• Landelijke Cliëntenraad Oranjestraat 4 2514 JB Den Haag
• Tel. 070-789 07 70 • Fax 070 -789 07 74 • E-mail:
[email protected]
SER Werkgroep Arbeidsparticipatie Wajonggerechtigden T.a.v. mevrouw B. Claassen Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG
Den Haag, 19 juni 2007 Betreft: Commentaar Landelijke Cliëntenraad op conceptadvies Participatie Jonggehandicapten Ref.: LCR/070102/JL/BH/BB Geachte mevrouw Claassen, De Landelijke Cliëntenraad (LCR) is gevraagd om commentaar te leveren op het conceptadvies van de werkgroep Wajong van de SER getiteld ‘Participatie Jonggehandicapten’. De LCR dankt de werkgroep van de SER voor deze uitnodiging en geeft graag een reactie op genoemd conceptadvies. De eerste algemene reactie van de LCR is dat zij positief oordeelt over het conceptadvies. De werkgroep geeft een goed overzicht over het vraagstuk en de diversiteit binnen de doelgroep. Wij delen de visie van de werkgroep dat participatie van jongeren met een beperking belangrijk is en dat daarbij ook moet worden gekeken naar andere vormen van participatie dan betaald werk op de reguliere arbeidsmarkt, ook al heeft dat samen met het werken als zelfstandige de voorkeur. De LCR acht het ook van grote betekenis als de SER de kern van het huidige conceptadvies vaststelt en aan het Kabinet voorlegt. De SER kiest dan duidelijk voor participatie, kansen en mogelijkheden. Wij vinden het van grote betekenis dat dit plan wordt gedragen door werkgevers, werknemers en onafhankelijke kroonleden samen. De tweede algemene reactie van de LCR is dat participatie op de arbeidsmarkt van de Wajonggerechtigden niet automatisch betekent dat dit leidt tot grote besparingen op de uitkeringsgelden. Wanneer Wajongeren gaan werken, worden die inkomsten verrekend met hun uitkering. Vaak is een deel van de Wajonguitkering nodig om tot een inkomensniveau te komen waardoor werken ook loont. Ook is het terugvalrecht op een Wajonguitkering van groot belang om de arbeidsdeelname op de arbeidsmarkt te bevorderen. De meeste Wajongers werken op een specifiek op hun individuele mogelijkheden aangepaste en ingerichte functie in het betreffende bedrijf. Met de werkgever zijn speciaal voor deze jongere afspraken gemaakt en er zijn diverse compenserende maatregelen getroffen om de jongere en de werkgever op een goede manier samen te brengen. De arbeidsprestatie van de Wajonger in dat werk is situationeel. Wanneer het werk eindigt, is de jongere nog steeds niet in staat tot het verrichten
van gangbaar werk. Werken leidt derhalve niet tot een structurele vergroting van de restcapaciteit. Wanneer de inkomenszekerheid van een Wajong wegvalt, zal de Wajonger en zijn of haar ouders afzien van arbeidsdeelname of zich in nog grotere getalen aanmelden voor een sw-indicatiestelling. Kortom: werk boven inkomen is niet het uitgangspunt, wel werk naast inkomen. In de kosten- en batenafweging moet vanuit een breder en maatschappelijk perspectief worden gekeken en niet alleen naar de werk- en inkomenaspecten. De richting van het advies van de SER is zeer duidelijk. Naast concrete voorstellen die het Kabinet snel kan overnemen, is er een aantal belangrijke voorstellen die verdere uitwerking behoeft. Vooral de voorstellen die ertoe moeten leiden dat scholen hun leerlingen veel meer via stages aan het werk helpen, zullen nog de nodige uitwerking behoeven. Ook het uitwerken van een breed persoonlijk