___________________________________
___________________________________
Behoefte of verlangen? De betekenisstructuur van de kinderwens1 Yvonne Denier — Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, Centrum voor Economie en Ethiek Bij de meeste koppels komt er een ogenblik dat de kinderwens zich laat gelden. Deze wens kan zeer sterk zijn. De vervulling ervan kan mensen intens gelukkig maken. Niet-vervulling daarentegen kan de oorzaak zijn van groot verdriet. Kunstmatige voortplantingstechnieken hebben sinds hun ontstaan dan ook een niet te overzien aantal paren zeer gelukkig gemaakt. Deze technologische mogelijkheden kunnen evenwel de idee wekken dat men een recht op een kind kan laten gelden. Het is echter de vraag of men kan spreken van een positief recht op een kind2. Een positief recht op een kind impliceert dat een kind een basisgoed is en de kinderwens een basisbehoefte. De achtergrond is de idee dat ouderschap een essentieel deel is van de menselijke zelfrealisatie en onvruchtbaarheid een hindernis die moet worden overwonnen wanneer er de technologische middelen zijn. Dit betekent dat het individuele rechtssubject het kind als rechtsobject kan opeisen en dat er vanwege de gemeenschap en de medische experten in reproductietechnologie een plicht bestaat om hierin te voorzien. Toegang tot vruchtbaarheidsbehandelingen is dan een recht dat noodzakelijk moet worden erkend in een systeem van publieke gezondheidszorg. Een andere benadering is deze waarin een kind wordt beschouwd als object van verlangen. Ze gaat uit van de idee dat hoewel geen enkele morele speculatie in staat is om de kracht en de authenticiteit van diepgaande wensen te bepalen of terzijde te schuiven, er evenwel geen sprake kan zijn van een kind als een basisgoed waar men recht op heeft. In dit artikel stel ik de vraag naar de betekenisstructuur van een kind als rechtsobject in onderscheid met een kind als object van verlangen.
Welke zijn de vertrekpunten en conceptuele horizonten van beide perspectieven? Tot welke argumentaties en maatschappelijke implicaties leiden ze? Uiteraard zijn er verschillende benaderingen mogelijk van deze problematiek, elk vertrekkend vanuit andere onderzoeksperspectieven en tradities. In dit artikel worden het probleem van de betekenisstructuur van de kinderwens, de analytische benadering ervan — met een sterke nadruk op het belang van juiste analyse van het filosofisch taalgebruik — en het hermeneutisch perspectief — waarin het interpretatieve verstaan en het zingevende begrijpen centraal staan — in kritische dialoog gebracht. In het eerste punt voer ik een analyse door van het artikel van de analytische filosoof Harry Frankfurt, Necessity and Desire3. Frankfurt onderzoekt hierin wat het betekent dat iets `nodig is' in onderscheid met dat `iets gewenst is'4. In dit kader krijgt het probleem van de kinderwens vorm: beschouwt men een kind als iets waar men behoefte aan heeft, dan heeft dit een andere impact dan wanneer men een kind verlangt. In punt twee verlaat ik het analytisch kader en diep ik vanuit hermeneutisch perspectief de idee van een kind als object van behoefte uit. Dit gebeurt op een dubbele manier. Eerst worden de kritieke punten van het behoeftedenken over de kinderwens onder de loep genomen. Vanuit de problemen die ontstaan uit de instrumentaliserende tendens, de verenging van moreel belang tot het noodzakelijke en de benadering van het verlangen als functie van de nood, ga ik vervolgens na hoe de interpretatie van de kinderwens als verlangen een meer vruchtbare benadering kan bieden. Ik ga in op de structuur van het verlangen als symbolisch verlangen en toon aan dat onder deze tonaliteit de kinderwens begrijpelijker wordt in zijn verschillende aspecten.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.163
___________________________________
Frankfurts distinctie tussen behoefte en verlangen
1.
Harry Frankfurt vertrekt van de vaststelling dat het concept `behoefte' een krachtige rol speelt in het huidige morele en politieke discours, namelijk in argumentaties ter ondersteuning van eisen, ter beïnvloeding van de bestaande ordening van prioriteiten of met het oog op het instellen van rechten5. De slagkracht van het behoefteconcept is gelegen in de algemene intuïtieve erkenning van een minimaal voorrangsprincipe dat de behoefte doet prevaleren op het verlangen: wanneer eenzelfde goed object is van zowel behoefte als verlangen, dan primeert de behoefte op het verlangen6. Dit heeft te maken met een vorm van noodzakelijkheid die in de discussiepraktijk wordt toegekend aan de vervulling van de noden, een noodzakelijkheid die niet wordt toebedeeld aan het verlangen. Nuancering is echter aangewezen. Niet elke behoefte heeft een morele prioriteit op het corresponderende verlangen. Er is een belangrijk onderscheid tussen de soorten behoeften naargelang ze al dan niet prioriteit hebben over de corresponderende verlangens7. Een eerste element is de instrumentele status van de behoefte. Een behoefte staat niet op zichzelf maar treedt altijd op in functie van iets anders8. Men heeft bijvoorbeeld voedsel nodig om te overleven of een racket om tennis te spelen. Als dusdanig is de vervulling van wat men nodig heeft niet belangrijk op zichzelf, maar enkel als noodzakelijk middel om een bepaald doel te bereiken. Belangrijk is dat een behoefte, los van haar doel, geen aanspraak op prioriteit kan maken. Het morele belang van de behoefte is afhankelijk van het morele belang van het doel9. Zo is het vervullen van de nood aan voedsel aanzienlijk belangrijker dan de aanschaf van een racket. Maar ook al heeft de behoefte op zich geen speciale morele betekenis, toch mogen we het belang ervan niet onderschatten, precies vanwege de manifeste retorische kracht die het concept in de discussiepraktijk heeft10. Een tweede element is het volgende: vaak is iets
