activiteiten aangenomen mag worden dat de geringe effecten van de reeds jaren aanwezige Duitse vissers in de omgeving zijn verdisconteerd en derhalve geen negatief effect zullen hebben op de staat van instandhouding. In de PB zijn de activiteiten van deze vissers dan ook niet in de cumulatietoets opgenomen. Het aantal zeedagen van de Duitse vissers in de Nederlandse Natura 2000-gebieden wordt niet geregistreerd. De aanlanding van garnalen is wel uit administraties te herleiden. In de eerste helft van 2014 zijn door de Duitse vissers waarvoor vergunning wordt aangevraagd, 26 keer garnalen in Nederland aangeland. Op basis hiervan wordt het aantal zeedagen geschat op maximaal 208 per jaar. Hiervan zal slechts een deel betrekking hebben op het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. De Duitse vissers Pagina 3 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
dienen immers buiten de 3 mijl-zone te blijven. Grote delen van dit Natura 2000-gebied kunnen derhalve niet worden benut. Er wordt dan ook relatief veel buiten de Natura 2000-gebieden gevist. In totaal is in het eerste halfjaar van 2014 door de Duitse vissers 19.427 kg garnalen aangeland. Dit is slechts ongeveer 0,1% van de jaarlijks door de Nederlandse vloot aangelande hoeveelheid. Dit onderstreept het zeer beperkte aandeel van de activiteiten van de Duitse vissers in de Nederlandse wateren. In dit verband verbind ik een voorschrift in relatie tot de maximering van het aantal vaardagen van het Duitse deel van de aanvragers in het betreffende Natura 2000-gebied. De Duitse vissers hebben geen toegang tot de Waddenzee. De overige Natura 2000-gebieden waarvoor vergunning wordt gevraagd liggen op grote afstand van de Duitse havens. Het aantal zeedagen waarin de Duitse aanvragers in de andere Natura 2000-gebieden vissen is dan ook nihil. Op basis van de nu reeds beschikbare gegevens is naar het oordeel van de aanvragers voldoende aannemelijk dat de visserij-inspanning van de Duitse vissers in de Nederlandse Natura 2000-gebieden zeer gering is en zich beperkt tot een klein deel van Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. Ik onderschrijf dit. Weekendverbod In de voor de periode 2009 tot 2013 verleende vergunning is als voorschrift opgenomen dat het verboden is om van vrijdag 12.00 uur tot de daaropvolgende zondag 24.00 uur in de Nederlandse wateren buiten de haven te zijn met een vaartuig, dat enig vistuig aan boord heeft geschikt voor het vangen van garnalen. Dit verbod is niet van toepassing indien de visserij als toeristische activiteit wordt uitgeoefend. De garnalenvissers zien mogelijkheden om de nachtelijke rust voor met name vogels en zeehonden te vergroten door dit zogenaamde weekendverbod uit te breiden tot maandagmorgen 08.00 uur onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat deze regeling geldt voor alle garnalenvissers. In reactie op dit verzoek merk ik op dat het weekendverbod een grondslag heeft vanuit bestandsbeheer en voortvloeit uit de Visserijwet- en regelgeving. Reden waarom dit verbod als voorschrift in de vergunning in het kader van de Nb-wet niet terugkeert. Uiteraard blijft het weekendverbod vigerend vanuit de voorgenoemde Visserijwet- en regelgeving. De betrokken beleidsdirectie binnen mijn ministerie ontvangt een afschrift van de onderhavige besluitvorming en wordt op die wijze op de hoogte gebracht van de suggestie van de aanvragers. WETTELIJK KADER Natura 2000-gebied De Voordelta, de Waddenzee, de Noordzeekustzone, de Oosterschelde en de Westerschelde zijn allen aangewezen als Vogelrichtlijn-gebied. De Waddenzee, de Noordzeekustzone, de Oosterschelde, de Westerschelde zijn allen tevens aangewezen als Habitatrichtlijn-gebied. Beschermd Natuurmonument In deze zijn relevant de beschermde natuurmonumenten Dollard, Boschplaat, Schorren van de Eendracht/Vlakte van Kerken, Waddenzee (I en II), Oosterschelde Buitendijks, Verdronken Land van Saeftinghe en het Markiezaatsmeer-Zuid. In relatie tot het betrokken Natura 2000-gebied zijn in deze relevant de artikelen 19d (lid 1), 19e, 19ia en het artikel 19f (lid 1) van de Nb-wet 1998. In relatie tot de betrokken natuurmonumenten zijn relevant de artikelen 60, 10a (lid 1 en lid 3) en artikel 15a van de Nb-wet 1998. Pagina 4 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
De exacte wetteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder ‘wet- en regelgeving’. BELEID Nota Ruimte In zijn algemeenheid is het ruimtelijk beleid voor de VHR-, Nb-wet- en EHS- gebieden gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Het gaat daarbij om: de bij het gebied behorende natuurdoelen en - kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde. De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde «nee, tenzij»-regime. Ik acht met de toetsing aan de Nb-wet ook voorzien in de voorgenoemde toetsing. Structuurvisie Waddenzee (hierna: de PKB) (voorheen: Derde Nota PKB Waddenzee) Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet Ruimtelijke ordening in werking getreden. Op basis van het overgangsrecht wordt per 1 juli 2008 de PKB gelijkgesteld aan een structuurvisie. Voor de herkenbaarheid zal dit document vooralsnog aangeduid blijven worden als PKB Waddenzee. Voor zover de PKB concrete beleidsbeslissingen bevat, blijven deze bindend voor gemeenten en provincies. De op grond van deze PKB te beschermen en te behouden waarden en kenmerken vloeien direct voort uit de hoofddoelstelling van deze PKB. Deze hoofddoelstelling betreft de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Om dit te bereiken is het beleid gericht op de duurzame bescherming en/of een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van o.a.:
gebiedsspecifieke planten- en diersoorten; foerageer-, broed- en rustgebieden van vogels, de werp-, rust- en zooggebieden van zeezoogdieren en de kinderkamerfunctie van vis; landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis.
De PKB stelt in deze, meer specifiek, dat plannen, projecten en handelingen de afwegingskaders van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn dienen te doorlopen. Deze zijn nationaal geïmplementeerd in de Nbwet 1998 en de Flora- en Faunawet. Voor zover wettelijke regelingen zich er niet tegen verzetten, zal door het bevoegd gezag een zelfde afweging als bij de natuurwaarden moeten worden gemaakt ten aanzien van de hierboven reeds benoemde landschappelijke kwaliteiten. In relatie tot de onderhavige vergunningaanvraag dient specifiek acht geslagen te worden op de hiernavolgende beleidspassages uit de PKB: Garnalenvisserij Het verbod om garnalen te vissen op de wadplaten, gelegen in de voor de kokkelvisserij en mosselvisserij permanent gesloten gebieden, kent als achtergrond het doel om meer natuurlijke mosselbanken en zeegrasvelden terug te krijgen in de Waddenzee. Het garnalenvistuig gaat weliswaar niet door de bodem, maar het rolt wel over de bodem en heeft daarmee mogelijk toch effect op de ontwikkeling van mosselbanken en/of zeegras. Om verstoring van zeehonden en vogels te voorkomen zijn in de Waddenzee de op grond van artikel 20 van de Natuurbeschermingswet 1998 gesloten gebieden tevens gesloten voor alle visvaartuigen. Op dit verbod kunnen vergunningen worden verleend voor activiteiten die geen schade veroorzaken aan de te beschermen flora en fauna.
Pagina 5 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Voor de garnalenvisserij wordt al enkele jaren een vergunning voor het bevissen van de Waddenzee verleend, waarbij inbegrepen het onder strikte voorwaarden bevissen van de gesloten gebieden. Dit laatste werd besloten omdat het een activiteit betreft met een maatschappelijk belang, waarvan tot op heden de schadelijkheid niet is aangetoond. […] De strategische milieubeoordeling (smb) constateert dat de effecten van de huidige garnalenvisserij voor het overgrote deel beperkt te noemen zijn. Ten aanzien van de onderwaterfauna en mogelijke effecten op de bodem kan schade door garnalenvisserij niet worden uitgesloten. Om deze mogelijke effecten in beeld te krijgen wordt monitoringonderzoek verricht met het referentiegebied als vergelijking. Op basis van de uitkomsten van voornoemd onderzoek wordt bezien of en in welke mate beperkingen voor de garnalenvisserij noodzakelijk zijn.
Beleidsplan Westerschelde In 1991 is het Beleidsplan Westerschelde door diverse overheden vastgesteld. De hoofddoelstelling van het beleidsplan is: “Het, met behoud van de scheepvaartfunctie, creëren van een zodanige situatie, dat de natuurfuncties kunnen worden gehandhaafd en natuurwaarden kunnen worden ontwikkeld. Dit dient tevens te leiden tot een goede uitgangssituatie voor de visserij- en recreatiefuncties. Het belang van de waterkeringen dient hierbij te worden gewaarborgd.” Beheerplan Voordelta Het beheerplan Voordelta bevat de maatregelen die de benodigde extra bescherming voor de soorten genoemd in het aanwijzingsbesluit en hun leefgebieden moeten bieden. Voor natuurbescherming en natuurcompensatie (ten behoeve van de realisatie van Maasvlakte 2) stelt het beheerplan maatregelen in: vijf rustgebieden voor zeehonden en vogels en een bodembeschermingsgebied. Hiertoe zijn een zestal toegangsbeperkingsbesluiten genomen: het bodembeschermingsgebied en vijf rustgebieden (Slikken van Voorne, Hinderplaat, Middelplaat, Bollen van de Ooster, Bollen van het Nieuwe Zand). Deze vijf rustgebieden liggen allen binnen het bodembeschermingsgebied. In het bodembeschermingsgebied gelden beperkingen voor vormen van visserij die de zeebodem verstoren. Beoogd resultaat van deze beperking van menselijke activiteiten is dat de kwaliteit en voedselproductie van de zeebodem in het beschermde gebied met tenminste tien procent verbetert. Deze verbetering compenseert het verlies aan voedselrijke zeebodem door aanleg van Maasvlakte 2. De vijf rustgebieden zijn gesloten voor alle vormen van gebruik (visserij, recreatie) om verstoring van vogels en zeehonden te voorkomen. Binnen het bodembeschermingsgebied geldt een verbod op de zware boomkorvisserij. Binnen de rustgebieden geldt tevens een verbod op andere vormen van gebruik. Denk hierbij aan visserij (schelpdiervisserij, visserij met korven en fuiken, garnalenvisserij, schelpenwinning), baggeren, laag overvliegen, militaire activiteiten en recreatie. In deze zelfde gebieden gelden beperkingen en/of een mogelijke verplichting tot het beschikken over een Natuurbeschermingswetvergunning voor scheepvaart, beheer- en onderhoudswerkzaamheden en voor enkele vormen van visserij en recreatie. Beheers- en inrichtingsplan Nationaal Park Oosterschelde Het Beheers- en inrichtingsplan Nationaal Park Oosterschelde (‘Van de parels en het slik’) (hierna: Beheersplan) stelt met betrekking tot beroepsvisserij in de Oosterschelde het volgende streefbeeld neer: “Benutting van de overcapaciteit tot regeneratie en reproductie van het natuurlijk systeem, waarbij het natuurlijk systeem in al zijn facetten duurzaam in stand blijft.” Beheers- en inrichtingsplan Nationaal Park Schiermonnikoog (1999-2008) Het Beheers- en inrichtingsplan Nationaal Park Schiermonnikoog heeft voor wat natuurbeheer betreft de volgende hoofddoelstelling: “Het natuurbeheer is gericht op instandhouding, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden van het Nationaal Park. In de eerste plaats is het streven om het ongestoord verloop van natuurlijke processen te handhaven en waar nodig en mogelijk – binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt – te herstellen. De meest relevante processen zijn overstroming, opslibbing, erosie, verstuiving, verzilting, verzoeting, grondwaterdynamiek en vegetatieontwikkeling. Daarnaast wordt gestreefd naar behoud van diversiteit van Pagina 6 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
flora en fauna. Daarvoor moet op bepaalde plaatsen actief beheer plaatsvinden, gericht op het handhaven en herstellen van voor Schiermonnikoog karakteristieke levensgemeenschappen en soorten, die nationaal of internationaal zeldzaam zijn.”
Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (hierna: IBN 2015) Het IBN 2015 vervangt de in 1999 verschenen Beheersvisie Noordzee 2010. Binnen het plan wordt o.a. een afwegingskader ontwikkeld dat duidelijkheid schept over de (on)mogelijkheden van initiatieven voor toekomstig gebruik op de Noordzee. In relatie tot de binnen het gebied aanwezige biodiversiteit en de regulering van het menselijk gebruik van het gebied wordt vanuit het IBN 2015 het volgende gesteld: “Bij de vergunningverlening voor het ontplooien van economische activiteiten op zee wordt gestreefd naar het zo veel mogelijk beperken van effecten op het ecosysteem. Afhankelijk van de omvang van een activiteit geldt een m.e.r.-plicht, waarbij onderzoek naar effecten op het ecosysteem een belangrijk onderdeel is. Op basis hiervan worden indien nodig beperkende maatregelen getroffen. Ook bij activiteiten die buiten de m.e.r.-plicht vallen, worden natuurvriendelijke technieken voorgeschreven. […]. Als een activiteit negatieve effecten heeft, moeten deze eerst met maatregelen beperkt (gemitigeerd) worden. […]”
Met betrekking tot onder andere de garnalenvisserij zegt het IBN: “Door het vaststellen van het aantal vergunningen, de looptijd van vergunning, eisen aan vergunningvragers, eisen aan de netten/fuiken, eisen aan motorvermogen en door aan te geven waar men wel en niet mag vissen, kan men sturen op duurzame visserij in de 12-mijlszone.”
Het IBN 2015 introduceert een integraal afwegingskader voor vergunningverlening voor locatiegebonden vergunningplichtige activiteiten. Dit afwegingskader heeft geen betrekking op garnalenvisserij omdat dat geen locatiegebonden activiteit is. Integraal Beleidsplan Voordelta “Vorm in Verandering” (hierna: IBV) Het IBV wordt door het IBN 2015 gezien als een meer gedetailleerd plan voor een deelgebied van het IBN 2015. Het IBN 2015 is aanvullend op het IBV. Voor de functie natuur is de hoofdlijn als volgt uitgewerkt:
“De natuurlijke ontwikkeling wordt veiliggesteld, natuurwaarden worden beschermd, en nieuwe potenties worden zoveel mogelijk benut”. Voor de visserij is de hoofdlijn als volgt geformuleerd: “De visserij wordt als een voldoende rendabele bedrijfstak behouden. Waar mogelijk, en met inachtneming van de doelstelling van het beleidsplan, kunnen nieuwe potenties worden benut.” Over garnalenvisserij wordt het volgende gesteld: “Mits voorgeschreven vangst- en sorteerapparatuur wordt gebruikt, wordt garnalenvisserij, zowel wat betreft bodemberoering als rustverstoring, in de Voordelta inpasbaar geacht.”
Convenant Transitie Garnalenvisserij (VisWad) De ambitie die in het VisWad-convenant is overeengekomen, is het streven naar een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van de Waddenzee in combinatie met een duurzaam opererende garnalenvisserij. In het convenant zijn daartoe een aantal afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat er opeenvolgend gebieden voor de garnalenvisserij gesloten zullen worden in combinatie met de stapsgewijze inname van garnalenvergunningen (GK-vergunningen). De omvang van de te sluiten gebieden wordt daarbij gerelateerd aan het aantal ingenomen GK-vergunningen. Daarnaast wordt ingezet op maatregelen om de bijvangsten te verminderen en de overlevingskans van de bijvangsten te verbeteren. Met bovenstaande afspraken wordt een meer natuurlijke ontwikkeling van de bodemfauna en een verbetering van de samenstelling van de visstand beoogd. Ook zullen deze en andere in te zetten maatregelen de vissers meer economisch perspectief moeten gaan bieden. Een eerste stap is de inperking met 6,5 % van de huidige gebieden waar de garnalenvissers mogen vissen. Door de omvang van de vloot aan te passen aan de beschikbare ruimte neemt de totale impact van de garnalenvisserij op de Waddenzee af en krijgt het bodemleven van delen van de Waddenzee rust. Diverse vigerende inperkingen van het visgebied Pagina 7 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
In de voor één of meer vormen van bodemberoerende visserij gesloten gebieden in de Waddenzee (26%), in de Oosterschelde (16%), de Westerschelde (7 gebieden), als bedoeld in “Ruimte voor een zilte oogst” (Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005-2020), is de garnalenvisserij niet toegestaan op droogvallende platen (litoraal). Er mag voorts niet op garnalen gevist worden in het gebied Eems-Dollard als bedoeld in artikel 20 van de Uitvoeringsregeling visserij (19 september 2008, nr. TRCJZ/2007/3190) en zoals aangeduid in bijlage 6 van die regeling. De garnalenvisserij is verder verboden in het referentiegebied Waddenzee (Wijziging Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren en Regeling capaciteitsvermindering zeevisserij 2005, d.d. 4 november 2005, TRCJZ/2005/3167, Stcrt. d.d. 17 november 2005, nr. 224). Zoals reeds in het bovenstaande genoemd: er mag in de Voordelta niet gevist worden op garnalen in de vijf rustgebieden als bedoeld in het beheerplan Voordelta, te weten Hinderplaat - behoudens indien toegestaan op grond van dit beheerplan -, Bollen van de Ooster, Bollen van Nieuwe Zand, Slikken van Voorne en Verklikkerplaat. Tot slot is de garnalenvisserij in de Oosterschelde verboden in het artikel 20-gebied Neeltje-jans-Roggenplaat-complex, inclusief de tussenliggende Oliegeul. Op grond van de privaatrechtelijke toestemmingen vanuit het Ministerie van EZ geldt een verbod op de garnalenvisserij boven mosselpercelen. VIGERENDE TOEGANGBEPERKENDE BESLUITEN NATUURBESCHERMINGSWET & ONDERZOEKSGEBIEDEN Toegangbeperkend Besluit ‘VIBEG’ Bij besluit van 22 april 2013 (kenmerk: 13058223) en met een coördinaten-correctie bij besluit van 3 juli 2013 (St.Courant 11 juli, nr. 11444) zijn diverse zones in de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan onder regimes van verschillende mate van striktheid, gesloten voor diverse vormen van menselijk gebruik. Dit Toegangbeperkend Besluit (hierna: TBB VIBEG) is vastgesteld ter implementatie van het VIBEG-akkoord dat ziet op afspraken over o.a. de verduurzaming van de garnalenvisserij in deze Natura 2000-gebieden. Deze toegangsbeperkingen dienen bij te dragen aan de realisatie van enkele specifieke verbeteringen in de staat van instandhouding van het habitattype H1110B en de ongestoordheid van (groepen van) roodkeelduikers, parelduikers, toppereenden, eidereenden en zwarte zee-eenden mede in relatie tot (potentiële) schelpdiervoorkomens. Diverse gebruiksvormen zijn daartoe in de onderscheiden zones beperkt. In zone I zijn alle vormen van visserij verboden en in zone II is geen bodemberoerende visserij (waaronder de garnalenvisserij) toegestaan. Voor de garnalenvisserij hebben deze sluitingen vanaf 1 januari 2014 rechtskracht gekregen. Het is op grond van artikel 2, sub a, van het TBB VIBEG toegestaan de garnalenvisserij uit te voeren indien zulks noodzakelijk is ter uitvoering van onderzoek in binnen die zones gelegen onderzoeksgebieden. Ook zijn de zones I, II en III toegankelijk voor doorvaart door en ankeren in deze zones. Met betrekking tot zone II is vastgelegd dat openstelling van deze zone voor de garnalenvisserij vanaf 1 januari 2015 aan de orde kan zijn, maar enkel indien de resultaten van onderzoek onomstotelijk uitwijzen dat de bestaande garnalenvisserij met de klossenpees geen aantoonbare effecten op de bodem en de bodemfauna heeft. In zone III is slechts visserij toegestaan met de best beschikbare technieken. De garnalenvisserij is in het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone in het zone II-gebied in de doorgaande geul nabij Rottum, de Zuidoostlauwers, toegestaan tot het moment van (mogelijke) sluiting van de achterliggende komberging voor de garnalenvisserij in het kader van afspraken in het traject Pagina 8 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
VISWAD en voor zover hiervoor een vergunning op grond van de Nb-wet is verleend. Een dergelijke sluiting is vooralsnog niet aan de orde. Artikel 20 gebieden Waddenzee Op grond van artikel 20 van de Nb-wet zijn in 2006 o.a. delen van het Natura 2000-gebied Waddenzee gesloten voor verstoring door menselijke activiteiten. In dit Toegang Beperkend Besluit (waarvan de actuele zonering is weergegeven op de meest recente hydrografische kaarten en opvolgend in diverse jaren is aangepast) is evenwel bepaald dat: -
-
[…] Beroepsmatig uitgevoerde activiteiten waarvoor het gesloten gebied moet worden betreden danwel bevaren, of binnen het gebied moet worden drooggevallen c.q. zich men in het gesloten gebied moet bevinden, kunnen, voor zover deze activiteiten noodzakelijkerwijs binnen of deels binnen deze gebieden moeten worden uitgevoerd, worden toegestaan, echter slechts voor zover een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nb-wet 1998 is verleend. […] […] In de te verlenen vergunning zullen alsdan aan de vergunde beroepsmatige activiteiten nadere voorschriften worden verbonden ter bescherming van de middels deze aanwijzing extra te beschermen natuurwaarden. [...]
