Samenvatting Onderzoeksrapport MindMind-Spring Om dit rapport beschikbaar te maken voor iedereen hebben wij een versie gemaakt die makkelijker te downloaden is. (0.5 Mb groot) Dit is dus een verkorte uitgave van het origineel onderzoeksrapport. Deze versie geeft vooral de bevindingen over de opzet en effectiviteit vanhet project weer. Delen uit de hoofdstukken over de mogelijke rol van Vluchtelingenwerk en bijlagen zijn weggelaten. In de ook te downloaden volledige versie zijn deze wel terug te vinden. (deze is 1,9 Mb groot)
Bas Verschoor, Merel Visser en Samantha Visser
Mei 2010 HvU
Voorwoord Dit is een verkorte uitgave van het origineel onderzoeksrapport. Deze versie geeft vooral de bevindingen over de opzet en effectiviteit vanhet project weer. De hoofdtukken over de mogelijke rol van Vluchtelingenwerk zijn weggelaten. Voor de uitgebreidere versie verwijzen wij u naar de website. Deze samenvatting is vooral bedoeld om mensen te laten kennismaken met de theoretische achtergronden, opzet en mogelijke effectiviteit van het project. Dit is een deel van het onderzoeksrapport over Mind-Spring. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het afstuderen voor de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de Hogeschool Utrecht. Voor dit rapport zijn verantwoordelijk: Bas Verschoor, Merel Visser en Samantha Visser. De opdrachtgever van dit onderzoek is het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland. MindSpring is een vorm van psycho-educatie in groepsverband, waarbij een opgeleide vluchteling in samenwerking met de GGz een training geeft aan andere vluchtelingen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘Wat zijn de mogelijkheden om MindMind-Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk VluchtelingenWerk Nederland te implementeren?’ implementeren?’ Bas Verschoor Merel Visser Samantha Visser
Utrecht, 27 mei 2010
Doelstellingen De doelstellingen van dit onderzoek zijn te onderscheiden in doelstellingen die voortkomen uit de belangen van het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk en doelstellingen die wij als onderzoekers hebben geformuleerd. De belangen van het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk en onze doelstellingen bij dit onderzoek zijn hieronder omschreven. Deze zes doelstellingen zullen ons onderzoek deels richting geven.
Belangen van het Landelijk Bureau Vluchtelingenwerk bij dit onderzoek: 1. Mogelijkheden tot implementatie van Mind-Spring binnen lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland in kaart brengen. Dit is het hoofddoel van dit onderzoek. 2. De mogelijkheden van financiering in kaart brengen. De gemeenten waar Mind-Spring aangeboden wordt, financieren dit op verschillende manieren. Wij zullen bekijken op welke manieren zij Mind-Spring financieren en op welke wijze Mind-Spring gefinancierd kan worden in de regio’s waar Mind-Spring nog van de grond moet komen. Wij zullen ons niet richten op mogelijkheden voor landelijke of Europese financiering. 3. Een aanzet geven om lokaal goedlopende projecten te implementeren binnen verschillende regionale afdelingen van VluchtelingenWerk. Mind-Spring is een project dat binnen een aantal lokale afdelingen van VluchtelingenWerk reeds goed van de grond is gekomen. Door te onderzoeken hoe het binnen andere VluchtelingenWerk locaties geïmplementeerd kan worden, kan dit een aanzet zijn om andere succesvolle projecten op meerdere locaties plaats te laten vinden.
2
1.2
Probleemstelling
Mind-Spring Mind-Spring is een laagdrempelige, preventieve vorm van hulpverlening. Mind-Spring is gericht op psycho-educatie of opvoedingsondersteuning in groepsverband, geboden door vluchtelingen en asielzoekers aan vluchtelingen en asielzoekers. Tijdens de cursussen wordt veel aandacht besteed aan het integreren in de Nederlandse maatschappij en het omgaan met traumatische ervaringen. Door de traumatische ervaringen en de daaruit voortkomende psychische problemen, integreren en participeren vluchtelingen moeizamer dan andere groepen nieuwkomers1, wat onder meer te zien is aan de hoge werkloosheid onder vluchtelingen. Een van de doelstellingen van Mind-Spring is dat vluchtelingen beter leren omgaan met hun traumatische ervaringen, waardoor ze sneller en beter zullen integreren. De maatschappij is gebaat bij een betere integratie van nieuwkomers; snelle integratie bespaart kosten en zorgt voor betere participatie. Wanneer de vluchtelingen ondersteund worden in het omgaan met hun problematiek, is de kans groot dat de integratie beter verloopt. Wanneer Mind-Spring niet plaatsvindt, wordt een mogelijkheid om vluchtelingen beter te laten integreren niet benut. Hieruit is vast te stellen dat een maatschappelijk probleem in ieder geval blijft bestaan bij het niet implementeren van Mind-Spring. Een vergelijkbare preventieve vorm van hulpverlening aan deze doelgroep in Nederland is ons niet bekend2.
Verwijzen naar gespecialiseerde hulp Mind-Spring is een coproductie die wordt uitgevoerd door de opgeleide Mind-Spring trainer en een medewerker van de GGz. Ieder levert vanuit zijn eigen professionaliteit een bijdrage. Voor de MindSpring trainer is dit de ervaringsdeskundigheid en de eigen taal en cultuur. Voor de GGz medewerker is dit de kennis van psychosociale processen. De GGz medewerker kan bij de deelnemers mogelijke psychische ziektebeelden signaleren en deze mensen tijdig doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening. Door tijdig te signaleren en door te verwijzen kan escalatie van psychische ziektebeelden - met alle gevolgen van dien - voorkomen worden.
Doelgroep Mind-Spring is in eerste instantie ontwikkeld voor asielzoekers. Het project loopt reeds goed op meerdere asielzoekerscentra (AZC’s) in Nederland. Vluchtelingen worden bereikt in de verschillende regio’s en gemeenten waar VluchtelingenWerk actief is. Momenteel is er sprake van samenwerking tussen Mind-Spring en VluchtelingenWerk. Deze samenwerking beperkt zich echter tot de regio Noordwestholland. Een doel van Mind-Spring is vluchtelingen door heel het land te bereiken, zodat die in de toekomst ook profijt kunnen hebben van Mind-Spring. Om deze vluchtelingen te bereiken ligt een landelijke samenwerking tussen VluchtelingenWerk Nederland en Mind-Spring voor de hand.
Implementatie van Mind-Spring via het Landelijk Bureau De Mind-Spring cursussen vonden in Nederland voor het eerst plaats op AZC’s in 2002 (P. Sterk, 2010). In het jaar 2006 is er een samenwerking tussen Mind-Spring en het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland tot stand gekomen. Zoals ook in de aanleiding van dit onderzoek staat beschreven, is er vanuit het Landelijk Bureau subsidie aangevraagd via het Europees Integratie Fonds (EIF), om Mind-Spring via VluchtelingenWerk Nederland uit te voeren. Deze subsidieaanvraag is afgewezen, waarna het Landelijk Bureau geen pogingen meer heeft gedaan om Mind-Spring van de grond te krijgen binnen de regio’s van VluchtelingenWerk. Het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk
1
www.pharos.nl
2
Er bestaat wel een laagdrempelig aanbod van psychotherapie in groepsverband (Centrum ’45) gericht op mensen met psychische problemen waarvoor therapie nodig is. Voor de doelgroep van Mind-Spring is psychotherapie niet van toepassing.
3
Nederland ziet het als probleem dat VluchtelingenWerk geen hulpverleningstrajecten aanbiedt aan haar cliënten. Bij aanvang van dit onderzoek wilde het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland zich actief gaan inzetten voor de implementatie van Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van de veertien regio’s van VluchtelingenWerk, aldus J. Winter, (2009).
Regio Noordwestholland De meeste gemeenten waar Mind-Spring plaatsvindt, liggen in de regio van VluchtelingenWerk Noordwestholland. Één van de redenen dat Mind-Spring hier goed loopt, is dat Mind-Spring georganiseerd wordt door GGz Noord-Holland-Noord. De medewerkers van GGz Noord-HollandNoord hebben een opleiding Mind-Spring gehad van GGz Dijk en Duin uit dezelfde regio. Een andere reden is dat de directeur en regiocoördinator van de regio Noordwestholland zich al langere tijd inzetten om Mind-Spring uit te voeren. Voor de implementatie van Mind-Spring in meerdere regio’s van VluchtelingenWerk Nederland kan geleerd worden van de succesfactoren en valkuilen in de regio Noordwestholland. 1.3
Onderzoeksvraag en deelvragen
Met deze probleemanalyse komen we tot de volgende onderzoeksvraag, die we willen beantwoorden met behulp van onderstaande deelvragen:
Onderzoeksvraag Wat zijn de mogelijkheden om Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland te implementeren?
Deelvragen 1.
Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
2.
Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk?
3.
Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring binnen andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden?
1.4
Begrippenlijst
Mind-Spring: Preventieve interventie voor vluchtelingen waarbij een vluchteling door de GGz opgeleid wordt tot trainer om psycho-educatie te geven aan vluchtelingen. Deze methode is ontwikkeld door GZ psycholoog en orthopedagoog Drs. Paul Sterk, werkzaam is bij GGz Dijk en Duin. Hij wil de landelijke coördinatie van Mind-Spring overdragen aan VluchtelingenWerk Nederland.
GGz Dijk en Duin: Tijdens de start van dit onderzoek heet de vestiging van de GGz in Zaandam ‘GGz Dijk en Duin’. In dit rapport wordt deze naam gebruikt. Het is belangrijk om te vermelden dat GGz Dijk en Duin nu Parnassia Bavo Groep heet. Mind-Spring viel binnen GGz Dijk en Duin onder de afdeling Preventie, welke nu Context genoemd wordt. Mind-Spring wordt landelijk gecoördineerd vanuit GGz Dijk en Duin. Mind-Spring valt hier onder de afdeling Preventie, waar de methodiek ontwikkeld wordt en de cursussen Train-de-trainers gegeven worden. Tevens worden hier medewerkers van andere vestigingen van de GGz opgeleid tot coach voor de Mind-Spring trainers.
4
Vereniging VluchtelingenWerk Nederland3: Vereniging VluchtelingenWerk Nederland bestaat uit veertien regionale afdelingen en een landelijk bureau. Elke regionale afdeling is als onafhankelijke stichting lid van de Vereniging VluchtelingenWerk Nederland. Onder de regionale afdelingen vallen de lokale afdelingen.
Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland: Het Landelijk Bureau ondersteunt het werk van de regionale afdelingen met scholing, advies en actuele informatie.
Regionale afdelingen VluchtelingenWerk Nederland: Iedere regionale afdeling bestrijkt (een deel van) een provincie en ondersteunt de medewerkers die bij de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland werken. Ons onderzoek zal voornamelijk plaatsvinden in de regio Noordwestholland, daarnaast in de regio’s Midden Nederland, Midden Gelderland en Noord Nederland.
Lokale afdelingen VluchtelingenWerk Nederland De lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland bestrijken ongeveer 93% van de Nederlandse gemeenten. Hier werken betaalde en onbetaalde medewerkers die zich inzetten voor de maatschappelijke begeleiding van vluchtelingen in de desbetreffende gemeente. Meestal is er één betaalde werkbegeleider werkzaam die de lokale afdeling coördineert en leiding geeft aan de vrijwilligers. Bij sommige lokale afdelingen zijn er meerdere betaalde krachten in dienst.
Implementeren: “...0.1(een plan) tot uitvoering brengen verwezenlijken, effectueren...(een nieuw systeem) invoeren, in gebruik nemen” (Van Dale, 1996). Dit onderzoek richt zich op de implementatie van Mind-Spring binnen verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland.
Effectiviteit van de methodiek van Mind-Spring: Onder de effectiviteit van de methodiek van Mind-Spring verstaan wij het effect van het programma op de deelnemers en de trainers. Mogelijke effecten zijn een beter integratieproces en het vroegtijdig signaleren van een posttraumatische stressstoornis.
Voorwaarden waaronder Mind-Spring van de grond kan komen: Onder voorwaarden verstaan wij in dit geval de acties die ondernomen moeten worden en aanpassingen die gedaan moeten worden, rekening houdende met verschillende factoren, om MindSpring te implementeren binnen de verschillende regio’s van VluchtelingenWerk.
Succesfactoren: Binnen sommige lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland is het gelukt om Mind-Spring van de grond te krijgen. Dit betekent dat er succesfactoren zijn die van invloed zijn op het implementatieproces. Deze succesfactoren zijn overdraagbaar naar andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk, om het implementatieproces van Mind-Spring te bevorderen.
Valkuilen: Binnen sommige gemeenten is Mind-Spring na een verloop van tijd gestopt. Dit kan te maken hebben met valkuilen waarmee rekening gehouden moet worden voor een gedegen implementatie. Ook binnen
3
Voor meer informatie over VluchtelingenWerk Nederland, zie het organisatieverslag in bijlage A.
5
de gemeenten waar het wel is gelukt Mind-Spring van de grond te krijgen, zal sprake zijn geweest van valkuilen. Deze valkuilen zijn overdraagbaar te maken, waardoor men er rekening mee kan houden.
1.6
Betrokken partijen bij de implementatie van Mind-Spring •
VluchtelingenWerk;
•
Gemeenten (mogelijke subsidieverstrekkers en samenwerkingspartner van VluchtelingenWerk
•
Zorgverzekeraars
•
Mind-Spring (1. De cursussen, 2. De organisatie GGz Dijk en Duin: oprichters, opleiders en
en Mind-Spring);
trainers); •
GGz medewerkers (coaches tijdens Mind-Spring bijeenkomsten);
•
Doelgroep (vluchtelingen en asielzoekers). o
De rol van de partijen:
o
VluchtelingenWerk: VluchtelingenWerk is nauw betrokken bij de doelgroep en daardoor een logische partner voor Mind-Spring. VluchtelingenWerk kan signaleren of er bij de cliënten behoefte is aan Mind-Spring en kan de coördinatie ervan op zich nemen. Tevens kan VluchtelingenWerk een grote rol spelen in de werving van cliënten en het aanvragen van subsidie.
o
Gemeenten: Mind-Spring zal bijdragen aan een betere integratie van vluchtelingen in de maatschappij, waarbij de gemeenten gebaat zijn. Daarnaast is de gemeente een voor de hand liggende subsidieverstrekker
o
Mind-Spring: Een preventief interventieprogramma gericht op vluchtelingen en asielzoekers, opgezet vanuit GGz Dijk en Duin te Zaandam. De projectontwikkelaar wil dit project graag implementeren binnen VluchtelingenWerk.
o
GGZ: Levert medewerkers (psychologen) die als coach de Mind-Spring cursussen
o
Doelgroep: De doelgroep bestaat uit vluchtelingen en asielzoekers. Naar inzicht van
ondersteunen. de projectontwikkelaar van Mind-Spring (P. Sterk), betreft dit een groep met een verhoogd risico om psychosociale problemen te ontwikkelen, ten gevolge van hun vluchtgeschiedenis. Wij zullen ons in dit onderzoek richten op de doelgroep vluchtelingen.
1.7
Relevantie van het onderzoek
De vluchtelingen en asielzoekers nemen een aparte plaats in binnen de maatschappij. Het is tevens een groep met een unieke problematiek. Als asielzoeker heb je alles achtergelaten in het land van herkomst en gaat het leven in Nederland gepaard met de grote onzekerheid over of je mag blijven of moet terugkeren. Vaak duurt het een aantal jaar voordat je als asielzoeker een verblijfsstatus krijgt, wat betekent dat je een aantal jaren in onzekerheid leeft. Daar komt nog bij dat je niet mag werken en moet leven op een asielzoekerscentrum; je staat letterlijk buiten de maatschappij. Wanneer je als asielzoeker de status vluchteling krijgt en een (voorlopige) verblijfsvergunning ontvangt, heb je het recht om deel te nemen aan de maatschappij; je kunt gaan wonen in een Nederlandse gemeente, hebt recht op sociale zekerheid en de plicht tot inburgering. Dit alles maakt dat je als vluchteling aardig wat te verduren krijgt, zelfs na de trauma’s die je hebt meegemaakt en de psychische schade die veroorzaakt is in de loop der jaren. De vluchtelingen en asielzoekers behoren met hun problematiek tot een groep in de maatschappij die wellicht meer hulp
6
nodig heeft dan de gemiddelde autochtoon. Ook vraagt deze doelgroep om een specifieke vorm van hulpverlening, waarbij van de hulpverlener veel kennis en ervaring over de doelgroep en problematiek wordt gevraagd.4 Dit wil niet zeggen dat elke vluchteling hetzelfde is, integendeel. Dè vluchteling bestaat niet. Vluchtelingen verschillen van taal, afkomst, scholing, politieke en religieuze betrokkenheid en oriëntatie en zij komen vaak uit gemeenschappen die weinig multi-etnisch en multicultureel zijn. Dat betekent dat zij vreemd tegenover elkaar staan, terwijl zij wel een gelijke achtergrond van gedwongen migratie en vaak traumatisering hebben. Deze laatste gemeenschappelijke noemers zijn de basis voor de psychotherapeutische behandeling van vluchtelingen in groepsverband5. Mind-Spring is een preventief interventieprogramma. Er zijn verschillen tussen reguliere hulpverlening zoals psychotherapie in groepsverband en Mind-Spring. Zo is deelname aan Mind-Spring zeer laagdrempelig, er is geen indicatie of doorverwijzing van een arts nodig en de werving is zeer persoonlijk. Dit maakt Mind-Spring tot een uniek project binnen de Nederlandse hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers. Mind-Spring helpt mensen met het vinden van een nieuwe, positieve identiteit. Dit gebeurt door de cursussen te richten op het leren omgaan met trauma’s en praktische zaken in het dagelijks leven als vluchteling in Nederland. Deze vorm van preventie kan veel ondersteuning bieden bij de integratie en participatie van vluchtelingen en asielzoekers. In haar notitie ‘Integratie en Gezondheid vluchtelingen en nieuwkomers’ schrijft Nina de Ruuk (Pharos, 2005): “De lichamelijke en psychische klachten waar vluchtelingen mee te maken hebben werken door in het integratieproces en kunnen een grote belemmering vormen tijdens het doorlopen van de keten.” Eén van de conclusies die uit het rapport voortkomt is: “Het vergroten van de zelfredzaamheid van vluchtelingen en nieuwkomers op het gebied van gezondheid, is mogelijk door: (...) Het versterken van de eigen coping strategieën. (...) Door de kracht van de vluchteling zelf te benadrukken en uit te gaan van wat hij of zij nog wel kan, wordt de vicieuze cirkel van weinig zelfvertrouwen en passiviteit doorbroken en kunnen gezondheidsproblemen op een actieve manier worden aangepakt.” Eén van de doelstellingen van Mind-Spring is de coping strategieën te vergroten, wat gebeurt door de kracht en mogelijkheden van de deelnemers te benadrukken. Gelet op bovenstaande, sluit Mind-Spring goed aan op de bevindingen van Nina de Ruuk en zullen niet alleen de vluchtelingen, maar zal ook de rest van de maatschappij gebaat zijn bij het landelijk plaatsvinden van dit project. De voornaamste reden hiervoor is dat de integratie en participatie van vluchtelingen bevorderd worden door deelname aan Mind-Spring.
