Behandelprotocol BPO Behandelprotocol voor rolstoelrijdende kinderen gericht op aeroob en anaeroob uithoudingsvermogen
In opdracht van: Hogeschool Utrecht Revalidatiecentrum de Hoogstraat, locatie mytylschool Ariane de Ranitz Stichting Fitkids
Hogeschool Utrecht Master Kinderfysiotherapie Jaar 2 Semester 3 en 4 Projectbegeleider: Manon Bloemen Opdrachtgevers: Evelien Janssen, Annelies Polman (revalidatiecentrum de Hoogstraat, locatie mytylschool Ariane de Ranitz) Elles Kotte (Fitkids) Door: Roselien ten Heuvel Wietske van der Ploeg Elsje de Lange Nathalie Bont Linette Straatsma Annelies Karsten Maaike Noeverman
1595231 1592536 1591928 1592724 1592540 1591938 1591936
Inhoudsopgave Inleiding
………………………………………………………………………. 3
Hoofdstuk 1: Gebruiksaanwijzing behandelprotocol…………………………………………….. 5 Hoofdstuk 2: De warming-up ……………….……………………………………………………... 9 Hoofdstuk 3: Aerobe en anaerobe training ……………..………………………………………. 12 Module 1: Aerobe training …………..……………………………………………………. 12 Module 2: Anaerobe training ……..……..………………………………………………. 16 Hoofdstuk 4: Actieve rust
…………………………………………………………………….. 20
Hoofdstuk 5: Cooling-down …………………………………………………………………….. 22
Literatuurlijst
…………………………………………………………………….. 25
Bijlage I: Contra-indicaties voor inspanningstest ……………………………………………….26 Bijlage II: Stroomdiagram
…………………………………………………………………….. 27
Bijlage III: Checklist aanwezigheid en inzet ……………………………………………………. 28 Bijlage VI: Scoreformulier
…………………………………………………………………….. 30
2
Inleiding Dit protocol is opgesteld om de behandeling van rolstoelrijdende kinderen te verbeteren binnen revalidatiecentrum de Hoogstraat, locatie mytylschool Ariane de Ranitz en Stichting Fitkids.
Het behandelprogramma beschreven in dit protocol is tot stand gekomen door: -
het uitvoeren van een literatuurstudie;
-
het in kaart brengen van de huidige situatie door contact op te nemen met behandelaars en trainers van kinderen/jongeren die in een rolstoel zitten (werkveld);
-
het in kaart brengen van de huidige situatie door contact op te nemen met rolstoelgebonden topatleten;
-
het benaderen van experts op het gebied van inspanningsfysiologie bij kinderen.
In de literatuur is geen onderbouwing gevonden voor het trainen van kinderen in een handbewogen rolstoel. Wel is er onderbouwing gevonden voor het trainen van volwassenen in een rolstoel. De FITT-factoren (frequentie, intensiteit, tijd en type activiteiten) van volwassenen kunnen niet zomaar vertaald worden naar FITT-factoren voor kinderen, omdat onder andere de diagnosegroepen sterk verschillen en de inspanningsfysiologie anders is bij volwassenen dan bij kinderen. De FITT-factoren voor kinderen in dit protocol zijn gebaseerd op de mening van experts. Zodoende heeft dit protocol een lage bewijskracht. Doelstelling Dit protocol richt zich op de verbetering van het aerobe en anaerobe uithoudingsvermogen. De fysiotherapeutische behandeling heeft de volgende doelstellingen: 1. Het vergroten van het aerobe uithoudingsvermogen 2. Het vergroten van het anaerobe uithoudingsvermogen
Deze twee doelstellingen worden verwerkt in twee modules van 12 weken. Module 1 zal zich richten op het vergroten van het aerobe uithoudingsvermogen, module 2 zal zich richten op het vergroten van het anaerobe uithoudingsvermogen. In beide modules wordt functioneel getraind waarbij mogelijk ook de vaardigheden van het rolstoel rijden worden verbeterd. Vooraf aan de training is het van belang dat per individu wordt gekeken welke hulpvraag er is.1 Kinderen met een hulpvraag gericht op langer rolstoel rijden kunnen meedoen aan de aerobe module. Kinderen met een hulpvraag op het gebied van sneller rolstoel rijden kunnen instromen in de anaerobe module. Wanneer de hulpvraag op beide vlakken ligt kunnen beide modules aansluitend gegeven worden. 3
Training Uit de literatuurstudie is gebleken dat het trainen van het aerobe en anaerobe uithoudingsvermogen bij volwassenen in een rolstoel dient te gebeuren volgens intervaltraining en/of circuittraining.2,3,4 Deze trainingsvormen worden ook gehanteerd in dit behandelprotocol. Daarnaast zijn de opdrachtgevers al bekend met circuittraining bij rolstoelgebonden kinderen. Uit onderzoek bij volwassenen is gebleken dat verbeterde efficiëntie van het rolstoel rijden een gunstig effect heeft op het mechanische rendement en de metabole kosten tijdens het rolstoel rijden. De vergrote mechanische efficiëntie lijkt het gevolg van een verbeterde techniek.4 Naar mening van de experts kan rolstoelvaardigheid ook invloed hebben op het sneller of langer kunnen rolstoel rijden bij kinderen.