Reeds binnen de eerdere Nb-wet regulering van de garnalenvisserij op specifiek de Waddenzee is van deze uitzonderingsgrond gebruikt gemaakt (onder specifieke voorschriften). Er is voor mij geen ecologisch-inhoudelijke aanleiding om van dat staande beleid in omgang met dit Toegangbeperkend Besluit af te stappen. In de onderhavige vergunningverlening zal ik derhalve de gehanteerde lijn continueren waarvan de achtergrond ligt in de relatief grote menselijke aanwezigheid in dit Natura 2000gebied. In deze zij verwezen naar het daarop gerichte specifieke vergunningvoorschrift. Onderzoeksgebieden Vlakte van de Raan Bij besluit van 22 april 2014 (Stcrt. 24 april 2014, nr. 12053) is in het Natura 2000-gebied Vlakte van de Raan een viertal onderzoeksgebieden, met een totaaloppervlakte van ca. 12% van dat gebied, aangewezen welke met ingang van 24 april 2014 zijn gesloten voor alle vormen van actieve bodemberoerende visserij, waaronder de garnalenvisserij. De coördinaten van de betreffende onderzoeksgebieden zijn opgenomen in voornoemd besluit. Waddenzee Een oppervlakte ter grootte van 26% van het litoraal in het Natura 2000-gebied Waddenzee is permanent gesloten voor bodemberoerende visserij (mosselzaadvisserij, kokkelvisserij, visserij met bodemvistuigen met wekkerkettingen). In deze gesloten gebieden is derhalve de garnalenvisserij niet toegestaan op de wadplaten. Dit Nederlandse ‘referentiegebied’ beslaat ca. 7.400 ha, iets meer dan 3% van de totale Waddenzee. Op grond van de Uitvoeringsregeling Visserij zijn daarnaast enkele gebieden (‘Afsluitdijk 10 t/m 12’en ‘Molenrak 1 en 2’) gesloten voor de garnalenvisserij. VIBEG-onderzoeksgebieden In 2017/2018 zullen de VIBEG-maatregelen geëvalueerd moeten worden ten behoeve van het opvolgende Natura 2000-beheerplan voor de betrokken gebieden. Om de maatregelen te evalueren is een onderzoeksprogramma opgesteld. Dit onderzoek is inmiddels in uitvoering en beslaat meerdere jaren. Binnen dit project wordt onderzocht hoe de zonering en de verschillende typen visserij op het mariene ecosysteem aangrijpen. Daarbij wordt in het eerste jaar gefocust op de effecten op het bodemleven (H1110B). In latere jaren vindt ook onderzoek plaats naar de effecten op de kinderkamerfunctie voor vis en effecten op zeevogels. Pagina 9 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
VERGUNNINGPLICHT De garnalenvisserij vindt plaats in of nabij diverse (reeds in bovenstaande genoemde) Natura 2000gebieden. Ik stel vast dat de voorgenomen garnalenvisserij de natuurlijke kenmerken van de beschermde gebieden in potentie kan aantasten. De diverse beschermde waarden van de betrokken Natura 2000-gebieden alsmede de wezenlijke kenmerken en waarden van de betrokken natuurmonumenten staan vermeld op www.rijksoverheid.nl (‘Onderwerpen’ > ‘Natuur’ > ‘Natura 2000’). Overige ontheffingen c.q. vergunningen Er dient, met uitzondering van de Westerschelde, tevens beschikt te worden over een vigerende ontheffing op grond van de Visserijwet 1963. Beheerplan In dit geval kan vastgesteld worden dat ten aanzien van de voorgenomen activiteit, op het moment van besluitvorming, geen beletsel voortvloeit uit enig beheerplan op basis van de Nb-wet 1998. Geen beheer De voorgenomen activiteit vormt een project dat geen direct verband heeft met of nodig is voor het beheer van het betrokken Natura 2000-gebied. Mogelijk significante gevolgen Op grond van artikel 19f, lid 1, van de Nb-wet 1998 in combinatie met artikel 19g, lid 1, van de Nb-wet 1998 dient een PB (hierna: PB) aangeleverd te worden door de initiatiefnemer. Het Europese Hof van Justitie heeft in haar uitspraak van 7 september 2004 aangegeven dat een PB slechts dan achterwege kan worden gelaten indien op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat uitvoering van de werkzaamheden afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dat gebied. In dit geval kunnen dergelijke gevolgen niet bij voorbaat uitgesloten worden. De garnalenvisserij kan door onder meer de beroering van de bodem en de mogelijke bijvangst van beschermde habitatsoorten, gevolgen hebben voor de beschermde Natura 2000-gebieden. Ik concludeer dan ook dat een PB vereist is. De aanvragers hebben een dergelijke PB bij de aanvraag gevoegd. In het onderstaande volgt mijn beoordeling daarvan. De gevraagde vergunning kan slechts verleend worden, indien ik mij ervan heb kunnen verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken beschermde gebieden niet aangetast zullen worden. Nadere omschrijving garnalenvisserij Wat, waar en wanneer vissen ? Er wordt uitsluitend op consumptiegarnalen gevist (>45 mm). Binnen de relevante Natura 2000-gebieden vindt de garnalenvisserij nauwelijks in prielen en niet op droogvallende platen plaats, omdat de visserij gericht is op volwassen garnalen waarvan de grootste dichtheden veelal ruim beneden de laagwaterlijn te vinden zijn. Garnalenvissers komen vanwege de geringe waterdiepte zelden op permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken. Op garnalen wordt het gehele jaar gevist als de weersomstandigheden dat toelaten. De visserij vindt zowel 's nachts als overdag plaats. In de PB wordt ingegaan op de traditionele visserij met klossenpees, Pagina 10 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
het bordennet en enkele nieuwe technische ontwikkelingen zoals de Pulskor en de Seewing. De garnalenvisserij wordt uitgeoefend met relatief kleine vissersvaartuigen (12-24 meter lang) uitgerust met 2 garnalennetten. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de traditionele klossenpees kan verwezen worden naar hoofdstuk 2 van de PB. Alternatieve vistuigen SeeWing Door het Belgische onderzoeksinstituut ILVO is onderzoek gedaan naar de zogenaamde SeeWing; een vistuig waarbij in plaats van sloffen, kunststof wielen worden gebruikt en de ronde visboom is vervangen door een meer gestroomlijnde vleugelvormige boom. Bij dit tuig is de klossenpees korter, waardoor het aantal klossen kleiner is. Het vistuig is getest aan boord van 1 vissersvaartuig. De onderzoekers concluderen dat de SeeWing ongeveer 60 % minder bodemberoering veroorzaakt dan de traditionele garnalenboomkor met sloffen. Alleen al op basis van de fysieke kenmerken van de Seewing kan beargumenteerd worden dat de bodemberoering bij gebruik van dit vistuig in ieder geval per definitie niet groter zal zijn dan bij gebruik van een traditioneel vistuig. Als gevolg van het geringe aantal trekken (6) dat is geanalyseerd, zijn de gevonden verschillen qua ongewenste bijvangst echter nog niet statistisch significant. Naar de aard en fysieke verschijningsvorm van de SeeWing kan worden beargumenteerd dat ook de bijvangst vergelijkbaar of iets lager zijn dan bij het traditionele klossenpees. Geconcludeerd kan worden dat de SeeWing vergelijkbare of minder effecten heeft dan het traditionele garnalentuig en dat dit vistuig daarom binnen de aangeleverde PB beoordeelde activiteiten kan vallen. Pulskor Door het ILVO is in de afgelopen jaren een pulstuig ontwikkeld waarbij lichte elektrische pulsen de garnalen opschrikken, waarna die in het net terechtkomen. Het idee achter het pulstuig is dat garnalen anders op het pulsveld reageren dan vis. Wanneer garnalen meer of hoger opspringen zou de onderpees verhoogd kunnen worden zodat vissen en bodemdieren niet in het net terechtkomen. Het voordeel hiervan is dat deze dieren niet effectief in aanraking komen met het net en dus niet beschadigd worden alvorens ze kunnen ontsnappen (of weer overboord gaan). Er geldt een algeheel verbod op pulsvissen vanuit de EU maar middels een derogatie op die wetgeving mag elke lidstaat 5 % van de aanwezige boomkorvloot uitrusten met de pulsvisserijtechniek. De eerste resultaten van het onderzoek naar de eventuele effecten van de garnalenpuls op levende, mariene organismen wijzen op de afwezigheid van negatieve effecten. Momenteel lopen 2 Vlaamse doctoraatonderzoeken naar de eventuele neveneffecten van elektrisch vissen op alle mogelijke levensstadia van een range aan mariene soorten. Beide onderzoeken lopen tot eind 2014, de resultaten worden in de loop van 2015 verwacht. In de PB wordt in dat kader gesteld dat het momenteel niet opportuun is om conclusies te trekken over de impact van het commercieel gebruik van het pulssysteem op het ecosysteem van de gehele Nederlandse kust. Omdat de discussie over de voors en tegens van de commerciële introductie van het pulssysteem nog volop gaande is, is binnen de aangeleverde PB het eventuele commerciële (ruime) gebruik van het pulssysteem in de visserij niet meegenomen. In de aangeleverde PB wordt echter wèl onderzoeksmatig gebruik van het pulssysteem door 4 vissers meegenomen. Pagina 11 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Bijvangstbeperking In de garnalenvisserij is het met ingang van 1 januari 2013 verplicht om gedurende het gehele jaar een zeeflap in het net toe te passen. Het gebruik van de zeeflap zorgt er voor dat er een scheiding tussen garnalen en overige vangst plaatsvindt. Een vergelijkbare werking heeft de ‘brievenbus’. Door IMARES en AKTB is onderzoek gedaan naar de brievenbus als mogelijk alternatief voor de zeeflap. De zeeflap is namelijk niet altijd praktisch in het gebruik: wanneer er (met name in het voorjaar en de zomer) veel algen en zeewier in het water zitten, slibben de zeeflapnetten dicht. In dergelijke periodes zou dan de brievenbus gebruikt kunnen worden als alternatief voor toepassing van de zeeflap. Aangezien de aanvragers ervoor gekozen hebben de eventuele toestemming voor inzet van de brievenbus in het kader van de Nb-wet regulering van de garnalenvisserij separaat aan te vragen, laat ik een nadere analyse van deze netaanpassing in het navolgende verder buiten beschouwing. In dat kader verbind ik een specifiek hierop gericht procedureel voorschrift aan de onderhavige vergunning. Naast de toepassing van de zeeflap moet de vangst aan boord worden gescheiden van ondermaatse garnalen en bijvangst door middel van een spoelsorteermachine of een schudzeef, die aan specifiek omschreven eisen moeten voldoen. Door de algemene toepassing van vangstsorteerapparatuur aan boord van garnalenschepen wordt gegarandeerd dat een groot deel van de bijvangst weer levend over boord gaat. Motorvermogen Het maximaal motorvermogen voor visserij met een garnalenvistuig binnen de 12 mijlszone bedraagt 300 pk. VMS en AIS Op grond van Europese regelgeving dienen alle vissersvaartuigen, langer dan 15 meter te beschikken over plaatsbepalingsapparatuur, de zogenaamde VMS. Dit systeem geeft iedere 2 uur een signaal dat door de NVWA wordt ontvangen en geregistreerd. Door middel van het VMS-systeem kan worden gecontroleerd dat niet wordt gevist in gesloten gebieden. Daarnaast kunnen de gegevens gebruikt worden om de verspreiding van de visserij in kaart te brengen. Sinds 31 mei 2012 geldt naast de VMS verplichting ook een verplichting om een Automatic Identification System (AIS) te installeren. Met ingang van 31 mei 2014 geldt de AIS-verplichting voor vaartuigen langer dan 15 meter. Niet nader geanalyseerde potentiële effecten Verstoring door geluid boven water Uit onderzoek naar de effecten van de aanleg van Maasvlakte 2 en de verdieping van de vaargeul van de Westerschelde is gebleken dat bij het bepalen van de effecten van verstoring door schepen, het effect van de visuele verstoring maatgevend is. Uit de in deze studies uitgevoerde berekeningen is gebleken, dat voor alle in de Voordelta relevante soort(groep)en, de verstoringscontouren als gevolg van het geluid ruimschoots binnen die van de visuele verstoring liggen. Dit effecttype is daarom in de aangeleverde PB niet nader uitgewerkt. Verstoring door geluid onder water Door motoren aangedreven schepen veroorzaken een toename van het geluid onder water. Dit geluid kan worden waargenomen door vissen en zeezoogdieren en bij te hoge niveaus tot effecten op het gedrag, gehoor of fysiologie leiden. Voor de in de Nederlandse kustzone mogelijke beïnvloede vissen en zeezoogdieren gaat het vooral om de kans dat tijdelijke gehoorschade optreedt of dat de geluidsbron (het schip) tot op een bepaalde afstand wordt gemeden. Op basis van de in de PB aangehaalde literatuur kan worden aangenomen dat het bronniveau voor grotere schepen qua frequentiebereik waarden bereikt die door vissen en zeezoogdieren zeker zullen Pagina 12 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
worden waargenomen, maar die niet zo hoog zijn dat tot op grote afstand van het schip effecten op het gedrag of gehoor worden verwacht. Recent onderzoek van Halvorsen e.a. (2012) bevestigt dit. Uit onderzoek tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 is gebleken dat scheepvaartgeluid tot tijdelijke gehoorschade bij bruinvissen en zeehonden kan leiden, maar enkel als de dieren langere tijd (meerdere uren) op zeer korte afstand van het schip verblijven. Het is onwaarschijnlijk dat bruinvissen en zeehonden gedurende langere tijd in de directe nabijheid van een vissersschip verblijven. De kans dat bruinvissen en zeehonden als gevolg van het door de aanwezige vissersschepen veroorzaakte onderwatergeluid negatief worden beïnvloed, is daarom verwaarloosbaar. Toxische stoffen Emissies van toxische stoffen hebben betrekking op het uitlogen van op de scheepsromp toegepaste verfproducten (antifouling). Toxische stoffen kunnen op verschillende manieren effecten hebben op de vitaliteit van vissen en zeehonden. Van biocidevrije antifoulings zijn geen effecten op de waterkwaliteit te verwachten zo blijkt uit de relevante literatuur. Van de overige antifoulings zou alleen van de uitloging van koper een effect kunnen worden verwacht. Uit de aangehaalde berekeningen blijkt evenwel dat het om zulke kleine hoeveelheden gaat dat effecten op de kwaliteit van habitattypen of soorten kunnen worden uitgesloten. Ten opzichte van de achtergrondconcentratie is dit namelijk slechts een verwaarloosbare verhoging. Bovendien treedt als gevolg van de getijbeweging en het netto noordwaarts gerichte transport, continue verversing van het zeewater op waardoor het koper niet lokaal in organismen of de bodem kan ophopen. Emissies Eventuele effecten van verbrandingsstoffen van de vaartuigen op de waterkwaliteit betreffen de uitstoot naar de lucht en vervolgens depositie van stikstof- en zwaveloxiden. Extra nutriënten kunnen in het watersysteem een effect hebben op de algenproductie en daarmee op de kwaliteit van habitattypen. Uit de in de PB weergegeven indicatieve berekeningen kan echter worden afgeleid dat de door de emissies van NOx en zwavelverbindingen optredende concentratieverhogingen dermate gering zijn dat effecten op de kwaliteit van habitattypen of op beschermde soorten kunnen worden uitgesloten. De maximale verhoging van de stikstof- en zwavelconcentratles in het water als gevolg van de verbranding en uitstoot van stikstof- en zwaveloxiden van één Eurokotter is berekend door Heinis (2010) op basis van specifieke, in de PB genoemde, gegevens. Uit die berekening en bezien van uit de in de kustwateren aanwezige achtergrondconcentraties gaat het slechts om een verwaarloosbare tijdelijke verhoging. Als gevolg van de netto noordwaarts gerichte getijdestroming vindt voortdurend verversing van het zeewater plaats, waardoor de nutriënten zich uiteindelijk over een veel grotere oppervlakte verspreiden. PASSENDE BEOORDELING AFBAKENING HABITAT(SUB)TYPEN EN SOORTEN PER NATURA 2000-GEBIED Waddenzee & Noordzeekustzone Voor wat betreft de aangewezen habitattypen in de Waddenzee zijn uitsluitend de effecten op de kwaliteit van het habitattype H1110A (Waddenzee) en H1110B (Noordzeekustzone) in beschouwing genomen. Voor de droogvallende wadplaten (H1140) geldt dat 26% van alle droogvallende platen voor alle bodemberoerende visserij waaronder garnalenvisserij is gesloten. Ook in het overige droogvallende gebied komt garnalenvisserij niet of nauwelijks voor. Visserij op een plaat is voor de garnalenvaartuigen gelet op hun diepgang nauwelijks mogelijk. Pagina 13 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Van de voor de Waddenzee en Noordzeekustzone aangewezen beschermde soorten is in de effectanalyses ingegaan op zeehonden en vogelsoorten van open water (visetende vogels, schelpdieretende eenden). Effecten van de garnalenvisserij op de fint, rivierprik en zeeprik en de vogels van droogvallende platen (steltlopers e.d.) zijn uitgesloten. Indirecte effecten via de voedselketen op de vogels van droogvallende platen zijn ook niet te verwachten, omdat de garnalenvisserij geen directe noch een indirecte invloed op de prooidieren van deze soorten heeft. Directe effecten als gevolg van verstoring (visueel en geluid) zijn evenmin te verwachten, omdat de vissers het overgrote deel van de litorale gebieden waar deze vogels zich ophouden vanwege de geringe waterdiepte niet zo dicht kunnen naderen dat de vogels worden verstoord. Desgevraagd hebben de aanvragers naar aanleiding van het gewijzigd profieldocument voor het habitattype H1110 verklaard dat voor de voor deze wijziging gebruikte bronnen, geen literatuur is gebruikt welke beschikbaar is gekomen na het verschijnen van de PB in december 2013. De PB is derhalve, net als het nieuwe profieldocument, gebaseerd op de nieuwste kennis en inzichten zoals gepubliceerd in de wetenschappelijke literatuur. Voordelta Uitsluitend de potentiële effecten op de kwaliteit van H1110A en H1110B zijn in beschouwing genomen. Voor het overige wordt verwezen naar de teksten als opgenomen bij de Waddenzee en Noordzeekustzone, waarbij naast de daarbij genoemde trekvissen ook de elft aan de orde is (maar dus buiten de effectanalyse valt). Oosterschelde Uitsluitend de potentiële effecten op de kwaliteit van habitattype H1160 zijn in beschouwing genomen. In de andere habitattypen (3 schortypen en H1740 overgangs- en trilveen) wordt niet gevist. Van de voor de Oosterschelde aangewezen soorten zijn effecten uitgewerkt voor zeehonden en vogelsoorten van open water (visetende vogels). Effecten van de garnalenvisserij op de overige soorten waarvoor in de Oosterschelde instandhoudingsdoelstellingen bestaan, te weten de vogels van droogvallende platen (steltlopers e.d.) en soorten van binnendijkse gebieden zijn namelijk uit te sluiten (zie voorgaande; als onder Waddenzee). Westerschelde Uitsluitend de potentiële effecten op de kwaliteit van H1110B en H1130 zijn in beschouwing genomen. In de andere habitattypen (de schor- en duintypen) wordt niet gevist. Van de voor de Westerschelde aangewezen soorten zijn effecten uitgewerkt voor zeehonden en vogelsoorten van open water (visetende vogels). Effecten van de garnalenvisserij op de overige soorten waarvoor in de Westerschelde instandhoudingsdoelsteilingen bestaan, zijn namelijk uit te sluiten (zie voorgaande; als onder Waddenzee). Vlakte van de Raan Alleen het habitattype H1110B is relevant voor dit gebied: zij is in de effectanalyse beschouwd. Daarnaast worden de effecten bekeken op de gewone zeehond, grijze zeehond en de bruinvis. Daarnaast is onderzocht of effecten kunnen optreden op de voor de op de Vlakte van de Raan aangrenzende Natura 2000-gebieden aangewezen broedvogels die in de Vlakte van de Raan foerageren. De garnalenvisserij heeft geen invloed op de kwaliteit van het leefgebied van de (aangewezen) trekvissoorten fint, rivierprik en zeeprik of de omvang van de populatie van deze soorten. BODEMBEROERING Resultaten (literatuur)onderzoek Pagina 14 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
In de wetenschappelijke literatuur wordt geconcludeerd dat de effecten van een garnalentuig relatief gering zijn; door de klossenpees wordt de grondpees niet door maar over de bodem getrokken. Het tuig als geheel maakt dus een veel lichter contact met de bodem dan bijvoorbeeld de boomkor. Voor het garnalenvistuig zijn geen metingen van de directe sterfte van bodemorganismen in Nederlandse wateren beschikbaar. Vanuit de bestudeerde literatuur wordt in de aangeleverde PB gesteld dat een geconstateerde effect in de orde van grootte van enkele procenten (veel) kleiner is dan de natuurlijke fluctuaties van de meeste bodemdiersoorten. Aangenomen kan worden dat vooral epibenthische soorten door het vistuig worden geraakt of gevangen. Het betreft in de Nederlandse kustwateren dan met name krabben en zeesterren (die de aanraking met het net of de vangst grotendeels zullen overleven). Mosselbanken (als onderdeel van H1110, H1130, H1140 en H1160) Mosselbanken komen met name voor in het litoraal en het sublitoraal van de Waddenzee; de bevissing van litorale mosselbanken in de Waddenzee is verboden. Ook in de Oosterschelde (H1160) vindt de garnalenvisserij uitsluitend in het sublitoraal plaats. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de garnalenvisserij op litorale mosselbanken (als onderdeel van H1140 en H1160) geen effect heeft. Omwille van vastlegging van de voortgaande constatering verbind ik een specifiek voorschrift aan de onderhavige vergunningverlening. Stabiele sublitorale mosselbanken komen in de Noordzeekustzone, Vlakte van de Raan en Voordelta niet of nauwelijks voor. De conclusie in de PB is dan ook dat het mogelijke effect van de garnalenvisserij op mosselvoorkomens in de Voordelta, Vlakte van de Raan en Noordzeekustzone in het licht van de instandhoudingsdoelen van H1110B niet relevant is. In zowel het profiel van H1110A als dat voor H1130 en H1160 worden biogene structuren aangemerkt als natuurlijk kenmerk. Wat betreft de effecten van garnalenvisserij op mosselbanken wordt er in de PB dan ook vanuit gegaan dat deze effecten in de Waddenzee (H1110A), Oosterschelde (H1160) en Westerschelde (H1130) vergelijkbaar zijn. In feite betreft het immers steeds een beoordeling van de effecten in gebieden die aangemerkt kunnen worden als sublitorale zeebodem in estuaria (in feite H1110A, maar specifiek voor H1130 dan onder grotere zoetwaterinvloed). De herstelopgave is met name gericht op de ontwikkeling van meerjarige sublitorale mosselbanken. Het zijn immers deze meerjarige banken die als substraat dienen van andere organismen en aldus beschouwd worden als biogene structuren (en waardevolle biotopen). De nota van toelichting bij het aanwijzingsbesluit spreekt dan ook in relatie tot het habitattype H1110A en de daarbij gewenste kwaliteitsverbetering nadrukkelijk over een deel van de mosselbanken. Hiermee wordt uitgedrukt dat lang niet alle sublitorale mosselzaadbanken zich ontwikkelen tot stabiele meerjarige banken. Sublitorale mosselbanken worden door garnalenvissers gemeden om zowel schade aan de netten te voorkomen als het vermijden van het vollopen van het garnalennet met schelpdieren waardoor het te zwaar wordt en tot onveilige situaties (kapseizen) kan leiden. Ook leidt de bijvangst van mosselen tot sterke slijtage van de onderkant het net. Met betrekking tot het bovenstaande is van belang dat met name wat oudere mosselbanken (inclusief halfwas-mosselbanken) door het vermijdingsgedrag van de garnalenvissers worden gevrijwaard van beschadiging. Alleen al om deze reden is een significant effect op dergelijke banken niet aannemelijk. Ondanks dit vermijdingsgedrag van vissers is het evenwel denkbaar dat garnalenvissers soms vissen in gebieden met pas gevallen mosselzaad. Zij weten immers pas dat dit zaad aanwezig is, indien dit in de netten komt en de visserij belemmert. Indien het net met de klossen over het mosselzaad gaat en zich niet ingraaft in de bank is het mogelijk dat een deel van dit zaad beschadigd raakt en sterft. Het is echter niet aannemelijk dat dit een groot deel van de mosselen betreft; de meeste zullen namelijk worden Pagina 15 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
weggedrukt in het sediment óf tussen de klossen door gaan. Daarnaast is sowieso sprake van een grote natuurlijke sterfte; naarmate de mosseltjes groeien neemt hun aantal sterk af. Gericht onderzoek naar de effecten van garnalenvisserij op mosselzaadbanken is niet gedaan. De bovenstaande conclusie wordt echter ondersteund door de resultaten van het Produs-onderzoek naar de effecten van mosselzaadvisserij op mosselzaadbanken. Uit de in de aangeleverde PB geciteerde onderzoeksresultaten kan dit afgeleid worden. Wat betreft de verbeteropgave voor H1110A geldt dat de doelstelling is dat mosselbanken in verschillende stadia aanwezig zijn. Als mosselzaadbanken ontwikkelen zich elk jaar door nieuwe zaadval. Deze verbeterdoelstelling ziet dus op de ontwikkeling van meerjarige stabiele mosselbanken. In het bovenstaande is geconcludeerd dat garnalenvisserij geen significante effecten heeft op deze ontwikkeling en daarmee de verbeteropgave niet in de weg staat. Ten aanzien van eventuele geringe resteffecten die gewenste ontwikkelingen vanuit het oogpunt van ongestoorde natuurlijke ontwikkeling zouden kunnen remmen kan worden gesteld dat (een deel van) de garnalensector samen met andere visserijsectoren, de overheid en natuurorganisaties in het kader van VIBEG en VISWAD afspraken heeft gemaakt om de effecten van garnalenvisserij, ook al zijn deze niet significant in het kader van de Natura 2000-toets zoveel als haalbaar te verminderen. Daartoe is onder meer en in samenspraak met de mosselsector afgesproken om in de Waddenzee een aantal gebieden geheel te sluiten voor zowel mossel- als garnalenvisserij. Dit betekent dat eventuele onzekerheden over mogelijke niet-significante resteffecten verder worden geminimaliseerd. Zeegras In geen van de in de PB aangehaalde artikelen wordt de garnalenvisserij genoemd als mogelijke oorzaak van de afname van zeegras in de Waddenzee. Litoraal zeegras komt momenteel uitsluitend nog voor in het litoraal van de Waddenzee en Ooster- en Westerschelde. Voor het sublitoraal worden de ontwikkelingskansen gering geacht. Aangezien garnalenvisserij slechts sporadisch in het litoraal plaatsvindt, heeft de garnalenvisserij geen significante effecten op bestaande zeegrasvoorkomens en staat de garnalenvisserij de ontwikkeling van zeegrasvelden in het litoraal niet in de weg. Ondanks dat uit onderzoek naar de invloed door bevissing met een garnalenboomkor bleek dat na 18 maal bevissen van een zeegrasveld er geen significante effecten op dichtheid, structuur en biomassa van zeegras was, heb ik aan de onderhavige vergunningverlening een voorschrift verbonden om zeegrasvelden optimaal te beschermen door litorale garnalenvisserij niet toe te staan. Voedselvoorraad vogels Een indirect effect van bodemberoering door garnalenvisserij op vogels is denkbaar indien de voedselvoorraad zou worden aangetast. In het voorgaande is beargumenteerd dat indirecte (voedselketen)effecten van bodemberoering door de garnalenvisserij op visetende vogels zijn uit te sluiten. Een effect op schelpdiervoorraden is wel denkbaar indien schelpdieren door bodemberoering worden beschadigd of gedood. In de onderhavige Natura 2000-gebieden zijn er 3 beschermde vogelsoorten die in dit kader aandacht behoeven: de toppereend, de eidereend en de zwarte zee-eend. Uit onderzoek blijkt dat de invloed van de garnalenvisserij op de bestanden van schelpdieren gering is. Er blijkt een matige overlap tussen de concentraties van voor vogels belangrijke schelpdiersoorten (mosselen, kokkels en Ensis) en de garnalenvisserij. Zowel Spisula als Ensis dienen als voedsel voor de zwarte zee-eend. Ensis kan zich snel en diep ingraven waardoor exemplaren niet snel worden geraakt door een garnalenvistuig. Beide schelpdiersoorten komen bovendien zeer ruim verspreid voor in de Nederlandse kustwateren. Met name de Ensisbestanden zijn in de afgelopen jaren enorm. De omvang van de populaties aan Ensis en Spisula worden voorts met name bepaald door het succes van de broedval en niet zozeer de beïnvloeding vanuit externe factoren. Pagina 16 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Voor het vissen op garnalen wordt een fijnmazig net (maaswijdte 20 mm) gebruikt. Als gevolg hiervan bestaat vrijwel onvermijdelijk een deel van de bijvangst uit ondermaatse platvis. Daarnaast wordt ook jonge haring, wijting en kabeljauw bijgevangen. Bijvangsten in de garnalenvisserij kunnen gedeeltelijk voorkomen worden door het gebruik van de zeeflap (zie voorgaande). Met ingang van 1 januari 2013 is de zeeflap voor Nederlandse garnalenschepen verplicht gesteld gedurende het gehele jaar. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de vermindering van bijvangsten door het gebruik van de zeeflap: de effectiviteit ervan is bewezen. De overleving van bijvangst wordt voorts bevorderd door het verplichte gebruik van garnalensorteerapparatuur. Nederlandse garnalenvissers hebben daarbij de keus uit een roterende garnalenspoelmachine of een mechanische schudzeef. Uit onafhankelijke studies is gebleken dat meer dan 90 % van de jonge garnalen overleeft. Bijvangsten door vissersvaartuigen vormen een belangrijke voedselbron voor zeevogels die profiteren van de overboord geworpen bijvangst (discards). Bij het overboord zetten van bijvangst worden deze voornamelijk gegeten door meeuwen, visdief en grote stern. De conclusie is dan ook dat het overboord zetten van discards geen negatieve effecten op de voedselvoorraad voor visetende vogels heeft. De garnalenvisserij zou effecten kunnen hebben voor visetende vogels (aalscholver, fuut, sterns, meeuwen, zaagbekken, roodkeelduiker) indien het voedselaanbod door de bijvangst van (kleine) vissen in het natuurlijk systeem significant wordt verlaagd. Voor de sterns (visdief, grote stern, Noordse stern) geldt dat zij vooral kleine vis eten die zich bovenin de waterkolom bevinden zoals haring en sprot. De kans op bijvangst is kleiner voor pelagische soorten dan voor platvissoorten die zich op of nabij de bodem bevinden. Ook profiteren sterns van de discards in de garnalenvisserij. De omvang van het effect van de garnalenvisserij op de populaties haring en sprot is niet gekwantificeerd, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat deze invloed zodanig is dat dit invloed heeft op het voedselaanbod van sterns. Reeds eerder is aangegeven dat het effect op kabeljauw en wijting gering wordt geacht. Platvissoorten als schol en tong kunnen vanwege hun leefwijze (nabij de bodem) door duikende vogels moeilijk bemachtigd worden en zijn om deze reden geen belangrijke voedselbron voor deze vogels. IMARES concludeert dan ook binnen analyses in het kader van de Natura 2000-beheerplannen Waddenzee en Noordzeekustzone dat een effect op sterns door de aantasting van de voedselvoorraad onaannemelijk kan worden geacht. Visetende vogels van het open water zoals aalscholvers, futen en zaagbekken consumeren ook wat grotere vis en doordat deze vogels onder water duiken kunnen ze ook dieper zwemmende vis verschalken. Garnalenvisserij onttrekt jonge vis aan de bestanden waarop deze vogelsoorten. Het effect van de bijvangsten op de populaties van deze soorten wordt echter gering geacht (zie voorgaande). Een effect van de garnalenvisserij via hun voedselvoorraad wordt in de PB daarom niet aannemelijk geacht. Voedselvoorraad zeezoogdieren De garnalenvisserij zou een effect kunnen hebben op de voedselvoorraad van zeehonden en bruinvissen als gevolg van de sterfte van bodemdieren of het wegvangen van vissen. Zoals echter in bovenstaande reeds beschreven, heeft de garnalenvisserij slechts een gering effect op de populaties van vissen. Aangezien zeehonden en bruinvissen zich bij het foerageren over zeer grote afstanden verplaatsen kan des te meer worden uitgesloten dat garnalenvisserij een waarneembaar effect op het voedselaanbod van zeezoogdieren heeft. Verstoringsaspecten vogels & zeehonden Door de aanwezigheid van vissersschepen kunnen rustende en/of foeragerend vogels (op het open water; o.a. de zwarte zee-eend, eidereend, roodkeelduiker, aalscholver en mogelijk de fuut) en op platen rustende grijze en gewonde zeehonden worden verstoord als deze dieren te dicht worden Pagina 17 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