4 5
Fargadi, A. (1999), Multiculturele samenleving en psychoanalyse, Assen: Van Gorcum Rohlof, H. e.a. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen, Transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
7
Hoofdstuk twee MindMind-Spring 2.1
Mind-Spring
2.1.1
Wat is Mind-Spring?
Mind-Spring staat voor een ‘veerkrachtige geest’ en het ‘proberen opnieuw te beginnen’. Mind-Spring is een preventief interventieprogramma voor en door vluchtelingen en asielzoekers. Vluchtelingen worden geschoold in het geven van psycho-educatie en opvoedingsondersteuning aan vluchtelingen en asielzoekers in de eigen taal en cultuur. De cursus psycho-educatie en/of opvoedingsondersteuning geeft de Mind-Spring trainer in samenwerking met een GGz medewerker. Volgens P. Sterk (2009) is het doel tweedelig: Enerzijds krijgen vluchtelingen de mogelijkheid een opleiding tot trainer psychoeducatie te volgen, werkervaring op te doen en zich te profileren binnen de Nederlandse gezondheidszorg. Anderzijds wordt een moeilijk bereikbare groep van vluchtelingen en asielzoekers met psychosociale klachten beter geholpen. Deelnemers van Mind-Spring worden geworven door de trainers zelf, in samenwerking met buurthuizen, VluchtelingenWerk, migrantenorganisaties en de Medische Opvang op Asielzoekerscentra (MOA). De opvoedingsondersteuning- en psycho-educatie cursussen worden uitgevoerd volgens de draaiboeken van Mind-Spring. De benadering van Mind-Spring is cognitief, gericht op empowerment, her- en erkenning - van het aanpassen aan de nieuwe situatie - en het vinden van een positieve (‘nieuwe’) identiteit. Daarnaast wordt informatie en inzicht gegeven in veelvoorkomende psychosociale en psychische problematiek waar vluchtelingen mee te maken hebben. Verder worden er vaardigheden aangeleerd om hiermee om te gaan (coping). Mindspring maakt gebruik van de ervaringen van lotgenoten, eigen taal en cultuur en het vertrouwen dat trainers in de eigen gemeenschap genieten. De methodiek en inhoud zijn samen met asielzoekers en vluchtelingen ontwikkeld. De GGz levert voor elke cursus een coach voor de trainer. “Deze bewaakt de kwaliteit en voegt extra deskundigheid toe aan het geheel”, aldus P. Sterk (2009).
2.1.2
Initiatie Mind-Spring
Een aanleiding voor de initiatie van Mind-Spring was het gemis van verschillende onderwerpen in bestaande psycho-educatie programma’s, zoals: •
Het betrekken van de eigen doelgroep;
•
Een cultureel aspect in psycho-educatie;
•
Het voorkomen van afhankelijkheid van de vluchteling;
•
Het vergroten van de positieve identiteit;
•
Ondersteuning in moeilijke opvoedingssituatie;
•
Empowerment eigen oplossend vermogen;
•
Vertrouwen in de hulpverlening.
De projectontwikkelaar van Mind-Spring is Paul Sterk, werkzaam bij de GGZ Dijk en Duin, regio Zaanstreek/Waterland. Paul Sterk heeft Mind-Spring deels in vluchtelingenkampen in het buitenland ontwikkeld. Dit is deels mogelijk gemaakt door EVF subsidie. Het was voor de projectontwikkelaar een logische stap om deze projecten in Nederland voort te zetten. “In 2002 is het programma Mind-Spring in Nederland mede geïnitieerd door een groepje asielzoekers, de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) en medewerkers van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) in AZC Assendelft. Het programma is verder ontwikkeld door de afdeling Preventie
8
van GGZ Dijk en Duin te Zaandam, regio Zaanstreek/Waterland”, aldus projectontwikkelaar Paul Sterk. waar de eerste cursussen in asielzoekerscentra plaatsvonden. Het programma werd mede ondersteund door een klankbordgroep waarin MOA, COA Rijswijk, GGz Nederland, GGZ Dijk en Duin en Pharos deelnamen.”
2.1.3
Aanleiding samenwerking VluchtelingenWerk
Voor projectontwikkelaar Paul Sterk was het een logische stap om te gaan samenwerken met VluchtelingenWerk, aangezien vluchtelingen en asielzoekers de doelgroep zijn van Mind-Spring. In april 2009 legde de regiodirecteur van VluchtelingenWerk Noordwestholland, Tineke Parson, contact met projectontwikkelaar Paul Sterk. Er is een samenwerking ontstaan tussen Mind-Spring en VluchtelingenWerk in die regio, waarna Mind-Spring in steeds meer gemeenten werd aangeboden door lokale afdelingen van VluchtelingenWerk (Parson, 2009).
2.1.4
De verschillende onderdelen van Mind-Spring
Mind-Spring richt zich op verschillende gebieden: - Mind-Spring voor asielzoekers binnen de asielzoekerscentra; - Mind-Spring voor vluchtelingen vanuit het perspectief van de preventie binnen de GGz, die zich richt op mensen met geïndiceerde klachten; - Mind-Spring als onderdeel van een ‘zorg op maat’ aanbod, ter ondersteuning van integratie en participatie. (P. Sterk, 2010) Deze gebieden komen terug in de onderdelen psycho-educatie en opvoedingsondersteuning. Deze onderdelen staan los van elkaar en kennen beide een andere benadering (zie paragraaf 2.2.2.2).
9
2.2
De methodiek van Mind-Spring
2.2.1 De formule van Mind-Spring •
Mind-Spring is een preventief interventieprogramma. Door het volgen van de Mind-Spring cursus, leren de deelnemers omgaan met hun traumatische ervaringen en bijkomende (psychosociale) problematiek. Hiermee wordt voorkomen dat vluchtelingen met traumatische klachten in een negatieve spiraal terecht komen. “Het bewustmaken van de eigen problemen is een belangrijk deel van Mind-Spring. Het leert de deelnemers dat bijvoorbeeld stress, pijn en slaapproblemen een normale reactie op een abnormale situatie zijn. Deze bewustwording maakt de vluchtelingen sterker. Dit alles heeft een positieve invloed op de familie, kinderen en maatschappij.” (trainer Hafidi, 2010)
•
Mind-Spring wordt gegeven voor en door vluchtelingen. De doelgroep van Mind-Spring bestaat uit asielzoekers en vluchtelingen. Sociaal vaardige en zo mogelijk hoogopgeleide vluchtelingen worden door middel van de Train-de-trainers (zie paragraaf 2.2.2.5) geschoold om psychoeducatie en eventueel opvoedingsondersteuning te geven. Het uitgangspunt van Mind-Spring is dat de Mind-Spring trainer dezelfde culturele achtergrond heeft als de deelnemers en dat de cursus in de eigen taal gegeven wordt.
•
Mind-Spring is gericht op empowerment van vluchtelingen en asielzoekers. “Empowerment betekent letterlijk: het verlenen van kracht of macht of eigenmachtig maken. Kracht wordt opgevat als het regie voeren over het eigen leven. Onder macht verstaan we het beschikken over hulpbronnen die daarvoor nodig zijn, zoals kennis, vaardigheden en sociale contacten” (Penninx & Scholten, 2005). De volgende vormen van empowerment, zoals omschreven door Penninx en Scholten (2005), komen aan bod in het Mind-Spring programma:
•
•
Helpen bij het behoud van de regie over het eigen leven;
•
Sociale vaardigheden trainen;
•
Het sociale netwerk sterker maken;
•
Maatschappelijke participatie stimuleren;
•
Eigen initiatieven van cliënten ondersteunen.
Mind-Spring bestaat uit de onderdelen psycho-educatie en opvoedingsondersteuning. In paragraaf 2.2.2.2 is terug te vinden wat de doelstellingen en de doelgroep van deze cursussen zijn.
2.2.2
Mind-Spring van begin tot eind
2.2.2.1 Werving Werven van deelnemers Een belangrijke voorwaarde voor het implementeren van Mind-Spring is het werven van de deelnemers. De werving van deelnemers wisselt per regio. Het gebeurt soms via VluchtelingenWerk; de medewerkers werven dan zelf de deelnemers. “Maar meestal gebeurt het werven van deelnemers via de trainer of tolk, ROC’s en/of sociale dienst. Het is eigenlijk een principe van ‘ons kent ons’, aldus T. Parson (25-02-2010)”. A. Azizi (coördinator en trainer Mind-Spring en medewerker VluchtelingenWerk Noordwestholland) vindt het belangrijk te investeren in het geven van goede informatie. Hij stuurt eerst een informatieve folder naar potentiële deelnemers. De folder van Mind-Spring is in twaalf talen beschikbaar. In deze folder staat aangegeven wat Mind-Spring is en waar het de deelnemers bij kan helpen. Vervolgens krijgen de potentiële deelnemers een uitnodiging om kennis te maken met elkaar. De kennismaking
10
gebeurt aan de hand van een voorlichtingsbijeenkomst. In deze bijeenkomst wordt verder ingegaan op de inhoud van Mind-Spring. Er wordt bijvoorbeeld uitgelegd dat Mind-Spring handvatten biedt en praktische informatie geeft over het leven in Nederland. Trainer A. Abdulrazzaq ( 04-03-2010) geeft aan dat het belangrijk is toekomstige deelnemers te motiveren tot deelname aan Mind-Spring door middel van een persoonlijke benadering. Hij vertelt dat hij nu en dan samenwerkt met actieve vluchtelingen binnen de gemeenschap om toekomstige deelnemers te motiveren tot deelname. Eveneens maakt de trainer gebruik van een uitnodigingsbrief. Voor de werving van deelnemers is het volgens trainer A. Azizi (10-03-2010) belangrijk om rekening te houden met praktische punten als reiskosten en reistijd. Als de deelnemers vanuit verschillende plaatsen moeten komen is aan te raden de deelnemers te faciliteren met reiskostenvergoeding, omdat ze anders vaak niet de mogelijkheden hebben deel te nemen. Werven van trainers Vluchtelingen en asielzoekers met ervaring in de hulpverlening, sociaal en/of maatschappelijk werk, worden door middel van de Train-de-trainers opgeleid om psycho-educatie en/of opvoedingsondersteuning te geven aan vluchtelingen en asielzoekers. De werving van de trainers gebeurt voornamelijk via mond-op-mond reclame. Het gebeurt wel eens dat de tolk, welke aanwezig is bij de Mind-Spring bijeenkomsten, enthousiast is en tevens geschikt blijkt om tot trainer opgeleid te worden. “Toen Mind-Spring net startte, werden trainers vooral via VluchtelingenWerk, asielzoekerscentra en vacatures geworven. Tegenwoordig worden de trainers vooral via, via geworven” (B. Kieft, 23-022010). Zo is trainer A. Abdulrazzaq via zijn vrouw in aanraking gekomen met Mind-Spring en enthousiast geworden om zelf cursussen te gaan geven. Het werven van trainers gebeurt tevens via instanties die een nauwe samenwerking hebben met vluchtelingen. Zo is trainer D. Twagirayezu via de Stichting voor Interculturele Bedrijfsaspecten Sibio in contact gekomen met Mind-Spring. Sibio helpt medici en paramedici die willen herintreden of integreren in de Nederlandse gezondheidszorg. “Verschillende Mind-Spring trainers hebben ook een betaalde baan bij VluchtelingenWerk. Enkelen worden door hun werkgever in de gelegenheid gesteld Mind-Spring cursussen uit te voeren. Anderen doen dit naast hun reguliere werk in de eigen tijd”. (P. Sterk, 28-04-2010) 2.2.2.2
De cursussen
In deze paragraaf wordt beschreven waarom de cursussen psycho-educatie en opvoedingsondersteuning worden gegeven, wat de doelstellingen van deze cursussen zijn en voor welke doelgroep ze bedoeld zijn. Verder zal worden beschreven waarop de cursus is gebaseerd en hoe de samenstelling van de groepen eruit ziet. Draaiboek Tijdens de Train-de-trainers krijgen alle trainers een draaiboek uitgereikt voor de cursus psychoeducatie en/of opvoedingsondersteuning. In de draaiboeken staat de inhoud van alle bijeenkomsten beschreven. Tevens is erin terug te vinden welke theorieën en oefeningen tijdens de bijeenkomsten behandeld kunnen worden. Trainer D. Twagirayezu geeft aan 80% van het draaiboek te gebruiken. Hij tracht de stof van het draaiboek zoveel mogelijk aan te passen naar de wensen van de doelgroep. Dit geldt ook voor trainer A. Abdulrazzaq (04-03-2010): “Iedere trainer heeft zijn eigen manier van
11
werken. Ik gebruik zelf veel visuele hulpmiddelen. Ik volg het draaiboek wel, alleen wil ik vanwege de zwaarte het thema ‘rouw’ niet bespreken. De deelnemers hebben zoveel meegemaakt dat het risico te groot is dat het te dramatisch wordt. Ik vertel wel kort de hoofdpunten van het thema. Tevens pas ik de volgorde van de bijeenkomsten aan. Ik ben van mening dat het hoofdstuk ‘Identiteit’ aan het begin van de cursus aan bod moet komen.” De cursus psycho-educatie
Waarom psycho-educatie? Veel asielzoekers en vluchtelingen willen niet met hun trauma geconfronteerd worden. De dagelijkse strijd, die veel tijd en energie kost, is op de meeste momenten belangrijker. Het verwerken van trauma’s komt pas later, als er meer duidelijkheid is over de toekomst. Door de dagelijkse beslommeringen en grote onderzekerheid over de toekomst, kan men suggereren dat asielzoekers en vluchtelingen slachtoffers zijn. Mind-Spring gaat ervan uit dat iedereen, in elke situatie, een weg moet vinden om met slachtofferschap om te gaan. Hiervoor is het nodig dat asielzoekers en vluchtelingen de kracht in zichzelf vinden om met hun problemen te kunnen leven. De bedoeling van de cursus psycho-educatie is om deelnemers bewust te maken van de aard van hun problemen en de keuzes en oplossingen die voor hen beschikbaar zijn. In het handboek voor trainers (P. Sterk, 2009) wordt omschreven dat de sociale en psychische problemen van vluchtelingen niet verdwijnen met het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De ervaring leert dat vluchtelingen pas toekomen aan de verwerking van eventuele trauma’s en verdriet, wanneer zij een verblijfsvergunning krijgen waarmee ze een veiligere basis hebben om te leven. “Vluchtelingen vinden vaak moeilijk of niet de weg naar de reguliere hulpverlening. Psycho-educatie in de eigen taal en cultuur biedt een nieuwe sociale structuur en maakt psychische en sociale problemen beter hanteerbaar. Indien doorverwijzing nodig is, maakt dit de drempel voor de reguliere hulpverlening lager.” Doelstelling van het onderdeel psycho-educatie:
Her- en erkenning bieden aan de moeilijke situatie waarin een asielzoeker of vluchteling zich bevindt en het onderling steunen door lotgenoten die zich in dezelfde situatie bevinden. Doelgroep voor psycho-educatie De doelgroep bestaat uit asielzoekers en vluchtelingen die last hebben van stressklachten, depressieklachten, slaapproblemen, drugs- en alcoholgebruik, ontbreken van dagstructuur, rouw of (niet pathologische) angsten en acculturatieproblemen en een behandeling kunnen ondergaan. De cursus is geen therapeutische setting, maar mensen die een therapeutische behandeling krijgen kunnen naast hun behandeling mogelijk wel aan de cursus deelnemen.6
De cursus Psycho-educatie In dit deel zal de inhoud van de cursus psycho-educatie, zoals is vastgelegd in het draaiboek, beschreven worden. Daarbij is het belangrijk om aan te geven dat iedere bijeenkomst sluit met een ontspanningsoefening en wat korte reacties van de deelnemers. -
Bijeenkomst één
‘De normale reactie op de abnormale situatie’
Deze bijeenkomst begint met een kennismaking en de trainer zal verdere uitleg geven over Mind-Spring. Vervolgens wordt er ingegaan op de volgende theorie: traumatisering en ontworteling, normale reacties op abnormale situaties. Daarbij wordt vooral verteld wat 6
Sterk, P.A.M. (2009), psycho-educatie voor en door asielzoekers en vluchtelingen. Handboek voor trainers, Mind-Spring, Zaandam: GGz Dijk en Duin
12
een traumatische gebeurtenis voor gevolgen kan hebben met betrekking tot lichamelijke en/of emotionele reacties en sociale- en gedragsproblemen. -
Bijeenkomst twee
‘Stress en stressreductie’
Het doel van deze bijeenkomst is het vergroten van het inzicht in stress en stress situaties. De bijbehorende theorie gaat over stress symptomen en somatiseren. Er wordt besproken hoe men het beste met stress om kan gaan en welke persoonlijke vaardigheden hiervoor nodig zijn. Ook wordt uitgelegd wat psychosomatische klachten zijn en hoe je deze kan herkennen. Her- en erkenning van angst- en paniekklachten zijn vooral belangrijk als je leert hoe deze zelf weer de baas te komen. -
Bijeenkomst drie
‘Positiebepaling, hoe gaat het met je?’
