VERZAMELD WERK
BEGELEIDINGSCOMMISSIE Prof. dr. W.J. van Asselt Prof. dr. G. van den Brink (voorzitter) Dr. P. van den Heuvel Drs. ir. T. Jacobs Prof. dr. G.G. de Kruijf Dr. A.J. Plaisier Dr. B. Plaisier Drs. J. Stelwagen
Dr. A.A. van Ruler
Verzameld Werk Deel 4B Christus, de Geest en het heil
bezorgd door Dr. D. van Keulen
Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer
De uitgave van het Verzameld Werk van dr. A.A. van Ruler is mede mogelijk door: Confessionele Vereniging Maatschappij van Welstand Stichting Aanpakken Stichting “Ad Pias Causas” Stichting Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds Stichting Van Eijkfonds Stichting Pro Religione et Libertate Stichting Zonneweelde Studiefonds Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland Vereeniging tot Uitgave van Gereformeerde Geschriften
www.uitgeverijboekencentrum.nl www.pthu.nl www.aavanruler.nl Vormgeving omslag: Studio Anton Sinke, Nieuwerkerk a/d IJssel Vormgeving binnenwerk: Dirk van Keulen ISBN 978 90 239 2481 4 NUR 700 © 2011 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD Inleiding
7
1. DE REALISERING VAN HET HEIL De dwaasheid van het evangelie
88
De categorie ‘realisering’ als theologisch begrip
94
Evangelie en nihilisme
109
De positie van de mens in het heilsproces
116
Dat er verlossing is!
133
Verscheidenheden en tegenstrijdigheden in de realisering van het heil
137
Rechtvaardiging
158
De iustificatione
163
De aard van het geloof
236
Glaube – Dogmengeschichtlich
274
Vergeving
284
Bekering en wedergeboorte
287
De wedergeboorte
291
Schepping en wedergeboorte
301
Als een ezel bij een symfonie
306
Krachtdadig of daadwerkelijk?
310
De vocatione
312
6
2. LEVEN VANUIT HET HEIL Vraag en antwoord 86 [Waarom moeten wij dan nog goede werken doen?]
376
Het zedelijke als fractie, niet als gesternte
466
Onderzoek en navolging
470
Ascese
473
Loflied op de deugd
479
De naaste als evangelie
482
Gerechtigheid en rechtvaardigheid
485
De oorsprong van de gerechtigheid
493
3. DE ERVARING VAN HET HEIL De bevinding in kerk en theologie
498
De prediking en het persoonlijk geloofsleven
530
De bevinding. Proeve van een theologische benadering
536
De bevinding in de prediking
562
Licht- en schaduwzijden in de bevindelijkheid
600
Zekerheid – zelfonderzoek – kenmerken
629
De gestalten van het bevindelijke leven
666
Het bevindelijke leven
696
Stadia in het innerlijke leven
700
Ultragereformeerd en vrijzinnig
721
Mystiek en religie
802
Afkortingen
810
Register van namen
815
INLEIDING 1. DE GRONDSTELLING Ik herneem het betoog waarmee ik de inleiding van Band A begon. Een geliefde woordspeling van Van Ruler luidt: het draait in het christelijk geloof wel om Christus, om de verzoening, om de rechtvaardiging, maar het gaat om iets anders: de verlossing van de schepping en het aanbreken van het rijk van God op de aarde. Deze woordspeling is reeds te vinden in zijn dissertatie. Daarin schrijft hij: ‘In het kruis wordt de schuld der zonde verzoend; maar daarin gáát het om het Koninkrijk Gods op de aarde’.1 Daarna duikt de woordspeling geregeld in zijn werk op.2 Nauw hiermee verbonden is in Van Rulers werk de onderscheiding tussen middel en doel. Deze komt op hetzelfde neer als de woordspeling draait – gaat. Op tal van plaatsen in zijn werk benadrukt Van Ruler dat bijvoorbeeld de verkiezing van Abraham en Israël, de incarnatie, het verbond, het lijden van Jezus, de verzoening, de rechtvaardiging en de kerk geen doel zijn, maar middel. Het doel is de bestemming van de wereld als het rijk van God en de humaniteit.3 Men kan zeggen dat datgene waarom het gaat of het doel een van de centrale punten is in deel 3 van het Verzameld Werk van Van Ruler. In de in dat deel samengebrachte teksten is er daarom veel aandacht voor de schepping en benadrukt hij de waardering van het aardse leven. In dit vierde deel van het Verzameld Werk is de centrale thematiek datgene waar het in het christelijk geloof om draait, de middelen om tot het doel te komen. Als gevolg van de grote hoeveelheid materiaal bestaat dit vierde deel uit twee banden. Beide banden horen echter nadrukkelijk bij elkaar en hebben om die reden dezelfde ondertitel: Christus, de Geest en het heil. Hoezeer de twee banden bijeenhoren, blijkt ook uit het grote aantal kruisverwijzingen over en weer. De teksten zijn onderverdeeld in acht clusters: 1. Over Jezus Christus. 2. De vleeswording van het Woord. 3. Kruis, opstanding, hemelvaart. 4. Over de Heilige Geest. 5. De uitverkiezing. 6. De realisering van het heil. 7. Leven vanuit het heil. 8. De beleving van het heil. De eerste vijf clusters zijn samengebracht in Band A; de laatste drie clusters in deze Band B. In het vervolg van deze inleiding worden alleen de in deze band verzamelde teksten ingeleid. De inleiding van de eerste vijf clusters teksten is te vinden in Band A. 1. 2. 3.