___________________________________
nodig omdat men iets anders verlangt. Zo kan men bijvoorbeeld een boek nodig hebben omdat men een kruiswoordpuzzel wil afmaken. In dit geval is het `nodig hebben' afhankelijk van de wil van de betrokkene. Frankfurt duidt dit aan met de term `gewilde behoeften' (`volitional needs', ND, p. 107). Hoewel het op het eerste zicht niet zo lijkt, is het hebben van een gewilde behoefte niet steeds een vrijwillige zaak. Het verlangen is niet steeds onder vrijwillige controle. Er zijn vrijwillige en onvrijwillige verlangens. De behoeften die worden gegenereerd door verlangens waar men vrij voor heeft gekozen, noemt Frankfurt `free volitional needs' (ND, p. 107) wat we vertalen met `vrijwillige behoefte'. Een vrijwillig verlangen is het resultaat van eigen beslissing. Ze is geconstrueerd door wilsakten die we zelf stellen. Zo kan de behoefte aan nieuwe kleren ontstaan uit het vrijwillige verlangen om fatsoenlijk voor de dag te komen en de behoefte aan wintersportvakantie omdat men er eens tussenuit wil zijn. De behoeften die worden gegenereerd door onvrijwillige verlangens, duidt hij aan met de term `constrained volitional needs' (ND, p. 107), `niet vrijwillig gewilde behoeften'. Hier gaat het om situaties waarin het verlangen niet van de persoon afhangt maar eerder een kwestie is van gevoelens, neigingen die opkomen en los van de eigen wil voortduren. Een voorbeeld hiervan is verliefdheid of jaloezie. Hiernaast zijn er ook behoeften die volledig losstaan van elk verlangen en dit zijn de `wilsonafhankelijke behoeften' (`non volitional needs', ND, p. 109). In dit geval is de behoefte er steeds, ook al wil men ze niet expliciet. Zo heeft men steeds voedsel nodig om te overleven, of men dat nu wil of niet. Ook kan ik behoefte hebben aan nieuwe kleren omdat aan mijn nieuwe baan strikte kledingvereisten verbonden zijn, zelfs als ik dit niet expliciet wil. Vrijwillige behoeften genieten geen morele prioriteit in de zin van het voorrangsprincipe. Dit heeft volgens Frankfurt enkel te maken met het feit dat ze worden gegenereerd door een vrijwillig verlangen en zegt verder niets over de wenselijkheid van de realisering van het doel11. Een vrij-
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.164
___________________________________
willige behoefte bevat in tweevoudig opzicht te weinig noodzakelijkheid. Ten eerste heeft de betrokken persoon de behoefte zelf in handen. Hij heeft met andere woorden niet nodig wat hij verlangt. Ten tweede kan daardoor niet worden aangenomen dat de behoefte absoluut moet worden vervuld. Een behoefte die daarentegen wel aan de tweevoudige noodzakelijkheid voldoet is een `categorische behoefte': de persoon heeft het hebben van de behoefte niet in eigen handen en daardoor kunnen we aannemen dat de behoefte moet worden vervuld (ND, p. 109). Zowel onvrijwillige behoeften als wilsonafhankelijke behoeften zijn categorische behoeften. Als zodanig moeten beide behoeften worden vervuld en hebben ze morele prioriteit ten aanzien van corresponderende verlangens. Waarom moeten sommige behoeften worden vervuld en andere helemaal niet? Hier treedt het derde element op: het verband met schade. De aanwezigheid van schade is bepalend voor het onderscheid tussen de behoeften die al dan niet voldoen aan het prioriteitsprincipe12. Eenduidig invullen wanneer mensen worden geschaad ten gevolge van niet-vervulling van bestaande behoeften, is evenwel allerminst eenvoudig. Frankfurt probeert dit door een onderscheid te maken tussen (1) daadwerkelijke schade, (2) enkel falen in het verkrijgen van gewenst voordeel en (3) daadwerkelijke schade ten gevolge van het falen in het verkrijgen van gewenst voordeel. In dit verband stelt hij niet meer dan drie elementaire observaties (ND, pp. 109-110). Ten eerste heeft geschaad worden te maken met slechter af zijn dan tevoren, terwijl falen in het bekomen van voordeel een kwestie is van niet beter worden. Respectievelijke voorbeelden zijn de gevolgen van het niet ontvangen van gepaste medische zorgen na een ongeval en het niet kunnen verhuizen naar een huis met een tuin wanneer men in een appartement woont, gesteld dat men dit graag wil. Ten tweede stelt hij dat er soms geen andere weg is om een situatie waarin men slechter af is te vermijden dan door ze beter te maken. In dit geval is het falen in het verkrijgen van verbetering hetzelfde als
___________________________________
geschaad worden. Een voorbeeld hiervan is het niet ontvangen van goed onderwijs. Ten derde is het volgens Frankfurt zo dat het leven van een persoon wiens toestand slecht is, erger wordt zolang zijn toestand niet verbetert, eenvoudigweg omdat langer ondergaan van een slechte situatie erger is dan minder lang. Op die manier kan iemand worden geschaad zonder dat zijn toestand van het ene op het andere tijdstip achteruitgaat. Een voorbeeld is het het lijden aan een chronische ziekte. Toegepast op de verschillende soorten behoeften impliceert dit dat wanneer een vrijwillige behoefte niet is vervuld, dit neerkomt op een situatie van falen in het verkrijgen van verbetering. Immers, de context van deze behoefte is het vrijwillige verlangen naar verbetering. Wanneer een wilsonafhankelijke behoefte niet is vervuld, is er sowieso schade omdat het vervullen van de behoefte is gesitueerd in de context van vermijden van verslechtering. In het geval van een niet vervulde onvrijwillige behoefte is er ook schade maar dit moeten we interpreteren vanuit de context van het onvrijwillige verlangen dat als verlangen gericht is op verbetering, maar tegelijk door het onvrijwillig karakter verslechtering impliceert wanneer niet vervuld. Of een bepaald soort behoefte al dan niet onderscheiden moreel belang bezit, wordt uitgemaakt op basis van het verband van die behoefte met schade. In het geval van de vrijwillige behoefte is de behoefte ontstaan uit een vrijwillig verlangen en aldus een persoonlijk gecreëerde noodzakelijkheid. Men heeft ze in eigen handen en men kan er zich van bevrijden. Als dusdanig is deze behoefte niet onlosmakelijk verbonden met schade en kan ze geen aanspraak maken op een distinctieve morele kwaliteit13. De situatie is anders in het geval van de onvrijwillige behoefte en de wilsonafhankelijke behoefte. In het geval van de onvrijwillige behoefte is het zo dat het verlangen dat de behoefte genereert niet kan worden stopgezet en zich dus blijvend doorzet, onuitroeibaar aanwezig blijft. Het verlangen ontsnapt aan de controle van de betrokken persoon. De wilsonafhankelijke behoefte is een permanente behoefte die bovendien absoluut onafhankelijk is
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.165
___________________________________
van om het even welk verlangen. Integendeel, de behoefte is er, ook al wil men ze helemaal niet en verlangt men ernaar ze niet te hebben. Belangrijk is dat door deze verbinding met schade het onderscheiden moreel gewicht van een behoefte wordt afgeleid uit het categorisch gehalte ervan, dit wil zeggen uit het onvrijwillige karakter van de behoefte en uit de onlosmakelijke band met schade die ontstaat wanneer ze niet wordt vervuld 14 . Een recht op een kind?2. kind? 2.