Deze bijeenkomst gaat dieper in op het thema stress en stressreductie. Er wordt besproken hoe de deelnemers tegen dit thema aankijken. Het doel is de deelnemers bewust te maken van de gebieden die belangrijk voor ze zijn, te kijken of ze er de juiste energie in steken en kennis te maken met coping gedrag. Veel deelnemers hebben de neiging erg negatief over hun situatie te oordelen en de positieve lichtpunten niet meer te zien. -
Bijeenkomst vier
‘Rouwverwerking en het natuurlijke proces’
Het doel van deze bijeenkomst is de deelnemers het natuurlijke rouwproces en het belang van het verwerken van verdriet uit te leggen. -
Bijeenkomst vijf
‘Identiteit en veranderde identiteit (zelfbeeld, zelfwaardering en zelfevaluatie)’
Deze bijeenkomst staat in het teken van identiteitsverlies, verandering van identiteit en het nieuwe zelfbeeld dat daarbij zou kunnen passen. Een doel is om mensen bewust te maken van het gevaar van kiezen voor een negatieve identiteit. Een voorbeeld is om als nieuwe identiteit slechts ‘vluchteling’ aan te nemen, wat van negatieve invloed is op het zelfbeeld. Door middel van een interactief proces wordt geïnventariseerd wat de deelnemers vanuit wisselend cultureel perspectief onder de begrippen ‘identiteit’ en ‘zelfbeeld’ verstaan. Als theorie wordt er uitgelegd wat de verschillende aspecten van identiteit zijn en wat de begrippen zelfbeeld, zelfwaardering en zelfevaluatie inhouden. In de groep wordt gezocht naar een nieuwe, positieve identiteit, gebruikmakend van de kracht van de mens. -
Bijeenkomst zes
‘Balans (onze gedachten bepalen ons leven)’
Deze bijeenkomst gaat over het hervinden van lichamelijke en emotionele stabiliteit. De samenhang tussen onze lichamelijke en emotionele vitaliteit wordt behandeld. Het doel is om de deelnemers bewust te maken over hoe ze hun denken en handelen kunnen beïnvloeden. Dit wordt gedaan middels uitleg van de Rationeel-emotieve therapie (RET). -
Bijeenkomst zeven ´Energiebronnen (de kracht van overlevingsstrategieën)’ Het doel van deze bijeenkomst is om de deelnemers bewust te maken van en zicht te geven op hun eigen energiebronnen. Bijvoorbeeld: ‘Wat doe je wanneer je in de put zit? Helpt dat?’. Als theorie worden er verschillende bronnen behandeld waar men energie uit kan halen. Er wordt verteld wat de kracht van verschillende overlevingsstrategieën is.
-
Optioneel Gedurende dit onderzoek is Mind-Spring in ontwikkeling. Dit betekent dat het aanbod van
13
de cursus verandert. Op dit moment wordt bijeenkomst zeven ‘losgelaten’. Het thema van deze bijeenkomst is verweven in de andere bijeenkomsten. In het toekomstige handboek (P. Sterk, 2010) kan ervoor gekozen worden de zevende bijeenkomst te richten op kennis over verslaving, misbruik van middelen en/of huiselijk geweld.
De cursus opvoedingsondersteuning
Waarom opvoedingsondersteuning? Vluchtelingen en asielzoekers vinden het vaak moeilijk om hun kinderen binnen de Nederlandse en de eigen cultuur op te voeden. Men wil graag vasthouden aan de eigen waarden en normen, maar kinderen verwesteren veel sneller dan ouders vaak willen. Tevens is iedere organisatie die met kinderen en/of ouders werkt vanaf januari 2011 verplicht om met een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te werken.7 RAAK (Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling) heeft het onderdeel opvoedingsondersteuning van Mind-Spring aangewezen om kindermishandeling bij asielzoekers te signaleren.
De doelstelling van het onderdeel opvoedingsondersteuning In de ‘Module opvoedingsondersteuning voor asielzoekers en vluchtelingen’ (P. Sterk, 2009) staat over de doelstelling het volgende beschreven: “De essentie van de Mind-Spring benadering is de ondersteuning van de rol als ouder: Welke keuzes maak je? Welke uitgangspunten hanteer je bij het kiezen van een opvoedingsstijl en ben je bewust van je achterliggende angsten en motieven om op een bepaalde manier op te voeden? Wordt je opvoedingsstijl beïnvloed door je eigen angsten, keuzes (...) Kernbegrippen zijn: bewustwording, keuzes maken en zelfevaluatie.” Deze cursus is geen therapie voor probleemgezinnen, maar heeft puur een ondersteunende functie voor ouders. De cursus gaat er vanuit dat iedereen probeert afstand te nemen van een eventuele probleemsituatie. De trainer probeert mensen hierop aan te spreken.
De doelgroep voor opvoedingsondersteuning Volgens het draaiboek (P. Sterk, 2009) bestaat de doelgroep zowel uit vluchtelingen met kleine kinderen als vluchtelingen met tieners. Om aan de cursus opvoedingsondersteuning deel te nemen, gelden de volgende voorwaarden: •
Deelnemers willen zich verdiepen in hun rol als opvoeder en staan open voor verhalen en problemen van andere deelnemers aan de cursus. Indien iemand niet open staat om naar andermans verhaal te luisteren, wordt er een individueel contact aangeboden.
•
Ouders van kinderen die psychiatrische problemen hebben blijken in deze cursus meestal niet te vinden wat zij zoeken. Met hen wordt besproken of deelname het zinvol is.
De cursus opvoedingsondersteuning In iedere bijeenkomst worden twee onderdelen behandeld: 1. Een inhoudelijk ‘cognitief’ onderwerp dat bedoeld is om de deelnemers bewust te maken van hun rol als opvoeder en de keuzes die ze daarbij moeten maken. 2. Het leren van een opvoedingsvaardigheid als ondersteuning bij het opvoeden. Verder wordt de theorie ondersteund door verschillende oefeningen, welke zijn terug te vinden in het draaiboek voor opvoedingsondersteuning.
7
Expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Opvoeding (JSO)
14
-
Bijeenkomst één
‘Cultuurspecifiek opvoeden, opvoeden binnen twee culturen’
Deze bijeenkomst begint met het kennismaken met elkaar, tevens vertelt de trainer over de opzet van de cursus. Vervolgens wordt ingegaan op het maken van keuzes. Er wordt stilgestaan bij de ik- en wij cultuur en gekeken naar de verschillen en overeenkomsten. Het tweede deel van deze bijeenkomst gaat over de opvoedingsvaardigheden actief luisteren, conflict oplossen, de ik-boodschap en ‘gewoon’ doen. De kern van deze bijeenkomst is: bewust worden van wat jij wilt, waarom jij dat wilt en vanuit welke keuzes je wilt opvoeden. -
Bijeenkomst twee
‘Opvoedingsrollen’
Deze bijeenkomst heeft als doel de deelnemers bewust te maken van het feit dat je als opvoeder verschillende rollen kan kiezen en dat de gekozen rol deels de leerstijl van een kind bepaalt. Er wordt geprobeerd duidelijk te maken dat verschillende situaties verschillende rollen kunnen verlangen. Uitgelegd wordt dat leeftijd een belangrijke factor is als je bepaalt hoe je je kind iets wilt (laten) leren. In de theorie worden de verschillende opvoedingsrollen behandeld. In het tweede deel van deze bijeenkomst wordt de opvoedingsvaardigheid ‘actief luisteren’ behandeld. -
Bijeenkomst drie
‘De wij-cultuur en de ik-cultuur’
In deze bijeenkomst wordt de theorie over de wij- en ik-cultuur uitgebreid behandeld. Er wordt verteld wat het verschil is tussen beide culturen en hoe kinderen met deze twee verschillen kunnen omgaan. In het tweede deel van deze bijeenkomst wordt de opvoedingsvaardigheid ‘de ik-boodschap’ behandeld. -
Bijeenkomst vier
‘Vertrouwen versus Wantrouwen’
In deze bijeenkomst wordt onder andere besproken dat verschillende tegenstellingen het gedrag en de manier van opvoeden beïnvloeden. Vertrouwen versus wantrouwen staat voor onze angst of onbekendheid met de ‘nieuwe omgeving’. Dit kan kinderen beperken in hun groei naar zelfstandigheid. In het tweede deel van deze bijeenkomst wordt de opvoedingsvaardigheid ‘straffen en belonen’ behandeld. -
Bijeenkomst vijf ‘Jezelf in de weg zitten’ (is je emotie baas over jou? Of ben jij je eigen emotie de baas?) In deze bijeenkomst wordt er teruggekomen op de verschillende ouderrollen met behulp van de Roos van Leary. Vervolgens wordt er gekeken naar welke rol mensen meestal kiezen in bepaalde situaties. Daarna wordt er gekeken wat het effect is van deze rol, welke rol ouders als alternatief kunnen kiezen en hoe doe je dit aanpakt. Het doel hiervan is om de angsten en emoties van de deelnemers binnen proporties te houden of krijgen, zodat ze rustiger en reëler kunnen opvoeden.
-
Overige bijeenkomsten De cursus ‘opvoedingsondersteuning’ bestaat uit zes tot acht bijeenkomsten. Dit is afhankelijk van de vraag van de ouders. De overige bijeenkomsten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld. Bijvoorbeeld door thema’s te behandelen waar de ouders nog vragen over hebben. Het is ook mogelijk om in deze bijeenkomsten in te gaan op de volgende thema’s: ‘Runners, Pushers & Loverboys’, ‘Alcohol, Drugs en Verslaving’ en/of ‘Huiselijk
15
Geweld en Kindermishandeling’. De trainers kunnen over deze thema’s in het handboek voor opvoedingsondersteuning meer informatie vinden. 2.2.2.3 Samenstelling groep Bij de Mind-Spring bijeenkomsten zijn altijd de deelnemers, de trainer, een GGz-psycholoog en een tolk aanwezig. In deze paragraaf zal worden toegelicht wat de rollen van deze betrokkenen zijn. Als laatste zal worden ingegaan op de groepscohesie.
Deelnemers Een groep bestaat uit minimaal zes en maximaal vijftien deelnemers. De leeftijd van de deelnemers varieert. De keuze is gemaakt om geen seksespecifieke groepen te maken; de deelnemers bestaan zowel uit mannen als vrouwen. “Bij Mind-Spring worden algemene onderwerpen besproken. Onderwerpen waar zowel mannen als vrouwen tegenaan lopen. Er wordt zelden over hele intieme onderwerpen (zoals verkrachting) gepraat. Mind-Spring houdt rekening met de risico’s van gemengde groepen. Signalen die betrekking hebben op de veiligheid in bijvoorbeeld de asielzoekerscentra, kunnen soms niet gezien worden in gemengde groepen. Ook zullen vrouwen minder snel heel diep op onderwerpen ingaan als er mannen aanwezig zijn”(B. Kieft, 2010) Hans Roden (2005) geeft aan dat een ervaringsfeit is, dat er regelmatig dader- en slachtofferschap voorkomt in theoriegroepen. De doelgroep van Mind-Spring bestaat uit vluchtelingen en asielzoekers. Het kan voorkomen dat deelnemers om persoonlijke en/of politieke redenen niet goed met elkaar overweg kunnen, maar bij Mind-Spring toch in dezelfde groep terecht komen. Soms besluiten de deelnemers bij de werving al dat zij door bovenstaande reden niet mee willen werken aan Mind-Spring. Volgens B. Kieft (2010) is het tijdens Mind-Spring bijeenkomsten weleens voorgekomen dat mensen elkaar niet goed lagen om persoonlijke en/of politieke redenen. Dit wordt meestal in de groep zelf besproken. Tijdens de Train-de-trainers wordt uitgelegd dat er geen politieke kwesties behandeld moeten worden in de bijeenkomsten.
Trainer De trainer zal tijdens de bijeenkomsten de theorie behandelen en bijbehorende oefeningen uitvoeren. Dit doet hij aan de hand van het draaiboek. Tevens bewaakt de trainer de sfeer binnen de groep.
GGz-psycholoog De trainer en de GGz-psycholoog verdelen de theorie, verduidelijken de stof en vullen elkaar aan tijdens de bijeenkomsten van Mind-Spring. De GGz-psycholoog vult de trainer aan met zijn professionele kennis. Dit houdt in dat de GGz-psycholoog inhoudelijk aanvullingen geeft op de stof die de trainer behandelt. “Indien nodig, verwijst de GGz-psycholoog de vluchteling en/of asielzoeker door naar de GGz. In de praktijk komt dit niet vaak voor” (P. Sterk, 28-04-2010). De GGz-psycholoog evalueert de bijeenkomsten samen met de trainer en geeft ondersteunende feedback.
Tolk De tolk vertaalt de bijeenkomsten voor de GGz-psycholoog. Wanneer de cursus in het Nederlands wordt gegeven, vertaalt de tolk de bijeenkomst in de taal van de groep.
De groepscohesie Een belangrijk deel van het Mind-Spring concept zijn de trainers. Zij hebben dezelfde ervaringen als de deelnemers en zijn daardoor erg toegankelijk. Er is voor gekozen om vluchtelingen en asielzoekers als trainers op te leiden om vertrouwen te geven aan de deelnemers. “De sfeer in de groep is erg afhankelijk van de trainer en het vertrouwen dat hij uitstraalt. Maar voor de ene trainer is dit
16
makkelijker dan voor de andere trainer. De juiste aansluiting met de doelgroep zorgt voor de meeste openheid. Groepscohesie is een belangrijk element van Mind-Spring. Het komt ook wel eens voor dat de deelnemers erg wantrouwig zijn richting de trainer. Ze denken dan dat hij is ingehuurd om hen in de gaten te houden.” (B. Kieft, 2010) Tijdens de eerste bijeenkomst worden de sociale en zakelijke regels uitgelegd. Een zakelijke regel is dat de deelnemers zich moeten afmelden als ze niet komen. Een sociale regel is dat als er iets persoonlijks door een deelnemer in de bijeenkomst verteld wordt, het de bedoeling is dat dit in de groep blijft. Verder worden afspraken gemaakt over wie de thee/koffie/koekjes regelt. Deze regels zijn opgesteld om de groepscohesie van de groep te bewaken. “Je moet een sfeertje maken en de goede sfeer stimuleren. Een goed begin is belangrijk. Ik gebruik hierbij mijn gevoel en enthousiasme” (trainer M. Hafidi, 01-03-2010).
2.2.2.4 Afronding en evaluaties
Afronding Tijdens de laatste bijeenkomst wordt de gehele cursus met de deelnemers geëvalueerd. Aan het eind ontvangen de meeste deelnemers een certificaat van hun deelname aan Mind-Spring. Wanneer een deelnemer te vaak afwezig is geweest (meer dan twee keer), ontvangt hij geen certificaat.