VvdW, 163. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 169 en 177; vgl. VW1, 275; VW2, 293, 444, 458; VW3, 118, 384; VW4A, 221, 237, 244, 264, 436; Verw&Volt, 52; RR, 93. Zie in deze band pag. 98, 124, 169, 390, 487, 758; vgl. VW1, 274, 289; VW2, 261, 464; VW3, 320v., 447; VW4A, 147, 183, 233, 244, 269, 375.
8
2. DE REALISERING VAN HET HEIL Het zesde cluster van het vierde deel van het Verzameld Werk omvat zeventien teksten, waarvan er tien in deze band voor het eerst worden gepubliceerd. Ze zijn in uiteenlopende perioden van Van Rulers leven geschreven. De oudste dateert uit het jaar 1935, wanneer hij als hervormd predikant in het Friese dorpje Kubaard staat. Daarnaast staan teksten, geschreven in zijn laatste levensjaar: 1970. Gewoonlijk worden de teksten binnen een cluster chronologisch geordend. Bij wijze van uitzondering is daar in dit cluster van afgeweken. Teksten die inhoudelijke samenhang vertonen, zijn – in chronologische volgorde – bij elkaar geplaatst. Dit maakt het mogelijk Van Rulers gedachten over bepaalde thema’s gemakkelijk te volgen. 2.1 ‘De dwaasheid van het evangelie’ Het cluster opent wel met de oudste tekst: ‘De dwaasheid van het evangelie’. Het is een lezing, gehouden op 1 maart 1935 op een bijeenkomst van de ‘Vereeniging tot evangelisatie in de classis Franeker’ (waartoe de hervormde gemeente van Kubaard behoorde). Uitgaand van het eerste hoofdstuk van Paulus’ eerste Brief aan de Korintiërs spreekt Van Ruler over ‘De dwaasheid van het evangelie’. De thematiek vertoont verwantschap met de in deel 3 van het Verzameld Werk gepubliceerde tekst ‘De dwaasheid gekroond’.4 Opvallend aan de tekst is de onmiddellijk aan het begin geponeerde these dat de zin van het evangelie nooit mag worden gevonden.5 Van Ruler bedoelt daarmee dat het evangelie haaks staat op ons menselijk leven en nooit in de greep te krijgen is. Dit veronderstelt Barths spreken over God als ‘der ganz Andere’ en zijn nadruk op ‘die unaufhebbare Subjektivität Gottes in seinem Wort’.6 In die zin ademt Van Rulers ‘De dwaasheid van het evangelie’ een barthiaanse sfeer. Deze tekst is daarom ook kenmerkend voor de jonge Van Ruler. Gedurende zijn studiejaren te Groningen en zijn eerste jaren als predikant staat hij immers sterk onder invloed van Barth. Later kiest hij een eigen weg, waarbij hij zich van Barth afkeert.7 Tevens klinkt in het tweede deel van de lezing de richtingenstrijd in de Nederlandse Hervormde Kerk van die tijd door. Van Ruler positioneert zich welbewust aan orthodoxe zijde, maar heeft bezwaar tegen het tegen elkaar uitspelen van orthodoxen en vrijzinnigen. Daarom waarschuwt hij ‘dat wij als orthodoxen aan de vrijzinnigen in de kerkelijke en geestelijke strijd heel wat in de weg leggen, dat niet nodig is’.8 De formulering maakt duidelijk, dat Van Rulers gehoor tijdens de lezing bestaat uit mensen afkomstig uit orthodoxe kring.