Aerobe training Bij aerobe training is het moeilijk om aan te geven op welke intensiteit de training moet plaatsvinden aangezien er nog weinig bekend is over de hartslag tijdens inspanning van rolstoelgebonden kinderen. Vanuit de experts en het werkveld wordt aangeraden indien mogelijk met een intensiteit van 60-80% HFmax te trainen. Vanuit experts en het werkveld is gebleken dat er 2-3 keer per week getraind moet worden gedurende 6-12 weken. De kern van de training moet minimaal 25 minuten bedragen.
Anaerobe training Bij anaerobe training moet er voluit gegaan worden. Dan wordt er indien mogelijk getraind op een intensiteit van 95-100% HFmax. Vanuit experts en het werkveld is gebleken dat er 2-3 keer per week getraind moet worden gedurende 6-12 weken. De kern van de training moet minimaal 25 minuten bedragen.
4
Hoofdstuk 1: Gebruiksaanwijzing behandelprotocol Om deel te nemen aan het behandelprotocol zal eerst gekeken moeten worden of de modules geïndiceerd zijn voor het desbetreffende kind. Voor het stroomdiagram ten aanzien van de indicatie voor het volgen van dit behandelprotocol wordt verwezen naar bijlage II. Voor het bepalen van de beginsituatie wordt begonnen met het testen middels de 10 meter shuttle run test of 6 minuten rij test voor het aerobe uithoudingsvermogen. Het anaerobe uithoudingsvermogen wordt getest met de Muscle Power Sprint Test. De FITT-factoren gericht op het aerobe en anaerobe uithoudingsvermogen, die zijn ontstaan na de literatuurstudie en het benaderen van experts, zijn in tabel 1 uitgewerkt.
Tabel 1: FITT-factoren Frequentie
Intensiteit
Tijd
Type
2-3 keer per week,
OMNI-schaal van 3-
Minimaal 25 minuten
Aerobe
gedurende 12
6 (matige
intervaltraining of
weken
inspanning) of 60-
circuittraining
80% van de HFmax. 2-3 keer per week,
Maximaal, ‘all out’
gedurende 12
(zware tot zeer
intervaltraining of
weken
zware inspanning)
circuittraining
Minimaal 25 minuten
Anaerobe
Dit trainingsprotocol bestaat uit twee verschillende modules. De trainingsduur per module is 12 weken. Module 1 is gericht op het verbeteren van het aerobe uithoudingsvermogen, module 2 is gericht op het verbeteren van het anaerobe uithoudingsvermogen. Voorafgaand aan de training dient te worden gekozen voor een van beide modules (zie hoofdstuk 3).
Benodigdheden: - Een oefenzaal en eventueel ruimte buiten - Begeleiding door een fysiotherapeut - Ballen (groot/klein/zacht/hard) - Matten - Pionnen - Muziekinstallatie + cd's - Spelmateriaal: pittenzakken, hoepels, lintjes - Hartslagmeters 5
- Grote Swiss bal Optioneel: Dynabands/dumbells/Medicine Balls Let op: sommige kinderen zijn allergisch voor latex. Dit komt bijvoorbeeld veel voor bij kinderen met Spina Bifida. Gebruik dan geen materiaal waar latex in is verwerkt, bijvoorbeeld ballonnen, dynabands of sommige hartslagmeters. Wanneer er sprake is van een latexallergie kan gebruik gemaakt worden van hartslagmeters zonder latex.
Trainingsopzet Elke training begint met een warming-up gevolgd door aerobe training (module 1) of anaerobe training (module 2) en tot slot een cooling-down. Bij de kinderen die hun maximale hartfrequentie niet kunnen bereiken zou de OMNI-schaal (figuur 1) gebruikt kunnen worden. De interpretatie van de gebruikte OMNI-schaal is aangepast voor rolstoelrijdende kinderen. Het is mogelijk dat kinderen in een rolstoel over het algemeen sneller uitgeput zijn. Daarnaast zou gelet moeten worden op subjectieve tekenen bij inspanning (zoals niet meer kunnen praten door snelle ademhaling, rood worden, zweten, bleek worden etc.). Bij aerobe training kan bij kinderen die hun maximale hartfrequentie kunnen bereiken tijdens de inspanningstest de hartslag gemonitord worden door een hartslagmeter. Bij training van een groep kinderen kan ervoor gekozen worden elke training één kind te monitoren om de gemiddelde hartfrequentie in de gaten te houden.
Figuur 1: OMNI-schaal
6
Warming-up De training begint met een warming-up met een duur van 5 tot 10 minuten. Voorbeelden van de oefeningen voor de warming-up worden beschreven in hoofdstuk 2. Er kan gekozen worden voor een van deze oefeningen, of er kan een eigen invulling aan de warming-up worden gegeven. Bij de voorbeeldoefeningen worden opties beschreven om het afwisselend te houden.
