Cursusmap arbobeleid onderwijs ten behoeve van de cursist
Basiscursus ‘Arbobeleid als onderdeel van het schoolbeleid’ Van huidige naar gewenste situatie
1
Inhoudsopgave Module 1: Arbobeleid als onderdeel van het schoolbeleid • Arbeidsomstandigheden • De arbeidsomstandighedenwet • Arbowetgeving • Overzicht verplichtingen • Werkgever en medezeggenschapsorgaan • Arbodienst en preventiemedewerker • Arbeidsinspectie • De positieve waarde van arbozorg • Kosten en baten van arbobeleid • Mensen maken de school
3 3 4 7 10 10 10 11 11 13
Module 2: De 4 ontwikkelingsfasen van organisaties • Inleiding gericht op de schoolsituatie. • Vier ontwikkelingsfasen van organisaties
14 14
Module 3: Hoe organiseer je arbobeleid • Samenwerking intern • Interactie met omgeving
16 19
Module 4: Implementatie en borging van arbobeleid • De arbobeleidscyclus • De RI&E als middel om te komen tot effectief arbobeleid binnen het schoolbeleid • Plan van aanpak • Arbobeleid • Implementatie van beleid o Arbo tussen de oren: de cultuur aanpak o Inspelen op ontwikkelingen o Implementeren, een kwestie van co-creëren?!
21 22 23 23 25
Bijlagen: Bijlage 1: Bijlage 2a: Bijlage 2b: Bijlage 2c:
productenfolder diensten Vf/ Pf de Arbowet het Arbobesluit en de Arboregeling toegepast voor beeldschermwerk specifieke regels voor het onderwijs uit het Arbobesluit
2
Module 1: Arbobeleid als onderdeel van het schoolbeleid Arbeidsomstandigheden Daar waar mensen werken, hebben zij te maken met hun arbeidsomstandigheden, ongeacht wat voor werk ze ook doen. Onder arbeidsomstandigheden verstaan wij: • de veiligheid • de gezondheid • het welzijn bij het werk. Veiligheid Het gaat bij veiligheid om situaties/werkzaamheden die tot ongevallen leiden of kunnen leiden. Deze zullen het schoolproces direct verstoren. (Potentieel) gevaarlijke situaties kunnen zich voordoen met machines, gereedschappen en hulpmiddelen. Ook de inrichting van de school kan een gevaarlijke situatie opleveren: gangen die volstaan met allerlei zaken; lokalen waar snoeren en draden losliggen. Voorts kunnen onvoldoende onderhoud of ondeskundige toepassing van machines en gereedschappen onveilige situaties doen ontstaan. Gezondheid Wanneer in deze cursus wordt gesproken over gezondheid, dan wordt hiermee de fysieke gezondheid bedoeld. Psychische gezondheid wordt gerekend tot het welzijnsbegrip. Gezondheidsrisico’s openbaren zich pas na wat langere tijd. Bekende gezondheidsrisico’s in de arbeidssituatie zijn fysieke belasting, geluid, klimaat en gevaarlijke stoffen. Welzijn Welzijn is de afwezigheid van risico’s die leiden tot psychische belasting (stress). Deze risico’s hangen voornamelijk samen met de kwaliteit van de inhoud van de functie en de organisatie van het werk. Anders gezegd: welzijnsrisico’s hebben te maken met de kenmerken van de taakinhoud en de wijze waarop het werk uitgevoerd wordt (of moet worden). Op scholen is een welzijnsrisico vaak de te hoge werkdruk. Daarnaast kunnen onveilige of ongezonde werksituaties aanleiding geven tot stress (bijvoorbeeld gehorige lokalen of ontbrekende werkruimte). De Arbeidsomstandighedenwet De Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) omvat algemene verplichtingen voor de werkgever en voor de werknemer, voorschriften voor samenwerking en overleg en het overheidstoezicht (zie voor de volledige wettekst van de arbowet bijlage 2). De Arbowet geldt voor alle organisaties in Nederland, waaronder de onderwijsinstellingen.
3
Wetgevingspyramide Voorbeelden: Verdrag b i n d e n d
EU-wetgeving Grondwet Wet AMvB Ministeriële regeling
n i e t
b i n d e n d
Beleidsregels NEN-normen Arbo-Info-bladen
ILO-verdrag Beeldschermrichtlijn Overheid zorgt voor Arbowetgeving Arbowet Arbobesluit Arboregeling BR Arbowetgeving NEN 1812 bureaustoelen AI-1 Arbo- en verzuimbeleid
Arbowetgeving De meest recente Arbowet dateert van 1998 en is per 1 november 1999 van kracht geworden. De systematiek is voor te stellen als een piramide (zie bovenstaand plaatje). Elke werkgever in Nederland moet zich zondermeer houden aan de Arbowet, het Arbobesluit en de Arboregeling. De strekking van de in de Arbowet opgenomen bepalingen is echter nogal algemeen van karakter en heeft met name betrekking op arbobeleid en veel minder op de concrete inrichting van werkplekken, het uitvoeren van werkzaamheden en het gebruik van gereedschappen en machines. Vrij bovenin de arbowetgevingshiërarchie staat de Arbowet. Die bevat algemene bepalingen waaraan iedere werkgever en werknemer zich moet houden. Het gaat hierbij met name om de verplicht voorgeschreven beleidsaspecten, zoals de risico-inventarisatie en –evaluatie en het geven van voorlichting en onderricht aan werknemers over de risico’s en de mogelijkheden op deze risico’s te bestrijden. De plaats onder de Arbowet wordt ingenomen door het Arbobesluit. Dit besluit bevat voorschriften voor de uitvoering van bepalingen uit de Arbowet. Die normen moeten leiden tot daadwerkelijk goede arbeidsomstandigheden op de werkplek. De Arboregeling is een ministeriële regeling waarin de in Arbowet en Arbobesluit genoemde aspecten specifieker worden uitgewerkt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de deskundigheidseisen aan arbodiensten, veilig werken met asbest en gezond beeldschermwerk. In Arbobeleidsregels wordt aangegeven hoe een school of bedrijf kan voldoen aan de eisen die in artikelen van het Arbobesluit zijn vastgelegd. Zo’n beleidsregel is overigens niet bindend, je mag er gemotiveerd vanaf wijken. Zoals eerder gezegd geldt de Arbowet ook voor onderwijsinstellingen en is van toepassing op de leerkrachten en het ondersteunend personeel (de werknemers). Tevens is de Arbowet van toepassing op verrichtingen van leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen of gedeelten daarvan, open ruimten inbegrepen. Een aantal bepalingen die voor werknemers gelden zijn niet van kracht voor leerlingen en studenten. In het Arbobesluit hoofdstuk 1 afdeling 3 wordt nader ingegaan op uitzonderingen hierop. Zo zijn het arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) en de ergonomische aspecten van de arbeid voor zover deze niet te maken met de veiligheid en gezondheid, zijn niet van toepassing op leerlingen. In bijlage 4c staan de regels genoemd uit het Arbobesluit die zich speciaal richten op het onderwijs. Overigens zijn de andere regels uit het Arbobesluit ook gewoon van toepassing op het onderwijs.
4
Wettelijk bindend zijn: De Arbowet waarin in algemene bewoordingen gesteld wordt dat (zie bijlage 4a) de werkgever moet voldoen aan een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid en neemt daarbij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening het volgende in acht. Tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd moet(en): a. De werkgever moet de arbeid zodanig organiseren dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer. b. De gevaren en risico’s voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan worden voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico’s niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, moeten daartoe andere doeltreffende maatregelen worden getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang dienen te hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, dienen doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking te worden gesteld. c. De inrichting van de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud moeten zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers zijn aangepast. d. Ongevarieerde zich in een kort tijdsbestek herhalende arbeid en arbeid waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst dat de werknemer zelf verhinderd wordt het tempo van de arbeid te beïnvloeden, moeten, zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd, worden vermeden; indien dergelijke arbeid niet of onvoldoende kan worden vermeden, moet de werkgever deze door andersoortige arbeid of pauzes regelmatig afwisselen. e. Doeltreffende maatregelen moeten zijn genomen teneinde het mogelijk te maken dat de werknemer, indien een toestand ontstaat, waarin direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel in veiligheid kan stellen dan wel andere passende maatregelen kan nemen en ten einde te verzekeren dat de schade aan de gezondheid zoveel mogelijk beperkt wordt. Kortom: De Arbowet zelf geeft een weinig concrete beschrijving van arbeidsomstandigheden waar een werkgever aan moet voldoen. Het Arbobesluit waarin in hoofdstuk 5 gesteld wordt dat (zie bijlage 4b) • In de RI&E aandacht wordt besteed aan beeldschermwerk. • Beeldschermwerk na ten minste twee uur wordt afgewisseld door andersoortig werk of een pauze. • Medewerkers in de gelegenheid gesteld moeten worden tot het ondergaan van een oogonderzoek. • Een verwijzing naar de ministeriële regeling waar nadere regels worden gesteld met betrekking tot de werkplek en de wisselwerking tussen de gebruikte programmatuur en de werknemers. De Arboregeling waarin specifieke eisen worden gesteld aan. Apparatuur en meubilair, inrichting van de werkplek en de programmatuur (zie bijlage 4b). Zo wordt in Artikel 5.1. onder k. gesteld dat de werktafel of het werkvlak een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk maakt en een reflectiearm oppervlak heeft, voldoende groot is en een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk maakt;
5
Niet bindend verklaard zijn: De Arbobeleidsregels waarin wordt beschreven op welke wijze kan worden voldaan aan het voldoen van de eis tot doelmatige zitgelegenheid. (zie bijlage 4b) Zo wordt gesteld dat: Indien kantoorwerkzaamheden worden verricht: a. is er ten behoeve van de werknemer een zitgelegenheid beschikbaar die aan de norm NEN 1812:2000 ‘Ergonomie. Ergonomische criteria voor kantoorstoelen. Eisen voor afmetingen en uitvoering. Meet en beproevingsmethoden’, voldoet, met specificatie HAV of HRAV voor monotoon administratief werk en minimaal specificatie HRAV, LRAV, HR of LR voor afwisselend administratief werk; b. zorgt de werkgever voor een stoel met aangepaste maatvoering of verstelmogelijkheden in de gevallen dat de verstelmogelijkheden van deze stoel voor een werknemer niet toereikend zijn; c. voldoet de werktafel aan de norm NEN 2449:1990 ‘Ergonomie. Ergonomische criteria voor kantoortafels. Eisen voor afmetingen en uitvoering. Beproevingsmethoden’, waarbij in plaats van de tafel met hoogte-instelbaarheid ook van een tafel met een vaste werkhoogte gebruik kan worden gemaakt, mits deze vaste werkhoogte tussen 74 en 76 centimeter ligt; d. is er, conform de ergonomische uitgangspunten in de praktijkrichtlijn NPR 1813:2000 ‘Ergonomie. Ergonomische uitgangspunten voor kantoormeubelen en aanwijzingen voor het gebruik’ (toelichting bij NEN 1812 en NEN 2449) ten behoeve van de werknemers een voetensteun beschikbaar die voldoet aan de norm DIN 4556:1983 ‘Büromöbel. Fußstützen für Büroarbeitsplatz; Anforderungen, Maße’. NEN normering: In de beleidsregels wordt dus al verwezen naar NEN normering. Deze normeringen kunnen worden opgevraagd bij het Nederlands Normalisatie Instituut. Maar makkelijker is om in het AI-blad ‘beeldschermwerk’ of ‘kantoren’ na te zoeken aan welke eisen deze NEN typering moet voldoen De Arbo-Informatie bladen: ‘beeldschermwerk’ en ‘kantoren’ De AI-bladen geven een wijze van invulling die voldoet aan de Arbowet- en regelgeving. Wat blijkt in zo’n concreet voorbeeld is dat de Arbowet, het Arbobesluit en de Arbo-regeling in de praktijk weinig concreet toepasbare informatie opleveren voor de inrichting van de werkplek. Er zijn minimale verplichtingen vastgesteld waar de werkplek aan moet voldoen, maar dit zijn veelal in globale termen beschreven. Naarmate we verder in de piramide afzakken wordt een verdere concretisering aangegeven. Hierbij wordt nogmaals aangegeven dat de beschrijvingen van de beleidsregels en AI-bladen niet bindend zijn, maar wel concreet beschrijven hoe er concreet voldaan kan worden aan de arbowet, het arbobesluit en de arboregeling. Hier kan dus van afgeweken worden, maar de school moet dan wel kunnen aantonen dat de invulling die eraan gegeven wordt binnen de Arbowet, het Arbobesluit en de Arboregeling moet vallen. Tip voor de praktijk Voor de praktijk is het vaak erg praktisch om een aantal AI-bladen aan te schaffen en eerst eens te oriënteren hoe er invulling gegeven kan worden aan de wet. Als men expliciet wil weten wat verplicht is zijn er handige naslagwerken van de Arbowet, het Arbobesluit en de Arboregeling.
6
Overzicht verplichtingen Eerder in deze module is de systematiek, inclusief een aantal verplichtingen, omtrent de wetgeving beschreven (wetgevingspiramide). Concreet betekent dit dat de werkgever aan de volgende verplichtingen moet voldoen: Preventie: Met betrekking tot het voldoen aan de verplichtingen uit de Arbowetgeving (Arbowet, Arbobesluit en Arboregeling) geldt het volgende uitgangspunt: er wordt geen onderscheid gemaakt naar het soort bedrijf of het aantal werknemers. 1. Er moet een arbobeleid gevoerd worden, en daarbinnen moet er aandacht worden besteed aan: - ziekteverzuimpreventie en ziekteverzuimbegeleiding; - bescherming tegen seksuele intimidatie en agressie en geweld; - verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. (Bron: artikel 3 en 4 Arbowet) Opmerking: het arbobeleid behoeft formeel niet op papier te staan, maar je zult als school wel iets moeten aantonen. Het voorhanden hebben van een RI&E, plan van aanpak en rapportage kan gezien worden als het schriftelijke deel van het arbobeleid. Een voorbeeld van een arbobeleid(splan) en een ziekteverzuimbeleid is terug te vinden op www.uitgesprokengezond.nl 2. Elke werkgever moet een risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E) hebben. Eisen aan RI&E: - welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich meebrengt; - een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen; - de risico’s voor bijzondere categorieën werknemers; - lijst van arbeidsongevallen (dit zijn dodelijke ongevallen of ongevallen met verzuim), met daarbij opgenomen de aard van het ongeval en de ongevaldatum; - een plan van aanpak, waarin wordt beschreven welke maatregelen zullen worden genomen i.v.m. de risico’s en de samenhang daartussen. Tevens moet worden aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen; - een jaarlijkse rapportage over de uitvoering van het plan van aanpak; - de RI&E moet regelmatig worden aangepast; - RI&E moet (deels) worden toegezonden aan bijvoorbeeld het uitzendbureau als werkgever gebruik maakt van uitzendkrachten. (Bron: artikel 5 Arbowet) Aanvullende eisen aan RI&E op basis van het Arbobesluit (AB). M.b.t. bijzondere categorieën werknemers: - jeugdige werknemers (zijn jonger dan 18 jaar) (art. 1.36 AB) - zwangere en borstvoeding gevende werknemers (art. 1.41 AB). M.b.t. bijzondere risico’s: - gevaarlijke stoffen (art. 4.2 + 4.2a AB) - kankerverwekkende stoffen (4.13 AB) - asbest (art. 4.50 AB) - biologische agentia (art. 4.85 AB) - fysieke belasting (art. 5.3 AB) - beeldschermwerk (art. 5.9 AB) - geluid (art. 6.7 AB) - geschiktheid arbeidsmiddelen (art. 7.3 AB) - keuze persoonlijk beschermingsmiddel (art. 8.2 AB).
