Behouden Toekomst Een advies met betrekking tot de toekomst van de diensten van het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatie
In opdracht van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
Commissie Informatiediensten NIWI: dr. N.M.H. van Dijk (voorzitter) prof. dr. H.B.G. Ganzeboom prof. dr. P.M.M. Klep prof. dr. G.J. Oostindie prof. dr. E. Talstra dr. G.A. de Jong (adviserend lid) Secretaris: mw. mr. A.M. Brakel
Oktober 2003
Inhoudsopgave 1
2
3
Commissie Informatiediensten NIWI
1
1.1
Opdracht
1
1.2
Werkwijze
1
Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten
3
2.1
Historie
3
2.2
Huidige Organisatie
6
2.2.1
Inleiding
6
2.2.2
Beschrijving diensten NIWI
7
2.2.3
Beschrijving onderzoek
11
2.2.4
Samenvatting en betekenis voor beoordeling van diensten
12
Het beoordelingskader: dienstverlening voor de humaniora en
14
sociale wetenschappen 3.1
Inleiding
14
3.2
Behoefte onderzoekers
14
3.2.1
Algemeen
14
3.2.2
Kwalitatief georiënteerd onderzoek
15
3.2.3
Kwantitatief georiënteerd onderzoek
17
3.3
Algemene doelstellingen van maatschappelijke,
17
wetenschappelijke en culturele aard
4
3.3.1
Maatschappelijke en wetenschappelijke verantwoording
17
3.3.2
Cultureel en wetenschappelijk erfgoed
18
3.4
Behoefte KNAW-instituten
19
3.5
Beoordelingskader
19
3.6
De rol van de KNAW
21
Beoordeling en positionering huidige activiteiten NIWI
23
4.1
Inleiding
23
4.2
afdeling Neerlandistiek
23
4.2.1
Activiteiten en beoordeling
23
4.2.2
Positionering
25
4.2.3
Conclusie
26
_________________ Behouden Toekomst
4.3
4.4
Afdeling Geschiedenis
27
4.3.1
Activiteiten
27
4.3.2
Beoordeling
28
4.3.3
Conclusie en positionering
29
Afdeling Maatschappijwetenschappen
30
4.4.1
Inleiding
30
4.4.2
Activiteiten Steinmetz-archief
30
4.4.3
Beoordeling Steinmetz-archief
32
4.4.4
Conclusie en positionering Steinmetz-archief
33
4.4.5
Samengaan NHDA en Steinmetz-archief
36
in een nationaal data-archief 4.4.6
Activiteiten en beoordeling SRM
40
4.4.7
Conclusie en positionering SRM
41
4.5
Afdeling Bibliotheekdiensten: bijzondere collecties
43
4.5.1
Activiteiten en beoordeling
43
4.5.2
Positionering
44
4.5.3
Conclusie
44
4.6
Sectie Onderzoekinformatie (NOD)
45
4.6.1
Activiteiten
45
4.6.2
Beoordeling
47
4.6.3
Positionering en conclusie
47
4.7
Sectie IT/A
48
4.7.1
Activiteiten en beoordeling
48
4.7.2
Positionering en conclusie
49
5
Procesplanning
50
6
Samenvatting: conclusies en aanbevelingen
53
Appendices A
Opdracht Commissie Informatiediensten NIWI
B
Overzicht geraadpleegde literatuur en andere informatie
C
Overzicht gesprekspartners Commissie
D
Organogram NIWI
E
Overzicht activiteiten NIWI september 2003
_________________ Behouden Toekomst
1
Commissie Informatiediensten NIWI
1.1
Opdracht
In februari 2003 heeft het Dagelijks Bestuur van de KNAW opdracht verleend aan een in te stellen Commissie Informatiediensten NIWI om advies uit te brengen met betrekking tot de waarde en de betekenis van de afzonderlijke activiteiten van het NIWI (met uitzondering van de activiteiten van het NIWI ten behoeve van de biomedische wetenschappen) en voorstellen te doen met betrekking tot de toekomstige positionering van diensten en activiteiten binnen of buiten de KNAW. Het bestuur van de KNAW heeft de commissie nadrukkelijk verzocht ook de potentiële betekenis van de activiteiten van het NIWI voor de humaniora en sociale wetenschappen in Nederland bij haar beoordeling te betrekken. Voor de formulering van de opdracht en de samenstelling van de commissie wordt verwezen naar appendix A. De opdracht is aan de commissie verstrekt tegen de achtergrond van de adviezen van de commissie Strategie NIWI-KNAW (onder voorzitterschap van prof. dr. ir. J.H. van Bemmel) uit oktober 2002 en door de mede daarop gebaseerde standpuntbepaling d.d. 22 oktober 2002 van het Dagelijks Bestuur van de KNAW om het NIWI niet in zijn huidige vorm voort te zetten.
1.2
Werkwijze commissie
De commissie heeft zich zoveel als mogelijk gebaseerd op bestaande (schriftelijke) informatie over de afzonderlijke activiteiten van het NIWI. Bovendien heeft de commissie kennis genomen van de inhoud van (beleids-)rapportages van derden. In appendix B is een lijst opgenomen met deze informatie. De commissie is zich er van meet af aan van bewust geweest dat de medewerkers van het NIWI sedert medio 2002 in het ongewisse verkeren omtrent de toekomst van hun instituut, hun werk en zichzelf. Mede daarom is aan de medewerkers van het NIWI de gelegenheid geboden hun opvattingen aan de commissie kenbaar te maken. Gedurende drie dagen heeft de commissie in wisselende samenstellingen gesproken met de medewerkers en leidinggevenden van het NIWI. Met de medewerkers enerzijds en het management anderzijds hebben per dienst separate gesprekken plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze gesprekken hebben voorts nog enkele briefwisselingen plaatsgehad.
_________________ Behouden Toekomst
1
Waar nodig en mogelijk heeft de commissie de door haar aldus verkregen informatie getoetst aan de opvattingen van derden. Met een aantal daarvan hebben verkennende besprekingen plaatsgehad over een mogelijke toekomstige positionering van activiteiten van het NIWI. Een overzicht van deze gesprekspartners is opgenomen in appendix C.
_________________ Behouden Toekomst
2
2
Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten
2.1
Historie
Het NIWI is officieel gestart op 1 september 1997 als het resultaat van een fusie van vijf KNAWinstituten met de volgende hoofdactiviteiten en globale omvang: -
Bibliotheek KNAW: beheer historische collectie KNAW, documentleverantie uit een omvangrijke collectie biomedische tijdschriften, onderzoekinformatie levenswetenschappen. Jaaromzet in 1997 8,3 Mfl (waarvan 6,0 Mfl gedekt door bijdrage uit de KNAW-lumpsum financiering);
-
SWIDOC: sociaal-wetenschappelijke literatuurvoorziening, rapportencentrale, data-archief, onderzoekinformatie. Jaaromzet 2,3 Mfl (2,1 Mfl lumpsum);
-
NBOI: onderzoekinformatie. Jaaromzet 1,9 Mfl (1,7 Mfl lumpsum);
-
NHDA: historisch-wetenschappelijke ICT-projecten (in het bijzonder digitalisering), dataarchief. Jaaromzet 1,0 Mfl (0,4 Mfl lumpsum);
-
BBN: bibliografie Nederlandse taal- en literatuurwetenschap. Jaaromzet 0,8 Mfl (0,6 Mfl lumpsum)
Vlak voor de fusie werd via het SWIDOC nog een zesde poot ingebracht: -
SVO-bibliotheek: onderwijskundige literatuurvoorziening, rapportencentrale, onderzoekinformatie. Jaaromzet 0,8 Mfl (0,8 Mfl lumpsum).
Het resultaat van deze fusie was een instituut met 140 medewerkers en een begroting van ruim 15 Mfl. De overwegingen die tot de oprichting van het NIWI hebben geleid worden duidelijk samengevat in de nota ‘Topstructuur NIWI’ van 14 mei 1996: “De vijf instituten die de grondslag vormen voor het NIWI hebben thans en in de komende jaren te maken met de volgende veranderingen in hun omgeving: -
verdergaande stijgingen van prijzen voor commercieel uitgegeven wetenschappelijke publicaties (primair, secundair)
-
sterk toenemende mogelijkheden tot het decentraal opbouwen en via standaardisering op centraal bereikbare netwerken aanbieden van informatie (alfanumeriek, audiovisueel)
-
voor veel informatie gaat gelden “van collectie naar connectie”: niet het in bezit hebben van informatie, maar vooral het gericht toegang verschaffen tot die informatie, al dan niet verrijkt met toegevoegde informatie, wordt grondslag voor dienstverlening
_________________ Behouden Toekomst
3
-
de inzet van kennis en middelen op het terrein van informatietechnologie (hardware, software, netwerkfaciliteiten, telecom-applicaties etc.) is en wordt nog meer cruciaal
-
informatie wordt een 24-uurs product, zonder barrières van ruimte, tijd en soort
-
de overheid treedt nadrukkelijk terug in het vervullen van een rol als intermediair c.q. sponsor van informatiediensten
-
informatiedienstverleners begeven zich in een markt, waar zij te maken krijgen met concurrentie (nationaal en internationaal) en een kritisch publiek van afnemers.
Samengevat betekent dit voor het NIWI dat de komende jaren het accent van de werkzaamheden zal verschuiven: -
van uitvoerend en administratief naar onderzoekend en ontwikkelend
-
van reactief en intermediair naar actief en initiërend
-
van standaarden en procedures naar maatwerk en projectwerk
-
van interne informatiefilosofie naar externe marketing en dienstenaanbod
-
van ‘uitsluitend’ kwaliteit naar ‘ook’ kwantiteit.”
De aanloop naar het besluit tot oprichting van het NIWI bestrijkt een periode van ruim vijf jaar. In die periode worden met name de ontwikkelingen bij de bibliotheek, het SWIDOC en het NBOI kritisch bezien. Het besef dat de bovenstaande externe ontwikkelingen niet zonder gevolgen zullen blijven voor de KNAW groeit. De in 1991 aangetreden bibliothecaris (Van Gils) neemt in 1993 het initiatief tot een vooralsnog informeel cluster van informatie-instituten binnen de KNAW: Bibliotheek KNAW, BBN, Fryske Akademy, IISG, NBOI, NEHA, NHG, Meertens Instituut en SWIDOC. Vanaf 1995 neemt ook het NHDA, dat dan onderdeel is geworden van de KNAW, deel aan het ‘informatiecluster’. Dit initiatief draagt er mede toe bij dat in de Strategienota Onderzoekorganisatie KNAW van 1994 wetenschappelijke informatievoorziening als één van de drie stimuleringsgebieden wordt aangemerkt. Eveneens in 1994 wordt voor het eerst een wetenschapscommissie ingesteld bij de bibliotheek, onder voorzitterschap van Van Bemmel. Deze commissie zal een actieve rol spelen in de beleidsontwikkeling van de bibliotheek. In december 1994 publiceert de commissie de nota ‘Nieuwe perspectieven voor de Bibliotheek KNAW’. Dit wordt vervolgens door de directie uitgewerkt in het ‘Werkplan Electronische bibliotheek 1995-1999’. In deze stukken wordt overigens nog geen melding gemaakt van de mogelijke oprichting van een nieuw instituut binnen de KNAW. De bibliotheek streeft in die periode duidelijk naar versterking van haar rol in de medische sector. De ambities van de Bibliotheek vormen de drijvende kracht achter de totstandkoming van het NIWI. De directies en wetenschapscommissies van de andere partners zijn
_________________ Behouden Toekomst
4
terughoudend: zij zien wel voordelen in schaalvergroting maar zijn gelijktijdig bezorgd over de gevolgen voor de banden met de inhoud en met hun specifieke wetenschappelijke doelgroep. Als vervolg op de strategienota onderzoekorganisatie KNAW wordt in mei 1995 een congres georganiseerd: ‘Van Boeken naar Bytes. Wetenschappelijke informatie: de gebruiker centraal’. Daarna gaan de ontwikkelingen snel. In de zomer van 1995 wordt op initiatief van de voorzitter van het koepelbestuur geesteswetenschappen en maatschappijwetenschappen (De Moor) een stuurgroep ingesteld die de mogelijkheden van fusie tussen Bibliotheek KNAW, NBOI en SWIDOC onderzoekt. De directies van deze drie instituten leveren in december 1995 het rapport ‘Haalbaarheidsstudie wetenschappelijk informatiecentrum KNAW’ aan bij de stuurgroep. In januari 1996 besluit het bestuur van de KNAW tot oprichting van het NIWI; in april 1996 besluit het bestuur daarbij ook NHDA, BBN en SVO-bibliotheek te betrekken. De Bibliotheek KNAW, het SWIDOC en het Meertens Instituut kampten al voor de oprichting van het NIWI met huisvestingsproblemen. Derhalve is bij de oprichting van het NIWI besloten om dit nieuwe instituut samen met het Meertens Instituut onder te brengen in het gebouw dat de Bibliotheek KNAW al in 1988 heeft betrokken, de voormalige Cola-bottelarij aan de Joan Muyskenweg. Het NIWI is daar tot op de dag van vandaag gehuisvest. Op 1 september 1996 zijn directie en managementteam (samen 10 personen) van het NIWI benoemd. Van Gils wordt benoemd tot directeur van het NIWI en wordt aangewezen als projectleider voor het fusieproces en de daarbij behorende reorganisatie. In het fusieproces vallen nauwelijks gedwongen ontslagen; wel zijn er enkele medewerkers die uit eigen beweging vertrekken omdat zij geen vertrouwen hebben in het nieuwe instituut. Begin 1998 treedt Van Gils terug als directeur wegens startproblemen en financiële perikelen. De aanvankelijk gevolgde strategie om de producten en diensten verregaand te integreren en het contact met de disciplines te laten verlopen via een marketingafdeling bleek niet haalbaar en moest al snel worden opgegeven. Na een periode van interim-management door Honigh treedt per 1 juni 1999 de huidige directeur De Jong aan. Het management team is op dat moment al sterk gereduceerd (van 10 naar 4 personen) en het aantal afdelingen is teruggebracht van 9 naar 3. Het managementteam in zijn huidige samenstelling bestaat pas sinds medio 2002. Vanaf het begin van zijn bestaan kampt het NIWI met een aantal problemen. Eén van de grootste problemen is het diffuse profiel dat het NIWI heeft: de grote heterogeniteit van activiteiten en disciplines zorgt ervoor dat het NIWI niet goed herkenbaar is voor uiteenlopende doelgroepen. Het leveren van informatiediensten en het delen van een ICT-infrastructuur blijken als bindende factor onvoldoende. _________________ Behouden Toekomst
5
In 2000 wordt met steun van de KNAW de NERDI-onderzoeksgroep opgezet: hiermee moet de expertise omtrent ontwikkelingen in wetenschappelijke informatie en communicatie binnen het instituut worden vergroot. Twee jaar later valt het besluit om te stoppen met de biomedische collectievorming en de documentleverantie af te bouwen. Het nieuwe managementteam krijgt de opdracht om een nieuwe impuls te geven aan wetenschappelijk onderzoek naar innovatieve ICT-toepassingen in de humaniora en sociale wetenschappen. Uiteindelijk bestaat echter onvoldoende vertrouwen in de mogelijkheid het NIWI van binnenuit te veranderen en het KNAW-bestuur neemt in oktober 2002, na het advies van de commissie Van Bemmel, het standpunt in dat voor een wezenlijke verandering opheffing van het NIWI noodzakelijk is. De relatief korte geschiedenis van het NIWI is er één van samenvoegingen van heterogene activiteiten waarmee de KNAW uiteenlopende doelstellingen trachtte te realiseren. De aan het instituut meegegeven doelstellingen waren niet altijd duidelijk en stonden ook wel op gespannen voet met elkaar. De leden van het huidige managementteam bekleden hun posities overwegend nog maar kort en het team heeft zich als geheel nog niet kunnen bewijzen. De commissie is van mening dat haar oordelen over afzonderlijke activiteiten nadrukkelijk binnen deze context moeten worden begrepen. De commissie heeft het vorenvermelde besluit van het DB om het NIWI niet voort te zetten niet ter discussie gesteld; dat was niet haar opdracht. Wel stelt de commissie vast dat de beoordeling van activiteiten niet in de eerste plaats een beoordeling van het huidige management inhoudt en van het door het management gevoerde beleid: het beleid is relatief nieuw, het management is goeddeels vernieuwd en het heeft zich nog niet volledig kunnen bewijzen. Het beantwoorden van de vraag of het NIWI, zijn klanten en ook de KNAW beter af zouden zijn als het huidige beleid de kans en de tijd zou hebben gekregen zich te bewijzen valt, als gezegd, buiten de opdracht van de commissie.
2.2
Huidige Organisatie
2.2.1 Inleiding Aan de commissie is gevraagd alle diensten van het NIWI te beoordelen met uitzondering van de biomedische dienstverlening en de activiteiten van de sectie research. Deze sectie is niet bij de dienstverlening betrokken. In appendix D is een organogram van het NIWI opgenomen. Het NIWI _________________ Behouden Toekomst
6
is ingedeeld in een aantal afdelingen en secties. Binnen de afdelingen vinden dienstverlenende activiteiten van verschillende soort plaats.
2.2.2 Beschrijving diensten NIWI Het NIWI bestaat uit zeven afdelingen die ieder een eigen dienst of product leveren. Hoewel de aard van deze diensten of producten nogal varieert, is het zinvol om de activiteiten van elke afdeling - en daarmee het aldaar werkzame personeel - te onderscheiden in vijf categorieën. 1.
Uitvoerend productiewerk zoals het maken van bibliografische beschrijvingen en het opslaan, ontsluiten en distribueren van gegevens.
2.
Ontwikkelingsactiviteiten die direct betrekking hebben op de inrichting van de producten en diensten van de afdeling. Het kan hierbij ook gaan om grotere digitaliseringsprojecten of de samenwerking met onderzoekers binnen het vakgebied. Veel van wat hierna als ‘projecten’ wordt aangeduid heeft betrekking op ontwikkelwerk. Deze projecten zijn onlosmakelijk met de dienst of het product van de afdeling verbonden.
3.
Wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de afdeling dat leidt tot zelfstandige wetenschappelijke publicaties in wetenschappelijke tijdschriften, monografieën of dissertaties. Hoewel betrekking hebbend op het gebied van de afdeling, kan zulk onderzoek in beginsel ook onafhankelijk van de afdeling worden uitgevoerd.
4.
Management van de afdeling.
5.
Ondersteuning (inclusief IT, secretariaat). Deze is binnen het NIWI niet afdelingsgewijs georganiseerd.