Aerobe en anaerobe training Na de warming-up wordt begonnen met de aerobe of anaerobe training. Deze duurt 25 minuten. De oefeningen die hiervoor gebruikt kunnen worden, staan beschreven in module 1 van hoofdstuk 3 voor de aerobe training en in module 2 van hoofdstuk 3 voor de anaerobe training. Hier worden oefeningen en spelvormen beschreven waarvan voor de aerobe training er drie gekozen kunnen worden en voor de anaerobe training twee tot drie. Bij de aerobe training kunnen ook meerdere oefeningen in circuitvorm worden aangeboden. De oefeningen die staan beschreven zijn voorbeelden. Er is ruimte voor eigen invulling, zolang de FITT-factoren maar gehanteerd worden.
Actieve rust De inspanning wordt afgewisseld met actieve rust. Oefeningen die voor actieve rust gebruikt kunnen worden staan beschreven in hoofdstuk 4. Van deze oefeningen worden er bij de aerobe training drie gekozen en bij de anaerobe training twee tot drie.
Cooling-down Na de inspanning wordt de les afgesloten met een cooling-down. Deze duurt 5-10 minuten. De oefeningen die gebruikt kunnen worden voor de cooling-down staan beschreven in hoofdstuk 5. Er kan gekozen worden tussen de oefeningen op deze pagina's. Ook hier worden opties beschreven om het afwisselend te houden.
Evaluatie Na 12 weken, aan het einde van de module wordt gemeten of de doelstellingen ten aanzien van de training zijn behaald en/of bijgesteld moeten worden. De conditietesten worden dan opnieuw afgenomen en geëvalueerd. De training kan afhankelijk van de doelstellingen afgerond worden of er kan een nieuwe module gestart worden.
7
Scoreformulier De kinderen kunnen met behulp van een scoreformulier hun progressie bijhouden. Op dit scoreformulier kunnen ze het aantal herhalingen die ze bereikt hebben bij oefeningen noteren. Dit houdt de meeste kinderen gemotiveerd tijdens het trainingsprogramma. Omdat de duur van de oefeningen stijgt in weken zal het aantal herhalingen toenemen, zelfs als ze hun conditie niet verhogen. Dit heeft een positieve invloed voor de eerste trainingsmaanden. Om de aanwezigheid en motivatie bij een groep kinderen te monitoren is er een checklist gemaakt voor de therapeut. Voor deze checklist wordt verwezen naar bijlage III. Voor een invulformat van een scoreformulier wordt verwezen naar bijlage IV.
8
Hoofdstuk 2: De Warming-up De duur van de warming-up is 5 -10 minuten. Tijdens de warming-up wordt gestreefd naar een intensiteit van OMNI-schaal 1-2 of 50-60% van de HFmax. Oefeningen warming-up Tijdens de warming-up kunnen allerlei vormen van rijden worden gebruikt. Het is belangrijk dat dit op een leuke manier gebeurt, bijvoorbeeld door gebruik te maken van muziek. Hieronder worden voorbeelden van oefeningen weergegeven.
Gebruik maken van muziek Opties
Uitleg
Dansje maken
Maak een dansje voor in de rolstoel, waarbij alle kanten op gerold
(aerobics) op muziek
wordt en met de armen wordt bewogen. Bijv.: de kabouterdans, hoofd schouders knie en teen, muziek van K3, etc.
Polonaise
Laat de kinderen achter elkaar aan rijden, dit kan eventueel ook op muziek. Degene die voorop rijdt bepaalt de route. Wanneer door de begeleiding in de handen geklapt wordt moeten ze de andere kant op rijden, achteruit rijden, rondje draaien op de plaats etc.
Rijden op muziek
Vooruit, achteruit, rondjes draaien, bewegen met de armen, draaien met de armen, stoten met de armen, alles is hier mogelijk!
Stoelendans
Zet de muziek aan. Geef een opdracht zodra de muziek stopt: ga zo snel mogelijk naar een pion, steek de armen in de lucht, of draai een rondje etc.
Slalommen Opties
Uitleg
Slalom
Er worden pionnen op de grond gezet. Hiervoor kunnen ook andere voorwerpen gebruikt worden. De kinderen gaan heen en terug om de pionnen heen.
Pionnen verder uit elkaar
Door de pionnen verder uit elkaar te zetten, moeten de
of dichter bij elkaar
kinderen een minder scherpe bocht te maken. Door de pionnen dichter bij elkaar te zetten, worden de bochten scherper. 9
Pionnen meer naar links en
Door de pionnen meer te verspreiden moeten de kinderen
naar rechts verplaatsen
grotere afstanden overbruggen voor er weer een bocht wordt
(verspreiden door de zaal)
gemaakt.
Objecten van de ene kant
Laat het kind beginnen met een object op schoot
naar andere kant brengen
(bijvoorbeeld een pittenzak) en laat dit naar de andere kant van de slalom brengen.
Spelen met de bal Eventuele opties
Uitleg
Overgooien
Overgooien met de bal, vanaf de borst (afbeelding 1), vanaf de nek (afbeelding 2), kan in tweetallen of in de groep. Gooi met links, met rechts of met twee handen, gooi in een rondje, met een stuit (afbeelding 3), tegen de muur, met verschillende ballen of met meerdere ballen. Ten slotte kan ook worden overgegooid en dan de naam noemen van degene die hem moet vangen.
Overgeven
De bal kan overgegeven worden met rotatie, of van voor naar achter.