Een recht op een
___________________________________
karakter verslechtering impliceert wanneer niet vervuld. Dit is zeer aannemelijk: de kinderwens, indien vervuld, draagt bij tot een diepgaande verrijking van het persoonlijk levensproject. Daarentegen kan niet-vervulling de oorzaak zijn van groot verdriet. Tot hiertoe zijn deze aannamen zeer plausibel en kunnen ze precies hierdoor dienen als grond voor het claimen van een recht op een kind. Toch stoten we met deze argumentatie op fundamentele problemen. De verdere uitwerking van een kind als rechtsobject leidt tot zeer implausibele conclusies. 2.1Negatieve invulling van het model:
De eis van een positief recht op een kind is gebaseerd op de stelling dat een kind behoort tot de categorie van de behoeften. Teruggrijpend op het onderscheid tussen de drie categorieën van behoeften leidt het perspectief van een kind als een behoefte tot het volgende. Het is duidelijk dat een kind niet kan worden gezien als een wilsonafhankelijke behoefte. Immers, de wilsonafhankelijke behoefte staat los van elk verlangen. Bij de kinderwens speelt het verlangen mee. Zonder een verlangen naar een kind is er zeker geen behoefte aan een kind. Kan een kind worden gezien als een vrijwillige behoefte? Een vrijwillig verlangen is van de aard van `en nu wil ik graag dit'. Hoewel de kinderwens in vele gevallen de vorm aanneemt van een vrije en bewuste keuze, vertaalt zich dit niet in termen van `en nu wil ik graag een kind'. Niemand zal ontkennen dat een kind iets heel anders is dan een kruiswoordpuzzel, een koekje of een bioscoopbezoek. Dit leidt tot de vraag naar de plausibiliteit van een kind als onvrijwillige behoefte. Deze behoefte is gegenereerd door een onvrijwillig verlangen dat zeer sterk is en onuitroeibaar aanwezig blijft. Het is een verlangen dat aan het beheersingsvermogen van de betrokkene ontsnapt15. Wanneer de kinderwens niet wordt vervuld, is er schade. Deze moet worden geïnterpreteerd in de context van de onvrijwillige behoefte, met andere woorden in de context van het onvrijwillige verlangen dat als verlangen gericht kan zijn op verbetering, maar door zijn onvrijwillig
de kritieken Het claimen van een recht op een kind als op een behoefte houdt in dat een kind een instrumentele waarde zou hebben. Zo kan men stellen dat men een kind nodig heeft `omdat het me gelukkig maakt' of `omdat het verrijkend bijdraagt tot mijn persoonlijk levensproject' of `om niet ten onder te gaan in afgrondelijk verdriet', et cetera. De instrumentele waarde van de behoefte doet evenwel niets af aan het morele gewicht van het doel, dat in het geval van de kinderwens zeer ernstig is. Het gaat niet om zomaar iets maar om fundamenten van zingeving in het levensproject van mensen. Problematisch echter is dat een instrumentele waarde slechts waardevol is in functie van het doel. Toegepast op de kinderwens betekent dit dat een kind vervangbaar is, dat eender welk kind zou moeten kunnen bijdragen tot mijn geluk. Dit staat echter haaks op de verpersoonlijkte liefde van ouders tot hun kinderen16.Verder impliceert de instrumentele waarde van een kind dat het slechts waardevol zou zijn voor zover het bijdraagt tot het doel van de kinderwens, en omgekeerd dat het zijn waarde verliest wanneer het hieraan niet (meer) bijdraagt. Dit gaat in tegen de onvoorwaardelijke liefde van ouders voor hun kinderen17. De nodige nuancering is echter aangewezen. De rol van het instrumentele is verschillend in de periode voor en na de geboorte. Voor de geboorte kan inderdaad om het even welk kind mijn geluk vervullen. Na de
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.166
___________________________________
geboorte maakt het instrumentele plaats voor de verpersoonlijkte relatie. Toch is de rol van het instrumentele bij de kinderwens van een andere orde dan bij de behoefte. De instrumentele waarde van de appel die mijn behoefte aan voedsel vervult is veel exclusiever in die zin dat de appel na het vervullen van zijn taak helemaal niet meer belangrijk is. Dit is tegengesteld aan de kinderwens. Hoewel het instrumentele voor de geboorte een rol speelt, verdwijnt dit bijna volledig na de geboorte. In deze zin kan men niet spreken van een kind als behoefte. Frankfurt verbindt morele onderscheidenheid met noodzaak: `de wenselijkheid van een bepaald doel kan de eis voor wat nodig is om dit doel te bereiken rechtvaardigen. Maar voor zover dit verlangen naar het doel een vrijwillig verlangen is, kan de wenselijkheid van het vervullen ervan de claim niet beladen met een onderscheiden morele kwaliteit, die wel specifiek is voor claims die gerechtvaardigd zijn door behoeften'18. Dit betekent dat zodra een vrijwillig verlangen in het spel is, er geen sprake kan zijn van onderscheiden moreel belang. Volgens Frankfurt heeft deze conclusie niets te maken met het feit dat de gevolgen zonder noemenswaardig belang zouden zijn19. Mensen kunnen vrijwillig beslissen over zaken van zeer vergaande aard (beroepskeuze, huwelijksbelofte, vrijwillige bloeddonatie …). De vraag die dan oprijst is op welke grond deze band tussen noodzaak en morele onderscheidenheid steunt. Mijns inziens is deze gegrond in Frankfurts uitgangsvraag, namelijk de vraag naar het respectievelijke morele gewicht van claims gebaseerd op behoeften, versus claims gebaseerd op verlangens. Dit heeft geleid tot de conclusie dat enkel de claims gebaseerd op categorische behoeften van onderscheiden moreel belang zijn. In dit kader besteedt hij geen aandacht aan het feit dat vrijwillige beslissingen hun morele gewichtigheid precies kunnen ontlenen aan het gegeven dat ze op vrijwillige basis een aanzienlijk verschil kunnen uitmaken in het leven van de betrokkenen. Het zijn niet alleen die dingen die mensen niet anders kunnen dan willen, die van onderscheiden moreel