7
3. Elke werkgever moet voorlichting en onderricht verzorgen. Algemene eisen aan de voorlichting en onderricht: - werknemer doeltreffend inlichten over de risico’s van de te verrichten werkzaamheden; - werknemer inlichten over de risicovoorkomende en –beperkende maatregelen; - inlichten over de wijze van arbodienst-verlening en bedrijfshulpverlening; - voorlichting en onderricht is doeltreffend en aangepast aan de taken van de werknemer; - voorlichting en onderricht geven over werking en gebruik van beveiligingen en persoonlijke beschermingsmiddelen; - toezicht houden op naleving instructies en voorschriften; - bijzondere aandacht besteden aan jeugdige werknemers. (Bron: art. 8 Arbowet)
-
Aanvullende eisen aan de voorlichting en onderricht op basis van het Arbobesluit: gevaarlijke stoffen (art. 4.10e AB) asbest (art. 4.57 AB) loodwit (art. 4.78 AB) biologische agentia (art. 4.102 AB) fysieke belasting (art. 5.5 AB) geluid (art. 6.11 AB) arbeidsmiddelen (art. 7.11a AB).
4. Iedere werkgever moet bepaalde arbeidsongevallen melden bij Arbeidsinspectie: De volgende arbeidsongevallen moeten gemeld worden: - dodelijke arbeidsongevallen; - arbeidsongevallen die binnen 24 leiden tot opname in een ziekenhuis; - arbeidsongevallen die naar alle waarschijnlijkheid leiden tot blijvende gezondheidsschade. (Bron: art. 9 Arbowet) Aanvullende eisen m.b.t. de melding van arbeidsongevallen op basis van de Arboregeling (AR): - de melding moet voldoen aan de eisen van Bijlage 1 van de Arboregeling (Art. 1.10 AR). 5. Iedere werkgever dient gasten op zijn terrein/in zijn gebouw te beschermen tegen gevaren. (Bron: art. 10 Arbowet) Opmerking: deze verplichting wordt niet nader gepreciseerd in de Arbowetgeving. 6. Elke werkgever moet zijn aangesloten bij een arbodienst. Concreet betekent dit dat de werkgever een dienstverleningscontract moet afsluiten met een arbodienst. In dit contract moet de werkgever aandacht besteden aan: - de RI&E, d.w.z. de arbodienst moet meewerken aan verrichten en opstellen van de RI&E, waaronder mede begrepen het toetsen en adviseren daarover. Overigens is de toetsing voor de kleine bedrijven recentelijk versoepeld. De eisen aan arbodiensten hieromtrent staan vermeld in art. 2.1 van de Arboregeling; - ziekteverzuimbegeleiding, d.w.z. het gaat hier o.m. om de hulp van de arbodienst bij de verplichtingen die de werkgever heeft op grond van de Wet verbetering poortwachter (o.a. de probleemanalyse). De wijze waarop de werkgever de ziekteverzuimbegeleiding door de arbodienst heeft georganiseerd moet op papier staan. De eisen aan arbodiensten hieromtrent staan vermeld in art. 2.2 van de Arboregeling; - (periodiek) arbeidsgezondheidskundig onderzoek. De eisen aan arbodiensten hieromtrent staan vermeld in art. 2.3 van de Arboregeling; - aanstellingskeuring, d.w.z. indien de werkgever een aanstellingskeuring mag laten uitvoeren, moet de arbodienst dit doen. De eisen aan arbodiensten hieromtrent staan vermeld in art. 2.4 van de Arboregeling;
8
arbeidsomstandighedenspreekuur, werknemers moeten de mogelijkheid hebben om te kunnen spreken met de deskundigen van de arbodienst. De eisen aan arbodiensten hieromtrent staan vermeld in art. 2.5 van de Arboregeling. (Bron: art. 14 Arbowet) -
7. De werkgever moet zich laten bijstaan door bedrijfshulpverleners (dat zijn zijn/haar eigen werknemers), indien het bedrijf minder dan 16 werknemers heeft mag de werkgever zelf de BHV-taken op zich nemen, mits hij/zij voldoende deskundigheid heeft. De taken van de bedrijfshulpverleners zijn: - verlenen van EHBO; - beperken en bestrijden van brand; - alarmeren en evacueren van werknemers en gasten; - alarmeren van en samenwerken met hulpverleningsorganisaties. De bedrijfshulpverleners moeten natuurlijk ook deskundig, ervaren en goed uitgerust zijn. (Bron: art. 15 Arbowet) Aanvullende regels m.b.t. bedrijfshulpverlening zijn terug te vinden in de artikelen 2.16 t/m 2.22 van het Arbobesluit + in Beleidsregel 2.21 ‘Opleidingsprofiel bedrijfshulpverlener’. 8. De werkgever moet de werknemers in de gelegenheid stellen zich periodiek arbeidsgezondheidskundig (PAGO) te laten onderzoeken, om mogelijke risico’s te voorkomen of te beperken. (Bron: art. 18 Arbowet) Aanvullende PAGO-eisen zijn in het Arbobesluit opgenomen m.b.t.: - jeugdige werknemers (art. 1.38 AB) - gevaarlijke stoffen (art. 4.10a, 4.10b, 4.10c en 4.10d AB). 9. Indien meerdere werkgevers op een bedrijf of inrichting samen werk (laten) verrichten moet zij onderling doelmatig samenwerken. (Bron: art. 19 Arbowet) Ziekteverzuim: 1. De werkgever dient te beschikken over een arbobeleid waarin expliciet moet worden ingegaan op de begeleiding van werknemers die door ziekte niet kunnen werken, net zolang totdat de arbeidsovereenkomst met de zieke werknemer niet meer bestaat. (Bron: art. 5 Arbowet) 2. De arbodienst moet door de werkgever worden ingezet bij de begeleiding van zieke werknemers. (Bron art. 14 Arbowet) 3. Een zieke werknemer heeft gedurende twee jaren recht op loondoorbetaling, van tenminste 70% van zijn/haar loon met als ondergrens het minimumloon. (Bron: art. 629, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) 4. De werkgever wordt geacht de ziekmelding zo spoedig mogelijk door te geven aan de arbodienst. Het liefst op de dag van ziekmelding zelf, maar anders toch uiterlijk in dezelfde week van ziekmelding. (Bron: art. 1 Regeling Procesgang eerste en tweede ziektejaar) Uit dit overzicht van verplichtingen komt naar voren dat er vaak gestart wordt vanuit de insteek van risicobeheersing. Een school heeft overzicht van problemen die moeten worden opgelost en aandachtspunten om potentiële risico’s te voorkomen. Echter: maar weinig mensen zullen enthousiast worden van het oplossen van problemen en beheersen van risico’s, zeker als ze door allerlei factoren al onder druk staan. Een belangrijke kwaliteit van gerichtheid op de aanpak van problemen is: • problemen zijn lekker concreet. Ieder probleem kan projectmatig worden aangepakt Ieder opgelost probleem kan als succes worden beleefd; • sluit goed aan op de wettelijke arbo-eisen; • sluit goed aan op de actualiteit, het hier en nu. 9
Nadelen van de gerichtheid op de aanpak van problemen zijn: • als de belangrijkste arboproblemen zijn opgelost, en er niet veel tastbare problemen over zijn, dan lijkt arbo ineens overbodig. De kans op terugval is dan groot; • een intensieve, maar eenzijdige gerichtheid op specifieke problemen en speciale doelgroepen kan inhouden dat andere arbo onderwerpen blijven liggen. Combinatie-risico’s worden hierdoor niet voldoende onderkend. Als er bijvoorbeeld veel aandacht is voor veiligheid en weinig voor werkdruk kunnen er (ondanks de goede inspanningen op gebied van veiligheid) toch onveilige situaties optreden die samenhangen met werkdruk en gedrag van medewerkers; • het oplossen van problemen die al gedurende langere tijd zijn blijven liggen is vaak erg lastig. Eerder ingrijpen biedt meerdere oplossingsmogelijkheden; • de gerichtheid op problemen werkt weinig stimulerend en leidt niet tot enthousiasme en motivatie. Werkgever en medezeggenschapsorgaan De werkgever (veelal gedelegeerd aan de directeur van de onderwijsinstelling) is primair verantwoordelijk voor de uitvoering en naleving van de Arbowet. De belangrijkste verplichtingen uit de Arbowet zijn hierboven beschreven. De MR/OR is de vertegenwoordiging van de werknemers met wie de werkgever praat en onderhandelt over met name het beleid en de implementatie van het arbobeleid. De MR/OR heeft diverse wettelijke rechten om invloed uit te oefenen op het arbobeleid van de werkgever. Zo heeft de MR/OR bijvoorbeeld een instemmingsrecht m.b.t. het plan van aanpak, de keuze van een arbodienst, het ziekteverzuimbeleid, etc. Arbodienst en preventiemedewerker Tot 1 juli 2005 zijn alle organisaties verplicht om zich aan te sluiten bij een externe arbo-adviseur, zijnde de arbodienst. Ná die tijd zal dat veranderen: organisaties (i.c.onderwijsinstellingen) krijgen de mogelijkheid om af te wijken van het verplichte contract met arbodienst, en kunnen kiezen voor een maatwerkregeling. De belangrijkste voorwaarden voor deze maatwerkregeling zijn dat met de MR/OR of de vakbonden (via de CAO) overeenstemming wordt bereikt over deze maatwerkregeling. Lukt dat niet dan is (blijft) de organisatie verplicht om zich aan te sluiten bij een arbodienst. Een andere verplichting van de maatwerkregeling is dat er een contract ligt met een gecertificeerde bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts speelt immers een belangrijke rol bij de ziekteverzuimbegeleiding. Indien er gekozen wordt voor de maatwerkregeling dan dient de toetsing van de RI&E in elk geval door een gecertificeerde arbokerndeskundige te worden uitgevoerd. Dit kan de bedrijfsarts zijn, maar ook een veiligheidskundige, een arbeidshygiënist of een arbeids- en organisatiedeskundige. Hoe dan ook: voor de school valt er in elk geval wat te kiezen. Naast deze verandering wat betreft de arbodienst, komt er nog een verandering in de Arbowet aan. Per 1 juli 2005 moet elke organisatie met méér dan 15 werknemers een preventiemedewerker aanstellen. Deze preventiemedewerker moet zich vooral met de RI&E gaan bezig houden, samenwerken met en adviseren aan de OR en tot slot arbo-maatregelen. Hoeveel tijd deze preventiemedewerker moet krijgen, welke opleiding de preventiemedewerker moet volgen en welke taken deze preventiemedewerker extra moet gaan krijgen zijn allemaal vragen die afgeleid moeten worden van de RI&E. Hoe groter de risico’s hoe zwaarder de eisen aan de functie van deze preventiemedewerker zullen zijn. Arbeidsinspectie Tot slot speelt de Arbeidsinspectie een belangrijke rol bij de handhaving van de Arbowet. De Arbeidsinspectie controleert en zal eventueel optreden indien organisaties zich niet aan de wet houden. In de meeste gevallen zal de Arbeidsinspectie bij overtreding(en) van de Arbowet (bijvoorbeeld het niet aanwezig zijn van een actuele RI&E en plan van aanpak) een bestuurlijke boete opleggen. Dat kan de werkgever dan duizenden euro’s kosten. Daarnaast kan de Arbeidsinspectie ook een proces-verbaal opmaken tegenover een nalatige werkgever. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn indien een werknemer een ernstig bedrijfsongeval overkomt als gevolg van het werk. Dit laatste wordt ook wel aangeduid als de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever. Het proces-verbaal kan namelijk leiden tot een
10
juridische procedure, waarbij veelal de werkgever zich moet verantwoorden voor de strafrechter voor bijvoorbeeld een arbeidsongeval. Los daarvan kan het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte natuurlijk ook nog eens de werkgever aanspreken voor een schadevergoeding. Dit wordt de civielrechtelijke aansprakelijkheid genoemd van de werkgever. De positieve waarde van arbozorg Aansluiten bij de verplichte voorschriften uit de wet stimuleert vaak niet voldoende. Wat vaak wél stimuleert is om aan te sluiten bij de (kwaliteits)ontwikkeling van de school. Daar gaan de diverse functionarissen immers elke dag voor naar hun werk. Door de toegevoegde waarde van de noodzakelijke veranderingen te richten op het belang voor de school, namelijk gezonde en productieve medewerkers, die onder prettige omstandigheden hun werk kunnen uitoefenen, ontstaat er al gauw en directe relatie tussen de gewenste ontwikkeling van de school en arbo-doelen. De positieve aspecten worden steeds benadrukt middels aandacht voor: • wat werkt (i.p.v. wat niet werkt); • aanwezigheid van personeel (i.p.v. afwezigheid/verzuim); • kansen op verbeteringen (i.p.v. hinderpalen en beperkingen); • de toekomst (i.p.v. het verleden); • aan te wenden middelen en mogelijkheden (i.p.v. problemen); • successen (i.p.v. mislukkingen). Dit is dus een ander vertrekpunt dan wat in de huidige praktijk nog vaak het uitgangspunt is: de wettelijke verplichtingen of het oplossen van acute problemen. De centrale vraag is dan “hoe kunnen we arbo koppelen aan het schoolbeleid?” Arbobeleid is één van de hulpmiddelen om de doelen van de school vorm te geven. Een valkuil kan zijn dat het invoeren en borgen van arbobeleid een doel op zich wordt. Probeer dan ook waar mogelijk arbo in te passen binnen andere, goed functionerende structuren. Zorg bijvoorbeeld dat het volwaardig onderdeel wordt van het personeelsbeleid of een herkenbaar aspect wordt van de planning en control cyclus. Alleen dan kan het een volwaardige plaats krijgen tussen andere items als financiën, personeel, onderwijs, faciliteiten, etc. Door arbo te relateren aan de doelstellingen van de school, scheppen we de voorwaarden om het volwaardig te laten meenemen in alle besluitvorming. Als dat niet gebeurt, is de kans groot dat het arbobeleid slechts tijdelijk aandacht krijgt (zolang er druk op staat), niet consequent wordt doorgevoerd, en op sommige punten inconsequent zal zijn. Concluderend kan worden gesteld dat positieve doelstellingen inspirerend en motiverend zijn, en geschikter voor een strategisch lange termijn perspectief. Een consequente positieve benadering geredeneerd vanuit het schoolbeleid stimuleert eveneens een verdere ontwikkeling richting pro actieve aanpak. De aanpak van problemen is concreter en past vooral in een aanpak op operationeel niveau. Veelal blijft de toepassing van arbobeleid een ad hoc aangelegenheid. Kosten en baten van arbobeleid Goed arbobeleid is dus een investering. Het is belangrijk dat het geld goed wordt besteed, en ook tot zichtbare opbrengsten leidt. Veel arbobeleid verdient zich ruim terug, maar de kosten (van de investeringen) zijn altijd gemakkelijk herkenbaar, terwijl de opbrengsten (grotere aanwezigheid, minder verzuim, etc) vaak niet in de financiële administratie herkenbaar zijn, of zelfs niet of nauwelijks in geld zijn uit te drukken (meer motivatie, met meer plezier naar het werk, grotere creativiteit). Het is daarom belangrijk bij het maken van plannen altijd de investeringen en de te verwachten opbrengsten (financieel en anderszins) expliciet te maken. Dit maakt het ook mogelijk om in de voortgangsrapportages, of bij evaluatie van de plannen, na te gaan of het geld goed is besteed.