10
Spelvormen Eventuele opties
Uitleg
In drietallen, bal rollen of
Twee mensen staan aan één kant van de zaal en één
gooien en er achteraan
iemand aan de andere kant. Iemand van het tweetal begint
rijden
en gooit of rolt de bal naar de overkant. Vervolgens rijdt hij er zelf achteraan. Degene rolt/gooit de bal weer terug en rijdt er achteraan etc.
Ballon tennis
Met tennisrackets en een ballon wordt getennist. Dit kan in tweetallen of in een groep.
11
Hoofdstuk 3: Aerobe training en anaerobe training Module 1: Aerobe training De duur van een aerobe training is minimaal 25 minuten met een intensiteit van OMNIschaal 3-6 of op 60-80% van de HFmax. In tabel 2 staat de intensiteit van de aerobe training beschreven. De aerobe training zal bestaan uit een inspanning-rustverhouding van 1:1. De training bestaat uit 3-5 minuten inspanning afgewisseld met 3-5 minuten actieve rust. Zie voor de trainingsopbouw tabel 3. In hoofdstuk 4 staan voorbeelden van oefeningen voor de actieve rust beschreven.
Tabel 2: Aerobe training Doel
Duur
Intensiteit
Warming-up
5-10 minuten
OMNI-schaal van 1-2 (lichte inspanning) of 50-60% van de HFmax.
Aerobe
Minimaal 25 minuten per sessie
OMNI-schaal van 3-6 (matige
training
(inspanning-rust verhouding: 1:1)
inspanning) of 60-80% van de HFmax.
Cooling-down
5-10 minuten
OMNI-schaal van 1-2 (lichte inspanning) of 50-60% van de HFmax
Tabel 3: Trainingsopbouw Week
Duur inspanning
Duur rust (in
Aantal
Intensiteit
(in minuten)
minuten)
series
Week 1
3
3
4
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 2
3
3
4
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 3
3,5
3,5
4
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 4
3,5
3,5
4
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 5
4
4
4
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 6
4
4
4
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 7
4,5
4,5
3
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 8
4,5
4,5
3
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 9
4,5
4,5
3
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 10 5
5
3
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 11 5
5
3
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6
Week 12 5
5
3
60-80% HFmax, OMNI-schaal 3-6 12
Oefeningen aerobe training Voor de aerobe training kunnen de volgende oefeningen worden gebruikt. Er komen veel oefeningen van de warming-up in terug. Bij de aerobe training is het de bedoeling dat de intensiteit opgevoerd wordt. Leg uit dat de kinderen de opdrachten sneller uit moeten voeren. Er kunnen ook meerdere oefeningen in circuitvorm worden aangeboden. Let bij het uitvoeren van de oefeningen op de inspanning-rustverhouding, zoals weergegeven in tabel 3. Hieronder worden voorbeelden van oefeningen weergegeven. Slalommen Opties
Uitleg
Slalom
Er worden pionnen op de grond gezet. Hiervoor kunnen ook andere voorwerpen gebruikt worden. De kinderen gaan heen en terug om de pionnen heen.
Pionnen verder uit elkaar of
Door de pionnen verder uit elkaar te zetten, moeten de
dichter bij elkaar
kinderen een minder scherpe bocht te maken. Door de pionnen dichter bij elkaar te zetten, worden de bochten scherper.
Pionnen meer naar links en
Door de pionnen meer te verspreiden moeten de
naar rechts verplaatsen
kinderen grotere afstanden overbruggen voor er weer
(verspreiden door de zaal)
een bocht wordt gemaakt.
Objecten van ene kant naar
Laat ze beginnen met een object op hun schoot
andere kant brengen
(bijvoorbeeld een pittenzak) en laat ze dat naar de andere kant van de slalom brengen.
13
Rollen Eventuele opties
Uitleg
Vanaf achterwaarts, snel
Begin met het gezicht naar de muur. Laat het kind zodra jij
omdraaien en naar
het startsein geeft omdraaien en naar de overkant rollen, en
overkant rollen
dan weer terug.
Over mat rollen (afbeelding
Leg matten neer. Laat de kinderen over de mat heen en
1)
terug rollen. Eventueel als variatie ook achteruit, maar let hierbij op of de intensiteit wel behaald wordt.
Rolstoelen met iemand als
Deze oefening gebeurt in tweetallen. Eén kind rijdt voorop,
aanhanger (afbeelding 2)
de andere houdt de achterkant van de rolstoel vast. De voorste drijft aan en spant dus in, de achterste lift mee en heeft dus actieve rust. Wissel om wanneer de tijd inspanning/rust om is. Bijv. 3 minuten aandrijven, 3 minuten meeliften.
Stoelendans
Zet de muziek aan. De kinderen beginnen te rijden. Indien de muziek stopt wordt een opdracht gegeven: ga zo snel mogelijk naar een pion, steek de armen in de lucht, of draai een rondje etc.
14
Spelvormen Eventuele opties
Uitleg
Rolspelletje: zoveel
Elk kind heeft een hoepel. Leg een heleboel voorwerpen in het
mogelijk objecten naar
midden van de zaal op een plek waar de kinderen bij kunnen.
een plaats brengen
Zorg dat de afstand naar deze plek voor ieder kind ongeveer gelijk is. In de tijd van de inspanning zo veel mogelijk voorwerpen verzamelen en naar de eigen hoepel brengen. Eén voorwerp tegelijk meenemen. Dit kan ieder voor zich of allemaal gezamenlijk.