___________________________________
belang zijn. Wanneer we de redenering van Frankfurt toepassen op de kinderwens, dan heeft deze enkel speciaal moreel gewicht wanneer ze onvrijwillige behoefte is. Met andere woorden, wanneer ze is gekaderd in een diepgaand verlangen waar men niet vanaf raakt, waar men zich niet over kan zetten. Dit houdt in dat de kinderwens voor haar normativiteit een categorisch karakter moet hebben. Als zodanig moeten we te maken hebben met een situatie waarin de behoefte absoluut moet worden vervuld. Dit is een situatie waarin het volledige levensgeluk afhangt van de vervulling van de behoefte. Dit is zeker denkbaar en zeer reëel. Dit zijn bovendien zeer ernstige situaties, maar poneren dat enkel deze een onderscheiden moreel gewicht hebben, is té exclusief gesteld. Daarenboven draagt de stelling dat enkel eisen, gebaseerd op categorische behoeften een onderscheiden morele gewichtigheid hebben bij tot de rechtvaardiging van een zekere obsessionalisering van de kinderwens. Hiermee wordt bedoeld dat de vervulling van de kinderwens het leven van de betrokken personen verengt tot een totale fixatie op het moeten lukken, koste wat het kost. Hier zijn de huidige hooggespecialiseerde voortplantingstechnieken zeker niet zonder invloed. Deze technieken spelen een belangrijke rol in het opzwepen van het aanwezige verlangen naar een kind. Niettemin hoeven we deze feitelijke opzweping niet kritiekloos te beamen of van een begronding te voorzien die voorbijgaat aan de essentie van de kinderwens. Belangrijk is dat Frankfurt in zijn artikel geen aandacht heeft voor het belang van het verlangen op zichzelf. In zijn analyse speelt het verlangen een ondergeschikte rol. De lacune die hierdoor ontstaat, werd reeds duidelijk. De eisen met onderscheiden morele kwaliteit zijn enkel deze die fungeren in een categorisch kader. Hier worden afdwingbaarheid en moraliteit verbonden op een manier die weinig ruimte laat voor het belang van het verlangen op zichzelf. Bovendien vergroot deze exclusieve aandacht voor de instrumentele normativiteit van het verlangen het risico op de foutieve idee dat het verlangen vervulbaar zou zijn. Meer nog, ze
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.167
___________________________________
vergroot de kans dat goederen in het vak van afdwingbaarheid worden geplaatst die daar niet in thuis horen, louter om ze van speciaal moreel gewicht te voorzien. Een van deze is de idee dat men de vervulling van de kinderwens zou kunnen eisen. Om dit te verduidelijken is het onderscheid tussen het minimaal menselijke en het meer dan minimale relevant. Het eerste is het niveau van de basisbehoeften, die absoluut moeten worden vervuld. Het is de basisgrens beneden dewelke men niet meer kan spreken van menselijkheid. Als zodanig is het een niveau gekenmerkt door negativiteit. Vervullen van de basisbehoeften impliceert `overleven' en het scheppen van de minimale mogelijkheidsvoorwaarden tot menselijk `zijn'. Het heeft niets te maken met individuele of collectieve preferenties maar met wat universeel voor ieder mens nodig is opdat hij überhaupt mens zou kunnen zijn. Archetypisch zijn dit de fysiologische behoeften aan voedsel, behuizing, bescherming van de fysieke integriteit… Indien deze behoeften niet zijn vervuld, ondervindt men daadwerkelijk schade. Belangrijk is dat behoeften principieel vervulbaar zijn. Boven dit basisniveau gekenmerkt door negativiteit verheft zich het positieve domein van het meer dan minimale. Dit is het niveau waar de verlangens en wensen zich afspelen. Hier spreken we van individueel welzijn en de betere situatie, van het scheppen van de context voor de mogelijkheid tot `leven' in plaats van enkel `overleven', zelfs gaande in de richting van een `rijk leven', ingevuld met particulier belangrijke betekenissen. Het gaat om het verbeteren van de bestaande situatie volgens de persoonlijke preferenties, de zoektocht naar geluk. Deze zoektocht vindt haar oorsprong in de ervaring van een tekort, van zijnsonvolkomenheid. Men wil gelukkig zijn, maar tegelijk is deze wens gebonden aan de fundamentele frustratie van het niet-weten hoe dit te bereiken. Als zodanig is elke invulling steeds voorlopig en zijn de menselijke verlangens nooit volledig te vervullen. Op dit niveau is de schade die men ondervindt bij niet-vervulling van andere aard
___________________________________
dan bij de basisbehoeften. Het is een kwestie van niet beter worden. De notie van afdwingbaarheid is verbonden met zowel het minimale als met het bevredigbare. Niet alles wat bevredigbaar is, is minimaal. Een drugsverslaafde kan de vervulling van zijn nood aan drugs niet afdwingen ook al is het mogelijk om in het nodige te voorzien. Ook is niet al het minimale bevredigbaar. Zo is de behoefte naar erkenning van de orde van het menselijk minimale. Zonder erkenning is er geen sprake van `mens zijn'. Erkenning is een wezensbepalend element van de mens in die zin dat het ondenkbaar is te spreken van een persoon in volle afwezigheid van erkenning. Een mens is geen geïsoleerd individu. Wat hij überhaupt reeds heeft gedaan of nog zal doen, hoe hij zichzelf kent en anderen, vindt zijn oorsprong in de erkenning. Toch is het geen behoefte die behoort tot het principieel vervulbare in de zin van de fysiologische behoeften van voedsel en onderdak. Enkel datgene wat zowel minimaal als bevredigbaar is, is afdwingbaar en bijgevolg een recht waarvan men de vervulling kan eisen. Belangrijk is dat het niet gaat om een strikt afgelijnde