Evaluaties De ontwikkeling van draaiboeken en trainingen van Mind-Spring vindt plaats aan de hand van evaluaties. Na iedere cursus wordt de voortgang van de cursus met een beoordelingsformulier geëvalueerd door de trainer, de GGz-psycholoog en één van de coördinatoren van Mind-Spring. Daarbij wordt gekeken naar eventuele verbeteringen. “De eerste keer dat hij trainingen geeft, krijgt de trainer feedback aan het einde van alle bijeenkomsten. Dit gebeurt met behulp van een beoordelingsformulier (zie bijlage D), dat de GGzpsycholoog zal invullen. De uitkomst van deze beoordeling wordt besproken met de trainer, GGzpsycholoog en mijzelf als projectcoördinator.” (B. Kieft, 2010) Door middel van deze evaluatie en de bijbehorende feedback kan de trainer werken aan zijn deskundigheid. In het draaiboek voor psycho-educatie is ook een checklist terug te vinden waarin de trainers hun vaardigheden kunnen controleren. 2.2.2.5
Train-de-trainers
Mind-Spring biedt vluchtelingen en asielzoekers de mogelijkheid zich professioneel verder te ontwikkelen. Middels een training aan potentiële trainers, de Train-de-trainers, een korte stage en coaching vanuit de GGz doet men relevante werkervaring, contacten en vaktaal binnen de GGz op. Deelname aan het programma is kosteloos. Een voorwaarde is dat de vluchteling het gehele programma doorloopt, van opleiding tot en met korte stage. In deze paragraaf zal worden beschreven wat de voorwaarden zijn om deel te nemen aan de Train-detrainers en hoe de opleiding eruit ziet. Voorwaarden deelname -
De deelnemer moet een vluchtelingenachtergrond hebben;
-
De deelnemer moet minimaal de Nederlandse of Engelse taal beheersen;
-
De deelnemer heeft bij voorkeur (para)medische, sociaal-maatschappelijke of didactische werkervaring, of een opleiding op een van deze gebieden als achtergrond;
17
-
De deelnemer heeft belangstelling voor het helpen van mensen;
-
De deelnemer moet voldoende afstand kunnen nemen van de eigen problemen zodat hij/zij oog heeft voor de problemen van anderen.
Het verloop van de opleiding Deelname aan het programma wordt beoordeeld middels een intakegesprek. Het eerste deel van de opleiding bestaat uit acht trainingen van ieder acht uur, gedurende twee maanden. In deze bijeenkomsten wordt theorie behandeld en wordt intensief geoefend met praktijkvoorbeelden. Het tweede deel van de opleiding bestaat uit een praktijkstage. Dit houdt in dat de trainer twee volledige cursussen uitvoert in samenwerking met en onder supervisie van een toegewezen GGz psycholoog. Soms blijkt tijdens de opleiding dat mensen niet geschikt zijn om een groep te leiden. Zij krijgen geen certificaat. Inhoud van de opleiding De opleiding bestaat uit zowel theorie als praktijk (stage). In de opleiding worden de volgende thema’s behandeld: - Trauma; - De verwerkingsprocessen stress, depressie en rouw; - Herkennen van normale en abnormale reacties op trauma; - Stressreductie en omgaan met stress; - Acculturatie; - Empowerment van asielzoekers en vluchtelingen; - Rationeel Emotieve Therapie (RET); - Invloed van cultuur op traumaverwerking; - Vaardigheden in luisteren en vragen stellen; - Individuele- en groepsprocessen; - Herkennen wanneer iemand verwezen moet worden voor verdere professionele hulp; - Kennis van de verwijsmogelijkheden (sociale kaart); - Werving van deelnemers; - Planning van een groep; - Werken met groepen (groepsdynamica en non-verbale oefeningen).
18
Hoofdstuk Hoofdstuk drie
Theoretische voorbeschouwing
Deze theoretische voorbeschouwing begint met een korte schets van de definiëring van de vluchteling en de plaats in de maatschappij. Vervolgens wordt onder andere ingegaan op verschillende aspecten van de hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers. Bij hulpverlening aan vluchtelingen moet rekening worden gehouden met verschillende aspecten vanuit de interculturele hulpverlening. Daarnaast is het vaak traumatische verleden, dat verstoringen aan het psychisch evenwicht kan geven, een belangrijk punt om rekening mee te houden. De thema’s die in dit hoofdstuk behandeld worden, zijn van toepassing op de methodiek van Mind-Spring. Na elk thema wordt dit beschreven.
3.1
De vluchteling
3.1.1.
Definiëring ‘vluchteling’
Het vluchtelingenverdrag van Genève8 definieert de ‘vluchteling’ als volgt: “Een vluchteling is iemand die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, ras godsdienst, godsdienst nationaliteit, nationaliteit het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, overtuiging zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit vrees voor vervolging, niet wil vragen.” Aan de hand van deze definiëring beslist de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) of de vluchteling voldoet aan de voorwaarden om erkend te worden als vluchteling. Tijdens de asielprocedure gaat het om het al dan niet krijgen van een status als vluchteling. De IND bepaalt of iemand wel of geen vluchteling is en wel of niet in Nederland mag blijven. De IND valt onder het Ministerie van Justitie. Pas wanneer de IND heeft bepaald of je erkend wordt als vluchteling, heb je recht op huisvesting in Nederland. Wanneer je niet erkend wordt als vluchteling is er sprake van afwijzing en is de kans groot dat je uitgezet wordt9. In Nederland wonen op dit moment ruim 200.000 erkende vluchtelingen, waarvan er 70.000 tussen 1 januari 1998 en 1 januari 2008 status hebben ontvangen10. In 2008 hebben nog eens ruim 13.000 asielzoekers11 in Nederland asiel aangevraagd. De asielprocedure duurt lang, dus asielzoekers verblijven vaak lange tijd in een AZC. Nadat een asielzoeker is erkend als vluchteling, heeft hij recht op een woning. Hij zit echter soms nog jarenlang in het AZC omdat er geen woning beschikbaar is. Deze vaak uitzichtloze situatie, samen met de traumatische ervaringen die vluchtelingen hebben opgedaan in het land van herkomst en tijdens de vlucht, maken dat vluchtelingen grote kans hebben psychische en/of psychosociale problemen te ontwikkelen. Deze problemen zijn meestal niet zelfstandig te verhelpen en er wordt weinig aandacht aan besteed binnen de Nederlandse hulpverlening. Dit maakt veelal dat vluchtelingen moeite ondervinden met integreren; voor een goede integratie is het creëren van en kunnen omgaan met de eigen identiteit noodzakelijk. Van de vluchteling wordt verwacht dat hij inburgert en mee gaat draaien in de maatschappij, maar zoals eerder staat beschreven gaat het proces van inburgeren vaak moeizaam. Volgens trainer M. Hafidi (01-032010) zou dit beter gaan wanneer de vluchteling de eigen identiteit vindt en leert omgaan met alle herinneringen en trauma’s die hij met zich meedraagt.
Mind-Spring richt zich op vluchtelingen die problemen ervaren na hun migratie. Alle deelnemers hebben schokkende en ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt voor of tijdens hun vlucht naar
8
www.ind.nl www.vluchtelingenwerk.nl 10 www.cbs.nl 11 www.vluchtelingenwerk.nl (vluchtelingen in getallen) 9
19
Nederland. Psychosociale klachten kunnen het gevolg zijn van deze gebeurtenissen. Tijdens MindSpring wordt aandacht geschonken aan deze klachten, maar Mind-Spring kan niet als psychotherapie gezien worden. In hoofdstuk twee is de methodiek van Mind-Spring verder beschreven. 3.1.2
Psychosociale problematiek bij vluchtelingen
H. de Mönnink (2000) schrijft over de problemen die ontstaan door migratie: “Migratie kent onmiskenbaar een element van ontworteling, van verlies, van loslaten en achterlaten. Het gemis van geliefden, van een omringend sociaal netwerk, van het oude vertrouwde kan zich op allerlei manieren uiten. De onvermijdelijke ontworteling betekent niet alleen het achterlaten van huis en haard, maar ook van familie en vrienden, van land en cultuur van herkomst. Als zodanig ondervinden migranten in allerlei opzichten verlies: verlies van naasten, verlies van identiteit, verlies van taal, verlies van status en verlies van doelen.” Bovengenoemde elementen kunnen grote gevolgen hebben voor de gezondheid van vluchtelingen. Van Willigen en Hondius (1992) halen een onderzoek aan over klachten van asielzoekers en vluchtelingen. Zij schrijven dat vluchtelingen over het algemeen veel specifieke gezondheidsklachten hebben. Wanneer asielzoekers en vluchtelingen een beroep doen op de GGz is er sprake van een grote hoeveelheid lichamelijke, psychologische en psychosomatische klachten. Meestal treden deze klachten in aspecifieke combinaties op. Traumagerelateerde klachten, depressie, aanpassingsstoornissen en psychiatrische gezondheidsklachten (schizofrenie, verslaving) zijn belangrijke psychische gezondheidsklachten. De intensiteit en complexiteit van deze klachten wisselt, psychiatrische stoornissen vormen een minderheid. “Het zal niemand verbazen dat het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis die niet alle dagen voorkomt, verstoringen van het psychisch evenwicht kan teweegbrengen. (…) Als gevolg daarvan lijdt men vaak aan extreme angst, die weer gepaard kan gaan met depressieve gevoelens en vermijden van situaties waarin de ingrijpende gebeurtenis (het psychotrauma) plaatsgevonden heeft.” (Van der FeltzCornelis en Van der Ras, 2003) Deze angsten en gevoelens kunnen leiden tot een posttraumatische stressstoornis (PTSS). PTSS komt vaak voor binnen groepen mensen die te maken hebben gehad met traumatische gebeurtenissen. Onder vluchtelingen komt PTSS beduidend vaak voor.12 De wegwijzer (2010) beschrijft dat wanneer iemand een schokkende gebeurtenis of trauma heeft meegemaakt, dit grote gevolgen kan hebben voor het geestelijk en lichamelijk evenwicht. Het trauma of de gebeurtenis kan ervoor zorgen dat iemand grip en controle verliest op het dagelijks leven en zich daardoor machteloos voelt. Er blijft een constante alertheid voor een gevaar wat er niet meer is. Dit heeft vaak chronische stress, grote waakzaamheid en allerlei lichamelijke klachten tot gevolg. PTSS beperkt het dagelijks functioneren. De klachten van PTSS zijn altijd terug te voeren naar een trauma of schokkende gebeurtenis. Kenmerken van PTSS zijn het telkens opspelen van onaangename herinneringen aan het trauma, nare dromen met betrekking tot het trauma en lichamelijke reacties op herinneringen aan het trauma. Wanneer iemand langer dan één maand last heeft van verschijnselen die bij PTSS horen, en wanneer het werk en sociaal functioneren er ernstig onder leidt, spreekt men van PTSS. Bij behandeling van PTSS wordt geprobeerd het verwerkingsproces met betrekking tot het trauma alsnog op gang te brengen. Rohlof en Haans (2005) schrijven de volgende beweringen:
12
www.dewegwijzer.info
20
-
Hoe groter het aantal schokkende ervaringen, hoe groter de kans op PTSS-problematiek en hoe heviger de emotionele reactie tijdens en/of direct na afloop van het incident, hoe groter de kans op PTSS-reactie.
-
De opeenstapeling van spanningsvolle gebeurtenissen eindigt niet bij de vlucht of het einde van de oorlog; ook gedurende de perioden van vlucht, migratie en aanpassing in Nederland kan een individu onder druk staan.
-
Kenmerkend voor traumatische gebeurtenissen is een gevoel van ontwrichting.
-
Laban (2003): “De opvang in Nederland heeft een verslechterend effect op de geestelijke
-
Bartels (2003): “Of psychische problemen zich voordoen en blijven bestaan is afhankelijk van
gezondheid van de asielzoekers. Veel onderzochten hebben sociale problemen.” een groot aantal factoren: het trauma vóór de migratie, de mate van verlies, maar ook migratiefactoren zoals laag inkomen, werkloosheid, isolement en gebrek aan een ondersteunend sociaal netwerk.”
3.1.3.
Aanpassing in Nederland
Wanneer het zeker is dat de vluchteling in Nederland kan blijven, beleeft hij een lichtelijk euforische periode. Na alle problemen heeft hij een nieuwe verblijfplaats gevonden; er is een huis en geld om dit huis in te richten. Het ergste leed lijkt geleden nu hij in Nederland een leven kan opbouwen. Na enige maanden kunnen deze euforische gevoelens overgaan in depressie. Uit het optreden van deze depressie blijkt dat de vluchteling de realiteit van zijn situatie gaat begrijpen en dat de ontworteling van zijn bestaan tot hem begint door te dringen. Hij beseft dat hij (voorlopig) zijn vaderland, familie en vrienden niet meer zal terugzien. Deze gedachten kunnen een schuldgevoel teweegbrengen (“Waarom zij niet en ik wel”?). Vanwege dit schuldgevoel gaat de vluchtelingen nadenken en zoeken naar mogelijkheden voor gezinshereniging. Dit is meestal niet gemakkelijk te regelen en zorgt vaak voor veel frustraties en teleurstellingen. Bovendien merkt de vluchteling dat de aanpassing in Nederland allerlei moeilijkheden met zich meebrengt. Het gevaar bestaat dat de vluchteling te lang in deze fase blijft steken.13 “Voor de aanpassing is meer nodig dan het leren van de taal en het vinden van werk. De vluchtelingen moeten de weg leren in een complexe samenleving, die sterk verschilt van het land waaruit zij afkomstig zijn. Nederland heeft een ingewikkelde sociale wetgeving en een onoverzichtelijk stelsel van hulpverlening. Aanvankelijk overzien de vluchtelingen absoluut niet met welke instanties zij te maken krijgen en welke regels er voor hen gelden. Zeker in het begin van hun verblijf worden zij door de goedbedoelende hulpverleners heen en weer gestuurd. Vluchtelingen waren in hun land van herkomst dikwijls heel actief en zelfbewust; door de onbegrijpelijkheid van de Nederlandse instellingen worden zij vaak passief en machteloos. Bij de aanpassing spelen ook allerlei culturele verschillen een rol. Vluchtelingen zijn afkomstig uit landen waarbij problemen meestal binnen de familie worden opgelost. In Nederland hebben allerlei hulpverleningsinstellingen deze taak van de familie overgenomen. Vluchtelingen moeten dikwijls veel overwinnen voor zij met vreemden over hun problemen durven praten.” (F.A. Begemann, 1995)
Mind-Spring tracht de vluchteling te helpen met de aanpassing in Nederland door tijdens de cursussen veel aandacht te besteden aan praktische zaken als: Nederlandse gewoonten, het vinden van medische hulp etc.
3.2
Hulpverlening aan vluchtelingen
13
Begemann, F.A.(1995) Hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, mogelijkheden binnen de eerstelijns zorg, Utrecht: Stichting Pharos
21
3.2.1.
Cultuur
Nederland is een multiculturele samenleving. Dit betekent dat hulporganisaties in Nederland worden bezocht door mensen van allerlei verschillende culturen. Het woord cultuur is te omschrijven als ‘het geheel van voorstellingen, opvattingen, kennis, waarden en normen dat mensen lid van een samenleving overdragen en verwerven door middel van leerprocessen’.14 Fargadi (1999) haalt een onderzoek van Wetter (1989) aan, waarin hij beschrijft dat cultuur van invloed is op factoren die (ab)normaal of stressgevend zijn, op individuele en groepstolerantie, op persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast bepaalt cultuur algemene ideeën over ziekte, oorzaken daarvan en de controle daarop. Tevens vertelt Fargadi (1999) dat cultuur de waarneming, labeling en ‘coping’ met betrekking tot somatische en psychische symptomen beïnvloedt. Voor een goede interculturele communicatie is meer nodig dan alleen kennis van de andere cultuur; ook de hulpverleningstheorie en – praktijk dienen gerelativeerd te worden.
3.2.2.
Hulpverlening aan vluchtelingen
Om goede hulpverlening aan vluchtelingen op gang te krijgen heeft de hulpverlener veel specifieke kennis en ervaring nodig. De (psychische) problematiek van vluchtelingen verschilt ten opzichte van de problematiek van autochtone hulpvragers. Daarnaast zal een vluchteling niet snel om hulp vragen bij psychische klachten, gezien de vluchteling eerder het gevoel heeft dan ‘gek’ te zijn of ‘voor gek verklaard’ te worden door zijn omgeving. Deze gedachtegang komt meestal voort uit de eigen cultuur. In sommige landen wordt psychiatrie gebruikt voor politieke doeleinden. De vluchtelingen hebben hier dikwijls negatieve ervaringen mee en het duurt een tijd voordat ze vertrouwen krijgen in de psychiatrie in Nederland. (P. Sterk, 2010). De drempel om hulp te vragen is voor vluchtelingen hoger dan voor de autochtone bevolking in Nederland, die dezelfde drempel wel ervaren, maar in mindere mate. Daarbij komt kijken dat iemand die in Nederland is opgegroeid de weg naar de hulpverlening beter weet te vinden door een grotere kennis van de sociale kaart. Een ander gegeven is dat veel niet-westerse culturen eerder heil zoeken in medicatie, zoals gebruikelijk in het land van herkomst, dan in psychosociale hulpverlening15. F.A. Begemann (1995) beschrijft dat de hulpverlener voor de vluchteling een vreemdeling is. Hij komt uit een andere cultuur, spreekt een andere taal en heeft andere zeden en gewoonten. Hierdoor is het voor de cliënt moeilijk om zijn problemen kenbaar te maken. Daarnaast zijn veel vluchtelingen door hun ervaringen wantrouwend geworden.