genaderd. Dit kan gebeuren als gevolg van visuele verstoring, maar ook door geluid boven water. Beide variabelen hangen samen en worden tezamen besproken onder de noemer ‘visuele verstoring’. Verstoring van foeragerende (zwemmende) zeehonden is niet te verwachten; zij kunnen de vaartuigen gemakkelijk ontwijken. Verstoring van rustende en/of zogende exemplaren is wel een reëel potentieel effect: bij frequente verstoring vermindert mogelijk hun conditie. Verstoring moet daarom zoveel mogelijk voorkomen worden in de zoogperiode. In de eerdere vergunningverlening is vastgesteld dat een rustig varend en vissend garnalenvistuig in de Waddenzee geen dreiging voor de betrokken zeehonden populaties oplevert; er treedt gewenning op omdat het geluid en de beweging regelmatig terugkeren. De garnalenvisserij is in dat kader reeds in de eerdere vergunningverlening op grond van de Nb-wet, onder specifieke voorwaarden in de artikel 20-gebieden in de Waddenzee toegestaan. Hiertoe zij verwezen naar de specifieke voorschriften verbonden aan de onderhavige vergunning. Sommige soorten zeevogels, in het bijzonder duikers en zee-eenden, worden gemakkelijk verstoord door scheepvaartbewegingen, inclusief die van vissers. Van zee-eenden die zich in grote groepen in de Nederlandse kustwateren kunnen ophouden, is met name van de zwarte zee-eend bekend dat de soort zeer snel verstoord kan worden. De verstoringsgevoeligheid van de eidereend is veel minder groot. Beide soorten kennen een zeer groot verspreidingsgebied en concentreren zich in de Nederlandse kustwateren op locaties waar voedsel ligt in de vorm van schelpdierbanken en concentraties van andere, ingegraven schelpdiersoorten als Ensis en (in het verleden) Spisula. Dit zijn niet de gebieden waar de garnalenvisserij zich specifiek op richt. De overlap tussen de vislocaties van de garnalenvissers en de foerageergebieden van de schelpdieretende eenden is vanwege het ontbreken van die overlap waarschijnlijk klein en daarmee de kans dat vogels vaak worden verstoord ook. Om deze kans verder te verkleinen is in de huidige Nb-wet vergunning als voorwaarde vastgelegd dat grote groepen vogels niet mogen worden verstoord. Voor de andere, op zee voorkomende, vogelsoorten wordt geconcludeerd dat gelet op het grote verspreidingsgebied van deze soorten en het geringe oppervlak dat hiervan op een bepaald moment door garnalenschepen wordt verstoord, het niet is te verwachten dat de garnalenvisserij grote effecten heeft op de kwaliteit (draagkracht) van Natura 2000 gebieden. Effecten op de omvang garnalenpopulatie Vanwege de biologische eigenschappen van de garnaal (snelle reproductie en groei, hoge natuurlijke sterfte) wordt de invloed van de visserij op de bestandsgrootte van de garnalen zelf gering geacht. Duitse vissers In relatie tot de vraag hoe zich de inhoud van de PB zich verhoudt tot de grondslag van de aanvraag waarin ook voor een groep van onder Duitse vlag varende vissers wordt aangevraagd, meldt de aanvrager het volgende. De betreffende Duitse vissers maken al decennia gebruik van de Nederlandse wateren voor het vissen op garnalen net zoals de Nederlandse vissers dat doen in de Duitse wateren. Het is volgens de aanvrager niet te verwachten dat sprake zal zijn van een toename van het aantal Duitse vissers of de visserij-inspanning. De Duitse vissers hebben de onderhavige vergunning aangevraagd om daarmee hun historische rechten te kunnen veilig stellen. De Duitse vissers maken gebruik van dezelfde vistechnieken als de Nederlandse. De effecten wijken dan ook niet af van die van de Nederlandse garnalenvissers. Het aantal Duitse garnalenvissers dat in de Nederlandse wateren vist, is beperkt. Alleen in de Noordzeekustzone buiten de 3 mijlszone wordt door Duitse vissers op garnalen gevist. In dit gebied komt het habitattype H1110B voor. De PB concludeert ten aanzien van dat habitattype geen effect als gevolg van de garnalenvisserij. De voorgenoemde visstrook wordt in de winterperiode gebruikt door onder andere de zwarte zee-eend. Pagina 18 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Uit de PB blijkt dat sprake is van niet significante resteffecten op deze soort. Op de andere vogels waarvoor het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone is aangewezen worden geen effecten verwacht. Gelet op de aard van de activiteiten mag worden aangenomen dat de geringe effecten van de reeds jaren aanwezige Duitse vissers in de omgeving zijn verdisconteerd en derhalve geen negatief effect zullen hebben op de staat van instandhouding, aldus de aanvrager. In de PB zijn de activiteiten van deze vissers dan ook niet in de cumulatietoets opgenomen. Ik onderschrijf deze conclusie. Het aantal zeedagen van de Duitse vissers in de Nederlandse Natura 2000-gebieden wordt niet geregistreerd. De aanlanding van garnalen is wel uit administraties te herleiden. In de eerste helft van 2014 zijn door de Duitse vissers waarvoor vergunning wordt aangevraagd 26 keer garnalen in Nederland aangeland. Op basis hiervan wordt het aantal zeedagen geschat op maximaal 208 per jaar. Hiervan zal slechts een deel betrekking hebben op het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. De betreffende Duitse vissers dienen immers buiten de 3 mijl-zone te blijven. Grote delen van het Natura 2000-gebied kunnen derhalve niet worden benut. Er wordt dan ook relatief veel buiten de Natura 2000-gebieden gevist. In totaal is in het eerste halfjaar van 2014 door de Duitse vissers 19.427 kg garnalen aangeland. Dit is slechts ongeveer 0,1% van de jaarlijks door de Nederlandse vloot aangelande hoeveelheid. Dit onderstreept het zeer beperkte aandeel van de activiteiten van de Duitse vissers in de Nederlandse wateren. Algemene mitigerende maatregelen Teneinde een zo deugdelijk mogelijke borging te creëren voor het voorkomen van verstoring van diverse relevante natuurwaarden acht ik het goed om enkele specifieke maatregelen in de onderhavige vergunning op te nemen. Zij zien specifiek op de voorkomens van litorale natuurwaarden (alleen visserij in de sublitorale geulen is toegestaan) en het zoveel als mogelijk voorkomen van verstoring van groepen van zeehonden en vogels. Eerstgenoemd voorschrift is feitelijk een vastlegging van de huidige en voorgaande visserijpraktijken waarbij locaties worden vermeden waar de netten vast c.q. beschadigd kunnen raken. Additioneel gesloten gebied In het rapport “Natura 2000-doelen in de Waddenzee” wordt aangegeven dat kwaliteitsverbetering van H1110A vooral te realiseren is in de westelijke Waddenzee door de ontwikkeling van meerjarige (oudere) mosselbanken en door het herstel van de omvang en samenstelling van de visstand 1. Om deze kwaliteitsverbetering mogelijk te maken wordt ingezet op een vermindering van de bodemberoering door menselijke activiteiten. In de doelenuitwerking wordt gewezen op het “Convenant Transitie Mosselsector en Natuurherstel Waddenzee” waarin maatregelen zijn overeengekomen ten aanzien van de mosselvisserij. Dit wordt als belangrijkste bijdrage aan het bereiken van de kwaliteitsverbetering van H1110A benoemd ( p. 34 e.v.). In de doelenuitwerking wordt op p. 36 aangegeven dat ook “maatregelen ten aanzien van de garnalenvisserij een belangrijke bijdrage aan het behalen van het doel zullen kunnen leveren. De concrete invulling daarvan en de effecten op habitattype H1110A zijn echter nog niet bekend”. Nadere Effectanalyse (hierna: NEA) In 2011 bleek uit de NEA die ten grondslag ligt aan het ontwerp van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee dat de resteffecten die optreden als gevolg van de garnalenvisserij op H1110A in de Waddenzee onduidelijk zijn. De garnalenvisserij is in de NEA beoordeeld als vergund gebruik en in de systematiek van de NEA zijn resteffecten van vergund gebruik per definitie niet significant. In dat verband is het volgende gesteld: “Dat betekent dat de precieze omvang moeilijk te bepalen is en dat deze in beginsel kan variëren van verwaarloosbaar tot groot.” Het is van belang om vast te stellen dat 1 RWS, juni 2011, P 28, p 34 Pagina 19 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
een onduidelijk resteffect in de NEA in de cumulatietoets vanuit het voorzorgsprincipe wordt meegenomen als een groot resteffect. In de betreffende cumulatietoets wordt geconcludeerd dat “cumulatie van de effecten van menselijke activiteiten in de Waddenzee mogelijk tot significante effecten op H1110A leidt”. Hierbij wordt opgemerkt dat externe werking en natuurlijke factoren mogelijk ook een belangrijke rol spelen bij de huidige ongunstige doelrealisatie en het behalen van de instandhoudingsdoelstelling. De cumulatietoets in de NEA heeft daarmee een volledig andere systematiek dan de cumulatietoets die in de PB is uitgevoerd. In de NEA wordt geconcludeerd dat dat de effecten van menselijke activiteiten in cumulatie mogelijk significant zijn. Men merkt echter tevens op dat het instandhoudingsdoel mogelijk niet gehaald kan worden ten gevolge van externe werking (bijvoorbeeld visserij op de Noordzee) en natuurlijke factoren (klimaatverandering). In de PB is in de cumulatietoets, zoals artikel 19 van de Nb-wet voorschrijft, uitsluitend gekeken naar andere (vergunde) plannen en projecten waarvan de effecten nog niet in het ecosysteem zijn geïncorporeerd. Passende Beoordeling In de voorgelegde PB in het kader van de onderhavige procedure wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten op de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000 gebieden te verwachten zijn van de garnalenvisserij. Wel is er sprake van eventuele geringe resteffecten. Deze verschillende conclusies (gering resteffect versus onduidelijk resteffect) kunnen zoals hierboven beschreven worden verklaard uit het verschil in kader. De NEA legt een grotere nadruk op de onzekerheden die er nog bestaan. De PB onderschrijft dat er nog onderzoek loopt, maar concludeert op basis van tussenresultaten en onderzoek dat reeds is uitgevoerd is naar de effecten van de garnalen- en mosselvisserij dat de resteffecten van garnalenvisserij gering zijn. De PB concludeert derhalve dat er nog een aantal resteffecten aanwezig is; deze (niet significante) resteffecten zijn echter geen aanleiding om de vergunning te weigeren. In de PB wordt ook geconcludeerd dat deze resteffecten gewenste ontwikkelingen vanuit het oogpunt van ongestoorde natuurlijke ontwikkeling zouden kunnen remmen en dat “de garnalensector samen met anders visserijsectoren, de overheid en natuurorganisaties in het kader van VIBEG en VISWAD, afspraken heeft gemaakt om de resteffecten van garnalenvisserij, ook al zijn deze niet significant in het kader van Natura 2000 zoveel als haalbaar te verminderen. Dit betekent dat eventuele onzekerheden over mogelijke resteffecten in het kader deze PB verder worden geminimaliseerd. Dit is een extra waarborg voor de conclusie dat de garnalenvisserij het bereiken van de gestelde verbeterdoelen niet in de weg staat.” Een significant deel van de garnalensector heeft inderdaad in het kader van het Viswad-akkoord vrijwillig een deel van haar visgebied op de westelijke Waddenzee buiten de grondslag van haar vergunningaanvraag gelaten. Dit deel van de sector creëert daarmee ruimte voor een bijdrage aan het uiteindelijk behalen van het gestelde verbeterdoel voor het habitattype H1110A door het verder elimineren van de voorgenoemde resteffecten. Het ligt omwille van het robuust borgen van de daadwerkelijke werking van deze vrijwillige gebiedssluiting in de praktijk in de rede om ook in het veld deze uitsluiting sectorbreed te kunnen effectueren. Dit bevordert tevens een krachtig en coherent toezicht op deze gebiedsuitsluitingen. De betreffende sluiting kan opvolgend in het betreffende Natura 2000-beheerplan voor de Waddenzee worden opgenomen als maatregel in het kader van het verbeterdoel voor het voorgenoemde habitattype. Ik benadruk dat de garnalenvisserij naar mijn weging geen significante effecten zal sorteren op de relevante instandhoudingsdoelstellingen. Omwille van de gestelde verbeteringsdoelstelling voor met Pagina 20 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
name het habitattype H1110A acht ik het evenwel passend om de gebieden die in het kader van het Viswad-akkoord zijn gesloten voor de garnalenvisserij ook van de onderhavige vergunning uit te sluiten voor de aanvragers in afwachting van opname ervan in het aanstaande beheerplan Waddenzee om zodoende de voorgenoemde resteffecten verder te voorkomen. Uit een analyse van IMARES in opdracht van mijn Ministerie blijkt overigens dat minder dan 1% van de visserijactiviteit in de Waddenzee in zone I plaatsvindt en slechts tussen de 2,9 en 3,7 % in zone II. In het kader van een brede belangenafweging zoals opgelegd in artikel 19e van de Nb-wet heb ik derhalve rekening gehouden met het zo beperkt mogelijk houden van de economische gevolgen voor de gehele groep van in de Waddenzee actieve garnalenvissers. Maatregel Als voorschrift bij de onderhavige vergunning heb ik een specifieke zone in het Natura 2000-gebied Waddenzee van de onderhavige toestemming uitgesloten. De coördinaten en het kaartbeeld zijn als bijlage 4 bij dit besluit gevoegd. Op basis van beschikbare gegevens en het hierover gegeven deskundigenoordeel worden deze gebieden geacht een bijdrage te kunnen leveren aan de beoogde kwaliteitsverbetering van H1110A. Hierbij geldt voor zone II dat in deze gebieden alleen eventueel aanwezige mosselbanken gesloten zijn voor de garnalenvisserij. Indien er geen mosselbanken aanwezig zijn, kan hier wel op garnalen worden gevist. Ook is in het Viswad akkoord rekening gehouden met de aanwezigheid van bergeenden en hun ruiperiode in augustus. In deze periode zijn deze eenden gevoelig voor alle verstoring (ze kunnen in die periode niet vliegen). Hiertoe is zone III ingesteld: deze zone is in augustus gesloten vanwege de aanwezigheid van grote aantallen bergeenden in die maand. De begrenzing van de gebieden omvat naast de sublitorale gebieden ook litorale gebieden (droogvallende platen). Reden ligt in het willen behouden van aaneengesloten vakken van gesloten gebieden en het daarmee vermijden van versnippering. Voor de garnalenvisserij heeft dit feitelijk geen gevolgen; in het onderhavig vergunningregime wordt garnalenvisserij in het litoraal immers verboden. Natuurmonument-waarden Ten aanzien van de diverse flora en fauna zoals benoemd in de aanwijzingsbesluiten van de betrokken natuurmonumenten merk ik het volgende op. Deze waarden vallen voor een zeer groot deel binnen de beoordeling van de effecten in relatie tot de betrokken Natura 2000-gebieden. Naar mijn mening voorziet de voorgaande PB ook in een toetsing die gelding heeft voor de kenmerken en waarden van de betrokken natuurmonumenten. In aanvulling op bovenstaande merk ik nog op dat de beschermde natuurmonumenten Waddenzee, Dollard, Schorren van de Eendracht/Vlakte van Kerken, Markiezaatsmeer-Zuid, Oosterschelde Buitendijks en het Verdronken Land van Saeftinghe zich, naast de aanwezigheid van diverse flora en fauna, ook kenmerken door het weidse, open karakter van het gebied en de hierbinnen heersende rust (en voor wat betreft de Waddenzee ook duisternis). In potentie kunnen deze specifieke kenmerken door de uitvoering van de garnalenvisserij beïnvloed worden. Dit wordt met name bepaald door de fysieke aanwezigheid van schepen en de activiteiten aan dek. Rust Gesteld kan worden dat het aspect van rust als gevolg van de fysieke aanwezigheid van de visserijvaartuigen samenhangt met de periode en intensiteit van de bevissing. Deze is echter niet van een dusdanige invloed op het aspect van rust, dat hierin een reden gevonden moet worden om de gevraagde vergunning te weigeren. Pagina 21 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Landschap Er kan sprake zijn van enige ruimtelijke verstoring wegens de aanwezigheid van de visserijvaartuigen. De aanwezigheid van vaartuigen is evenwel een normaal verschijnsel in de betrokken gebieden. De voorgenomen bevissing heeft naar mijn mening, naar de aard van de aangevraagde activiteit, dan ook geen invloed op de waarborging van het kenmerkende weidse, open en ongeschonden karakter van het landschap. Duisternis Duisternis is een tevens te beschermen waarde van het beschermd gebied ‘Waddenzee’. De voorgenomen visserij brengt, voor zover zij niet bij daglicht worden uitgevoerd, enige extra verlichting met zich mee. Deze verlichting zal echter zeer plaatselijk (alleen op die plaatsen waar op dat moment daadwerkelijk gevist wordt) en tijdelijk zijn. Ik concludeer dan ook dat er geen zodanige aantasting van de duisternis te verwachten is dat op grond daarvan de vergunning niet verleend zou kunnen worden. VIBEG Zone III In de Noordzeekustzone is vanuit het VIBEG-akkoord een zone ‘III’ aangewezen waarvoor geldt dat daar uitsluitend met de best beschikbare technieken en visserijpraktijk wordt gevist. In het TBB VIBEG is ten aanzien van deze zone aangegeven dat deze met ingang van 1 januari 2014 gesloten is voor bodemberoerende visserij, met uitzondering van “visserij volgens de best beschikbare technieken en visserijpraktijk”. Specifiek ten aanzien van de garnalenvisserij is vastgelegd dat deze na 1 januari 2014 in zone III is toegestaan voor zover hiervoor een vergunning op grond van de Nb-wet 1998 is verleend. Wat op een zeker moment valt onder de best beschikbare technieken en beste visserijpraktijk is ter beoordeling van het bevoegd gezag, i.c. het Ministerie van EZ. Het toetsmoment op voorgenoemd punt ligt binnen de onderhavige vergunningprocedure. Ten aanzien van deze zone III gaan aanvragers er, gelet op de inhoud van de PB, vanuit dat het traditionele garnalenvistuig (de klossenpees) alsmede de SeeWing en het pulstuig op dit moment beschouwd dienen te worden als de best beschikbare vistechniek. Alternatieve technieken zijn in ontwikkeling, maar vooralsnog is nog niet eenduidig door onderzoek vastgesteld dat ze op alle relevante aspecten (significant) beter scoren. In de procedure rondom de vergunningverlening op grond van de Nb-wet aan de vertegenwoordigers van het andere deel van de Nederlandse garnalenvissers is een document aangeleverd onder de titel ‘Toetsingskader Best beschikbare techniek en visserijpraktijk garnalenvisserij‘. Dit kader en de daarin vervatte inhoudelijke analyses hebben voorgelegen in de Regiegroep VIBEG. Ik onderschrijf de inhoud van dit toetsingskader en de daarin vervatte analyses. Ik constateer dat in die analyses, in lijn met het gestelde in de vergunningaanvraag, geconcludeerd wordt dat feitelijk nog niet gesproken kan worden van een ‘best practice’ of ‘best beschikbare techniek en visserijpraktijk’, zoals genoemd in het VIBEG-akkoord. Naar mijn mening wordt in de analyse voor nu afdoende beargumenteerd waarom de traditionele klossenpees met gebruik van de zeeflap aangemerkt moeten worden als het momenteel best beschikbare vistuig welke goed scoort op aspecten van bodemberoering en bijvangst. Datzelfde geldt voor de Seewing en de traditionele klossenpees met brievenbusnet (zie eerder hierboven voor wat betreft de specifieke additionele voorwaarde tot inzet van het brievenbusnet). Zulks tot het moment dat zich een betere techniek aandient en die techniek zich (afdoende inhoudelijk onderbouwd) als dan beste techniek kwalificeert ten opzicht van de voorgenoemde vistuigen. Het betreffende toetsingskader maakt onderdeel uit van mijn onderhavige besluitvorming en vormt daarmee, als bijlage, onderdeel van het vergunningbesluit. Het daarin vervatte protocol voor het door een vergunninghouder aanmelden van een andere techniek of vistuig ter kwalificatie van ‘best practice’ wordt tevens bij deze door mij als formele uitwerking van de bepalingen daaromtrent in het TBB VIBEG aangemerkt. Pagina 22 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Voor het pulsvistuig met de zeeflap geldt tevens dat het gebruik van die techniek door de huidige houders van een ontheffing om op onderzoeksmatige basis met een pulstuig te vissen, in Zone III toegestaan kan worden, mits begeleid door wetenschappelijk onderzoek. Bovenstaande betekent dat vooralsnog meerdere technieken die kwalificeren als “best practice” toegestaan kunnen worden in zone III. Wanneer wordt vastgesteld dat een innovatieve techniek op basis van het in hoofdstuk 11 van voorgenoemd toetsingskader zich kwalificeert als ‘best beschikbare techniek en visserijpraktijk’ zal de toepassing van de hierboven genoemde drie technieken/praktijken volgens de in dat hoofdstuk vastgelegde procedure uitgefaseerd kunnen worden. Ik merk hierbij op dat het aanmerken van reeds (lang) in gebruik zijnde vistuigen zich naar de aard niet verenigt met de achtergronden van het zone III-concept (zijnde het stimuleren van innovatie). Desalniettemin ben ik van mening dat, voor nu, de specifiek genoemde tuigen de basis vormen waar vanuit de gewenste innovatie verder vorm gegeven kan worden. Het is nu aan de sector en individuele vissers om andere technieken en praktijken aan te melden via de hierboven genoemde procedure. Op die wijze zal de openstelling van zone III weer verengd worden tot die technieken en tuigen die een stap vooruit zetten in de gewenste innovatie en verdere verduurzaming van deze visserij. Ik verbind nadrukkelijk de toelating van de voorgenoemde reeds in gebruik zijnde vistuigen in zone III tot uiterlijk aan de looptijd van de onderhavige vergunning; vanaf 2017 zal in principe uitfasering van de voorgenoemde technieken intreden. CUMULATIE Op basis van artikel 19f van de Nb-wet 1998 dient bij vergunningverlening voor projecten of plannen een beoordeling plaats te vinden van de cumulatieve effecten indien deze projecten of plannen, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied. Ik heb hierboven reeds geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteiten zelfstandig beschouwd, niet kan leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de betreffende Natura 2000-gebieden of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor de betreffende gebieden zijn aangewezen. In het onderstaande volgt een analyse van activiteiten in of nabij dezelfde relevante Natura 2000gebieden welke (mogelijk) een significant effect (kunnen) hebben op dezelfde beschermde natuurwaarden zoals in het bovenstaande in detail besproken. Mosselvisserij In de cumulatie-analyse binnen de PB is de kweek van mosselen op de kweekpercelen in de Waddenzee en Oosterschelde als bestaand gebruik aangemerkt. De direct effecten van de halfjaarlijkse mosselvisserijen in de Waddenzee op de relevante beschermde natuurwaarden eindigen met beëindiging van de betreffende visserij. Desalniettemin merk ik op dat er een samenloop in potentiële (significante) effecten optreedt wanneer de garnalenvisserij plaatsvindt tijdens deze halfjaarlijkse mosselvisserijen. De auteurs van de PB stellen dat deze samenloop, in tijd en volgorde bezien, vanuit de cumulatietoets meegenomen zal moeten worden door de aanvrager van deze halfjaarlijkse mosselvisserijen wanneer zij daadwerkelijk aan de orde zijn. Ik onderschrijf deze redenatie in volgorde van toetsing niet; ook in de onderhavige toetsing dient beschouwd te worden of er vanuit de garnalenvisserij een samenloop in effecten met de mosselvisserijen kan ontstaan, zeker nu deze mosselvisserijen in vrijwel elk jaar zowel in het voor- als het najaar in de Waddenzee plaatsvinden en dus voorzienbaar zijn. Pagina 23 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Ik ben van mening dat vanwege het gegeven dat de garnalenvisserij niet in of nabij sublitorale mosselbanken plaatsvindt (vanwege het vastlopen of beschadigen van de netten) er feitelijk geen sprake kan zijn van samenloop van effect vanuit het aspect van bodemberoering. Voor wat betreft bijvangst geldt dat de bijvangst van vis tijdens de mosselvisserij minimaal is. Dit hangt samen met de aard van het vistuig (mosselkor). Door de lage snelheid waarmee deze over de bodem wordt voortgetrokken kan deze door vissen gemakkelijk worden ontweken. De maaswijdte van de kor is ca. 8 cm, waardoor kleine vissen, maar ook kleine krabben en garnalen die toch in de kor terecht zijn gekomen nog door het net kunnen ontsnappen. Een direct effect van de mosselvisserij op het voedselaanbod voor deze visetende vogels is daarmee onwaarschijnlijk. Tot slot voor wat betreft het aspect van verstoring van de relevante beschermde soorten (vogels en zeehonden) merk ik op dat zowel in de vergunningverlening op grond van de Nb-wet 1998 voor de mosselvisserijen als voor de onderhavig aangevraagde garnalenvisserij, er vanuit mijn ministerie op dat punt diverse voorschriften zijn gesteld welke, naar mijn mening, afdoende borgen dat er geen significant verstoringseffect zal optreden bij deze soorten. Boomkorvisserij met wekkerkettingen Op 31 mei 2013 is een Nb-wet vergunning verleend voor deze visserij. De intensiteit van deze visserij is in de afgelopen jaren sterk afgenomen. Uitgedrukt in het aantal pk-dagen is de omvang van deze visserij binnen de 12 mijlszone in de afgelopen 10 jaar meer dan gehalveerd. Dat betekent dat ook eventuele effecten van boomkorvisserij op het bodemleven en de visstand sterk zijn afgenomen. Voor zover de decennia lang uitgevoerde boomkorvisserij binnen de 12 mijlszone tot een verschuiving in de samenstelling van de bodemgemeenschap (minder langlevende soorten) en de omvang en opbouw van de visstand (minder oudere vis en langlevende soorten) zou hebben geleid dan zal naar het deskundigenoordeel van de auteurs van de PB, in de afgelopen jaren zijn sprake geweest van een tegengestelde beweging. Er kan dus niet gesteld worden dat de nog voortdurende, maar sterk in intensiteit verminderde boomkorvisserij nog effecten zal hebben die nog niet in het systeem zijn verdisconteerd. De eventuele gevolgen van de boomkorvisserij konden daardoor feitelijk buiten beschouwing blijven in deze cumulatietoets. Ook in de in 2011 verschenen PB ‘boomkorvisserij’ in de Noordzeekustzone, Voordelta en Vlakte van de Raan is geconcludeerd dat weliswaar cumulatie van de effecten van de garnalenvisserij en de boomkorvisserij kan optreden, maar dat deze effecten cumulatief niet significant zijn. Het gaat daarbij met name om effecten van bijvangst op de samenstelling van de visgemeenschap. Net als in de voorliggende PB is in de PB ‘boomkorvisserij’ geconcludeerd dat "de door de visserij veroorzaakte sterfte (van juveniele vis) niet zodanig groot is dat de Noordzee-populatie als geheel wordt beïnvloed". Onder verwijzing naar hetgeen hierboven is gesteld en de conclusies van de PB ‘boomkorvisserij’ kan dan ook geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een significant cumulatief effect van de boomkorvisserij en de garnalenvisserij. Handkokkelvisserij De handkokkelvisserij vindt plaats in de Waddenzee en de Oosterschelde. In de Oosterschelde is sprake van een voedselreserveringsbeleid terwijl in de Waddenzee de beleidsregel geldt dat maximaal 2,5 % van het aanwezige oogstbare bestand door handkokkelvissers geoogst mag worden. Voor handkokkelvisserij in de Oosterschelde is momenteel geen Nb-wetvergunning verleend. De laatste keer dat in de Oosterschelde handmatig op kokkels werd gevist was in 2007. Van een cumulatie van effecten aldaar kan dus geen sprake zijn. In de Waddenzee is momenteel een Nb-wetvergunning vigerend voor de periode tot en met 31 augustus 2015. De visserij vindt gedurende de gehele vergunningperiode plaats. Wordt met betrekking tot de Waddenzee gekeken naar de mogelijke cumulatie van effecten van handmatige kokkelvisserij en garnalenvisserij op het bodemleven dan is van belang dat handmatige kokkelvisserij Pagina 24 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
uitsluitend plaatsvindt in het litoraal terwijl de garnalenvisserij in het sublitoraal plaats heeft. Van overlap in beviste gebieden is dus geen sprake. Mechanische kokkelvisserij Deze visserij is enkel nog toegestaan in de Oosterschelde en de Westerschelde in jaren dat er voldoende kokkels voor schelpdieretende vogels gereserveerd kunnen worden. In het verleden is er slechts incidenteel op deze wijze gevist in beide gebieden. De visserij vindt op het moment van schrijven niet plaats. Wat betreft het mogelijk effect op de voedselvoorraad van vogels kan gesteld worden dat de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee zo lang geleden heeft plaatsgevonden dat de effecten in de omgeving verdisconteerd zijn. Voor wat betreft de Oosterschelde en de Westerschelde geldt dat de mechanische kokkelvisserij heeft plaatsgevonden in het litoraal terwijl de garnalenvisserij in het sublitoraal plaatsvindt. Tevens heeft de kokkelvisserij in deze gebieden zodanig lang geleden plaatsgevonden dat het effect op de kokkelstand inmiddels in het systeem is verdisconteerd. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de mechanische kokkelvisserij buiten de cumulatietoets ten aanzien van de aangevraagde garnalenvisserij kan blijven. Ensisvisserij Visserij op Ensis (mesheften) vindt plaats in de Natura 2000-gebleden Noordzeekustzone, Voordelta en Vlakte van de Raan. Op dit moment zijn 8 vergunningen voor de jaarronde visserij op mesheften uitgegeven. Van deze vergunningen worden er momenteel echter slechts 4 gebruikt. In januari 2014 is de meest recente Nb-wet vergunning voor deze visserij verleend. Dit betekent dat de ensisvisserij meegenomen dient te worden in de cumulatietoets. Uit het Beheerplan Ensisvisserij 2005 -2008 blijkt dat deze visserij een zeer plaatselijk karakter heeft. Per vaartuig wordt jaarlijks haar schatting ca. 40 hectare zeebodem bevist. Het effect ervan op het bestand is voorts nihil. De huidige vergunninghouders hebben zich bovendien in voorgenoemd Beheerplan verbonden aan een maximale visserij-inspanning van 2400 visuren per vaartuig uitgaande van 4 vergunningen. De totale visserij-inspanning is daarmee gelimiteerd op 9.600 uur. De gevolgen van deze visserij voor de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Voordelta zijn als gevolg van het zeer geringe beviste oppervlakte en de grote aantallen ensis niet significant voor de natuurlijke kenmerken van deze gebieden. De geringe effecten ervan betreffen met name het ensisbestand en de infauna op beviste plekken. Op die aspecten heeft de garnalenvisserij geen effect. Geconcludeerd kan dan ook worden dat het wetenschappelijk gezien buiten redelijke twijfel vast staat dat er geen sprake is van een cumulatief significant van effect van garnalen- en ensisvisserij. Aanleg Maasvlakte 2 (hierna: MV2) Ten behoeve van de aanleg van MV2 en de daarvoor benodigde zandwinning is op 17 april 2008 een vergunning op grond van de Nb-wet 1998 verleend. Op grond van de Nb-wet 1998 diende er gecompenseerd te worden in relatie tot de aantasting van de aanwezige natuurlijke kenmerken in de Voordelta. Daartoe zijn in de vergunning de voorwaarden opgenomen dat in de Voordelta: een bodembeschermingsgebied van minimaal 24.550 hectare moet worden ingesteld waarin dusdanige beperkingen gelden voor bodemberoerende visserij dat daarmee, door een ecologische winst van 10% te realiseren, de als gevolg van de vergunde activiteiten in het Natura 2000-gebied Voordelta optredende significante effecten op habitattype H1110 in voldoende mate worden gecompenseerd.