categorisatie maar om een continuüm van verschillende betekenisinhouden die geleidelijk variëren. Uitgaande van de voorgaand geanalyseerde onderscheiden stel ik in de onderstaande tabel het volgende continuüm voor. Hierin is er een geleidelijke overgang van de ene categorie naar de andere tussen de grenspijlers van enerzijds de universele basisbehoeften en anderzijds de particuliere wensen en verlangens die een particuliere persoon voor zijn eigen levenswijze wenselijk acht. Van belang is de sterk culturele en persoonlijke bepaaldheid van de invulling. Zo kunnen bepaalde bijzondere verlangens in sommige samenlevingen zeer sterk aanwezig zijn en in andere totaal afwezig. Ook voor individuen onderling kan er een groot verschil zijn in wat men verlangt en hoeveel belang men eraan hecht. Beleidsmaatschappelijk belangrijk is het verschil tussen een subjectief, intern en een objectief, extern standpunt. Objectief
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.168
___________________________________
gezien spelen de behoeften zich af op het minimale niveau en heeft men te maken met wensen en verlangens vanaf het meer dan minimale. Vanuit subjectief standpunt kan zich dit uiten op een andere wijze. In de subjectieve beleving van mensen zijn behoeften en verlangens immers aan grotere schommeling onderhevig dan vanuit extern standpunt. Vanuit extern standpunt krijgen de dingen soms een geheel andere tonaliteit die in de praktijk dan ook tot geheel andere implementaties leidt. Toegepast op de kinderwens is het zo dat ze zich op subjectief belevingsniveau bij verschillende paren anders voordoet. Voor sommige koppels komt de kinderwens in het geheel niet op. Voor anderen is deze wens van de orde van een verlangen naar iets betekenisvol dat zich te kennen geeft. In bepaalde gevallen lijkt de kinderwens het resultaat van een vrije en bewuste keuze. Nog andere koppels lijken te worden geconfronteerd met de ervaring van iets heel dwingends. Voor enkelen hangt alles ervan af en lijkt het een basisbehoefte te zijn. Het lijkt een kwestie te zijn van het minimaal menselijke. Men heeft geen leven zolang deze wens niet is vervuld. Hoe dan ook, vanuit extern standpunt blijft het steeds een kwestie van een verlangen naar zinvolheid. Hoe moeten we dit begrijpen? 2.2Positieveinvulling: het verlangen
naar een kind als symbolisch verlangen Afdwingbaarheid speelt zich af binnen de geslotenheid van het vrije en zelfbepalende ik. Ik, als rechtssubject, heb recht op wat mij toekomt. De kinderwens speelt zich niet af op het domein van het besloten rechtssubject. Een kind is niet iets wat me van rechtswege uit toekomt - en dat ik als zodanig zou kunnen opeisen - maar veeleer iets wat me overkomt, van buitenaf. Het gaat om een gebeuren waarvan de essentie mijn beschikbaarheid te buiten gaat. Van Tongeren citeert Verhoeven: “ouderschap is een verrassing waar we voor het essentiële deel passief tegenover staan”20. In deze zin is de kinderwens niet van de orde van de
___________________________________
behoefte en van het recht, maar van het verlangen. Niet een puur vrijwillig verlangen maar een verlangen opgevat als - en tegelijk in antwoord op het model van Frankfurt - `constrained desire'. Het is een verlangen dat opkomt en los van mijn eigen wil kan blijven duren. Dit vertolkt de kinderwens in de wijze waarop ze gegrond is in de natuurlijke, biologische dispositie van de mens. Als zodanig vertoont ze analoge kenmerken met de onvrijwillige behoefte. Evenwel wordt het verlangen hier niet ingeschakeld in het kader van de behoeften. Het gaat daarentegen om een verlangen dat een verlangen blijft. Dit heeft te maken met de oorsprong van het `constraint'-aspect. Dit komt voort uit de structuur van het menselijk verlangen dat zijn oorsprong vindt in een fundamenteel tekort dat door geen enkel concreet object kan worden vervuld (Lacan, Girard…). De onmogelijkheid van vervulling heeft te maken met het betekeniskarakter van het verlangen. Het verlangen speelt zich af op het niveau van de betekenis en daarom houdt elke invulling altijd reeds een verwijzing in naar iets anders. Het verlangen schiet altijd verder dan de objecten die momentaan eraan `tegemoet komen'. Dat het verlangen nooit kan worden vervuld, hoeft niet per definitie negatief te worden opgevat. Het stelt de mens in staat om verlangend te kunnen blijven uitkijken naar iets nieuws. Wanneer men dit ontkent en het tekort imaginair interpreteert als een behoefte, als een invulbaar gemis, waaraan zeer wel een duidelijk object beantwoordt, dan dreigt het verlangen stil te vallen. Het verlangen wordt obsessief wanneer men het tekenkarakter van de invulling miskent en deze of gene wens verabsoluteert. Men fixeert zich op iets alsof het de uiteindelijke vervulling zou betekenen. In dit geval bestaat de `constraint' uit een persoonlijke psychische fixatie die een bestaand verlangen opschroeft tot een obsessie. Het kan gebeuren dat iemand vanuit een dergelijke fixatie de idee van een recht op een kind als legitiem gaat beschouwen: het hele leven komt in het teken te staan van het gewenste kind, letterlijk alles hangt er van af. Een fixatie kan gericht zijn op om het even wat (liefde, sportwagen, kind…). Dit maakt weinig
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.169