integratiebudget voor de jongere zelf, is een uitdaging die nog de nodige tijd zal kosten. De huidige experimenten met een participatiebudget zouden dan ook qua onder te brengen faciliteiten snel verbreed moeten worden. De LCR is bereid om, waar dat wenselijk is, mee te denken en ook vanuit haar positie te toetsen of de uitwerking van dat beleid aansluit bij wat cliënten ook willen. Hieronder zullen we meer specifiek ingaan op een aantal punten die de LCR eerder naar voren heeft gebracht op het terrein van beleid van re-integratie van jonggehandicapten. We vergelijken die met de voorstellen in uw conceptadvies. In verschillende brieven heeft de LCR haar standpunten weergegeven over de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten, onder andere ook in een brief aan de voorzitter van de werkgroep Wajong van de SER (31 januari jl.). Wij groeperen onze eerdere standpunten onder de volgende noemers: 1 Overgang onderwijs arbeid 2 Werk moet lonen en andere wettelijke instrumenten ter bevordering van arbeidsparticipatie 3 Sluitende aanpak WSW 4 Gevolgen herbeoordelingsoperatie 5 Jonggehandicapten zonder Wajonguitkering 1 Overgang onderwijs arbeid De opvatting van de LCR is: Het onderwijs heeft te weinig mogelijkheden om leerlingen voor te bereiden op een plaats in het arbeidsproces. De LCR heeft de SER voorgesteld: - Het VSO in staat te stellen leerlingen goed te ondersteunen in de vorm van training, stages en begeleiding. - De praktijkscholen moeten voldoende begeleiding bieden - Leerling Gebonden Financiering (LGF) vaak aangeduid als rugzakje, moet beter beschikbaar komen om meerdere vormen van ondersteuning, zorg en voorzieningen in te zetten. - Onderwijsinstellingen moeten worden gefaciliteerd om hun onderwijs op passende wijze in te richten. Wij kunnen ons goed vinden in uw advies. Zeker omdat u dit koppelt aan een handelingsplan en een integraal integratiebudget, maar we plaatsen toch enkele opmerkingen op basis waarvan u het conceptadvies zou kunnen aanscherpen. Het handelingsplan is niet helemaal nieuw, maar door het verplichtende karakter en de voorgeschreven bijdrage van het UWV aan dat plan, wordt voorkomen dat het te vrijblijvend wordt toegepast (net als nu met het persoonlijk participatieplan). De LCR ziet graag dat u aangeeft dat dit plan in overleg met de leerling wordt bepaald en dat de leerling geen handelingsplan hoeft te accepteren als deze het daar niet mee eens is. Wij zien ook graag dat het handelingsplan afspraken bevat over waar de jongere recht op heeft en wat de school hen kan bieden. Verder vraagt de LCR of de SER wil wijzen op de bestaande mogelijkheid voor jongeren om, bij het accepteren van een persoonlijk participatieplan, een advies te kunnen inwinnen bij de
2
arbeidsadviseur. Ex minister de Geus heeft de arbeidsadviseur expliciet een rol gegeven om jongeren die een onafhankelijk advies wensen over een voorgelegd persoonlijk participatieplan te kunnen adviseren. De LCR verzoekt u de mogelijkheid van het raadplegen van de arbeidsadviseur in de toekomst te waarborgen in uw voorstellen. Op dit moment kunnen zeker de scholen in het speciaal onderwijs nog niet bieden wat er nodig is om jongeren goed te oriënteren en voor te bereiden op werk. Ook de intensivering van de begeleiding in het praktijk- en beroepsonderwijs zal enige tijd kosten. Om de verbeteringen tot stand te brengen vragen we ons af hoe de scholen die inhaalslag