rustgebieden worden ingesteld met een dusdanige begrenzing en waarin dusdanige beperkingen voor visserij en recreatie gelden, dat daarmee de als gevolg van de vergunde activiteiten in het Natura 2000-gebied Voordelta optredende significante effecten op de zwarte zee-eend, grote stern en visdief in voldoende mate worden gecompenseerd.
Het bodembeschermingsgebied en de rustgebieden zijn ingesteld bij besluiten van 9 juni 2008. Pagina 25 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
De aanleg van MV2 is daarmee te beschouwen als een project waarvoor een Nbw-vergunning is verleend waarbij tevens reeds gecompenseerd is voor de effecten van de aanleg. Daarmee is er geen sprake van effecten die in een cumulatietoets dienen te worden meegenomen in de onderhavige beoordeling van de garnalenvisserij. Zandsuppleties Op 12 augustus 2013 is in het kader van de Ontgrondingenwet een vergunning verleend voor het tot en met 31 december 2017 winnen van maximaal 60 miljoen m³ zeezand ten behoeve van suppleties langs de gehele Nederlandse Noordzeekust. Dit betekent dat kustsuppleties in de vergunningperiode van de garnalenvisserij plaats zullen vinden. Zandsuppleties moeten dus worden meegenomen in de cumulatietoets. Door, of in opdracht van, Rijkswaterstaat wordt jaarlijks gemiddeld 12 miljoen m³ zand gesuppleerd om kusterosie tegen te gaan. Tegenwoordig wordt het grootste deel van dit zand aangebracht op de onderwateroever. Daarnaast wordt een deel van dit zand aangebracht op het strand door middel van strandsuppleties. De belangrijkste gevolgen van zandsuppleties zijn de bedekking van bodemdieren die op het strand en op en in de onderwaterbodem aanwezig zijn, met als gevolg de mogelijke vermindering van het voedselaanbod voor vogels en zeezoogdieren en de verstoring van vogels en zeezoogdieren. De bedekking van bodemdieren op het strand en de gevolgen hiervan voor vogels die op het strand broeden of foerageren kan in deze cumulatie-analyse buiten beschouwing blijven, omdat garnalenvisserij geen vergelijkbare gevolgen heeft. De bedekking van de onderwaterbodem leidt tot sterfte van bodemdieren in het gebied waar de suppletie plaatsvindt. Daarnaast kan vis tijdens en na een suppletie verdreven worden. De in de PB aangehaalde rapportage geeft aan dat in totaal 0,3 % van het oppervlak van de Nederlandse kustzone jaarlijks wordt bedekt. Voor de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Voordelta is dit respectievelijk 0,2 % en 0,06 %. Voor vissen gaat de betreffende rapportage ervan uit dat deze verstoring alleen plaatsvindt tijdens de uitvoering van de suppletie die gemiddeld 4,5 maand duurt. De permanente verstoring van vissen in de Nederlandse kustzone berekent zij op basis van deze gegevens op 0,1 % van het totale oppervlak (0,3 x 4,5/12). Voor de Noordzeekustzone en de Voordelta komt deze berekening uit op respectievelijk 0,08 en 0,02 %. Wat de bedekking van schelpenbanken (spisula) betreft (die kunnen dienen als voedsel voor beschermde vogelsoorten als de zwarte zee-eend en eidereend) gaat de betreffende rapportage uit van een hersteltijd van 4 jaar. Het permanent verstoorde gebied in de Nederlandse kustzone door bedekking van schelpenbanken berekent de rapportage op 1,2 % (0,3 x 4). Voor de Noordzeekustzone en Voordelta is dit respectievelijk 0,8 en 0,2 %. Op grond van deze percentages wordt geconcludeerd dat het zeer onwaarschijnlijk is dat zwarte zee-eenden de afgelopen jaren effecten hebben ondervonden door voedselbedekking. Voor eidereenden (die minder aangewezen zijn op spisulabanken) komt men tot een overeenkomstige conclusie. De rapportage berekent ook de oppervlakte die verstoord wordt door vaarbewegingen. Men komt voor de Noordzeekustzone en de Voordelta op een permanent verstoord oppervlak van 0,9 en 0,1 %. De zwarte zee-eend is gevoelig voor verstoring door schepen; uit de relevante wetenschappelijke literatuur blijkt deze soort echter ook zeer mobiel, zeker in reactie op verstoring. Geconcludeerd wordt dat effecten door verstoring, gezien het kleine oppervlak dat wordt verstoord en de grote 'natuurlijke mobiliteit' van de zwarte zee-eend, uiteindelijk leidend tot populatie-effecten, verwaarloosbaar moeten worden geacht.
Pagina 26 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Het bovenstaande in beschouwing genomen, mag wat betreft de cumulatieve effecten van garnalenvisserij en zandsuppleties op het bodemleven in de Natura 2000-gebieden Voordelta en Noordzeekustzone geconcludeerd worden dat het cumulatieve effect van garnalenvisserij (3 %) en zandsuppleties (0,2 en 0,8 %) op het bodemleven niet significant is. Bij dit oordeel is tevens meegewogen dat de hersteltijd van veel bodemsoorten veel korter is dan de 4 jaar waarvan in de genoemde rapportage is uitgegaan. Daarnaast heeft garnalenvisserij nauwelijks effect heeft op de infauna waartoe schelpdieren als spisula behoren. Van cumulatieve gevolgen van garnalenvisserij en zandsuppleties voor het voedselaanbod van schelpdieretende vogels als zwarte zee-eenden en eidereenden is dan ook geen sprake, aangezien zoals hierboven al opgemerkt, het garnalenvistuig nauwelijks gevolgen heeft voor schelpen die in de bodem zijn ingegraven. De verwaarloosbare bijdrage die zandsuppleties leveren aan de totale verstoring van vogels door varende schepen in het Nederlandse kustgebied is kleiner dan de bijdrage die de garnalenvisserij (met in totaal 215 vaartuigen) aan deze totale verstoring levert. Reeds eerder is uiteengezet dat de gevolgen van verstoring van vogels door de garnalenvisserij niet leiden tot significante effecten op de te beschermen populaties. Dit geldt, gelet op het voorgaande, ook in cumulatieve zin voor de gevolgen van garnalenvisserij en zandsuppleties samen. Het zand dat gebruikt wordt voor zandsuppleties wordt gewonnen in gebieden buiten de doorgaande NAP -20 meterlijn en daarmee dus buiten de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Voordelta. Theoretisch is het mogelijk dat deze zandwinning enig effect kan hebben binnen de genoemde gebieden door bijvoorbeeld vertroebeling. De waarschijnlijk geringe omvang van dit effect rechtvaardigt echter de conclusie dat wetenschappelijk gezien buiten redelijke twijfel vast staat dat geen sprake is van een cumulatief effect van deze zandwinning en de garnalenvisserij. Verdieping Westerschelde De verdieping van de Westerschelde is in diverse rondes gerealiseerd waarbij deze activiteit bij de derde verdieping ook onder de Nb-wet 1998 werd gereguleerd. Het project is dus reeds uitgevoerd en de effecten worden geacht in de omgeving te zijn verdisconteerd. Met het beëindigen van de baggeractiviteiten zijn ook de effecten op het natuurlijk systeem beëindigd. De conclusie kan dan ook zijn dat de effecten van de verdieping van de Westerschelde buiten de cumulatietoets kunnen blijven. Ik concludeer dat binnen de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
AFWEGINGSKADER STRUCTUURVISIE INFRASTRUCTUUR EN RUIMTE Aangezien in dit geval het afwegingskader van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte het afwegingskader van de Vogel- en Habitatrichtlijn volgt, is met het doorlopen van het afwegingskader, zoals opgenomen in de Nb-wet 1998, materieel aan de vereisten van het afwegingskader van de voorgenoemde structuurvisie. AFWEGINGSKADER PKB In de PKB is overwogen dat voor de bescherming van de natuurlijke waarden en kenmerken van de Waddenzee het afwegingskader van de Nb-wet 1998 van toepassing is. Met het doorlopen van het afwegingskader zoals opgenomen in artikel 19f, lid 1, van de Nb-wet 1998, is, materieel aan de vereisten van het PKB-afwegingskader voldaan.
Pagina 27 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
BESPREKING VAN DE INSPRAAK Naar aanleiding van deze aanvraag zijn, op grond van artikel 44, lid 3, van de Nb-wet 1998, de provincies Fryslân, Zeeland, Noord-Holland, Groningen en Zuid-Holland, de gemeenten de gemeenten Texel, Hollands Kroon, Den Helder, Súdwest-Fryslân, het Bildt, Harlingen, Franekeradeel, Ferwerderadiel, Dongeradeel, De Marne, Eemsmond, Ameland, Schiermonnikoog, Delfzijl, Oldambt, Terschelling, Vlieland, Schagen, Noord-Beveland, Schouwen Duiveland, Tholen, Reimerswaal, Goes, Kapelle, Veere, GoereeOverflakkee, Westvoorne, Rotterdam, Hellevoetssluis, Sluis, Terneuzen, Hulst, Borsele en Vlissingen in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun advies kenbaar te maken. Ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn het Ministerie van I&M Directie Noordzee, RWS Zee en Delta, RWS Noord Nederland, RWS Zeeland, RWS West-Nederland Zuid, Staatsbosbeheer Noord, Nationaal Park Schiermonnikoog, Stichting Groninger Landschap, Natuurmonumenten, Waddenvereniging, Vogelbescherming, Stichting WAD, Greenpeace, Stichting Noordzee, de Faunabescherming, Zeeuwse Milieufederatie, Nationaal Park Oosterschelde, Zuidhollandse Milieufederatie, het Zuidhollands landschap, Stichting Duurzame Garnalenvisserij en de Nederlandse Vissersbond en VISNED in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een zienswijze betreffende de onderhavige aanvraag. Hierna volgt een weergave van de ontvangen zienswijzen. Daar waar opmerkingen en suggesties niet reeds hiervoor aan de orde zijn geweest of niet binnen mijn inhoudelijke overwegingen reeds aan deze inspraak volledig tegemoet is gekomen, volgt mijn reactie (cursief weergegeven). Provincie Fryslân (mede namens de provincie Groningen; hierna: de provincies) De provincies verwijzen voor wat betreft de onderhavige vergunningaanvraag naar hun zienswijze zoals ingediend op de aanvraag van de Nederlandse Vissersbond en VisNed voor de garnalenvisserij. Die zienswijze wordt hieronder dan ook weergegeven. Uit de aangeleverde PB blijkt dat er geen significante effecten op de te beschermen natuurlijke kenmerken naar voren zijn gekomen in de beoordeling. Ten aanzien van de geformuleerde verbeteropgaven van de habitattypen H1110A in de Waddenzee en H1110B in de Noordzeekustzone is geconcludeerd dat garnalenvisserij het bereiken van deze betrokken doelstellingen niet in de weg staat. Inmiddels zijn er in het kader van VIBEG diverse afspraken gemaakt tussen de rijksoverheid, visserijorganisaties en natuurorganisaties omtrent de garnalenvisserij in de Noordzeekustzone. O.a. zijn hier een aantal gebieden aangewezen waar geen of minder visserij mag plaats vinden. Voor de Waddenzee is een vergelijkbaar proces gestart (VisWad). De besprekingen over het uitvoeringsprogramma bevinden zich in een vergevorderd stadium. Er ligt een akkoord op hoofdlijnen waarin o.a. is aangeven dat er een aantal gebieden voor de garnalenvisserij maar ook voor de mosselvisserij gesloten zullen worden. Deze gebieden zullen gesloten gaan worden om een ongestoorde ontwikkeling van die gebieden meer kansen te bieden. De conclusie van de PB is dan ook dat de eventuele geringe resteffecten die de gewenste ontwikkelingen vanuit het oogpunt van ongestoorde ontwikkeling zouden kunnen remmen zoveel als haalbaar worden verminderd door de afspraken uit VIBEG en de toekomstige afspraken uit VisWad. Dit betekent dat eventuele onzekerheden over mogelijke resteffecten verder worden geminimaliseerd waardoor er geen redelijke twijfel bestaat dat de garnalenvisserij het bereiken van de gestelde verbeterdoelen in de weg staat. De Waddenprovincies zijn, naast de Staatssecretaris van EZ, mede opdrachtgever voor VISWAD om een ontwikkeling en herstel van Waddenzeenatuur in balans met een economisch en ecologisch duurzame (en dus vitale) visserij te bewerkstelligen. Het uitvoeringsprogramma zal o.a. leiden tot een set afspraken van geleidelijke beperking (c.q. sluiting) van visgronden èn tegelijk vermindering van de visserijdruk in Pagina 28 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
de overige visgebieden. Het uitvoeringsprogramma is, zoals ook aangeven in de aanvraag en in de PB, een akkoord met afspraken/maatregelen tussen de overheden, natuurorganisaties en de visserijsector. Het is in nauw en intensief overleg met de natuurorganisaties en de sector ontwikkeld . Er zijn wat betreft de voortgang en uitkomsten van VisWad inmiddels in hoge mate overeenstemming over aard en omvang van de beoogde maatregelen. Afgesproken is dat de definitieve afronding van VisWad gelijk op zal gaan met het bieden van perspectief op de uitvoerbaarheid van maatregelen incl. van de financiële perspectieven. Mede in opdracht van het ministerie van EZ wordt daartoe inmiddels gewerkt aan een opzet hoe de financiële uitwerking van de overeenstemming over de beoogde maatregelen er in de praktijk uit kan zien. Die opzet wordt binnenkort verwacht. Om een duidelijke en vertrouwenwekkende basis te leggen voor transitiemaatregelen, achten de provincies het gewenst dat de te verlenen vergunning voor een periode van 6 jaar te verlenen. Dat biedt meerjarige zekerheid voor de individuele visserijondernemer. Dat is belangrijk als voorwaarde om te investeren. Dit geldt niet in het minst voor het kunnen verkrijgen van particuliere (c.q. bancaire) financiering voor investeringen. De provincies kunnen de conclusies van de PB onderschrijven en is van mening dat de gevraagde vergunning afgegeven kan worden voor de aangevraagde termijn van 6 jaar onder voorwaarden die verstoring en verslechtering van het Natura 2000-gebied tot een minimum beperken. In relatie tot de gewenste looptijd van de aangevraagde vergunning merk ik op dat vanwege de ontwikkelingen naar de sectorbrede implementatie van een black box-systeem op elk van de garnalenkotters welke deelnemen aan de garnalenvisserij in de betreffende Natura 2000-gebieden, ik een beperkte looptijd passend acht. Daarnaast acht ik het nodig om voldoende tijdsdruk te houden op de gewenste innovatie in vistuig en/of vistechniek in relatie tot VIBEG zone III. De onderhavige vergunning wordt, mede in het licht van beide voorgenoemde aspecten, verleend tot en met 31 december 2016. Provincie Zeeland (hierna: de provincie) De provincie meldt dat een deel van de PB ontbreekt in de verzending aan haar organisatie. Om die reden, mede gelet op de (ver)korte reactietermijn van drie weken, ziet zij zich genoodzaakt om vanuit het voorzorgsbeginsel negatief te moeten adviseren. In dat verband merk ik op dat in ambtelijke contacten tussen de ambtelijke organisatie van de provincie en mijn ministerie reeds binnen de gestelde termijn voor inspraak, is gemeld dat aanvragers heeft verzuimd de complete PB in te sturen. Daarbij is er tevens op gewezen dat deze PB identiek is aan de PB hebben zoals ingestuurd (en voor inspraak aan o.a. de provincie voorgelegd) door de Nederlandse Vissersbond/VISNED. Wat daar ook van zij: per brief van 5 augustus 2014 heb ik nogmaals de volledige PB inclusief de gevraagde aanvullende informatie zoals gevraagd aan de aanvragers, naar alle insprekende partijen gestuurd met een verzoek tot reageren. De provincie heeft dus alle vereiste informatie (inmiddels) tot haar beschikking gesteld gekregen. Het is de provincie bekend dat tussen mijn ministerie, de natuurorganisaties en de visserijsector afspraken zijn gemaakt over de inpassing van de visserij-activiteiten in de zogenaamde VIBEG-gebieden. De provincie ondersteunt dit proces, waarbij overheid, natuurorganisaties en visserijsector op basis van joint fact-finding onderlinge afspraken maken, van harte. In de voorliggende aanvraag wordt echter geen rekening gehouden met de in dat kader gemaakte afspraken. De provincie acht dit een onwenselijke situatie die verstorend kan worden voor het voorgenoemd proces en de gemaakte afspraken. Als provinciale overheid, waarbij de provincie zich sterk maakt voor een ecologische en economisch duurzame visserij in haar wateren met een breed maatschappelijk draagvlak, zou de provincie dat zeer betreuren. Het VIBEG-akkoord is inmiddels geïmplementeerd middels een TBB VIBEG (op basis van artikel 20 van de Nb-wet). Het daarmee geldend regime heeft directe werking voor onder andere de garnalenvisserij in Pagina 29 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
de betreffende zones zoals onderscheiden in dit TBB VIBEG. Het al dan niet in de PB daarop ingaan doet aan die geldigheid en werking niet af. In het veld wordt en zal hierop worden toegezien van mijn toezichthouders. In de afgelopen periode zijn in dat verband reeds diverse waarschuwingen en procesverbalen uitgegaan. De provincie wil opmerken dat zij, op basis van de thans ingediende stukken, niet kan uitsluiten dat de gevraagde vergunning voor de garnalenvisserij mogelijk een significant negatief effect zal hebben op de genoemde Natura 20000-gebieden en instandhoudingsdoelstellingen voor habitats en doelsoorten. In de Oosterschelde wordt de beperkte draagkracht van het systeem een steeds groter probleem. Inmiddels heeft het Ministerie van EZ besloten om op het beheerplan Oosterschelde een ‘sense of urgency’ in te stellen met betrekking tot de draagkracht van het systeem. De conclusie in de vergunningaanvraag dat de garnalenvisserij zoals beoordeeld, niet zal leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden kan de provincie op basis van de ingediende stukken niet onderschrijven. Significant negatieve effecten zijn op basis van de beschikbare gegevens niet uit te sluiten. De provincie adviseert derhalve de gevraagde vergunning niet te verlenen. Ik ben van mening dat in de PB een zorgvuldige analyse van de mogelijke effecten op de relevante natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de draagkracht van de Oosterschelde merk ik op dat de discussie hierover met name de grote filtratiedruk van schelpdieren betreft. De garnalenvisserij, die in de Oosterschelde een geringe omvang heeft, speelt in deze discussie geen rol. Ik zie in hetgeen door de provincie naar voren is gebracht dan ook geen aanleiding om te concluderen dat in de PB een onjuiste conclusie op dat punt wordt getrokken. Ingeval de analyses in het kader van het aanstaande beheerplan voor de Oosterschelde tot andere conclusies of maatregelen nopen dan zal dit beheerplan daartoe het geëigende kader zijn. Ingeval hiermee ook voorschriften uit de onderhavige vergunningverlening op dat punt herijking behoeven, zal dat uiteraard kunnen plaatsvinden. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid mede namens Rijkswaterstaat Noord Nederland en Rijkswaterstaat Zee & Delta (hierna: RWS) RWS duidt op de incompleetheid van de PB. Ik heb de aanvrager verzocht om een complete versie van de PB. Omwille van een beperking van de administratieve lasten aan zowel mijn zijde als aan de zijde van de insprekers heb ik dit complete document aan alle insprekende partijen voor een zienswijze ter beschikking gesteld gelijktijdig met de vanuit de aanvrager op mijn verzoek ingezonden aanvullende informatie op specifiek door mij aangeduide zaken. In haar reactie heeft RWS de garnalenvisserij als één uniforme gebruikssector beoordeeld. De benoemde aandachtspunten in de reactie zijn in principe op alle aangevraagde wateren van toepassing met uitzondering van de specifieke aandachtspunten vanuit de natuurcompensatie Maasvlakte 2, welke uitsluitend de Voordelta betreffen. De gemaakte opmerkingen komen vanuit de positie van RWS als voortouwnemer (initiërend bevoegd gezag) van diverse relevante Natura 2000 beheerplannen en in haar hoedanigheid van uitvoerder van de natuurcompensatie Voordelta voor Maasvlakte 2. De (garnalen)visserij is in de huidige Natura2000-beheerplannen niet opgenomen als bestaand gebruik, maar vergunningplichtig gesteld vanwege het feit dat de effecten op de doelstellingen niet kunnen worden uitgesloten. De bij de aanvraag gevoegde PB suggereert een stelligheid en zekerheid over het niet optreden en/of geen significantie van de mogelijke effecten die met de keuze voor vergunningplicht in tegenspraak is. Voor het aannemen van een vergunningplicht op grond van de Nb-wet 1998 is een initiële kans op mogelijke significante effecten al voldoende. Indien niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een activiteit significante effecten heeft of kan hebben voor de relevante natuurlijke kenmerken van de Pagina 30 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
betrokken beschermde gebieden, is een activiteit vergunningplichtig en dient een PB te worden opgesteld. De in het kader van de beheerplannen gemaakte keuzes vanuit een adequaat beheer van in casu de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone en het door mij aannemen van een vergunningplicht zijn derhalve niet in tegenspraak met elkaar. In de afgelopen jaren is met betrekking tot Maasvlakte 2 veel kennis opgedaan over de toestand en het functioneren van het habitattype permanent overstroomde zandbanken (H1110) in relatie tot de bodemberoerende visserij. Enerzijds vanuit de analyses voor het ingestelde bodembeschermingsgebied en anderzijds uit het zogenaamde 'garnalenvisserij-experiment' in de Voordelta. De evaluatie van het uitgevoerde monitoring en evaluatieprogramma is inmiddels gepubliceerd (http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ienm/documenten-enpublicaties/rapporten/2O14/O6/25/evaluatie-mep-natuurcompensatie-voordelta-2013. html). Het garnalenexperiment is opgezet en uitgevoerd in afstemming met de garnalenvisserijsector. Het eindrapport is sedert eind 2013 beschikbaar en de publicatie hiervan wordt op dit moment nog samen met de sector afgerond. Dit onderzoek levert een aantal bevindingen die naar de mening van RWS relevant zijn om te worden betrokken bij de beoordeling van de betreffende vergunningaanvragen:
De effectiviteit van de natuurcompensatie Voordelta (bodembeschermingsgebied) is op basis van de huidige monitoring en evaluatie (2009-2013) nog niet aantoonbaar gebleken. De focus van de beoordeling op sec biomassatoename is waarschijnlijk ontoereikend om een goed beeld te kunnen geven van effecten van de afgenomen bodemberoering. Dit impliceert omgekeerd dat de in de PB uitgevoerde effectbeoordeling van de garnalenvisserij op enkel biomassaverlies eveneens een te beperkte scope oplevert.