Appendix E geeft een nauwkeurige bepaling hoe binnen het huidige NIWI het personeel is ingezet. Overall genomen valt bij benadering 50% van de personele inzet in het uitvoerende productiewerk en ontwikkelingsactiviteiten, 20% in het wetenschappelijk onderzoek en 30% in management en ondersteuning. Van de 107 fte personeel wordt 75% betaald uit de KNAW lumpsum en 25% uit extern gefinancierde projecten. In het navolgende zullen de dienstverlenende activiteiten van de diverse afdelingen kort worden besproken. Met een verwijzing naar het vorenstaande wijst de commissie er omwille van de duidelijkheid op dat zij onder dienstverlenende activiteiten niet alleen verstaat de activiteiten die in appendix E worden aangeduid met ‘productie’ of ‘projecten’, maar ook het op de ontwikkeling van de diensten gerichte onderzoek (al dan niet wetenschappelijk).
_________________ Behouden Toekomst
7
Afdeling Neerlandistiek: BNTL en BAN: 5,5 fte Projecten:
2,6 fte
Wet.onderzoek: 2,0 fte Management: 0,4 fte Totaal:
10,5 fte
Bibliografie Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap (BNTL): De BNTL is een geannoteerde bibliografie van ruim 200.000 titels. De bibliografie doet dienst als ingang voor het data-archief voor Neerlandici, de in de bibliotheken aanwezige literatuur. De BNTL is voor deze onderzoekers veelal het vertrekpunt voor projecten in onderzoek en onderwijs.
Bibliografische attenderingslijst (BAN): De BAN is een kwartaaltijdschrift met bibliografische informatie. De BAN richt zich in eerste instantie op docenten Nederlands in het buitenland en wordt volledig gefinancierd uit een subsidie van de Nederlandse Taalunie.
Projecten: Ontwikkeling van ICT-mogelijkheden: de ontwikkeling van technieken voor het scheppen van geannoteerde ‘full text’ bestanden. Afdeling Geschiedenis: NHDA:
3,4 fte
Projecten:
8,7 fte
Wet.onderzoek: 4,4 fte Management: 0,6 fte Totaal:
17,1 fte
Nederlands Historisch Data-archief (NHDA): Het NHDA houdt zich bezig met de acquisitie, de ontsluiting en de terbeschikkingstelling van databestanden voor hergebruik. In dit kader wordt ook gewerkt aan ontwikkeling van specifieke ICT die hiervoor nodig is.
_________________ Behouden Toekomst
8
Projecten: De afdeling Geschiedenis levert projectmanagement, IT-ondersteuning en advieswerk bij een groot aantal historische digitaliseringsprojecten van zowel onderzoekers en onderzoeksgroepen als van collectiehouders. Het gaat daarbij om digitalisering van zowel tekst-, cijfer- als beeldmateriaal. Afdeling Maatschappijwetenschappen: Steinmetz-archief: 2,1 fte SRM:
2,1 fte
Projecten:
3,1 fte
Management:
0,6 fte
Totaal:
14,2 fte
Steinmetz-archief: Het Steinmetz-archief archiveert en (re)distribueert sociaal-wetenschappelijke databestanden, met name databestanden die gegevens bevatten uit grootschalige kwantitatieve surveys. Ten behoeve daarvan worden databestanden beschreven en gecatalogiseerd, wordt de toegankelijkheid van de data gegarandeerd door bijvoorbeeld data te doen migreren naar nieuwe standaarden en worden onderzoekers geadviseerd bij het documenteren en ‘archief-klaarmaken’ van bestanden.
Social Research Methodology Database (SRM): De SRM verschaft bibliografische informatie over methodologische en methodologisch relevante publicaties in de sociale wetenschappen. De SRM is via internet vrij toegankelijk via webadressen van de Nederlandse universiteiten. Andere belangstellenden kunnen zich bij Sage abonneren op de SRM.
Projecten: Er vinden binnen de afdeling Maatschappijwetenschappen verschillende projecten plaats gericht op verbetering en uitbouw van de data-infrastructuur. Zo is in opdracht van het SCP een vragendatabank ontwikkeld voor alle vragenlijsten die door het SCP in de loop der tijd zijn gehanteerd. De afdeling investeert zelf in de uitbouw ervan tot een vragendatabank die het volledige dataarchief omvat.
_________________ Behouden Toekomst
9
Afdeling Bibliotheekdiensten: Collecties:
1,5 fte
Management:
0,5 fte
Ondersteuning NIWI-intern:
2,0 fte
Biomed. doc. lev.:16,4 fte Totaal:
23,4 fte
Collecties: De Bijzondere Collecties omvatten ongeveer 600 banden handschriftenverzamelingen uit de periode 1480-1600 en een grote collectie pamfletten, kaarten en architectuurtekeningen, in totaal ongeveer 70.000 banden. De medewerkers van de Bijzondere Collecties houden zich onder meer bezig met digitaliseringsprojecten en restauratie van de banden. De KNAW-bibliotheek beschikt voorts over een aantal andere, hier niet nader beschreven, collecties. Het betreft collecties op sociaal-wetenschappelijk gebied en op het gebied van onderwijsonderzoek. Voorts zijn er diverse kleine collecties die zijn verkregen uit schenkingen of legaten en een grote variëteit aan vakbibliotheken, KNAW-uitgaven etc. Voor de goede orde zij vermeld dat de commissie met betrekking tot de bibliotheekdiensten van het NIWI niet adviseert over de biomedische documentleverantie. Sectie Onderzoekinformatie: Productie:
7,6 fte
Projecten:
3,1 fte
Management: 0,6 fte Totaal:
11,3 fte
Nederlandse Onderzoekdatabank (NOD) en aanverwante activiteiten: De activiteiten van de sectie Onderzoekinformatie richten zich op de terbeschikkingstelling van onderzoekinformatie. Het voornaamste product is de Nederlandse Onderzoekdatabank (NOD).
Projecten: De projecten van de sectie hebben betrekking op vernieuwing van de activiteiten, met name op vervanging van de NOD als centrale databank door een gedistribueerde opzet. Voorts is de sectie actief betrokken bij het Open Sources project van NWO en bij internationale projecten en organisaties. _________________ Behouden Toekomst
10
Afdeling Bedrijfsvoering: IT/A:
5,6 fte
Management: 1,5 fte div.:
18,2 fte
Totaal:
25,3 fte
Sectie IT-Applicatieontwikkeling en -beheer (IT/A): IT/A ontwikkelt IT-toepassingen ten behoeve van andere NIWI-afdelingen voor zover deze niet zelf over voldoende IT-capaciteit beschikken en voor zover de ontwikkeling niet extern is uitbesteed. Zo heeft IT/A het nieuwe content-managementsysteem van het NIWI gebouwd. De capaciteit van de afdeling bedrijfsvoering moet overigens ‘pro rato’ toegerekend worden aan de overige bedrijfsonderdelen.
2.2.3 Beschrijving onderzoek Binnen de meeste afdelingen van het NIWI, uitgezonderd de afdelingen Bedrijfsvoering en Bibliotheekdiensten, vindt ook onderzoek plaats. Dit kan het karakter hebben van ‘R&D’ dat primair gericht is op de verdere ontwikkeling van de diensten waar de desbetreffende afdeling zich mee bezig houdt. Er vindt echter ook wetenschappelijk onderzoek plaats dat gericht is op het leveren van bijdragen aan het door een afdeling bediende wetenschapsgebied. Het onderscheidend criterium dat de commissie heeft gehanteerd is erin gelegen dat bij wetenschappelijk onderzoek publicatie van onderzoeksresultaten in wetenschappelijke tijdschriften dan wel in de vorm van een proefschrift plaatsvindt. Wetenschappelijk onderzoek bij het NIWI is gericht op methodeontwikkeling, informatica en wetenschapsstudies. Zoals blijkt uit het activiteiten overzicht (appendix E) is per afdeling een bepaald aantal fte gereserveerd voor wetenschappelijk onderzoek dat wordt betaald uit de NIWI lumpsum. De commissie heeft echter de indruk dat binnen de diverse afdelingen niet altijd daadwerkelijk conform het aantal daarvoor gereserveerde fte’s wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt. Het onderzoek dat plaatsvindt blijkt grotendeels R&D-achtig onderzoek te zijn dat direct verband houdt met de door de afdeling verleende diensten en ten goede komt aan de ontwikkeling ervan. Overigens geldt dat laatste ook voor een groot deel van het onderzoek dat wel blijkt te resulteren in publicaties of een promotie. In ieder geval ziet de commissie hierin aanleiding om de verdeling van de aantallen fte’s tussen diensten en wetenschappelijk onderzoek niet voor vaststaand aan te nemen.
_________________ Behouden Toekomst
11
De commissie heeft geconstateerd dat de diverse afdelingen binnen het NIWI het accent hebben verschoven van dienstverlening naar onderzoek: in de Strategienota Onderzoekorganisatie 2000 heeft het KNAW-bestuur het beleid bevestigd dat de rol van onderzoek en onderzoekers binnen het NIWI wordt versterkt. Een deel van het relatief nieuwe management is dan ook aangesteld met de nadrukkelijke opdracht om meer aandacht aan onderzoek te besteden. Zoals uit het vorenstaande blijkt is daarbij geen duidelijke keuze gemaakt tussen wetenschappelijk onderzoek enerzijds en diensten-gerelateerd onderzoek anderzijds en lijkt het wetenschappelijk onderzoek voor zover daar impulsen aan zijn gegeven, over de grote linie nog niet tot bloei te zijn gekomen.
2.2.4 Samenvatting en betekenis voor beoordeling van diensten Zoals uit de omschrijving van de historie van het NIWI blijkt, is hij het resultaat van samenvoegingen van instituten. Zijn geschiedenis in dezen is hij nooit te boven gekomen. De algemene toestand van het NIWI kan als volgt worden geschetst: -
Beleidsmatige verwarring omtrent de doelstellingen van het instituut. Onduidelijke en tegenstrijdige bestuurlijke signalen vanuit de KNAW met betrekking tot de relatieve prioritering van en de relatie tussen onderzoek en dienstverlening;
-
Gefragmenteerde activiteiten door een weinig heldere relatie tussen dienstverlening en onderzoek;
-
Een onduidelijke invulling van het wetenschappelijk onderzoek dat in de praktijk veel kenmerken heeft van dienstengerelateerd onderzoek en onmisbaar blijkt te zijn voor de ontwikkeling van de dienstverlening;
-
Gebrekkige contacten met de onderzoekswereld en afzonderlijke onderzoekers;
-
Recente vernieuwing van de topstructuur en van de samenstelling van het topmanagement dat zich als collectief nog niet heeft kunnen bewijzen;
-
Grote organisatorische onzekerheid vanwege het bestuurlijke voornemen om het NIWI in zijn huidige vorm op te heffen;
-
Een achterblijvende dienstverlening door gebrek aan gerichte investeringen en mogelijk onvoldoende belangstelling daarvoor bij het NIWI en haar medewerkers;
-
Een achterblijvende IT-functie.
De commissie heeft daarbij wel opgemerkt dat het personeel en management van het NIWI gemotiveerd blijken te zijn en een hoge mate van verbondenheid met de te verrichten taken ten toon spreiden.
_________________ Behouden Toekomst
12
Tenslotte verenigt het NIWI in zich typische alfa-, tekstgerichte en bibliografische activiteiten met gamma-activiteiten waarbinnen gekwantificeerde onderzoeksgegevens de hoofdmoot vormen. Bij de inrichting van het NIWI werd veel synergie verwacht van de samenvoeging van deze twee werelden. Hoewel een wederzijdse beïnvloeding niet ontbreekt en het NIWI ook producten en diensten herbergt die niet eenduidig bij het een of het ander zijn te rekenen, constateert de commissie toch dat de fusie van activiteiten niet heeft gebracht wat bij aanvang gehoopt werd. De disciplinaire oriëntatie van de afdelingen is heel sterk gebleken, een tendens die ook bij universitaire faculteiten waarneembaar is, en uiteindelijk is er weinig meerwaarde in de NIWIconstellatie naar boven gekomen. De commissie zal daarom de verschillende afdelingen van het NIWI los van elkaar en elk naar hun eigen waarde behandelen. Bij de beoordeling van de afzonderlijke activiteiten zullen de in deze paragraaf genoemde karakteristieken dienen te worden meegewogen. Alvorens tot de daadwerkelijke beoordeling over te zullen gaan, zal echter eerst uitgebreid worden stilgestaan bij het beoordelingskader van de commissie en de door haar gehanteerde criteria.
_________________ Behouden Toekomst
13
3
Het beoordelingskader: dienstverlening voor de humaniora en sociale wetenschappen
3.1
Inleiding
De commissie heeft zich gerealiseerd dat zowel de beoordeling van bovenstaande activiteiten van het NIWI als de advisering met betrekking tot de toekomstige positionering van die activiteiten zijn grondslag zal moeten vinden in de behoeften van onderzoekers in de alfa- en gammadomeinen. Daarnaast spelen ook algemene doelstellingen van maatschappelijke en culturele aard een rol. Ten slotte heeft de commissie zich afgevraagd waar de KNAW-instituten behoefte aan hebben. Waarom zijn deze uitgangspunten van belang? De commissie meent dat de waarde van de afzonderlijke activiteiten van het NIWI niet goed is vast te stellen door louter de blik op die activiteiten en op de direct daarbij betrokkenen te richten, maar dat bij de beoordeling nu juist ook de bredere doelstellingen van derden moeten worden betrokken. De aard en identiteit van die ‘derden’ verschillen per wetenschapsgebied. In dit hoofdstuk zullen in genoemde volgorde de diverse aspecten waar bij de beoordeling rekening mee moet worden gehouden, worden besproken. Vervolgens zal dit beoordelingskader nader worden uitgewerkt en de bij de beoordeling te hanteren criteria in kaart worden gebracht.
3.2
Behoefte onderzoekers
3.2.1 Algemeen Zoals gezegd heeft de commissie zich een vertrekpunt geschapen door de behoeften van onderzoekers in de alfa- en gammawetenschappen centraal te stellen bij de beoordeling van de activiteiten van het NIWI. Het gaat daarbij niet om een inventarisatie van opvattingen onder onderzoekers omtrent wat wenselijk zou zijn, maar veeleer om een analyse van de structuur en van de bewegingen binnen de werelden van het alfa- en gammaonderzoek die om specifieke ondersteuning vragen. Bij die analyse heeft de commissie zich laten leiden door wat vertegenwoordigers van de betreffende onderzoeksgebieden de commissie hebben medegedeeld, door de ontwikkelingen in landen zoals Canada en het Verenigd Koninkrijk en ten slotte ook door eigen ervaringen. _________________ Behouden Toekomst
14
Zoals ook in het recente rapport van de SWR, waarop verderop in dit rapport nog nader zal worden ingegaan, wordt aangegeven is het voor deze wetenschapsgebieden noodzakelijk om te beschikken over een op nationaal niveau georganiseerde data-infrastructuur. Deze biedt faciliteiten ten behoeve van ontsluiting, digitalisering en opslag van data. De data-infrastructuur moet echter meer te bieden hebben dan dat: het is ook een centrum waar nieuwe methoden met betrekking tot deze activiteiten worden ontwikkeld en waar onderzoekers een klimaat vinden dat hen stimuleert tot vernieuwend onderzoek, ook in methodische zin. Daartoe worden de randvoorwaarden gecreëerd voor samenwerkingsverbanden tussen dienstverleners en onderzoekers. Tegen deze algemene achtergrond kan men zich nu afvragen welke specifieke behoeften de onderzoekers in de alfa- en gammadomeinen hebben. Om daarin inzicht te verkrijgen moeten de behoeften van onderzoekers niet zozeer geïnventariseerd als wel geïnterpreteerd worden door een analyse van het veld en van de omstandigheden waarbinnen zij werkzaam zijn. Deze omstandigheden zijn bij het alfaonderzoek andere dan bij het gammaonderzoek, bij het kwalitatieve gammaonderzoek andere dan bij het kwantitatieve gammaonderzoek en bij letteren weer andere dan bij geschiedenis. In deze paragraaf geeft de commissie kort weer wat hieromtrent per onderzoeksgebied haar bevindingen zijn. Ten aanzien van het hierna volgende wil de commissie echter op voorhand een nuancering aanbrengen. Ofschoon het onderscheid tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek veelal uitdrukking geeft aan aanzienlijke verschillen tussen onderzoeksstijlen, is ook onderlinge beïnvloeding waarneembaar: zo wordt bij bijvoorbeeld historisch onderzoek steeds vaker een beroep gedaan op kwantitatieve data. Dit geldt zeker voor specialismen als historische geografie en historische demografie. Maar de belangrijkste verbinding is gelegen in het feit dat men voor de ontsluiting en archivering van data in toenemende mate een beroep doet op overeenkomstige, respectievelijk verwante informatietechnologieën.
3.2.2 Kwalitatief georiënteerd onderzoek Letteren Onder letteren worden hier gerekend alle geesteswetenschappelijke disciplines behoudens geschiedenis, kunstgeschiedenis en archeologie.
_________________ Behouden Toekomst
15
Het onderzoek binnen de letteren wordt veelal verricht door eenlingen of door zeer kleine groepen van onderzoekers. Onderzoekscholen bieden hun een formele paraplu, maar hebben zelden de vorm van organisch functionerende samenwerkingsverbanden. Kenmerkend voor het verrichte onderzoek is dat de ontsluiting van data reeds zelf een belangrijke onderzoekshandeling is. Daarom is het belangrijk dat in een vroeg stadium sprake is van een intensieve samenwerking tussen ICT-specialisten en de betreffende onderzoeker(s). Wanneer daar geen sprake van is, zal ofwel de digitalisering van bestanden gebreken vertonen of bij onderzoekers de neiging optreden (vanwege hun gebrekkige ervaring) om een deel van het proces uit te besteden waardoor discrepanties kunnen ontstaan tussen hetgeen geleverd wordt en hetgeen het onderzoek vereist. In het domein van de letteren is vooral behoefte aan gestructureerde samenwerking tussen onderzoekers en dataspecialisten. De financiering van onderzoek zal meer moeten worden ingericht op het tot stand brengen daarvan, onder meer door onderzoekers, eventueel in overleg met NWO, aan te zetten om hun data van meet af aan voor archivering geschikt te maken. Het object van samenwerking zal zich concentreren op de productie van zogenaamde ‘full text’ bestanden die in geannoteerde vorm beschikbaar worden gesteld.