gaan maken. Tevens vragen wij ons af hoe al die plannen vervolgens ten uitvoer gebracht moeten worden. De LCR kan zich goed vinden in het voorstel om via best practices het onderwijsveld te ondersteunen, maar zij vraagt zich wel af of dit voldoende is om tot een beter resultaat te komen. Mede hierom vraagt de LCR zich af hoe de SER aankijkt tegen de financiering van de scholen om die verbeteringen op korte termijn tot stand te brengen, mede in het licht van een nog te ontwikkelen persoonlijk integratiebudget. De huidige financiering is niet toereikend en ondersteuning via ESF is geen structurele oplossing. Lumpsum financiering kan ertoe leiden dat budgetten niet worden besteed aan de participatiedoelstelling. Het is de vraag of en hoe onderwijsinstellingen op output afgerekend kunnen worden. Er zou ook gedacht kunnen worden aan medefinanciering van (onderdelen van het) handelingsplan door UWV of gemeente. Er is in het onderwijs veel kennis nodig over de arbeidsmarkt, het bereiken van werkgevers, het aanpassen van en/of begeleiding in het werk en de wet- en regelgeving. Zeker voor het speciaal onderwijs geldt dat hier nog een grote inhaalslag moet worden gemaakt. De LCR stelt de SER voor deze scholen te versterken door stimulering van samenwerking met gespecialiseerde begeleid werkenorganisaties. Uit uw voorbeelden en de prestatiecijfers van UWV weten we zeker dat een aantal van deze bedrijven tamelijk succesvol is in hun ondersteuning naar en op het werk van Wajongers. Ook zou gekeken kunnen worden naar een gezonde verhouding tussen de inspanningen en de opbrengsten in de vorm van gerealiseerde participatie. Wanneer we meer geld uittrekken voor het onderwijs, ligt het voor de hand dat we ook inzicht krijgen in de opbrengsten. Via een benchmark kunnen we scholen ook op hun resultaten beoordelen en in gesprek gaan met de scholen die achterblijven. De LCR verondersteld dat u ook op deze informatie doelt met de dertiende aanbeveling. In ieder geval biedt naar de mening van de LCR de introductie van een persoonlijk en ontschot integratiebudget een goed perspectief, ook al kost de uitwerking hiervan nog enige tijd. Wij nemen aan dat dit voortvloeit uit het handelingsplan. Wanneer een jonggehandicapte zelf kan bepalen hoe en bij wie hij zijn weg naar werk inkoopt, maakt dat de positie van de jonggehandicapte naar de onderwijsinstelling sterker. Het ligt voor de hand dat de jonggehandicapte ook diensten kan betrekken van buiten de onderwijsinstelling. Bijvoorbeeld zou het mogelijk moeten zijn een stage via een re-integratiebedrijf in te kopen omdat die meer gespecialiseerd is in het plaatsen van jongeren met een bepaalde problematiek. Net als bij de advisering over Individuele Re-integratie Overeenkomst (IRO) kan een jonggehandicapte (en zijn ouders) terecht voor oriëntatie over een traject naar werk bij de arbeidsadviseur. De arbeidsadviseur is niet alleen onafhankelijk, maar ondersteunt zijn/haar klanten volgens de principes van empowerment. U geeft aan empowerment te willen bevorderen. Wij verzoeken u de blijvende mogelijkheid van de inzet van de arbeidsadviseur in uw advies te verwerken. Wij gaan er van uit dat in de experimenten naar een persoonlijk integratiebudget goed wordt gekeken naar de administratieve lasten die dat met zich meebrengt voor de jongere, maar ook of dit budget er in voorziet dat veel van de rompslomp kan worden uitbesteed.