___________________________________
verschil met het niet-obsessieve verlangen. Belangrijk is dat vanuit subjectief standpunt de vervulling van om het even wat waardoor men is geobsedeerd, even dwingend is. Men miskent dat zelfs deze vervulling geen totale zijnsvolkomenheid zal brengen. Integendeel, men is ervan overtuigd dat de vervulling de volkomen vervulling zal zijn. Datgene waarnaar het obsessieve verlangen uitgaat, is vanuit subjectief standpunt steeds en in alle gevallen enorm belangrijk. Evenwel kan het object van verlangen vanuit extern perspectief ontzettend triviaal zijn. Dit is echter niet steeds zo. Of het obsessieve verlangen uitgaat naar een kind of naar een sportwagen, roept verschillende reacties op. Het lijkt totaal onbegrijpelijk dat iemands levensgeluk afhangt van het bezitten van een sportwagen. Het afgrondelijk verdriet bij de onmogelijkheid van vervulling van de kinderwens daarentegen, is niet onbegrijpelijk. Hoe komt dit? De vervulling van de kinderwens ontleent haar onderscheiden belang aan het specifiek karakter van dit verlangen. Het verlangen naar een kind is een symbolisch verlangen naar iets onbekends dat het leven van de toekomstige ouders diepgaand kan en zal bepalen. Hierbij wordt - in tegenstelling tot Frankfurt - het verlangen niet gezien als een isoleerbare functie van de behoefte, maar als een respons op het betekenisvolle dat extern is aan mij en dat mij aanspreekt. In dit geval bestaat de `constraint' uit dit zich aangesproken weten door deze externe betekenisvolheid. Arnold Burms spreekt over het verlangen naar een kind als een “respons op een appèl dat van elders komt”. “Begerenswaardig is datgene wat tot de verbeelding spreekt omdat het significant lijkt.21 Het gaat om de wens om zich in te voegen in een bepaalde orde van zingeving, een symbolische orde die aanspreekt van buitenaf. In het geval van de kinderwens vertolkt deze symbolische orde de zeer specifieke relatie tussen ouders en kinderen. Een kind is de objectief-uitwendige belichaming en voortzetting van de liefde tussen twee mensen. De kinderwens is de wens om deel te nemen aan een gebeuren dat vanuit het zelf tegelijk het zelf overstijgt, een gebeuren van immanente transcen-
___________________________________
dentie22. Dit gebeuren is zo fundamenteel dat de gehele relatie erdoor wordt bepaald. Zo is de band die bestaat tussen ouders en hun kinderen een band die voorafgaat aan alle preferenties en specifieke kenmerken en deze tegelijk overstijgt. De ouderkindrelatie is de relatie bij uitstek waar men niet samenvalt met zijn kenmerken en als dusdanig is ze gekenmerkt door onvoorwaardelijkheid. De relatie is onvervreemdbaar: ook al kan men door conflict of afstand ontzettend ver van elkaar zijn verwijderd, toch kan men niet van elkaar worden afgesneden. Men blijft steeds `ouder van' en `kind van'. De relatie is ook buitengewoon en uniek. Ze is onvervangbaar door een relatie met iemand anders (partner, vrienden, familieleden, huisdieren…). Als zodanig verklaart het tevens de onopvulbare leegte bij ongewenste kinderloosheid. Ondanks deze unieke betekenis van het hebben van kinderen, kan deze betekenis niet worden vertaald in termen van een recht. Immers, een kind is geen middel maar steeds een doel. De band tussen ouders en kinderen heeft niets te maken met de causaliteit van de middel-doel-relatie, met rechten, met claimen, met totale zelfbeschikking en radicale autonomie. Wanneer men de kinderwens ziet als een symbolisch verlangen erkent men tegelijk de absolute andersheid van het gebeuren. Het is niet de intensiteit van het verlangen maar de transcendentie van het object van verlangen dat essentieel is. Het symbolisch verlangen is gekenmerkt door de transcendentie van wat men verlangt. Het gaat uit naar wat zich in zijn betekenisvolheid niet laat beredeneren, expliciteren. Zo zijn redenen die min of meer aangeven waarom men naar een kind verlangt steeds ontoereikend. Van Tongeren wijst op het paradoxale karakter van het verlangen naar een kind: men wil iets dat in zijn natuur onafhankelijk is van de eigen wil, controle, manipulatie. Illustratief is onder meer dat mensen niet voor kinderen kiezen zoals men voor een vakantiebestemming kiest (voor- en nadelen afwegen, het een is misschien even goed als het ander, `ik wil zeker dit en dat wil ik absoluut niet'…)23. Op dezelfde manier wordt de idee van de wens van een kind met welbepaalde fysieke
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.170
___________________________________
kenmerken als een schandaal ervaren. Dat het gaat om een band van transcendentie wordt ook aangegeven door het feit dat er bij de kinderwens reeds sprake is van een band, nog voordat het kind geboren is. Mensen met een kinderwens houden reeds van hun kinderen nog voordat ze er zijn, houden reeds van iemand die ze per definitie nog niet kennen. Burms wijst op de vaste overtuiging van ouders van een pasgeboren baby dat dit kind voor hen altijd belangrijk en beminnelijk zal blijven en op hun bereidheid om zich enorme inspanningen te getroosten voor iemand van wie ze zich geenszins kunnen voorstellen hoe hij of zij in de toekomst zal zijn24. Deze voorbeelden tonen aan hoe de kinderwens het verlangen vertolkt naar het actief aangaan van een engagement dat is gekenmerkt door openheid en passiviteit. Meer nog, ze tonen aan dat wanneer men een kind als een recht opeist, men tegelijk de betekenisstructuur ondermijnt van datgene waar het verlangen van in het begin naar uitgaat. Men eist dan iets dat in zijn betekenisvolheid volledig losstaat van het eisen. Het aspect van transcendentie toont het verschil aan tussen een kind als gave of als product. Dit houdt geen veroordeling in van de technieken van de medisch begeleide bevruchting. Er wordt enkel gewezen op het essentiële element dat het lukken iets is dat men niet controleert. Medisch begeleide bevruchting is een manipulatieve handeling die voor haar lukken steeds afhangt van wat niet manipuleerbaar is. Hoe belangrijk en veelbetekenend ook de vervulling van deze wens is, toch mogen we hierbij niet vervallen in causaliteitsdenken. Immers, het maatschappelijk en individueel belang van de nodige conceptuele onderscheidingen en nuances is groot. Op een bepaald moment verlangen mensen naar een kind en hopen ze dat hun kinderwens in vervulling zal gaan. Dit is een wens die bij de normale gang van zaken weinig problemen oplevert. Nu lijkt het verlangen naar een kind de vorm aan te nemen van een behoefte, wanneer deze wens als dwingend wordt ervaren en men zeer graag en zeer nadrukkelijk een kind wil. Hierbij kan de ervaring van obstakels oorzakelijk bepalend zijn zoals