4. 5. 6.
7.
8.
VW3, 463-471. In deze band pag. 88. Vgl. K. Barth, Die christliche Dogmatik im Entwurf. Erster Band: Die Lehre vom Wort Gottes. Prolegomena zur christlichen Dogmatik 1927, herausgegeben von G. Sauter, Zürich 1982, 88-90, 108; vgl. id., KD, I/1, 380. Zie voor Van Rulers veranderende verhouding ten opzichte van Barth: Dirk van Keulen, ‘Van “His master’s voice” naar respectvolle kritiek. A.A. van Rulers verhouding tot de theologie van Karl Barth’, in: De reuzenzwaai, 94-111. In deze band pag. 91.
A.A. van Ruler (ca. 1932) als hervormd predikant te Kubaard (foto: Archief familie Van Ruler)
10
2.2 Vijf algemene teksten over de realisering van het heil Het cluster vervolgt met vijf meer algemene teksten met betrekking tot de realisering van het heil. Ze zijn chronologisch gerangschikt. De eerste is getiteld ‘De categorie “realisering” als theologisch begrip’. Van Ruler heeft de tekst geschreven voor een college ter gelegenheid van de opening van het studiejaar 1953-1954.9 Hij is pas na Van Rulers dood in deel 4 van het Theologisch Werk (1972) voor het eerst gepubliceerd. Op 6 oktober 1953 – op die dag vindt de bijeenkomst plaats – is het niet de eerste keer dat Van Ruler zo’n openingscollege houdt. Hij is in juni 1947 door de Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk benoemd tot hoogleraar vanwege dit kerkgenootschap. In deze functie volgt hij M.J.A. de Vrijer op – later in deze inleiding zal zijn naam nog vaker worden genoemd, omdat hij een sleutelrol heeft gespeeld in Van Rulers onderzoeksinteresses. Van Rulers leeropdracht bestaat ten tijde van zijn benoeming uit de vakken: bijbelse theologie, vaderlandse kerkgeschiedenis en in- en uitwendige zending.10 Hoogstwaarschijnlijk hebben de openingscolleges in die tijd betrekking op de kerkelijke opleiding en heeft Van Ruler deze in afwisseling met zijn collega proximus S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel11 verzorgd. Uit Van Rulers Handgeschreven bibliografie blijkt namelijk dat hij in de volgende jaren een openingscollege heeft gehouden:12 – 1947: ‘De theologische wetenschap een functie van de kerk?’13 – 1949: ‘Staat en hart in de theologie’.14 – 1951: ‘De theologische studie en de ambtspraktijk’.15 Het ligt voor de hand dat Berkelbach van der Sprenkel die taak in 1948 en 1950 op zich heeft genomen. Wanneer deze in 1952 met emeritaat gaat, wordt hij opgevolgd door J.C. Hoekendijk,16 die in 1948 bij Van Ruler is gepromoveerd. Tevens vindt op 9. 10. 11.
12. 13. 14. 15. 16.