3
De LCR ziet met de werkgroep Wajong de noodzaak om de bijzondere expertise van de ‘Reainstituten’ te behouden. De LCR kan zich dan ook niet voorstellen dat het Kabinet, hangende het adviestraject van de SER en de reactie van het Kabinet hierop, het laat komen tot een sluiting vanwege financiële problemen. Tot slot merkt de LCR op dat de SER de minister van SZW, coördinerend als het om de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten gaat, feitelijk oproept het besluit van zijn voorganger te herzien als het om de regievraag gaat. Ex minister De Geus heeft naar aanleiding van het CWP-advies die rol aan het UWV toebedeeld. De SER legt die regie nu in ieder geval ook bij de scholen, de gemeenten (in het kader van de WSW en naar wij aannemen ook voor de WWB-ers al staan die er in dit verband niet bij naam genoemd), het CWI (naast sw-indicatiestelling ook in het kader van het handelingsplan, wat mogelijk minder voor de hand ligt dan UWV en gemeente) en de zorg (zorginstellingen die arbeidsmatige dagbesteding bieden). In uw voorstel ligt die regierol bij meerdere organisaties en de vraag is of hier de coördinatie afdoende is gewaarborgd. Over de regievraag bestaat nu ook nog onduidelijkheid in de samenwerking van UWV met de scholen en dat is niet bevorderend voor het realiseren van een goede sluitende aanpak. De LCR geeft er de voorkeur aan wel een vorm van regie en samenhang te behouden en meent dat die het beste kan worden belegd bij het UWV. 2 Werk moet lonen en andere wettelijke instrumenten ter bevordering van arbeidsparticipatie De LCR heeft de afgelopen jaren met anderen gepleit voor een aantal verbeteringen: • Voor jonggehandicapten met een urenbeperking moet werk op een gelijke wijze lonen als voor jongeren met een tempoverlies. • Loondispensatie moet worden hersteld zoals die was geformuleerd in de Wet REA. • Terugvalrecht voor alle Wajongers onbeperkt maken in plaats van vijf jaar. • Ruimere toepassing voorzieningen, dus ook voor vrijwilligerswerk. Via onderbrenging in het persoonlijke integratiebudget kunnen jongeren hun werk zelf inrichten zoals dat bij hun en hun arbeidsplaats past. De LCR is er verheugd over dat de werkgroep Wajong ook van oordeel is dat werk moet lonen en wetgeving een stimulerende werking dient te hebben om te participeren in werk. De meeste van de punten die de LCR naar voren brengt, neemt u ook op in uw advies. Urenbeperking en werken moet lonen Ten aanzien van de jongeren met een urenbeperking vragen we de werkgroep Wajong haar advies zo te formuleren dat ook de jongeren met een beperking zonder Wajonguitkering in aanmerking kunnen komen voor een dergelijke stimulerende regeling. Jongeren die vallen onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid zullen anders noodgedwongen aangewezen blijven op een inkomen op het sociaal minimumniveau. Voor hen is de WSW ook geen optie omdat deze wetgeving ook een urenbeperking niet compenseert. Loondispensatie Het knelpunt ontstaat wanneer jongeren een relatief hoog salaris ontvangen en tegelijkertijd als gevolg van een tempoverlies minder presteren. Voorheen kon loondispensatie worden aangevraagd en betaalde de werkgever minder dan in de functie gebruikelijk is. Wanneer de prestatiewaarde boven het Wettelijk minimumloon uitkomt, is loondispensatie niet meer mogelijk en wordt de werkgever gedwongen het CAO-loon te betalen. Dat zal de werkgever, zeer begrijpelijk, niet doen. Tot op heden heeft de minister van SZW aangegeven dat deze problemen op het bordje liggen van de sociale partners. Hierbij wordt uit het oog verloren dat jonggehandicapten nog niet werken en de werkgever geen verplichtingen heeft naar de jongere toe. Ook wordt vergeten dat de toepassing van loondispensatie maatwerk biedt en dat algemene bepalingen op CAO-niveau veel minder effectief zijn. Wij wijzen er op dat loondispensatie de overheid niets kost.