De analyses laten voor de Voordelta zien dat er een relatie bestaat tussen bepaalde bodemfauna-parameters en bodemvisserij. Zo is het gemiddeld aantal soorten hoger bij lagere visserijintensiteit en is een significante negatieve correlatie gevonden tussen bodemberoerende visserij (boomkor en garnalenvisserij) en de aanwezigheid van zandspieringen, die in een bepaalde periode van het jaar voedsel voor (opgroeiende) visdieven en grote sterns zijn.
De intensiteit van de garnalenvisserij fluctueert sterk; de laatste jaren is in de Voordelta het zwaartepunt verschoven en vindt gemiddeld genomen meer garnalenvisserij juist in het bodembeschermingsgebied plaats. Dit is een duidelijk andere ontwikkeling dan de ten tijde van de formulering van de compensatie-opgave veronderstelde autonome afname. Autonome groei of ontwikkeling is dus relevant voor de beoordeling. Zolang de natuurcompensatie nog niet op voldoende niveau is aangetoond, kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat de toegenomen garnalenvisserij daarop een negatieve invloed heeft.
Ik zie in hetgeen door RWS naar voren wordt gebracht geen aanleiding om te concluderen dat in de PB een onjuiste conclusie wordt getrokken. De opmerkingen betreffen het wel of niet bereiken van de compensatiedoelstelling m.b.t. Maasvlakte II. In het kader van de onderhavige besluitvorming is echter relevant dat voor het habitattype H1110B in de Voordelta een behoudsdoelstelling geldt. De PB stelt vast dat vanuit de daarbinnen uitgevoerde inhoudelijke analyses er vanuit de garnalenvisserij in de Voordelta geen significante negatieve effecten voortvloeien op de natuurlijke kenmerken en het behoud van de kwaliteit van het habitattype H1110B. Opgemerkt zij dat, indien voorgenoemde gegevens en/of inzichten, toch op basis van nieuwe informatie zouden wijzigen, dat voor mij aanleiding kan zijn mijn overwegingen dienaangaande (en eventueel ook de onderhavige vergunningverlening) te herzien.
Pagina 31 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Tevens merk ik op dat ik qua autonoom beeld van de intensiteit en verspreiding van de garnalenvisserij over de betrokken Natura 2000-gebieden een daarop specifiek gericht voorschrift aan de onderhavige vergunningverlening heb verbonden. Ik zal middels toezicht (via VMS en AIS) hierop gedurende de (beperkte) looptijd van de onderhavige vergunning op toezien. Invoering van een black box systeem zal op de effectiviteit en nauwkeurigheid van deze intensiteits- en verspreidingsmonitoring ook van groot belang zijn, reden waarom ik op de voortvarende invoering daarvan nauwgezet zal toezien.
Het garnalenvisserij-experiment laat zien dat na drie jaar geen duidelijke verschillen in de diepere bodemfauna en de op de bodem levende dieren waarneembaar zijn tussen de beviste en de niet beviste delen van de proefvakken. Het effect op de bodem is dus duidelijk minder groot dan van de zware boomkorvisserij, maar er zijn wel degelijk effecten. Zo zijn er indicaties (niet statistisch hard) dat een bevissing in mei de vestigingscondities en de ontwikkeling van het schelpdierenbestand in het verdere seizoen negatief beïnvloed.
Ik verwijs naar mijn eerdere reactie in relatie tot mijn conclusies bij de momenteel beschikbare gegevens en de daarop gebaseerde conclusies. Daarbij zij nog opgemerkt dat er voldoende voedsel voor schelpdieretende vogels blijkt te zijn (paragraaf 5.2.6 van de PB en het inmiddels beschikbare evaluatierapport over de compensatie voor Maasvlakte II).
De bijvangst van jonge vis (met name platvis, maar ook typische soorten trekvissen) en schaaldieren is aanzienlijk. De onttrekking op ecosysteemniveau van dergelijke grote hoeveelheden behoeft nadere analyse en onderzoek om de betekenis ervan op doelstellingen van doelsoorten te kunnen bepalen. Zeker nu met de gedeeltelijke openzetting van de Haringvlietsluis (de Kier) geïnvesteerd wordt in verbetering van de visoptrek is dat een punt van aandacht.
In de PB is uitgebreid aandacht besteed aan de mogelijke effecten van de garnalenvisserij als gevolg van de bijvangst van jonge vis en de trekvissen die binnen de betrokken Habitatrichtlijngebieden als beschermde soort zijn aangemerkt. Ten aanzien van de visstand is geconcludeerd dat de uiteindelijke effecten op de bestanden van schol, kabeljauw en tong uiteindelijk relatief klein zijn, onder andere als gevolg van de grote natuurlijke sterfte onder jonge vis. Ten aanzien van de trekvissen is overwogen dat het bereiken van de daarop gestelde instandhoudingsdoelstelling volledig afhangt van verbeteringen van de verbindingen met de paaigebieden en de eventuele verbeteringen in de geschiktheid als paaigebied van deze gebieden. De genoemde gedeeltelijke openzetting van de Haringvlietsluis is daarmee een maatregel die in potentie zal gaan bijdragen aan het bereiken van dergelijke instandhoudingsdoelstellingen.
Uit het onderzoek naar de effectiviteit van de ingestelde rustgebieden voor zwarte zee-eend is gebleken dat de ingestelde rustgebieden niet gebruikt (Bollen van het Nieuwe Zand) en soms maar gedeeltelijk (Bollen van de Ooster) worden gebruikt. De primaire factor voor aanwezigheid van zee-eenden lijkt de aanwezigheid van geschikt voedsel te zijn samen met voldoende rust. De aanwezigheid van viskotters lijkt mede van invloed op de verstoring (silhouetwerking) die door deze daarvoor zeer gevoelige soorten wordt ervaren. Naar de precieze rol van verstoring bij de voedselbeschikbaarheid wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd ter optimalisatie van de ligging van de rustgebieden.
Ik verwijs naar mijn eerdere opmerkingen en reactie over de voedselbeschikbaarheid en rust en paragraaf 5.5.3 in de PB. Aansluitend merk ik op dat er in elk geval voor de Voordelta slechts een zeer beperkte overlap is in het voorkomen van schelpdieretende eenden (het winterhalfjaar) en de garnalenvisserij (mei tot en met oktober/november). Nogmaals zij opgemerkt dat ingeval vanuit nu nog lopende of in de toekomst te initiëren (nadere) onderzoeken naar aspecten van de garnalenvisserij die Pagina 32 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
relevant zijn voor de toetsing in het kader van de Nb-wet 1998, nieuwe of bijgestelde inzichten blijken, dit voor mij aanleiding kan zijn de onderhavige vergunningverlening te herzien.
Het onderzoek in het garnalenvisserijexperiment is bijzonder complex gebleken. Ondanks goede en coöperatieve afspraken met de betreffende sector is er toch sprake geweest van verstoring van de onderzoeksopzet door visserij-activiteiten. Dit heeft het trekken van heel duidelijke conclusies bemoeilijkt. Het onderzoek heeft niettemin relevante uitkomsten opgeleverd, maar geeft ook aanleiding tot aanvullende vragen naar de relevantie van de aanzienlijke bijvangsten en de invloed van verstoring.
Op grond van deze bevindingen is naar de mening van RWS de PB te stellig in de eindconclusie van geen effect en/of geen significantie. Om die reden geeft RWS aan EZ in overweging om een vergunning voor beperkte tijd te verlenen, althans voor een duidelijk kortere periode dan de aangevraagde periode zodat ruimte blijft voor de natuurcompensatie Voordelta en de verschillende Natura 2000-beheerplannen om waar dat nodig en mogelijk is, bij te kunnen sturen in ook deze vorm van gebruik. Omwille van de door mij aangeduide redenen verleen ik de gevraagde vergunning inderdaad voor een beperkte (kortere) periode dan aangevraagd. Naar de mening van RWS is het eveneens gewenst om aan deze vergunning nadere voorwaarden te verbinden op het gebied van monitoren en het middels gedegen onderzoek aantonen van de omvang en relevantie voor de hiervoor genoemde effecten. Vanuit de PB en mijn weging daarvan acht ik het niet vereist een monitorings- en onderzoeksverplichting in de onderhavige vergunningverlening vast te leggen. Uit de ervaring van het garnalenvisserij-experiment bepleit RWS het belang van juridisch gereguleerde en gehandhaafde visserijvrije gebieden om via onderzoek de effecten van visserij en vrijstelling over een lange tijdsperiode te kunnen beoordelen. Er is immers sprake van een al decennia lang structureel sterk beviste situatie. Voor de beoordeling van herstel is waarschijnlijk ook een langere periode van monitoring noodzakelijk. In een vergunning zijn bij voorkeur de voor de Vlakte van Raan en Noordzeekustzone in het huidige besluit (TBB) opgenomen gesloten visserijvrije zones en onderzoeksgebieden en de in het kader van Viswad benoemde visserijvrije gebieden daarom ook te vrijwaren van garnalenvisserij. Het gesloten VIBEG-akkoord is inmiddels geïmplementeerd middels een TBB VIBEG (op basis van artikel 20 van de Nb-wet). Het daarmee geldend regime heeft directe werking voor onder andere de garnalenvisserij in de betreffende zones zoals onderscheiden in dit TBB VIBEG. In het veld wordt en zal hierop worden toegezien van mijn toezichthouders. In de afgelopen periode zijn in dat verband reeds diverse waarschuwingen en proces-verbalen uitgegaan. In relatie tot de VISWAD-zones verwijs ik naar mijn specifieke overwegingen dienaangaande; ook die zones dienen buiten de aangevraagde bevissing te blijven. Nationaal Park Schiermonnikoog (hierna: NPS) NPS meldt dat haar zienswijze gelijkluidend is aan de zienswijze welke zij op 18 februari 2014 heeft ingezonden op de vergunningaanvraag van de Nederlandse Vissersbond/VISNED voor de garnalenvisserij. Behalve de aanvragers ziet NPS verder geen verschillen in de aanvraag. NPS vindt het een omissie dat de garnalenvisserij niet tot één gezamenlijke aanvraag heeft kunnen komen. In dit kader wijst NPS erop en verzoekt zij mij te bevorderen dat de door mij verstrekte vergunning door alle aanvragers wordt nageleefd en u daartoe ook de nodige handhaving op zult toepassen. Het Overlegorgaan heeft uitgesproken dat commerciële visserij niet past bij het karakter van het Nationaal Park. NPS verzoekt daarom geen vergunning te verlenen voor garnalenvisserij binnen de Pagina 33 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
grenzen van het Nationaal Park. Voor de kwaliteit van natuur en landschap binnen het Nationaal Park zijn ook de ontwikkelingen daarbuiten van grote invloed. Zo zijn de vogels die in het Nationaal Park broeden of overtijen afhankelijk van het voedsel in de Waddenzee en Noordzeekustzone om het eiland. Vermindering van de visserijdruk, verduurzaming van de visserij, beperken van bijvangsten en het instellen van visserij-vrije gebieden wordt daarom door het Nationaal Park ondersteund. Het Overlegorgaan spreekt dan ook zijn steun en waardering uit voor de intenties en afspraken zoals die zijn vastgelegd in de afspraken rondom VIBEG en de nog vast te leggen afspraken die in VISWAD-verband in de maak zijn. Bij verdere beleidsvorming rondom gesloten gebieden voor commerciële visserij verzoekt NPS deze zo mogelijk aansluitend aan het Nationaal Park te situeren. Het is mij vanuit de veldwaarnemingen van mijn toezichthouders bekend dat zowel aan de westzijde als aan de noordzijde van het Nationaal Park op garnalen wordt gevist. Vanuit de PB en de daarop door mij gebaseerde ecologische toetsing, is er voor mij geen aanleiding de garnalenvisserij zoals uitgeoefend binnen het Nationaal Park te weren. Vanuit de aan de vergunning verbonden voorschriften stel ik vast dat de doelstellingen zoals vastgelegd in het BIP+ niet belemmerd worden door het toestaan van de garnalenvisserij binnen voorgenoemde begrenzing (waaronder het herstel van mosselbanken en zeegrasvelden). In het BIP+ is het herstel van mosselbanken en zeegrasvelden in en rond het Nationaal Park een van de doelen. Uit de bij de vergunningaanvraag gevoegde PB maakt het NPS op dat garnalenvisserij niet plaats vindt op wadplaten, mosselbanken en op zeegrasvelden. Om deze reden zijn de effecten op wadplaten, mosselbanken en zeegras niet geëvalueerd. Het NPS denkt dat de door het ministerie te verlenen vergunning op dit punt daarom alleen als voldoende onderbouwd kan worden beschouwd als de vergunning bevissing van platen, mosselbanken en zeegras uitsluit. NPS verzoekt EZ dan ook in de vergunning vast te leggen dat de garnalenvisserij op die zeer waardevolle plekken niet is toegestaan. Ter toelichting merkt NPS hierover nog het volgende op. Onderzoek is een van de pijlers onder het stelsel van Nationale Parken. Vanaf Schiermonnikoog heeft de laatste jaren veel onderzoek plaats gevonden naar de betekenis van biobouwers, zoals bijvoorbeeld mosselbanken, voor de biodiversiteit. Uit onderzoeksprogramma's als WADDENENGINE en Waddensleutels komt naar voren dat niet alleen de biodiversiteit op de mosselbank zelf hoger is, maar dat de mosselbanken in een ruime omgeving een positieve invloed hebben op de verscheidenheid aan leefgebieden en soorten. Om deze reden pleit NPS ervoor een ruime zone (100 meter) rondom deze zogenaamde biobouwers te vrijwaren van bodemberoerende visserij zoals de garnalenvisserij. In de context van de Kaderrichtlijn Water zijn door de Waddenvereniging en Rijkwaterstaat proeven gedaan om zeegras terug te krijgen in de Waddenzee. Een deel van deze experimenten heeft plaatsgevonden rondom Schiermonnikoog. In het Nationaal Park, maar ook daar buiten vindt voorzichtig herstel plaats van zeegras. Met steun van het Waddenfonds wordt dit experiment komend jaar voortgezet, waarna het de bedoeling is de werking te verbreden van droogvallend zeegras naar ook ondergedoken zeegras. Een ongestoorde ontwikkeling op voor zeegras kansrijkste locaties is van groot belang, en het NPS verzoekt daarmee dan ook rekening te houden in de vergunning. Voor wat betreft het niet bevissen van platen, mosselbanken en zeegras verwijs ik naar de betreffende daarop gerichte voorschriften zoals verbonden aan de onderhavige vergunningverlening. Gezien het belang van het niet-bevissen van specifieke locaties is toezicht en handhaving daarop nodig. Het NPS juicht het voornemen om alle garnalenvisserijschepen uit te rusten met een black-box voor plaatsbepaling dan ook zeer toe. Het NPS verzoekt dit in de vergunning voor te schrijven. Hierdoor kunnen eventuele discussies (bijvoorbeeld naar aanleiding van veldwaarnemingen vanuit het Nationaal Park) over waar gevist is in de toekomst makkelijk beslecht worden door te kijken naar de black-boxgegevens. Daarnaast verzoekt het NPS de ligging van mosselbanken en zeegrasvelden te karteren en de coördinaten ter beschikking te stellen aan de vissers zodat zij daarmee rekening kunnen houden. Pagina 34 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
In dat kader merk ik op dat de vlootbrede invoering van het black box-systeem en het volledig operationeel laten zijn van een dergelijke systeem, zodanig dat zij additioneel aan de huidige (volg)systemen in het toezicht en eventuele handhaving op de onderhavige vergunning kan functioneren, nog enige tijd zal vergen. Ik onderschrijf het belang van deze invoering, maar heb ook oog voor de doorlooptijd van voorgenoemd implementatieproces. Dit is mede de reden geweest om de onderhavige vergunning voor slechts een beperkte duur te verlenen. Op die wijze blijft er voor de aanvragers voldoende (tijds)druk aanwezig om spoedig tot volledige implementatie onder de vergunninghouders over te gaan. Het operationeel zijn van het black box-systeem is één van de belangrijke voorwaarden voor continuering van de onderhavige regulering en daarmee toelaatbaarheid van deze visserij in de betrokken Natura 2000-gebieden. De Stichting Duurzame Garnalenvisserij (hierna: SDG) SDG acht de aanvraag op orde behoudens enkele specifieke punten. Experimentele pulskor-bevissing Allereerst ziet SDG dat er voor vier vissers wordt aangevraagd ten behoeve van inzet van de garnalenpulskor, allen op experimentele basis. SDG acht dit aantal teveel en pleit voor het slechts toestaan van 1 vaartuig met dit vistuig in de betrokken Nb-wet gebieden, zodat hier ook alle aandacht en toezicht aan gegeven kan worden. En tevens goed en gedegen onderzoek gedaan kan worden naar de effecten en neveneffecten van de pulskor in samenwerking met louter en alleen een erkend wetenschappelijk bureau en onder streng toezicht. SDG constateert vanuit de praktijk dat bijvoorbeeld de WR 40 en de TH 10 ook met de pulskor op garnalen vissen, maar dit niet vergezeld gaat van onderzoek en er zelfs geen wetenschappelijk bureau aan deze schepen verbonden is. Deze schepen vissen nu puur voor commercieel gebruik en vissen dan ook met de volledige klossenpees en de volledige pulselektroden en vangen dus ook 50 tot 60% meer dan de traditionele garnalenvisser. Volgens SDG ontstaat hiermee oneerlijke concurrentie. Dit geldt overigens ook voor de TX 25; volgens SDG wordt ook met dit vaartuig gewoon commercieel gevist, het eerder begeleidend onderzoek is een jaar geleden al afgerond. SDG adviseert dan ook om alleen met de HA31 verder te experimenteren binnen de betrokken Natura 2000-gebieden, zodat hier veel beter toezicht op is te houden, mits in samenwerking met een erkend wetenschappelijk bureau. Voor de overige drie pulsontheffingen adviseert SDG dringend daarmee niet te laten vissen binnen de Natura 2000-gebieden, totdat onderzoek onomstotelijk heeft bewezen dat er geen schade wordt aangericht op de rest van het bodemleven en er gedegen onderzoek is gedaan naar de marktwerking, wanneer er 50 tot 60 % meer garnalen op de markt zouden komen en wat de gevolgen daarvan zijn. Bij navraag blijkt inderdaad dat enkel de HA31 momenteel nog begeleid wordt door onderzoek; het onderzoek op de toepassing van de pulskor op de andere drie vaartuigen zijn inmiddels afgerond. Bij navraag bij mijn Directie Agroketens en Dierenwelzijn blijkt dat momenteel gewerkt wordt aan het door IMARES en het ILVO opstellen van een onderzoeksagenda voor de garnalenpuls. Deze agenda zal naar verwachting in het voorjaar van 2015 opgeleverd worden. In de onlangs verstrekte toestemming (vanuit voorgenoemde directie) aan tien additionele vissers die met de puls op garnalen mogen gaan vissen staat het navolgende expliciet als bindend voorschrift vermeld:
[…] U moet meewerken aan het monitoringsprogramma naar de effecten van de pulsvisserij dat wordt uitgevoerd in samenwerking tussen het Ministerie van Economische Zaken, de visserijsector en de onderzoeksinstituten. Deze medewerking kan mede bestaan uit het financieel bijdragen in de kosten van het programma. Artikel 14 van de basisverordening voorziet in de mogelijkheid om in het kader van de aanlandplicht een proefproject uit te voeren om alle haalbare methoden ter voorkoming, beperking en uitbanning van ongewenste vangsten in de visserij volledig te onderzoeken. Deze toestemming om met elektrisch pulstuig te kunnen vissen maakt onderdeel uit van dit proefproject. Om de resultaten van dit proefproject te kunnen monitoren is uw deelname aan het Pagina 35 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
monitoringsprogramma vereist. U zult nader worden geïnformeerd over de deelname aan dit monitoringsprogramma. […]
Vanuit voorgenoemde directie wordt erop ingezet eenzelfde voorschrift ook te laten gelden voor de vier ‘huidige’ garnalenpuls-vissers die enkel pulsen vanuit een wetenschappelijk onderzoekskader. SDG heeft dhr. Verschueren van het wetenschappelijk bureau ILVO uit België om advies gevraagd. Dhr Verschueren is bij alle garnalenpulskor-projecten betrokken geweest. Ook dhr. Verschueren vindt dat er voor eerst nog niet opgeschaald kan worden en acht twee jaar aan verder onderzoek nodig voordat er überhaupt een onafhankelijk onderzoek zou kunnen plaatsvinden. SDG heeft tevens mevr. Steenbergen van onderzoeksinstituut Imares om advies gevraagd. Zij vind dat er eerst een beheerplan moet komen van bijv. een maximaal te vangen hoeveelheid garnalen, alvorens het aantal garnalenpulskor-ontheffingen uit te breiden. Daarnaast pleitte zij ook voor veel meer onderzoek. In dit verband merk ik op dat de solitaire (persoonlijke) mening van de beide onderzoekers niet als gegrond wetenschappelijk oordeel kan gelden in relatie tot de vraag naar eventuele uitbreiding van de visserij met pulskor in de betreffende Natura 2000-gebieden. Opgemerkt zij dat voorzien wordt in aanvullend onderzoek, zoals reeds in bovenstaande weergegeven. Brievenbusnet SDG stelt geen voorstander te zijn van het brievenbusnet. De stichting heeft dit net op één van haar schepen getest en niet in orde bevonden. Daarnaast is dit net, aldus SDG, zeer fraudegevoelig en loost het bijvoorbeeld rondvis in zijn geheel niet. SDG is dan ook van mening dat elke garnalenvissers jaarrond met de zeeflap zou moeten vissen met een maaswijdte van maximaal 5 cm. Conform de keuze van de aanvragers behelst de onderhavige vergunningverlening geen toestemming voor het alternatief toepassen van het brievenbusnet in plaats van de zeeflap. De aanvragers kunnen hiertoe wel een separaat, inhoudelijk onderbouwd, verzoek doen (ter aanvulling op de onderhavige vergunningverlening). Dat verzoek zal voor een zienswijze ook aan de op deze vergunning insprekende belanghebbende partijen worden voorgelegd. Het staat SDG vrij om in haar eventuele reactie op dat verzoek, meer inhoudelijk haar voorgenoemde bezwaarpunten te onderbouwen. In relatie tot de maximale maaswijdte het volgende: deze wijdte vloeit rechtstreeks voort uit de geldende visserijregelgeving. VIBEG-zones SDG zou graag een second opinion uitgevoerd zien ten aanzien van de gesloten gebieden uit het VIBEGakkoord. SDG ziet vanuit de praktijk dat bijvoorbeeld zone I boven Ameland is gereserveerd voor de zwarte zee-eend. Exemplaren van die soort worden daar door de bij SDG aangesloten vissers echter al jaren niet meer waargenomen, maar wel achter Texel. Bij een definitieve sluiting van zone I en zone II acht SDG het billijk dat er een saneringsronde gaat komen. De afspraak was dat de overgebleven visgronden niet overbelast zouden worden, maar dat is nu wel het geval. Ik merk op dat zone I en zone II reeds gesloten zijn (behoudens de in het TBB VIBEG genoemde specifieke uitzonderingsgronden) bij formele vaststelling van dit TBB. Het al dan niet verbinden van een eventuele sanering aan deze sluitingen is geen onderwerp binnen de onderhavige besluitvorming in het kader van de Nb-wet 1998.