Geschiedenis Tot geschiedenis wordt hier ook gerekend kunstgeschiedenis en archeologie. Op beide laatstgenoemde terreinen is sprake van nieuwe vragen op het gebied van data-infrastructuur door de explosieve toename van digitale data in de vorm van gedigitaliseerde collecties en geografische informatiesystemen. Er bestaat behoefte aan uitbreiding van de onderzoeksmethoden. Ook in dit domein is onderzoek vooral een zaak van eenlingen en van kleine groepen en ook hier is de infrastructuur zwak ontwikkeld en gefragmenteerd. De ondersteuningsbehoefte is in dit domein mogelijk groter dan bij letteren omdat de data zowel betrekking hebben op tekst als op beeld en geluid. Voor een verdere ontwikkeling hiervan is het nodig dat standaarden worden gedefinieerd, omdat het anders moeilijk zal zijn de toegankelijkheid van het materiaal te garanderen.
Gammaonderzoek, kwalitatief georiënteerd Voor gammaonderzoekers die deels of voornamelijk kwalitatief georiënteerd onderzoek verrichten, lijkt hetzelfde gesteld te kunnen worden als voor geschiedenis. Met haar eigen specifieke kenmerken die onder meer tot uitdrukking komen in een grote variëteit aan data, meer nog dan bij geschiedenis, bestaat een grote behoefte aan ondersteuning bij de digitalisering van de onderzoeksresultaten.
_________________ Behouden Toekomst
16
Met betrekking tot zowel letteren als geschiedenis en het kwalitatieve gammaonderzoek, kan worden gesteld dat de aantrekkelijkheid voor buitenlanders om in Nederland onderzoek te doen of om onderzoek te doen naar ontwikkelingen in Nederland in belangrijke mate zal afhangen van de kwaliteit van de beschikbare data. De mechanismen en structuren die deze kwaliteit zouden moeten garanderen zijn niet sterk ontwikkeld.
3.2.3 Kwantitatief georiënteerd onderzoek De kwantitatief georiënteerde sociale wetenschappen zijn in belangrijke opzichten anders georganiseerd dan de letterendisciplines en het geschiedkundig domein. Er is sprake van sterke onderzoekscholen. Vooral van belang is dat onderzoekers kunnen beschikken over universiteitsgebonden specialisten op het gebied van ‘Methoden en Technieken’ (M&T), die hen kunnen helpen bij het verwerken van data. De aard van de data maakt dat niet zozeer de ontsluiting als wel de beschikbaarheid ervan in een hanteerbare vorm gegarandeerd moet worden; data moeten geschikt blijven voor hergebruik en technologisch verval moet worden tegengegaan. Dataharmonisatie en -stapeling kunnen oude data tot nieuw leven wekken ten behoeve van trend- en internationaal vergelijkend onderzoek. Ofschoon het wenselijk zou zijn om kwantitatieve databestanden centraal te archiveren, is de noodzaak daartoe door het internet afgenomen; wel is het wenselijk dat data via één loket kunnen worden afgenomen. Ook zou centralisatie de eenduidigheid van de spelregels bevorderen, vooral ook op het terrein van de privacy en de bescherming van de onderzoekers die de data hebben verstrekt. Verschillende dataverzamelaars hanteren verschillende gedragsregels voor de beschikbaarstelling van gegevens aan derden en sommige instellingen zijn terughoudend bij het verstrekken van hun data.
3.3
Algemene doelstellingen van maatschappelijke, wetenschappelijke en culturele aard
3.3.1 Maatschappelijke en wetenschappelijke verantwoording De behoefte aan een nationale data-infrastructuur vloeit voort uit een aantal argumenten van maatschappelijke en wetenschappelijke aard. Deze argumenten zien op de verantwoording van onderzoekers jegens enerzijds de (Nederlandse) maatschappij en anderzijds jegens het onderzoeksveld. Het gaat daarbij om het volgende. _________________ Behouden Toekomst
17
Onderzoek wordt meestentijds bekostigd uit de publieke middelen. Data vormen één van de ‘producten’ van onderzoek. Bij ontbrekende ontsluiting en inadequate opslag gaan data verloren terwijl die geschikt zouden zijn voor hergebruik. Zo kunnen data bijvoorbeeld worden gebruikt om andere vraagstellingen dan die met het oog waarop zij zijn vergaard, te beantwoorden. Bovendien zijn zij geschikt voor meta-analyses en kunnen zij dienen als onderzoeksmateriaal bij het ontwikkelen en toetsen van nieuwe theorieën. Ten slotte kunnen data kunnen worden hergebruikt voor andere dan onderzoeksdoeleinden, zoals voor onderwijs aan studenten en onderzoekers. De beschikbaarheid van data leidt aldus tot doelmatig onderzoek; wanneer data verloren gaan kan dan ook gesproken worden van ondoelmatig middelengebruik. Wezenlijk voor wetenschappelijk onderzoek is de opvatting dat onderzoek controleerbaar moet zijn en dat een tweede onderzoeker met behulp van dezelfde data-sets de validiteit van eerder getrokken conclusies moeten kunnen nagaan. Dit kan uiteraard alleen als die data beschikbaar zijn en blijven, ook na verloop van tijd. Een goede ontsluiting, digitalisering en opslag van data is dan ook van groot belang voor de wetenschapsbeoefening.
3.3.2 Cultureel en wetenschappelijk erfgoed Data die binnen de alfa- en gammawetenschappen zijn verzameld, zijn vaak uniek. Zij kunnen niet of niet anders dan met grote moeite opnieuw worden vergaard. De data worden daarmee onderdeel van het wetenschappelijke en culturele erfgoed. Het bewaren en ontsluiten van collecties en het bewaren en toegankelijk houden van data in algemene zin zijn voorwaardelijk voor de instandhouding van dit erfgoed. Belangrijke investeringen die in het verleden in dataverzameling en collectievorming zijn gedaan behoeven actief onderhoud van velerlei aard en soort om data en collecties voor komende generaties bruikbaar en toegankelijk te doen zijn. Wordt geen onderhoud gepleegd dan gaan investeringen verloren. Vanuit een praktisch perspectief betekent dit dat de beleidsvrijheid ten aanzien van collecties, variërend van boeken tot data, beperkt is. Het is immers buitengewoon lastig, zo niet vaak onmogelijk, om te bepalen wat in de toekomst van belang kan zijn. De commissie heeft geconcludeerd dat hier een behoudend beleid op zijn plaats is.
_________________ Behouden Toekomst
18
3.4
Behoefte KNAW-instituten
De commissie heeft zich afgevraagd wat de relatie is tussen het NIWI als KNAW-instituut en de andere KNAW-instituten. De KNAW-instituten hebben de commissie gemeld dat zij behoefte hebben aan ‘eerstelijns’ ICT-ondersteuning. Sommige instituten bleken ervan uit te gaan dat het NIWI deze ondersteuning diende te verstrekken en zijn daarin teleurgesteld. Het NIWI zelf heeft zichzelf echter nooit beschouwd als een dienstverlener voor zijn collega’s van de KNAW. De commissie heeft zich daarom geen oordeel over deze dienstverlening kunnen vormen. Hoewel de commissie de noodzaak van een adequate dienstverlening op ICT-gebied aan de instituten wil benadrukken, ziet zij geen reden de door de instituten gewenste dienstverlening te betrekken in haar beoordeling van de NIWI diensten.
3.5
Beoordelingskader
Uit het vorenstaande vloeit voort dat voor de beoordeling door de commissie een tweetal uitgangspunten van belang zijn: de behoeften van het onderzoeksveld alsmede algemene doelstellingen van maatschappelijke, wetenschappelijke en culturele aard. Uit de bespreking blijkt eveneens de noodzaak van een verbeterde data-infrastructuur voor de humaniora en de sociale wetenschappen. Zowel voor de letteren als voor de historische en sociale wetenschappen geldt dat een data-infrastructuur een nationaal karakter moet hebben. Dit kan worden afgeleid uit de noodzaak om voldoende draagvlak voor investeringen te scheppen, uit doelmatigheidsoverwegingen maar ook uit de wenselijkheid om te kunnen participeren in internationale samenwerkingsverbanden. De bestanddelen van een data-infrastructuur ten behoeve van de letteren verschillen daarbij van die van de historische en van de sociale wetenschappen.
Letteren Bij letteren bestaat een data-infrastructuur in essentie uit bibliografieën die bibliotheken ontsluiten en uit databestanden van geannoteerde text corpora. Bibliografieën zullen in de toekomst moeten beschikken over de mogelijkheid om annotaties te verbinden met ‘full text’ bestanden. Het onderzoek in de letteren zal richting moeten geven aan de ontwikkeling van die bibliografieën. Deze moeten zich daarom bevinden in een onderzoeksomgeving zodat de dagelijkse interactie tussen onderzoekers en de medewerkers aan de bibliografie de gebruikswaarde ervan voortdurend kan vergroten. Deze onderzoeksomgeving moet daartoe voldoende gevarieerd als ook van voldoende omvang zijn. Dit laatste is vooral van belang om investeringen in voldoende _________________ Behouden Toekomst
19
gekwalificeerd personeel en in ICT-toepassingen te kunnen dragen. Met betrekking tot de letteren heeft de commissie gemeend zich vooral af te moeten vragen waar onderzoeksorganisaties kunnen worden gevonden die voor de BNTL en de BAN een stimulerende en kansrijke omgeving kunnen scheppen.
De historische en de sociale wetenschappen Met betrekking tot de historische en de sociale wetenschappen heeft de commissie overwogen dat tussen beide domeinen in toenemende mate interacties bestaan, dat beide een beroep doen op in essentie overeenkomstige technologieën en dat ook hier de toegankelijkheid en het draagvlak voor investeringen gediend zijn met centralisatie van activiteiten op nationaal niveau. Ook in omringende landen als Duitsland en het Verenigd Koninkrijk is men tot deze conclusie gekomen; er bestaan aldaar nationale data-archieven die data ontsluiten en archiveren ten behoeve van een breed bereik aan disciplines. Concentratie heeft bovendien als voordeel dat voor internationale samenwerking een partner van belang ontstaat, die ten volle kan profiteren van de ontwikkelingen in het buitenland en daaraan ook kan bijdragen. Bij het beoordelen van de dienstverlenende activiteiten van het NIWI heeft de commissie, samenvattend, de volgende globale criteria gehanteerd: -
de behoeften van de onderzoeksvelden die door de diensten worden bestreken;
-
de globale eisen die op grond daarvan aan infrastructurele voorzieningen kunnen worden gesteld;
-
de positionering die de gebruikswaarde van deze voorzieningen en het ontwikkelingspotentieel ervan zo optimaal mogelijk doet zijn.
De commissie meent met deze criteria alle belangrijke deelaspecten van haar opdracht in een kader te hebben geplaatst. De waardebepaling van activiteiten zal conform de opdracht aan de commissie met het oog op kwaliteit, gebruik, wetenschappelijk belang en rendement, plaatsvinden tegen de achtergrond van hetgeen naar het oordeel van de commissie moet worden gerealiseerd om alfa- en gammawetenschappen te ondersteunen. Ook de positionering van activiteiten met het oog op organisatorische borging, interne en externe synergie-effecten wordt in dat kader bezien. Met deze werkwijze geeft de commissie uitdrukking aan haar overtuiging dat oordelen met betrekking tot de waarde van activiteiten en de gewenste positionering daarvan niet kunnen worden afgeleid van die activiteiten zelf maar in het licht moeten worden gezien van de behoeften van diegenen voor wie zij zijn bestemd.
_________________ Behouden Toekomst
20
De commissie is er zich van bewust dat aan de door haar gekozen aanpak inherent is een oordeel over de rol en de taak van de KNAW met betrekking tot de ondersteuning van de alfa- en gammawetenschappen. Deze wordt hieronder besproken. Daarna volgt de toepassing van bovenstaande criteria op de afzonderlijke activiteiten van het NIWI.
3.6
De rol van de KNAW
Het is de commissie bekend dat de strategie van de KNAW momenteel onderwerp van bestuurlijke discussie is. De resultaten van die discussie zijn bij de commissie niet bekend. Uit de gesprekken met relevante partijen buiten de KNAW, waarvan de resultaten verderop in dit rapport worden besproken, is het de commissie echter gebleken dat in Nederland geen partijen zijn die de kwaliteit en het functioneren van de data-infrastructuur voor de alfa- en gammawetenschappen integraal tot hun verantwoordelijkheid willen rekenen en die ook garant willen staan voor de verdere ontwikkeling ervan. De commissie is daarom van mening dat de KNAW bij de ontwikkeling van de data-infrastructuur in Nederland een leidende rol moet spelen, zonder daarmee andere partijen vrij te pleiten van hun (financiële) verantwoordelijkheden op dit gebied. Dit geldt uiteraard a fortiori voor die verzamelingen die de eigen geschiedenis van de KNAW en daarmee ten dele die van de wetenschapsbeoefening in Nederland betreffen. De KNAW kan haar verantwoordelijkheid hiervoor niet uit handen geven. Men kan zich natuurlijk afvragen of deze functies vervuld kunnen worden door de onderzoekers en de organisaties waarbinnen zij werken. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, vindt ontsluiting van data, mede door de wijze waarop onderzoek hier te lande wordt gefinancierd (namelijk overwegend op projectbasis), meestal plaats met betrekking tot een specifiek project, is de met de digitalisering van die data opgedane ervaring meestal project- en onderzoekerspecifiek en vindt opslag in onvoldoende mate plaats. Van individuele onderzoekers is op dit gebied dan ook weinig te verwachten. Van de zijde van de universiteiten is een afnemende belangstelling voor de problematiek waar te nemen. Zeker waar het gaat om de instandhouding van collecties meent de commissie te bespeuren dat de universiteiten de neiging hebben dat niet langer tot hun ‘core business’ te rekenen. Onderzoeksinstituten die direct onder de verantwoordelijkheid van de overheid werken, rekenen het ontsluiten, digitaliseren, opslaan en toegankelijk maken van data voor wetenschappelijke doeleinden evenmin tot hun taak. Integendeel, zij willen deze activiteiten uitbesteden en doen dat in de praktijk ook al (overigens ook aan het huidige NIWI). Ditzelfde geldt voor de Koninklijke _________________ Behouden Toekomst
21
Bibliotheek, die weliswaar het beheer van grote collecties tot haar kerntaken rekent, maar die de wetenschappelijke ontsluiting en bewerking daarvan aan derden overlaat. De commissie heeft de stellige indruk dat er geen landelijk opererende organisatie is die de ontwikkeling, het beheer en de exploitatie van een nationaal data-archief tot haar kerntaken wil rekenen en dat, gegeven de noodzakelijke competentie, ook kan doen. Daarom is naar de mening van de commissie de KNAW zelf de aangewezen partij om, met het oog op haar doelstelling om het wetenschappelijk onderzoek in Nederland in de breedste zin te bevorderen, de ontwikkeling van een nationale data-infrastructuur ten behoeve van de alfa- en gammawetenschappen op zich te nemen, respectievelijk initiatieven in die richting te ontplooien. Met de criteria die de commissie heeft gesteld aan de bepaling van de afzonderlijke activiteiten van het NIWI en van de toekomstige positionering van die activiteiten heeft de commissie ook beperkingen opgelegd aan de aard en het aantal van de partners waarmee die positionering in de Nederlandse context kan worden gerealiseerd. De commissie acht die beperking acceptabel vanwege de belangen van het onderzoek en van de onderzoekers in de alfa- en gammawetenschappen.
_________________ Behouden Toekomst
22
4
Beoordeling en positionering huidige activiteiten NIWI
4.1 Inleiding Aan de hand van de criteria voor een nationale data-infrastructuur voor letteren, geschiedenis en de sociale wetenschappen zoals geschetst in hoofdstuk 3, zullen in dit hoofdstuk de diverse diensten worden beoordeeld. Eerst zullen per afdeling de activiteiten worden besproken en vervolgens vindt de beoordeling plaats aan de hand waarvan eveneens iets wordt gezegd over de mogelijke toekomstige positionering van de diverse onderdelen. Iedere paragraaf zal worden afgesloten met een conclusie.
4.2
Afdeling Neerlandistiek
4.2.1 Activiteiten en Beoordeling De afdeling Neerlandistiek houdt zich overwegend bezig met de Bibliografie Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap, de BNTL. Voorts wordt de Bibliografische Attenderingslijst, BAN, door de afdeling samengesteld. De medewerkers zijn werkzaam in het gebouw van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Aan de afdeling zijn enkele onderzoekers verbonden.
BNTL en BAN De BNTL is een geannoteerde bibliografie van ruim 200.000 titels, per jaar uitgebreid met 7.000 titels. De bibliografie doet dienst als bron voor Neerlandici en is toegankelijk via PICA en de NIWI-website. Het sterk toegenomen gebruik van de BNTL (in 2001 26.000 sessies en 60.000 zoekacties) alsmede het gebruikersonderzoek door Voorbij in 1999 laten zien dat deze bibliografie in een behoefte voorziet. De BNTL blijkt voor velen het begin van een onderzoeksproject te zijn en de BNTL mag dan ook essentieel geacht worden voor de beoefening van de Neerlandistiek. De gebruikswaarde van de BNTL wordt mede bepaald door participatie van de afdeling in bijzondere projecten zoals het W.F. Hermans project. De gebruikers van de BNTL zijn met name letterkundigen en historici. Taalkundigen maken minder gebruik van historisch literair materiaal. De gebruikersgroep heeft geen echte alternatieven op dit gebied. Men ziet dan ook dat de BNTL bij onderzoekers en docenten Neerlandistiek een sterke positie inneemt: bij publicaties vergewist men zich ervan dat het medium waarin men publiceert in de BNTL is opgenomen. Tegelijkertijd ziet _________________ Behouden Toekomst
23
men in het ICT-tijdperk de wensen groeien: gemakkelijker toegang die vooral gerealiseerd moet worden door het scheppen van ‘full text’ opties. De kwaliteit van de dienstverlening is verbonden met de vraag of de BNTL met technologische ontwikkelingen meegaat. De Bibliografische Attenderingslijst is een kwartaaltijdschrift met bibliografische informatie. De BAN richt zich primair op docenten Neerlandistiek in het buitenland. De BAN lijkt door de gebruikers zeer te worden gewaardeerd. Ook voor de BAN geldt dat deze zijn positie alleen zal kunnen houden door de toegankelijkheid ervan via het web te vergroten. De BNTL en de BAN zijn bibliografieën waarvan het gebruik deels afhangt van de omgeving waarbinnen zij zijn gepositioneerd. De medewerkers ervan kunnen daarom het best aansluiting zoeken bij een onderzoeksinstituut dat het gebruik van de bibliografieën door derden garandeert en dat zelf projecten onderneemt waaraan vooral de BNTL een bijdrage kan leveren. Dit instituut zal moeten willen en kunnen investeren in de verdere ontwikkeling van de bibliografie om deze in technologische opzicht bij de tijd te houden. In dit verband is het ‘R & D’ onderzoek dat binnen de afdeling plaatsvindt dan ook van groot belang.