11
Er zijn verschillende manieren om kosten en baten van arbobeleid in kaart te brengen. Kenmerkend voor kosten-baten analyses voor de investering en opbrengsten van arbobeleid is dat ze per organisatie maatwerk vereisen. Er is dus geen algemeen geldende regel te geven hoeveel welke investering oplevert. Wel zijn er in de literatuur verschillende cases beschreven. In zijn algemeenheid geldt dat de investeringen voor arbo voor de baten uitgaan, maar dat de opbrengsten op de langere termijn zich meer dan terugverdienen. Zo heeft het bureau Marketconcern 1 in een veertig organisaties in de profit en non-profit sector onderzoek gedaan naar de investeringen in arbo en de kosten voor verzuim. Er werd een lineair verband gevonden tussen de hoogte van het verzuim en de investering per medewerker in arbeidsomstandigheden. Hoe méér een bedrijf investeert in arbo, hoe lager het verzuim (en dus hoe lager de kosten). Onderstaand wordt een aantal mogelijke opbrengsten beschreven die per school zouden kunnen worden uitgewerkt. • Economische opbrengsten: o Lagere kosten (o.a. door een lager ziekteverzuim, verminderde WAO-instroom en dus minder premies, minder claims). o Betere kwaliteit van lesgeven. o Hogere productiviteit (meer doen in dezelfde tijd).
1
•
Imago: o Toename van tevredenheid van leerlingen en ouders door betere kwaliteit. o Verbetering van school imago. o Meer aanmeldingen van leerlingen.
•
Sociale opbrengsten: o Beter sociaal klimaat. o Lager verloop onder de medewerkers. o Attractiviteit van de school als werkgever. o Verbetering van het management. o Toename van het lerend vermogen van de organisatie.
•
Individuele opbrengsten: o Toename werktevredenheid. o Toename motivatie/commitment naar de school. o Een betere kwaliteit van het arbeidzame leven. o Minder ongelukken en ziekte. o Verbetering van de arbeidsomstandigheden. o Verbetering van de gezondheid. o Toename van het gezondheidsbewustzijn.
Rendemens 2003
12
Mensen maken de school De inrichting van het primaire proces (het onderwijs) bepalen de taken van de medewerkers van de school. In een school zijn mensen nodig die o.a. onderwijs kunnen verrichten, kennis kunnen overdragen, inzicht hebben in (de vraagstukken van) leerlingen, pedagogisch zijn opgeleid en met leerlingen om kunnen gaan. In het onderwijs zijn leerkrachten en ondersteunend personeel de representant van de school, waarbij veiligheid, netheid en de aandacht voor de leerlingen, ouders en de omgeving van belang zijn. Ofwel: onderwijs is mensenwerk. De werkorganisatie en het gebouw bepalen vervolgens hoe het werk kan worden verricht, hoe de medewerkers hun kennis en vaardigheden kunnen inzetten voor het primaire proces.
De mensen (medewerkers, leerlingen en ouders) staan dus centraal. Een goede inrichting en ondersteuning van werkprocessen, werkorganisatie, werkplekken, werkomgeving zijn van cruciaal belang om kwalitatief goed onderwijs te kunnen verlenen. Ofwel: brede aandacht voor arbobeleid draagt bij aan het functioneren van de mensen binnen de school en dus aan het primaire proces (het onderwijs verlenen). Overigens moet niet onderschat worden dat er al veel gebeurt, maar veelal impliciet en wordt het niet als arbozaken gezien. Tot slot: op de website www.uitgesprokengezond.nl vindt u méér informatie over de onderwerpen die in deze module aan de orde zijn gekomen. Bijlage 2 bevat ook een uitgebreid overzicht van relevante informatie.
13
Module 2: De 4 ontwikkelingsfasen van organisaties Inleiding gericht op de schoolsituatie Onderwijzer/leraar is een mooi en zinvol beroep, maar ook een enerverend beroep. Werken in het onderwijs stelt zware eisen aan het onderwijzend en ondersteunend personeel. Politieke en onderwijskundige veranderingen gaan snel, de concurrentieslag om leerlingen is groot, leerlingen en ouders zijn mondig en veeleisend. En niet in de laatste plaats zijn daar de eisen aan arbeidsomstandigheden. Blijft een feit dat het primaire proces binnen een school bestaat uit het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs aan hun leerlingen. Arbobeleid kan niet los gezien worden van dit primaire proces en het schoolbeleid. Want een sterke betrokkenheid van de leerkrachten en ondersteunend personeel en goede arbeidsomstandigheden geven meer gemotiveerde medewerkers en meer kwaliteit van de dienstverlening naar leerlingen en ouders. Dit geeft een positieve uitstraling van de school naar buiten. Sinds de verplichting van de RI&E voor scholen in 1996 in werking trad zijn veel scholen actiever omgegaan met arbobeleid. Ondanks dat voor elke school dezelfde arbowet- en regelgeving geldt blijkt dat er in de praktijk nog grote verschillen zijn hoe scholen daar mee omgaan. De wijze waarop scholen met arbo omgaan is onder meer afhankelijk van schoolgrootte, organisatiestructuur, individuele affiniteit, personele invulling, continuïteit, veranderingen en prioritering. Vier ontwikkelingsfasen van organisaties Er kunnen 4 stadia van ’rijpheid’ van arbomanagement/arbozorg worden onderscheiden: • Ad hoc • Systematiseren • Systeemaanpak • Pro actief. De ad hoc fase Kenmerkend voor de ad hoc fase is dat de basisstrategie bestaat uit het reageren op meestal acute problemen (verzuim, ongevallen, bezoek van de arbeidsinspectie, interne conflicten over arbozaken). Arbozorg wordt in deze fase veelal geïnitieerd door werknemers die in de eerste plaats aanlopen tegen problemen met arbeidsomstandigheden. Voor de schoolleiding is het veelal een acuut en vervelend probleem, waarvoor het vaak lastig is een oplossing te vinden. Arbozorg wordt dan ook voor de schoolleiding, directie en/of het bestuur in deze fase veelal ervaren als een kostbare wens van werknemers. Systematiseren Arbozorg wordt in deze fase doorgaans georganiseerd rondom de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). Veel scholen die dit voor een eerste keer doorlopen worden middels de RI&E-cyclus gewezen op een veelheid van arboproblemen, waar middels het plan van aanpak aan gewerkt gaat worden. De school moet hiervoor prioriteiten stellen (men kan immers niet alles tegelijk). Om de goede prioriteiten te kunnen stellen is betrokkenheid van de verschillende functionarissen binnen de school noodzakelijk. De interne arbokennis neemt door de betrokkenheid van deze verschillende functionarissen dan ook toe. Vanuit een juridisch perspectief komt de focus op de RI&E-cyclus overeen met de belangrijkste systeemeis in de Arbowet. In feite stelt de Arbowet deze wijze van systematiseren impliciet als minimumnorm voor Nederland. Alle scholen moeten wettelijk middels de RI&E-cyclus dus minimaal de fase van systematiseren hebben bereikt.
14
Systeemaanpak Deze fase kenmerkt zich door de borging van een arbomanagementsysteem, vergelijkbaar met ISO certificering, maar specifiek voor arbo. Specifieke systemen voor arbo zijn bijvoorbeeld OHSAS 18001 (internationaal) of de NPR 5001 (Nederlandse praktijkrichtlijn). Het basisidee is dat de aandacht voor arbo structureel moet zijn georganiseerd en dat die aandacht er al is voordat nieuwe activiteiten worden begonnen. Het vaststellen en communiceren van arbobeleid en –procedures zouden moeten garanderen dat arbo-issues vroegtijdig ter sprake komen en worden opgelost. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de diverse functionarissen binnen de school worden vastgelegd. De nadruk in de systeemfase ligt op risicobeheersing en –preventie. Arbozorg wordt in toenemende mate door de schoolleiding herkend als een goede investering. Periodieke audits en directiebeoordelingen zijn georganiseerd om het systeem te evalueren en zo nodig aan te passen. Op deze wijze wordt systematisch gewerkt aan een continue verbetering van arbo-aangelegenheden. Wettelijk gezien is de systeemaanpak meer dan volgens de Nederlandse arbowet- en regelgeving voor scholen verplicht is. Pro actief/integreren In de fase van pro activiteit en integratie stimuleert de school de integratie van arbomanagement/arbozorg in het schoolbeleid. Arbo wordt in deze fase steeds meer gezien als integraal onderdeel van het schoolbeleid, dat daadwerkelijk bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van de school. Directe participatie van de verschillende actoren is van belang. De nadruk ligt niet meer op risicobeheersing, maar veel meer op bevordering en verbetering van veiligheid, gezondheid en welzijn. Verbetermogelijkheden in het ontwerp of ontwikkelingsfase van werkprocessen, werkplekken en werkorganisatie worden steeds beter benut. Arbozorg is sterk verbonden met de schoolontwikkeling en wordt steeds meer gezien als een nuttige bijdrage aan het imago en aan het innovatieve vermogen van de school. Van belang te onderkennen is dat deze indeling geen statisch gegeven betreft. Het primaire doel van deze indeling is het inzicht te geven dat er een ontwikkeling mogelijk is in de wijze waarop met arbobeleid wordt omgegaan. Verder geeft het aan dat scholen voor zichzelf doelen en ambities kunnen bepalen en niet alleen vanuit de arbowet- en regelgeving arbobeleid hoeven te benaderen. Ook is het mogelijk dat scholen op bepaalde onderdelen van arbobeleid in de fase van systeemaanpak zitten (bijvoorbeeld op het gebied van verzuim), op andere gebieden nog in de ad hoc fase (bijvoorbeeld bij werkdruk) en indien de situatie zich voordoet zelfs in de pro actieve fase (zoals bijvoorbeeld bij een nieuwbouw/verbouw traject). Afhankelijk van een aantal kenmerken van de school (zoals bijvoorbeeld schoolgrootte) zullen de ambities en doelstellingen verschillend liggen. Dit kan voor een kleine school in het primair onderwijs betekenen dat de fase van systematiseren het meest praktisch en hoogst haalbare is. Een grote school (met diverse locaties) in het voortgezet onderwijs kan de ambities bijvoorbeeld in de fase van systematiseren of pro actieve fase willen leggen. Het is dus geen normatief opgelegd gegeven dat alle scholen in de pro actieve fase terecht moeten komen. Wel geldt dat arbobeleid pas daadwerkelijk iets gaat opleveren indien de school overstijgend aan de ad hoc fase opereert. Als arbomedewerker binnen een school is het van belang om zicht te hebben op deze ontwikkelingsfasen en een inschatting te maken in welke fase de school op dit moment bezig is met arbobeleid. Het gaat dus primair om een bewustwording hoe omgegaan wordt met arbobeleid.
15
Module 3: Hoe organiseer je arbobeleid Om arbobeleid goed vorm te geven en te implementeren is allereerst de school(leiding) zélf verantwoordelijk. Binnen de school zullen echter diverse functionarissen betrokken zijn bij het opstellen en uitvoeren van het beleid. Maar een school staat daarbij niet op zich. Een school is bij uitstek een organisatie die midden in een complexe maatschappelijke omgeving opereert, al dan niet in samenwerking met allerlei andere instanties. Zo ook op arbo gebied. Hoewel de verantwoordelijkheid wettelijk duidelijk is vastgelegd bij de school zelf, hoeft een school niet alles zelf te doen. Er zijn diverse partijen en instanties die van invloed zijn op het te voeren arbobeleid. Deze module gaat over de samenwerking binnen schoolorganisaties (intern) en de interactie tussen de school en de overige instanties (extern). Samenwerking intern Voor arbozaken is het van belang dat er commitment is van het bestuur en de directie. Zonder dit commitment zal de waarde van arbo nooit voldoende tot zijn recht komen en nooit optimaal bijdragen aan het primaire proces en de ontwikkeling van de school. Omdat mensen de school maken hebben alle functionarissen een belangrijke rol in het arbobeleid. Sommige meer beleidsbepalend (strategisch), sommige meer structurerend (ondersteunend) en anderen weer meer uitvoerend (operationeel). Van belang is het vaststellen en communiceren van deze taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. De volgende pagina geeft een overzicht van de interne rollen, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
16
Verschillende interne actoren/partijen
Rollen
Bestuur en/of centrale directie
Beslisser, eigenaar-financier, eindverantwoordelijke, initiator, medebeslisser, belangenafweger
Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden -
-
Schooldirectie of locatiedirecteur
Interne controleur, gemandateerd of gedelegeerd verantwoordelijke
-
Arbocoördinator
Initiator, vormgever, eigenaar-beheerder, kwaliteitsbewaker
-
-
Opstellen arbobeleidsverklaring of intentieverklaring. Vastleggen verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor de schoolleiding. Vaststellen arbobudget en procedures voor het verkrijgen van geld. Informatie geven aan de (G)MR over arbobeleid, overleg met de (G)MR en vastleggen van bevoegdheden van de (G)MR in overeenstemming met de geldende regelgeving. Toetsen en goedkeuren plan van aanpak naar aanleiding van de RI&E. Aangeven prioriteiten in het arbobeleid in relatie tot het schoolbeleid. Benoemen van een arbo coördinator en opstellen van zijn/haar taakomschrijving. Bepalen welk directielid verantwoordelijk is voor arbobeleid binnen de school. Voeren van overleg met bestuur, ouders en buitenschoolse instanties. Opstellen taakverdeling personeel voor arbozorg personeel en leerlingen binnen de sector of locatie. Informeren personeel over het arbobeleid van het bestuur en de centrale directie. Aanvragen en verdelen van middelen. Toezicht houden op uitvoering van de RI&E. Initiatieven nemen op gebied van arbeidsomstandigheden. Bevorderen aandacht voor arbo bij inkoop van producten, ontwerk van werkplekken en het onderwijsleerproces, nieuwbouw en (her)inrichting. Overleg met personeel, medezeggenschapsraad, arbowerkgroep en arbodienst. Voorlichting en bijpraten nieuwe medewerkers. Het coördineren van diverse activeiten (o.a. uitvoering van de RI&E) gericht op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Opstellen plan van aanpak. Bewaken voortgang. Verzamelen en doorgeven van informatie over arbo in het onderwijs.
17
Medezeggenschapsraad (MR)
Stimulator, intern adviseur, medebeslisser, intern controleur
-
Arbowerkgroep of arbocommissie
Personeel
Bewaker, medevormgever, meedenker, uitvoerder
-
Interne klant, mede-eigenaar, uitvoerder
-
Leerlingen Ouders
Interne klant, afnemer Klant, afnemer, meedenker, supporter
-
Bevorderen van openheid, openbaarheid en onderling overleg in de school. Waken tegen discriminatie en bevorderen van gelijke behandeling (in het bijzonder de gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen). En eveneens: inschakelen van gehandicapten en allochtone medewerkers. Uitoefenen recht op informatie, overleg, advies en instemming voor arbobeleid en regelingen die daaruit voortvloeien. Instemmen met de RI&E en toetsen van de voortgang bij de aanpak van risico’s. Meedenken met arbocoördinator Adviseren directie over onder meer arbobeleid, organisatie RI&E, plan van aanpak. Vergroten draagvlak onder personeel. Mede-uitvoerder RI&E en andere arbo-projecten. Signaleren van risico’s. In team bijdrage leveren aan meningsvorming over de doelen van het arbobeleid. Zorgen voor prettige werksfeer en openheid in de communicatie met collega’s en directie. Meedenken vanuit het belang van de gehele organisatie. Zorgen voor goede leer- en werkomstandigheden binnen het eigen werkgebied. Medeverantwoordelijk zijn voor een aanvaardbaar stressniveau en evenredige taakbelasting. Meewerken aan de RI&E en de uitvoering van het plan van aanpak. Nemen deel aan voor hen georganiseerde voorlichting en onderricht. Volgen instructies en aanwijzingen op inzake de veiligheid en gezondheid. Toezicht houden op leerlingen. Melden van gevaren voor veiligheid en gezondheid van leerlingen en personeel. Meewerken aan een veilig en gezond leer- en werkklimaat. Bevorderen van een goede overlegsfeer en goed contact met docenten, mentor en schoolleiding. Rekening houden met grenzen aan belastbaarheid personeel.