Mind-Spring is psycho-educatie voor vluchtelingen. Deze hulp wordt geboden door een vluchteling die is opgeleid tot Mind-Spring trainer, in samenwerking met een GGz medewerker. (Zie voor meer informatie hoofdstuk twee) Het spreekt voor zich dat deze trainer vanuit zijn eigen ervaring veel specifieke kennis heeft van de problematiek bij vluchtelingen en de drempel tussen hulpverlener en vluchteling wordt hierdoor verlaagd. “Uit de ervaring van de medewerkers van Pharos blijkt dat de problematiek van de vluchtelingen op veel punten overeenkomsten vertoont; deze overeenkomsten ontstaan omdat de situatie van alle vluchtelingen bepaalde gemeenschappelijke kenmerken heeft. Kennis van deze algemene kenmerken is voor hulpverleners belangrijk, omdat deze helpt bij het contact leggen met de vluchtelingen. Als het contact er is, kan de hulpverlener vragen naar de bijzondere achtergronden van de cliënt, naar de details die elk vluchtverhaal uniek maken.” (F.A. Begemann, 1995)
14 15
Klaas J. Hoeksema en Siep van der Werf (2004) Sociologie voor de praktijk, een inleiding in de sociologie voor het HBO, Bussum: Coutinho Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
22
Voor elke vluchteling is de vlucht een ingrijpende overgang: hij moet de manier van leven in het land van herkomst loslaten en in Nederland een nieuw bestaan opbouwen. Het is belangrijk dat de vluchteling een perspectief ontwikkelt gericht op het verblijf in Nederland: hoe kan hij de mogelijkheden hier zo goed mogelijk gebruiken? Het is aan de hulpverlener om de vluchteling zicht te geven op zijn perspectieven.16
3.2.3
Hulpverlening in groepsverband aan vluchtelingen
Volgens H. Rohlof e.a. (1999) kunnen pijnlijke, moeilijk te verwerken geweldservaringen ervoor zorgen dat vluchtelingen zich afsluiten voor de mensen in hun directe omgeving. De opvang en steun van naasten valt hierdoor weg. Daarnaast kan de ballingschap in een vreemde cultuur, een vervreemdende werking hebben op iemand. Hierdoor kunnen identiteitsproblemen ontstaan of versterkt worden. Het kan in een dergelijk geval moeilijk zijn, de problemen die zich in het dagelijks leven voordoen op een effectieve wijze aan te pakken. Groepstherapie kan op verschillende gebieden ondersteuning bieden aan vluchtelingen. De deelnemers leren op andere manieren met anderen om te gaan. Door het uitwisselen van ervaringen kan (h)erkenning plaatsvinden. Daarnaast helpt het objectiveren en relativeren van de eigen trauma’s bij het winnen van vertrouwen in anderen. Deelnemers van groepstherapie kunnen met elkaar naar passende oplossingen zoeken en leren van andermans ervaringen. Verder biedt groepsbehandeling de mogelijkheid om emotionele steun van elkaar te ervaren. Dit kan helpen bij het doorbreken van een mogelijk bestaand isolement. Door de acceptatie van de groep wordt een mogelijkheid gecreëerd om verdrongen emoties te uiten. Ten slotte kan er binnen de groep geëxperimenteerd worden met alternatieve gedragswijzen. Voor het functioneren van een groep is het van wezenlijk belang dat er vertrouwen is tussen de deelnemers onderling en tussen deelnemers en begeleiders. Vluchtelingen die geweld hebben meegemaakt, kunnen wantrouwend zijn geworden ten aanzien van anderen. Tevens kan het een rol spelen dat men elkaar niet vertrouwt vanwege politieke verschillen. Omdat de vluchtelingengemeenschap klein is, kan het voorkomen dat men zichzelf niet bloot wil geven uit vrees dat het doorverteld zal worden. Het is belangrijk dat afspraken worden gemaakt over geheimhouding. Structuur, openheid en duidelijkheid in een groep kunnen bijdragen aan een gevoel van veiligheid.17 Rohlof en Haans (2005) concluderen een negental werkzame aspecten van groepstherapie bij vluchtelingen. Deze aspecten worden hieronder bondig weergegeven.
1. Op zoek naar gemeenschappelijke focus. Hierbij gaat het vooral om de effectiviteit van (h)erkenning van de problematiek bij en door lotgenoten; de deelnemer ontdekt dat hij niet de enige is met zijn problemen.
2. Voorlichting en psycho-educatie. Onder andere voorlichting over de klachten, de GGz en de specifieke behandeling zijn noodzakelijk voor het slagen van de groepsbehandeling.
3. Groepsregels en vertrouwelijkheid. De achterdocht ten gevolge van traumatisering, angst voor stigmatisering en roddelen maken dat een gevoel van vertrouwen niet zomaar wordt bereikt en andere groepsregels nodig zijn dan in ‘gewone’ groepen.
4. Somatisering en psychologisering. Patiënten uit andere culturen hebben meer de neiging psychische klachten lichamelijk te uiten en neigen eerder naar medicatie of operatie en hebben weerstand tegen de groepsbehandeling. Ontspanningsoefeningen of andere bewegingstherapie kan hierbij helpen. 16
Begemann, F.A.(1995) Hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, mogelijkheden binnen de eerstelijns zorg, Utrecht: Stichting Pharos 17 Rohlof,H. e.a. (1999) Vluchtelingen in de GGZ, handboek voor de hulpverlening, Utrecht: Stichting Pharos,
23
5. Invloed van de buitenwereld. Dit kunnen racisme, problematische huidige situatie, mediaaandacht en negatieve ontwikkelingen in landen van herkomst zijn, wat onderwerpen zijn waar zowel de therapeut als de groepsleden machteloos in zijn.
6. Taalproblemen en het gebruik van tolken. Het werken met steeds dezelfde tolken (maximaal twee), maakt de behandeling meer gestructureerd. Het werken in de moedertaal maakt de behandeling effectiever.
7. Genderspecifieke of gemengde groepen. In ongemengde groepen heerst minder wantrouwen ten opzichte van elkaar, een gemengde groep werkt lastiger, maar biedt mogelijkheid tot het leren van elkaar als man en vrouw.
8. Multi-etnische of mono-etnische groepen. Het voordeel van een mono-etnische groep is dat de leden elkaar eerder begrijpen en het vertrouwen groter is. De kans bestaat echter dat de therapeut van andere afkomst buitengesloten wordt. Het voordeel van een multi-etnische groep is dat deelnemers kennismaken met zeer uiteenlopende zienswijzen en zich meer voorbereiden op de multiculturele samenleving.
9. Traumatisering als achtergrond of onderwerp van gesprek. Vaak vermijden vluchtelingen met (ernstige) symptomen van traumatisering over gebeurtenissen te praten. De vraag is of de therapeut hierin mee moet gaan; dit is nog niet onderzocht. Rohlof en Haans (2005) concluderen hieruit dat het blijkt dat groepstherapie met vluchtelingen goed werkt, omdat het mogelijk is een gemeenschappelijke focus te vinden. Hierdoor kan een samenhang en actieve houding in de groep gecreëerd worden. Hoe goed groepstherapie werkt is nog niet te achterhalen. Wel is aangetoond dat groepstherapie even goed of beter werkt dan individuele therapie (Van der Stel, 2004), ondanks het gebrek aan vertrouwen in elkaar en de angst voor confrontatie met heftige verhalen van andere vluchtelingen.
Mind-Spring wordt in groepsverband gegeven. Een groep bestaat uit zes tot vijftien deelnemers. MindSpring is geen groepstherapie maar een preventief interventieprogramma. De kenmerken van groepstherapie, zoals hierboven beschreven, komen overeen met de kenmerken van Mind-Spring. Zie hoofdstuk twee voor meer informatie over Mind-Spring. Pim Cuipers en Herman Reesink beschrijven in hun boek “De methodiek van de ondersteuningsgroep” (Nijkerk, 1993) verschillende veranderingsmechanismen die van invloed zijn op gedragsverandering bij deelnemers van ondersteuningsgroepen. Deze veranderingsmechanismen treden wellicht ook op bij de deelnemers van Mind-Spring. Hieronder geven wij een bondige omschrijving van deze veranderingsmechanismen. •
Universaliteit: Treedt op wanneer de deelnemers vergelijkbare problemen en gevoelens bij elkaar waarnemen (her- en erkenning).
•
Zelfonthulling: Door de veiligheid en acceptatie binnen de groep, onthullen de deelnemers persoonlijke informatie en intense gevoelens. Deze uitingen werken ventilerend en zorgen ervoor dat de deelnemers zichzelf beter leren kennen, waarop de groepsleider hen alternatieve gedragswijzen kan aanleren.
•
Acceptatie (cohesie): Acceptatie en groepscohesie zijn voorwaarden voor een succesvolle
•
Informatie en advies: De deelnemers krijgen middels psycho-educatie relevante informatie en
•
Altruïsme: Doordat de deelnemers aan elkaar suggesties, steun of bevestiging geven, ervaren
•
Leren door observatie: Door andere deelnemers en de begeleider te observeren, leren de
groep. De begeleider speelt een centrale rol bij het bevorderen van de groepscohesie. adviezen over hun problemen en/of situatie. ze het gevoel iets voor de ander te willen doen en nodig en behulpzaam te zijn. deelnemers gedragingen en kwaliteiten van elkaar.
24
•
Het geven van hoop: Doordat andere deelnemers laten zien dat ze hun problemen effectief kunnen aanpakken, krijgen de deelnemers een gevoel van optimisme.
3.2.4
Werken met een tolk
“Het werk van de tolk heeft grote invloed op de structuur van het gesprek. Telkens moet de bijeenkomst worden onderbroken om de tolk de gelegenheid te bieden om te vertalen. Het geven van directe feedback wordt lastig, omdat pas gereageerd kan worden wanneer via de tolk de boodschap wordt ontvangen. Dit samen stoort het spontane verloop van het gesprek. Hoe langer de tekst is die de tolk moet vertalen, hoe groter de kans dat hij stukken weglaat of verandert, of dat hij de volgorde waarin de dingen werden gezegd, wijzigt. Hierdoor verliest men makkelijke de greep op het gesprek of wordt het gesprek een serie monologen. Het is belangrijk om de tolk om de paar zinnen de ruimte te geven om te vertalen, waardoor de gesprekspartners gemakkelijker de gelegenheid hebben om op elkaar te reageren en het een dialoog blijft.” (F.A. Begemann, 1995).
Tijdens de Mind-Spring bijeenkomsten is een tolk aanwezig. De tolk vertaalt de bijeenkomsten voor de GGz-psycholoog. Wanneer de cursus in het Nederlands wordt gegeven, vertaalt de tolk de bijeenkomst in de taal van de groep. 3.2.5 Empowerment Mind-Spring is gericht op empowerment. Het bewust maken en zelf leren oplossen van de eigen problemen is een belangrijk onderdeel in de training. K. J. Hoeksema en S. van der Werf (2004) definiëren het begrip ‘empowerment’ als volgt: “Het proces waarin cliënten (of patiënten) krachtiger worden gemaakt, het versterken van mensen. Het gaat erom dat mensen weer greep op hun situatie krijgen en de situatie van onmacht tegenover hun sociale omgeving overwinnen. Die onmacht is grotendeels ongewild en onbewust in interactie met sociale instituties ontstaan. Die situatie is dus maatschappelijk geconstrueerd en kan dan ook weer door mensen ongedaan gemaakt worden. Het is een proces van bewust worden van mensen dat ze veelal een passieve rol spelen.” De empowermentbenadering gaat ervan uit dat alle mensen (en sociale omgevingen) een inherente capaciteit tot leren, groeien en veranderen in zich hebben. In het verlengde daarvan is het een taak voor hulp- of dienstverleners om samen met de (potentiële) cliënt en zijn omgeving deze krachtbronnen op te sporen en te mobiliseren. Op die manier kan de veerkracht van de betreffende personen vergroot worden. De krachtbronnen kunnen alleen worden blootgelegd als de cliënt en werker samen op ontdekkingstocht gaan. Daarbij heeft de ‘deskundige’ werker niet het laatste woord over wat goed is voor de cliënt. De cliënt heeft zijn eigen (ervarings)deskundigheid en talenten, deze dienen zo goed mogelijk benut te worden.18 Zoals in iedere relatie wordt ook in de hulpverleningsrelatie gezocht naar een balans tussen geven en ontvangen. Veel hulpverleners zijn geneigd zich dienstbaar te maken aan en te zorgen voor hun cliënten, een houding die past binnen de traditie van het maatschappelijk werk. Dit gebeurt zeker in situaties waarin cliënten zeer hulpbehoevend zijn of te maken hebben met traumatische ervaringen.19 Om de vluchteling goed te laten integreren in Nederland is het van belang de vluchteling door middel van empowerment bewust te maken van zijn eigen krachten en competenties. Vaak zijn ze zich hier niet van bewust en durven ze geen stappen te ondernemen omdat ze weinig waardering hebben voor zichzelf. Bovendien zijn ze vaak bang voor een afwijzing of een oordeel van de persoon tot wie zij zich
18 19
van Doorn,L. e.a. (2008) Outreachend werken, handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho www.kempler-instituut.nl
25
richten.20
Mind-Spring tracht de vluchteling op onderstaande vlakken bewust te maken van zijn of haar mogelijkheden door middel van empowerment: 1. Bij de vergroting van mogelijkheden om de eigen levensomgeving te beïnvloeden (op persoonlijk vlak, individueel). 2. Ondersteuning te verwerven en hulpbronnen aan te boren in hun sociale omgeving, om te kunnen participeren op sociaal vlak. 3. Om toegang te verkrijgen tot voorzieningen in onderwijs, welzijn en zorg. 3.2.6
Knelpunten binnen de hulpverlening aan vluchtelingen
Niet alleen traumatische ervaringen (paragraaf 3.1.2) zijn het hoofdaspect van de problematiek van vluchtelingen. Ook het gevoel van eenzaamheid, wat kan voortkomen uit het niet geïntegreerd zijn, en het ontbreken van contact met mensen uit de vertrouwende omgeving, spelen een rol. Grinberg en Grinberg (1989) stellen dat elke getraumatiseerde migrant een persoon nodig heeft die een beschermfunctie op zich neemt. De eerste prioriteit van de hulpverlener is daarom het contact maken met de cliënt. Daarnaast is het van belang dat de cliënt zich welkom voelt. Het kost tijd om als hulpverlener een goede vertrouwensband met de vluchteling op te bouwen. Hierdoor wordt de hulpverlening aan vluchtelingen al snel langdurig.21 Naast de tijd die geïnvesteerd moet worden in het opbouwen van een vertrouwensband, moet er rekening gehouden worden met taal- en cultuurverschillen. Deze kunnen een probleem vormen in het contact tussen de hulpverlener en vluchteling. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat de hulpverlening beter afgestemd moet worden op de multiculturele samenleving die Nederland thans kent.22
Mind-Spring speelt bij deze afstemming een belangrijke rol omdat vluchtelingen afkomstig uit verschillende culturen, worden opgeleid als trainer. Tijdens de trainingen wordt aandacht besteed aan de kenmerken van de Nederlandse samenleving, die de trainers in de cursussen kunnen overdragen aan de deelnemers. W.A. Shahid (1998) beschrijft een aantal knelpunten, die momenteel spelen op het terrein van interculturele hulpverlening. Hulpverleners bezitten een statische benadering van cultuur. Dit houdt in dat zij de verschillen tussen zichzelf en de vluchteling alleen maar toeschrijven aan het verschil tussen de beide culturen. Andere niet-culturele factoren als geslacht, leeftijd, sociaaleconomische factoren en de invloed van hun persoonlijke ervaringen worden hierdoor buiten beschouwing gelaten. Dit gebeurt tevens op het gebied van communicatie. Door allochtone culturen als belangrijkste oorzaak voor miscommunicatie te zien, worden intermenselijke relatieproblemen en andere niet-culturele factoren van het communicatieproces verwaarloosd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het merendeel van de benaderingen in de hulpverlening aan allochtonen, culturalistisch van aard is en daardoor de indruk wekt dat de cliënt en zijn cultuur hét probleem vormen bij het aanbieden van adequate hulp. Er wordt zelden gekeken naar tekortkomingen in de deskundigheid van de hulpverleners, in hun kennis van allochtone culturen en in de geschiktheid van de organisatie om de specifieke problemen aan te pakken.