Onderzoek De afdeling Neerlandistiek is pas sinds januari 2002, met de aanstelling van het nieuwe afdelingshoofd, bezig met een heroriëntatie op onderzoek en op de onderzoeksinfrastructuur voor de letteren. De afdeling heeft daarvoor concrete plannen en voldoende wetenschappelijk potentieel. Er zijn plannen voor onderzoek naar internet als hulpmiddel voor Neerlandici, onderzoek naar de mogelijkheden voor ontsluiting van bronnenmateriaal met behulp van moderne digitaliseringstechnieken, het scheppen van ‘meta-data’ over teksten en van geannoteerde corpora. Ook is er belangstelling voor experimenten met het gebruik van ICT bij letterkundig en filologisch onderzoek. Deze kennis en ontwikkelingen zijn niet alleen voor letterkundigen van belang, maar evenzeer voor bijvoorbeeld historici. Ook zij werken vaak met teksten als bronnen van hun onderzoek. Bundeling van kennis op dit gebied en met name ook van investeringen in de benodigde IT-kennis is voor de ontwikkeling van deze bibliografieën noodzakelijk. Dit betekent dat deze ontwikkeling in een breder verband zal moeten plaatsvinden en wel in een omgeving die zo dicht mogelijk tegen het onderzoek aanligt. De commissie heeft de indruk dat bij de afdeling Neerlandistiek geen sprake is van een scheidslijn tussen ‘dienstengerelateerd onderzoek’ (R&D, zoals gedefinieerd in hoofdstuk 2) en wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de Neerlandistiek. De 2 fte’s die aan wetenschappelijk onderzoek zijn toebedeeld worden ingezet ten behoeve van de BNTL en van _________________ Behouden Toekomst
24
projecten die daarmee verband houden (zoals het W.F. Hermans-project). De nadruk ligt thans dus op R&D.
4.2.2 Positionering De BNTL en de BAN zullen het best gedijen in een onderzoeksomgeving die de toegang van deze bibliografieën door derden garandeert en die voldoende schaalgrootte heeft om onderhoud, exploitatie en verdere ontwikkeling te sturen en te financieren. Geen enkel universitair instituut en geen enkel samenwerkingsverband van universitaire instituten voldoet aan deze eisen. De commissie heeft zich bij haar onderzoek dan ook vooral gericht op instituten van de KNAW, respectievelijk instituten die door de aard van hun werkprocessen in de BNTL en de BAN een complement voor hun huidige activiteiten zouden kunnen vinden. In aanmerking komende KNAW instituten zijn het Constantijn Huygens Instituut en het Meertens Instituut. Buiten de KNAW is gesproken met de Koninklijke Bibliotheek. Het Constantijn Huygens Instituut (CHI) houdt zich bezig met het vervaardigen van geannoteerde tekstedities. Bij samenvoeging van de afdeling Neerlandistiek met het CHI zou de BNTL potentieel toevoegen aan de werkprocessen en producten van het CHI. Nadeel van samenvoeging van de afdeling Neerlandistiek van het NWI en het CHI is echter dat het CHI te klein is om substantieel te investeren in IT en het bestaan van de BNTL ook voor de toekomst te waarborgen. Andere problemen zullen mogelijk zijn de fysieke plaatsing van de onderzoekers en de continuïteit van het management van de afdeling. De commissie heeft vernomen dat er plannen van de KNAW zouden zijn om het CHI te laten fuseren met het Meertens Instituut en dit vervolgens uit te breiden met bijvoorbeeld de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) en eventueel de afdeling Neerlandistiek van het NIWI. Dit zou kunnen leiden tot een nieuw instituut voor taal- en cultuurwetenschap. De commissie zou zo’n clustering van de KNAW-instituten positief achten voor overleving van de BNTL binnen de KNAW. Een belangrijke overweging daarbij is dat met deze clustering een breder draagvlak ontstaat om ook in de toekomst te blijven werken aan bibliografieën en dat er bovendien binnen het Meertens Instituut aantoonbare belangstelling bestaat voor ICT-ontwikkeling. Voor de onderzoeken die binnen haar eigen instituut plaatsvinden wordt regelmatig samengewerkt met deskundigen op het gebied van digitalisering en IT-ontwikkeling. Deze deskundigen zijn deels van het NIWI afkomstig.
_________________ Behouden Toekomst
25
Indien clustering van het CHI en het Meertens Instituut geen doorgang vindt, adviseert de commissie de BNTL en BAN onder te brengen bij de Koninklijke Bibliotheek. De KB zal naar verwachting aanzienlijke eisen stellen aan een overname. Men is zelf in een cultuuromslag verwikkeld en men weet dat integratie inhoudelijk, organisatorisch en financieel geen sinecure zal zijn. De KNAW moet er dan ook rekening mee houden dat een overname door de KB aanzienlijke kosten met zich mee zal brengen. Bovendien is continuering van de BNTL bij de KB niet gegarandeerd; wetenschapsbeoefening respectievelijk dienstverlening ten behoeve van de Neerlandistiek is geen uitdrukkelijke prioriteit voor de KB en kan bij bezuinigingen makkelijk in de knel komen. Een verdere ontwikkeling van het onderzoek van de afdeling Neerlandistiek kan alleen tot stand komen wanneer men de bestaande expertise bundelt en investeert in de ontwikkeling ervan. Zouden de BNTL en de BAN inderdaad worden overgebracht naar de KB, dan zal de resulterende schaalgrootte onvoldoende zijn om de onderzoekers en het management van de afdeling Neerlandistiek gezamenlijk door een derde partij te doen overnemen. Deze functies zullen dan moeten worden beëindigd en voor het personeel zullen waarschijnlijk individuele oplossingen moeten worden gezocht.
4.2.3 Conclusie De BNTL en de BAN zijn van grote betekenis voor de beoefenaars van de Neerlandistiek en dienen in stand te worden gehouden. De commissie is van mening dat de mogelijke clustering van het Meertens Instituut en het CHI de beste overlevingskansen biedt voor de BNTL en de BAN. Wel zal dit cluster dan verder moeten investeren in de beschikbaarheid en de ontwikkeling van IT. Juist omdat de onderzoekers van de afdeling Neerlandistiek zich bezighouden met de verdere ontwikkeling van het IT-gebruik binnen de letteren, acht de commissie het wenselijk dat ook de onderzoektaken worden ondergebracht in het cluster Meertens/CHI. Zonder onderzoekers is de toekomst van de BNTL en BAN en met name de ontwikkeling van een infrastructuur voor de letteren onzeker.
_________________ Behouden Toekomst
26
4.3
Afdeling Geschiedenis
4.3.1 Activiteiten Nederlands Historisch Data-Archief De afdeling Geschiedenis verzorgt het Nederlands Historisch Data-archief, het NHDA. Het NHDA acquireert en archiveert de archieven van historische onderzoekers. Bovendien worden deze archieven ontsloten en worden de databestanden voor hergebruik ter beschikking gesteld. De dataarchiveringsprojecten richten zich zowel op individuele onderzoekers als op externe onderzoeksinstituten. Op dit moment is men bezig met het ontwikkelen van speciale websites met extern bewaarde bestanden. Hiervoor is op de geschiedwetenschappen toegesneden ICT-expertise noodzakelijk. In 2002 bevonden zich 606 datacollecties in het NHDA (in 2001: 120; in 2000: 115). Er werden 19.149 zoekacties hierin ondernomen, 2.640 maal werden datacollecties bekeken en 379 maal data gedownload. Bovendien heeft de NHDA in 2002 ca 50.000 bezoekers genoteerd voor zijn websites met speciale databases (o.a.Volkstelling van 1899 en Nederlandse Nationale rekeningen).
Digitaliseringsprojecten In de tweede plaats ontwikkelt de afdeling Geschiedenis in sterke mate de bij het NHDA aanwezige expertise door participaties in geavanceerde projecten en het verrichten van hoogwaardig advies- en uitvoerend werk bij een groot aantal digitaliseringsprojecten van zowel onderzoekers en onderzoeksgroepen als collectiehouders. Allerlei collectiehouders en instituten met een speciale opdracht op (kunst)historisch terrein, zoals bijvoorbeeld het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, het archiefwezen en historische musea ontwikkelen momenteel gedigitaliseerde bestanden. Deze collectiehouders hebben grote hoeveelheden historische ‘ruwe data’. De afdeling beijvert zich deze projecten te adviseren en in een nationale digitale netwerkstructuur onder te brengen. De gedigitaliseerde data (teksten, cijfers en beelden) worden soms ‘kant-en-klaar’ afgeleverd op CD-ROM. Dit leidt dan vervolgens soms weer tot een vereenvoudigde archivering. De afdeling produceert zoekstructuren ten behoeve van het zoeken in historisch archiefmateriaal dat bestaat uit zeer ongelijksoortige data. Door mede-uitvoering van de hiervoor genoemde grote digitaliseringsprojecten wordt de hiervoor noodzakelijke ICT-expertise op niveau gebracht. Bovendien zijn (internationale) contacten met het onderzoekersveld daardoor verzekerd. De ICT-expertise van de afdeling Geschiedenis ontbreekt elders in Nederland. Het NHDA is dan ook het internationale gezicht van de Nederlandse historische data-infrastructuur. Zo vraagt _________________ Behouden Toekomst
27
bijvoorbeeld NWO de afdeling regelmatig om subsidieaanvragen te boordelen. Op internationaal niveau is het NHDA erkend als leidend centrum van historisch-informatiekundige expertise.
4.3.2 Beoordeling De commissie acht het NHDA zeer waardevol. Opheffing zou leiden tot decentrale bewaring (in de praktijk veelal: bij de onderzoeker) en dus tot impliciete afschrijving op de geldmiddelen die in de opbouw van historische databestanden zijn geïnvesteerd. Slechts voor enkele collectiehouders, zoals het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING), het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) en een aantal beeldarchieven zou dit niet zo zijn. De universitaire historische onderzoeksinstituten investeren in slechts zeer geringe mate in een conserverende datainfrastructuur. Voor wat betreft de andere werkzaamheden van de afdeling Geschiedenis constateert de commissie dat de afdeling in Nederland een leidende functie voor historische (digitaliserings-) projecten vervult en het belangrijkste expertisecentrum is op het gebied van de historische informatiekunde. De faculteiten kennen geen leerstoelen op dit gebied. Binnen de afdeling Geschiedenis wordt veel energie gestoken in het ontwikkelen, aanpassen en uitproberen van nieuwe methoden en van software voor de verwerking van veelvormige historische data. Dit is deels ‘toegepast onderzoek’ om de eigen expertise te ontwikkelen, maar het betreft ook onderzoek naar de ontwikkeling van de behoeften van historische onderzoekers. De relatie tussen het ‘eigen’ historisch onderzoek van de staf binnen het NHDA en de ontwikkeling van de datainfrastructuur en van de historische ICT expertise is in de meeste, maar niet alle gevallen, evident. In een enkel geval is deze niet overtuigend. De afdeling loopt het risico haar onderzoek te zeer te versnipperen door onderzoek te verrichten dat niet direct met de ontwikkeling van de eigen expertise en van de dienstverlening te maken heeft. De commissie heeft de indruk dat met de verschuiving van het accent van archivering naar digitaliseringsprojecten en onderzoek, een primaire taak van het NHDA, namelijk de acquisitie van archieven, achterop is komen te liggen. Ook hier geldt dat de toestand van de afdeling mede een uitdrukking is van de bestuurlijke onduidelijkheid waarmee het NIWI als geheel te kampen heeft. De afdeling zal zich in de toekomst moeten gaan beperken tot haar dienstverlenende taken, waarbij onderzoek de functie heeft de expertise te vergroten en de technologische vernieuwing te sturen en te voeden. De ontwikkeling van de historische ICT-expertise binnen het NHDA heeft geleid tot een groot aantal participaties in tijdelijke en vaak externe onderzoeksprojecten. Dit vraagt om een duidelijk _________________ Behouden Toekomst
28
geformuleerd en selectief beleid. Dan kan er tegemoet worden gekomen aan de grote behoefte van onderzoekers aan verdere versterking van één stabiel landelijk loket waar men te weten kan komen of, en zo ja, waar op een bepaald onderzoeksgebied gedigitaliseerde data aanwezig zijn (catalogusfunctie), of deze van voldoende kwaliteit zijn en technisch up-to-date, en hoe ze kunnen worden verkregen (archiverings- en ontsluitingsfunctie). Er kan dan ook een beleid worden uitgezet waarbij het doel is te komen tot centrale opslag van gebruikte databestanden, respectievelijk tot de bouw van websites met extern bewaarde bestanden onder een uniform systeem van technische en kwalitatieve criteria. Teneinde de aanmelding van archieven te stimuleren kan dan worden gewerkt aan het creëren van financiële prikkels, verbonden aan de verkrijging van onderzoekssubsidies door onderzoekers. In het verleden succesvol gebleken maar wegens financiële beperkingen beëindigde trainingen (en stages) van (jonge) onderzoekers om een effectieve ontsluiting, bewerking en opslag van data te bewerkstelligen, zouden kunnen worden hervat.
4.3.3 Conclusie en positionering Het NHDA vervult voor de beoefening van de geschiedwetenschappen een belangrijke dienstverlenende functie. Deze is niet alleen gelegen in de ontsluiting en opslag van data, maar vooral ook in het ontwikkelen van ICT-gerelateerde methoden die de kwaliteit van het historisch onderzoek bevorderen. Om die functie te kunnen blijven vervullen zal het NHDA ‘R&D’ gericht onderzoek moeten blijven verrichten. Hiervoor is het nodig dat het NHDA zelf over een onderzoeksfunctie blijft beschikken en dat het Archief samenwerkt met onderzoekers en onderzoeksgroepen van elders. Eveneens zijn doorgaande investeringen in ICT noodzakelijk. Een partner of overnemende partij zal dus zowel een onderzoeksomgeving als een IT-omgeving, beide van voldoende schaal, moeten bieden. Dergelijke omgevingen zijn aan de universiteiten niet te vinden. De KNAW beschikt zelf wel over een instituut dat deze functie zou kunnen vervullen, het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis. De commissie stelt voor dat het NHDA opgaat in een nationaal data-archief, waarvan ook het Steinmetz-archief deel gaat uitmaken. Na bespreking van de beoordeling en de positionering van het Steinmetz-archief hierna zal dit voorstel verder worden uitgewerkt.
_________________ Behouden Toekomst
29
4.4
Afdeling Maatschappijwetenschappen
4.4.1 Inleiding Onder de afdeling Maatschappijwetenschappen ressorteren hoofdzakelijk het Steinmetz-archief en de Social Research Methodology Database (SRM). Eerst zal aandacht worden besteed aan de activiteiten, beoordeling en toekomstige positionering van het Steinmetz-archief. Vervolgens zal de commissie haar conclusies trekken en deze vergelijken met die van de Sociaal Wetenschappelijke Raad. Aansluitend zal de SRM worden besproken in dezelfde volgorde van activiteiten, beoordeling, positionering en conclusie. Vervolgens zal ingegaan worden op een samengaan van het Steinmetz-archief en het NHDA in een nationaal data-archief dat gelieerd kan worden aan, dan wel onderdeel kan gaan vormen van het IISG.
4.4.2 Activiteiten Steinmetz-archief Het Steinmetz-archief archiveert en (re)distribueert sociaal-wetenschappelijke databestanden, die met name gegevens bevatten uit grootschalige kwantitatieve surveys. Veruit de belangrijkste onderzoeksinstantie die haar gegevens bij het Steinmetz-archief deponeert, is het Sociaal en Cultureel Planbureau. Andere belangrijke depositogevers zijn OSA, ROA, universitaire onderzoekers en gemeentelijke statistische bureaus. Een enigszins bijzondere positie wordt ingenomen door het NIPO dat voorheen al zijn weekenquêtes in het Steinmetz-archief deponeerde. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (potentieel een nog belangrijker depositogever dan het SCP) deponeert zijn gegevens niet (meer) in het Steinmetz-archief. Het heeft dit tot ca. 1983 wel gedaan, heeft daarna een tijd lang helemaal geen data verstrekt, en laat ze inmiddels distribueren via NWO’s Wetenschappelijk Statistische Agentschap (WSA). NWO betaalt het CBS daarvoor. De activiteiten van het Steinmetz-archief zijn de volgende: -
Acquisitie van databestanden, afkomstig uit sociaal-wetenschappelijk onderzoek: aan onderzoekers wordt verzocht hun data te deponeren. Jaarlijks worden ca. 50 databestanden gedeponeerd.
-
Adviseren van onderzoekers bij het documenteren en archief klaar maken van bestanden. Bij belangrijke bestanden: bestaande documentatie inventariseren en deze opslaan op CDrom.
-
Incidenteel: zelf documenteren en ontsluiten van (belangrijke) bestanden.
-
Beschrijven en catalogiseren van databestanden. Openbaar maken van deze informatie via het web.
_________________ Behouden Toekomst
30
-
Opslaan van databestanden en de migratie ervan verzorgen naar nieuwe statistische pakketten of computerplatforms; documentatie doen migreren naar nieuwe media en standaarden.
-
Beschikbaar stellen van data aan derden, met inachtneming van daarbij geldende beperkingen. Jaarlijks worden ca. 500 bestanden aan onderzoekers verstrekt.
Het archiveringsproces behelst aanlevering van data in een toegankelijk formaat en voorzien van adequate documentatie. Het Steinmetz-archief slaat de data op in standaardvorm, catalogiseert en beschrijft de data en maakt de documentatie toegankelijk via PDF-files. Om de studiebeschrijving te vergemakkelijken, dient de depositogever een vragenlijst in te vullen. Naar ervaring van depositogevers verloopt het archiveringsproces professioneel, vlot en is het niet omslachtig. Het Steinmetz-archief is opgericht in 1960 en maakte deel uit van het SWIDOC. Middendorp was in de begintijd de directeur en benutte deze positie voor zijn onderzoek naar sociaal-culturele trends onder de Nederlandse bevolking, hetgeen het startpunt werd voor het nog steeds bestaande SCPonderzoek naar culturele veranderingen. Dit onderzoek maakt gebruik van vragen uit eerdere, inmiddels gearchiveerde, surveys die ook nu nog worden gebruikt. Middendorp leverde daarmee een blijvende getuigenis van de onschatbare betekenis die een data-archief heeft voor de kennis over de samenleving. Na de periode Middendorp werd het Steinmetz-archief meer geprofessionaliseerd als archief en verrichtten medewerkers van het archief niet zelf meer onderzoek. Binnen het NIWI heeft het Steinmetz-archief zijn zelfstandige status verloren en heeft het bijvoorbeeld geen eigen leidinggevende; de medewerkers van het archief ressorteren onder de afdeling Maatschappijwetenschappen. Het Steinmetz-archief maakt deel uit van verschillende netwerken van nationale data-archieven (IFDO, CESSDA, IASSIST) die men in vrijwel elk ontwikkeld land vindt. Het Steinmetz-archief bemiddelt tussen Nederlandse onderzoekers en archieven elders (m.n. ook het ICPSR in de Verenigde Staten). Hoewel het Steinmetz-archief een van de reeds langer bestaande archieven is, neemt het momenteel geen internationaal vooraanstaande plaats meer in. Opvallend is dat in verschillende landen (Noorwegen, Zwitserland, Spanje, verschillende Oost-Europese landen) recent nationale data-archieven van grotere omvang zijn ingericht. In de VS is het gebruikelijk dat het nationale interuniversitaire data-archief (ICPSR) lokale filialen heeft op de grotere onderzoeksuniversiteiten. Ook het Steinmetz-archief heeft contactpersonen op alle Nederlandse universiteiten en aan sommige (Nijmegen, Utrecht) is een lokale data-archieffunctie verbonden.