___________________________________
bijvoorbeeld de ervaring dat vanaf een bepaalde leeftijd de tijd begint te dringen, of het probleem dat men na het verloop van een behoorlijke tijdsspanne nog steeds niet zwanger is en de vraag naar de eventuele toepassing van medische begeleiding op het voorplan treedt, al dan niet gevolgd door het ondergaan van de eerste onderzoeken en bevruchtingssessies. Deze indruk van behoefte kan overgaan in de ervaring van een bijna levensnoodzakelijke behoefte, wanneer de feitelijke kans op vervulling van de wens miniem of zelfs nihil is en het verlangen onuitroeibaar en uitermate indringend aanwezig blijft. Wanneer men toch nog maar een volgende bevruchtingssessie wil, hoewel men weet dat het hoogstwaarschijnlijk niet zal lukken. Deze escalatie wordt in de hand gewerkt door de aanwezigheid van de technologische mogelijkheden en verder versterkt door de schijnbaar legitieme idee van een recht op een kind. Wanneer het leven van mensen verengt tot het moeten lukken en hun hele levensgeluk hierop wordt afgestemd, krijgt de kinderwens een obsessief karakter. Hoewel dit zeker realiteit is voor sommige paren, zal niemand ontkennen dat zulk een excessieve situatie onhoudbaar en onwenselijk is. Wanneer men spreekt over een kind als een behoefte betekent dit dat men onder het mom van iets doodnormaals zulk een obsessionalisering niet alleen theoretisch rechtvaardigt, maar ook maatschappelijk stimuleert. Hiertegenin wil ik benadrukken dat het in zulke gevallen niet meer gaat over de normale kinderwens maar om een excessieve situatie die tot het domein van de uitzonderingen moet blijven behoren. Immers, het rechtvaardigen en bepleiten van deze situaties gaat voorbij aan de erkenning van het onmenselijke karakter van de helletocht die zulke paren meemaken.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.171
___________________________________
3.
Besluit
In dit pleidooi wordt nergens het immense verdriet dat gepaard gaat met ongewenste kinderloosheid gebagatelliseerd. Ook is dit geen argumentatie voor een volkomen passieve aanvaarding van het natuurlijke lot, gepaard met een ongegronde verwerping van al de bestaande reproductietechnologieën. Daarentegen is het wel een argumentatie tegen een kritiekloze enthousiasmering van de mogelijkheden tot kunstmatige voortplanting, gegrond in het vermeende legitieme recht op een kind. Dit pleidooi tegen het rechtspreken en voor de ethiek van het verlangen in het geval van de kinderwens beoogt een bijdrage te leveren tot het openbreken van het risico op verenging. Op maatschappelijk vlak impliceert dit het pleiten voor een activiteit die zich afspeelt tegen de horizon van de smalle versus de brede moraal.
___________________________________
Er moet steeds aandacht zijn voor de aanwezigheid van kansen voor mensen om de kinderwens in vervulling te laten gaan, maar steeds samen met het bewustzijn dat succes niet gegarandeerd is en geen kwestie is van afdwingbaarheid25. Of het überhaupt lukt ligt niet in onze handen. Er zit een aspect van gegevenheid, van gave, van lot in, zelfs al creëert men de best mogelijke voortplantingstechnieken. Daarom precies noemt men het terecht een wonder. Van Tongeren stelt dat wanneer men het verlangen naar een kind in zijn essentie begrijpt, men beter kan omgaan met situaties van ongewilde onmogelijkheid om kinderen te hebben en van kinderen die niet gepland, zelfs niet gewild zijn26. Het gaat om een interpreteren vanuit een conceptuele context die aan het fenomeen een heel andere tonaliteit geeft. En die tonaliteit heeft invloed op de manier waarop we ermee omgaan.
Schema Het absoluut minimale “OVERLEVEN” Basisbehoeften Minimale positieve basisrechten Universeel Afwezigheid van persoonlijke preferenties
Het meer dan minimale “LEVEN”
Gaande naar het maximale “GOED LEVEN”
Het maximale het ideale “HET ULTIEME, IDEALE LEVEN” Bijzondere wensen en verlangens Negatieve vrijheidsrechten Zeer particulier Persoonlijke preferenties zijn fundamenteel
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.172
___________________________________
___________________________________
Bibliografie ALMOND, B., `Rights', in P. SINGER (red.), A Companion to Ethics, Oxford, Blackwell, 1997, pp. 259-269. BURMS, A., `Nieuwe technieken en verschuivende betekenissen', in H. DE DIJN (red.), Ingrijpen in het leven. Fundamentele vragen over bio-ethiek (Wijsgerige verkenningen 6), Leuven, Universitaire Pers; Assen/Maastricht, Van Gorcum, 1988, pp. 25-35. FRANKFURT, H., `Necessity and Desire', in Id., The Importance of What We Care About, Cambridge University Press, 1988, pp. 104-116, in de tekst afgekort als ND. HILDT, E.; MIETH, D. (red.), In Vitro Fertilisation in the 1990s: Towards a Medical, Ethical and Social Evaluation, Ashgate, Aldershot, 1998. VOSMAN, F.; DRAISMA, S.; SMITS, T. (red.), Kind gewenst? De ethiek van de kunstmatige voortplanting, relaties en ouderschap, Kampen, Kok, 1990. VAN TONGEREN, P., `The Paradox of Our Desire for Children', in Ethical Perspectives 2 (1995)2, pp. 55-62.
Noten 1.