Pagina 36 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
SDG wil daarnaast wat meer gegevens van de stichting verduurzaming garnalenvisserij verkrijgen van bijv. onderwaterbeelden van de garnalenpulskor. Deze zullen er ongetwijfeld zijn maar ondanks meerdere verzoeken van SDG aan voorgenoemde stichting, worden deze niet vrijgegeven. SDG filmt ook zelf onder water bij de ontwikkeling van de Seewing en heeft aangeboden te helpen met het filmen onder water, maar dit werd resoluut geweigerd. Ik acht het primair aan de wetenschappelijke onderzoekers betrokken bij de onderzoeksmatige inzet van de pulskor om al dan niet op het voorgenoemde aanbod in te gaan. Dit aspect valt verder buiten de reikwijdte van de onderhavige vergunningprocedure. De voorkeur van SDG gaat volledig uit naar het gebruik van de zeeflap in plaats van de brievenbus, zonder ontheffingen. Wat betreft het VIBEG-akkoord wil SDG graag een second opinion uitgevoerd zien voor wat betreft de ligging en de doelstelling van deze gebieden en financiële compensatie voor de vissers. Ik merk op dat zone I en zone II reeds gesloten zijn (behoudens de in het TBB VIBEG genoemde specifieke uitzonderingsgronden) bij formele vaststelling van dit TBB. Het al dan niet verbinden van een eventuele sanering aan deze sluitingen is geen onderwerp binnen de onderhavige besluitvorming. Voorts is er voor mij, vanuit de ecologische inhoud, geen aanleiding om in de context van de onderhavige vergunningprocedure, de uitgangspunten van het voorgenoemd TBB en daaraan ten grondslag liggende ecologische argumentaties te herzien. Nationaal Park Oosterschelde (hierna: NPO) NPO heeft kennis genomen van de aanvullend door de aanvragers ingestuurde informatie. Gezien de status van het Nationaal Park Oosterschelde als Natura 2000 gebied en de bescherming van habitats en doelsoorten in het gebied, gaat het bestuur van NPO ervan uit dat het verlenen van een vergunning voor de garnalenvisserij in het geheel niet aan de orde is in de Oosterschelde. In dit verband merk ik op dat door NPO op generlei wijze nader inhoudelijk wordt beargumenteerd waarom deze visserij niet toelaatbaar zou kunnen zijn in de Oosterschelde. De zienswijze geeft mij dan ook geen aanleiding mijn besluitvorming op dit punt anders te doen luiden. Waddenvereniging, Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Het Groninger Landschap, It Fryske Gea, Stichting WAD, Landschap Noord-Holland, Vogelbescherming Nederland, Stichting De Noordzee, het Wereld Natuur Fonds en de Vereniging Zeeuwse Milieufederatie (hierna: de natuurorganisaties) De belangrijkste conclusie van de natuurorganisaties is, dat op basis van deze aanvraag en de bijgevoegde PB de vergunning moet worden geweigerd, omdat significante negatieve effecten op de betrokken Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. 1. Omvang van het project In de aanvraag en de PB is de omvang van het project onvoldoende gespecificeerd. Op basis van de huidige beschikbare gegevens is het onmogelijk om zelfs maar een betrouwbare inschatting van de omvang en precieze aspecten van het project te maken. Er wordt niet aangegeven wat de visserijintensiteit is. Hiervoor ontbreekt ook een heldere berekening of model. In ieder geval zou aangegeven moeten worden welke oppervlakte van de verschillende habitattypen, binnen de periode waarin de aangevraagde vergunning geldig is, bevist worden en met welke intensiteit. Dit gekoppeld aan hersteltijden van de diverse habitattypen. Bovendien moet duidelijk zijn in welke periodes gebieden wel of niet bevist worden. Hierover is ook geen informatie aangeleverd. Bovendien is zelfs onduidelijk binnen welk Natura 2000 gebied welk deel van de activiteiten plaatsvinden. Zonder een goede kwalitatieve en Pagina 37 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
kwantitatieve beoordeling van de activiteiten is het onmogelijk gefundeerde uitspraken te doen over de kans op significant negatieve effecten op de diverse Instandhoudingsdoelen van de verschillende Natura 2000 gebieden. Ook valt op dat er vanuit gegaan wordt dat de visserij-intensiteit niet vergroot is. Wij wijzen hierbij op het artikel van Tulp et al ‘Ontwikkelingen van vis en visserij in de Nederlandse Waddenzee’ in: Levende Natuur (mei 2012)., waarin duidelijk wordt aangetoond dat de garnalenvisserij in de Westelijke Waddenzee sterk is toegenomen. Tevens kan de vraag gesteld worden of de visserij door de diverse vissers met verschillende methoden wel als één project te kwalificeren is. Er wordt gevist in verschillende gebieden (zelfs in verschillende Natura 2000-gebieden), met verschillende vismethodes en de vissers hebben verschillende vergunningen (zoals GK of GV) voor het vissen in een specifiek gebied, waarop de Nb-wetvergunning moet aansluiten om onduidelijkheden te voorkomen. Weliswaar is de PB voorzien van een tabel met de visintensiteit per gebied, maar die tabel is uit 2008 en dermate verouderd dat daar geen conclusies aan verbonden kunnen worden ten aanzien van de visintensiteit. Ten aanzien van het verzoek van de natuurorganisaties tot een vastlegging van vislocaties- en intensiteiten merk ik op dat ik als uitgangspunt voor mijn toestemming de informatie uit de PB hanteer; de daarin vervatte data heb ik als kader genomen voor een specifiek vergunningvoorschrift. Bij structurele overschrijding van de daarin genoemde zeedagen kan ik tot wijziging van de onderhavige vergunning overgaan. Voor wat betreft de suggestie om de momenten te reguleren waarop gevist wordt: de inhoud van de PB geeft mij geen aanleiding tot regulering daarvan; er zijn mij geen wetenschappelijke bevindingen bekend die aanleiding tot een dergelijke vastlegging vanuit een ecologisch-inhoudelijke noodzaakgeven. Ik merk daarbij op dat de toekomstige invoering van een vlootbreed systeem van black boxes mij eventueel aanleiding kan geven tot nadere vastlegging van visintensiteiten. Het aangehaalde artikel ziet op de jaren 1999-2009. Daarmee zijn de aangehaalde gegevens slechts één jaar recenter dan de gebruikte gegevens in de PB. De aangehaalde gegevens laten hogere vangsten zien: die vangsten zijn per visdag inderdaad toegenomen (een stijging die overigens ook buiten de Waddenzee waar te nemen is). Dit is evenwel iets anders dan een stijging van het aantal zeedagen. Die is namelijk niet aan de orde (zowel in als buiten de Waddenzee). Het aangedragen figuur en het daarin vervatte beeld rondom de intensiteit van de Waddenzee-visserij geeft mij dan ook geen onmiddellijke aanleiding om mijn overwegingen op dat punt te herzien. Ik zie geen inhoudelijke aanleiding om af te wijken van mijn ook in eerdere vergunningverlening gehanteerde lijn tot het aanmerken van deze visserij als één project. 2. Passende beoordeling De passende beoordeling vertoont diverse tekortkomingen. Een aantal stippen de natuurorganisaties in het onderstaande aan. PB niet passend In de aangeleverde PB wordt vermeld dat er bij de beoordeling van de garnalenvisserij is uitgegaan dat de garnalenvisserij wordt uitgeoefend volgens de randvoorwaarden uit VIBEG en VISWAD ( zie PB p. 21 onderaan). Nu deze vergunningaanvraag de maatregelen uit VIBEG en VISWAD expliciet uitsluit, is de impact van de garnalenvisserij te beperkt beoordeeld en kan deze beoordeling niet als 'passend' worden beschouwd. De aanvraag en de PB sluiten niet op elkaar aan. In dat verband merk ik op dat de afspraken uit het VIBEG-akkoord in 2013 zijn geïmplementeerd middels een Toegangbeperkend Besluit VIBEG (hierna: TBB VIBEG). Dit TBB heeft voor de gehele garnalensector een bindend werking: zij is algemeen geldend voor elk persoon of bedrijf welke de Pagina 38 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
garnalenvisserij in de betreffende zones uitvoert. Los van hetgeen aanvragers derhalve menen te kunnen uitsluiten, gelden de VIBEG-bepalingen ook voor de vissers vallend onder de onderhavige aanvraag. Voor wat betreft de afspraken onder VISWAD verwijs ik naar mijn overwegingen dienaangaande. Geen zekerheid uitsluiten significante effecten Overeenkomstig de constante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, moet uit de PB blijken dat significante effecten van de garnalenvisserij zijn uitgesloten. Ondanks de verwijzing naar verschillende onderzoeken in de PB zijn significante effecten van de garnalenvisserij op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden onvoldoende uitgesloten. Immers, de genoemde onderzoeken geven daarvoor onvoldoende uitsluitsel of zijn methodologisch onvoldoende om hierover een conclusie te kunnen trekken. Onderzoek naar de effecten van de garnalenvisserij in de betreffende Natura 2000-gebieden was een voorwaarde in de Nb-wet vergunning voor de garnalenvisserij voor de periode 2009-2014. Dat onderzoek is veel te laat van start gegaan en heeft nauwelijks tot resultaten geleid. Op grond van het voorzorgbeginsel dient daarom te worden aangenomen dat significante effecten niet zijn uitgesloten. Gedegen onderzoek dat het tegendeel zou kunnen bewijzen is immers niet uitgevoerd. De organisaties stellen dat in de PB op zeer vrije wijze omgegaan wordt met de conclusies die in onderliggende onderzoeken worden getrokken. Opvallend is in dit verband het Imares-onderzoek 'Ecologische ontwikkeling in een voor menselijke activiteiten gesloten gebied in de Nederlandse Waddenzee’. Bepaalde conclusies zijn gewoon niet goed overgenomen. Dit onderzoek stelt: 1. dat het onderzoek te beperkt is om uitspraken te kunnen doen over de significantie van effecten; 2. dat ondanks deze beperking, er toch sterke aanwijzingen zijn dat de hoeveelheid schelpen, soortenrijkdom en aantallen per vierkante meter in de gesloten gebieden hoger is. Ook bij andere onderzoeken trekt men in de PB ten onrechte de conclusie dat er geen significante effecten zijn terwijl die onderzoeken in veel gevallen zelf melden, dat het onderzoek onvoldoende is om er conclusies aan te kunnen verbinden. Ook ontbreken in de PB de laatste onderzoeksgegevens, bijvoorbeeld ten aanzien van de resultaten van onderzoeken in het kader van de beheerplanontwikkeling voor de betrokken Natura 2000-gebieden of het garnalencongres van de Waddenacademie in maart 2014. Niet alleen ontbreken onderzoeksgegevens van voor de datum van de PB (december 2013) maar ontbreken in de aanvraag ook gegevens van nadien. Er bestaat dus grote twijfel over het wetenschappelijke gehalte van deze PB. Door de natuurorganisaties wordt niet nader geduid op welke punten de overwegingen, inzichten en gegeven expert judgements onjuist zouden zijn. Ik ben van mening dat in de PB op inhoudelijk afdoende wijze is beargumenteerd waarom geen sprake kan zijn van significante effecten op de relevante beschermde natuurwaarden, met in acht name van de gestelde maatregelen en voorschriften. Uit de diverse in de PB opgevoerde studies blijkt de natuurlijke dynamiek van de betrokken systemen groot te zijn. De kans dat significante verschillen worden waargenomen is daardoor, per definitie, kleiner dan visserij in een meer statisch systeem. Zolang er geen verschillen gevonden worden die te wijten zijn aan de garnalenvisserij is een effect niet aangetoond. Het is inderdaad wetenschappelijk niet mogelijk om te bewijzen dat er geen effecten zijn. Wel is met de best beschikbare kennis niet aannemelijk dat het resultaat van de onderzoeken zal zijn dat er significant negatieve effecten zullen zijn. Van effecten die vanwege de hoge natuurlijke variatie niet aantoonbaar zijn, mag je redelijkerwijs geen significant negatieve effecten en derhalve geen aantasting verwachten van de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied. De PB stelt ten onrechte dat de effecten van de garnalenvisserij al in de aanwijzing tot N2000-gebied zijn verdisconteerd. Deze stelling gaat ten eerste voorbij aan het niet voor niets opnemen van herstelopgaven in de aanwijzingsbesluiten, zoals voor de Noordzeekustzone (H1110B) en Waddenzee Pagina 39 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
(H1110A), ten tweede aan de sterk afgenomen hoeveelheid vis en ten derde aan de sterke toename van de relatieve visserijdruk door de garnalenvisserij en de hoge bijvangst van die visserij. Daarbij komt dat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan naar de overlevingskans van vissen die door middel van zeeflap of brievenbus niet in de netten terecht komen. Het opnemen van herstelopgaven in een aanwijzingsbesluit staat los van de toetsing van een activiteit op de relevante instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Bij laatstgenoemde toetsing is enkel relevant of in casu de garnalenvisserij de gestelde opgaven niet in de weg staat. Voor mijn overwegingen dienaangaande verwijs ik naar de daarop betrekking hebben passages in de onderhavige bijlage. Visserij op wadplaten niet beoordeeld & zeegras Volgens de Derde Nota Waddenzee is ruim een kwart van het litoraal van de Waddenzee gesloten voor bodemberoerende visserij.' In deze gebieden is garnalenvisserij op de wadplaten niet toegestaan. In de onderhavige aanvraag worden deze gebieden niet uitgesloten van de aanvraag. In de PB wordt meerdere malen aangegeven dat er niet of nauwelijks op de wadplaten wordt gevist. Het is onduidelijk welke omvang (in ha.) en intensiteit de visserij heeft die zogenaamd nauwelijks plaatsvindt volgens de PB. Daarnaast wordt er van uitgegaan dat garnalenvissers mosselbanken niet bevissen, terwijl niet duidelijk blijkt hoe het vissen op en nabij die mosselbanken wordt voorkomen. De PB concludeert ook ten onrechte dat de garnalenvisserij niet strijdig is met de herstelopgave van zeegras, doordat er slechts sporadisch in habitattype 1140 wordt gevist. Garnalenvisserij heeft duidelijke negatieve effecten op de overlevingskans van zeegras. Doordat er bij hoog water wordt gevist, is het voor vissers niet mogelijk om eventueel aanwezig zeegras te vermijden. Er wordt immers niet van te voren een inventarisatie uitgevoerd. De gevolgen van garnalenvisserij voor de herstelopgaven en natuurwaarden van habitattype 1140 zijn niet in kaart gebracht. Tegelijkertijd zijn de natuurwaarden van wadplaten hoog. Voor wat betreft garnalenvisserij in het litoraal merk ik op dat op basis van de onderhavige vergunningverlening enkel in de sublitorale geulen gevist mag worden; bevissing van het litoraal is niet toegestaan. Datzelfde geldt voor zeegrasvelden. Onvoldoende afstemming met ontbreken beleid Wester- en Oosterschelde De organisaties merken nog op dat voor de gebieden Noordzeekustzone, Vlakte van Raan en Waddenzee mogelijk significante negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het toepassen van de mitigatie volgens VIBEG en VISVVAD, maar dat dit voor de Oester- en Westerschelde niet mogelijk omdat daar dergelijke afspraken niet bestaan en ook niet in ontwikkeling zijn. Voor die gebieden zal de PB dus onomstotelijk die significante negatieve effecten moeten uitsluiten. Daar voldoet deze PB niet aan. Nogmaals merk ik op dat ik concludeer tot het ontbreken van significante effecten voor elk van de betrokken Natura 2000-gebieden. Door de organisaties wordt niet nader inhoudelijk beargumenteerd waarom die conclusie anders zou moeten luiden. Vismethoden De effecten van de klossenpees, de bordentrawl en de seewing zijn onvoldoende kwantitatief en kwalitatief beoordeeld op hun effecten op de verschillende instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone. Ook voor de andere Natura 2000-gebieden is onduidelijk wat voor impact deze vismethodes hebben. Het vissen zonder brievenbus of zeeflap geeft daarnaast een extra en onnodige belasting op de natuurwaarden. Vissen zonder deze voorzieningen zou niet vergund moeten worden. In de PB wordt bij de beoordeling van de effecten van de garnalenvisserij uitgegaan van vissen met zeeflap. De effecten van garnalenvisserij zonder zeeflap of Pagina 40 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
brievenbus zijn niet passend beoordeeld in deze PB, als dat al zou kunnen nu de zeeflap wettelijk verplicht is Door de organisaties wordt niet nader inhoudelijk beargumenteerd waarom de effectanalyse voor de genoemde drie vistuigen in de PB van onvoldoende niveau en/of diepgang is. De zeeflap is middels een daarop specifiek gericht vergunningvoorschrift verplicht vanuit onder andere de onderhavige vergunning. Voor wat betreft de brievenbus verwijs ik naar mijn specifieke overwegingen en bijbehorend voorschrift dienaangaande. Cumulatie Nu deze aanvraag later is ingediend dan de eerdere aanvraag betreffende garnalenvisserij hadden in deze aanvraag en de bijbehorende PB ook de effecten van de gezamenlijke garnalenvisserij beoordeeld moeten worden. De door beide groepen van aanvragers aangeleverde PB gaat uit van de totale visserij-inspanning. De garnalenvisserij als onderwerp van de PB geeft dus geen aanleiding om een knip in effectanalyse van de activiteiten van beide groepen van aanvragers te maken. Bij de cumulatietoets van de PB wordt een toetsing van de cumulatieve effecten met de handmatige kokkelvisserij achterwege gelaten omdat er geen overlap plaatsvindt. Dit gaat uit van een verkeerde interpretatie van de cumulatie. Het gaat immers niet om eventuele ruimtelijk overlap maar het gaat om de gezamenlijke effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. De PB schiet hier te kort. De aangeleverde cumulatietoets gaat enkel in op het binnen die toets relevante potentiele effect van de garnalenvisserij in cumulatie met de handmatige kokkelvisserij, zijnde een overlap in ruimte. Een andere potentiele overlap in effecten is mijns inziens terecht als niet aan de orde aangemerkt. De PB weegt de cumulatie (de samenhang met de effecten van andere plannen of projecten) onvoldoende mee. De juridische onderbouwing in paragraaf 3.4 van de PB delen de organisaties niet ten aanzien van het verwaarlozen van gecompenseerde effecten en het achterwege laten van de cumulatie met 'verwaarloosbare' effecten. Ook kunnen plannen en projecten niet buiten beschouwing blijven indien die reeds zijn uitgevoerd en dienen ook de effecten van plannen en projecten in die beoordeling te worden betrokken waarvan de effecten nog niet volledig zijn gerealiseerd. De cumulatie is verder ook niet volledig. Cumulatie is bijvoorbeeld achterwege gebleven ten aanzien van de uitstoot van stikstof door de vissersschepen in cumulatie met de uitstoot door andere bronnen. Ten aanzien van cumulatie van de (huidige vorm) van boomkorvisserij en garnalenvisserij zijn wij van mening dat cumulatie van beide activiteiten zeker zal leiden tot significante effecten en zeker niet kunnen worden uitgesloten, zoals in de PB verwoord is. Ten onrechte is, gezien het bovenstaande, bijvoorbeeld de mosselzaadvisserij buiten de cumulatietoets gehouden. In relatie tot het laatste punt verwijs ik naar mijn specifieke overwegingen dienaangaande in de onderhavige bijlage. Ten aanzien van cumulatie is in de betreffende paragraaf in de PB aangegeven dat voor habitattypen en soorten waarop geen of verwaarloosbare effecten kunnen optreden, cumulatie met de eventuele effecten van andere handelingen en plannen eveneens niet van belang is. Immers: effecten die er niet zijn kunnen niet cumuleren met andere effecten. In paragraaf 4.2.8 is de uitstoot van een viskotter berekend en geconcludeerd dat de uitstoot leidt tot een te verwaarlozen toename van de hoeveelheid stikstof (N) en zwavel (S) in het zeewater. Dit is dan ook de reden waarom geen verdere cumulatietoets met betrekking tot dit aspect is uitgevoerd.
Pagina 41 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
De organisaties merken op dat er wetenschappelijk geen consensus bestaat over de mogelijk significante negatieve effecten door garnalenvisserij op bepaalde Natura 2000 instandhoudingsdoelen. Diverse voorbeelden hiervan zijn te vinden in de NEA Waddenzee en Noordzeekustzone. In deze verwijs ik naar mijn relevante overwegingen op het punt van de duiding van het significantiebegrip in de context van de onderhavige toetsing versus de weging van dat begrip in de context van wetenschappelijk onderzoek. In relatie tot de context van de NEA en de daarin gebruikte informatie versus de in de toetsende context van de PB en mijn afweging op die basis, gebruikte informatie en bronnen verwijs ik naar de betreffende passage in onderhavige bijlage. 3. Vergunningverlening De organisaties waarderen de al eerder tot stand gekomen VIBEG-afspraken en de inzet om te komen tot afspraken in het kader van VISWAD en vinden dat deze afspraken deel uit moeten maken van alle vergunningen voor garnalenvisserij in de Waddenzee en Noordzeekustzone. De voorliggende vergunningaanvraag respecteert deze gezamenlijke afspraken, om te komen tot een duurzame visserij met respect voor de natuur, tussen overheid, natuurorganisaties en vissers echter in het geheel niet. Deze afspraken zijn noodzakelijk om de achteruitgang van de natuur te stoppen en de natuur de kans te bieden zich op bepaalde punten te herstellen in de betreffende Natura 2000-gebleden. In juridische zin zijn deze afspraken noodzakelijk. Voor de Westerschelde en Oosterschelde ontbreken dergelijke afspraken. Ook daar zouden dergelijke afspraken noodzakelijk zijn om significante negatieve effecten te voorkomen. Het vissen op garnalen zonder respect voor bepaalde randvoorwaarden is niet mogelijk zonder significant negatieve effecten op de diverse instandhoudingsdoelen. De natuurorganisaties gaan er van uit dat de afspraken uit het VIBEG-akkoord geborgd worden in elke vergunning die voor garnalenvisserij verleend wordt. Wij wijzen erop dat er, zonder de afspraken uit het VIBEG-akkoord, geen zekerheid bestaat dat significante effecten op de verschillende Natura 2000-waarden van Natura 2000-gebied 'Noordzeekustzone' en Natura 2000-gebied 'Vlakte van de Raan' kunnen worden uitgesloten. Ook de afspraken, zoals die voor het Natura 2000-gebied 'Waddenzee' zullen moeten worden vastgesteld in het VISWAD traject zijn essentieel om de kans op mogelijk significant negatieve effecten op de Natura 2000 waarden te kunnen uitsluiten. Een belangrijk onderdeel van de,VISWAD/VIBEG-afspraken is het instellen van gesloten gebieden. Gesloten gebieden voor bodemberoerende visserij dragen bij aan het herstel van de bodem, van wezenlijk belang yoor de kustzone waarvoor een Natura 2000-hersteldoelstelling vastligt. Vermindering van de visserijdruk zal bijdragen aan de vermindering van de bijvangst en bodemberoering. Dit is noodzakelijk om significant negatieve effecten te kunnen uitsluiten. De onderhavige aanvraag vertoont vele tekortkomingen en toont geen enkel respect voor de gemaakte afspraken. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de verschillende Natura 2000gebieden zijn daarom niet uit te sluiten. De organisaties verzoeken dan ook de aangevraagde vergunningen niet te verlenen. Zij geven daarbij in overweging dat de vergunning ook geweigerd zou kunnen worden op grond van een algemene belangenafweging. Dit is bevestigd in de uitspraak van de Raad van State over de mechanische pierenwinning in de Waddenzee. Voor wat betreft de status van en omgang met het TBB VIBEG en de afspraken in het kader van VISWAD verwijs ik naar mijn specifieke overwegingen dienaangaande. Ik zie vanuit de aangeleverde PB en aanvraag geen aanleiding om de aanvraag in zijn geheel te weigeren. Wel heb ik op diverse onderdelen tot een weigering c.q. aanscherping besloten. Ook uitbreiding van het weekendverbod zal mogelijk tot een vermindering van de visserijdruk kunnen bijdragen Ten aanzien van de suggestie om het weekendverbod uit te breiden zij opgemerkt dat hiertoe vanuit de aangeleverde PB en mijn beoordeling daarvan, geen ecologisch-inhoudelijke aanleiding is. Het Pagina 42 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
weekendverbod vindt zijn grondslag in artikel 22 van de Uitvoeringsregeling Visserij; de inperking vindt niet een grondslag in de toetsing op grond van de Nb-wet 1998. Het verbod wordt dan ook niet als een separaat voorschrift aan de onderhavige vergunningverlening verbonden. Ik heb de suggestie doorgeleid naar de betrokken beleidsdirectie binnen het ministerie. Daarnaast wijzen de organisaties het ministerie op het feit dat wanneer zij onverhoopt zou overgaan tot het verlenen van een vergunning zonder aanvullende maatregelen zoals onder andere vastgelegd in het VIBEG-akkoord, dit in strijd met het huidige EZ-beleid omdat het ministerie partij is bij dit akkoord. Ten aanzien van het expliciet vastleggen van de bepalingen uit het VIBEG-akkoord zij opgemerkt dat deze maatregelen inmiddels afdoende zijn geïmplementeerd in een juridisch bindend TBB. Ook de garnalenvisserij valt onder diverse verboden en bepalingen zoals opgesomd in dat TBB. Een TBB heeft eigenstandige werking: herhaling van de relevante bepalingen in de onderhavige vergunningverlening is dan ook niet noodzakelijk. Omwille van de zorgvuldigheid en volledigheid zijn de diverse relevante TBBbepalingen wel, verkort, weergegeven in de overwegingen bij onderhavig besluit. Onderzoeksgebieden Als er sprake is van vergunningverlening, is het ook belangrijk om gebieden voor onderzoek eveneens vast te leggen in alle vergunningen. Immers voorkomen moet worden dat door de garnalenvisserij lopend wetenschappelijk onderzoek wordt gefrustreerd. De betrokken vigerende onderzoeksgebieden zijn reeds eigenstandig als zodanig aangemerkt en behoeven niet nogmaals expliciete vastlegging in het onderhavig kader. Artikel 20 gebieden De aanvraag en de PB houden onvoldoende rekening met de diverse op basis van artikel 20 van de Nbwet gesloten gebieden. Bij eventuele vergunningverlening dient er voor gezorgd te worden dat in de gebieden met een toegangsbeperking, om welke reden dan ook, geen garnalenvisserij wordt toegestaan. Mede onder verwijzing naar mijn eerdere overwegingen dienaangaande zij nog opgemerkt dat voor wat betreft het Toegangsbeperkend Besluit voor wat betreft de Waddenzee een uitzondering geldt op het betreffende regime. Die uitzondering bouwt voor op een vigerende lijn vanuit de voorgaande vergunning op grond van de Nb-wet. Wadplaten Visserij op de wadplaten is in de PB niet beoordeeld en kan dus op basis van deze PB ook niet vergund worden. Het bevissen van mosselbanken leidt dus tot schade aan de mosselbank, en tot schade voor de betrokken visser. Aangezien de wadplaten volgens de PB slechts sporadisch bevist worden, en hierdoor economisch waarschijnlijk van marginaal belang is, terwijl de herstelopgaven voor mosselbanken en zeegrasvelden gehinderd worden, is het - als al tot vergunningverlening zou kunnen worden overgegaan - een extra argument om de garnalenvisserij tot het sublitoraal te beperken. In deze verwijs ik naar de hierop specifieke gerichte vergunningvoorschriften. Bijvangst De vergunningsaanvraag probeert expliciet zonder het gebruik van zeeflap te mogen vissen onder vervanging van de zeeflap door de brievenbus. Dit is, zoals aangegeven, niet passend beoordeeld, strijdig met de regelgeving en kan dus ook niet vergund worden. De brievenbus als alternatief voor de zeeflap kan niet de bedoeling zijn. De brievenbus moet als aanvulling op de zeeflap dienen. Pagina 43 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
In deze zij verwezen naar de verplichting tot het jaarrond toepassen van de zeeflap alsmede naar de mogelijkheid om alternatief de zeeflap te vervangen door een brievenbusnet. Dat laatste uiteraard onder de daartoe specifiek geformuleerde voorwaarden. Stichting WAD (hierna: de stichting) De stichting onderschrijft de zienswijze van de hierboven genoemde organisaties volledig, inclusief de conclusie dat de vergunning niet verleend kan worden. De stichting hecht er echter aan om door middel van een aanvullende zienswijze enkele punten nader toe te lichten. Puntsgewijs wil de stichting op een aantal onvolkomenheden en onjuiste citaties in de PB wijzen. 1. Omvang garnalenvisserij is wel degelijk toegenomen In de PB wordt meerdere malen aangenomen dat de garnalenvisserij niet is toegenomen. Dit oordeel blijkt gebaseerd te zijn op een tabel over de geschatte verspreiding van de garnalenvisserij in 2008 (blz. 20 van de PB). De meer recente aanvoercijfers zijn niet gebruikt, terwijl deze wel beschikbaar zijn. Een voorbeeld van deze niet gebruikte "best beschikbare" informatie is een artikel over visserij in de Waddenzee uit 2012: Ontwikkelingen van vis en visserij in de Nederlandse Waddenzee I. Tulp, P.A. Walker & L. Bolle De Levende Natuur 113 (2012) http://delevendenatuur.nl/downloadpdf.php? artikel=90029&pdf=web113089-095.pdf Onderstaande tekst en de figuur 6 laten duidelijk zien dat er zeer sterke aanwijzingen zijn dat de visserijdruk in de Waddenzee is toegenomen: […] Als we ervan uitgaan dat alle vissers met een Waddenvergunning ook daadwerkelijk in de Waddenzee vissen (wat waarschijnlijk niet helemaal juist is, ze zullen ook daarbuiten vissen) en de ontwikkeling van hun aanlandingen in havens gelegen aan de Waddenzee volgen, dan laten de laatste tien jaar een stijging zien voor de Westelijke Waddenzee, maar niet voor de Oostelijke Waddenzee. […]
Dit is de best beschikbare informatie welke ten onrechte niet als basis voor de beoordeling is opgenomen. De PB is derhalve niet "passend", en maakt gebruik van een verouderde omschrijving van de omvang van de aangevraagde activiteit. Het aangehaalde artikel ziet op de jaren 1999-2009. Daarmee zijn de aangehaalde gegevens slechts één jaar recenter dan de gebruikte gegevens in de PB. De aangehaalde gegevens laten hogere vangsten zien: die vangsten zijn per visdag inderdaad toegenomen (een stijging die overigens ook buiten de Waddenzee waar te nemen is). Dit is evenwel iets anders dan een stijging van het aantal zeedagen. Die is namelijk niet aan de orde (zowel in als buiten de Waddenzee).Het aangedragen figuur en het daarin vervatte beeld rondom de intensiteit van de Waddenzee-visserij geeft mij dan ook geen onmiddellijke aanleiding om mijn overwegingen op dat punt te herzien. Bij structurele overschrijding van het door mij aan deze vergunning verbonden specifieke voorschrift rondom de spreiding en intensiteit, kan ik tot wijziging van de onderhavige vergunning overgaan. Nog opgemerkt zij dat de toekomstige invoering van een vlootbreed systeem van black boxes mij aanleiding kan geven tot een nog specifiekere vastlegging van visintensiteiten. 2. Toetsing en beoordeling: Nadere Effectanalyse is niet vermeld Op blz. 22 en verder wordt een overzicht gegeven van de huidige informatie over de wettelijke bescherming. Hierbij is ten onrechte niet gebruikt gemaakt van de Nadere effect analyses die voor het opstellen van het beheerplan N2000 zijn gebruikt. Er zijn de afgelopen jaren een aantal "voortoetsen" en "effectanalyses" van de gevolgen van garnalenvisserij uitgevoerd. Deze toetsen wijzen er op dat er wel degelijk significante effecten veroorzaakt door garnalenvisserij zijn te verwachten. Voorbeelden van relevante tekstdelen zijn: Voortoets garnalenvisserij voor het Natura2000beheerplan: Pagina 44 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
http://www.waddenzee.nl/fileadmin/content/Bestuur/pdf/Natura2000/Feb_2012/0202Voortoets_Wadde n zee_Visserij.pdf Op blz. 83 wordt geconcludeerd dat er een nadere effectanalyse nodig is voor de garnalenvisserij: […] Een nadere effectenanalyse van garnalenvisserij is relevant voor de natuurdoelen: Habitattype permanent overstroomde zandbanken (H1110A) vanwege bodemberoering en bijvangst; Topper en Eider vanwege silhouetwerking aan voedselaantasting. Aalscholver, Brilduiker en Grote Zaagbek vanwege silhouetwerking.[…]
Bovenstaande is juist en een zelfde constatering is ook in de PB opgenomen; de genoemde analyse heeft zijn beslag gekregen binnen dezelfde PB. Vervolgens is op blz. 52 in de Nadere effectanalyse het volgende over garnalen opgenomen: […] De resteffecten van de garnalenvisserij via bodemberoering en bijvangst op het habitattype H1110A zijn onduidelijk en kunnen niet op voorhand worden weggeschreven. […]
http://www.waddenzee.nl/fileadmin/content/Bestuur/pdf/Natura2000/Feb_2012/0202Deelrapport_NEA_l l_Vergund_gebruik.pdf Deze conclusie is gebaseerd op dit rapport: http://www.waddenzee.nl/fileadmin/content/Bestuur/pdf/Natura2000/Feb_2012/0202NEA_2_Hoofdrappo rt_Final.pdf Dat is ook niet aan de orde (geweest): zoals hierboven genoemd heeft de betreffende analyse nauwkeurig plaatsgevonden. In deze verwijs ik naar mijn overwegingen zoals opgenomen onder de kop ‘algemene mitigerende maatregelen’ > ‘Passende Beoordeling’. Op blz. 3 wordt aangegeven dat "menselijke activiteiten" zoals garnalenvisserij verantwoordelijk zijn voor het niet halen van de instandhoudingsdoelen voor habitattype H1110A: […] Uit de nadere effectanalyse blijkt dat als gevolg van de meeste Nb-wet vergunde activiteiten geen of verwaarloosbare resteffecten optreden. Voor een beperkt aantal activiteiten geldt dat deze een klein, matig, groot of onduidelijk resteffect veroorzaken die vervolgens in de nadere analyse in cumulatie zijn getoetst. In de cumulatietoets blijken menselijke activiteiten bij twee instandhoudingsdoelstellingen voor de Waddenzee te behoren tot de belangrijkste oorzaken van het niet behalen van de instandhoudingsdoelen: H1110A en de strandplevier (broedvogel). In het geval van H1110A is de oorzaak een combinatie van de combinatie van menselijke activiteiten, verslechterende natuurlijke factoren en invloeden buiten het Natura 2000 gebied (exteme werking). [...]