18
Interactie met omgeving De school staat niet op zich en is niet volledig vrij in de invulling van arbobeleid. Zo is er de wetgeving (Arbowet) waar de scholen aan moeten voldoen. De Arbeidsinspectie is de instantie die nagaat of organisaties ook daadwerkelijk aan deze verplichtingen voldoen. Om aan de Arbowet te kunnen voldoen en arbozorg op maat in te richten kan de school zich hierbij door allerlei externe partijen laten ondersteunen (o.a. arbodiensten, reïntegratie-bedrijven, brancheorganisaties als diensten Vf/Pf, vakbonden en beroepsverenigingen, brandweer, GGD, leernetwerken etc). Het is immers lastig om alle kennis zelf in huis te hebben. Wel is het van belang dat scholen zelf hun (ontwikkelings)doelstellingen, ambities en mogelijkheden bepalen, waarna ze gericht ondersteuning kunnen vragen. Ofwel: zelf de regie houden. Indien adviserende partijen deze regierol overnemen is het niet alleen lastig om arbo op de kaart te houden (geen managementverantwoordelijkheid meer), maar ook wordt het vrijwel ondoenlijk om arbo ten gunste van de schoolontwikkeling in te zetten. Er dreigen dan immers twee gescheiden trajecten te ontstaan (schoolontwikkeling en arbo). Van belang is dus dat de school: • Zelf arbodoelstellingen, ambities vaststelt (liefst vanuit schoolontwikkeling). • Zicht heeft op de diverse mogelijkheden tot ondersteuning. • Op maat gebruik maakt van deze ondersteuning. • De regie over de processen (de rol, aanpak en activiteiten van de school) houdt: de schoolleiding als regisseur van processen. De inrichting van het Nederlandse arbobestel vergt een omgang met diverse externe partijen, zoals de Arbeidinspectie, arbodiensten, brandweer etc. Deze partijen hebben allen een andere rol en werken vanuit andere visies. De volgende pagina geeft een overzicht van de rollen van de diverse externe partijen.
19
Organisatie Arbodienst
Rol Externe adviseur
Gemeente en gemeentelijke instanties Diensten Vf/Pf, regio adviseurs
Externe controleur, extern adviseur, vergunningverlener, cofinancier Instrument ontwikkelaar, co-financier, extern adviseur, informatie verschaffer
Ondersteunende en adviserende instanties Arbeidsinspectie
Adviseur, ontwikkelaar, onderzoeker, informatieverschaffer
Onderwijsinspectie
Controleur onderwijskwaliteit en leerlingenzorg
Ministerie van OC&W
Hoofdfinancier, regelgever, beleidsmaker, informatieverschaffer
Controleur
Taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden - Begeleiden zieke medewerkers. - Toetsen RI&E en adviseren bij plan van aanpak. - Informeren bestuur en (G)MR. - Voorlichting op het gebied van arbo. - Naleven bouwregelgeving. - Toezicht op brandveiligheid. - Kwaliteit en effectiviteit van diensten en producten. - Beoordelen rechtmatige subsidietoewijzing. - Bestuur stimuleren tot effectief arbo- en verzuimbeleid. - Adviseren over externe dienstverlening. - Kwaliteit en effectiviteit van diensten en producten. - Toezicht houden op naleving van o.a. arbo- en arbeidstijdenwet- en regelgeving. - Opleggen sancties bij overtreding. - Toezicht houden op naleving onderwijswetgeving. - Bewaken kwaliteit van onderwijs. - Beleid ontwikkelen. - Overleggen met sociale partners/gemeenten. - Bekostigen van scholen.
20
Module 4: Implementatie en borging van arbobeleid De arbobeleidscyclus In de vorige module is aandacht besteed aan het organiseren van het arbobeleid binnen een school. In deze module komt de implementatie en de borging van het arbobeleid aan de orde. Aandacht voor arbeidsomstandigheden is namelijk niet éénmalig, maar behoort permanent in de organisatie aanwezig te zijn. Arbeidsomstandigheden en verzuim zijn verweven met het schoolbeleid en dus een continue aandachtspunt voor een school. Het is van belang activiteiten op het gebied van arbeidsomstandigheden te verankeren binnen de school door middel van een gestructureerde beleidsmatige aanpak Bij het voeren van arbobeleid kan de school gebruik maken van een vijfstappenplan, ook wel het 5Wmodel genoemd. Hiermee kan op systematische wijze invulling worden gegeven aan een arbozorgsysteem zoals ook de arbeidsinspectie dit hanteert. De stappen zijn als volgt opgebouwd: • Willen: Hierbij gaat het om het gezamenlijk uitspreken van de intentie om te werken aan verbetering van de arbeidsomstandigheden. Hiermee wordt bedoeld het bevoegd gezagsorgaan, de schoolleiding én de medewerkers van de school. Ook biedt dit onderdeel de mogelijkheid om door middel van een checklist specifieke doelstellingen vast te stellen, zoals bijvoorbeeld: aanpak ziekteverzuim, terugdringing werkdruk of de zorg voor de veiligheid in de school. Het ’willen’ wordt vaak vastgelegd in een intentieverklaring of arbobeleidsplan (zie: www.uitgesprokengezond.nl (op termijn www.vfpf.nl) voor een voorbeeld van een arbobeleidsplan). Een arbobeleidsplan kan worden gebruikt om doelstellingen en inhoud van het arbobeleid te formuleren; om de verdeling van middelen en taken boven tafel en op papier te krijgen; en om het beleid te toetsen aan de geformuleerde doelstellingen, opdat het periodiek kan worden bijgesteld. Een arbobeleidsplan zal per school op de eigen organisatie af gestemd moeten worden door: - eigen intenties en doelstellingen te formuleren; - beleidsonderdelen in te vullen aan de hand van het schoolorganogram; - te omschrijven hoe de verschillende beleidsonderdelen in de praktijk worden gebracht; - de taakverdeling aan te passen aan de afspraken die hierover op school zijn gemaakt. • Weten: In dit deel wordt gewerkt aan het in kaart brengen van de eigen situatie: wat zijn de knelpunten en wat zijn de mogelijke oplossingen? Door middel van controlelijsten kunnen de knelpunten op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn worden opgespoord. • Wegen: Indien de knelpunten zijn geïnventariseerd moet er een afweging worden gemaakt. Wat is de beste en een reële oplossing voor een specifieke situatie? Er wordt een model aangereikt om deze prioritering op een adequate en wettelijk verantwoorde wijze uit te voeren. Een tweede afweging is meestal noodzakelijk om te bepalen of de gekozen oplossing ook daadwerkelijk kan worden uitgevoerd. Het eindresultaat is dan een plan van aanpak dat is toegesneden op de eigen situatie. • Werken: In dit onderdeel worden aanwijzingen gegeven om daadwerkelijk uitvoering te geven aan het plan van aanpak met de implementatie van de oplossingen. Als laatste stap in het arbozorgsysteem staat het waken over de uitvoering en het bereikte resultaat centraal. Deze stap wordt gezien als het eindpunt van een cyclus, maar tevens als startpunt van een nieuwe cyclus. Het evalueren van het plan van aanpak via de jaarlijkse rapportage vormt de basis voor het opstellen van een nieuw plan van aanpak. Dat is het doel van deze stap.
21
In het 5-W stappenplan wordt het werken met een arbomanagement-systeem als volgt weergegeven:
Willen (ambiëren)
Weten (feitelijke onderbouwing)
Wegen (prioriteiten stellen en keuzes maken)
Werken (uitvoeren)
Waken (evalueren, bijstellen)
Strategische doelstelling Intenties
RI&E, PAGO, MTO, Klachten, Gevalsinventarisatie
Meerjarenplan Prioritering Plan van aanpak
Maatregelen treffen Plannen realiseren Arbozorg implementeren
Monitoren voortgang, Corrigerendemaatregelen, Audit
Figuur: het 5w-stappenplan
De RI&E als middel om te komen tot effectief arbobeleid binnen het schoolbeleid Om optimale arbeidsomstandigheden te realiseren is het van wezenlijk belang dat de school inzicht heeft in de arborisico´s die invloed hebben op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de medewerkers en de leerlingen. Inzicht in die risico´s is de basis voor het creëren van een veilige, gezonde en prettige school. Volgens de Arbowet moet het inzicht voor een belangrijk deel worden verkregen via de verplichte risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E). Door deze stap goed te doorlopen wordt tevens voldaan aan de wettelijke verplichting van scholen om de arborisico´s te beschrijven en te beoordelen. Op basis van de RI&E moet een plan worden gemaakt om de risico´s te beheersen. Op deze manier kan mede inhoud worden gegeven aan de beleidsintenties op arbo- en verzuimgebied. Er zijn risico-inventarisaties en – evaluaties ontwikkeld voor het primair onderwijs (de ‘Arbomeester’) en voor het voortgezet onderwijs en de BVE-sector (de ‘Arboleider’).
22
Plan van aanpak Middels de Arbowet 1998 is voor werkgevers de verplichting van kracht geworden dat een plan van aanpak moet worden gemaakt ten behoeve van de concretisering van het arbo- en verzuimbeleid. Dit plan van aanpak kan, indien goed van opzet, een krachtig hulpmiddel zijn om de beleidsintenties om te zetten in daadwerkelijke verbeteringen van de arbeidsomstandigheden. In het plan van aanpak worden alle maatregelen opgenomen die moeten worden getroffen om de geconstateerde aandachtspunten op te heffen. Bij de maatregelen moet worden aangegeven op welke termijn deze worden getroffen en wie verantwoordelijk is voor de voortgang bij de uitvoering en de controle van de maatregelen. Het plan van aanpak wordt getoetst door de arbodienst. Jaarlijks wordt er een schriftelijke rapportage opgesteld over de vorderingen met het plan van aanpak. Arbobeleid Om de arbo-plannen te realiseren is de steun van een duidelijk omschreven arbobeleid onontbeerlijk, terwijl een goed plan van aanpak weer stimuleert tot verbetering van het beleid. Bovendien is het essentieel dat een aantal zaken in de voorwaardenscheppende sfeer vooraf goed geregeld is om de verbeteringsprojecten ook te laten functioneren. Zo is het bijvoorbeeld van essentieel belang dat de uitgangspunten voor het beleid, alsmede de inhoud van de plannen, toetsbaar en vooral niet vrijblijvend zijn. Het valt aan te bevelen om de afspraken SMARTI te maken. (SMARTI = specifiek, meetbaar, aanvaard, realistisch, tijdgebonden en inspirerend). Ook is een belangrijk uitgangspunt dat tijdens de voorbereidingen voor het maken van het plan bij elke fase moet worden afgewogen hoe degenen voor wie het bedoeld is enthousiast gemaakt kunnen worden om de plannen zo effectief mogelijk tot uitvoering te brengen. Kortom er is een sterke samenhang tussen arbobeleid, plan van aanpak, concrete verbeteringen en evaluatieverslag. Een voorbeeld van een arbobeleidsplan is te vinden op de site van de Vf/Pf: www.uitgesprokengezond.nl (op termijn www.vfpf.nl). Waar het nu op aan komt is dat alle betrokken partijen gezamenlijk, ieder vanuit de eigen positie, tot concrete afspraken komen die er inderdaad toe leiden dat de situatie op de werkplek verbetert. Het probleem daarbij is vaak dat de aansluiting tussen beleidsontwikkeling en concrete behoeften op werkplek niveau niet goed tot stand komt. Er wordt wel overlegd, maar vooral in globale termen. Het plan van aanpak en het evaluatieverslag kunnen goede hulpmiddelen zijn om hierin verbetering te brengen. Door in het plan concrete projecten te benoemen, kan er veel beter overleg gevoerd worden en er kunnen concrete afspraken gemaakt worden over wat er precies aangepakt wordt volgens het SMARTI principe. Terugkoppeling naar uitvoerenden en deskundigen kan leiden tot bijstellingen en optimalisatie en er is achteraf toetsing mogelijk door middel van een evaluatieverslag. Probeer daarnaast bij het opstellen van het plan van aanpak in te spelen op de ontwikkelingen in het schoolbeleid en daarop met het plan van aanpak aansluiting te vinden. Voor een aantal praktische uitwerkingen zijn de werkdocumenten in de Arboleider een goed hulpmiddel.
23
Nr. prioriteit
Onderwerp
Acties/maatregelen
Wie is verantwoordelijk?
Wie voeren uit? Kosten Tijd
Wanne er af?
Hoe evalueren? Gereed
24
Implementatie van beleid Arbo tussen de oren: de cultuur-aanpak Naast systemen kan ook een cultuur-aanpak helpen om arbozorg goed te verankeren in de organisatie, en de effectiviteit te vergroten. Je kunt ook van arbozorg spreken als bij alle beslissingen en handelingen - voor zo ver nodig aandacht is voor de mensen die het betreft en de arbeidsomstandigheden. Aandacht is iets wat je niet zondermeer planmatig kunt regelen. Het moet ‘tussen de oren’ zitten. Dat betekent dat de personen in kwestie zich betrokken moeten voelen, moeten weten waar het over gaat, en zich als probleemeigenaar gaan gedragen. Cultuur is iets collectiefs. Het gaat ook over de ongeschreven regels waarnaar men zich gedraagt. Die ongeschreven regels zijn vaak in het gedrag van mensen belangrijker dan de formeel vastgelegde afspraken en procedures. Je voelt het vaak aan je onderbuik als ‘de cultuur tegenwerkt’. Beseffen dat de cultuur belangrijk is, is één ding. De cultuur veranderen is een tweede. Omdat het vaak gaat om ongeschreven regels is de cultuur altijd lastig te veranderen. Sleutel tot verandering is het voorbeeldgedrag van leidinggevenden en van andere personen die als ‘opinieleiders’ in de organisatie worden gezien. Daarnaast is het van belang goed in te spelen op niet voorziene ontwikkelingen en kansen en de symbolische betekenis van een actieve houding ten opzichte voorkomende zaken te onderkennen en voldoende te waarderen. Een ander punt om via een cultuuraanpak te komen tot de gewenste veranderingen is het proberen te begrijpen van de cultuur, het open staan voor diverse belangen en drives. Door beter zicht te krijgen op de verschillende belangen en werkelijkheden is het mogelijk om meer begrip voor de diverse standpunten te verkrijgen en uiteindelijk de verschillen partijen bij elkaar te krijgen. Inspelen op ontwikkelingen In een organisatie vinden op allerlei momenten en op alle niveaus ontwikkelingen plaats die niet gepland zijn, maar wel van betekenis kunnen zijn voor de veiligheid, gezondheid en welzijn van mensen. In feite zijn dat kansen voor arbozorg. Als die kansen zich voordoen, mag het niet zo zijn dat er niets mee wordt gedaan omdat ze niet in één of ander plan van aanpak voorkomen. Daarvoor is het nodig dat er een ‘constante gevoeligheid’ is, zodat binnen de organisatie kansen benut worden waar ze zich maar voordoen. Dit aspect van het benutten van kansen is vaak meer door de ‘cultuur’ bepaald, dan dat het uit een systeemaanpak voortkomt. Omgekeerd, door met elkaar af te spreken dat men dit soort situaties wil benutten, en er voor te zorgen dat het ook daadwerkelijk gebeurd, brengt men een proces op gang dat leidt tot een cultuur verandering waarin arbo langzaam maar zeker onderdeel wordt van de organisatie cultuur. Het tussen de oren hebben van arbo of arbomanagement betekent dat er: • een ‘actieve toestand van betrokkenheid’ moet zijn; • de competentie is om een arbotaak te vervullen. Goede arbozorg is dus een actieve toestand. Er wordt over mensen en arbeidsomstandigheden nagedacht. Er wordt actief bezien of de werksituaties wel in orde zijn. Er wordt nagedacht en gediscussieerd over verbetermogelijkheden. Waar die zich voordoen (en haalbaar zijn) worden die ook ingevoerd. Ten slotte wordt ook over de nieuw ontstane situatie weer actief nagedacht.