3.2.7
Interculturele hulpverleningsmodellen
20
www.munathconsultancy.com Van der Veer, G. (1999) Multiculturele samenleving en psychoanalyse, A. Van Waning (red.), Assen: Van Gorcum 22 Ras, H.J.C, Feltz-Cornelis, C.M. van der & Eijk, I. van (2003), Wegwijs in de psychiatrie, Amsterdam: Boom 21
26
“Om het communicatie- en hulpverleningsproces over de grenzen van culturen heen inzichtelijk te maken en te optimaliseren, hebben zowel wetenschappers als hulpverleners tal van visies ontwikkeld die in allerlei interculturele hulpverleningsmodellen gestalte hebben gekregen. De inspanningen van de laatste twintig jaar hebben echter nauwelijks tot positieve effecten geleid, noch op het terrein van de theorievorming, noch wat betreft de verbetering van de relatie tussen hulpverleners en hun allochtone cliënten. Om een kader te bieden voor de analyse van problemen die in de relatie tussen helpverleners en allochtone cliënten voorkomen, zijn in de afgelopen tien jaar een aantal interculturele hulpverleningsmodellen ontwikkeld.” (W.A. Shadid, 1998) Een voorbeeld hiervan is het TOPOI-model. Het TOPOI-model is ruim van opzet en omvat naast culturele en maatschappelijke factoren ook factoren die te maken hebben met de sociale verhoudingen tussen hulpverleners en cliënten. Door Hoffman en Arts werd in 1994 het TOPOI-model gepresenteerd. “Dit is een hulpmiddel om misverstanden in de communicatie op te sporen. TOPOI staat voor taal, ordening, perspectieven, organisatie en inzet/invloed. Het zijn gebieden in de communicatie waar eventuele misverstanden achterhaald kunnen worden. De onderlinge samenhang is heel groot maar je kunt steeds vanuit een andere invalshoek kijken. TOPOI als analyse-instrument biedt een aantal vragen om bepaalde hypothesen op te stellen tijdens of na een gesprek. Waardoor er nieuw licht geworpen wordt op zaken die in de onderlinge communicatie mislopen. Nodig is dan om van een afstandje te kunnen kijken, vanuit een waarnemerstandpunt waarin je zowel naar jezelf als naar de ander(en) kunt kijken.” (L. Schuringa, 1997)
Hieronder staan de vijf aspecten van TOPOI kort beschreven23: 1. Taal; “Communicatie verloopt voor een belangrijk deel via verbale en non-verbale uitingen. Deze zijn sterk gekoppeld aan de leefwereld waaruit mensen afkomstig zijn. Naast de letterlijke taal die gesproken wordt, kan de betekenis die men aan woorden geeft heel verschillend zijn. Ook bedoeld men vaak veel meer dan letterlijk gezegd wordt, met andere woorden: veel taalgebruik is impliciet. (…) Impliciet taalgebruik kan storingen in de communicatie oproepen. Non-verbale uitingen kunnen voor nog meer storingen zorgen.”
2. Ordening; “Ieder mens ordent de wereld om hem heen op een bepaalde manier. Deze persoonlijke ordening wordt wel iemands referentiekader genoemd. Het referentiekader wordt opgebouwd door al die invloeden die de (directe) omgeving op ons heeft. De subjectieve kijk die we op de werkelijkheid hebben, is niet onveranderbaar, maar is steeds in beweging.” 3 Perspectieven; “Mensen wisselen niet alleen inhoudelijke boodschappen uit, maar tegelijkertijd zeg je daarmee ook iets over de onderlinge betrekking. Dat worden ook wel perspectieven genoemd.” 4. Organisatie; “Professionele gespreksvoering vindt plaats binnen het kader van één of meerdere organisaties. De wijze waarop een organisatie functioneert (structuur en cultuur) heeft grote invloed op de communicatie.” 5. Inzet/invloed; “Mensen hebben een bepaalde bedoeling met hun communicatie, zij zetten zich ergens voor in. Het effect van wat men oproept met een bepaald gedrag of met wat men zegt, kan echter heel anders zijn dan wat men bedoelde te bereiken of over te brengen. Veel misverstanden
23
Schuringa, L. (1997) Sociaal agogische projecten, de tweetrapsraket als methode, Baarn: Nelissen B.V.
27
ontstaan wanneer inzet (bedoelingen) en invloed (effecten) niet met elkaar overeenkomen. Erkenning van inzet is voor mensen een fundamentele behoefte.”
Over de link tussen het TOPOI-model en Mind-Spring valt het volgende te zeggen: tijdens de verschillende bijeenkomsten wordt er volgens het TOPOI-model gecommuniceerd. De link tussen de TOPOI-benadering en Mind-Spring zullen we hieronder bondig toelichten. • Taal: Tijdens de Mind-Spring bijeenkomsten wordt de moedertaal van de deelnemers gevoerd. De trainer is van dezelfde cultuur, waardoor de onderlinge gedragingen en houdingen sterk overeenkomen en door ieder begrepen worden. • Ordening: De deelnemers van Mind-Spring zitten allen in een vergelijkbare situatie; het zijn vluchtelingen, van dezelfde culturele afkomst, die allen bezig zijn met het vinden van een plek in de maatschappij. Hierdoor is het referentiekader van de deelnemers redelijk identiek. • Perspectieven: De onderlinge betrekking tussen de deelnemers is gelijk; de trainer behandelt de deelnemers gelijkwaardig. • Organisatie: De medewerkers van Mind-Spring zijn nauw betrokken bij hun doelgroep; de communicatie tussen organisatie en doelgroep is hierdoor zeer open en laagdrempelig. • Inzet/invloed: Om de invloed en inzet binnen de groep met elkaar overeen te laten komen, wordt de open communicatie tijdens Mind-Spring zo veel mogelijk benadrukt.
3.2.8
De rehabilitatiemethodiek
Op hcc.net (2010) wordt de rehabilitatiebenadering als volgt beschreven: “De rehabilitatiebenadering legt het accent op iemands mogelijkheden in plaats van op zijn beperkingen. Cliënten worden uitgenodigd actief mee te doen bij de keuze van doelen en bij het maken en uitvoeren van plannen.” De rehabilitatiebenadering kan goed gebruikt worden indien men werkt met cliënten die in een kwetsbare maatschappelijke positie verkeren. Bijvoorbeeld: mensen die lichamelijk, psychisch of cognitief beperkt zijn of traumatiserende ervaringen hebben meegemaakt. De doelgroep van Mind-Spring bestaat uit vluchtelingen en asielzoekers. Dit is weliswaar een andere doelgroep maar er zijn verschillende overeenkomsten te benoemen tussen de methodiek van MindSpring en de rehabilitatiebenadering. Rehabilitatie S. Karbouniaris, medewerker van het Kenniscentrum Sociale Innovatie Hogeschool Utrecht (2010) beschrijft rehabilitatie als volgt: “Rehabilitatie is het ondersteunen van mensen met psychosociale beperkingen alsmede hun omgeving bij de door hen gewenste kwaliteit van leven op de levensdomeinen van wonen, werken, leren en recreëren en op de persoonlijke domeinen van gezondheid, zelfzorg, zingeving en sociale contacten.” Rehabilitatie is een proces dat als doel heeft de cliënt te ondersteunen bij zijn eigen herstelproces. In feite gaan onder het begrip rehabilitatie, verschillende ideeën en concepten schuil. Er is dus niet één rehabilitatiemodel. De rehabilitatie kan zelfs niet als één benadering beschouwd worden. De verschillende benaderingen zijn het echter allemaal over het volgende eens24: -
24
Startpunt: De cliënt met zijn wensen en zijn zorgbehoeften.
www.rehabilitatie.nl
28
-
Eindpunt: Verbetering van de kwaliteit van leven en het vervullen van sociaal-maatschappelijke rollen.
Wilken & Den Hollander (2005) geven de volgende definitie van psychosociale rehabilitatie: “Het proces waarin activiteiten plaatsvinden die erop gericht zijn om een persoon met psychosociale beperkingen te helpen in diens levenskwaliteit en zelfzorgvermogen zo groot mogelijk te laten zijn, om zowel persoonlijke als maatschappelijk tot tevredenheid te kunnen functioneren.”
Het startpunt van vluchtelingen en asielzoekers die deelnemen aan Mind-Spring, is dikwijls de wens te integreren en participeren in de Nederlandse samenleving. Mind-Spring helpt hen hierbij door zich te richten op het leren omgaan met trauma’s en praktische zaken in het dagelijks leven (zie ook hoofdstuk twee). Op die manier draagt Mind-Spring bij aan het eindpunt van de vluchteling en/of asielzoeker, namelijk een goede integratie en participatie van deze doelgroep in de Nederlandse samenleving. Mind-Spring is tevens gericht op het vergroten van de levenskwaliteit en het zelfzorgvermogen van de vluchteling en/of de asielzoeker. Rehabilitatiemethode “In de VS, Engeland, Italië, Duitsland en Nederland zijn verschillende rehabilitatiemethoden ontwikkeld. Gezamenlijke uitgangspunten zijn: •
Behandeling bij ernstig psychisch lijden moet worden aangevuld met rehabilitatie. Rehabilitatie is een aanvulling, geen vervanging voor behandeling;
•
Rehabilitatie richt zich op veranderingen die nodig zijn om maatschappelijke rollen te vervullen;
•
De cliënt bepaalt wat er gaat gebeuren;
•
De nadruk ligt op wat mogelijk is, niet op beperkingen;
•
Rehabilitatie sluit aan bij het dagelijks leven van de cliënt.”(kenniscentrumrehabilitatie.nl, 2010)
De rehabilitatiemethode is vraaggericht. Er wordt zo veel mogelijk uitgegaan van de krachten van de cliënt, het leven als individu en als medemens in de samenleving. Karbouniaris (2010) haalt Wilken en Den Hollander (1999) aan. Volgens hen combineert de integrale rehabilitatiebenadering: 1. Het opbouwen van een samenwerkingsrelatie met een cliënt; 2. Het bieden van individuele ondersteuning bij herstel, ontplooiing en kwetsbaarheid; 3. Het optimaliseren van de leefomgeving. De rehabilitatiemethodiek kent vijf pijlers. Deze pijlers bepalen samen het draagvlak van de cliënt voor een veranderingsproces. Aan de hand van deze vijf pijlers kan worden gekeken hoe je de cliënt van punt a naar punt b krijgt. De vijf pijlers zijn: 1. Motivatie; 2. Status; 3. Vaardigheden; 4. Materiële steun; 5. Sociale steun.25
25
sharepoint.hu.nl (Bonny Mulder)
29
Bovenstaande pijlers zijn terug te vinden in het aanbod van Mind-Spring. In hoofdstuk twee staat beschreven dat de volgende vormen van empowerment, zoals omschreven door Penninx en Scholten (Lemma, 2005) aan bod komen in het Mind-Spring programma: • Helpen bij behoud van regie over het leven; • Sociale vaardigheden trainen; • Het sociaal netwerk sterker maken; • Maatschappelijk participatie stimuleren; • Eigen initiatieven van cliënten ondersteunen. Mind-Spring biedt echter geen materiële steun. Deze steun wordt door VluchtelingenWerk wel op individueel niveau geboden. Rehabilitatiemethode en de hulpverlener Voor hulpverleners is bij de rehabilitatiemethode een gewenste houding en focus: •
Een houding van gelijkwaardigheid, partnerschap, acceptatie, begrip en empathie, hoop en
•
Geloof dat herstel mogelijk is;
•
Voortdurende en consistente steun;
vertrouwen;
•
Handelen richten op herstel en empowerment;
•
Rolverdeling; cliënt leidt;
•
Aandacht voor hulp en steunbronnen in de omgeving.26
Indien de hulpverlener bovenstaande houding en focus heeft, zal dit het herstel van de cliënt bevorderen. Droes & Korevaar (2008) beschrijven de volgende factoren die het herstel van de cliënt bevorderen: hoop, steun en betrokkenheid van betrokkene, coping- en zelfzorgvaardigheden, moed en diversiteit in rollen.
Bij de rehabilitatiemethode leidt de cliënt het proces. Bij Mind-Spring is dit een combinatie van de vluchteling en/of asielzoeker en de trainer. Er zijn echter wel overeenkomsten in de houding van de hulpverlener. Bijvoorbeeld een houding van gelijkwaardigheid, partnerschap, acceptatie, begrip en empathie, hoop en vertrouwen en geloof dat herstel mogelijk is. Het herstel van de cliënt is te zien door verbetering van het vervullen van verschillende rollen door de cliënt: •
Rolvervulling ten aanzien van eigen wensen, verwachtingen en waarden;
•
Rolvervulling in eigen directe omgeving;
•
Het vervullen van algemene burgerrollen.
In paragraaf 4.1 wordt beschreven wat er gezegd kan worden over de effectiviteit van Mind-Spring. Door bij de vluchtelingen en asielzoekers te kijken naar bovenstaande rollen, kan het effect van MindSpring eventueel gemeten worden. 3.2.9
Peereducation
De peermethode Het woord ‘peer’ betekent ‘iemand van dezelfde sociale groep gebaseerd op leeftijd, opleiding en status’.27 Peereducation is het overdragen of delen van gezondheidsinformatie, waarden en gedragingen door leden van gelijke leeftijd-, van gelijke status- of gelijke etnische groepen. Peereducation kan toegepast worden in veel verschillende settings (bijvoorbeeld scholen en 26 27
www.sharepoint.hu.nl (S. Karbouniaris] www.stopaidsnow.nl
30
asielzoekerscentra) en bij groepen van verschillende grootte.28 Peereducation is gericht op bewustwording en gedragsverandering bij een specifieke doelgroep. Als het om veranderen van gedrag gaat, laten de meeste mensen zich het gemakkelijkst motiveren door mensen die dicht bij hen staan, zoals naasten, vrienden of kennissen. Het positieve van peereducation is dat de kloof tussen voorlichters en ontvangers verkleind wordt doordat ze tot dezelfde groep behoren.29
Mind-Spring is vergelijkbaar met peereducation. Het is gericht op bewustwording en gedragsverandering. Daarnaast is de Mind-Spring trainer een (voormalig) vluchteling en behoort hij tot dezelfde etnische groep. De ‘peereducator’ In zijn werkdocument ‘Peereducation bij SOA-preventie door de MOA en GGD (Assen, 2005) schrijft Roelie Hamming het volgende over de peereducator: “Een effectieve peereducator moet in staat zijn bij zijn doelgroep een wij-gevoel te creëren. Hij moet vergeleken met zijn doelgroep een iets hogere status hebben, maar niet te hoog, want hij moet voor de doelgroep haalbaar nastrevenswaardig zijn; hij is een rolmodel. In kleding, uiterlijk en taalgebruik (dialecten) mag hij niet uit de toon vallen, want hij moet bij de groep horen (Voorham, 2003). De peereducator moet geloofwaardig zijn voor de doelgroep, vanwege de betrouwbaarheid die hij uitstraalt. Daarnaast moet de peereducator ook geloofwaardig blijven, door blijk te geven van voldoende deskundigheid over het onderwerp. Dat kan bereikt worden door scholing en het kan gestimuleerd worden door de peereducator te laten optreden als vertegenwoordiger van een professionele organisatie. De peereducator zal met betrekking tot de inhoud van de voorlichting ondersteund moeten worden door een professionele organisatie. Daarbij moet voornamelijk aandacht zijn voor evenwicht in de verschillende rollen die de peereducator moet vervullen. De geloofwaardigheid door de similariteit mag niet door een té groot accent op deskundigheid, of een té groot accent op de vertegenwoordigende organisatie worden beschadigd (Voorham, 2003). Elke peereducator vervult een brugfunctie tussen de doelgroep en de voorlichtende instantie. Hij of zij moet beide posities kunnen begrijpen en invoelen en voor de ander kunnen verwoorden. Dat vraagt inlevingsvermogen, maar ook begrip van de voorlichtingsprocessen. Hij moet zich kunnen inleven in een zo groot mogelijk deel van de doelgroep, maar óók in de ‘opdrachtgevers’. De peereducator moet in staat zijn de eigen rol in het proces van de voorlichting te plaatsen en te begrijpen. Behalve betrokkenheid bij de doelgroep wordt meestal ook betrokkenheid bij het onderwerp gevraagd. Als de peereducator bij het onderwerp van de voorlichting op geen enkele manier enige betrokkenheid heeft, of de relevantie voor de doelgroep moeilijk kan begrijpen, dan is er geen basis voor die voorlichting. In dat geval zal de motivatie om mee te werken aan de voorlichting relatief gering zijn. De combinatie van betrokkenheid bij de doelgroep en betrokkenheid bij het onderwerp bepaalt voor een belangrijk deel de mate van peerschap (Voorham, 2003). Peereducators kunnen hun ‘werk’ alleen doen als zij door de doelgroep geaccepteerd worden. Deze acceptatie blijkt niet alleen voort te komen uit gelijkenis met de doelgroep. Een tolerante en flexibele houding zijn van even groot belang. Peereducators moeten met allerlei soorten mensen kunnen werken, ongeacht hun geloof, privésituatie of politieke overtuiging. Dit lukt alleen als zij anderen met respect behandelen en in hun waarde laten. Respect wordt onder andere geuit door, als dat gewenst wordt, kleding en gedrag aan te passen aan de doelgroep. Als men respectvol met elkaar omgaat, is het ook niet nodig het eigen geloof, de privésituatie of de politieke overtuiging te verzwijgen (Tan, 2000).” 28 29
Hamming,H. e.a. (2005), Peereducation bij SOA- preventie door de MOA en GGD, Assen www.haarlem-mutare.nl
31
Hoof Hoofdstuk dstuk 4
Verantwoording
Om tot beantwoording van de onderzoeksvragen te komen hebben wij een praktijkgericht, kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Wij hebben ons verdiept in de inhoud van Mind-Spring door middel van verschillende gesprekken, interviews en enquêtes. We hebben de mogelijkheden onderzocht hoe Mind-Spring binnen lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland te implementeren. Literatuuronderzoek We hebben Mind-Spring gekoppeld aan theoretisch en wetenschappelijk verantwoorde literatuur hebben we deskresearch uitgevoerd. We hebben ons onderzoek gericht op een project dat vanuit de GGz georganiseerd wordt. Dit project, Mind-Spring, wordt in groepsverband gegeven en richt zich op vluchtelingen en asielzoekers. Wij hebben onderzocht hoe dit project geïmplementeerd kan worden bij VluchtelingenWerk. Door het bestuderen van relevante literatuur, zijn we nagegaan of de inhoud van het project voldoende tot stand is gekomen middels reeds opgedane ervaringen in de hulpverlening aan vluchtelingen, of dat er punten aangepast of verbeterd moeten worden. De gebruikte literatuur is afkomstig van de opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening van de Hogeschool Utrecht, de mediatheek van Hogeschool Utrecht, verschillende gemeentebibliotheken en relevante websites. Wij hebben getracht zoveel mogelijk recente literatuur te gebruiken. We hebben literatuur bestudeerd op de volgende gebieden: -
Onderzoek doen;
-
Empowerment,
-
Rehabilitatie;
-
Peereducation;
-
Hulpverlening in groepsverband;
-
(Hulpverlening aan) Vluchtelingen en asielzoekers;
-
Psychosociale problematiek bij vluchtelingen en asielzoekers;
-
Cultuurverschillen;
-
Interculturele hulpverlening en interculturele communicatie;
-
Psycho-educatie;
-
Implementeren;
-
Projectmatig werken.