_________________ Behouden Toekomst
31
Wat betreft data-aanvragers levert het Steinmetz-archief een relatief veel gebruikt product. Het aantal verstrekte bestanden ligt de laatste jaren steeds rond de 500, met daarin een enigszins opgaande lijn. De bestanden worden grotendeels geleverd aan de Nederlandse universitaire onderzoekswereld. Zoals bij elk archief verschilt het gebruik per bestand. Bijna de helft van alle verstrekkingen betreft de 17 meest populaire bestanden in het archief. In de afgelopen jaren werd bijna een derde van alle bestanden ten minste éénmaal aangevraagd. Het veelvuldig gebruik van het Steinmetz-archief door de universitaire onderzoekswereld wordt mede bevorderd door de laagdrempeligheid. Indien de betreffende universiteit een abonnement heeft, is de dienstverlening nagenoeg gratis. Ook studenten kunnen zo een beroep op het archief doen. In andere gevallen worden kosten in rekening gebracht. Verstrekking van de bestanden gebeurt op de volgende wijze. Via zijn catalogus en de bijbehorende studiebeschrijvingen informeert het Steinmetz-archief over inhoud, beschikbaarheid en geldende restricties met betrekking tot een data-bestand (zoals afgesproken met de oorspronkelijke onderzoeker). Deze digitaal leesbare informatie is on-line beschikbaar. De data zelf moeten aangevraagd worden, waarna in voorkomende gevallen het Steinmetz-archief overlegt met de depositiegever. Vervolgens worden de data via FTP of CD-ROM verstuurd naar de aanvrager. Naar ervaring van gebruikers worden aanvragen van data, evenals vragen om nadere informatie, vlot verwerkt.
4.4.3 Beoordeling Steinmetz-archief De commissie acht het bestaan en voortbestaan van de archieffunctie van het Steinmetz-archief een absolute noodzaak voor het functioneren van de Nederlandse sociale wetenschappen. Het archief voldoet uitstekend bij het uitvoeren van zijn elementaire taken, de archivering en verspreiding van aangeboden data. Niettemin kunnen ook kanttekeningen gezet worden bij het functioneren van het archief, voor zover het de elementaire dienstverlening te buiten gaat. Zo lijdt het geen twijfel dat met de jaarlijkse verwerving van 50 bestanden slechts een fractie van de in Nederland geproduceerde data wordt gedekt. Om deze dekking te vergroten, is gerichte acquisitie nodig en juist op dit punt is het archief in de afgelopen jaren minder activiteiten gaan ontplooien. De reden hiervan ligt in het feit dat een aantal gezichtsbepalende medewerkers van het Steinmetz-archief in de loop der jaren is weggegaan en niet is vervangen door medewerkers met een zelfde belangstelling en initiatiefkracht. Het is de commissie bekend dat onderzoekers zelf weinig investeren in het archiveren van hun resultaten. Het gevolg daarvan is dat wanneer geen actieve acquisitie plaatsvindt zonder twijfel belangrijke bestanden verloren gaan.
_________________ Behouden Toekomst
32
Behalve het geringe niveau van acquisitieactiviteiten van de zijde van het Steinmetz-archief en de inertie van onderzoekers op dit punt zijn ook andere redenen te noemen waarom de compleetheid van het Steinmetz-archief geringer is dan wenselijk zou zijn. Ten eerste ontbreekt een krachtige prikkel voor onderzoekers om met publieke middelen verzamelde gegevens voor hergebruik ter beschikking te stellen. NWO, ministeries en andere financiers van grootschalig survey-onderzoek kennen geen expliciete bepalingen voor archivering en depositie van data. Voorzover daarover toch formele of informele afspraken gemaakt worden, is naleving ervan moeilijk te sanctioneren, zeker vanuit het Steinmetz-archief. Behalve een bindende voorwaarde bij financiering zou zo’n prikkel overigens ook kunnen (en wellicht moeten) bestaan uit expliciete begroting en financiering van de tijd die onderzoekers nodig hebben voor het documenteren van gegevens ten behoeve van derden. Een tweede belangrijke reden voor de incompleetheid van het Steinmetz-archief is de wens van sommige dataproducenten hun gegevens in eigen beheer te houden. Het CBS is hiervan een prominent voorbeeld. Het bestaan van een afzonderlijke distributie van CBS data is op zichzelf geen probleem, maar er is wel reden tot zorg juist waar het de archivering van (met name oudere) data aangaat. Ook een grote verzamelaar als het CBS beschikt niet over een eigen dataarchiefdienst en te vrezen valt dat met name de blijvende beschikbaarheid van oudere data in het gedrang zal komen. Het Steinmetz-archief heeft op dit moment vrij weinig te bieden buiten de elementaire dienstverlening. Het Steinmetz-archief speelt geen leidende rol als distribuerend archief voor gezaghebbende internationale databestanden, zelfs als Nederlandse onderzoekers daarin een centrale rol spelen (ISSP, EVS, ESS). Het valt voorts op dat het Steinmetz-archief geen verdere methodologische expertise biedt (bijv. in de vorm van methodologie- of datacursussen) en niet betrokken is bij dataverzamelingsprojecten. Het Steinmetz-archief speelt slechts een beperkte rol bij nationale en internationale dataontsluitings- en dataharmoniseringsprojecten. Tenslotte heeft de commissie geconstateerd dat het archief achterloopt met de beschikbaarstelling van Nederlandse datamateriaal in het Engels aan internationale onderzoekers. Dit was bij de oprichting een doelstelling, maar deze is snel opgegeven. Engelstalige documentatie wordt alleen geleverd als de primaire leveranciers deze aanleveren.
4.4.4 Conclusies en positionering Steinmetz-archief De conclusies van de commissie met betrekking tot het Steinmetz-archief kunnen kort worden samengevat: het Steinmetz-archief blijft, ondanks de moeilijkheden die het archief ondervindt, een onmisbaar archief voor de Nederlandse en internationale onderzoekswereld en dient dan ook _________________ Behouden Toekomst
33
behouden te blijven. De toekomst van het archief zal afhangen van de mate waarin er in geïnvesteerd wordt en van de positionering ervan. Hieromtrent is de commissie tot de navolgende bevindingen gekomen. Als gevolg van een ooit verstoorde relatie tussen Steinmetz-archief en het CBS, besloot het CBS geruime tijd geleden zijn data te distribueren via het daartoe ingestelde Wetenschappelijk Statistische Agentschap, dat kantoor houdt bij het NWO. Het WSA is geen archief, maar treedt op als makelaar tussen CBS en universitaire gebruikers, daarbij vaak geholpen door NWOfinanciering. Velen beschouwen het bestaan van twee organisaties die zich bezig houden met de verstrekking van onderzoeksdata als inefficiënt en zeer verwarrend. Die verwarring is zo mogelijk nog groter geworden sinds WSA zich via zijn website DataNeth presenteert als makelaar van andere bestanden dan die van het CBS, zelfs ook die van het Steinmetzarchief. Zulke concurrentie is disfunctioneel en ongewenst. Het is dan ook zeer wenselijk dat aan het parallelle voortbestaan van WSA en Steinmetz-archief een einde komt. Naar het oordeel van de commissie ligt in de rede dat NWO en KNAW overleg aangaan met als doel de beide organisaties samen te voegen. Dit wordt ook geadviseerd in het SWR-rapport. Met betrekking tot het Steinmetz-archief geldt hetzelfde als voor de NHDA: er is stabiliteit en schaalgrootte nodig voor het scheppen van een draagvlak voor investeringen, vooral in informatietechnologie en de opleiding van personeel. Bovendien is het Steinmetz-archief binnen het NIWI geïsoleerd van de onderzoekswereld. Elders is het gebruikelijk om data-archieven binnen of nabij (universitaire) onderzoeksinstituten te vestigen. Het meest is een data-archief erbij gebaat wanneer het gekoppeld is aan grote dataverzamelingsinstituten of -projecten. De vraag die vervolgens rijst is waar het Steinmetz-archief dan moet worden ondergebracht. Een zelfstandig, nieuw instituut voor het Steinmetz-archief acht de commissie niet levensvatbaar, vanwege het gebrek aan schaalgrootte en een ontbrekende onderzoeksomgeving. Men moet willen dat een data-archief zich kenmerkt door een cultuur van dienstverlening en van R&D gericht onderzoek. Voorts is het wenselijk dat het betreffende instituut een neutrale positie inneemt ten opzichte van de gebruikers ervan. De commissie heeft met enkele partijen gesproken en is tot navolgende bevindingen gekomen.
_________________ Behouden Toekomst
34
de universiteiten Vanuit de Vrije Universiteit en de Universiteit van Tilburg is belangstelling geuit voor overname van het Steinmetz-archief. De commissie meent echter dat onderbrenging van het Steinmetz-archief bij een universiteit onvoldoende waarborgen biedt voor de continuïteit van het archief en voor de kwaliteit van de dienstverlening. Bedacht moet worden dat het directe belang van afzonderlijke universiteiten bij het huisvesten van een infrastructurele voorziening beperkt is. Aanwezigheid van het archief leidt op zichzelf niet tot veel publicaties en het aantal mogelijke onderzoeksprojecten die men aan het archief kan verbinden is beperkt; dataharmonisering en secundaire analyses kan men net zo goed uitvoeren op een archief elders als op een archief in eigen huis. Belangstellende universiteiten zullen voornamelijk waarde toekennen aan de naamsbekendheid die vestiging van een archief met zich meebrengt en in de tweede plaats aan de beschikbaarheid van voorzieningen voor eigen studenten en medewerkers. Het data-archief zou zo een positie krijgen die vergelijkbaar is met die van de lokale data-archieven in de VS. Het belang van naamsbekendheid is echter niet noodzakelijkerwijs van lange duur. De commissie vreest bovendien dat er geen prikkel zal bestaan om de wetenschapsbeoefening vanuit zo’n data-archief buiten de eigen faculteit te bevorderen. Dit kan negatieve consequenties hebben voor het waarborgen van de financiering. Om deze redenen heeft de commissie om het Steinmetzarchief aan een universiteit onder te brengen niet nader verkend.
SCP en CBS Het SCP is met een beroep op zijn primaire taakstelling niet bereid om het Steinmetz-archief onder te brengen en zegt dat overigens ook financieel niet te kunnen. Gezien de doelstellingen van het CBS ligt onderbrenging van het Steinmetz-archief aldaar niet in de rede. Het is niet de taak van het CBS om databestanden van diverse komaf voor wetenschappelijke doeleinden te beschrijven en te ontsluiten. Verschillende van de gesprekspartners hebben bovendien gewezen op de nadelen van het strenge toegangsregime dat het CBS met betrekking tot zijn eigen data hanteert. Uitbreiding hiervan naar de bestanden van het Steinmetz-archief zou onwenselijk zijn.
NWO Ook NWO is als vestigingsplaats voor het Steinmetz-archief overwogen, hetgeen uiteraard een samengaan van het Steinmetz-archief en het WSA veronderstelt. Een voordeel hiervan zou zijn dat NWO als belangrijke financier van maatschappijwetenschappelijk onderzoek hierover veel informatie in huis heeft en daardoor de acquisitie van archieven kan vergemakkelijken. Een nadeel is evenwel dat het Steinmetz-archief binnen een overwegend administratieve organisatie terecht zou komen in plaats van in een onderzoeksomgeving. Dit zou een ernstige belemmering vormen _________________ Behouden Toekomst
35
voor de ontwikkeling van het archief. Ook heeft NWO weinig te bieden waar het specifiek archieftechnische en dienstverlenende competenties aangaat. In dit verband is het belangrijk nogmaals aan te stippen dat het WSA geen archieftaken vervult en alleen als makelaar optreedt. Wellicht ten overvloede vermeldt de commissie hierbij dat op verzoek van het dagelijks bestuur van de KNAW de commissie geen initiatief heeft genomen om nader te spreken met NWO over een fusie van het Steinmetz-archief met WSA. De commissie wijst er wel op dat een samengaan van Steinmetz-archief en WSA voor haar een belangrijk vereiste is voor de overleving van eerstgenoemd archief, zoal niet van beide. De commissie heeft geconcludeerd dat voor het Steinmetz-archief buiten de KNAW geen partner beschikbaar is die voldoet aan de criteria die hierboven zijn gesteld.
4.4.5 Samengaan NHDA en Steinmetz-archief in een Nationaal Data Archief (NDA) In haar recente advies “Towards a future data-infrastructure for the social sciences” komt de Sociaal-Wetenschappelijke Raad tot de conclusie dat het wenselijk is het NHDA, het Steinmetzarchief en het WSA onder te brengen in een geïntegreerd nationaal data-archief. De commissie komt op grond van haar onderzoek tot eenzelfde conclusie. De belangrijkste argumenten daarvoor zijn reeds genoemd: de behoefte aan een solide draagvlak voor technologische ontwikkeling, de gemeenschappelijkheid inzake technologiegebruik, de toenemende interactie tussen wetenschapsgebieden. Voor alle betrokken organisaties geldt dat zij alleen kunnen floreren indien zij in voldoende mate in contact staan met de onderzoeksgebieden die zij bedienen en indien zij ten opzichte van de partijen in die velden een neutrale positie innemen. Kern van een nationale data-infrastructuur voor de historische en de sociale wetenschappen zal moeten worden gevormd door een nationaal data-archief. Uit bovenstaande algemene karakterisering van de behoeften van de verschillende onderzoeksdomeinen vallen criteria voor de organisatie van een nationaal data-archief af te leiden. -
De ontsluiting, digitalisering, opslag en beschikbaarstelling van data ten behoeve van de historische en de sociale wetenschappen in hun volle breedte kan het meest effectief door één organisatie geschieden. Deze wetenschapsgebieden hebben weliswaar verschillende behoeften, maar tussen hen bestaan in toenemende mate interacties en bovendien maken zij in toenemende mate gebruik van overeenkomstige technologieën. Gericht en doelmatig investeren in deze technologieën vraagt om een zekere schaalgrootte. Grote landen
_________________ Behouden Toekomst
36
(Duitsland, Verenigd Koninkrijk) hebben dit reeds onderkend en hebben hun dataarchieven gecentraliseerd. -
Bij een goed georganiseerd wetenschappelijk data-archief staat de dienstverlening aan onderzoekers centraal. De gebruikswaarde ervan wordt bepaald door de kwaliteit van de dienstverlening. Deze kan uiteenlopende vormen aannemen. Al naar gelang de kenmerken van een bepaald wetenschapsgebied, varieert de dienstverlening van de beschikbaarstelling van data tot actieve hulp bij de ontsluiting en digitalisering ervan.
-
De opslag van data is geen direct deel van de dienstverlening, maar een voorwaarde daartoe. Om dit effectief te regelen zouden de financiers van onderzoek verplicht moeten stellen dat onderzoekers ‘hun’ data ook daadwerkelijk archiveren en daarbij gebruik maken van het data-archief. Dit zou ook kunnen gelden met betrekking tot de ontsluiting van data.
-
Een effectief wetenschappelijk data-archief entameert ook zelf onderzoek, in samenhang en samenwerking met wetenschappelijke onderzoekers elders. Door het vormen van gebruikersgroepen, thematische bijeenkomsten en het over het voetlicht brengen van beschikbaar datamateriaal via onderwijs, voorlichting en cursussen kan het archief zich aan de wereld van de onderzoekers binden en omgekeerd een tehuis voor onderzoek worden.
-
Een nationaal data-archief heeft een technologiebeleid dat erop gericht is om de functionaliteit van het archief en de dienstverlening te vergroten en om investeringen gericht te doen plaatsvinden. Het archief heeft een ICT-afdeling die zich concentreert op een doelmatige inkoop van bestaande technologieën, op de samenwerking met derden in binnen- en buitenland om (open source) standaarden te implementeren en op gerichte experimenten met nieuwe ontsluitings- en digitaliseringsmethoden.
-
Er is binnen een nationaal data-archief behoefte aan een kleine, hoogwaardige beleidsgroep die op permanente basis de internationale ontwikkelingen (technologieën, standaarden, samenwerkingsverbanden) volgt, die bijdraagt aan het ‘assessment’ van nieuwe technologieën en die vooral beziet wat de gevolgen daarvan zijn voor de dienstverlening aan onderzoekers.