25
Implementeren, een kwestie van co-creëren?! Het is mogelijk dat er een grote afstand zit tussen ‘inhoudelijk goed beleid’ en ‘werkend beleid’. Deze afstand kan verdwijnen door een andere aanpak bij het opstellen van het beleid. Tijdens het traject waarin het beleid wordt opgesteld zijn er immers vaak discussies gevoerd, is literatuur doorgenomen, zijn gesprekken gevoerd met deskundigen, zijn compromissen gesloten en zijn keuzes gemaakt. Er is vaak dus duidelijk sprake van een ontwikkelingstraject. Dit ontwikkelingstraject verloopt veelal grotendeels buiten het gezichtsveld van de uiteindelijk beoogde uitvoerders (lijnmanagers en medewerkers). Vanuit deze redenatie is het misschien helemaal niet zo vreemd dat deze mensen het ‘eindproduct’ niet in een keer oppikken. Lijnmanagers (en andere eindgebruikers) hebben eveneens een traject nodig om het beleid te kunnen doorgronden en het zich eigen te maken. Ze willen het begrijpen, kunnen overzien wat de consequenties zijn, ermee om kunnen gaan. Ze willen als het ware meegenomen worden in het traject. Bovendien hebben ze zelf (veelal goede) ideeën, kennis en ervaringen die je kan benutten bij de ontwikkeling van het beleid. Maar boven alles willen deze uitvoerders maatwerk, iets waarvoor je de kennis en ervaringen van het management en de medewerkers meer dan nodig hebt. Door met hen in plaats van voor hen te redeneren kan een beleidsmedewerker de uitvoerders meenemen in het ontwikkelingsproces. Dan wordt er gedurende het traject gelijktijdig gewerkt aan draagvlak voor het beleid. Zo’n traject waarbij degenen die het moeten uitvoeren al in een vroeg stadium worden betrokken, is vaak het meest effectief. Dat is wel een andere benadering dan vaak wordt gevolgd. Het behelst een stap van creëren en implementeren (ontwerpen en daarna uit laten voeren) naar co-creatie (gezamenlijk ontwikkelen). Dit wil niet zeggen dat er geen activiteiten zijn waarvoor het juist goed is dat men het voortouw neemt zonder uitvoerig de uitvoerders te betrekken. Neem bijvoorbeeld bij wetwijzigingen die op een bepaalde datum van toepassing worden en dus geïmplementeerd moeten zijn, dan is deskundigheid en snelheid geboden. Wel zal er dan meer geïnvesteerd moeten worden in voorlichting, communicatie en het creëren van draagvlak bij de uitvoerders om het nieuwe beleid ook daadwerkelijk geïmplementeerd te krijgen.
26
BIJLAGEN Bijlage 1:
productenfolder diensten Vf/Pf
Bijlage 2a: Bijlage 2b: Bijlage 2c:
de Arbowet het Arbobesluit en de Arboregeling toegepast voor beeldschermwerk specifieke regels voor het onderwijs uit het Arbobesluit
27
Bijlage 1: Productenfolder ex. Schoolwijzer € 7,94 ex. Arbomeester (PO) € 19,29 ex. Handboek Beleid Agressie en Geweld € 15,88 ex. Werkmap Personele Mobiliteit (PO) € 12,48 ex. Werkmap Personele Mobiliteit (VO) € 12,48 ex. Beweegwijzer LO € 5,67 ex. Meest gestelde vragen over taakbeleid (PO) € 7,94 ex. handleiding Personele Mobiliteit € 6,81 ex. handleiding 'Verbetering kwaliteit van de binnenlucht in scholen' € 15,00 ex. videoband 'Minder Werkdruk' (incl. handleiding) € 10,00 ex. gids 'Leeftijdsbewust personeelsbeleid sturen, verrijken en soms minderen' € 7,94 ex. protocol Bedrijfshulpverlening in het Onderwijs € 2,25 ex. videoband 'Ontruimen van een basisschool' € 10,00 ex. vragenlijst Agressie & Geweld (gratis) ex. Arboleider (VO) € 40,00
PRODUCTEN VOOR ARBODIENSTEN: Welzijns-PAGO GezonderWIJS ex. Welzijns-PAGO GezonderWIJS handleiding € 24,96 ex. Welzijns-PAGO GezonderWIJS losse vragenlijst € 2,25 Algemene Schoolverkenning (ASV) ex. ASV handleiding PO € 27,50 ex. ASV vragenlijst PO € 2,25 ex. ASV controlelijst PO € 2,25 ex. ASV module Welzijn € 7,94 ex. ASV inventarisatielijst Welzijn € 0,91
28
Schoolgezondheidmeter (SGM) ex. SGM handleiding € 95,00 (leverbaar vanaf 1 augustus) ex. SGM vragenlijst OP € 2,25 ex. SGM vragenlijst OOP € 2,25 ex. SGM vragenlijsten op cd-rom € 2,25
www.vfpf.nl www.avs.nl www.schoolinhetzonnetje.nl Voorbeelden van een: - Arbobeleidsplan - Ziekteverzuimbeleidsplan - Arbobeleidsparagraaf voor het schoolplan zijn te vinden op: www.uitgesprokengezond.nl
29
Bijlage 2a: de Arbowet Staatsblad 18-03-1999, 184.
Wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998)
(Arbeidsomstandighedenwet 1998 [Versie geldig vanaf: 01-05-2004]) Geschiedenis: Staatsblad 1999, 184; Staatsblad 2000, 595; Staatsblad 2001, 481; Staatsblad 2001, 584; Staatsblad 2001, 628; Staatsblad 2002, 542; Staatsblad 2004, 104 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de kwaliteit van het arbeidsomstandighedenbeleid te verbeteren, meer ruimte voor maatwerk te creëren en de bestuurlijke boete in te voeren alsmede enige andere wijzigingen aan te brengen en daartoe een nieuwe Arbeidsomstandighedenwet vast te stellen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal: Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 25 879. Handelingen II 1998/99, blz. 501-520; 962-994; 1140-1143. Kamerstukken I 1998/99, 25 879 (71, 71a, 71b, 71c, 71d). Handelingen I 1998/99, blz. 963-968.
30
HOOFDSTUK 1. Definities en toepassingsgebied Definities Artikel 1 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. werkgever: 1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten; 2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°.; b. werknemer: de ander, bedoeld onder a. 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder: a. werkgever: 1°. degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten; 2°. degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander niet onder zijn gezag arbeid in een woning doet verrichten, in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen; b. werknemer: de ander, bedoeld onder a. 3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; b. ondernemingsraad: de ondernemingsraad, bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden; c. personeelsvertegenwoordiging: de personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden; d. toezichthouder: de toezichthouder, bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht; e. seksuele intimidatie: ongewenste seksuele toenadering, verzoeken om seksuele gunsten of ander verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag waarbij tevens sprake is van een van de volgende punten: 1°. onderwerping aan dergelijk gedrag wordt hetzij expliciet hetzij impliciet gehanteerd als voorwaarde voor de tewerkstelling van een persoon; 2°. onderwerping aan of afwijzing van dergelijk gedrag door een persoon wordt gebruikt als basis voor beslissingen die het werk van deze persoon raken; 3°. dergelijk gedrag heeft het doel de werkprestaties van een persoon aan te tasten en/of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving te creëren, dan wel heeft tot gevolg dat de werkprestaties van een persoon worden aangetast en/of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving wordt gecreëerd; f. agressie en geweld: voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid; g. arbeidsplaats: iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt; h. arbeidsmiddelen: alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten, transportmiddelen en gereedschappen; i. arbeidsongeval: een aan een werknemer in verband met het verrichten van arbeid overkomen ongewilde, plotselinge gebeurtenis, die schade aan de gezondheid tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad en heeft geleid tot ziekteverzuim, of de dood tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad; j. arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 14, derde lid, tweede volzin. 4. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beboetbaar feit: een handeling die of een nalaten dat in strijd is met deze wet of de daarop berustende bepalingen, en terzake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd en welke handeling of nalaten niet als overtreding of misdrijf is aangemerkt op grond van de Wet op de economische delicten.
31
Toepassingsgebied Artikel 2 Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op: a. arbeid verricht op het continentaal plat bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet; b. verrichtingen van leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen of gedeelten daarvan, open ruimten daaronder begrepen; c. arbeid die geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren; d. arbeid die voor een in Nederland gevestigde werkgever geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van luchtvaartuigen.
HOOFDSTUK 2. Arbeidsomstandighedenbeleid Arbobeleid Artikel 3 1. De werkgever voert een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid en neemt daarbij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht: a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd moet de werkgever de arbeid zodanig organiseren dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer; b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd moeten de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan worden voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, moeten daartoe andere doeltreffende maatregelen worden getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang dienen te hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, dienen doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking te worden gesteld; c. de inrichting van de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud moeten zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers zijn aangepast; d. ongevarieerde zich in een kort tijdsbestek herhalende arbeid en arbeid waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst dat de werknemer zelf verhinderd wordt het tempo van de arbeid te beïnvloeden, moeten, zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd, worden vermeden; indien dergelijke arbeid niet of onvoldoende kan worden vermeden, moet de werkgever deze door andersoortige arbeid of pauzes regelmatig afwisselen; e. doeltreffende maatregelen moeten zijn genomen teneinde het mogelijk te maken dat de werknemer, indien een toestand ontstaat, waarin direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel in veiligheid kan stellen dan wel andere passende maatregelen kan nemen en ten einde te verzekeren dat de schade aan de gezondheid zoveel mogelijk beperkt wordt. 2. Ter uitvoering van het eerste lid draagt de werkgever zorg voor een goede verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de bij de werkgever werkzame personen, waarbij hij rekening houdt met de bekwaamheden van de werknemers. 3. De werkgever toetst het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en past de maatregelen aan zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft. 4. Onder arbeidsomstandighedenbeleid als bedoeld in dit artikel wordt tevens verstaan het bevorderen van het welzijn bij de arbeid voor zover tot bevordering daarvan in het eerste lid, onder c en d, verplichtingen zijn gesteld.
32
Aspecten van arbobeleid Artikel 4 1. De werkgever voert, binnen het algemene arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid met betrekking tot het ziekteverzuim van de werknemers. Onderdeel van dit beleid is in ieder geval: a. het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van ziekte van werknemers; b. het begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun werk te verrichten. 2. De werkgever voert, binnen het algemene arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid met betrekking tot het beschermen van werknemers tegen seksuele intimidatie en tegen agressie en geweld.
Inventarisatie en evaluatie van risico's Artikel 5 1. Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risicoinventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers. 2. De risico-inventarisatie en -evaluatie bevat een lijst van arbeidsongevallen waarop de aard van het ongeval en de datum waarop het ongeval zich heeft voorgedaan wordt geregistreerd. 3. Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie. In het plan van aanpak, over de uitvoering waarvan jaarlijks schriftelijk wordt gerapporteerd, wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen. De werkgever voert over de jaarlijkse rapportage vooraf overleg met de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Bij dit overleg komt in ieder geval aan de orde het al dan niet meer actueel zijn van de risico-inventarisatie en -evaluatie. 4. De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven. 5. De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer kennis kan nemen van de risico-inventarisatie en -evaluatie, met inbegrip van de lijst van arbeidsongevallen, bedoeld in het tweede lid. 6. Indien de werkgever arbeid doet verrichten door een werknemer die hem ter beschikking wordt gesteld, verstrekt hij tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan degene, die de werknemer ter beschikking stelt, de beschrijving uit de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren en risicobeperkende maatregelen en van de risico's voor de werknemer op de in te nemen arbeidsplaats, opdat diegene deze beschrijving verstrekt aan de betrokken werknemer.
Voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken Artikel 6 1. De werkgever neemt bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid de maatregelen die nodig zijn ter voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en de gezondheid van de in het bedrijf, de inrichting, of een deel daarvan werkzame werknemers. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot: a. de categorieën van bedrijven, inrichtingen of delen daarvan ten aanzien waarvan de werkgever die maatregelen neemt; b. de gegevens die de werkgever met betrekking tot de bedrijven, inrichtingen of delen daarvan, bedoeld onder a, op schrift stelt of verstrekt aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 of aan werknemers, andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14; c. de maatregelen die de werkgever neemt ten aanzien van de bedrijven, inrichtingen of delen daarvan, bedoeld onder a; d. het tijdstip waarop en de frequentie waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen, bedoeld onder b en c; e. een verbod op de exploitatie van het bedrijf, de inrichting of een deel daarvan, indien niet of niet voldoende is voldaan aan een of meer verplichtingen krachtens dit artikel; f. het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit artikel bepaalde.
33
2. Onze Minister kan een bedrijf of een inrichting of een deel daarvan afzonderlijk aanwijzen ten aanzien waarvan op de werkgever een of meer van de verplichtingen bedoeld in of krachtens het eerste lid rusten indien zich in verband met de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen bijzondere gevaren kunnen voordoen voor de veiligheid en de gezondheid van de daarin werkzame werknemers. Bij de aanwijzing wordt bepaald op welk tijdstip aan de betreffende verplichtingen moet zijn voldaan. De werking van de aanwijzing wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. 3. Het niet naleven van de eerste volzin van het eerste lid is een overtreding. Voorzover het niet naleven van de bij of krachtens het eerste lid gestelde regels is aangewezen als een strafbaar feit, is dat feit een overtreding.
Informatie aan het publiek Artikel 7 1. De daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, stelt krachtens artikel 6, eerste lid, onder b, verschafte en bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens uit eigen beweging ter beschikking van het publiek. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen terzake regels worden gesteld. 2. Onverminderd artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur en in afwijking van artikel 10, tweede lid, van die wet blijft het verstrekken van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; b. het voorkomen van sabotage. 3. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid van bestuur is niet van toepassing op het op verzoek verstrekken van gegevens die door de daartoe aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 24 zijn verkregen in verband met de toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 6 ter uitvoering van richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10). 4. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voorzover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben. 5. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.