4
Terugvalrecht De werkgroep Wajong is in beginsel met ons van mening dat een onbeperkt terugvalrecht mogelijk moet worden gemaakt. Het risico van intrekking van de Wajonguitkering mag geen reden zijn om af te zien van arbeidsparticipatie. Voorzieningen De LCR gaat er van uit de werkgroep Wajong goed te hebben begrepen, namelijk dat in het persoonlijke integratiebudget alle voorzieningen opgenomen kunnen worden die nodig zijn om te kunnen functioneren in de verschillende vormen van werk die in de waaier zijn genoemd. 3 Sluitende aanpak jongeren met een Wsw-indicatie De LCR is van mening dat door het wegvallen van de WIW er vooral bij jonggehandicapten die op de wachtlijst staan voor de WSW problemen zijn ontstaan. Het vorige Kabinet was van mening dat voor mensen op de wachtlijst geen plaatsing bij het SW-bedrijf ingekocht mocht worden via re-integratiebudgetten. Inmiddels blijken zowel de werkgroep Wajong als het Kabinet eenzelfde standpunt in te nemen als de LCR. De werkgroep adviseert ook te komen tot een verhoging van het aantal SWplaatsen. Een echte structurele oplossing voor de druk op de WSW is er dan nog niet en daarvoor wacht de LCR op de behandeling van de WSW en denkt zij graag mee over de aangekondigde fundamentele bezinning op de WSW. 4 (her-)Beoordeling Wajong en de gevolgen De LCR is nog immer niet gerust over de wijze waarop de (her-)beoordeling van de arbeidsongeschiktheid plaatsvindt en wat er met de groep gebeurt die niet (meer) in de Wajong komen of kunnen blijven. Voor de (her-)beoordeling van de Wajong geldt hetzelfde schattingsbesluit als voor de WAOers. Gelukkig valt het laatst gepubliceerde percentage van de Wajonger die hun uitkering beëindigd of verminderd zagen worden mee (7%, eerste kwartaalverslag UWV) en is de herbeoordelingsoperatie enigszins beperkt in haar omvang. Maar de LCR ontvangt signalen van jonggehandicapten die problemen ondervinden als gevolg van de intrekking van hun Wajonguitkering. Of wanneer een jongere volgens UWV geen Wajonguitkeringsrecht heeft, maar wel is aangewezen op bijvoorbeeld de loondispensatie (die alleen voor Wajonggerechtigden geldt). Soms hebben jongere hierdoor geen verlenging gekregen van hun contract en kunnen geen andere werkgever vinden omdat hun prestatie te laag is voor het loon dat de werkgever moet betalen. Een werkgever zal vanzelfsprekend geen loon betalen wanneer dat niet in overeenstemming is met de prestatie van de werknemer. De LCR vraagt zich hierbij af of de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid wel overeenkomt met de beoordeling van relatief zware instrumenten. Het effect van de afwijzing van een nieuwe Wajong beoordeling is niet goed zichtbaar, maar indien een jongere een structureel lager werktempo heeft, zal deze ook nooit een dienstverband op de vrije arbeidsmarkt kunnen realiseren. We vragen de werkgroep Wajong een gelijkluidend voorstel te doen als bij de voorgenomen WSW zodra de sw-indicatiestelling is ingetrokken. UWV zou na een herbeoordeling van een Wajonger die zijn uitkering kwijt raakt de verplichting moeten krijgen om de op de arbeidsmarktgerichte instrumenten voor een periode van 5 jaar te garanderen. Zo kan eventueel ook gewerkt worden aan een overgang naar een WSW-plaats (begeleid werken), zonder dat het werken onderbroken hoeft te worden.