Samenvoeging van NHDA en Steinmetz-archief als Nationaal Data Archief kan plaatsvinden met behoud van disciplinaire identiteiten, maar er zijn voordelen te behalen door deze organisaties meer met elkaar te verweven dan nu in het NIWI het geval is. De elementaire data-archiveringsfuncties _________________ Behouden Toekomst
37
van beide archieven lijken veel op elkaar, mede doordat het NHDA deels op het Steinmetz-archief is gemodelleerd. De trekkracht die nu aanwezig is in het NHDA kan inspiratie zijn voor het ontwikkelen van soortgelijke activiteiten vanuit de Steinmetz-poot ten behoeve van sociaalwetenschappelijk onderzoek. Noch voor het NHDA noch voor het Steinmetz-archief ziet de commissie partijen buiten de KNAW die beschikbaar en in staat zijn een kansrijke omgeving te bieden. Binnen de KNAW is daarentegen wel een dergelijke partij beschikbaar: het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis. Het IISG verenigt competentie op het terrein van informatiedienstverlening met de beschikbaarheid van management en de aanwezigheid van voldoende schaalgrootte om succesvolle liëring dan wel integratie te bewerkstelligen. In haar gesprekken met de leiding van het IISG is de commissie tot de volgende bevindingen gekomen. Het belang van de ontwikkeling van een nationale data-infrastructuur wordt door het IISG onderschreven. Het IISG richt zich mede op de digitalisering van onderzoeksresultaten en de verbetering van de data-infrastructuur op historisch gebied; de laatste jaren is daarvoor binnen de organisatie geld vrijgemaakt. Het IISG heeft duidelijke ideeën over de wijze waarop de verbetering van de data-infrastructuur moet plaatsvinden. Een te vormen nationaal data-archief moet volgens haar dicht aanliggen tegen een onderzoeksomgeving, juist omdat het gericht is op het faciliteren van onderzoek. Een actieve bemoeienis van onderzoekers met de ontwikkeling van een NDA wordt als zeer wenselijk ervaren. Veel van het onderzoek dat binnen IISG plaatsvindt is gebaseerd op aanwezige dataverzamelingen. Het IISG heeft dan ook een eigen belang bij het onderbrengen van Steinmetz-archief en NHDA bij zijn eigen organisatie: het geeft hem aanvullende kennis en een versterkte basis voor activiteiten die het instituut reeds ontplooit. Vermeldenswaard is dat het IISG vóórdat sprake was van de vorming van het huidige NIWI al een serieuze poging heeft ondernomen om het NHDA aan zich te binden. Het IISG kent een structuur waarvan de onderdelen alle door het IISG management worden bestuurd, maar die voor de buitenwereld onder eigen vlag herkenbaar zijn, zoals bijvoorbeeld het Persmuseum maar ook de Historische Steekproef Nederlandse Bevolking (HSN). HSN kan mogelijk worden beschouwd als een prelude voor de onderbrenging van NHDA en STAR in het IISG. Het project ‘Life Courses in Context’, een gezamenlijke onderneming van NIWI/NHDA en IISG/HSN werd in 2002 vanuit NWO Investeringen Groot (8 miljoen gulden) _________________ Behouden Toekomst
38
gefinancierd. Dit project behelst, waar het NHDA aangaat, de digitalisering van alle beschikbare gegevens van de volkstellingen vanaf 1812 en waar het HSN aangaat de verzameling van biografische gegevens van een steekproef van de Nederlandse bevolking (personen geboren tussen 1820 en 1920) vanuit de bevolkingsregisters. Het project is een succesvolle samenwerking tussen kwantificerende demografen, sociologen, historici en informatici, en laat zien dat van het bijeenbrengen van historici en sociale wetenschappers inderdaad een synergie mag worden verwacht die erkenning vindt in de onderzoekswereld en de onderzoeksfinanciering. Het IISG onderhoudt vele contacten met onderzoekers buiten zijn eigen organisatie, onder meer doordat veel aan het IISG verbonden onderzoekers op diverse universiteiten als bijzonder hoogleraar werkzaam zijn. Ten slotte heeft het IISG veel ervaring met het verkrijgen van extern gefinancierde onderzoeksopdrachten. Een aanzienlijk deel van de projecten die het IISG verzorgt zijn extern gefinancierd. Ook deze benadering sluit zeer goed aan bij het NHDA. Onderbrenging van het NHDA bij het IISG zonder overneming van het Steinmetz-archief acht de commissie niet verstandig. Dit bevordert de totstandkoming van een nationale data-infrastructuur niet; van een werkelijk nationaal data-archief zal geen sprake kunnen zijn. Bovendien vreest de commissie dat, hoe goed de bedoelingen van IISG ook zijn, de opname van een dergelijke kleine organisatie in een groter geheel zal betekenen dat de eerste voornamelijk zal worden aangewend om de bestaande archieffuncties van het IISG te versterken. Wel zou het IISG bereid moeten zijn om zijn strategische positionering in overeenstemming te brengen met de overname van het Steinmetz-archief, aangezien het accent bij het IISG uiteraard ligt op sociaal-historisch onderzoek en niet op sociaal-wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft er echter vertrouwen in dat het IISG in staat zal zijn het sociaal-wetenschappelijk karakter van het Steinmetz-archief en daarmee het integrale karakter van een nationaal data-archief te waarborgen. De organisatorische structuur van het IISG met zijn diverse, naar buiten toe als zelfstandige entiteiten optredende, onderdelen zou zich daar goed toe moeten lenen. In aansluiting op deze conclusies meent de commissie voorts dat ten behoeve van de werving en ontsluiting van data, meer middelen en financiële prikkels nodig zijn dan waarvan thans sprake is. Er dient verder te worden geïnvesteerd in de acquisitiecapaciteit van het archief; daartoe moeten ook ‘incentives’ worden ingebouwd in de subsidiëring van onderzoeksprojecten om daardoor een adequate data-archivering te waarborgen.
_________________ Behouden Toekomst
39
Zoals reeds aangeduid, is een voorwaarde voor samenvoeging van het NHDA en het Steinmetzarchief alsmede van beider onderbrenging c.q. affiliatie met het IISG dat het IISG een goede structuur biedt voor de vorming van het nationaal data-archief. In het verlengde hiervan beveelt de commissie aan: -
De noodzaak als trekker voor zo’n archief een gekwalificeerde en gezaghebbende wetenschapper aan te stellen, bij voorkeur iemand die de afstand tussen historische en sociaal-wetenschappelijk datadomeinen kan overbruggen.
-
Het nauwer bij de ontwikkeling van een NDA betrekken van onderzoekers in de betrokken disciplines (geschiedenis; maatschappijwetenschappen) dan heden bij het Steinmetz-archief en het NHDA gebruikelijk is. De vorming van een stuurgroep uit deze geledingen (naar het model van het WSA), alsook het herstel van trainings-, onderwijs- en voorlichtingsfuncties kunnen dit bevorderen.
-
De bundeling van WSA, Steinmetz-archief en NHDA mag geen papieren constructie worden; het samenbrengen van deze organisaties binnen de muren van het IISG is een noodzaak om tot een geïntegreerde en innovatieve organisatie te komen. Dit zal zeker worden vergemakkelijkt door het feit dat het NIWI en het IISG zich beide in Amsterdam bevinden.
-
Het NDA zal een eigen gezicht moeten hebben; aansluiting als nieuw en afzonderlijk instituut binnen de ‘IISG-holding’ verdient voorkeur boven volledige incorporatie.
4.4.6 Activiteiten en beoordeling SRM De SRM verschaft bibliografische informatie over methodologische en methodologisch relevante publicaties in de sociale wetenschappen. Deze wordt bijeengebracht vanuit bestaande tijdschriftabonnementen binnen het NIWI, waaruit door documentalisten relevante publicaties worden gesignaleerd, bibliografisch omschreven, ontsloten via een op een thesaurus berustend trefwoordensysteem en incidenteel van een nieuwe abstract voorzien. Deze informatie wordt op CD-Rom ter beschikking gesteld van belangstellende gebruikers. Sinds kort is de informatie ook via het internet direct toegankelijk. Het gebruik is voor gebruikers van Nederlandse universitaire webadressen gratis; andere belangstellenden kunnen zich via de Britse uitgever Sage op de SRM abonneren. De doelgroep bestaat uit sociaal-wetenschappelijke methodologen wereldwijd. Hoewel de database een zekere bias in de richting van Nederlandse publicaties kent, lijkt dit geen belemmering wat betreft de relevantie ervan voor methodologen elders.
_________________ Behouden Toekomst
40
De SRM is ontstaan als een initiatief van Van de Merwe aan de Erasmusuniversiteit en kende toen een interuniversitaire adviesraad. Bij de vorming van het NIWI is SRM overgenomen van de EUR, waarbij de adviesraad is opgeheven. De SRM is momenteel een extern gefinancierd product, waarbij met Sage een contract loopt tot 2005. Sage draagt een deel van haar royalty's af aan het NIWI. De lopende kosten worden mede gefinancierd uit de overeenkomst (‘bruidschat’) die daartoe toen met de EUR is gesloten. Na 2005 zal deze ‘bruidschat’ echter zijn uitgeput en zal financiering elders moeten worden gevonden. De commissie meent dat de SRM een weinig gebruikt product is, zowel waar het abonnementen als (vervolgens) het feitelijk gebruik aangaat. De indruk bestaat dat zelfs onder de Nederlandse methodologen die een gratis abonnement kunnen krijgen het gebruik nagenoeg nihil is. Daar staat tegenover dat de productie van de SRM, overhead niet meegerekend, op dit moment niets kost voor de KNAW/NIWI. Hoewel de SRM door het gebruik van een op een thesaurus berustend trefwoordensysteem een verdergaande ontsluiting van de methodologische literatuur geeft dan de mogelijke substituten, is de in de SRM aanwezige informatie tot op grote hoogte ook op andere wijze te verkrijgen. Dit kan door het zelf raadplegen van tijdschriften (on-line), of van andere bibliografische apparaten, met name Sociological Abstracts. Het valt op dat de SRM gemaakt wordt zonder veel relevante wetenschappelijke context. Er is een redactieraad, maar gebleken is dat deze nauwelijks actief is. Het is verder opvallend dat de producenten van de SRM – die hun werk met bewonderenswaardig enthousiasme verrichten – geen binding hebben met methodologiegroepen in Nederland of daarbuiten. Een noodzakelijke context voor een dieper gravende database als de SRM bedoeld was te zijn, lijkt een wetenschappelijk omgeving te zijn waarin het bestuderen van methodologische ontwikkelingen zelf de agenda vormt.
4.4.7 Conclusie en positionering SRM Hoewel up-to-date qua inhoud en dekking vormt de SRM als zodanig een verouderd product, zowel wat betreft de encyclopedische doelstelling als de overlap die de bibliografie vertoont met meer algemene databases op dit gebied. De commissie ziet derhalve geen aanleiding om de SRM voort te zetten wanneer dit kosten voor de KNAW mee zou brengen.
_________________ Behouden Toekomst
41
De verwachting is dat zonder financiering door de KNAW voortzetting van het contract tussen Sage en het NIWI niet waarschijnlijk is. Sage ziet zich als uitgever geconfronteerd met de snelle ontwikkelingen van het internet en met veranderende gebruikersverwachtingen als gevolg daarvan. Zo dient een database als de SRM up-to-date te blijven wat betreft vormgeving en gebruiksgemak. terwijl tegelijkertijd nieuwe diensten als bijvoorbeeld ‘full text’ worden verwacht. Wat betreft de technologische ontwikkeling van de SRM stelt Sage de voorwaarde dat de SRM zelf zorgdraagt voor de aanwezigheid van voldoende competentie op dit gebied. Dat brengt kosten met zich mee. Nu de financiering, die destijds door de EUR aan de SRM is meegegeven met de afloop van het contract met Sage eveneens ten einde loopt, zou handhaving van de SRM betekenen dat de KNAW zelf in de SRM moeten gaan investeren. Tegen de wenselijkheid van ‘full text beschikbaarheid’ wordt binnen de uitgeversbranche met gemengde gevoelens aangekeken. Enerzijds realiseren uitgevers zich dat ze daar niet aan ontkomen bij het bieden van elektronische diensten via het web, anderzijds heeft dat grote consequenties voor de uitbating van intellectuele eigendom. Veel van de in de SRM opgenomen tijdschriften worden reeds nu door Sage uitgegeven en Sage vreest terugloop in deze uitgaven zodra de SRM ‘full text’ zou gaan. Sage heeft aangegeven dat dergelijke verliezen gecompenseerd dienen te worden door een andere verdeling van de royalty's dan thans het geval is en die in ieder geval niet gunstiger voor het NIWI zal zijn. De commissie is van mening dat de SRM de benodigde investeringen niet waard is en adviseert de SRM derhalve te beëindigen. Indien de KNAW zou besluiten de SRM toch voort te zetten dan ligt naar de mening van de commissie onderbrenging ervan in een gespecialiseerd centrum van methodologiebeoefening het meest in de rede. Research Committee 33 on Logic and Methodology van de International Sociological Association, waarin Nederlanders veelvuldig vertegenwoordigd zijn en waarvan de Nederlandse counterpart de SISWO werkgroep ‘NOSMO’ is, lijkt echter geen potentiële behuizing te kunnen bieden. Dit betreft namelijk slechts een ‘virtual college’ en heeft geen middelen om de SRM een blijvend onderdak te bieden. Dat geldt ook voor de onderzoekschool IOPS. Gezien het internationale karakter van de sociaal-wetenschappelijke methodologie is het misschien mogelijk naar een host buiten Nederland te zoeken. Een potentiële behuizing zou voorts gevonden kunnen worden in een methodologische onderzoeksgroep die een zekere encyclopedische ambitie heeft, zoals eertijds de groep van Van de Merwe. Zulke groepen lijken in Nederland echter niet meer te bestaan.
_________________ Behouden Toekomst
42
4.5
Afdeling Bibliotheekdiensten: bijzondere collecties
4.5.1 Activiteiten en beoordeling Aangezien de biomedische documentleverantie zal worden beëindigd, is de commissie gevraagd zich alleen uit te spreken over de zogenaamde “Bijzondere Collecties” van de KNAW en enkele andere collecties die niet eerder in kaart zijn gebracht. De Bijzondere Collecties omvatten handschriftenverzamelingen (ongeveer 600 banden uit de periode 1480-1600) alsmede een grote collectie pamfletten, kaarten en architectuurtekeningen, alles bijeen ongeveer 70.000 banden. De afdeling verzorgt op projectbasis en met het oog op ontsluiting van de Bijzondere Collecties digitaliseringsprojecten alsmede restauratie van banden. De Bijzondere Collecties zijn een belangrijke bron voor de geschiedschrijving van de KNAW en haar voorganger, het Koninklijk Instituut. Het is een gegeven dat de afdeling Bibliotheekdiensten met de Bijzondere Collecties voornamelijk een interne bijdrage levert aan het NIWI en aan de KNAW, samen met historici en neerlandici. Zij is van belang voor de presentatie van de KNAW door tentoonstellingen en publicaties. Een gebruikersonderzoek heeft niet plaatsgevonden. Elektronische ontsluiting van delen van de collecties is gaande. Hierbij is eerder sprake van samenwerking tussen KNAW-afdelingen, dan van dienstverlening aan derden. Een uiteindelijke evaluatie zal daarom vooral afhangen van de visie van de KNAW op haar verplichtingen ten aanzien van het eigen erfgoed. De Collectie heeft een zeker aandeel in de nationale en wellicht internationale presentatie van de KNAW. Via digitalisering, elektronische bibliografie en website komt dit tot uitdrukking. Beslissend is hier niet de vraag naar het rendement van de dienstverlening aan derden, maar de vraag of en op welke wijze de KNAW investeert in de zorg voor en het presenteren van het eigen erfgoed. Dat zou goed kunnen, wanneer de formatie wordt uitgebreid met capaciteit die nu voor documentleverantie of voor bibliotheekwerk beschikbaar is. Tegelijkertijd dient de afdeling dan samen met onderzoekers in universiteitsgeschiedenis, boekwetenschappen en disciplines uit de humaniora een voortrekkersrol te vervullen op het terrein van ontsluiten van teksten, uitgaande boven het ad hoc belang van een specifiek project of een specifieke discipline. Hier kan de expertise voor het omgaan met klassieke werken worden bevorderd, in samenwerking met _________________ Behouden Toekomst
43
universitaire onderzoekers: ontsluiten, digitaliseren, annoteren en het geven van cursussen op dat gebied aan jonge onderzoekers.
4.5.2 Positionering De commissie is van mening dat de Bijzondere Collecties een belangrijk erfgoed zijn en in het geheel binnen de KNAW dienen te blijven. Hoewel de commissie van mening is dat de Bijzondere Collecties niet behoren tot een nationale data-infrastructuur, kan van de toekomstige aanwezigheid ervan in dit verband wel gebruik worden gemaakt. Hiervoor is al geïllustreerd dat binnen de afdeling digitaliseringsprojecten plaatsvinden. Aldus kunnen de Bijzondere Collecties een rol spelen bij de ontwikkeling van IT-expertise voor de humaniora. Idealiter worden de Bijzondere Collecties naar de mening van de commissie ondergebracht in een groter KNAW-instituut dat niet alleen in staat is de bibliotheek te beheren, maar met behulp daarvan activiteiten kan ontwikkelen. Indien het cluster Nederlandse taal- en cultuurwetenschap van de grond komt, zouden de Bijzondere Collecties daar een onderkomen kunnen vinden. Bijkomend voordeel is dat de bibliotheek dan niet verhuisd hoeft te worden en gevestigd kan blijven aan de Joan Muyskenweg. De commissie verwijst in dit verband naar hetgeen hierover al is geschreven bij de bespreking van de afdeling Neerlandistiek. Indien het cluster taal- en cultuurwetenschappen niet zal worden gevormd, ligt vanwege het eerder gestelde omtrent de afdelingen geschiedenis en maatschappijwetenschappen, overneming door het IISG het meest in de rede. Het IISG heeft zich weliswaar niet met veel enthousiasme, maar wel in beginsel bereid verklaard de collecties over te nemen. Overname door het IISG dat zelf kampt met financiële belemmeringen in de sfeer van collectiebeheer, zal echter mogelijk betekenen dat de ontsluiting van de collecties in het geding komt.
4.5.3 Conclusie Het KNAW-bestuur dient primair een keuze te maken of hij het erfgoed van de KNAW binnen eigen organisatie wenst te behouden. Indien het bestuur daartoe besluit is integratie met de IISG bibliotheek mogelijk, maar het is ook mogelijk de collecties onder te brengen bij het in te richten cluster taal- en cultuur. Het alternatief is afstoting van de collectie, hetzij naar de KB, hetzij de universiteitsbibliotheek. De animo daarvoor bij deze instellingen lijkt echter gering.
_________________ Behouden Toekomst
44
4.6
Sectie Onderzoekinformatie (NOD)
4.6.1 Activiteiten Bij de sectie Onderzoekinformatie (OI) zijn een aantal activiteiten ondergebracht, die alle onder één noemer zijn te brengen: de terbeschikkingstelling van onderzoekinformatie. De meest in het oog springende activiteit is het onderhouden van de zogenaamde Nederlandse Onderzoekdatabank (NOD). De NOD is onmisbaar voor het aanbieden van een aantal andere diensten, zoals themadatabanken. Ook een groot deel van de informatie die wordt opgenomen in de jaarlijkse uitgave van de SDU-gids “Universiteiten en Onderzoeksinstellingen in Nederland” is afkomstig uit de NOD. Naast de NOD en de daarvan afgeleide diensten, vindt binnen de sectie Onderzoekinformatie nog een aantal activiteiten plaats die betrekking hebben op de terbeschikkingstelling en coördinatie van onderzoekinformatie, zoals: -
het onderhouden van de Directory of Research Information Systems (DRIS), een wereldwijd overzicht van databases op het gebied van onderzoekinformatie;
-
medewerking aan COS, een Amerikaanse combinatiedatabank met enerzijds informatie over wetenschappelijk onderzoek en onderzoekers en anderzijds informatie over vacatures en financiële fondsen; de sectie Onderzoekinformatie fungeert als nationaal ‘focal point’ voor Nederland;
-
betrokkenheid bij diverse overleg- en samenwerkingsverbanden zoals EuroCRIS (de Europese vereniging van Onderzoekinformatie-instituten) en DARE, een project van KNAW, NWO, de KB en de Nederlandse Universiteiten dat beoogt alle output van wetenschappelijk onderzoek in Nederland via internet ter beschikking te stellen.