Voorlichting en onderricht Artikel 8 1. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken. Tevens zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de wijze waarop de deskundige bijstand, bedoeld in de artikelen 14 en 15, in zijn bedrijf of inrichting is georganiseerd. 2. De werkgever zorgt ervoor dat aan de werknemers doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht wordt verstrekt met betrekking tot de arbeidsomstandigheden. 3. Indien persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking van de werknemers worden gesteld en indien op arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen zijn aangebracht, zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers op de hoogte zijn van hun doel en werking en de wijze waarop zij deze dienen te gebruiken. 4. De werkgever ziet toe op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. 5. Indien binnen de onderneming werknemers jonger dan 18 jaar werkzaam zijn, houdt de werkgever bij de uitvoering van de in de voorgaande leden genoemde verplichtingen in het bijzonder rekening met de aan de jeugdige leeftijd inherente beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van deze werknemers. Tevens bevordert de werkgever zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd het leer- en vormingsproces van deze jeugdige werknemers.
34
Melding arbeidsongevallen en beroepsziekten Artikel 9 1. Indien een werknemer een arbeidsongeval overkomt dat ernstig lichamelijk of geestelijk letsel of de dood tot gevolg heeft, doet de werkgever hiervan onverwijld mededeling aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 en rapporteert hierover zo spoedig mogelijk schriftelijk. Onder ernstig lichamelijk of geestelijk letsel wordt voor de toepassing van dit artikellid verstaan: schade aan de gezondheid, die binnen 24 uur na het tijdstip van de gebeurtenis leidt tot opname in een ziekenhuis ter observatie of behandeling, dan wel naar redelijk oordeel blijvend zal zijn. 2. De werkgever meldt de bedrijfshulpverleners, bedoeld in artikel 15, alsmede de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, onverwijld, dat de mededeling van een arbeidsongeval als bedoeld in het eerste lid heeft plaatsgevonden. 3. Indien is aangetoond dat een werknemer aan een beroepsziekte lijdt, doet de arbodienst hiervan mededeling aan een door Onze Minister hiertoe aangewezen instelling.
Voorkomen van gevaar voor derden Artikel 10 1. Indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar. 2. Het niet naleven van het eerste lid is een overtreding.
Algemene verplichtingen van de werknemers Artikel 11 De werknemer is verplicht om in verband met de arbeid de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen en naar vermogen zorg te dragen voor de eigen veiligheid en gezondheid en die van andere personen. Met name is hij verplicht om: a. arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen op de juiste wijze te gebruiken; b. de hem ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe bestemde plaats op te bergen, een en ander voor zover niet krachtens deze wet is bepaald dat werknemers niet verplicht zijn beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te gebruiken; c. de op arbeidsmiddelen of anderszins aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of buiten noodzaak weg te halen en deze op de juiste wijze te gebruiken; d. mede te werken aan het voor hem georganiseerde onderricht bedoeld in artikel 8; e. de door hem opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid terstond ter kennis te brengen aan de werkgever of degene die namens deze ter plaatse met de leiding is belast; f. de werkgever en de werknemers, andere personen en diensten, bedoeld in artikel 14, indien nodig bij te staan bij de uitvoering van hun verplichtingen en taken op grond van deze wet.
35
HOOFDSTUK 3. Samenwerking, overleg, bijzondere rechten van de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging en de belanghebbende werknemers en de regeling van de deskundige bijstand Samenwerking en bijzondere rechten van de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging en de belanghebbende werknemers Artikel 12 1. Bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid werken de werkgever en werknemers samen. De werkgever voert vooraf overleg met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan met de belanghebbende werknemers over de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid. Bij dit overleg komt in ieder geval aan de orde de risico-inventarisatie en -evaluatie, de inschakeling van de arbodienst en de bedrijfshulpverlening. 2. De werkgever zendt aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken daarvan, aan de belanghebbende werknemers afschrift van de risico-inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5. 3. Aan de leden van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging wordt in verband met hun taak in het kader van de arbeidsomstandigheden van de werknemers: a. de mogelijkheid geboden zich met de ambtenaren, bedoeld in artikel 24, tijdens hun bezoek aan het bedrijf of de inrichting buiten tegenwoordigheid van anderen te onderhouden; b. de mogelijkheid geboden de ambtenaren, bedoeld in artikel 24, tijdens hun bezoek aan het bedrijf of de inrichting te vergezellen, behoudens voor zover deze te kennen geven dat daartegen vanwege een goede uitoefening van hun taak bezwaren bestaan. 4. Voor het bij of krachtens deze wet bepaalde treedt voor de toepassing van de afdelingen 3.6 en 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging in de plaats van de belanghebbende werknemers. 5. Bij het ontbreken van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging wordt, in afwijking van artikel 3.41 van de Algemene wet bestuursrecht, van een beschikking zo spoedig mogelijk door de werkgever mededeling gedaan aan de belanghebbende werknemers. Die beschikking treedt, in afwijking van artikel 3.40 van de Algemene wet bestuursrecht, voor hen niet eerder in werking dan nadat de werkgever aan de mededelingsplicht, als bedoeld in de vorige zin, heeft voldaan.
Werkoverleg Artikel 13 [Vervallen.]
Deskundige bijstand op het gebied van preventie en bescherming Artikel 14 1. De werkgever laat zich ten aanzien van zijn verplichtingen op grond van deze wet bijstaan door een of meer deskundige werknemers al dan niet georganiseerd in een dienst dan wel door een of meer diensten bestaande uit andere deskundigen dan wel door een combinatie van deskundige werknemers en andere deskundige personen of diensten. 2. De in het eerste lid bedoelde werknemers, andere personen en diensten verlenen hun bijstand met behoud van hun zelfstandigheid en van hun onafhankelijkheid ten opzichte van de werkgever. De in het eerste lid bedoelde werknemers mogen uit hoofde van een juiste taakuitoefening niet worden benadeeld in hun positie in het bedrijf of de inrichting. Artikel 21, vierde volzin, van de Wet op de ondernemingsraden is van overeenkomstige toepassing. 3. Het verlenen van bijstand bij de uitvoering van verplichtingen op grond van deze wet houdt in elk geval in: a. het verlenen van medewerking aan het verrichten en opstellen van een risico-inventarisatie en evaluatie als bedoeld in artikel 5, waaronder mede begrepen het toetsen ervan en het adviseren daaromtrent;
36
b. de bijstand bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten, met inbegrip van de bijstand bij de uitvoering van bij of krachtens artikel 71a, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gestelde regels; c. het uitvoeren van: 1°. het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bedoeld in artikel 18; 2°. de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten; d. het houden van een arbeidsomstandighedenspreekuur; e. het adviseren aan onderscheidenlijk nauw samenwerken met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, inzake de genomen en de te nemen maatregelen, gericht op het arbeidsomstandighedenbeleid; f. de uitvoering van de in onderdeel e bedoelde maatregelen dan wel de medewerking daaraan. De werkgever laat zich met betrekking tot de onder a tot en met d bedoelde taken bijstaan door een arbodienst, ten behoeve waarvan, overeenkomstig artikel 20, een certificaat is afgegeven. 4. De wijze waarop de bijstandverlening plaatsvindt met betrekking tot de in het derde lid in onderdeel b, genoemde taak, wordt schriftelijk vastgelegd. 5. De werknemers van de arbodienst beschikken over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting, zijn zodanig in aantal, gedurende zoveel tijd beschikbaar en zodanig georganiseerd, dat zij de in het derde lid genoemde bijstand naar behoren kunnen verlenen. 6. De werknemers, andere personen en diensten, bedoeld in het eerste lid, werken bij het verlenen van bijstand aan een werkgever samen. 7. Een afschrift van een advies als bedoeld in het derde lid, onder a, wordt door de arbodienst gezonden aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging wordt een afschrift van dit advies zo spoedig mogelijk door de werkgever gezonden aan de belanghebbende werknemers. Een afschrift van een advies als bedoeld in het derde lid, onder e, wordt door de deskundige, bedoeld in het eerste lid, gezonden aan de werkgever. 8. Bij de gegevensverwerking noodzakelijk voor de uitvoering van de taak, bedoeld in onderdeel b van het derde lid, kan gebruik worden gemaakt van het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deskundige bijstand op het gebied van bedrijfshulpverlening Artikel 15 1. De werkgever laat zich ten aanzien van verplichtingen op grond van artikel 3, eerste lid, onder e, van deze wet bijstaan door een of meer werknemers die door hem zijn aangewezen als bedrijfshulpverleners. 2. Het verlenen van de bijstand houdt in elk geval in: a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen; b. het beperken en het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen; c. het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het bedrijf of de inrichting; d. het alarmeren van en samenwerken met hulpverleningsorganisaties in verband met de in de onderdelen a tot en met c bedoelde bijstand. 3. De bedrijfshulpverleners beschikken over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting, zijn zodanig in aantal en zodanig georganiseerd dat zij de in het tweede lid genoemde taken naar behoren kunnen vervullen. 4. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van de werkgever die een natuurlijke persoon is met niet meer dan 15 werknemers, mits hij beschikt over voldoende deskundigheid, ervaring en uitrusting om deze taken naar behoren te vervullen en zorg draagt voor een goede vervangingsregeling.
37
HOOFDSTUK 4. Bijzondere verplichtingen Nadere regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden alsmede uitzonderingen op en uitbreidingen van toepassingsgebied Artikel 16 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers. 2. De in het eerste lid bedoelde regels a. hebben betrekking op de arbozorg en de organisatie van de arbeid, de inrichting van de arbeidsplaatsen, het werken met gevaarlijke stoffen en biologische agentia, de mate van fysieke belasting waaraan werknemers blootstaan, de fysische factoren die zich op de arbeidsplaats voordoen, de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen en de op de arbeidsplaats te gebruiken veiligheids- en gezondheidssignalering en b. kunnen mede strekken ter uitvoering van de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, 14, 15 en 18. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde regels kunnen inhouden: a. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden; b. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten, indien met betrekking tot die arbeid niet aan de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden of voorschriften is voldaan; c. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben, waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden; d. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben, indien met betrekking tot die stoffen of voorwerpen niet aan de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden of voorschriften is voldaan; e. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten indien de werknemers niet arbeidsgezondheidskundig zijn onderzocht. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bij of krachtens deze wet bepaalde geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is op arbeid: a. verricht in of op een luchtvaartuig, dan wel een zeeschip of binnenvaartuig, dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg; b. verricht in militaire dienst; c. verricht door werknemers, leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen; d. verricht bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet. 5. De in het derde lid, onder e, bedoelde maatregel stelt het verrichten van arbeid slechts afhankelijk van het resultaat van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor zover die arbeid bijzondere gevaren meebrengt voor het leven of de gezondheid van de werknemer zelf of van andere personen of voor zover dit om andere bijzondere redenen geboden is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot dit arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de wijze van registratie, verwerking en bewaring van de uitslag daarvan nadere regels gesteld. Deze hebben in ieder geval betrekking op de gevallen waarin en de wijze waarop een verzoek tot herkeuring kan worden gedaan. 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de arbeid, bedoeld in het vierde lid, of arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst of arbeid verricht in de inrichtingen, bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, de inrichtingen, bedoeld in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, en de inrichtingen, bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, regels worden gesteld die afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde of strekken ter aanvulling daarvan. Met betrekking tot de arbeid, bedoeld in het vierde lid, onder c, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is. 7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangewezen voorschriften voor zover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden zich mede richt tot zelfstandig werkenden. 8. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangegeven voorschriften in de gevallen bij die maatregel omschreven rust op een ander dan de werkgever. Aangewezen kunnen worden de eigenaar of beheerder dan wel degene die anderszins
38
bevoegd is te beslissen over het ontwerp, de vervaardiging dan wel het onderhoud van arbeidsplaatsen en arbeidsmiddelen, zoals zonodig nader bij die maatregel is bepaald. 9. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen betrekking hebben op andere onderwerpen dan die genoemd in het tweede lid of zich richten tot andere personen dan de werkgever of de in het zevende en achtste lid bedoelde personen, indien dat noodzakelijk is ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap vastgestelde verplichtingen met betrekking tot de bevordering van de verbetering van het arbeidsmilieu. 10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden als bedoeld in de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij deze maatregel is bepaald. 11. Voorzover de niet naleving van de in het tiende lid bedoelde voorschriften en verboden is aangewezen als een strafbaar feit, is dat feit een overtreding.
Maatwerk door werkgevers en werknemers Artikel 17 Bij algemene maatregel van bestuur kan, met inachtneming van in die maatregel gegeven voorschriften, worden bepaald dat aan een of meer van de krachtens deze wet vastgestelde bepalingen op een andere wijze kan worden voldaan dan in die bepalingen is aangegeven, echter uitsluitend bij collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Arbeidstijdenwet, dan wel een regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Daarbij wordt te allen tijde in acht genomen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau van de in de eerste volzin bedoelde bepalingen.
Arbeidsgezondheidskundig onderzoek Artikel 18 De werkgever stelt de werknemers periodiek in de gelegenheid een onderzoek te ondergaan, dat erop is gericht de risico's die de arbeid voor de gezondheid van de werknemers met zich brengt zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Verschillende werkgevers Artikel 19 1. Indien in een bedrijf of een inrichting verschillende werkgevers arbeid doen verrichten, werken zij onderling op doelmatige wijze samen teneinde de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde te verzekeren. 2. Alvorens werkzaamheden behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie aanvangen zorgen de werkgevers ervoor dat schriftelijk is vastgelegd op welke wijze zal worden samengewerkt, welke voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal worden uitgeoefend.
39
Certificatie Artikel 20 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld op grond waarvan werkgevers, werknemers, andere personen of instellingen in het bezit moeten zijn van een of meer certificaten waaruit blijkt dat zij voldoen aan voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet. 2. Onze Minister dan wel een door Onze Minister op verzoek aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken. 3. Aan een aanwijzing krachtens het tweede lid kunnen voorschriften worden verbonden. 4. Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden. De bedoelde beperking en de voorschriften worden in het certificaat vermeld. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld onder meer met betrekking tot: a. de gronden waarop de in het tweede lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken dan wel gewijzigd; b. de wijze waarop de aanvraag om een certificaat moet worden gedaan en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd; c. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden ingetrokken en d. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en de wijze van betaling daarvan.
Informatievoorziening Artikel 21 1. De krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen verstrekken desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen worden verplicht tot het periodiek opstellen en toezenden aan Onze Minister van een verslag van de in artikel 20, tweede lid, genoemde werkzaamheden en de rechtmatigheid en doeltreffendheid van die werkzaamheden en werkwijze in de afgelopen periode.
Aanwijzingen Artikel 22 1. Onze Minister kan de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van hun taak. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen. 2. De krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen zijn gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.
Taakverwaarlozing Artikel 23 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zoveel nodig in afwijking van deze wet, voorzieningen worden getroffen voor het geval de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen hun uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen.
40
HOOFDSTUK 5. Toezicht en ambtelijke bevelen Ambtenaren belast met het toezicht Artikel 24 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren. 2. Met betrekking tot door Onze Minister aangewezen categorieën van arbeid zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast of mede belast de door hem aangewezen andere ambtenaren dan de in het eerste lid bedoelde. Indien ambtenaren worden aangewezen die ressorteren onder een andere minister, wordt het besluit tot aanwijzing van die ambtenaren genomen door Onze Minister en die andere minister gezamenlijk. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid en in dit lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. 3. De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. 4. De toezichthouder is voorts bevoegd te allen tijde ter zake van een arbeidsongeval een onderzoek in te stellen. Hij stelt naar aanleiding van dat onderzoek een rapport op. 5. De toezichthouder stelt ter voldoening aan artikel 5:18, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een rapport op; dit rapport en een rapport als bedoeld in het vierde lid zendt hij aan de werkgever, aan de ondernemingsraad of aan de personeelsvertegenwoordiging. 6. De toezichthouder is bevoegd bij het verwerken van persoonsgegevens gebruik te maken van het sociaal-fiscaal nummer, bedoeld in artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is. 7. De toezichthouder geeft zo spoedig mogelijk gehoor aan het verzoek om een onderzoek in te stellen, gedaan door de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, dan wel door een vereniging van werknemers, die krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen van haar leden als werknemers te behartigen en als zodanig in de betrokken onderneming of bedrijfstak werkzaam is en in het bezit is van volledige rechtsbevoegdheid. 8. Ten dienste van het onderzoek naar een beboetbaar feit is de toezichthouder, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd ieder staande te houden en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum en geboortejaar en adres opgeeft.