Op blz. 22 van het deelrapport "Kader Visserij" zijn de volgende twee aanbevelingen voor garnalenvisserij in het Natura 2000 beheerplan opgenomen : [...] Voor de Waddenzee wordt ook gewerkt aan verduurzamingsmaatregelen soortgelijk aan Vibeg, in het zogenoemde Viswad –traject. Verbetering technieken om bijvangst te voorkomen en bodemberoering te verminderen (NEA aanbeveling). Geen garnalenvisserij in perioden of gebieden met hoge bijvangst van juveniele vis (NEA-aanbeveling).
http://www.waddenzee.nl/fileadmin/content/Bestuur/pdf/Natura2000/Feb_2012/02Deelra pport_NEAJ l_-kader_visserij.pdf
Deze vier achtergrondrapporten voor het Beheerplan Natura2000 Waddenzee trekken dus de conclusie dat bijvangst, vooral van jonge vis, moet worden voorkomen, en bodemberoering dient te worden verminderd om kwaliteitsverbetering van habitattype H1110A mogelijk te maken. Op blz. 151 van het laatste concept beheerplan zijn dan ook de voorgestelde maatregelen te vinden: […] Mitigerende maatregelen ten aanzien van de garnalenvisserij zijn uit voorzorg nodig omdat niet kan worden uitgesloten dat de garnalenvisserij een negatief (rest-)effect heeft op de kwaliteit van 'permanent overstroomde zandbanken' (Lit. 22). De algemene lijn ten aanzien van vermindering van de effecten van de garnalenvisserij luidt: a. een reductie van de bijvangst van met name juveniele vis (bijvoorbeeld door selectievere vistuigen) en/of een verhoging van de overlevingskans van de bijvangst die toch aan boord komt door technische maatregelen (bijvoorbeeld door optimalisering van het sorteersysteem) en/of introductie van een stilligperiode van de visserij in periode met hoge bijvangst; b. bescherming van specifieke bodemorganismen en -gemeenschappen, door technische maatregelen en/of Pagina 45 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
het aanwijzen van voorde garnalenvisserij gesloten gebieden op locaties met typerende (potentiële) ecologische waarden van 'permanent overstroomde zandbanken', waaronder mosselbanken. […] en dan even verderop: […] Door het vissen wordt de bodem van 'permanent overstroomde zandbanken' beïnvloed. Het is niet uitgesloten dat hierdoor de kwaliteit van de bodemfauna (onder andere mosselbanken) afneemt. Daamaast is er bijvangst van jonge vis en mogelijk ook van trekvissen. […] Bron:
http://wvm.waddenzee.nl/fileadmin/content/Bestuur/pdf/Natura2000/BPN2000Wzee_3-42014_versie_18_dec_met_actualisaties_tot_en_met_2_april_2014.pdf
De opstellers van het concept-beheerplan stellen dus vast dat negatieve effecten niet zijn uit te sluiten en dat mitigerende maatregelen nodig zijn. Alle bovenstaande informatie was bekend op het moment van indienen van de vergunningaanvraag. Het beheerplan Natura 2000 voor de Waddenzee wordt naar verwachting binnen een jaar vastgesteld. De aanvragers vragen een vergunning aan voor de periode tot en met 31 december 2019. Terwijl in het concept-beheerplan wordt voorgesteld om de bijvangst te verminderen en gesloten gebieden aan te wijzen, wordt in de aanvraag om vrijstelling van het gebruik van de zeeflap en openstelling van gesloten gebieden, gevraagd. De stichting constateert dan ook dat de voorgestelde maatregelen zoals vastgelegd in het conceptbeheerplan niet kunnen worden uitgevoerd als de aangevraagde vergunning wordt verleend en vraagt het ministerie dan ook om de vergunning niet te verlenen. In de PB is zeer uitgebreid aandacht besteed aan de mogelijke effecten van de garnalenvisserij op habitattype H1110A en de visstand. Op basis van de beschikbare informatie is geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van significante effecten op de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000gebieden. Daarbij is mede overwogen dat er m.b.t. de garnalenvisserij reeds maatregelen zijn getroffen om bijvangsten te verminderen en de overleving van bijvangsten te bevorderen (zeeflap en vangstsorteerapparatuur). Ook is beoordeeld of de garnalenvisserij het (beleid voor) herstel van mosselbanken in de weg kan staan. Voortzetting van de huidige garnalenvisserij zal volgens de opstellers van de PB niet leiden tot aantasting van relevante natuurlijke kenmerken en staat het bereiken van de herstelopgave voor mosselbanken niet in de weg. In reactie op het betreffende inspraakpunt verwijs ik naar mijn overwegingen rondom de verbeterdoelstelling voor H1110A en het door mij in dat kader opleggen van een verbod tot bevissing van enkele specifieke zones in de Waddenzee. Het TBB VIBEG is formeel geldend en de daarin vervatte zones en verboden zijn op elke garnalenvisser is de betrokken Natura 2000-gebieden van toepassing. Ook dus op de aan de onderhavige aanvraag verbonden garnalenvissers. Van een verzoek tot vrijstelling van het gebruik van de zeeflap is geen sprake in de betreffende vergunningaanvraag. 3. Mogelijke effecten op meerjarige stabiele mosselbanken In de PB staat op blz. 59 aangegeven dat garnalenvissers meerjarige banken zullen mijden. Dit wordt niet onderbouwd. Figuur 5 in het artikel "Ontwikkelingen van vis en visserij in de Nederlandse Waddenzee" (bronvermelding: zie hierboven) laat zien dat juist in de gebieden ten noorden van de Afsluitdijk, waar de meeste mosselbanken voorkomen, het meest intensief wordt gevist. Door de intensiteit (meer dan 8 keer per jaar) is de kans groot dat er toch in een (meerjarige) bank wordt gevist. Indien de vissers van mening zijn dat ze niet vissen op meerjarige mosselbanken, moeten ze in de vergunningaanvraag opnemen dat ze niet willen gaan vissen in deze gebieden en in een jaarlijks visplan de locaties opnemen waar deze meerjarige mosselbanken zijn aangetroffen. In tegenstelling tot de aanvragen voor het bevissen van kokkels en mosselzaad in de Waddenzee, is in deze aanvraag geen visplan opgenomen. De garnalenvissers beschikken ook niet over een blackbox. Hierdoor is er geen enkele zekerheid dat er inderdaad niet in een meerjarige mosselbank wordt gevist. Indien de Pagina 46 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
garnalenvisserij op basis van een visplan wordt uitgevoerd, is het mogelijk om op jaarbasis de locaties van mosselbanken in dit plan op te nemen. In goed overleg tussen de mossel- en garnalenvisserij is het dan mogelijk om deze gebieden te ontzien. Op dit moment is het door het ontbreken van zelforganisatie in de garnalenvisserij echter niet mogelijk om dit te organiseren. De Stichting WAD adviseert het Ministerie om, zolang er geen visplan wordt ingediend en de vissersschepen zijn uitgerust met een blackbox, de aangevraagde vergunning in ieder geval niet te verlenen. De conclusie dat garnalenvissers mosselbanken mijden wordt onderbouwd met een verwijzing naar een citaat van de auditcommissie van het Produsonderzoek (Herman, 2008). Daarnaast is in de PB uitgebreid stilgestaan bij de mogelijke gevolgen van garnalenvisserij op de ontwikkeling van mosselbanken. Ik onderschrijf het belang van een coherente visserij met enige mate van regie op de uitvoering ervan. Ik zal mij er gedurende de looptijd van de onderhavige vergunning toe inspannen om met de gehele garnalensector op dit gebied tot concrete afspraken te komen. Het vanuit deze sector gaan werken met jaarlijkse visplannen heeft daarin mijn nadrukkelijke aandacht. Zoals al eerder gemeld in de onderhavige overwegingen in de voortvarende invoering van de black box binnen de garnalenvisserij van eminent belang voor een deugdelijk toezicht op deze visserij en een bewaking van haar intensiteit en verspreiding over de betrokken Natura 2000-gebieden. 4. Conclusies uit onderzoek in referentiegebied zijn onjuist geciteerd Op blz. 60 wordt verwezen naar het onderzoek in het ecoplot bij Rottum: "Zoals beschreven in paragraaf 5.2.3. heeft onderzoek naar de effecten van het effect van de garnalenvisserij inmiddels plaatsgevonden, uit het onderzoek zijn geen significante verschillen naar voren gekomen. In paragraaf 2.2 is geconcludeerd dat effecten die vanwege de grote natuurlijke variabiliteit niet statistisch aantoonbaar zijn niet beschouwd kunnen worden als wezenlijk effect op de natuurlijke kenmerken (..)
Bij het raadplegen van de onderliggende rapporten blijkt echter dat de onderzoekers zelf aangeven dat het onderzoek te beperkt van opzet is om überhaupt statisch verantwoorde resultaten te kunnen opleveren: Bron: Onderzoeksplan: 'Tussenrapportage vijf jaar na sluiting Referentiegebied Rottum', IMARES-Rapport C060/11. De auteurs concluderen eerst dat het gebied niet representatief is: […] Het referentiegebied is niet de 'Nederlandse Waddenzee in het klein' en kan daarom geen resultaten leveren die representatief zijn voor de hele Waddenzee. Het gebied bestaat voornamelijk uit platen en ondiepe geulen. Diepe geulen missen in het gebied. Ook vindt er veel sedimentatie plaats (Lavaleije en Dankers, 1993) en heeft het systeem een erg dynamisch karakter In het rapport 'voorstudie naar de effecten van de garnalenvisserij op de bodemfauna, met advies over te sluiten gebieden en uit te voeren onderzoek' van Lavaleije en Dankers (1993) worden enkele gebieden genoemd die beter geschikt zouden zijn voor een onderzoek naar het herstel van door garnalenvisserij beschadigde gebieden.
Vervolgens concluderen de onderzoekers dat het huidige onderzoek te beperkt is om significante verschillen aan te tonen: […] Samengevat heb je voor een onderzoek naar het herstelvermogen van een
door garnalenvisserij beschadigd gebied voldoende ruimte nodig en meerdere gebieden/geulen waartussen voldoende variatie bestaat. Daarnaast is er veel tijd nodig om het gebied de mogelijkheid te geven zich te kunnen herstellen en zullen sommige soorten mogelijk geherintroduceerd moeten worden. Met de huidige beperkte opzet is het onwaarschijnlijk dat significante verschillen in (aantals)ontwikkeling voor de voorkomende bodemfaunasoorten tussen het referentiegebied en de controlegeulen statistisch kunnen worden aangetoond en kunnen worden gekoppeld aan effecten van garnalenvisserij.
Men komt daarna met een aanbeveling om het onderzoek uit te breiden: […] Door het beperkte karakter van de bemonsteringen, kunnen zelfs verschillen in dichtheden met een factor 2 in de meeste gevallen niet gemeten worden. Om eventueel optredende kleinere verschillen aan te kunnen tonen zal de jaarlijkse bemonstering eens in de Pagina 47 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
vijf jaar uitgebreid moeten worden tot 71 monsters voor de bodemdieren en 30 monsters voor de visbemonstering. Voor de geaggregeerd voorkomende soorten zal een ander monstertuig ingezet moeten worden, net als voor het in beeld brengen van verschillen in structuur en morfologie van de geulbodem.
Men concludeert dus dat verschillen in dichtheden met een factor 2 niet gemeten kunnen worden. Met dit onderzoek is het dus vrijwel niet mogelijk om significante verschillen te kunnen aantonen, omdat de steekproef te klein is. In het eindrapport wordt echter aangegeven dat er "op het oog" wel degelijk verschillen zijn waargenomen: Ecologische ontwikkeling in een voor menselijke activiteiten gesloten gebied in de Nederlandse Waddenzee: tussenrapportage zes jaar na sluiting (najaar 2012) Fey-Hofstede, FE. ; Dankers, N.M.J.A. ; Meijboom, A. ; Leeuwen, RW. van; Lewis, W.E. ; Cuperus, J. ; Weide, B.E. van der; Jong, M.L de; Dijkman, E.M. ; Cremer, J.S.M. (2013) Den Burg : IMARES. (Rapport/IMARES C129/13).
Allereerst wordt herhaald dat het niet mogelijk is om aan de hand van dit onderzoek statistisch betrouwbare verschillen te kunnen aantonen: […] Om (statistisch) betrouwbare verschillen aan te kunnen tonen tussen gebieden, zijn uitgebreide bemonsteringen een minimale vereiste. Daarom worden de resultaten in de jaarrapportages niet statistisch geanalyseerd. In sommige gevallen lijkt de laatste jaren op het oog een andere ontwikkeling op te treden in de bodemfauna in het referentiegebied ten opzichte van de controlegeulen. Door de grote variatie tussen monsterpunten binnen een gebied en tussen de jaren en de basale opzet van het huidige monsterprogramma is het moeilijk om al conclusies te kunnen trekken. Daarnaast worden grote effecten zo kort na sluiting ook nog niet verwacht. Het mogelijke herstel van specifieke of gevoelige soorten kan vele jaren duren.
Ondanks de lage onderzoeksintensiteit, ziet men "op het oog" toch verschillen. Op blz. 12 is dit als volgt omschreven: […] De gemiddelde schelpengruismassa's lijken op het oog de laatste jaren vooral afgenomen in de geulen in het controlegebied. In deze geulen (Spruit en ZO-Lauwers) is na 2006 een opvallende daling in de massa's te zien. Deze afname lijkt minder opvallend in het referentiegebied (Boschwad en Schild), maar in deze geulen was voorde sluiting al minder schelpengruis gevonden .[…]
Er is dus een sterke aanwijzing dat het stopzetten van de garnalenvisserij tot relatief meer schelpengruis (= onderdeel van het habitattype) leidt.
Volgens blz. 15 en 16 zijn er aanwijzingen dat de biodiversiteit in gesloten gebied hoger is dan in bevist gebied: […] Het aantal soortsgroepen lijkt op het oog in het referentiegebied (Boschwad en Schild) hoger te zijn dan in de controlegeulen Spruit en ZO-Lauwers samen (Figuur 9 ). In figuur 9 is te zien dat in de laatste jaren na sluiting meer soortgroepen (per monster) werden gevonden in het referentiegebied dan in de controlegeulen. Dit was in de jaren voorsluiting en de beginjaren na sluiting niet of nauwelijks het geval.
Er zijn ook sterke aanwijzingen dat de dichtheden in onbevist gebied hoger zijn in bevist gebied: […] Het
aantal individuen lijkt op het oog in het referentiegebied (Boschwad en Schild) hoger te zijn dan in de controlegeulen Spruit en ZO-Lauwers samen (Figuur 9 ). In figuur 10 is te zien dat in de laatste jaren na sluiting meer individuen (per monster) werden gevonden in het referentiegebied dan in de controlegeulen. Dit was in de jaren voor sluiting en de beginjaren na sluiting niet of nauwelijks het geval. […] Op blz. 18 is dit alles als volgt samengevat: […] In sommige gevallen lijkt een andere ontwikkeling op te treden in de bodemfauna in het referentiegebied ten opzichte van de controlegeulen. Door de grote variatie tussen monsterpunten binnen een gebied en tussen de jaren en de basale opzet van het huidige monsterprogramma is het moeilijk om al conclusies te kunnen trekken. […]
Samengevat lijkt de biodiversiteit, de hoeveelheid schelpengruis, en de dichtheid aan individuen in het niet-beviste gebied hoger te zijn dan in het beviste gebied. Deze conclusie is tegenstrijdig aan de conclusie die de opstellers van de PB uit het onderzoek hebben getrokken. Hier is informatie dus onjuist weergegeven. Ook in de PB wordt uitgebreid gerefereerd aan het feit dat de onderzoekers aangeven dat het gelet op de natuurlijke variatie moeilijk is om harde statisch betrouwbare wetenschappelijke conclusies te trekken. De onderzoekers adviseren dan ook om uitgebreider te monitoren. De betreffende wetenschappelijke publicaties worden in de PB ook uitgebreid geciteerd. De auteurs van de PB zetten Pagina 48 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
echter na deze bespreking uiteen dat het begrip ‘significant’ in deze PB niet in zijn statistische betekenis, maar in zijn kwalitatieve betekenis gebruikt wordt. Zij concluderen dat effecten die vanwege de grote natuurlijke variabiliteit niet statistisch aantoonbaar zijn, niet beschouwd kunnen worden als wezenlijke effecten op de natuurlijke kenmerken van een gebied en dus ook niet als significante effecten in de zin van artikel 19 lid f van de Nb-wet zijn aan te merken. Daarbij verwijzen zij in een voetnoot naar de beschrijving van ‘niet wezenlijke effecten’ in Richtlijn 2004/35/EG waar de volgende definities van niet aanmerkelijke schade worden gegeven (verwezen zij naar de overwegingen dienaangaande in het onderhavige document). Ik onderschrijf de strekking van de conclusie in de PB dat eventuele effecten van garnalenvisserij die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat niet beschouwd kunnen worden als significante effecten in het kader van de PB van effecten op natuurlijke kenmerken. De resultaten van het ecoplot-onderzoek bewijzen dan ook naar mijn mening inderdaad niet dat er bij een grotere onderzoeksinspanning geen effecten kunnen worden aangetoond. Wel acht ik de conclusie juist dat er gelet op de grote natuurlijke schommelingen geen sprake kan zijn van wezenlijke effecten. Ik ben van mening dat er in elk onderzoek binnen een dusdanig dynamisch en complex natuurlijk systeem er wellicht anders of grootschaliger onderzocht had moeten worden. Dit is nu eenmaal inherent aan de complexiteit van het onderzoeksonderwerp en onderzocht gebied. Desondanks ben ik van mening dat met de huidige beschikbare kennis en de daarop gegeven deskundigenoordelen, er met voldoende zekerheid door mij geconcludeerd kan worden tot een afwezigheid van significante effecten. Benadrukt moet worden dat het in de onderhavige situatie gaat om de vraag naar de kans op dergelijke effecten. Dat enig effect op het natuurlijk systeem van de betrokken Natura 2000-gebieden zal ontstaan is evident; de Nb-wet 1998 maakt evenwel een menselijk medegebruik van deze natuurlijke systemen in principe, en waar relevant onder voorwaarden, mogelijk. 5. Door toename visdruk en afname hoeveelheid vis neemt effect garnalenvisserij toe Op blz. 61 van de PB wordt beredeneerd dat de visserij in zijn huidige vorm al decennialang plaatsvindt en effecten hierdoor al in de aanwijzing zijn gedisconteerd. Daarnaast verwijst men naar de invoering van de zeeflap, waardoor bijvangst van grotere vis is afgenomen. Men acht hierdoor effecten op de visserijgemeenschap uitgesloten. Uit het artikel "Ontwikkelingen van vis en visserij in de Nederlandse Waddenzee" (bronvermelding: zie hierboven) blijkt echter dat de garnalenvisserij in de Waddenzee hoogstwaarschijnlijk is toegenomen, en de hoeveelheid vis zeer sterk is afgenomen. De relatieve visdruk (het percentage van de aanwezige vis wat in een net terecht komt) is hierdoor sterk toegenomen. Dit effect dient in een PB te worden meegenomen, wat niet is gebeurd. Bovendien wordt er van uit gegaan dat de vis de passage door de zeeflap overleeft. Er is de stichting geen onderzoek bekend waaruit dit blijkt. De aanvragers vragen vrijstelling van het gebruik van de zeeflap aan. Hierdoor is de redenatie uit de PB dat invoering van de zeeflap er voor zorgt dat er geen effecten op de visgemeenschap zijn, niet valide. De inhoud van de PB en de aanvraag sluiten hier niet op elkaar aan. Nu de PB en de aanvraag niet op elkaar aansluiten en de visdruk wel degelijk is toegenomen, is de conclusie dat garnalenvisserij geen significante effecten heeft op de visgemeenschap niet onderbouwd door "feitelijke informatie". De opstellers van het beheerplan Natura2000 Waddenzee komen daarnaast tot een tegenovergestelde conclusie (namelijk dat er mogelijk wel effecten zijn). De stichting concludeert dat de PB aantoonbaar niet aansluit bij de aanvraag, en dat zij niet gebruik maakt van de best beschikbare informatie over de toename van de visdruk. Significante effecten op de visgemeenschap zijn niet uit te sluiten, en zelfs aannemelijk. De stichting adviseert dan ook om de vergunning niet te verlenen.
Pagina 49 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Van een vrijstelling van het gebruik van de zeeflap kan geen sprake zijn. Door de aanvragers wordt niet nader onderbouwd waarin, in tegenstelling tot de overwegingen daaromtrent in de effectanalyses in de PB, toch tot intrekking van deze maatregelen overgegaan zou kunnen worden. In relatie tot het punt van de toegenomen visdruk verwijs ik naar mijn eerdere reactie daaromtrent. In relatie tot de daaruit, volgens de organisaties, voortvloeiende effecten op het visbestand merk ik op dat de daarin genoemde afname van de hoeveelheid vis niet wetenschappelijk onderbouwd verbonden wordt aan de garnalenvisserij. Ik blijf daarom bij mijn eigen overwegingen op dat punt en zie geen aanleiding op dit aspect de gevraagde vergunning te weigeren. 6. Onjuiste citatie van onderliggend rapport: sterfte op paaibestand schol is meer dan 5% Op blz. 61 in de PB wordt verwezen naar een studie van Revill uit 1999. Hierin wordt onderzocht met welk percentage de paaibestanden van vissoorten door de garnalenvisserij worden verminderd. Volgens de PB kan uit dit onderzoek worden geconcludeerd dat "het effect op het scholbestand in de orde van 5% is". In het artikel "Ontwikkelingen van vis en visserij in de Nederlandse Waddenzee" wordt echter een percentage van 10% genoemd. Raadpleging van het oorspronkelijke rapport laat zien dat op blz. 35 in tabel 28 bij "place" een getal tussen 16,2% (maximale schatting) en 6,2% (minimale schatting) wordt genoemd, met 10,3% als gemiddelde vermindering van de paaibestanden. De opstellers van de PB hebben informatie dus feitelijk onjuist overgenomen. In een PB dient de "best beschikbare informatie" te worden opgenomen. In dit geval betekent dit dat de paaibestanden van schol met gemiddeld 10,3%, en mogelijk 16,2%, afnemen. Het effect is dus twee tot drie keer zo groot als de 5% die in de PB wordt genoemd. Het is verontrustend dat de schrijvers van de PB feitelijke informatie onjuist overnemen. De stichting kan zich voorstellen dat dit voor het Ministerie reden is om een second opinion over de inhoud van de PB te laten opstellen. In het in de PB geciteerde rapport van het ECODISC-project (Revill et al, 1999) wordt inderdaad een percentage van 10,3 % genoemd als gemiddelde schatting van het effect van de totale garnalenvisserij op het paaibestand van schol. De PB noemt op blz. 48 een percentage van 5,3 %. Dit percentage (de gehele passage) is overgenomen uit de PB welke ten grondslag is gelegd aan de laatst geldende Nbwet vergunning voor de garnalenvisserij (afgegeven in 2009) (Keus & Jager, 2008). De daaraan voorafgaande PB uit 2007 (Keus, 2007) en bijlage 1 bij de in dat jaar verleende Nb-wet vergunning voor de garnalenvisserij, noemen wèl het juiste percentage van 10,3 %. De tekst van de PB uit 2007 is volgens de auteurs van de PB in 2008 gedeeltelijk herzien waarbij het effect op het scholbestand op een andere plaats abusievelijk met een onjuist percentage is herschreven. Naar aanleiding van deze terechte opmerking van de stichting heb ik het in de PB genoemde percentage van 5,3 % gelezen als 10,3 % en nader beoordeeld of deze verandering leidt tot andere conclusies dan die m.b.t. dit onderwerp (het effect op de visgemeenschap) in de PB getrokken zijn. Voor mijn overwegingen op dit onderwerp verwijs is naar de paragraaf ‘Sterfte van bodemdieren en vissen door (bij)vangst’ in de onderhavige bijlage. 7. Typische soorten: onjuiste conclusie Op blz. 61 wordt onder het kopje "typische soorten" geconcludeerd dat de visserijdruk niet is toegenomen en dat onderzoek van het ecoplotonderzoek uitwijst dat alle aanwezige soorten in onbevist en beviste gebieden in ongeveer dezelfde dichtheden voorkomen. Zoals uit het artikel in de Levende Natuur blijkt is de relatieve visdruk (bevissing per "aanwezige vis") sterk toegenomen. Uit het onderzoek van het ecoplot blijkt juist dat er sterke aanwijzingen zijn dat de dichtheid en aanwezigheid van typische soorten in het onbeviste gebied hoger is dan het beviste gebied.