De NOD is een openbare databank met informatie over wetenschappelijk onderzoek, onderzoekers en onderzoekinstituten en bestrijkt alle wetenschappelijke disciplines. Tevens verschaft de NOD toegang tot themadatabanken (gemaakt in opdracht van derden) en Engelstalige informatie over onderzoek in Europa. De NOD bevat: -
een volledig overzicht van de hoogleraren en hoofddocenten verbonden aan de Nederlandse universiteiten (bijv. gegevens leeropdrachten, adresgegevens etc.);
-
een volledig overzicht van de Nederlandse onderzoeksinstellingen (universitair en nietuniversitair);
-
een volledig overzicht van de Nederlandse onderzoekscholen;
_________________ Behouden Toekomst
45
-
een niet volledig overzicht van Nederlandse wetenschappelijk onderzoekers en hun onderzoeksterreinen; dit overzicht is niet volledig onder meer omdat niet-universiteitsgebonden onderzoekers niet worden vermeld;
-
een niet volledig overzicht met projectbeschrijvingen van lopend en afgesloten onderzoek; het NIWI richt zich niet meer op verwerking van nieuwe informatie hierover;
-
verwijzingen (hyperlinks) naar de Metis-systemen van de diverse universiteiten waarmee publicatiegegevens zijn te achterhalen.
Een belangrijke taak van de sectie Onderzoekinformatie ligt op het terrein van het coördineren van dataverwerving. De NOD krijgt op verschillende manieren de gegevens aangeleverd. De universiteiten leveren op elektronische wijze aan vanuit hun interne informatiesystemen (Metis) en andere organisaties leveren vaak bestanden met informatie aan. Opvallend is dat juist niet-universitaire organisaties zoals collectebusfondsen (Kankerbestrijding, Nierstichting e.d.) prijs stellen op verwerking van hun gegevens. De sectie Onderzoekinformatie inventariseert ook de gegevens van alle KNAWinstituten en andere niet-universitaire onderzoekinstellingen. Deze laatste onderhouden zelf geen onderzoek informatiesysteem zoals Metis. Hoewel de aanlevering van informatie nog niet helemaal vanzelf loopt, gaat dit nu wel een stuk beter dan enkele jaren geleden. Dat is zeker ook te danken aan een verbetering van de Metissystemen bij de betrokken universiteiten. Het is echter een utopie om te verwachten dat de NOD het wetenschappelijk onderzoek in Nederland ooit voor de volle 100 procent zal kunnen inventariseren.
Ontwikkelingen in activiteiten Naar aanleiding van de uitkomsten van het behoefteonderzoek dat is gehouden in de tweede helft van 2002, richt de sectie Onderzoekinformatie zich op dit moment op verbreding van de onderzoekinformatie enerzijds en aanpassing van de presentatie van deze informatie anderzijds. Er is een ontwikkeling naar een meer journalistieke aanpak van de presentatie van de informatie. Daarbij bestaat ook het idee om wetenschappelijke informatie van internet te selecteren en toe te voegen aan de informatie die men al heeft. Hiervoor wordt op dit moment de noodzakelijke software ontwikkeld. Bovendien past het NIWI op dit moment de diverse websites aan om ze gebruikersvriendelijker te maken en wil men bijvoorbeeld de SDU-gids ook in elektronische vorm gaan aanbieden.
_________________ Behouden Toekomst
46
4.6.2 Beoordeling Binnen de sectie Onderzoekinformatie wordt met veel enthousiasme gewerkt aan de NOD en de diverse projecten. Het gebruik van de NOD, zo blijkt uit verschillende onderzoeken, blijft echter laag. Onderzoekers hebben zelf weinig behoefte aan de in de NOD opgenomen informatie terwijl de informatie uit de NOD voor beleidsmakers, media en bedrijfsleven weer onvoldoende is en aldus niet aan de (latente) behoefte voldoet. In dit kader kan wel wat worden verwacht van de hiervoor omschreven plannen van de sectie om de NOD meer ‘aan te kleden’. De betekenis van de NOD zou kunnen toenemen indien de informatie als materiaal kan fungeren voor wetenschapsjournalistieke uitingen en indien de PR-waarde ervan beter wordt benut. De hoop dat de NOD ooit een volledig overzicht van het Nederlandse wetenschappelijk onderzoek zal geven, lijkt de commissie ijdel. In de afgelopen jaren is de sectie druk bezig geweest om de verzameling van gegevens te automatiseren en dat lijkt zijn vruchten af te werpen. Alleen al omdat de NOD door een dergelijke automatisering afhankelijk is van de informatiesystemen van andere onderzoeksinstellingen zoals universiteiten en het deze niet kan controleren, is volledigheid niet mogelijk. Daar komt nog bij dat niet alle onderzoeksinstellingen hun medewerking verlenen. De commissie is echter niet van mening dat deze onvolledigheid de mogelijkheid in de weg staat de NOD te gebruiken als databank ten behoeve van het verstrekken van bijvoorbeeld beleidsadviezen op het gebied van onderzoek. De NOD heeft immers wel een behoorlijke dekking en uit haar gegevens mogen dan ook zeker wel richtinggevende conclusies worden getrokken. De commissie heeft geen bevredigend inzicht gekregen in de omvang van de verschillende taken die binnen de afdeling worden verricht, mede door het feit dat voor de themadatabanken assistentie wordt verleend door de opdrachtgevers en dat de sectie wordt ondersteund door de sectie IT/A (afdeling Bedrijfsvoering) voor de ontwikkeling van de benodigde IT. Bovendien is de toelevering van informatie op dit moment zodanig geautomatiseerd dat veel minder handwerk nodig is. De commissie is derhalve van mening dat de sectie Onderzoekinformatie op efficiëntere wijze moet kunnen functioneren dan op dit moment gebeurt. Activiteiten zoals het samenstellen van de themadatabanken zou kunnen worden uitbesteed voor zover dit niet kostendekkend kan gebeuren door de sectie zelf.
4.6.3 Positionering en conclusie De commissie meent dat de sectie Onderzoekinformatie - in afgeslankte vorm - onder directe verantwoordelijkheid van het Bureau van de KNAW dient te worden geplaatst. Het streven naar _________________ Behouden Toekomst
47
een volledig dekkende NOD moet worden losgelaten en vervangen door een efficiëntere gedistribueerde opzet voor de verzameling van informatie. Aan het bewerken van de informatie ten behoeve van goed omschreven doelgroepen dient meer aandacht te worden besteed. De commissie heeft gekeken naar alternatieven zoals overname van de activiteiten door VSNU of NWO, maar acht dat niet voor de hand liggend om de volgende redenen. NWO is een van de leidende partijen bij de ontwikkeling van I-Research, een methode om het zoeken naar internationale referenten te vereenvoudigen. NWO probeert het voor I-Research ontwikkelde systeem ‘collexis’ als internationale standaard voor informatiesystemen ten behoeve van research councils op de markt te zetten. Deze techniek is echter nog niet ver gevorderd en het is zeer de vraag of dit een succes gaat worden. Gelet op dit project en gegeven de doelstellingen van NWO ligt overname van de NOD door NWO niet voor de hand. Weliswaar werkt de sectie Onderzoekinformatie mee aan de ontwikkeling van I-Research, maar die samenwerking beperkt zich tot de beschikbaarstelling van haar gegevensbestanden voor de uitvoering van experimenten en het leveren van de kennis van de sectie Onderzoekinformatie op het gebied van thesaurustermen. De VSNU ten slotte, houdt zich alleen bezig met universitair onderzoek en het zal niet op haar pad liggen ook het andere onderzoek te inventariseren.
4.7
Sectie IT/A
4.7.1 Activiteiten en beoordeling Deze afdeling is ontstaan uit een eerdere reorganisatie. Het is een kleine afdeling die voor de ontwikkeling van IT-applicaties sterk afhankelijk is van de inschakeling van projectmedewerkers. De afdeling heeft zich het afgelopen jaar beziggehouden met de ontwikkeling van een ‘content management systeem’ (CMS) ten behoeve van het NIWI in het algemeen. Van de gebruikte software was 90% zogenaamde ‘open source-software’, slechts 10% is door de afdeling zelf ontwikkeld. Hiervoor is sterk geleund op de kennis van externen. De commissie vraagt zich, gelet op de ervaringen bij het NIWI, af of de KNAW voldoende schaalgrootte heeft om een eigen IT-ontwikkelgroep met de nodige competenties op zinvolle wijze te onderhouden. De commissie is van mening dat uitbesteding efficiënter is. Daarvoor moeten uiteraard wel voldoende middelen worden gereserveerd. _________________ Behouden Toekomst
48
4.7.2 Positionering en conclusie Naar de mening van de commissie dient de KNAW de sectie IT/A op te heffen. Overwogen kan worden om het personeel, indien geschikt, te herplaatsen bij de bedrijfsonderdelen van de instituten die hierboven als overnemende partijen zijn aangemerkt (KNAW: Bureau (project DENK of NOD) en mogelijk individuele KNAW-instituten; IISG: NDA; CHI: BNTL).
_________________ Behouden Toekomst
49
5
Procesplanning
Ofschoon het onderhavige rapport niet de bedoeling heeft uitgewerkte reorganisatievoorstellen te doen, wil de commissie graag aangeven onder welke voorwaarden zij haar voorstellen haalbaar acht. Deze voorwaarden hebben betrekking op: -
de wijze van overgang van het NHDA en het Steinmetz-archief naar het IISG, de herpositionering van de BNTL en de BAN, de opneming van de NOD door het bureau van de KNAW;
-
het management en de medewerkers van het NIWI gedurende de periode waarin activiteiten worden overgedragen en afgebouwd;
-
de betrokkenheid van overnemende organisaties en van het KNAW-bestuur bij het proces;
-
de wijze waarop met kosten en investeringen wordt omgegaan.
Eerder in het rapport is erop gewezen dat het NIWI reeds ruim een jaar in onzekerheid verkeert omtrent zijn voortbestaan en omtrent de prioriteiten die de organisatie zich momenteel zou moeten stellen. De uitvoering van de voorstellen van de commissie zou deze periode van onzekerheid, gegeven de geldende reorganisatieprocedures, met ongeveer twee jaar verlengen. Ook is melding gemaakt van het feit dat een deel van het huidige management is aangesteld in de verwachting dat het NIWI meer aandacht en middelen zou gaan besteden aan onderzoeksactiviteiten. Men mag niet zonder meer verwachten dat het management bereid is gedurende twee jaar een belangrijk deel van zijn energie en tijd aan reorganisaties te besteden, waar het onderzoek zeker onder te lijden zal hebben. Als bovendien mogelijkheden worden geschapen tot het verrichten van onderzoekswerk elders (bijvoorbeeld door de oprichting van een e-science instituut), dan kan men aannemen dat de continuïteit van leidinggeven in gevaar komt. Onder het overige personeel kan eveneens ongewenst verloop optreden. Het NIWI herbergt kleine groepen van gespecialiseerde medewerkers. Zij werken weliswaar in meerderheid in Amsterdam waar ook een deel van de geadviseerde overnemende partijen gehuisvest is, maar dat wil niet zeggen dat zij in een langdurige periode van onzekerheid niet zullen omzien naar een andere betrekking. Kortom, de commissie heeft een kwetsbare organisatie aangetroffen waarvan de activiteiten op een professionele manier bij derden moeten worden ondergebracht. Als de voorwaarden daarvoor niet worden gerealiseerd houdt de commissie het voor mogelijk dat de huidige dienstverlening ernstig te lijden zal hebben. Hieronder doet de commissie aanbevelingen die gericht zijn op het voorkomen _________________ Behouden Toekomst
50
van het ontstaan van onnodige schade en op het scheppen van draagvlak voor de verwezenlijking van het geschetste perspectief.
Voorwaarden Het verdient aanbeveling met het management van het NIWI heldere afspraken te maken omtrent de taak en de rol van het management in de komende twee jaren. Persoonlijke plannen en perspectieven van leidinggevenden dienen daarbij ook aan de orde te komen, zodat betrokkenen onderling weten wat zij van elkaar kunnen verwachten. De commissie beveelt aan geen belangrijke wijzigingen in de organisatie door te voeren respectievelijk wijzigingen in de dienstverlening aan te brengen anders dan met de overdracht van activiteiten gepaard gaan. Overbelasting van personeel en management zullen gemakkelijk tot onzorgvuldigheid, waardevermindering van activiteiten en demotivatie kunnen leiden. De prioriteit moet liggen bij het reorganisatieproces, dat wil zeggen bij de opneming van de bibliografieën in wellicht alsdan geclusterde instituten op het gebied van taal- en cultuurwetenschappen en bij de oprichting van een nationaal data-archief dat zal zijn gelieerd aan het IISG. Ook is reeds gesteld dat dienstverlening, ontwikkelingsgericht onderzoek en wetenschappelijk onderzoek binnen het NIWI met elkaar verweven zijn, niet alleen omdat activiteiten onderling zijn gerelateerd, maar ook omdat personen zich door deze scheidslijnen heen met verschillende activiteiten bezighouden. Het verdient daarom aanbeveling om het management van het NIWI samen met het management van overnemende partijen specifieke plannen te laten opstellen, bij voorkeur onder leiding van de directeur geesteswetenschappen van de KNAW. Dergelijke plannen zouden de visie van het nieuwe management moeten bevatten op de ontwikkeling van bibliografieën en NDA. Dan pas kan worden aangeven welke activiteiten precies in dat plan passen. De commissie pleit ten slotte voor een aanzienlijke beleidsvrijheid voor het management van overnemende partijen. De overnemende partijen zullen immers een toekomst moeten scheppen voor de activiteiten van het NIWI en daaromtrent verantwoording moeten afleggen.
Investeringen en kosten van reorganisatie Aan de commissie is gevraagd vast te stellen of de kosten van activiteiten in redelijke verhouding staan tot de inhoudelijke opbrengsten. Op deze vraag heeft de commissie geen antwoord kunnen _________________ Behouden Toekomst
51
geven. Een ‘benchmark’ ontbreekt, terwijl het de commissie ook niet mogelijk was om een gedetailleerde analyse op te stellen van de kosten per activiteit. Het systeem van budgettering laat dat niet toe. Wel kan het volgende worden gesteld. De budgetten van het NIWI zijn grotendeels historisch bepaald. Overnemende partijen doen er goed aan een ‘zero-base’ begroting op te stellen die gebaseerd is op hun plannen met de BAN en de BNTL enerzijds en het NDA anderzijds. In die begrotingen moet duidelijk gemaakt worden welke investeringen er nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van activiteiten, voor de her- en bijscholing van personeel en voor de ontwikkeling van ICT-technologie. De commissie heeft de indruk dat daarbij zou kunnen blijken dat de kwalificaties van het huidige personeel niet altijd aansluiten bij de plannen die men heeft opgesteld. Die indruk wordt versterkt door het feit dat de dienstverlening en de technologische ontwikkeling bij het NIWI in belangrijke opzichten zijn achtergebleven. Dit doet vermoeden dat belangrijke investeringen noodzakelijk zijn. Uit de discrepantie tussen aanwezige en vereiste kwalificaties kunnen belangrijke reorganisatiekosten voortvloeien. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de veronderstelling dat op korte termijn op de activiteiten van het NIWI kan worden bezuinigd naar de mening van de commissie twijfelachtig is. Bovendien moet bij het maken van berekeningen rekening gehouden worden met het feit dat de kosten van bedrijfsvoering ‘pro rato’ worden toegerekend aan de diverse activiteiten.
_________________ Behouden Toekomst
52
6
Samenvatting: conclusies en aanbevelingen
De Commissie Informatiediensten NIWI heeft de volgende opdracht gehad: -
Bepaal van elke dienst van het NIWI de waarde voor de wetenschap. Voor elke dienst wordt een aanbeveling verwacht of de betreffende dienst wel of niet gecontinueerd dient te worden en zo ja, onder welke randvoorwaarden;
-
Onderzoek van de te continueren diensten welke positie het meest gewenst is. Past de dienst goed binnen de KNAW of is een positie elders te verkiezen?