Jagerbal
Eén kind is de jager en probeert zo veel mogelijk andere kinderen met de bal af te gooien. Begeleiders moeten, indien nodig, de jager helpen om de bal van de grond af te pakken. Zorg ervoor dat iedereen in beweging blijft door bijvoorbeeld een 2e jager toe te voegen aan het spel.
Met Swissbal:
Twee teams staan tegenover elkaar achterin de zaal achter een
Samenspel om bal
lijn. Eén grote Swissball in het midden. Na het startsein rijden de
over de lijn te krijgen
teams zo snel mogelijk naar de bal toe en proberen de bal bij
(voor max. 6 personen)
elkaar over de lijn te krijgen. Dit kan door samen te spelen. Welk team dit als eerste lukt is de winnaar.
Iemand is hem,
De kinderen proberen elkaar af te rollen met een grote Swiss bal
niemand is hem
door elkaar met de bal te raken. Iedereen is hem, maar ook iedereen kan afgegooid worden. Als iemand afgegooid is krijgt diegene een punt. Iedereen houdt dat voor zichzelf bij. Het is de bedoeling om zo min mogelijk punten te behalen. Zorg dat iedereen voldoende in beweging blijft. Voeg eventueel een 2e bal toe aan het spel.
Stoelendansvormen
De kinderen rijden rondjes door de zaal op muziek. Als de muziek stopt (10-20 sec.) moeten de kinderen rondjes draaien, heen en weer rijden naar een pion, achteruit rijden of een andere activiteit uitvoeren totdat de muziek weer gestart is. Wanneer de muziek gestart is rijden ze weer rondjes door de zaal. Zo wordt bij elke muziek-stop een taak/opdracht gegeven. Zorg dat ze in beweging blijven en dat de intensiteit wordt behaald.
Rijden op muziek
Als de muziek verandert sneller rijden of een rondje draaien etc.
15
Module 2: Anaerobe training Bij de anaerobe training is het de bedoeling dat een kind ‘all out’ gaat. De duur van een anaerobe training is minimaal 25 minuten met een intensiteit van 95-100% van de HFmax. Voor de duur en intensiteit van de anaerobe training zie tabel 4. De anaerobe training zal bestaan uit een inspanning-rustverhouding van 1:3. De training bestaat uit 20-30 seconden inspanning afgewisseld met 60-90 seconden actieve rust. Er worden 2-3 series van 5 herhalingen gedaan met 1-3 minuten actieve rust tussen de series. Voor de trainingsopbouw zie tabel 5. In hoofdstuk 4 staan voorbeelden van oefeningen voor de actieve rust beschreven. Tabel 4: Anaerobe training Doel
Duur
Intensiteit
Warming-up
5-10 minuten
OMNI-schaal van 1-2 (lichte inspanning) 5,6
Anaerobe
Minimaal 25 minuten
Maximaal, ‘all out’, (zware tot
training
(inspanning-rust verhouding: 1:3)
zeer zware inspanning)
Cooling-down
5-10 minuten
OMNI-schaal van 1-2 (lichte inspanning)
Tabel 5: Trainingsopbouw Week
Duur
Duur
Aantal
Aantal
Rust tussen
Intensiteit
inspanning
rust (in
herhalingen
series
de series (in
(in sec.)
sec.)
Week 1
20
60
3
5
2
‘all-out’
Week 2
20
60
3
5
2
‘all-out’
Week 3
25
75
3
5
2
‘all-out’
Week 4
25
75
3
5
2
‘all-out’
Week 5
30
90
3
5
2
‘all-out’
Week 6
30
90
3
5
2
‘all-out’
Week 7
20
60
4
4
2
‘all-out’
Week 8
20
60
4
4
2
‘all-out’
Week 9
25
75
4
4
2
‘all-out’
Week 10 25
75
4
4
2
‘all-out’
Week 11 30
90
4
4
2
‘all-out’
Week 12 30
90
4
4
2
‘all-out’
minuten
16
Oefeningen anaerobe training Tijdens de anaerobe training is het belangrijk dat de kinderen ‘all-out’ gaan. Er wordt dan ook de instructie gegeven: zo snel of zo hard mogelijk. Let bij deze oefeningen op de inspanningrustverhouding, zoals weergegeven in tabel 5. Hieronder worden voorbeelden van oefeningen weergegeven. Rollen Eventuele opties
Uitleg
Sprinten naar 1
Leg 4 pionnen achter elkaar met een ruimte van 3 tot 4 meter er
punt, 2,3,4 etc.
tussen. Sprint naar de 1e pion en weer terug, naar de 2e pion en weer terug, etc. Dit kan leuker gemaakt worden door er een puntensysteem aan te geven, bijv.: naar hoeveel pionnen binnen de tijd. Gebruik hiervoor het score formulier in bijlage IV. Deze oefening kan bij mooi weer eventueel buiten gedaan worden bijvoorbeeld over het gras wat voor extra weerstand zorgt.