5
5 Jonggehandicapten zonder Wajonguitkering Naar de mening van de LCR krijgen jonggehandicapten zonder Wajong uitkering te weinig specifieke steun van gemeenten. Er bestaat een niet onaanzienlijke groep van jonggehandicapten met een WWB uitkering. De gemeenten herkennen vaak de niet-zichtbare handicaps onvoldoende en daarmee de gevolgen van de beperkingen op de arbeidsmarktpositie van die jongeren. Deze jongeren krijgen vaak geen goede werkoplossing van de gemeente aangeboden. Naar ons oordeel geeft de werkgroep Wajong terecht aan dat alle jongeren met een beperking meer aandacht verdienen. Er zijn jongeren die qua handicap voldoende beperkt zijn om voor een Wajonguitkering in aanmerking te komen, maar omdat zij voor hun achttiende levensjaar nog geen zes jaar in Nederland woonden, worden zij niet als ingezetene gezien en vervalt hun recht op Wajong. Voor deze jongeren geldt bijvoorbeeld dat loondispensatie niet mag worden toegepast en de werkgever daarom nooit het loon zal betalen die hij conform CAO of Wettelijk Minimumloon moet betalen. Als de werkgever wel loondispensatie kan krijgen, dan zal de werknemer geen compensatie kunnen krijgen voor zijn verminderde inkomsten. Voor een Wajonger bestaat de mogelijkheid van de samenloopregeling wel, waardoor aanvulling tot 120% van het Wettelijk Minimumloon mogelijk is. In zekere zin leidt dit ertoe dat werken alleen mogelijk is via de WSW, terwijl aanmelding bij de WSW vrijwillig is. Gezien de wachtlijsten en de beperkte inzet op Begeleid Werken, is dat niet voor iedereen een goed alternatief. Deze jongeren zijn Nederlandse jongeren die we niet goed ondersteunen naar werk en hier is de participatie noch integratie mee gediend. Wij weten dat gemeenten dit ook een knelpunt vinden en vragen u om aan het Kabinet te signaleren dat hier een oplossing voor gevonden moet worden. De WWB systematiek werkt namelijk contraproductief omdat de WWB alleen aanvult tot het sociaal minimum en werken in feite alleen loont wanneer je een volwaardig loon weet te verdienen. Maar ook andere jonggehandicapten die net geen Wajong gerechtigde zijn maar wel over forse beperkingen beschikken (bijvoorbeeld een dove) zijn vaak aangewezen op de WWB omdat UWV van mening is dat er geen sprake is van een Wajongrecht. Maar zij hebben dan vaak wel specifieke instrumenten of begeleiding nodig die de gemeente niet kent en ook snel te duur vindt. Wij hopen dat de SER in zijn definitieve advies toch ook aandacht vraagt voor de groep jongeren die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen. De LCR heeft op een essentieel punt twijfels over de conceptadvies. De LCR ziet veel goede voorstellen in het advies om tot een mooie sluitende aanpak te komen. Maar of dit leidt tot meer jonggehandicapten met een baan, zien wij niet goed terug in een meetbare doelstelling. Ook niet als het gaat om stageplaatsen of leerwerkplekken. Uiteraard zijn beeldvorming en het betrekken van collega’s belangrijke aandachtspunten, maar waarom is de werkgroep niet gekomen met voorstellen als: rapporteren over de bijdrage van de onderneming in jaarverslagen, afspraken in CAO’s enzovoort. De LCR hoopt dat de werkgroep Wajong hier toch nog een duidelijker afspraak aan weet te koppelen waarbij werkgevers en werknemers op het niveau van hun bedrijf gestimuleerd worden een bijdrage te leveren aan de participatie van jonggehandicapten. Een aangekondigde taskforce zal daar ook baat bij hebben. Tot slot hoopt de LCR dat de SER met haar definitieve advies duidelijk maakt dat de problematiek rond Wajongers aparte afwegingen kent. Indien er besluiten vallen in de herziening van de taakverdeling en budgettering van organisaties in de sociale zekerheid, wordt de Wajong groep vaak over het hoofd gezien en dat heeft al een paar keer geleid tot ernstige terugval in de ondersteuning aan deze groep (onder andere de commissie het Werkend Perspectief heeft daar ook al eens op gewezen). Naar de mening van de LCR maakt het concept advies duidelijk dat deze groep op de kaart hoort te staan en om een eigen benadering vraagt. De ontwikkelingen in de WW, WIA en WWB vragen om andere antwoorden.
6
Met de werkgroep Wajong is de LCR van mening dat er geïnvesteerd moet worden om de participatie van jonggehandicapten snel en stevig ter hand te nemen. Uiteraard is de LCR gaarne bereid om een nadere toelichting te geven op dit commentaar en zal zij de verdere ontwikkelingen met belangstelling blijven volgen. Daarbij zal zij ook gaarne bereid zijn om opnieuw commentaar te leveren op eventuele opvolgende adviezen van de werkgroep Wajong. Met vriendelijke groet,
J.P. Laurier Voorzitter LCR
7