De commissie is bij het uitvoeren van haar opdracht voornamelijk uitgegaan van de behoeften van de alfa- en gammawetenschappen aan een data-infrastructuur. Deze zou zowel voor de alfa- als voor de gammawetenschappen een nationaal karakter moeten hebben teneinde in ieder geval voldoende draagvlak voor exploitatie en investeringen te scheppen en om de steeds belangrijker wordende internationale samenwerking op dit gebied te bevorderen. Door de bestaande activiteiten te positioneren in de nabijheid van, respectievelijk bij onderzoeksinstellingen wordt een belangrijke voorwaarde geschapen voor een betere sturing van de activiteiten. De onderzoekprogramma's en de projecten van onderzoekers zullen in sterkere mate bepalend zijn voor de prioriteiten die met betrekking tot de dienstverlening worden gesteld. De dienstverlening moet dan wel op zich ontwikkelende behoeften kunnen inspelen. Daartoe is de R&D-functie noodzakelijk. Voor de letteren zou dit betekenen dat de BNTL en de BAN bij een onderzoeksinstituut zouden kunnen worden ondergebracht. Het NHDA en het Steinmetz-archief kunnen samen opgaan in een nationaal data-archief dat op zijn beurt onderdak vindt bij een competente dienstverlener op het gebied van informatiedienstverlening. De NOD zou beter benut kunnen worden als bron van beleidsinformatie door onderbrenging bij het bureau van de KNAW. Overnemende instituten bewegen zich liefst nu al in hun dienstverlening en onderzoek op nationaal niveau. Voorwaarde voor overneming is dat zij de toegankelijkheid, ontwikkeling en continuïteit van de betreffende infrastructuur garanderen. Meer in het bijzonder heeft de commissie geconcludeerd dat: -
de activiteiten van het NIWI, behoudens de activiteiten ten behoeve van de SRM en die van de sectie IT/A, voor de wetenschapsbeoefening van (potentieel) grote waarde zijn, dat
_________________ Behouden Toekomst
53
voor deze activiteiten bij beëindiging ervan geen substitutie zal optreden en dat deze activiteiten derhalve dienen te worden voortgezet; -
voortzetting van de activiteiten alleen dan zinvol is als in hun ontwikkeling voldoende wordt geïnvesteerd, vooral op de gebieden van her- en bijscholing en van de toepassing van nieuwe ICT-technologie;
-
in Nederland behoefte is aan een verbetering van de data-infrastructuur voor letteren, geschiedenis en de sociale wetenschappen en dat deze verbetering het meest kansrijk is als zij een nationaal karakter draagt;
-
dienstverlening aan wetenschappers daarbij voorop moet staan en dat daartoe nauw contact met het onderzoeksveld noodzakelijk is;
-
er geen andere organisaties zijn die op dit moment bereid zijn het initiatief te nemen voor het verbeteren van de data-infrastructuur voor de alfa- en gammawetenschappen en dat daarom de verantwoordelijkheid daarvoor door de KNAW dient te worden genomen;
-
de letteren het meest gediend zijn door onderbrenging van de BNTL en de BAN bij een bij voorkeur op nationaal niveau opererende onderzoeksinstelling die voldoende draagvlak kan bieden voor de ontwikkeling van de dienstverlening; dat een dergelijke instelling er momenteel niet is en daarom clustering van bestaande onderzoeksinstituten vanuit dit perspectief moet worden overwegen;
-
het NHDA en het Steinmetz-archief vanwege het feit dat de door deze archieven bediende wetenschapsgebieden in toenemende mate verwantschap vertonen en vanwege overeenkomstige technologische behoeften, op kunnen gaan in een op te richten nationaal data-archief;
-
vanwege de beperktheid van de middelen een wenselijk streven naar synergie en schaalgrootte én de noodzaak om voortvarend te handelen onderbrenging van een nationaal data-archief bij het IISG het meest voor de hand ligt;
-
de KNAW de gegevens uit de NOD kan gebruiken als bron van beleidsinformatie en als middel om de voorlichtingsfunctie te versterken en dat het bureau de aangewezen partij zou zijn om de NOD in afgeslankte vorm op te nemen;
-
de activiteiten van de sectie IT/A en van de SRM kunnen worden beëindigd;
-
de huidige NIWI-problematiek aan het licht gebracht heeft dat voor de IT-ondersteuning van KNAW-instituten voorzieningen moeten worden getroffen;
-
de implementatie van de voorstellen van de commissie een zorgvuldige procesplanning vereist waarbij enige managementcontinuïteit bij het NIWI vereist is en waarbij ongewenste desinvesteringen moeten worden tegengegaan;
_________________ Behouden Toekomst
54
-
geconstateerde discrepanties tussen de behoeften van onderzoekers en de huidige dienstverlening doen vermoeden dat belangrijke investeringen nodig zijn om de huidige en te continueren activiteiten van het NIWI in nieuwe omgevingen tot bloei te brengen.
_________________ Behouden Toekomst
55
Appendix A
Opdracht Commissie Informatiediensten NIWI
Achtergrond In oktober 2002 heeft de door het bestuur ingestelde Commissie Strategie NIWI-KNAW aanbevolen het NIWI in de huidige vorm te beëindigen. De commissie deed de aanbeveling de diensten van het NIWI te laten evalueren op hun waarde voor de wetenschap en op hun strategische positie binnen de KNAW (zie verder hoofdstuk 4 van het rapport). Het bestuur heeft de aanbevelingen van de commissie op dit punt overgenomen. Opdracht De commissie heeft een tweeledige opdracht: 1. Bepaal van elke dienst van het NIWI de waarde voor de wetenschap. Voor elke dienst wordt een aanbeveling verwacht of de betreffende dienst wel of niet gecontinueerd dient te worden en zo ja, onder welke randvoorwaarden; 2. Onderzoek van de te continueren diensten welke positie het meest gewenst is. Past de dienst goed binnen de KNAW of is een positie elders te verkiezen? Toelichting 1. Waardebepaling diensten NIWI Het rapport van de Commissie Strategie NIWI geeft vier criteria voor de waardebepaling van de diensten: a. Kwaliteit (waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar het gebruik van geavanceerde ICT); b. Gebruik door de wetenschappelijke gemeenschap in Nederland; c. Wetenschappelijk belang (waarbij uniciteit een belangrijke afweging vormt); d. Bedrijfseconomisch rendement (a. staan de kosten in redelijke verhouding tot de inhoudelijke opbrengsten? b. worden de kosten op de juiste plaats gedragen?). Over de biomedische tijdschriftencollectie en documentleverantie heeft het bestuur al het besluit tot afbouw genomen. Over de waarde van deze dienst wordt daarom geen advies meer aan de commissie gevraagd. 2. Positie Bij de positiebepaling van diensten zijn drie vragen aan de orde: a. In welke organisatorische setting is de kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening goed te waarborgen? In beginsel acht het bestuur een zelfstandig bestaan van relatief kleinschalige diensten, zoals vóór de oprichting van het NIWI, niet gewenst. b. Past de dienst strategisch binnen de KNAW, bijvoorbeeld door synergie-effecten met andere activiteiten? c. Is de dienstverlening intern van belang voor het functioneren van de KNAW en de instituten binnen de KNAW? Indien een positie binnen de KNAW aanbeveling verdient komt bovendien de vraag aan de orde of onderbrenging bij een ander KNAW-instituut opportuun zou kunnen zijn. Werkwijze van de commissie De commissie kan voor haar werkzaamheden gebruik maken van de informatie die het NIWI de afgelopen jaren zelf heeft verzameld, onder andere in gespreksrondes met onderzoekers. De _________________ Behouden Toekomst
directeur van het NIWI woont als adviserend lid de vergaderingen van de commissie bij en is verantwoordelijk voor het inbrengen van alle gegevens waarover het NIWI beschikt en die naar het oordeel van de commissie van nut zouden kunnen zijn. De commissie stelt de medewerkers van het NIWI in de gelegenheid om aanvullende informatie te verstrekken. De commissie kan zich zowel nationaal als internationaal laten informeren over het belang van diensten voor het wetenschappelijk onderzoek. In de loop van voorjaar 2003 zal de Sociaal Wetenschappelijke Raad naar verwachting adviseren omtrent de data-infrastructuur in de sociale wetenschappen. De commissie wordt verzocht dit advies zo mogelijk mee te nemen in de eigen overwegingen. Het bestuur verzoekt de commissie om uiterlijk 1 juli 2003 te rapporteren. Samenstelling commissie De stuurgroep NIWI stelt de volgende samenstelling van de commissie voor: • dr. N. van Dijk, voorzitter • prof.dr. H.B.G. Ganzeboom (maatschappij wetenschappen) • prof.dr. E. Talstra (humaniora) • prof.dr. P.M.M. Klep (humaniora) • prof.dr. G. Oostindie (namens interne dienstafnemers KNAW) Adviseren lid (vanuit het NIWI): dr. G.A. de Jong 1 TP
PT
De voorzitter is reeds benaderd en bereid gevonden de commissie te leiden. Naar een secretaris wordt nog gezocht. Vervolg Na advisering door de commissie zal het bestuur van de KNAW besluiten nemen over de uitvoering van haar aanbevelingen en de organisatorische, personele en financiële consequenties. Overleg en onderhandelingen met KNAW-interne en externe partijen, bijvoorbeeld over de eventuele opname van bepaalde diensten, zal door of namens het bestuur geschieden.
1
De rol van adviserend lid is vooral informerend en coördinerend. Hij heeft het overzicht van zowel ontwikkelingen in het instituut, als van de voortgang van de beide adviescommissies. _________________ TPT
TPT
Behouden Toekomst
Appendix B
Overzicht geraadpleegde literatuur en andere informatie Informatie vanuit KNAW: 1.
Tijdelijke commissie strategie NIWI-KNAW: E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein, oktober 2002
2.
Bestuur KNAW: Voorlopige standpuntbepaling dagelijks bestuur KNAW inzake rapport commissie–strategie NIWI-KNAW d.d. 22 oktober 2002
3.
Committee on Research Institute for E-science KNAW, maart 2003
4.
Committee on a KNAW Research Institute for e-Science: Building the KNAW International Research Institute on e-Science Studies in the Humanities and Social Sciences, september 2003
Informatie vanuit NIWI: N.B.: Uiteraard heeft de Commissie gebruikgemaakt van nadere schriftelijke informatie in de vorm van overzichten van de inhoud van de diverse databanken, gebruikscijfers etc. Deze informatie wordt hier niet nader gespecificeerd. 5.
NIWI in vogelvlucht, 2002
6.
Wouters, P., Beaulieu, A., Han Woo Park, Scharnhorst, A.: Knowledge-production in the new digital networks, 2002
7.
Besselaar, P. van den: Informatiediensten voor maatschappijwetenschappen, 2002
8.
Besselaar, P. van den: Onderzoek op het grensvlak van maatschappijwetenschappen en informatiewetenschap, 2002
9.
Jong, G. de: Verslag raadpleging beleid afdeling maatschappijwetenschappen NIWI-KNAW
10. Doorn, P.: De toepassing van ICT in het historisch onderzoek in Nederland en de rol van het NIWI-KNAW, 2002 11. Beleidsplan historische informatiediensten, 2002 12. Doorn, P.: Research proposal for the department of history, 2002 13. Dalen-Oskam, K. van: Dienstverlening afdeling Neerlandistiek 14. Eindverslag raadpleging Neerlandici 2001 15. Dalen-Oskam, K. van: Plan of research for the department of Dutch language and literature _________________ Behouden Toekomst
16. Voorbij, H.J.: Onder Neerlandici: ervaringen met de BNTL 17. Voorbij, H.J.: Ervaringen met de BNTL. Een gebruikersonderzoek, 1999 18. NIWI-dir. sectie OI: Nota onderzoekinformatie, 2002 19. Vernieuwing diensten NIWI-onderzoekinformatie 2003 20. Document leverantie-strategische verkenningen: vlees, vis of vegetarisch, 2002 21. Kolff, F.W. van der: Het papieren erfgoed – notitie over de bijzondere collecties ten behoeve van de stuurgroep diensten NIWI-KNAW, 2002 22. Veer, J. van der: De bijzondere collecties van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen in het NIWI, gepubliceerd in Boekenpost, 2002 23. Pieters, T.W.J. en Kolff, F.W. van der: Overzicht bijzondere collecties, 2000 24. Koopmans, N.I. en Meel, M. van: Behoefte onderzoek onderzoeksinformatie in Nederland, 2002 25. Jaarverslag Sectie Onderzoekinformatie 2002 26. Bijdrage NIWI Jaarverslag KNAW 2001 27. Bijdrage NIWI Jaarverslag KNAW 2002 28. Conceptnotitie doelgroepen – een gebruikersonderzoek Onderzoekinformatie, 2001 Informatie van derden: 29.
Dekker, R.: Gedachte-ontwikkeling rond Data Infrastructuur: Nederland
30. Social Sciences and Humanities Research Council of Canada/National Archives of Canada: Final Report National Data Archive Consultation “Building Infrastructure for Access to and Preservation of Research Data in Canada” 31. Bibliografie van de Nederlandse taal- en literatuurwetenschap 32. JISC Committee for the Support of Research: Consultation draft “Data curation for e-Science in the UK: an audit to establish requirements for future curation and provision”, 2003 33. SWR: Networked Data Services – Towards a Future Data-Infrastructure for the Social Sciences in the Netherlands, 2003 34. SISWO Werkgroep Sociaal-Wetenschappelijke Informatie: Voorstel voor een Nederlandse portal voor de sociale wetenschappen, 2003
_________________ Behouden Toekomst
Appendix C
Overzicht gesprekspartners Commissie Informatiediensten NIWI (uitgezonderd medewerkers/management NIWI en KNAW-bestuur dan wel medewerkers van het Bureau van de KNAW)
Commissie Onderzoekinstituut E-wetenschap: prof. dr. W.E. Bijker, voorzitter dr. K.W.H. van Beek, secretaris Constantijn Huygens Instituut: prof. dr. H.A.G. Braakhuis, interim-directeur dr. M. Gumbert-Hepp, werkgroepleider dr. A. Kets-Vree, werkgroepleider T
T
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis: Jaap Kloosterman, directeur dr. Henk Wals, plaatsvervangend directeur Koninklijke Bibliotheek: dr. E.S. van Eijck van Heslinga (plaatsvervangend algemeen directeur) Meertens Instituut: prof. dr. H.J. Bennis Sage Publications: Patrick Brindle Sociaal Cultureel Planbureau: drs. T. Roes, 1 ste adjunct directeur drs. I.A.L. Stoop, hoofd afd. informatievoorziening en automatisering P
P
WSA-bestuur: drs. R.J.P. Dekker, secretaris WSA-bestuur drs. J.L. Nobel, namens CBS lid WSA-bestuur prof. dr. H. Ottens, aankomend voorzitter WSA-bestuur
_________________ Behouden Toekomst
Organogram NIWI
Appendix D
(In dit organogram staan alleen medewerkers met een KNAW-dienstverband) Betty Beunk Chris Baars Cor Jacobs Gerard Harren Harrie Lalieu Inge Vogel Iris Koopmans Joop Dijkman Thea Sibbel (Daan Akkerman) (Inge Hickmann-de Leeuw)
Sectie Onderzoekinformatie Hoofd Marga van Meel
Sectie Research Programmaleider Paul Wouters
Afdeling
Afdeling
Afdeling
Geschiedenis
Bedrijfsvoering
Bibliotheekdiensten
Hoofd: Peter Doorn
Hoofd: Henk Harmsen
Hoofd: Henk Harmsen
Afdeling Maatschappij-
Afdeling
wetenschappen
Neerlandistiek
Hoofd: Peter van den Besselaar
Hoofd:Karina van Dalen-Oskam
Lisette Bros Anneke Veltman Cor van der Meer Hans Versteege Helga van Gelder Iris den Boer* Jetske van der Schaaf Marion Wittenberg Monique Goemans** Nero Matthias Roselle Servage Toos Reenders Anne-Marie Oostveen Gaston Heimeriks Eleftheria Vasileiadou (Daan Akkerman)
Marga de Bolster Elly Kamp Frank Peeters Jan-Jaap Kelder Joris van Zundert Koos Wagemaker Ramona Land Rolf de Weijert (Iris den Boer) (Pauline Beckers) (Michael Baars) Marjon van Diepen
Sectie Financiën Hoofd: Jan van Bruggen
Directeur Gaspard de Jong
Sectie Facilitaire zaken Hoofd : Fred Sterkenburg
Henk van den Berg _________________ Roel Huttenga Loes Gründmann Nagah Abdelmawla Rob van Buuren (Theo Tieken)
Sectie IT Infrastructuur en support Hoofd: Hans Kock
Huib te Pas Edwin de Lange Joop Schipper René Schrama Ronald Kluivers Ton van Groningen
Annelies van Nispen Berry Feith Dagmar Stiebral Douwe Zeldenrust Hans Heger Heiko Tjalsma Henk Laloli Laurents Sesink Marjan Balkestein Michelle van den Berk René van Horik Roelie Kuikstra Rubrecht Zaat** Tom van den Berg Luuk Schreven
Sectie Personeelszaken
Berna van Agthoven Henry Duindam** Nelleke de Rooij
Elly Dijk Arjan Hogenaar
Secretariaat Alice de Haas* Gita Brouwer Florence Meershoek
Sectie Distributie Hoofd: Lucas Pasteuning
Sectie Collectie
Bijzondere Collectie: Frans van der Kolff Astrid Walsh-Adan
Documentleverantie Orderinvoer, bemiddeling &
Collectie: Reinout Rietveld Denise Berck Michael Baars* Pauline Beckers* Renate Meijer Rommert Tjeerdsma Tineke Tegelaars** Daan Akkerman*
Egmond Scheuer Bruni Oehlers Chantal Dekker Daniel Geldhof Marlon Bergwijn Inge Hickmann-de Leeuw* Sirius Bosch Tahir Lone John van Zuylen Eric Lammers Iolando da Mata Brito
Sectie IT Applicatieontwikkeling en –beheer
Bram Buitendijk Ruud Bronmans Marc Evers Erik Huisman Ronald Haentjens Dekker Niek van Baalen
Andrea Scharnhorst Anne Beaulieu Colin Reddy Hildrun Kretschmer Jenny Fry Matt Ratto Iina Hellsten
* ** ()
procescontrol Toni Spek-Font Pallares Theo Tieken* Ron van de Water Marlon
Digitalisering Richard Bos
(ook) elders in NIWI werkzaam buiten NIWI gedetacheerd van andere afdeling / werkervaringsplaats
Appendix E Overzicht activiteiten NIWI september 2003 (in fte's) produktie
projekten data-infrastructuur
Aard van de aktiviteit wet. onderonderzoek steuning
management
KNAWlumpsum
0,2
4,8 1,0 0,2
Financiering Extern
Totaal
Nerdi 8,2 1,0
3,4
9,4 Onderzoekinformatie NOD
7,6 3,1 0,6
6,3 3,1 0,6
1,3
11,3 Neerlandistiek BNTL, BAN
5,5 2,6 2,0 0,4
4,5 2,6 2,0 0,4
1,0
10,5 Maatschappijwetenschappe n Steinmetz archief SRM
2,1 2,1
2,1 3,1 6,3 0,6
2,8 4,1 0,6
2,1 0,3 2,2 14,2
Geschiedenis NHDA
3,4 8,7 3,4 0,6
3,4 2,5 2,9 0,6
6,2 0,5 16,1
Bibliotheekdiensten Collectie KNAW _________________
1,5
1,5
Overzicht activiteiten NIWI september 2003 (in fte's) produktie
Biomedische doc.lev.
projekten data-infrastructuur
Aard van de aktiviteit onderwet. onderzoek steuning
management
KNAWlumpsum
0,5
4,4 2,0 0,5
16,4 2,0
Financiering Extern
Totaal
12,0
20,4 Directie/Bedrijfsvoering Financiën Facilitaire dienst Personeelszaken Secretariaat Beleidsmedewerkers IT/Applicatieontwikkeling IT/Infrastructuur Directie
4,0 2,0 1,5 2,0 1,7 5,6 7,0 1,5
3,0 2,0 1,5 2,0 1,7 5,6 7,0 1,5
1,0
25,3 Totalen (fte's) produktie projekten data-infrastructuur wetenschappelijk onderzoek ondersteuning management Globale kosten Gemiddelde personeelskosten per fte Materiele kosten (18.000/fte) subtotaal Toerekening ondersteuning/mgt totaal
_________________
38,6 17,5 19,9 26,8 38,6
17,5
19,9
26,8
4,4 4,4
51,0
47,0
63,0
56,0
96,0
1968,6 694,8 2663,4 1222,7
822,5 315,0 1137,5 522,2
1253,7 358,2 1611,9 740,0
1500,8 482,4 1983,2
422,4 79,2 501,6
3886,1
1659,7
2351,9
22,2 11,0 13,8 25,8 4,4 77,2
16,4 6,5 6,1 1,0 30,0
107,2
4257,0 1402,0 5659,0
1711,0 634,8 2345,8
5968,0 1929,6 7897,6