Toezicht op instellingen Artikel 25 Onze Minister ziet toe op de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van het bepaalde bij en krachtens deze wet door krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen.
Geheimhouding Artikel 26 De in artikel 24 bedoelde ambtenaren zijn, behoudens tegenover hen aan wier gezag zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheimhouding van de namen der personen door wie een klacht is ingediend of aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of krachtens deze wet bepaalde, behoudens wanneer deze personen schriftelijk hebben verklaard tegen de mededeling van hun namen geen bedenkingen te hebben.
Eis tot naleving Artikel 27 1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan aan een werkgever een eis stellen betreffende de wijze waarop een of meer bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet moeten worden nageleefd.
41
2. Een eis vermeldt van welke regelen hij de wijze van naleving bepaalt en bevat de termijn waarbinnen eraan moet zijn voldaan. 3. De werkgever is verplicht om aan de eis te voldoen. De werknemers zijn verplicht aan de eis te voldoen voor zover zulks bij de eis is bepaald. De werkgever draagt zorg dat de werknemers van de op hen rustende verplichting zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld. 4. Voor de toepassing van de vorige leden worden met een werkgever gelijkgesteld: de in artikel 16 bedoelde personen voor zover het betreft de krachtens dat artikel omschreven verplichtingen. 5. Een eis kan worden gesteld tot naleving van het bepaalde bij de artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 11, 14, eerste lid, derde lid, laatste volzin, en zesde lid, 15, eerste en derde lid, 16 voor zover dat bij de krachtens dat artikel gestelde regels is bepaald, 18 en 19. 6. De werkgever brengt de inhoud van de eis zo spoedig mogelijk ter kennis van de betrokken werknemers en andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14 alsmede van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging.
Stillegging van het werk Artikel 28 1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 is bevoegd mondeling of bij gedagtekend schrijven te bevelen, dat personen niet mogen blijven in door hem aangewezen plaatsen, of dat door hem aangewezen werkzaamheden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen, indien naar zijn redelijk oordeel dat verblijf of die werkzaamheden ernstig gevaar opleveren voor personen. 2. Een mondeling bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de werkgever bevestigd. 3. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geldt mede in die gevallen, waarin op grond van het bepaalde in artikel 27 aan een gestelde eis nog geen uitvoering behoeft te worden gegeven. 4. Zodra naar het oordeel van de ambtenaar die een bevel als bedoeld in het eerste lid gaf, geen ernstig gevaar meer aanwezig is, trekt hij het bevel in. 5. Degene, die een bevel als bedoeld in het eerste lid gegeven heeft, is bevoegd met betrekking tot dit bevel de nodige maatregelen te treffen, met inbegrip van toepassing van bestuursdwang, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen. De maatregelen en aanwijzingen kunnen onder meer betrekking hebben op het verzegelen van arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen. 6. De werkgever brengt de inhoud van een bevel als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk bij gedagtekend schrijven ter kennis van de betrokken werknemers en andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14, en van de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers. 7. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel, als bedoeld in het eerste lid en een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid. 8. Het opzettelijk niet naleven van het zevende lid is een misdrijf.
Werkonderbreking Artikel 29 1. Een werknemer is bevoegd het werk te onderbreken en de onderbreking voort te zetten, indien en zolang naar zijn redelijk oordeel ernstig gevaar voor personen als bedoeld in artikel 28 aanwezig is en naar zijn redelijk oordeel het gevaar zo onmiddellijk dreigt dat een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 niet tijdig kan optreden. Voor de duur van de onderbreking behoudt de werknemer zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon. De werknemer mag als gevolg van de werkonderbreking niet worden benadeeld in zijn positie in het bedrijf of in de inrichting. 2. Degene die stelt dat de werknemer de aanwezigheid van onmiddellijk dreigend gevaar als bedoeld in het eerste lid op grond van de feiten waarop hij zich beroept, niet naar zijn redelijk oordeel mocht aannemen, moet dit bewijzen. 3. Indien de onderbreking van het werk geschiedt buiten weten van de werkgever onderscheidenlijk de bij de arbeid betrokken leidinggevende persoon, moet de werknemer de onderbreking terstond bij deze melden. 4. De onderbreking van het werk wordt zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de ingevolge artikel 24 bevoegde ambtenaar, die een bevel geeft krachtens artikel 28, eerste lid, of verklaart, zo nodig onder het stellen van een eis als bedoeld in artikel 27, dat de arbeid kan worden verricht. Door de beschikking van de ambtenaar eindigt de bevoegdheid van de werknemer de werkonderbreking voort te zetten.
42
HOOFDSTUK 6. Vrijstellingen, ontheffingen en beroep Vrijstelling en ontheffing Artikel 30 1. Onze Minister kan met betrekking tot categorieën van bedrijven, inrichtingen, of arbeidsverhoudingen vrijstelling verlenen van de voorschriften zoals die bij of krachtens artikel 5, en de artikelen 12 tot en met 18 zijn vastgesteld. 2. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan met betrekking tot een individueel bedrijf of inrichting ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde voorschriften, tenzij met betrekking tot een dergelijk voorschrift een eis is gesteld. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld inzake het verlenen van vrijstellingen of ontheffingen als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid. 4. Een vrijstelling of een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. 5. Aan een vrijstelling of een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. 6. Een vrijstelling onderscheidenlijk ontheffing kan worden ingetrokken wanneer: a. een of meer der redenen waarom zij is verleend is of zijn vervallen; b. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden nageleefd; c. zich na de verlening zodanige feiten of omstandigheden voordoen dat, indien deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de vrijstelling of ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend. 7. De werkgever zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn verzoek om ontheffing aan de betrokken werknemers en andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14 alsmede aan de ondernemingsraad of aan de personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging brengt de werkgever de inhoud van zijn verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de belanghebbende werknemers. 8. De werking van een beschikking inzake een ontheffing wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Beroep Artikel 31 1. Tegen een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, tweede lid, kan door een belanghebbende administratief beroep worden ingesteld bij Onze Minister. 2. Onze Minister kan een commissie instellen, die is belast met het horen van belanghebbenden. 3. Een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt gegeven namens Onze Minister.
43
HOOFDSTUK 7. Sancties Strafbepaling Artikel 32 1. Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is. 2. Het niet naleven van het eerste lid is een misdrijf.
Beboetbare feiten Artikel 33 1. Als beboetbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de artikelen 3, 4, 5, met uitzondering van de derde en vierde volzin van het derde lid, 8, 9, eerste lid, 11, 14, eerste lid, derde lid, laatste volzin en zesde lid, 15, eerste en derde lid, 18, 19. Terzake van de feiten bedoeld in de vorige volzin, kan een boete worden opgelegd van de eerste categorie. 2. Als beboetbaar feit wordt tevens aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als beboetbaar feit. Terzake van de feiten, bedoeld in de vorige volzin, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald of een boete kan worden opgelegd van de eerste of tweede categorie. 3. Een handeling of nalaten als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangemerkt als strafbaar feit, indien twee maal binnen 48 maanden voorafgaand aan de handeling of het nalaten terzake van eenzelfde handeling of nalaten een bestuurlijke boete is opgelegd. 4. Geen boete kan worden opgelegd terzake van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten. 5. De handeling of het nalaten, bedoeld in het derde lid, is een overtreding.
Hoogte boete en recidive Artikel 34 1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 legt de bestuurlijke boete op aan degene die voor de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen verantwoordelijk is. 2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de in artikel 33, tweede lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur. 3. De hoogte van de bestuurlijke boete die ten hoogste voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd is gelijk aan de geldsom van de categorie die voor het beboetbaar feit is bepaald. 4. Er zijn 2 categorieën: 1°. de eerste categorie: EUR 4 538; 2°. de tweede categorie: EUR 11 345. 5. De daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan de bestuurlijke boete met ten hoogste 50% verhogen, indien terzake van het plegen van een beboetbaar feit nog geen 24 maanden zijn verlopen sedert een vroegere boete wegens het plegen van een zelfde beboetbaar feit onherroepelijk is geworden. 6. Voor zover de bestuurlijke boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.
Informatie, zwijgrecht en cautie Artikel 35 1. Indien de toezichthouder jegens de belanghebbende een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een
44
bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is die belanghebbende niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het de boeteoplegging betreft. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd. 2. Indien de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, voornemens is om aan de belanghebbende een bestuurlijke boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid. 3. Op verzoek van de belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal. 4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, de belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd. 5. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
Boeterapport Artikel 36 1. Indien de toezichthouder vaststelt dat een beboetbaar feit is gepleegd, maakt hij zo spoedig mogelijk daarvan een rapport op. 2. In het rapport worden in ieder geval vermeld: a. de aard van het beboetbaar feit onder vermelding van het wettelijk voorschrift waarmee in strijd is gehandeld; b. de aanduiding van de plaats waar het beboetbaar feit is gepleegd; c. de bij het beboetbaar feit betrokken persoon of personen. 3. Het rapport wordt toegezonden aan de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar. 4. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden of uitgereikt aan de in het tweede lid, onder c bedoelde persoon. Indien de in de eerste volzin bedoelde persoon het rapport niet begrijpt, draagt de toezichthouder er zo veel mogelijk zorg voor dat de in het rapport vermelde informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
Boetebeschikking Artikel 37 1. Een bestuurlijke boete wordt opgelegd bij beschikking van een daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar. Deze beschikking wordt gegeven binnen acht weken na vaststelling van het beboetbare feit. Indien het beboetbare feit heeft geleid tot een arbeidsongeval als bedoeld in artikel 9, wordt de beschikking gegeven binnen 16 weken na melding van het arbeidsongeval. Indien het arbeidsongeval niet is gemeld wordt de beschikking gegeven binnen 16 weken nadat de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, kennis heeft genomen van het arbeidsongeval. 2. In de beschikking wordt in ieder geval vermeld: a. de hoogte van de bestuurlijke boete; b. het beboetbaar feit terzake waarvan de boete verschuldigd is; c. de bij het beboetbaar feit betrokken personen; d. degene die voor de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen aansprakelijk is; e. de termijn of de termijnen waarbinnen de boete moet worden betaald. 3. Indien een persoon als bedoeld in het tweede lid, onder c en d, de inhoud van de beschikking niet begrijpt, draagt de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar er zoveel mogelijk zorg voor dat de in de beschikking vermelde informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
45
Betaling Artikel 38 1. De bestuurlijke boete wordt betaald aan de Staat binnen 6 weken nadat de beschikking, bedoeld in artikel 37, is bekendgemaakt. 2. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld.
Aanmaning Artikel 39 1. Bij gebreke van betaling maant de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, schriftelijk aan binnen 2 weken alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De verschuldigde boete wordt verhoogd met de op de aanmaning betrekking hebbende kosten. 2. De aanmaning bevat de aanzegging dat de bestuurlijke boete, voorzover deze binnen de in de aanmaning gestelde termijn niet wordt voldaan, wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 40.
Invordering Artikel 40 1. Bij gebreke van tijdige betaling vordert de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar van degene aan wie de boete is opgelegd, de verschuldigde bestuurlijke boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel in. 2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 3. Gedurende 6 weken staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat. 4. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de beschikking, bedoeld in artikel 37, niet is ontvangen of dat de bij die beschikking opgelegde bestuurlijke boete ten onrechte of op een te hoge geldsom is vastgesteld. 5. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de voorzieningenrechter van de rechtbank in kort geding anders beslist.
Verjaring Artikel 41 1. De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen vervalt na verloop van 2 jaar na de dag waarop het beboetbaar feit is vastgesteld. 2. De beslissing om een bestuurlijke boete op te leggen stuit de in het eerste lid bedoelde termijn.
Wijziging boetebedrag Artikel 42 In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
Terugbetaling Artikel 43 Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, binnen 6 weken nadat is vastgesteld dat de boete ten onrechte is vastgesteld, aan de rechthebbende terugbetaald.
46
HOOFDSTUK 8. Overgangs- en slotbepalingen Kosten Artikel 44 De kosten die zijn verbonden aan de naleving van de regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld, worden niet ten laste van de werknemers gebracht.
Gemeente Artikel 45 Indien bijzondere omstandigheden van plaatselijke aard in een gemeente voorschriften betreffende onderwerpen, waarop deze wet betrekking heeft, nodig maken, die niet bij algemene maatregel van bestuur zijn gegeven, kunnen deze voorschriften door de gemeenteraad worden vastgesteld. Deze voorschriften behoeven Onze goedkeuring. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Wet op de economische delicten Artikel 46 [Wijzigt de Wet op de economische delicten]
Evaluatie Artikel 47 Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel 20 en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen.
Intrekking Artikel 48 De Arbeidsomstandighedenwet wordt ingetrokken.
Overgang Artikel 49 De straffen gesteld op de bij de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 1, onderdeel 4, van de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten waarvoor ingevolge deze wet slechts een bestuurlijke boete kan worden opgelegd en die begaan zijn voor de dag van inwerkingtreding van deze wet of de desbetreffende onderdelen of artikelen daarvan, blijven van toepassing.
Artikel 50 Voor de toepassing van deze wet worden het Arbeidsomstandighedenbesluit, het Besluit risico's zware ongevallen 1999 en de Arbeidsomstandighedenregeling geacht te zijn vastgesteld krachtens deze wet.
Artikel 51 Voor de toepassing van deze wet worden vrijstellingen en ontheffingen alsmede andere besluiten die door Onze Minister genomen zijn op grond van het bij of krachtens de in artikel 48 genoemde wet bepaalde en die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet nog van kracht zijn, geacht te zijn verleend onderscheidenlijk genomen krachtens deze wet.
47
Artikel 52 [Vervallen.]
Artikel 53 [Vervallen.]
Artikel 54 [Vervallen.]
Overgang verzoeken en beroepen Artikel 55 De behandeling van verzoeken en beroepen, welke voor de inwerkingtreding van deze wet zijn gedaan onderscheidenlijk ingesteld op grond van hetgeen bepaald is bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet wordt voortgezet op de voet van deze wet.
Arbeidstijdenwet Artikel 56 [Wijzigt de Arbeidstijdenwet.]
Invoeringswet Arbeidsvoorzieningswet Artikel 57 [Wijzigt de Invoeringswet Arbeidsvoorzieningswet.]
Wet medezeggenschap onderwijs 1992 Artikel 58 [Wijzigt de Wet medezeggenschap onderwijs 1992.]
Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten Artikel 59 [Wijzigt de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.]
Wet op de ondernemingsraden Artikel 60 [Wijzigt de Wet op de ondernemingsraden.]
Wet privatisering RBB Artikel 61 [Wijzigt de Wet privatisering RBB.]
Organisatiewet sociale verzekeringen Artikel 62 [Wijzigt de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997.]