Tevens hebben we informatie verzameld over: -
De organisatie VluchtelingenWerk;
-
Mind-Spring
De informatie over VluchtelingenWerk hebben we via de medewerkers en website van deze organisatie verkregen. De informatie over Mind-Spring komt uit foldermateriaal en draaiboeken die we van MindSpring (GGz Dijk en Duin) hebben gekregen. Daarnaast hebben we informatie verkregen uit verschillende gesprekken die we gevoerd hebben met de medewerkers van Mind-Spring. De documenten van Mind-Spring hadden niet allemaal een titel, hierdoor was het lastig om in ons rapport op een duidelijke manier naar dit document te verwijzen. We hebben besloten deze informatie wel te verwerken in ons onderzoek, aangezien wij het als onmisbare informatie beschouwen.
De regio’s van VluchtelingenWerk waar dit onderzoek heeft plaatsgevonden Binnen de tijd die voor ons onderzoek stond, was het niet haalbaar om alle veertien regio’s van VluchtelingenWerk (zie bijlage A) mee te nemen in ons onderzoek. We hebben ervoor gekozen het
32
onderzoek op vier verschillende regio’s te richten. Namelijk de regio’s: Noordwestholland, MiddenNederland, Noord-Nederland en Midden-Gelderland. Wij hebben voor de regio Noordwestholland gekozen, omdat Mind-Spring daar binnen verschillende locaties heeft gelopen. De meeste lokale afdelingen van VluchtelingenWerk in Noordwestholland willen doorgaan met het aanbieden van Mind-Spring. Voor de regio’s Midden-Nederland, Noord-Nederland en Midden-Gelderland hebben wij gekozen, omdat Mind-Spring daar nog niet heeft gelopen, of niet succesvol van de grond is gekomen in samenwerking met VluchtelingenWerk. We hebben een behoefteonderzoek gedaan bij de (directeuren van) bovengenoemde regio’s van VluchtelingenWerk. Verder hebben we onderzocht waarom Mind-Spring bij een aantal afdelingen niet (meer) van de grond is gekomen. De ontwikkeling van de probleemstelling We zijn begonnen met het formuleren van een heldere probleemstelling en onderzoeksvraag. Hiervoor hebben we gesprekken gevoerd met drie directeuren en een projectmanager uit bovengenoemde vier regio’s, namelijk: - Dhr. H. Hagen (algemeen directeur VluchtelingenWerk Midden-Nederland) - Dhr. G. Meijer (projectmanager VluchtelingenWerk Noord-Nederland) - Mevr. T. Parson (directeur VluchtelingenWerk Noordwestholland) - Dhr. J. v.d. Werff (directeur Vluchtelingenwerk Midden-Gelderland) We hebben bovenstaande personen bij ons onderzoek betrokken, met als doel te inventariseren of ze op de hoogte zijn van Mind-Spring en op welke wijze zij met Mind-Spring aan het werk zijn, willen gaan of zijn geweest. Een ander doel was om via deze directeuren en projectmanager contacten binnen de verschillende regio’s op te doen. De tweede stap in het onderzoek was een afspraak bij GGz Dijk en Duin. Daar hebben we gesproken met P. Sterk (projectontwikkelaar Mind-Spring), B. Kieft (projectcoördinator Mind-Spring) en Dhr. A. Azizi (Coördinator Vluchtelingenwerk IJmond-Noord, Heiloo en Texel en coördinator/trainer MindSpring in regio Noordwestholland). Het doel achter deze afspraak was ons te verdiepen in Mind-Spring. We wilden te weten komen waarom Mind-Spring is opgezet, welke acties daarvoor zijn ondernomen, wat het Mind-Spring programma precies inhoudt en in welke regio’s Mind-Spring actief is en/of was. Observatie van een Mind-Spring bijeenkomst Naar aanleiding van het gesprek bij GGz Dijk en Duin hebben wij, op uitnodiging van Dhr. A. Azizi, een bijeenkomst van Mind-Spring bijgewoond op Texel. Deze bijeenkomst werd gegeven door trainer A. Azizi. Het doel van onze aanwezigheid was Mind-Spring in de praktijk te observeren. Tijdens de bijeenkomst hebben we gekeken naar de aspecten van het gedrag van de trainer en deelnemers die voor ons onderzoek interessant zijn, bijvoorbeeld de interactie tussen de trainer en de deelnemers.30 Dit was tevens een goede mogelijkheid voor ons om te zien hoe een bijeenkomst van Mind-Spring er in de praktijk aan toegaat. Een ander doel van het bijwonen van de bijeenkomst was het in contact komen met de deelnemers. We hebben hen geïnterviewd over hun ervaringen met betrekking tot Mind-Spring. We hebben op Texel vier deelnemers geïnterviewd. We hebben ervoor gekozen deze deelnemers anoniem te laten. De reden hiervoor was de deelnemers het gevoel te geven vrijuit te kunnen spreken en hierdoor sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. Nieuwe opdrachtgever
30
Verhoeven, N. (2006), Wat is onderzoek, praktijkboek methoden en technieken voor het hoger beroepsonderwijs, Amsterdam: Boom
33
Een volgende stap was de ontmoeting met S. van de Graaf, senior projectleider VluchtelingenWerk Nederland. Onze opdrachtgever (J. Winter) was onverwacht gestopt bij VluchtelingenWerk Nederland en S. van de Graaf is aangewezen als nieuwe opdrachtgever. Het doel achter deze afspraak was kennismaking. Tevens was dit een goed moment om S. van de Graaf op de hoogte te brengen van de inhoud van ons onderzoek. Na de inventarisatie, uitgevoerd zoals hierboven beschreven, hebben we ervoor gekozen ons onderzoek voornamelijk plaats te laten vinden in de regio Noordwestholland. Zoals we eerder in dit hoofdstuk hebben beschreven, zijn er in deze regio veel positieve ervaringen met Mind-Spring. Om erachter te komen hoe Mind-Spring in deze regio is opgestart, waarom Mind-Spring in deze regio goed loopt en welke acties daarvoor zijn ondernomen, hebben we meerdere malen gesprekken gevoerd - in de vorm van interviews - met T. Parson en A. Azizi. Het doel hiervan was om te achterhalen wat de succesfactoren en voorwaarden waren voor de implementatie van Mind-Spring in deze regio. De interviews We hebben nogmaals een interview gedaan met B. Kieft. Het doel hiervan was extra verdieping te verkrijgen wat betreft Mind-Spring. Daarnaast wilden we via B. Kieft de contactgegevens van MindSpring trainers verkrijgen. Hierop hebben we vijf interviews afgenomen bij Mind-Spring trainers, namelijk: A. Azizi, A. Abdulrazzaq, D. Twagirayezu, M. Hafidi en S. Yildirim. Twee trainers geven cursussen op asielzoekerscentra en drie van hen geven cursussen binnen gemeenten via lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Door zowel trainers met ervaring in asielzoekerscentra als trainers met ervaring in een gemeente te interviewen, wilden we erachter komen of er verschil is tussen de trainingen in asielzoekerscentra en gemeenten. De trainers hebben tot maximaal een jaar geleden nog Mind-Spring trainingen verzorgd. Dit betekent dat hun ervaringen recent zijn en dus bruikbaar zijn voor ons onderzoek. De afgenomen interviews met de trainers waren zogeheten ‘open interviews’. De beleving van de respondenten was van belang en stond centraal.31 Bovenstaande interviews waren halfgestructureerde interviews. Wij hebben gebruik gemaakt van een vragenlijst waarbij de respondenten alle ruimte hadden voor eigen inbreng. We hebben ingespeeld op de situatie en de respondenten zelf.32 Hier hebben wij voor gekozen, omdat de werkwijze en situatie met betrekking tot Mind-Spring verschilt per regio. Doordat we met een vragenlijst hebben gewerkt, werden alle onderwerpen die van belang waren voor ons onderzoek aangesneden. Door de respondent ook ruimte te geven voor eigen inbreng en aanvulling, kregen wij meer zicht op de werkwijze in de betreffende regio en konden wij daar inhoudelijk op ingaan. Enquêtes lokale afdelingen VluchtelingenWerk Gedurende het hele onderzoek hebben wij schriftelijke enquêtes afgenomen bij verschillende medewerkers van VluchtelingenWerk: - Elly van Ziel, Clustercoördinator Soest/Zeist; - Linda Bavelaar, Werkbegeleider bij VluchtelingenWerk Rijswijk; - Erik Moesker, plaatsvervangend directeur VluchtelingenWerk Noordwestholland; - Nico Bus, Locatiemanager van VluchtelingenWerk Haarlemmermeer; - Aziz Azizi, Coördinator Vluchtelingenwerk IJmond-Noord, Heiloo en Texel en
31 32
Verhoeven, N. (2006), Wat is onderzoek, praktijkboek methoden en technieken voor het hogerberoepsonderwijs, Amterdam: Boom Verhoeven, N. (2006), Wat is onderzoek, praktijkboek methoden en technieken voor het hogerberoepsonderwijs, Amterdam: Boom
34
coördinator/trainer Mind-Spring in regio Noordwestholland. Deze medewerkers hebben gewerkt met Mind-Spring. Zij waren allen bereid mee te werken aan ons onderzoek. Het doel van de enquêtes was de ervaringen van deze contactpersonen betreffende MindSpring te achterhalen. De resultaten van de interviews en enquêtes zijn verwerkt in de analyse van de deelvragen. Met deze informatie geven we deels antwoord op de onderzoeksvragen. Observatie van een Mind-Spring bijeenkomst Op uitnodiging van A. Azizi hebben we nogmaals een bijeenkomst van Mind-Spring bijgewoond, ditmaal in Schagen. De bijeenkomst die in Schagen werd bijgewoond, was de laatste bijeenkomst van de training. Dit was voor het onderzoek relevant, omdat in de laatste bijeenkomst een evaluatiemoment met de deelnemers plaatsvond. Bijwonen van Train-de-trainers Later hebben we een Train-de-trainers bijeenkomst bijgewoond. Deze bijeenkomst werd verzorgd door B. Kieft, A. Azizi en P. Sterk te GGz Dijk en Duin. Doel van het bijwonen van deze bijeenkomst was te observeren hoe trainers worden opgeleid en te zien welke onderwerpen tijdens een training aan bod komen. Ook was het interessant een aantal trainers-in-spé te spreken over hun beeld van Mind-Spring en hun toekomstbeeld over het trainerschap. Betrouwbaarheid Na de deskresearch, interviews, gesprekken, observaties en enquêtes is alle informatie verzameld en verwerkt. Alle gesprekken en interviews hebben we uitgewerkt en teruggegeven aan de geïnterviewden. Hierdoor konden ze controleren of wij de gegevens correct verwerkt hadden. Om te zorgen dat dit onderzoek betrouwbaar is, hebben we het conceptrapport gestuurd naar de betrokken regiodirecteuren van VluchtelingenWerk, de opdrachtgever en P. Sterk, B. Kieft en A. Azizi van Mind-Spring. Daarop hebben we gesprekken gevoerd voor terugkoppeling. Hun feedback, aanvullingen en correcties hebben we verwerkt om tot een representatief eindrapport te komen.
35
Hoofdstuk 5 5.1
Analyse en resultaten
Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
In paragraaf 5.1.2 staan de analyse en resultaten beschreven van de eerste deelvraag van dit onderzoek. Om de resultaten van deze deelvraag duidelijk te maken is ervoor gekozen te beginnen met een theoretisch intermezzo. Dit theoretische intermezzo zal gaan over onderzoek naar effecten binnen de hulpverlening.
5.1.1.
Theoretisch intermezzo
Volgens Van der Stel (2005) is het mogelijk de effecten van groepstherapie te onderzoeken middels experimenteel- of observationeel onderzoek. Observationeel onderzoek vindt meestal plaats binnen de klinische groepstherapie en kan het besluit teweeg brengen om tot experimenteel onderzoek over te gaan. Mind-Spring is geen groepstherapie, maar de bijeenkomsten van Mind-Spring hebben wel overeenkomsten met groepstherapie. Aan de hand van de hierop volgende theorieën kan bekeken worden of de effecten van Mind-Spring op de dezelfde manieren te onderzoeken zijn als de effecten van groepstherapie. In zijn boek ‘Groepspsychotherapie en onderzoek, handleiding voor de praktijk’ (Houten, 2005) haalt Van der Stel experimenteel en observationeel onderzoek aan. Wellicht zijn enkele aspecten van deze methoden te gebruiken om het effect van Mind-Spring te meten. Hieruit valt het volgende samen te vatten33: Om na te gaan of veranderingen het gevolg zijn van een therapeutische interventie wordt meestal gebruik gemaakt van een experimenteel onderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door middel van een controlegroep. Dit kan een groep mensen zijn die geen behandeling krijgt, een wachtlijstgroep, een placebogroep (deelnemers krijgen een niet-werkzaam geachte vorm van therapie en/of aandacht) of een groep die de gebruikelijke (te onderzoeken) therapie krijgt. Als onderzoekers bijvoorbeeld vermoeden dat een interpersoonlijke therapie voor depressie de meest effectieve vorm van psychotherapie is voor depressie, dan is het beter de therapie af te zetten tegen een andere vorm van therapie. Verschillende typen experimenteel onderzoek zijn: •
Ontwerp met een voor- en nameting en een controlegroep;
•
Ontwerp met alleen een nameting en een controlegroep;
•
Solomon-viergroepenontwerp (geschikt om vast te stellen of er sprake is van effecten van de
•
Factorieel ontwerp (het onderzoeken in een studie van meerdere kenmerken van interventie;
•
Quasi-experimenteel ontwerp;
•
Multipele-behandelingsontwerp (uitkomsten van twee of meer behandelingen onderzoeken)
voormetingen op de metingen na afloop van de interventie); meerdere onafhankelijke variabelen op een afhankelijke waarde onderzoeken);
Bij een experimenteel onderzoek is het cruciaal dat de onderzoeker nagaat of de handleiding van de interventie nageleefd wordt. Tevens moet de steekproef representatief en at random (aselect) zijn. Door dit onderzoek is het mogelijk te vergelijken wat de effecten van dezelfde behandeling zijn bij verschillende doelgroepen.
Bij Mind-Spring zijn dit bijvoorbeeld de effecten van de bijeenkomsten op verschillende doelgroepen als oorlogsveteranen, ouders van wie de kinderen zijn overleden etc.
33
Van der Stel, J. (2005), Groepspsychotherapie en onderzoek handleiding voor de praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
36
Observationeel onderzoek komt veel voor in klinische praktijken. Het levert gegevens op over verbanden maar geeft zelden conclusies over causale relaties. Conclusies uit observationeel onderzoek kunnen voldoende argumenten opleveren om alsnog experimenteel onderzoek uit te voeren Verschillende typen observationeel onderzoek zijn: •
Caseserie: onderzoek naar groepen mensen zonder vergelijkende controlegroep;
•
Casecontrol; onderzoeksontwerp als caseseries, maar met controlegroep (gedrag
•
Retrospectieve cohortstudie; niet-experimenteel onderzoek waarin bij een of meer
variabelen wordt gecontroleerd maar niet gemanipuleerd) groepen mensen achteraf wordt nagegaan welke factoren van invloed zijn geweest op specifieke verschillen tussen de groepsleden; •
Prospectieve cohortstudie; een of meer groepen mensen worden gevolgd; nagaan welke factoren van invloed zijn op later waargenomen verschillen34.