Twee jaar later spreekt hij de tekst nogmaals uit op een bijeenkomst van het zogenoemde Dogmatisch-Godsdienstwijsgerig Werkgezelschap. Vgl. de inleiding in VW1, 35-40. Simon Frederik Hendrik Jan Berkelbach van der Sprenkel (1882-1967), hervormd predikant te Wijk aan Zee en Duin (1907), Purmerend (1915), Haarlem (1919), Rotterdam (1925) en Amsterdam (1933-1935); hoogleraar vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk aan de Rijksuniversiteit Utrecht (1935-1952; dogmatiek, praktische theologie, christelijke ethiek), emeritus docent oecumenica (1952-1957). Zie over hem: BLGNP, deel 1, 45-47; M.J.G. van der Velden, ‘S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel, herder en leraar’, in: Aart de Groot en Otto J. de Jong (red.), Vier eeuwen theologie in Utrecht, 254-265. Handgeschreven bibliografie, s.v. [I,]220, [I,]251, [I,]270. Te vinden in: VW1, 195-198. Het manuscript is te vinden in Archief Van Ruler, inventarisnummer I,251. Het manuscript is te vinden in Archief Van Ruler, inventarisnummer I,270a. Johannes Christiaan Hoekendijk (1912-1975), secretaris van de NCSV (1939-1941); studentenpredikant en predikant voor vluchtelingen en krijgsgevangenen (1942-1945); zendingsconsul te Batavia (1945-1946); studiedirecteur van het Oecumenisch Instituut van de Wereldraad van Kerken op Château de Bossey te Céligny bij Genève (1947); secretaris van de Nederlandse Zendingsraad (19471949); secretaris van de afdeling Evangelisatie van de Wereldraad van Kerken (1949-1952); hoogleraar vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk aan de Rijksuniversiteit Utrecht (1952-1958; bijbelse theologie, apostolaat, praktische theologie); hoogleraar Rijksuniversiteit Utrecht (1958-1965; kerkgeschiedenis van de 20e eeuw); hoogleraar Union Theological Seminary te New York (1965-
11
dat moment een wijziging in de leeropdrachten plaats. Van Ruler krijgt de vakken dogmatiek, christelijke ethiek, geschiedenis van de Nederlandse Hervormde Kerk en van haar symbolen en liturgische geschriften en kerkrecht toegewezen, terwijl Hoekendijk zich ontfermt over de vakken bijbelse theologie, apostolaat en praktische theologie. Uit de Handgeschreven bibliografie blijkt dat de traditie van de openingscolleges wordt voortgezet.17 Van Ruler verzorgt deze in de jaren: – 1952: ‘De grenzen van de prediking’.18 – 1953: ‘De categorie “realisering” als theologisch begrip’. – 1954: ‘De beperktheid van het theologische kennen’.19 – 1955: ‘Dogmatisch en kritisch een tegenstelling?’.20 – 1956: ‘De roeping tot het ambt’.21 – 1957: ‘Geloofsovertuiging en theologische studie’.22 – 1958: ‘Het gezag’.23 – 1959: ‘Overleggingen omtrent uw toekomst’.24 Aan dit overzicht vallen drie dingen op. In de eerste plaats is Van Ruler niet langer om het jaar aan de beurt, maar geeft hij tussen 1952 en 1959 ieder jaar het openingscollege. Hoekendijk is er dus niet bij betrokken. Men kan slechts gissen waarom dat zo is. Heeft Van Ruler deze taak naar zich toegetrokken? Maar waarom dan? Zag Hoekendijk er niets in? Of had hij er geen zin in? Het is bekend dat Hoekendijk en Van Ruler het niet goed met elkaar konden vinden. In zijn in 1954 gepubliceerde Theologie van het Apostolaat noemt Van Ruler Hoekendijk ‘mijn vriend en collega’, maar bekritiseert hem tegelijk openlijk.25 Hoekendijk reageert een jaar later door middel van twee artikelen in het blad Woord en Dienst en vindt het maar ‘’n vreemde gewaarwording om zo, via een krantenartikel, met mijn vriend en collega Van Ruler te discussiëren’.26 Beiden groeien in de loop der jaren uit elkaar – Van Ruler heeft zelf het idee dat beiden ‘op vrijwel alle punten langs elkaar heen denken en spreken’27 –, bestrijden elkaar op college28 en komen uiteindelijk niet meer on speaking terms.29 De weinige gegevens over de openingscolleges laten echter niet toe een verband te leggen met de moeizame verstandhouding tussen de twee kerkelijke
17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29.
1975; World Christianity). Zie over hem: BLGNP, deel 5, 240-242; A.W.J. Houtepen, ‘Getemperd ongeduld: J.C. Hoekendijk’, in: Aart de Groot en Otto J. de Jong (red.), Vier eeuwen theologie in Utrecht, 288-298. Handgeschreven bibliografie, s.v. [I,]284, [I,]310, [I,]334, [I,]363, [I,]400, [I,]443, [I,]479, [I,]531. Te vinden in: TW3, 30-42 (en op te nemen in VW5). Te vinden in: VW2, 130-144. Te vinden in: VW1, 253-261. Te vinden in: VW1, 443-446. Te vinden in: VW1, 447-450. Te vinden in: VW3, 216-221. Te vinden in: VW1, 451-456. Verw&Volt, 123. J.C. Hoekendijk ‘De gestalte van de kerk (2)’, in: Woord en Dienst 4/12 (4 juni 1955), 180. ‘Interview met Puchinger’, 377. In de manuscripten van Van Rulers colleges komt Hoekendijks naam niet voor. Wanneer Van Ruler zijn collega bekritiseert, doet hij dat spontaan. Vgl. Anton C. Zijderveld, Een rapsodisch leven. Herinneringen, Amsterdam 2001, 101, 103; J.A.B. Jongeneel, ‘De apostolaatstheologie van A.A. van Ruler, in contrast met die van J.C. Hoekendijk’, in: De waarheid is theocratisch, 86.