48
Ziektewet Artikel 63 [Wijzigt de Ziektewet.]
Burgerlijk Wetboek Artikel 64 [Wijzigt het Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.]
Inwerkingtreding Artikel 65 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Citeertitel Artikel 66 Deze wet wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenwet 1998. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, 18 maart 1999 Beatrix De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst Uitgegeven negenentwintigste april 1999 De Minister van Justitie, A. H. Korthals
49
Bijlage 2b: Uit Arbobesluit: AFDELING 2 BEELDSCHERMWERK Artikel 5.7 Definities In deze afdeling wordt verstaan onder: a. beeldscherm: een alfanumeriek of grafisch scherm, ongeacht het gebruikte afbeeldingprocédé; b. werkplek: het beeldscherm en het geheel van de daarbij behorende beeldschermapparatuur waarvan een werknemer gebruik maakt, met inbegrip van de onmiddellijke werkomgeving. Artikel 5.8 Toepasselijkheid 1. Deze afdeling is niet van toepassing op: a. bestuurdersplaatsen op machines; b. computersystemen die in de eerste plaats bestemd zijn voor gebruik door het publiek; c. zogenoemde draagbare systemen die niet aanhoudend worden gebruikt op een werkplek; d. rekenmachines, kassa's en andere apparatuur die voorzien zijn van een klein display voor 1. gegevens of hoeveelheden, nodig voor het directe gebruik van die apparatuur; e. conventionele schrijfmachines met display. 2. Voorts is deze afdeling niet van toepassing op arbeid waarbij een werknemer gewoonlijk minder dan twee uren per etmaal gebruik maakt van een beeldscherm. Artikel 5.9 Inventarisatie en evaluatie 1. In de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, wordt specifiek aandacht besteed aan de gevaren voor het gezichtsvermogen en die van de fysieke en psychische belasting als gevolg van arbeid aan een beeldscherm. 2. Op basis van de uitkomsten van de in het eerste lid bedoelde inventarisatie en evaluatie worden doeltreffende maatregelen genomen om de desbetreffende gevaren te ondervangen, rekening houdend met de gevolgen van die gevaren en de onderlinge samenhang daartussen. Artikel 5.10 Dagindeling van de arbeid De arbeid aan een beeldscherm is zodanig georganiseerd dat deze arbeid telkens na ten hoogste twee achtereenvolgende uren wordt afgewisseld door andersoortige arbeid of door een rusttijd, zodanig dat de belasting van het verrichten van de arbeid aan een beeldscherm wordt verlicht. Artikel 5.11 Maatregelen met betrekking tot de bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers 1. Iedere werknemer die voor de eerste keer belast wordt met arbeid aan een beeldscherm wordt, in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van die arbeid een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Dit onderzoek heeft in ieder geval betrekking op de ogen en het gezichtsvermogen. 2. De werknemer wordt opnieuw in de gelegenheid gesteld een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, te ondergaan, indien zich bij hem gezichtsstoornissen voordoen die het gevolg kunnen zijn van het verrichten van arbeid aan een beeldscherm. 3. Indien de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het eerste en het tweede lid, dit vereisen, wordt de betrokken werknemer in de gelegenheid gesteld een oftalmologisch onderzoek te ondergaan. 4. Indien de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, dit vereisen en normale oogcorrectiemiddelen niet kunnen worden gebruikt, worden aan de betrokken werknemer speciale, met de desbetreffende arbeid verband houdende, oogcorrectiemiddelen verstrekt.
50
Artikel 5.12 Voorschriften voor de inrichting van werkplekken Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de werkplek en de wisselwerking tussen de gebruikte programmatuur en de werknemers.
Uit Arboregeling HOOFDSTUK 5 BEELDSCHERMARBEID Artikel 5.1 Apparatuur en meubilair Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen aan ergonomische eisen, waarbij in ieder geval in acht wordt genomen dat: a. de tekens op het beeldscherm voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot zijn, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels; b. het beeld op het scherm stabiel is; c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond gemakkelijk door de gebruiker is bij te stellen; d. het beeldscherm vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar is; e. het beeldscherm vrij is van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen; f. het toetsenbord hellend kan worden geplaatst en geen geheel vormt met het beeldscherm; g. er voor het toetsenbord voldoende ruimte is voor handen en armen van de gebruiker; h. het toetsenbord een mat oppervlak heeft; i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik; j. de symbolen op de toetsen voldoende contrastrijk zijn en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar; k. de werktafel of het werkvlak een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk maakt en een reflectiearm oppervlak heeft, voldoende groot is en een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk maakt; l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder stabiel en regelbaar is, en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt. Artikel 5.2 Inrichting van de werkplek De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de werkplek voldoen aan ergonomische eisen, waarbij in ieder geval in acht wordt genomen dat: a. de verlichting van de werkruimte zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker; b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op de werkplek worden vermeden; c. er geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm optreden; d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de werkplek valt te verminderen; e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord veroorzaakt; f. de apparatuur geen voor de werknemers hinderlijke warmte voortbrengt; g. de vochtigheidsgraad steeds toereikend is.
51
Artikel 5.3 Programmatuur De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet aan ergonomische eisen, waarbij in ieder geval in acht wordt genomen dat: a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak; a. de programmatuur gemakkelijk te gebruiken en aan te passen is aan het kennis- en b. ervaringsniveau van de gebruiker; c. er zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik wordt gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme; d. de systemen de gebruiker gegevens verschaffen over de werking ervan; e. de systemen de informatie zichtbaar maken in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker.
Uit arbobeleidsregels: Beleidsregel 5.4 -1 Zittend werk, staand werk, gebruik van een stasteun Grondslag: Arbobesluit artikel 5.4. Aan de verplichting tot het ter beschikking stellen van doelmatige zitgelegenheid als bedoeld in artikel 5.4. wordt voldaan wanneer het hiernavolgende in acht wordt genomen. 1. Arbeid kan alleen dan zittend worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 5.4. wanneer alle regelmatig voorkomende handelingen binnen het werkbereik van de handen en het zichtgebied van de individuele werknemer kunnen worden gebracht. 2. Bij zittend werk is ten behoeve van de bewegingsvrijheid van benen en voeten een vrije ruimte onder het werkblad aanwezig van ten minste 70 centimeter hoog en 60 centimeter breed en diep. Voor werkzaamheden in kantoren bedraagt de minimale diepte ten behoeve van de benen en voeten respectievelijk 65 en 80 centimeter. 3. Indien kantoorwerkzaamheden worden verricht: a. is er ten behoeve van de werknemer een zitgelegenheid beschikbaar die aan de norm NEN 1812:2000 ‘Ergonomie. Ergonomische criteria voor kantoorstoelen. Eisen voor afmetingen en uitvoering. Meet en beproevingsmethoden’, voldoet, met specificatie HAV of HRAV voor monotoon administratief werk en minimaal specificatie HRAV, LRAV, HR of LR voor afwisselend administratief werk; b. zorgt de werkgever voor een stoel met aangepaste maatvoering of verstelmogelijkheden in de gevallen dat de verstelmogelijkheden van deze stoel voor een werknemer niet toereikend zijn. c. voldoet de werktafel aan de norm NEN 2449:1990 ‘Ergonomie. Ergonomische criteria voor kantoortafels. Eisen voor afmetingen en uitvoering. Beproevingsmethoden’, waarbij in plaats van de tafel met hoogte-instelbaarheid ook van een tafel met een vaste werkhoogte gebruik kan worden gemaakt, mits deze vaste werkhoogte tussen 74 en 76 centimeter ligt; d. is er, conform de ergonomische uitgangspunten in de praktijkrichtlijn NPR 1813:2000 ‘Ergonomie. Ergonomische uitgangspunten voor kantoormeubelen en aanwijzingen voor het gebruik’ (toelichting bij NEN 1812 en NEN 2449) ten behoeve van de werknemers een voetensteun beschikbaar die voldoet aan de norm DIN 4556:1983 ‘Büromöbel. Fußstützen für Büroarbeitsplatz; Anforderungen, Maße’. 4. Bij industriële werkzaamheden die zittend kunnen worden verricht, is een zitgelegenheid beschikbaar die aan de norm NEN 1812:2000 ‘Ergonomie. Ergonomische criteria voor kantoorstoelen. Eisen voor afmetingen en uitvoering. Meet en beproevingsmethoden’, of DIN 68877:1981 ‘Arbeitsdrehstuhl; Sicherheitstechnische Anforderungen, Prüfung’, voldoet. Als de situatie dat vereist, heeft zo'n zitgelegenheid tevens gunstige eigenschappen ten aanzien van hygiëne, stroefheid en ventilatie van het materiaal. 5. Onder het doelmatig werken met een stasteun wordt in dit verband verstaan dat het gebruik ervan (bijna rechtop staand met licht gebogen knieën) niet gepaard gaat met dikwijls vooroverbuigen.
52
Bijlage 2c: Specifieke regels voor het onderwijs uit het Arbobesluit Uit hoofdstuk 1 Arbobesluit Artikel 1.3. Definities onderwijs 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder onderwijsinrichting: een bekostigde of een aangewezen onderwijsinrichting. 2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bekostigde onderwijsinrichting: a. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; b. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; c. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere school, cursus of inrichting als bedoeld in en onder de werking van de Wet op het voortgezet onderwijs; d. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling, genoemd in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder a en b; e. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling, genoemd in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder c tot en met g; f. de Open Universiteit te Heerlen, genoemd in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder h; g. een school als bedoeld in de Experimentenwet onderwijs; h. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie beroepsonderwijs. 3. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder aangewezen onderwijsinrichting: a. een school als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs; b. een instelling als bedoeld in artikel 6.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; c. een instelling als bedoeld in artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs. 4. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder medezeggenschapsraad: a. een medezeggenschapsraad als bedoeld in de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 of in artikel 10.17 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; b. de studentenraad van de Open Universiteit, bedoeld in artikel 11.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Afdeling 3. Onderwijs Artikel 1.10. Toepasselijkheid Tenzij hierna anders is bepaald, zijn de wet en dit besluit van toepassing op werknemers in onderwijsinrichtingen en op overeenkomstige wijze van toepassing op leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen.
Artikel 1.11. Samenwerking en overleg / Onderwijs-inrichtingen met een medezeggenschapsraad 1. Voor bekostigde onderwijsinrichtingen als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, onder a tot en met c, en onder e tot en met h, komen de rechten, bedoeld in artikel 12, tweede en derde lid, van de wet, voor zover van toepassing, toe aan de leden van de medezeggenschapsraad. 2. Voor de in het eerste lid genoemde bekostigde onderwijsinrichtingen treedt voor de toepassing van artikel 12, vierde en vijfde lid, van de wet de medezeggenschapsraad in de plaats van de ondernemingsraad. 3. Voor de in het eerste lid genoemde bekostigde onderwijsinrichtingen worden de in de wet en dit besluit toekomende rechten en bevoegdheden met inachtneming van artikel 1.13, uitgeoefend door de leden van de medezeggenschapsraad of, indien het betreft aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, door het overlegorgaan van het decentraal georganiseerd overleg respectievelijk van de instelling.
53
Artikel 1.12. Samenwerking en overleg / Universiteiten Voor de in artikel 1.3, tweede lid, onder d, genoemde bekostigde onderwijsinrichting worden de in de wet en dit besluit toekomende rechten en bevoegdheden, met inachtneming van artikel 1.13, uitgeoefend door de dienstcommissie, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of, indien het betreft aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, door het overlegorgaan van het decentraal georganiseerd overleg respectievelijk van de instelling.
Artikel 1.13. Uitzonderingen arbobeleid en horen 1. Artikel 3, eerste lid, onder c, van de wet met uitzondering van de ergomische aspecten van de arbeid, en d, voor zover niet betrekking hebbend op de veiligheid en de gezondheid, is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen. 2. Afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht geldt niet ten aanzien van leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
Artikel 1.14. Uitzondering werknemersverplichtingen Waar in de wet bepaalde verplichtingen worden opgelegd aan werknemers, zijn deze bepalingen niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
Artikel 1.15. Uitzondering arbeidsgezondheidskundig onderzoek Artikel 18 van de wet is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
Uit hoofdstuk 3 Arbobesluit Artikel 3.20. Ontspanningsruimten 1. In het bedrijf of de inrichting of in de directe nabijheid daarvan is een gemakkelijk toegankelijke ruimte beschikbaar waar de werknemers de pauzes kunnen doorbrengen. Deze ruimte is daartoe geschikt alsmede, afhankelijk van het aantal werknemers, voldoende ruim bemeten en uitgerust met voldoende tafels en stoelen. 2. In de ruimte, bedoeld in het eerste lid, zijn doeltreffende maatregelen genomen ter bescherming van de niet-rokers tegen hinder van tabaksrook.
Artikel 3.41. Ontspanningsruimten, leerlingen en studenten Artikel 3.20 is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
Uit hoofdstuk 6 Arbobesluit Artikel 6.16. Duikarbeid 1. Duikarbeid wordt verricht door een of meer duikers die worden bijgestaan door een reserveduiker en een ploegleider. 2. De reserveduiker verricht slechts duikarbeid bestaande uit het verlenen van hulp aan en het redden van in moeilijkheden geraakte duikers. Bij het gebruik van een duikklok is de reserveduiker in de klok aanwezig. 3. De ploegleider is in het bezit van een certificaat duikploegleider, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 4. In afwijking van het eerste lid, mag de ploegleider tevens als reserveduiker optreden, indien duikarbeid wordt verricht in een vloeistof die in overwegende mate uit water bestaat met een maximaal bereikbare diepte van 9 meter en een maximale stroomsnelheid van 0,5 meter per seconde en waarbij geen voorzienbare kans bestaat dat de duikers in die vloeistof in moeilijkheden raken. 5. Een ieder die duikarbeid heeft verricht, houdt hiervan aantekening in een persoonlijk duiklogboek. In dit logboek worden, naast de aard van de duikarbeid, ten minste het gevolgde duikschema inclusief het gevolgde decompressieverloop alsmede de verblijftijd in de vloeistof aangetekend. 6. De duikers en de reserveduiker zijn in het bezit van een certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die zij verrichten, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
54
7. Indien duikarbeid wordt verricht is de persoon, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder c, in het bezit van een certificaat duikmedische begeleiding, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. 8. Het certificaat duikploegleider, het certificaat duikarbeid en het certificaat duikmedische begeleiding, bedoeld in het derde respectievelijk het zesde en zevende lid, of afschriften daarvan zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet. 9. Het zesde lid is niet van toepassing op degene die in het kader van een opleiding tot duiker duikarbeid verricht, mits dit gebeurt onder toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat als bedoeld in dat lid. 10. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gelijkstelling van in het buitenland afgegeven certificaten duikploegleider, certificaten duikarbeid of certificaten duikmedische begeleiding met de certificaten, bedoeld in het derde respectievelijk zesde en zevende lid.
Artikel 6.31. Duikarbeid leerlingen en studenten 1. Artikel 6.16, zesde lid, is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen indien deze leerlingen respectievelijk studenten duikwerkzaamheden verrichten die: a. in het kader van wetenschappelijk onderzoek zijn; b. van lichte aard zijn, en c. worden uitgevoerd door een duikploeg als bedoeld in artikel 6.16, eerste lid, waarbij de leerling respectievelijk student functioneert als aanvullend lid van deze duikploeg. 2. De leerlingen respectievelijk studenten zijn bij het uitvoeren van de duikwerkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, in het bezit van een bij ministeriële regeling aan te wijzen sportduikbrevet. 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
55