Sprinten met
In tweetallen, nummer 2 houdt de rolstoel vast van nummer 1, en deze
iemand als
probeert zo snel mogelijk te sprinten. Let erop dat de kinderen tijdens
aanhanger
het sprinten geen keerpunt hebben. Er kunnen pionnen neer gezet worden om aan te geven hoever het kind gekomen is in 20-30 sec. Na het sprinten wisselen van plek zodat de ander ook kan. Deze oefening kan bij mooi weer eventueel buiten gedaan worden bijvoorbeeld over het gras wat voor extra weerstand zorgt.
Halve draai
Maak zo snel mogelijk een halve draai en sprint heen en weer tussen
maken en
twee pionnen. Let op dat ondanks het keerpunt de intensiteit wel
sprinten
behaald wordt. Buiten zou deze oefening zonder keerpunt gedaan kunnen worden. Dit kan leuk gemaakt worden door de behaalde afstand te noteren op het scoreformulier (zie bijlage IV). Deze oefening kan bij mooi weer eventueel buiten gedaan worden bijvoorbeeld over het gras wat voor extra weerstand zorgt.
Pittenzakjes
Breng binnen de tijd zoveel mogelijk pittenzakjes naar een bepaald
wegbrengen
punt. Neem maar één pittenzakje per keer mee. Hierbij kan gevarieerd worden in afstand en voorwerpen. Ook hier kan weer het scoreformulier gebruikt worden (zie bijlage IV).
17
Spelvormen Eventuele opties
Uitleg
Tikkertje met therapeut
De therapeut probeert elke 20-30 seconden (zie tabel 4) een ander kind af te tikken. Deze oefening kan bij mooi weer eventueel buiten gedaan worden bijvoorbeeld over het gras wat voor extra weerstand zorgt.
Tikkertje
Probeer elkaar af te tikken. Dit kan bijvoorbeeld ook met lintjes aan de rolstoel: probeer zoveel mogelijk lintjes van iemand anders af te pakken. De tikker is degene die 20-30 seconden voluit gaat, na 20-30 seconden wordt er gewisseld van tikker. Zorg dat er per drie kinderen één tikker is. Het aantal verzamelde lintjes kan eventueel op het scoreformulier ingevuld worden (zie bijlage IV). Deze oefening kan bij mooi weer eventueel buiten gedaan worden bijvoorbeeld over het gras wat voor extra weerstand zorgt.
Pionnen kleuren spel
Verschillende kleuren pionnen in zaal. Begeleiders geven telkens een kleur aan waar de kinderen dan zo snel mogelijk naar toe moeten rijden. Deze oefening kan bij mooi weer eventueel buiten gedaan worden bijvoorbeeld over het gras wat voor extra weerstand zorgt.
Rijden op muziek
Wanneer de muziek draait (of juist stopt) moeten de kinderen zo snel en hard mogelijk rijden. De duur van de sprint is 20-30 sec. (zie tabel 4). Wanneer de muziek stopt (of weer start) mogen de kinderen rustig ‘’uitrijden’’. dit herhaal je dan 5 keer.
Politie en boefje
Per drie kinderen, één politie die de boeven probeert te tikken. Als een kind is getikt moet het in de gevangenis (een bepaald stuk afgezet in de zaal bijv. met pionnen of op een mat). De boef kan weer uit de gevangenis komen doordat een boef die nog vrij is hem of haar aantikt. De politie zijn degene die ‘all- out’ gaan, na 20-30 seconden wordt andere politie aangewezen. Deze oefening kan bij mooi weer eventueel buiten gedaan worden bijvoorbeeld over het gras wat voor extra weerstand zorgt.
Standbeeldtikkertje
Per drie kinderen, is er één tikker. Als een kind getikt is gaat het stil staan en mag helemaal niet meer bewegen. Het standbeeld kan weer levend worden doordat één van de andere kinderen 18
hem of haar aantikt. Hierna mag het kind weer mee doen. Wanneer iedereen als standbeeld staat, start het spel opnieuw en is iedereen weer vrij. De tikkers zijn degene die all out gaan, na 20-30 seconden worden van tikker gewisseld. Deze oefening kan bij mooi weer eventueel buiten gedaan worden bijvoorbeeld over het gras wat voor extra weerstand zorgt. Rolspelletje: zoveel
Elk kind heeft een hoepel. Leg een heleboel voorwerpen in het
mogelijk objecten naar
midden van de zaal op een plek waar de kinderen bij kunnen.
een plaats brengen
Zorg dat de afstand naar deze plek voor ieder kind ongeveer gelijk is. In de tijd van de inspanning zo veel mogelijk voorwerpen verzamelen en naar de eigen hoepel brengen. Eén voorwerp tegelijk meenemen. Dit kan ieder voor zich of allemaal gezamenlijk.
19
Hoofdstuk 4: Actieve rust Tijdens de actieve rust is het belangrijk dat de kinderen niet stil gaan staan. Ze moeten in beweging blijven. Hieronder worden voorbeelden van oefeningen weergegeven
Spelen met de bal Eventuele opties
Uitleg
Overgooien
Overgooien van de bal, vanaf de borst (afbeelding 1), vanaf de nek (afbeelding 2), kan in tweetallen of in de groep. Gooi met links, met rechts of met twee handen, gooi in een rondje, met een stuit (afbeelding 3), tegen de muur, met verschillende ballen of met meerdere ballen. Ten slotte kan ook overgegooid worden en de naam genoemd worden van degene die hem moet vangen.