Pagina 50 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Beide aannamen zijn dan ook onjuist of in ieder geval onvolledig, waardoor de conclusie dat garnalenvisserij geen effecten heeft op de typische soorten niet kan worden getrokken. De PB is dan ook onvolledig, en geeft geen goede beoordeling van de gevolgen voor typische soorten. Men dient aan de hand van het onderzoek in het ecoplot te concluderen dat er sterke aanwijzingen zijn dat typische soorten door garnalenvisserij in aantal afnemen, en er derhalve effecten zijn. Voor wat betreft de inhoudelijke punten over de relatieve visdruk en het ecoplot-onderzoek verwijs ik naar mijn eerdere reacties in bovenstaande. Voor wat betreft de typische soorten: op deze soorten hoeft niet expliciet in een PB en daaraan verbonden vergunningprocedure getoetst te worden. Het zijn indicatorsoorten bedoeld als graadmeter voor de staat waarin een bepaalde habitattype zich bevindt. 8. Gevolgen visserij voor de garnaal zelf is ten onrechte niet beoordeeld Op 6 en 7 maart 2014 is er een garnalencongres over garnalenvisserij in de Waddenzee georganiseerd door de Waddenacademie. Na ongeveer een week zijn de presentaties van dit congres op de website van de Waddenacademie geplaatst. Gezien het moment van indienen van de aanvraag zouden de opstellers van de vergunningaanvraag op de hoogte kunnen zijn van deze nieuwste, best beschikbare informatie. Tijdens het congres is er door de IMARES-onderzoekster Ingrid Tulp een overzicht gegeven van de meest actuele kennis over de gevolgen van garnalenvisserij, met als titel: “Uitdagingen bij wetenschappelijke onderzoeksprojecten op het gebied van de garnalenvisserij -aansluiting bij beleid en praktijk”. De presentie is te downloaden: http://www.waddenacademie.nl/fileadmin/inhoud/pdf/01Waddenacademie/Garnalencongres maart 2014/Presentatie_lngrid_Tulp_garnalencongres 67mrt2014.pdf Uit de presentie bleek duidelijk dat er sterke aanwijzingen zijn dat de soort zelf te intensief wordt bevist. Tot nu toe werd er van uitgegaan dat de garnalenvisserij geen effecten heeft op de aantallen garnalen. Recente gegevens, zoals besproken tijdens een ICES-workshop, laat zien dat dit waarschijnlijk niet het geval is. De sterke visdruk zorgt er met name voor dat de lengte van de garnalen afneemt. Dit aspect is helemaal niet meegenomen in de PB. Garnalen worden veel gegeten door allerlei soorten vis. Indien garnalenvisserij voor minder garnalen zorgt (en minder grote garnalen), heeft dit grote gevolgen voor de instandhoudingsdoelen in de diverse Natura2000 gebieden die gerelateerd zijn aan "vis". Voorbeelden hiervan zijn de aantallen sterns, typische soorten en de vis(gemeenschap) zelf. In de PB wordt alleen ingegaan op de bijvangst door garnalenvisserij en de gevolgen van bodemcontact. De gevolgen voor de doelsoort zelf (garnaal) worden niet beoordeeld. De best beschikbare informatie, zoals gepresenteerd op het garnalensymposium en verspreid via de website van de Waddenacademie, laat zien dat er zeer sterke aanwijzingen zijn dat de doelsoort zelf wel degelijk overbevist wordt. Deze informatie dient in de PB verwerkt en beoordeeld te worden. Garnalen zijn eigenstandig geen beschermde habitatsoort. Wel dienen garnalen uiteraard als voedsel voor vissen. Eerder werd uiteengezet dat de garnalenvisserij geen invloed heeft op de bestandsontwikkeling van de betrokken vissen. 9. Effecten op wadplaten zijn helemaal niet beoordeeld In de aanvraag wordt bevissing van het habitattype 1140 (wadplaat) aangevraagd. In de PB worden de gevolgen van bevissing op de wadplaten, en daarmee bv. op zeegras, zandkokerwormen en mosselbanken, helemaal niet beoordeeld. Zie hiertoe tabel 6-2 op blz. 62. Aangezien de gevolgen van bevissing van habitattype H1140 niet zijn besproken en beoordeeld, is het ook niet mogelijk om een vergunning voor bevissing van wadplaten te verlenen. De Stichting WAD wil het Ministerie dan ook vragen om hoe dan ook geen vergunning voor bevissing van de wadplaten te verlenen.
Pagina 51 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Middels een hierop gericht vergunningvoorschrift is het niet toegestaan garnalenvisserij in het litoraal uit te oefenen. 10. Relevant Engels onderzoek is niet meegenomen. Ook in Groot-Brittannië vindt er garnalenvisserij plaats. En ook hier vinden discussies plaats over de aanwijzing van onbeviste gebieden. Om deze discussie op een rationele wijze te kunnen voeren, heeft het "Joint Nature Conservation Committee" in 2011 een zeer uitvoerige analyse uitgevoerd van de gevolgen van visserij in Waddenzee-achtige systemen: […] Advice from the Joint Nature Conservation Committee and Natural England with regard to fisheries impacts on Marine Conservation Zone habitat features […]. De stichting beschouwt dit rapport als de best beschikbare informatie. Het kan hier worden gedownload: http://jncc.defra.gov.uk/pdf/1105%20MARINE%20CONSERVATION%20ZONES%20AND %20FISHERIES-FINAL.pdf Op blz. 15 zijn de gevolgen van visserij op wadplaten en ondiepe zandbanken weergegeven: […] Impacts: the large scale structure of the feature would remain intact but increased mortality of fragile and long lived species would result in a degraded benthic community relative to the un-impacted state1,2. In areas with high wave energy, most of the natural fauna will be well adapted to recover from disturbance and so the impacted state may be more similar to the natural community. In lower energy areas such as muddy sands, the alteration from the natural state will be greater The advice therefore is given in two tables covering high and low energy intertidal sands respectively.
[…]
Vervolgens geeft men aan wat er gebeurd indien er sprake is van "Unrestricted access" : The habitat may be maintained in a modified state with reduced abundance of fragile and long lived species. There is risk that cumulative effects from ongoing fishing may result in increasing levels of modification. If fishing effort increases or expands to new areas, further modification may occur. Maintain: this option may help to achieve the conservation objective but with a significant risk of deterioration. Recover: the conservation objective will not be achieved under this option. Medium certainty. there is no direct evidence and it has been necessary to make assumptions based on knowledge of similar habitats or comparable pressures. There is good reason to believe that the assumptions are justified (eg. occurrence of species with similar characteristics).
Met "gemiddelde zekerheid" kan dus de conclusie worden getrokken dat ongereguleerde visserij er voor zorgt dat herstel, zoals voortkomend uit de herstelopgaven in de Waddenzee, niet zal optreden. Hiervoor is de optie "no acces" noodzakelijk: no access: the habitat will not be subject to further modification. If there are no other unregulated pressures, recovery would be expected to take place at a natural pace. High certainty. Inevitable conclusions based on the application of common sense.
Deze studie concludeert dus dat "met hoge waarschijnlijkheid" dat herstel optreedt, gebaseerd op "common sense". Aan de hand van deze informatie zijn in het Verenigd Koninkrijk in november 2013 27 beschermde en onbeviste gebieden op zee aangewezen, deels om aan Europese verplichtingen te kunnen voldoen. In de komende jaren worden er nog 37 gebieden toegevoegd. In het bovenstaande Engelse rapport is vooral gebruik gemaakt van deze drie overzichtstudies:
Bergmann, M.J.N, and Van Santbrink, J.W. 2000. Fishing mortality and populations ofmegafauna in sandy sediments. In: Kaiser M.J. and de Groot S.J. (eds.) Effects of fishing on non-target species and habitats. Blackwell, Oxford; Demie, K.M., Kaiser, M.J. and Warwick, R.M. 2003. Recovery rates of benthic communities following physical disturbance. Joumal of Animal Ecology, 72:1043-1056; Kaiser M.J., Clarke, K.R., Hinz, H., Austen, M.C.V., Somerfield P.J. and Karakassis, I. 2006. Global analysis of response and recovery of benthic biota to fishing. Marine Ecology Progress Series, 311:1-14.
Deze drie artikelen zijn niet gebruikt bij het opstellen van de PB. Naar de mening van de stichting is dit onjuist. De drie studies zijn makkelijk te vinden op internet, en geven ieder een gedegen analyse gebaseerd op tientallen onderliggende onderzoeken. In het laatste artikel, te downloaden via: http://www.int-res.com/articles/feature/m311p001.pdf is het volgende in de samenvatting opgenomen: […] The biota of soft-sediment habitats, in particular muddy sands, were surprisingly vulnerable, with predicted recovery times measured in years. […] Aangezien uit Pagina 52 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
het artikel in de Levende Natuur blijkt dat eer grote delen van de Waddenzee meer dan 8 keer per jaar bevist worden, is de intensiteit van bevissing groter dan de herstelduur. Dit is belangrijke ecologische informatie, die aan de basis van de PB had moeten staan. In het artikel zelf wordt dit als volgt omschreven: […] For sand habitats that are dominated by physical processes, habitat restoration is relatively rapid (days to a few months), whereas in muddy sand habitats that are mediated by a combination of physical, chemical and biological processes, habitat restoration is much longer (months or>1 yr. Demie et al. 2003). It is therefore not surprising that the projected recovery time for annelids in sand habitats subjected to ID was up to 98 d and that for muddy sand habitats was up to 1210 d (Fig. 4), although the latter is probably an over-estimate (see 'Results'). In addition, they were able to rank the rate at which recovery occurred in different habitats, which was most rapid for clean sand habitats, intermediate for mud habitats and longest for muddy-sand habitats, in agreement with the results of the meta-analysis. […]
Uit dit artikel blijkt duidelijk dat "mudy sand habitats", zoals veel voorkomend in de Waddenzee, een hersteltijd hebben van meer dan een jaar. Tegelijkertijd zorgt de cumulatieve effecten van garnalenvisserij er voor dat deze habitats meerdere jaren per jaar bevist worden. In de PB zou aandacht moeten worden gegeven aan deze cumulatieve bevissing op een bepaalde locatie. De "best beschikbare informatie" laat duidelijk zien dat de cumulatieve effecten groter zijn dan de herstelmogelijkheden, waardoor de herstelopgave van habitat H1110A in de Waddenzee niet kan worden gerealiseerd. Vanuit het beheerplanproces voor het Natura 2000-gebied Waddenzee heb ik op dit moment nog geen aanwijzing dat er maatregelen worden opgenomen vanuit het door de stichting genoemde potentieel cumulatief negatief effect welke het halen van het verbeterdoel voor het habitattype H1110A aan de weg zou kunnen staan. Een eventueel opvolgende regulering van de onderhavige garnalenvisserij onder de vergunningverlening zou eventueel in het beheerplan opgenomen maatregelen kunnen meenemen als bindend kader voor deze vergunningverlening. 11. Samenvatting: PB is deels onjuist, onvolledig, en trekt verkeerde conclusie Alles overziend maakt de PB geen gebruik van de meest recente Nederlandse informatie, zoals gepresenteerd tijdens het garnalencongres, of in het artikel van de Levende Natuur. Er wordt geen gebruik gemaakt van de analyse zoals uitgevoerd in Groot-Brittannië, waaruit blijkt dat de hersteltijd na bevissing kan oplopen tot meer dan een jaar. En er is onjuist of onvolledig geciteerd uit de onderzoeken naar de ontwikkelingen in het ecoplot onder Rottum en uit het onderzoek naar de afname van paaibestanden door garnalenvisserij. De conclusies uit de PB zijn dan ook gebaseerd op onvolledige en deels onjuiste informatie. Belangrijke effecten als de gevolgen van visserij op de wadplaten / habitattype 1140, en op de doelsoort garnaal zelf, zijn niet beoordeeld. De stichting is dan ook van mening dat deze PB niet voldoet aan de kwaliteitseisen zoals die uit de Europese en nationale natuurwetgeving volgt en derhalve niet gebruikt kan worden als onderbouwing voor een aanvraag voor een vergunning op basis van de Nb-wet. De stichting adviseert dan ook om de gevraagde vergunning niet te verlenen en de aanvraag niet in verdere behandeling te nemen. Indien toch besloten wordt om deze aanvraag verder te beoordelen, kan de stichting zich voorstellen dat de inhoud van deze zienswijze aanleiding geeft om een aantal aanvullende vragen over de inhoud van de PB aan de aanvragers te stellen. Als laatste punt wil de stichting nogmaals benadrukken dat deze zienswijze als aanvulling op de eerdere zienswijze kan worden beschouwd zoals ingediend door de organisaties (en mede ondertekend door de stichting). Alle opmerkingen uit deze eerdere zienswijze worden dan ook door de stichting onderschreven. Bovenstaande betreft een resume van alle daarboven reeds weergegeven inspraakpunten; voor mijn reactie verwijs ik naar de eerder gegeven separate reacties daarop. Overigens merk ik op dat de tijdens het aangehaalde garnalencongres gepresenteerde informatie, vooralsnog geen informatie betreft welke vanuit het criterium van openbaar beschikbare wetenschappelijk gefundeerde informatie kan gelden. Zienswijze op voorgenomen onderdelen van weigering Pagina 53 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
Per e-mail van 12 januari 2015 hebben de aanvragers gereageerd op de door mij aangegeven geweigerde onderdelen van hun aanvraag. Hun reactie wordt in het onderstaande weergegeven. VIBEG-zonering De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 december 2014 een oordeel gegeven over de onderbouwing van het TBB VIBEG. Volgens de Afdeling is niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de ingestelde beperkingen voor de garnalenvisserij noodzakelijk zijn. Ook ten aanzien van de bescherming van de rust voor specifieke vogelsoorten overweegt de Afdeling dat uit het TBB niet is op te maken hoe de Staatssecretaris heeft afgewogen of andere maatregelen het gestelde doel kunnen bewerkstelligen. Op verzoek van de Regiegroep VIBEG is door het bureau Marinx in samenwerking met garnalenvissers uit diverse delen van het land gezocht naar alternatieven voor de op grond van het TBB gesloten gebieden. Hieruit is een voorstel naar voren gekomen waarin een vergelijkbare oppervlakte wordt gesloten voor de bodemberoerende visserij. Dit voorstel heeft breed draagvlak onder de garnalenvissers. Volgens de betrokken deskundigen liggen de te sluiten gebieden in delen van het habitattype H1110B met een hogere biodiversiteit waardoor sluiting van deze gebieden naar verwachting een groter effect zal hebben op de kwaliteit van het habitattype. Op 7 november 2014 is het voorstel gepresenteerd in de Regiegroep VIBEG. Naar aanleiding hiervan heeft de voorzitter van de Regiegroep, de heer J. Heijkoop, aangegeven met de Staatssecretaris in overleg te zullen treden om te komen tot een versnelde evaluatie van het VIBEG-akkoord. De aanvragers hebben er vertrouwen in dat op korte termijn met alle betrokken partners overeenstemming bereikt kan worden over een alternatieve invulling van de op grond van VIBEG gesloten gebieden. Nu uit de PB blijkt dat het sluiten van de gebieden niet noodzakelijk is om de instandhoudingsdoelstellingen te halen en er geen sprake is van significante effecten zijn de garnalenvissers van mening dat het TBB dient te worden aangepast en het uitsluiten van de gebieden zoals vastgelegd in het TBB in de vergunning op grond van de Nb-wet niet opportuun is. Hierbij roepen de aanvragers in herinnering de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2013 inzake de schelpenwinning in de Noordzeekustzone en Waddenzee (201111379/1/A4). In deze procedure is betoogd dat de kwaliteit van het habitattype H1110A in de Waddenzee zou verbeteren als het gebied met rust gelaten wordt. De Afdeling stelt hierop dat dit niet leidt tot het oordeel dat de vergunning had moeten worden geweigerd. Voor vergunningverlening krachtens de Nbw 1998 is niet vereist dat de natuurlijke kenmerken van een gebied verbeteren zo meent de Afdeling ( r.o. 4.5) In dat verband merk ik op dat de verdere afhandeling van en reactie op de uitspraak van de Afdeling geen onderwerp is van de onderhavige vergunningprocedure. In het onderhavige verband blijft het TBB VIBEG in haar huidige vorm rechtsgeldigheid houden. De gevraagde aanvulling in de onderbouwing van het TBB VIBEG zal bij de Afdeling aangeleverd worden middels een nieuwe beslissing op de geuite bezwaren. Indien zulks aanleiding geeft tot het tevens aanvullen c.q. aanpassen van het TBB VIBEG dan zal dit vorm gegeven worden middels een aangevuld of gewijzigd TBB. Het TBB staat als beheerinstrument, zoals eerder gemeld, geheel los van de onderhavige vergunningverlening waarin de garnalenvisserij getoetst worden op haar eventuele effecten op de betrokken instandhoudingsdoelstellingen. De noodzaak tot het al dan niet sluiten van zones binnen een Natura 2000-gebied wordt opgebouwd uit diverse bronnen; voor de noodzaak voor het TBB VIBEG is en wordt geen gebruikt gemaakt van de in de onderhavige procedure aangeleverde PB. Deze PB is immers opgesteld ten behoeve van voorgenoemde toetsing. De Afdeling stelt in haar uitspraak d.d. 24 december 2014 in dat verband: […] “De beoordeling van de noodzaak voor de bescherming van natuurwaarden in het kader van artikel 20, eerste lid, van de Nbw 1998 is een andere beoordeling dan of op grond van een passende beoordeling is verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast in Pagina 54 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
het kader van de verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998. Anders dan waar de [appellante sub 3] en de garnalenvissers van uitgaan, is voor de beoordeling van de noodzaak als bedoeld in artikel 20, eerste lid, niet vereist dat de activiteiten die door de beperking van de toegang worden voorkomen slechts dan in aanmerking mogen worden genomen als wetenschappelijk is aangetoond of anderszins buiten twijfel staat dat deze activiteiten significante gevolgen hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Dit laatste artikel biedt de mogelijkheid maatregelen te treffen die bijdragen aan of noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitattypen waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. De staatssecretaris komt beoordelingsvrijheid toe bij de beantwoording van de vraag of de vereiste noodzaak voor het treffen van de maatregelen als hier bedoeld aanwezig is, waarbij de staatssecretaris acht dient te slaan op het voorzorgsbeginsel dat mede ten grondslag ligt aan de toepassing van artikel 20 van de Nbw 1998.” […] VISWAD Zoals EZ ook zelf constateert zijn significante effecten van de garnalenvisserij in de N2000-gebieden niet te verwachten, ook niet in cumulatieve zin. Er is slechts sprake van eventuele geringe resteffecten. EZ geeft dan ook aan dat die resteffecten voor u geen aanleiding vormen om de vergunning te weigeren. Het ligt naar uw mening omwille van het robuust borgen van de in het VISWAD-akkoord afgesproken gebiedssluiting in de rede de sluiting sectorbreed te effectueren. De aanvragers constateren dat het VISWAD-akkoord in goed overleg met de sector tot stand in gekomen. Echter de benodigde financiële middelen voor de uitvoering van het akkoord zijn nog niet beschikbaar gesteld. Het is dan ook maar zeer de vraag of het akkoord uitgevoerd kan worden zoals is overeengekomen. De garnalenvissers zijn van mening dat, nu significante effecten kunnen worden uitgesloten, op voorhand geen gebieden gesloten moeten worden zolang onzeker is of de maatregelen zoals opgenomen in het akkoord uitgevoerd kunnen worden. Zoals bekend is inmiddels aan het Waddenfonds een verzoek gedaan tot financiering van de uitkoop van een aantal GK-vergunningen voor de garnalenvisserij op de Waddenzee. Het Waddenfonds bestuur heeft vooralsnog deze aanvraag aangehouden. Ik verwacht dat daar de komende maanden een definitief besluit over kan worden genomen. Gevraagde looptijd EZ stelt dat gezien de implementatie van de black box en de nadrukkelijke wens om te komen tot innovaties in vistechniek en vistuig de vergunning slechts verleend kan worden tot 31 december 2016. Naar de mening van de aanvragers is de black box voldoende getest om het gebruik hiervan, met een beperkte periode voor implementatie, in de vergunning voor te schrijven. Dit vormt dan ook geen reden om de vergunning voor slechts een periode van minder dan 2 jaar te verlenen. In dat verband merk ik op dat ik hecht aan een sectorbrede, volledige en zorgvuldige implementatie van een sluitend systeem van black boxes in de garnalenvisserij. Om dit systeem van voldoende kwaliteit te laten zijn en te voorkomen dat er ondeugdelijke systemen door vergunninghouders gekocht en geïnstalleerd worden, zal er op korte termijn een subsidieregeling opgesteld worden. Het Ministerie van EZ zal zich via de bestuurlijke kanalen hard voor maken om met één vertegenwoordiging vanuit de gehele sector over bovengenoemde aspecten zaken te kunnen doen. De garnalenvissers onderschrijven het belang van voortgaande innovatie. Nieuwe technieken dienen echter eerst uitgebreid te worden getest alvorens deze dwingend kunnen worden voorgeschreven. Hierbij dient tevens te worden beoordeeld of de benodigde investeringen bedrijfseconomisch verantwoord zijn. De garnalenvissers verwachten dan ook niet dat binnen een periode van 5 jaar nieuwe technieken gereed Pagina 55 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
zullen zijn voor brede implementatie. Mocht dit overigens wel het geval zijn kan de vergunning op grond van artikel 43, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 hier op worden aangepast. De garnalenvissers zien dan ook geen reden de geldigheidsduur van de vergunning te beperken tot 31 december 2016. Daarbij willen zij opmerken dat het voor de continuïteit van de bedrijven en voor het verkrijgen van de benodigde financiering voor het doen van investeringen van belang is dat voor een langere periode zekerheid wordt geboden dat op garnalen gevist kan blijven worden. Er zijn inmiddels diverse veelbelovende nieuwe technieken en instrumenten in ontwikkeling. Het daadwerkelijk daarvan dwingend voorschrijven voor een gecontinueerd mogen vissen in ‘zone III’ zal zorgvuldig worden voorbereid in samenspraak met de vertegenwoordigers van de garnalensector. Om voldoende druk op dit proces te houden, is bepaald dat de huidige reeds jaren in gebruik zijnde technieken en instrumenten voor het vissen in VIBEG-zone 3, uitgefaseerd zullen worden. Weekendverbod De aanvragers betreuren het niet meer in de voorschriften van de Nb-wet vergunning opnemen van het weekendverbod, omdat deze vergunningvoorschriften ook voor buitenlandse vissers gelden en de Visserijwet- en regelgeving niet. Dit leidt derhalve tot de situatie dat buitenlandse vissers ook in het weekend in de Nederlandse Natura 2000-gebieden kunnen vissen terwijl dit voor de Nederlandse vissers is verboden. De garnalenvissers vinden dit een zeer ongewenste situatie. De garnalenvissers constateren juist dat er breed draagvlak is voor een verruiming van het weekendverbod tot maandagmorgen. Deze verruiming draagt bij aan het behoud van de rust voor met name vogels in de nachtelijke uren terwijl er voldoende mogelijkheden overblijven om op garnalen te vissen. In dit verband merk ik op dat het opnemen van een weekendverbod in de Nb-wet vergunning geen algemene gelding zou hebben voor Duitse vissers maar dat enkel zou kunnen hebben voor de Duitse vissers welke tevens houder zijn van de onderhavige vergunning. Zoals al eerder in de onderhavige overwegingen gesteld: het weekendverbod heeft een grondslag vanuit bestandsbeheer en vloeit voort uit de Visserijwet- en regelgeving. Reden waarom dit verbod als voorschrift in de vergunning in het kader van de Nb-wet niet terugkeert. Uiteraard blijft het weekendverbod vigerend vanuit de voorgenoemde Visserijwet- en regelgeving. De betrokken beleidsdirectie binnen mijn ministerie ontvangt een afschrift van de onderhavige besluitvorming en wordt op die wijze op de hoogte gebracht van de suggestie van de aanvragers. De aangeleverde zienswijze van de aanvragers geven mij geen aanleiding mijn besluitvorming te wijzigen. Looptijd Mocht er gedurende de looptijd van de vergunning uit onderzoek, al dan niet in relatie tot het ingestelde referentiegebied Waddenzee, blijken dat er wetenschappelijke aanwijzingen zijn van schadelijke effecten op de natuurlijke kenmerken in de betrokken Natura 2000-gebieden dan kan de vergunning worden gewijzigd en hierop worden aangepast. Zo nodig kan de vergunning worden ingetrokken. Hiertoe zijn voorschriften in de vergunning opgenomen. Gezien de aanstaande invoering van de black box en de nadrukkelijke wens tot innovaties in vistechnieken tuig in relatie tot VIBEG-zone III acht ik een beperkte looptijd van de onderhavige vergunning passend. Gelet op voorgaande overwegingen verleen ik de vergunning dan ook voor de periode tot en met 31 december 2016. Pagina 56 van 69
Directoraat-generaal Natuur & Regio Directie Regio en Ruimtelijke Economie
CONCLUSIE In het bovenstaande is een analyse uitgevoerd van de specifieke kenmerken en omstandigheden van de Natura-2000 gebieden Waddenzee, Oosterschelde, Westerschelde, Noordzeekustzone en Voordelta en zijn deze gerelateerd aan de instandhoudingdoelstellingen. Hetzelfde is gedaan voor een aantal aangrenzende gebieden die in deze beoordeling zijn aangeduid als “overige kwalificerende gebieden”. In deze beoordeling is geconcludeerd dat voortzetting van de garnalenvisserij geen significant negatief effect heeft op de bestaande natuurwaarden. Is voor de huidige natuurwaarden een doelstelling tot behoud gesteld, dan staat de huidige garnalenvisserij dit behoud niet in de weg. Waar een doelstelling van herstel is geformuleerd, is getoetst of de huidige garnalenvisserij dit herstel niet in de weg staat. De eindconclusie kan dan ook luiden dat wetenschappelijk gezien buiten redelijke twijfel vast staat dat de huidige garnalenvisserij geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van de onderhavige gebieden, ook cumulatief gezien, in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen. Ik ben van mening dat de gevraagde vergunning onder voorschriften kan worden verleend.
Pagina 57 van 69