Een hartelijk dankwoord ben ik verschuldigd aan prof. Toon Vandevelde, prof. Stefaan Cuypers, Barbara Haverhals, Stephan Cludts en Lode Waelbers voor de vele verrijkende commentaren en kritische bemerkingen bij de proefversies van dit artikel. 2. Onder positief recht wordt hier verstaan `een recht op…' Hieraan beantwoordt de plicht om te voorzien in datgene waar men recht op heeft. Hiertegenover staat een negatief recht. Dit wordt hier begrepen als een recht `om niet verhinderd te worden tot…' Hieraan beantwoordt de plicht om te zorgen voor bescherming van dit rechtsdomein zodat onrechtmatige interferentie juridisch wordt verhinderd. 3. H. FRANKFURT, `Necessity and Desire', 1988, verder afgekort als ND. 4. Hij maakt hierbij gebruik van de termen `need' en `desire', verder respectievelijk vertaald als `behoefte', `nood' en `wens', `verlangen'. 5. “People commonly attribute needs to themselves and to others in order to support demands, or to establish entitlements, or to influence the ordering of priorities; and we are often inclined to respond to such attributions with a rather special respect and concern”, (ND, p. 104). 6. “In particular, an assertion that something is needed tends to create an impression of an altogether different quality, and to have a substantially greater moral impact, than an assertion that something is desired”, (ND, p. 104). “[Maneuvers of this sort would be pointless unless] people were widely disposed to accept the proposition that a need for something preempts a desire for that thing. This proposition, which I shall call “The Principle of Precedence”, attributes to needs only a quite minimal moral superiority over desires”, (ND, p. 106). 7. “Care must be taken, however, to avoid exaggerating the inherent superiority of claims grounded in needs over claims grounded in desires. It is surely not the case that the moral force of needs is unconditionally greater than that of desires in the sense that every need, without exception, is properly to be accorded unqualified priority over any desire”, (ND, p. 104). 8. “Nothing is needed except for the sake of an end for which it is indispensable”, (ND, p. 105). 9. “The moral importance of meeting or of not meeting a need must therefore be wholly derivative from the importance of the end which gives rise to it. […] Thus it seems that the satisfaction of needs cannot be entitled to any systematic priority over the gratification of desires. The mere fact that something is needed, considered in isolation from the value of what it is needed for, has no independent justificatory force”, (ND, p. 105). 10. “However, we must be as careful to avoid claiming too little for needs […] the view that there is no special moral significance in the fact that a person needs something is difficult to reconcile with the manifest rhetorical potency of certain loosely manipulative uses to which the language of need is often put”, (ND, p. 105). 11. (ND, p. 108). Het is perfect mogelijk dat het doel zeer nobel is, zoals bijvoorbeeld de nood aan een treinticket om in Brussel vrijwilligerswerk in een opvanghuis te gaan doen. 12. “It is the linkage to harm that differentiates needs that satisfy the Principle of Precendence, and that are therefore morally interesting, from others. A person's needs has moral interest only if it will be a consequence of his failure to meet the need that he incurs or continues to suffer some harm”, (ND, p. 109).
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.173
___________________________________
___________________________________
13. “Neither desires nor free volitional needs are inescapably linked to harm. This is why they are morally indistinguishable from each other and why each differs morally from categorical needs. In fact, not only do free volitional needs fail to merit precedence over the desires corresponding to them, but also there is no basis for according them as such any moral interest at all. That is, we cannot even suppose that meeting needs of this sort is inherently desirable or preferable to not meeting them”, (ND, p. 111). 14. Hierbij moet worden opgemerkt dat de term `categorisch' op verschillende wijze van toepassing is. Terwijl de wilsonafhankelijke behoeften universeel categorisch zijn, zijn de niet vrijwillig gewilde behoeften particulier categorisch. De eerste gelden voor iedereen, zonder onderscheid, de tweede daarentegen enkel voor hen, bij wie het onvrijwillige verlangen aanwezig is. Als dusdanig is dan ook de onlosmakelijke band met schade in het eerste geval universeel categorisch, in het tweede geval particulier categorisch. 15. Cfr. de definitie van niet vrijwillig gewilde behoefte: “ […] a matter of feelings or inclinations that arise and persist independently of any choice of his own”, (ND, p. 107). 16. Zo zal men bij het overlijden van een kind aan het volgende kind nooit een vervangwaarde toekennen. Een ander voorbeeld is de dramatische situatie die ontstaat ten gevolge van het ontdekken van een babyverwisseling. 17. Zo kan het krijgen van een kind met een handicap de oorzaak zijn van verdriet. Niettemin impliceert dit niet dat de liefde van de ouders hierdoor per definitie verbleekt. Meer nog, zelfs wanneer de liefde is verbleekt, dat de waarde van een kind onlosmakelijk is laat zich aantonen door de inconsistentie van de uitspraak `je bent mijn kind niet meer'. Hoe men het ook ziet, een kind kan nooit een ex-kind worden. Zie hiervoor ook: P. VAN TONGEREN, `The Paradox of Our Desire for Children', p. 58. 18. “Thus the desirability of a person's end may justify his claim for what he needs in order to attain it. But insofar as his desire for the end is a voluntary one, the desirability of satisfying it cannot endow his claim with the distinctive moral quality which is specific to claims warranted by need', (ND, p. 108). 19. “The fact that a desire is voluntary implies nothing whatever concerning how significant it is”, (ND, p. 108). 20. “Concerning fatherhood, Cornelis Verhoeven, the Dutch philosopher has written: “While fatherhood in our day and age no longer seems to be a question of fate or instinct, but has become a freely chosen task, this does not mean that it has something entirely within the reach of human activity and rationality. We might oversee the initial decision but the beginning, middle and end of fatherhood is a surprise before which we remain, for the most part, passive”, geciteerd in P. VAN TONGEREN, `The Paradox of Our Desire for Children', p. 60. 21. BURMS, `Nieuwe technieken en verschuivende betekenissen', p. 26. 22. P. VAN TONGEREN, a.c., p. 60. 23. Ibid., p. 60. 24. BURMS, a.c., p. 31. 25. Analoog is het voorbeeld van de studiekansen: de mogelijkheden zijn minimaal claimbaar, het diploma niet. Of men het uiteindelijk zal halen, behoort niet tot de orde van het afdwingbare. 26. “[…] the more aware we become of this gulf, and the more aware we become of the real desire behind our desire to have children, the more we will be able to cope with both our unwanted inability to have children as well as the children we did not want or plan for”, in P. VAN TONGEREN, a.c., p. 61.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 10 (2000)3, p.174