Overgeven
De bal kan overgegeven worden met rotatie, of van voor naar achter.
Rondje draaien met bal
Begin met de bal in één hand, geef hem over het hoofd, naar de andere hand en weer terug naar het midden.
Overrollen
Rol met de bal in tweetallen, of in de groep over.
20
Spelvormen Eventuele opties
Uitleg
Ballontennis
Met tennisrackets en een ballon wordt over getennist. Dit kan in tweetallen of in de groep.
Lummelen
Mogelijk bij een grote groep kinderen. De kinderen staan in een kring. De lummel staat in het midden. De kinderen proberen de bal naar elkaar over te gooien. De lummel probeert de bal te onderscheppen. Heeft hij de bal onderschept (geraakt, hoeft niet perse gevangen) dan is iemand anders de lummel. Bv. degene die niet goed gooide.
21
Hoofdstuk 5: Cooling-down De duur van de cooling-down is 5-10 minuten. Tijdens de cooling-down wordt gestreefd naar een intensiteit van OMNI-schaal 1-2 of 50-60% van de HFmax. Oefeningen cooling-down De cooling-down kan net als de warming-up op muziek gedaan worden. Er kunnen allerlei vormen van rijden worden gebruikt. Doel van de cooling-down is om rustig te worden, dus het moet niet teveel inspanning kosten. Het is belangrijk dat dit op een leuke manier gebeurt. Sluit de les positief af. Hieronder worden voorbeelden van oefeningen weergegeven.
Gebruik maken van muziek Eventuele opties
Uitleg
Dansje maken (aerobics)
Maak een zittend dansje in de rolstoel, waarbij alle kanten op
op muziek
gerold wordt en met de armen wordt bewogen. Kies voor de cooling-down rustigere muziek dan bij de warming-up.
Rijden op muziek
Vooruit, achteruit, rondjes draaien, laat de kinderen elkaar duwen en dan laten uitrollen, alles is hier mogelijk, zolang het rustig gebeurt.
Slalommen Eventuele opties
Uitleg
Slalom
Er worden allerlei objecten op de grond gelegd. Bij voorkeur pionnen. Indien deze niet aanwezig zijn, zijn andere objecten ook in orde. De kinderen gaan heen en terug om de pionnen heen.
Pionnen verder uit elkaar
Door de pionnen verder uit elkaar te zetten, moeten de
of dichter bij elkaar
kinderen een minder scherpe bocht te maken. Door de pionnen dichter bij elkaar te zetten, worden de bochten scherper.
Pionnen meer naar links en
Door de pionnen meer te verspreiden moeten de kinderen
naar rechts verplaatsen
grotere afstanden overbruggen voor er weer een bocht wordt
(verspreiden door de zaal)
gemaakt.
Vooruit of achteruit
Vooruit hebben de kinderen wat meer snelheid. Achteruit
slalommen
komt er ook rolstoelvaardigheid kijken! 22
Objecten van ene naar
Laat ze beginnen met een object op hun schoot (bijvoorbeeld
andere kant brengen
een pittenzak) en laat ze dat naar de andere kant van de slalom brengen.
Spelen met de bal Eventuele opties
Uitleg
Overgooien
Overgooien van de bal, vanaf de borst, vanaf de nek, kan in tweetallen of in de groep. Gooi met links, met rechts of met twee handen, gooi in een rondje, met een stuit, tegen de muur, met verschillende ballen of zelf met meerdere ballen. Ten slotte kun je ook nog overgooien en dan de naam noemen van degene die hem moet vangen.
Overgeven
De bal kan overgegeven worden met rotatie, of van voor naar achter.
23
Spelvormen Eventuele opties
Uitleg
Beweeg als een slak of
De kinderen heel rustig en langzaam laten rollen
schildpad door de zaal Alternerend rolstoelrijden
Eerst met rechterarm duwen, dan met links, etc
Rek en
Om rustig te worden. De spieren van de bovenste extremiteit
ademhalingsoefeningen
worden gerekt aangezien deze voornamelijk zijn gebruikt: Biceps, triceps, pectoralis, rhomboideus. Voorbeelden: maak je zo lang als een giraffe, maak je zo bol als een bal.
Kronkelen als een slang
Eén kind rijdt voorop, de rest van de groep gaat er achteraan en ze rijden heel rustig door de zaal als een lange kronkelende slang.