12
hoogleraren. In de tweede plaats valt op dat Van Ruler na 1959 geen openingscolleges meer verzorgt. Mogelijk is er in 1960 een eind aan de traditie gekomen. Het is echter ook mogelijk dat Hoekendijk deze taak vanaf 1960 op zich heeft genomen. Ten slotte valt op dat de thematiek van Van Rulers openingscolleges dikwijls is gericht op de verhouding tussen de studie van de theologie, de persoon van de student en het ambt van predikant. In de jaren 1953, 1954, 1955 en 1958 is de thematiek echter dogmatisch van aard. In 1953 is dat dus: ‘De categorie “realisering” als theologisch begrip’. Men kan zeggen dat Van Ruler met deze tekst hoog grijpt. Het is een ingewikkeld betoog, waarin hij tal van vragen oproept. Hoogstwaarschijnlijk is het betoog – in elk geval bij jongerejaars – grotendeels over de hoofden van de luisterende studenten heen gegaan. Op de achtergrond klinkt de existentiefilosofie van die tijd mee, met haar vragen naar het zijn. Tevens laat de tekst zich lezen als een nadere uitwerking van enkele lijnen uit Van Rulers in 1947 verdedigde proefschrift De vervulling van de wet. Dit blijkt bijvoorbeeld als hij kiest voor een theologische benadering van het vraagstuk en in dat verband poneert ‘de dingen vanuit het einde [te willen] benaderen, dus eschatologisch, vanuit het rijk’.30 Precies diezelfde denkbeweging is ook kenmerkend voor zijn dissertatie.31 In de uitwerking speelt daarom de term ‘anticipatie’ een belangrijke rol in de argumentatie. Opvallend is dat de tekst verscheidene voor Van Rulers theologie kenmerkende punten bevat. Zo treft men bijvoorbeeld de onderscheiding tussen doel en middel aan, waarmee ik de inleiding van deze band begon: ‘Hoe zijn de electie (van Abraham) en de incarnatie (in Jezus Christus) te waarderen? Zijn zij het eigenlijke doel van God, de eigenlijke realisering van zijn raad en dan ook (dat is een onvermijdelijke consequentie!) van zijn rijk, en is alle andere realisering, de hele rest van de werkelijkheid, slechts middel tot dit doel? Of zijn omgekeerd de electie en de incarnatie, is de bijzondere openbaring in haar bijzonderheid juist middel? En moet het doel gezocht worden in Gods omgang met de heidenen?’32 Voorts verzet Van Ruler zich tegen Barth, zonder evenwel diens naam te noemen,33 benadrukt hij verschillen tussen een christologisch en een pneumatologisch gezichtspunt,34 poneert hij de stelling dat ‘de incarnatie uitsluitend door de zonde is gemotiveerd’35 en zinspeelt hij op zijn these dat ‘de messiaans-pneumatische realiteit’ een ‘intermezzo’ is en dat dit impliceert dat ‘in het einde de plaatsvervanging en de inwoning, de incarnatie en de uitstorting ongedaan gemaakt worden’.36 De tweede meer algemene tekst van het cluster ‘De realisering van het heil’ is: ‘Evangelie en nihilisme’. Deze niet eerder gepubliceerde tekst bestaat uit puntsge30. 31. 32. 33. 34.
In deze band pag. 95. Zie bijvoorbeeld VvdW, 21, 24, 26, 46, 48v., 80, 118, 134, 466. In deze band pag. 98. In deze band pag. 98. In deze band pag. 100vv. Vgl. daarvoor ook zijn ‘Structuurverschillen tussen het christologische en het pneumatologische gezichtspunt’, in: VW4A, 369-391. 35. In deze band pag. 102; vgl. 123, 318; VvdW, 92v.; VW2, 458; VW3, 98; VW4A, 146, 294. 36. In deze band pag. 102. Vgl. over het intermezzo en het ongedaan maken van de incarnatie de inleiding in VW4A, 17-40.