24
Literatuurlijst
1
Hicks AL, Martin Ginis KA, Pelletier CA, Ditor DS, Foulon B, Wolfe DL. The effects of exercise
training on physical capacity, strength, body composition and functional performance among adults with spinal cord injury: a systematic review. Spinal Cord. 2011 Nov;49(11):1103-27. 2
Myslinski, M. Evidence-based exercise prescription for individuals with spinal cord injury. Journal of
Neurological Physical Therapy. 2005;29(2):104-106. 3
Barfield, J., Malone, L., Coleman, T. Comparison of heart rate response to tennis activity between
persons with and without spinal cord injuries: implications for a training threshold. Res. Q. for exercise & sport. 2009; 80(1). 4
Valent, L., Dallmeijer, A., Houdijk, H., Slootman, H., Janssen, T., Post, M., van der Woude, L. Effects
of Hand Cycle Training on Physical Capacity in Individuals With Tetraplegia: A Clinical Trial. Physical Therapy 2009; 89(10). 5
Baquet G, Praagh E van, Berthoin S. Endurance training and aerobic fitness in young people. Sports
Med. 2003;33:1127-43. 6
T. Takken, M. van Brussel, H.J. Hulzebos. Inspanningsfysiologie bij kinderen. Houten 2008
7
ACSM
25
Bijlage I: Contra-indicaties voor inspanningstesten Contra-indicaties voor het afnemen van een inspanningstest7 ABSOLUUT:
Aanwezig
Afwezig
Een recente significante verandering in het rust ECG* (bij dezelfde gestandaardiseerde elektrode positie) Hoog-risico hypertrofische cardiomyopathie Ongecontroleerd hartritme stoornis Symptomatische ernstige vernauwing van de aorta/ aortaklep Ernstige arteriële hypertensie (>P99+ 5 mm Hg) Ongecontroleerd symptomatisch hartfalen Ongecontroleerde symptomatische pulmonale hypertensie Acute pulmonaire embolus of pulmonaal infarct Acute myocarditis of pericarditis Mogelijk of bekend gescheurde aneurysma van de aorta Acute systemische infectie, samengaand met koorts, lichaamspijnen of gezwollen lymfeklieren Acute lokale infectie (bv bacteriële infectie) Aanwezigheid of vermoeden fractuur Zwelling gewrichten
RELATIEF**: Coronaire stenose Matige klepstenose van het hart Electrolyten afwijking (bv. Hypokalemie, hypocalemie) Arteriële hypertensie (RR>P95- P99) Tachydysrhythmia of bradydysrhytmia Hypertrofische cardiomyopathie en andere vormen van obstructie Overige vormen van cardiomyopathie Neuromusculaire, musculoskeletale of reumatoïde aandoeningen die verergeren door inspanning Hooggradig atrio-ventriculair blok Frequente extrasystolen Ongecontroleerde metabole aandoeningen Chronische infectie ziekten Mentale of fysieke beperking wat leidt tot niet goed kunnen uitvoeren van de inspanningstest
* hetgeen een ischemie, een recent myocardiaal infarct (binnen 2 dagen) of andere cardiale afwijkingen kan betekenen. ** relatieve contra-indicaties kunnen vervallen als de voordelen zwaarder wegen dan de risico`s van inspanning. In bepaalde gevallen kunnen de individuen voorzichtig inspanning leveren en/ of gebruik te maken met lage intensiteit.
26
Bijlage II: stroomdiagram
Trainingsprotocol voor rolstoelgebonden kinderen
Nee
4 tot 18 jaar? Ja
Dit trainingsprotocol is niet geïndiceerd/niet geschikt.
ee
Contra-indicatie voor inspanning, zoals o.a. hart- en longziekten?
Ja
Nee Beweegt het kind zich zelfstandig voort in een handbewogen rolstoel?
Nee
ee
Ja Kan het kind opdrachtgericht werken (als richtlijn aangehouden: IQ >55) en participeren in een groep?
Nee
Ja ee Hulpvraag gericht op het langer rolstoel kunnen rijden? Ja
Training geïndiceerd, kies voor module 1: aerobe training.
Nee
Hulpvraagee gericht op het sneller rolstoel kunnen rijden? Ja
Training geïndiceerd, kies voor module 2: anaerobe training.
Nee
ee
27
Bijlage III: Checklist aanwezigheid en inzet Week 1 Naam:
Week 2
Datum:
Datum:
Datum:
A/N I
A/N
A/N
I
Week 3
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
Week 4
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
Week 5
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
Week 6
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
A/N = Aanwezig/Niet aanwezig. A = aanwezig, N = niet aanwezig I =Inzet. + = goede inzet, +/- = matige inzet, - = slechte inzet 28
I
Week 7 Naam:
Week 8
Datum:
Datum:
Datum:
A/N I
A/N
A/N
I
Week 9
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
Week 10
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
Week 11
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
Week 12
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
Datum: I
A/N
A/N = Aanwezig/Niet aanwezig. A = aanwezig, N = niet aanwezig I = Inzet. + = goede inzet, +/- = matige inzet, - = slechte inzet
29
I
Bijlage IV: Scoreformulier
Dit scoreformulier is van:
Oefening Schrijf hier de oefeningen op die je gedaan hebt.
Week 1
Week 2
Week 3
Week 4
Week 5
Week 6
Hoeveel herhalingen heb je gehaald, hoeveel voorwerpen heb je verplaatst of hoeveel meter heb je afgelegd? NOTEER ZE HIERONDER PER OEFENING!
30
Dit scoreformulier is van: Oefening Schrijf hier de oefeningen op die je gedaan hebt.
Week 7
Week 8
Week 9
Week 10
Week 11
Week 12
Hoeveel herhalingen heb je gehaald, hoeveel voorwerpen heb je verplaatst of hoeveel meter heb je afgelegd? NOTEER ZE HIERONDER PER OEFENING!
31