In het boek ‘Basismodel voor methodisch hulpverlenen in het maatschappelijk werk’ (Snellen, 2007) zijn de volgende kenmerken van onderzoek in de sociale sector beschreven: “Variabelen, processen en werkzame factoren zijn in de sociale sector lang niet altijd experimenteel en/of kwantitatief onderzoekbaar of meetbaar. In de sociale werkelijkheid gaat het (ook) om sociale ervaringen en de wijze waarop die in sociale constructies en betekenissen vorm krijgen. Daar is kwalitatief onderzoek voor nodig dat uitgaat van een interpretatieve benadering: de onderzoeker probeert te ontdekken hoe de actor/het subject de situatie definieert. Begrippen en hypothesen worden in samenspraak met de ‘onderzoekssubjecten’ ontwikkeld. De onderzochten zijn participanten in het onderzoek. De ontwikkeling is bottom-up en leidt tot practicebased evidence ofwel ervaringskennis. De werker leert van (onderzoek, evaluatie, intercollegiale toetsing van) praktijkgevallen.” Daarnaast beschrijft Snellen (2007) echter dat in het sociale domein wel objectieve variabelen of gestandaardiseerde meetinstrumenten aan te wijzen zijn. Voorbeelden van harde effectindicatoren zijn: alcohol- en drugsconsumptie, recidive plegen, al dan niet weer vervallen in het maken van problematische schulden of scores op neuroticisme-, depressie- en copingschalen. Er is grote achterdocht ten aanzien van zelfrapportage van proefpersonen over hun condities en mentale staat. Voor een groot deel van de sociale interventies ontbreken deze indicatoren en normen. De belangrijkste effecten bestaan uit subjectief ervaren gevoelens als: het gevoel begrepen te zijn, weer greep op de situatie hebben, er weer tegen kunnen en (heel belangrijk) geleerd te hebben met de situatie om te gaan. “Indien men subjectief beleefde ervaringen als geldige evidence beschouwt voor die effecten, die in principe alleen subjectief ervaren kunnen worden, kan men ook nagaan bij welke vorm van interventie of bij welke interventiekenmerken bepaalde baten in meer of mindere mate worden ervaren. En die evidence is net als de evidence van een meer klassieke meetbenadering eveneens te gebruiken als onderbouwing van ‘good practice’.” (Snellen, 2007)
5.1.2
Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
5.1.2.1 Inleiding Volgens B. Kieft (23-02-2010) is de effectiviteit van een preventief hulpverleningsproject als MindSpring moeilijk te meten. Er is eerder contact geweest tussen de GGz Dijk en Duin en de Vrije
34
Van der Stel, J. (2005), Groepspsychotherapie en onderzoek, handleiding voor de praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
37
Universiteit van Amsterdam om de effecten van Mind-Spring door middel van een onderzoek te meten. Dit onderzoek is echter nooit uitgevoerd omdat het moeilijk is de effectiviteit van preventie te bewijzen. Daarnaast zijn er veel interveniërende variabelen binnen asielzoekerscentra. Hierbij kan gedacht worden aan een dreigende factor, bijvoorbeeld uitzetting. P. Sterk (28-04-2010) geeft aan dat een dergelijke dreiging zo’n grote invloed heeft, dat het effect van Mind-Spring onzichtbaar wordt bij de groep die Mind-Spring heeft gevolgd. Er kan echter wel degelijk wat over de effectiviteit gezegd worden. Dit valt te onderzoeken door de methodiek te vergelijken met ervaringen en reeds bestaande methodieken uit de hulpverlening gericht op dezelfde doelgroep. Daarnaast valt middels observaties tijdens groepsbijeenkomsten veel te ontdekken over de houding en methodiek van de trainer en het effect hiervan op de deelnemers. 5.1.2.2. Onderzoek Op dit moment is er weinig tot geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van Mind-Spring. “De evaluaties die zijn geweest, zijn bij de deelnemers afgenomen direct na een training. Hierin werd vooral gevraagd wat de deelnemers van de training vonden. Deze antwoorden zijn echter niet altijd duidelijk omdat de deelnemers vaak sociaal wenselijke antwoorden geven.”(P. Sterk, 01-02-2010) Projectcoördinator B. Kieft (23-02-2010) geeft aan dat er eerder gesprekken zijn geweest met Dhr. Engelkamp van de VU om te bespreken op welke manier onderzocht kan worden hoe de effecten van Mind-Spring onderzocht kunnen worden. Dhr. Engelkamp gaf, aldus B. Kieft, echter aan dat hier teveel haken en ogen aan zitten en het onmogelijk is om dit te onderzoeken. Dhr. Engelkamp gaf al aan dat het lastig is de uitkomst van een effectenonderzoek betrouwbaar te maken. Mind-Spring is op dit moment nog aan het kijken op welke manier de effecten van MindSpring onderzocht kunnen worden. “Er moet rekening worden gehouden met sociaal wenselijke antwoorden. We willen geen kwalitatief onderzoek maar een onderzoek met keiharde cijfers. Het is wel een idee, mogelijk structureel dezelfde enquêtes te geven aan de deelnemers, zowel aan het begin als het eind van de cursus. Hierdoor kan er toch gezien worden waar de deelnemers in vooruit zijn gegaan.” (B. Kieft, 23-02-2010) Bij bovenstaande uitspraken is echter een aantal theoretische opmerkingen te plaatsen. Deze opmerkingen zullen een aanloop geven naar enkele aanbevelingen. Het gaat onder andere om de volgende punten, zoals omschreven in het theoretisch intermezzo: •
Effectonderzoek is lastig betrouwbaar te maken (Engelkamp);
•
Effectonderzoek vraagt om een nulmeting (Van der Stel, 2005);
•
Effecten van de hulpverlening (Snellen, 2007).
Vanuit de organisatie van Mind-Spring is gezegd dat onderzoek naar de effecten van de groepsbijeenkomsten van Mind-Spring niet of nauwelijks mogelijk is omdat: -
“Er weinig cultuuronafhankelijk testmateriaal beschikbaar is voor tien verschillende culturen;
-
Binnen de asielzoekerscentra veel interveniërende variabelen zijn. Een cursus kan positieve effecten hebben die echter zo weer ongedaan kunnen worden gemaakt door overplaatsing naar een ander asielzoekerscentrum of berichten over onrusten in het land van herkomst.” (P. Sterk, 28-04-2010)
5.1.2.3 Evaluaties A. Azizi (2010) geeft aan dat er tijdens de laatste bijeenkomst altijd een evaluatiemoment plaatsvindt met de deelnemers. In deze evaluatie krijgen de deelnemers de kans om hun mening over Mind-Spring te geven. A. Azizi geeft echter aan dat de deelnemers veel sociaal wenselijke antwoorden geven. Om
38
die reden stuurt hij altijd drie á vier weken na de laatste bijeenkomst een uitnodiging om terug te komen en nogmaals te evalueren. De deelnemers hebben dan hun certificaat ontvangen en hebben de tijd gehad om te kunnen nadenken over Mind-Spring. Hierdoor geven ze eerder aan wat ze minder goed vinden aan Mind-Spring. Hier moet benadrukt worden dat iedere trainer zijn eigen manier van evalueren heeft. Volgens P. Sterk is dit positief, omdat iedere trainer een cultuurspecifieke benadering hanteert. 5.1.2.4 Observaties van het onderzoeksteam bij twee Mind-Spring bijeenkomsten “Veel cliënten kampen, op grond van hun voorgeschiedenis, met een negatief zelfbeeld, schrijven hun problemen/falen toe aan zichzelf, hebben een lage inschatting van eigen effectiviteit en geven blijk van een externe beheersingsoriëntatie. Deze cliënten verwachten van de hulpverlener (Bouwkamp & De Vries, 1992):
‘[…] een zorgzame en vriendelijke benadering. Zij stellen luisteren gelijk aan zorg. Maar voor hen zijn de zorgzame hulpverleners alleen helpend tot op een zeker punt, want belangstelling moet gekoppeld zijn aan daadwerkelijke actie. De cliënten zien de hulpverlener als de deskundige die weet hoe hun probleem aangepakt en opgelost moet worden, zij verwachten een actieve houding en raad en advies van hem. De hulpverlener wordt als bekwaam gezien als hij lijkt op de cliënt qua leeftijd en sekse, de manier waarop hij praat over zijn eigen ervaringen en als hij laat merken dat hij weet hoe hij de problemen moet aanpakken en daartoe actie onderneemt.’ Cliënten verwachten van de hulpverlener een combinatie van ‘een actief sturende’ en een ervaringsgerichte’ houding, een combinatie van ‘praktisch en persoonlijk werken’. Soortgelijke bevindingen zijn ook aangetroffen bij Schaap et al. (1993). Zij noemen een groot aantal onderzoeken, waarbinnen de cliënten voor hen belangrijke therapeutstijlen moeten scoren. Zij schrijven: ‘De kenmerken die cliënten als belangrijk ervaren en die een positief verband laten zien met het therapieresultaat: -
een persoon met wie ik mijn persoonlijke problemen kan bespreken en die mij helpt;
-
emotionele warmte en begrip;
-
een sympathieke en sterke persoonlijkheid;
-
het ervaren van ondersteuning en troost;
-
het krijgen van advies.’
Hiermee zijn de persoonlijke kwaliteiten gegeven die, in de ogen van de cliënt, de werker tot een aantrekkelijke, betrouwbare en deskundige hulpverlener maken: hij is vriendelijk en zorgzaam, belangstellend en betrokken, bemoedigend en ondersteunend, actief, praktisch en duidelijk, open en informeel; kortom, hij geeft blijk van een ondersteunend-directieve houding. Met behulp van deze kwaliteiten kan de hulpverlener de werkrelatie en de cliëntontwikkeling positief beïnvloeden.” (Snellen, 2007) Ter verduidelijking wordt het citaat uit paragraaf 2.2.2.3 in het deel ‘Groepscohesie’ hier herhaald: “Een groot deel van het Mind-Spring product zijn de trainers. Zij hebben dezelfde ervaring als de deelnemers en zijn daardoor erg toegankelijk. Er is voor gekozen om vluchtelingen en asielzoekers als trainers op te leiden om vertrouwen te geven aan de deelnemers. Ook het draaiboek is natuurlijk belangrijk. Dit draaiboek is geschreven om aan te geven welk effect bereikt moet worden aan het eind van een bijeenkomst. Maar in de praktijk werkt dit anders. De sfeer in de groep is erg afhankelijk van de trainer en het vertrouwen dat hij uitstraalt. Maar voor de ene trainer is dit makkelijker dan voor de andere trainer. De juiste aansluiting met de doelgroep zorgt voor de meeste openheid. Groepscohesie
39
is een belangrijk element van Mind-Spring. Het komt ook wel eens voor dat de deelnemers erg wantrouwig zijn richting de trainer. Ze denken dan dat hij is ingehuurd om hen in de gaten te houden.” (B. Kieft, 23-02-2010). In het belang van het onderzoek is er tijdens twee verschillende bijeenkomsten van twee verschillende cursussen van Mind-Spring observatie gedaan. Beide cursussen werden door dezelfde trainer gegeven. Tijdens de bijeenkomsten werd bevestigd dat het belangrijkste product van Mind-Spring de trainer is. De trainer straalde vertrouwen uit waardoor de deelnemers zich op hun gemak leken te voelen. De trainer gaf aan vertrouwen te hebben in de toekomst van de deelnemers. De deelnemers werden op die manier gemotiveerd om actief deel te nemen aan het integratieproces. Er moet worden benadrukt dat beide bijeenkomsten gekenmerkt werden door een open en rustige sfeer. De inhoudelijke stof van de bijeenkomsten werd luchtig behandeld en besproken. Dit had als resultaat dat de drempel om over de thema’s te praten laag lag. Er was veel interactie tussen trainer en deelnemers. Opvallend was dat de bijeenkomsten gemakkelijk onderbroken werden. Deelnemers en/of gasten kwamen te laat binnen en mobiele telefoons gingen af. Dit zorgde voor een onrustige sfeer in de groep. Niet te achterhalen was of dit het gevoel van saamhorigheid en veiligheid in de groep aantastte, waaruit te veronderstellen valt dat de trainer zorgt voor een bepaalde mate van invoegkwaliteit van de bijeenkomsten. Aan de hand van de observaties en bovenstaande onderzoeken kan verondersteld worden dat het concept ‘voor en door vluchtelingen’ effectief is. Het succes zit in het opleiden van een ervaringsdeskundige tot trainer, om cursussen te geven aan deelnemers met dezelfde etnische achtergrond. Hierdoor worden barrières als cultuurverschillen en de daarbij verschillende manier van communiceren weggenomen. Met de manier van communiceren wordt bedoeld: “taalgebruik en communicatieve gewoonten, bijvoorbeeld de manier van vragen, wijze van iets beweren, explicitering van uitingen, kennis en hantering van het appellerende karakter van boodschappen. Het is van belang dat de hulpverlener in deze opzichten kan ‘invoegen’.” (Snellen, 2007) Gedurende de observaties is tevens naar voren gekomen dat de trainer nauw betrokken is bij de deelnemers. De trainer legde de nadruk op persoonlijk contact en onthulde eigen gevoelens. Snellen (2007) bevestigt dat dit de cliënten een gevoel van competentie en macht in de relatie geeft, wat helpend schijnt te werken.
“Voor veel cliënten is niet alleen een betrokken, ondersteunende benadering noodzakelijk, maar ook een sturend-structurerende. Dit sturend-structurerende komt tot uitdrukking in de mate waarin de hulpverlener opdrachten geeft, concreet is en rechtstreekse antwoorden, suggesties en adviezen geeft. Kortom de mate waarin en de wijze waarop hij het voortouw neemt, richting wijst, zaken vanuit zijn eigen kader aan de cliënt voorlegt en, in het uiterste geval, oplegt. De wijze van sturing kan ook zo zijn, dat hulpverlener zaken uit de cliënt zelf naar boven laat komen.” (snellen, 2007) Mind-Spring sluit voornamelijk aan op laatstgenoemde. De trainer stuurt de bijeenkomst door middel van het geven van opdrachten en het uitleggen van de theorie. De deelnemers bepalen zelf wat ze wel en niet vertellen. Dit heeft een positief effect, omdat deze manier van aanpak de open en gemoedelijke sfeer binnen de groep bevordert. Er kan gezegd worden dat de cliënt hierdoor zijn eigen leerproces in handen neemt. 5.1.2.5 Het effect van Mind-Spring op deelnemers
40
De geïnterviewde deelnemers zijn enthousiast over Mind-Spring. Ze geven allen aan dat Mind-Spring erg goed werkt. Ze vinden het fijn dat hun problemen erkend worden en dat ze dit kunnen delen binnen de groep. Geen van de geïnterviewde deelnemers heeft kritiek op Mind-Spring. De trainers van Mind-Spring merken aan het gedrag van de deelnemers dat de bijeenkomsten effect hebben. Trainer H. geeft aan dat de deelnemers tijdens de cursus met elkaar gingen praten en dat hij de deelnemers daardoor zag veranderen. Hij probeert de deelnemers bewust te maken van hun eigen problemen. Deze bewustwording maakt de deelnemers nog sterker en motiveert ze voor het inburgeringstraject. Trainer H. zegt dat de inburgering bij een aantal deelnemers beter verliep nadat zij deel hadden genomen aan de Mind-Spring cursus. Medewerkers van de Sociale Dienst in de gemeente Schagen bevestigden dit. Hieronder enkele citaten van de deelnemers:
“Ik weet nu dat mijn problemen niet gek zijn, maar ik leer juist hoe ik ermee om moet gaan. Ik leer door Mind-Spring ook nieuwe mensen kennen en leer de Nederlandse taal een beetje”. (Deelneemster Mind-Spring, 19-02-2010) “Ik kom een half uur eerder omdat ik Mind-Spring zo leuk vind. Ik kan dan gezellig met de rest praten maar wil ook niet te laat komen omdat ik het dan niet meer begrijp. Na Mind-Spring wil ik de taal leren en gaan werken. Door Mind-Spring ken ik dan beter de weg in Nederland.” (Deelnemer Mind-Spring, 19-02-2010) Bij de interviews van de deelnemers zijn verschillende kanttekeningen te plaatsen. De uitkomsten zijn minder betrouwbaar omdat er een taalbarrière was tijdens de interviews. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat veel deelnemers sociaalwenselijke antwoorden hebben gegeven, omdat wij tijdens de bijeenkomst aanwezig waren en contact hebben met de trainer. Dit kan de betrouwbaarheid van de uitkomsten hebben aangetast. Tevens kwamen alle geïnterviewde deelnemers van eenzelfde bijeenkomst en trainer. Nog meer citaten van deelnemers uit asielzoekerscentra zijn te vinden in bijlage E.
5.1.2.6 Het effect van Mind-Spring op trainers Naast het effect op de deelnemers, heeft Mind-Spring ook effect op de trainers. De effecten zijn persoonlijk en verschillen daarom per trainer. Een aantal geïnterviewde trainers gaf aan het fijn te vinden andere mensen te helpen. De trainers zijn ervaringsdeskundigen en weten hoe moeilijk de vluchtelingen het hebben. Door andere mensen bij te staan in een dergelijke situatie, krijgen ze zelf positieve energie. Trainer D. geeft aan dat veel mensen in de asielzoekerscentra problemen hebben. Hij vindt het fijn deze mensen te helpen. Tevens geeft hij aan de training te geven omdat hij nog geen werk gevonden heeft. Mind-Spring geeft hem een dagbesteding. Trainer Z. (07-03-1010) geeft aan dat Mind-Spring voor haar een mooie kans was om meer te leren van andere culturen. “Afrika is voor de meeste Nederlanders erg ver van hun bed. Maar je komt ze wel als cliënten tegen in je werk. Mind-Spring brengt het continent Afrika dichterbij” Trainer H. (01-03-2010) geeft aan dat Mind-Spring hem erg geholpen heeft. Hij was alleen met zijn
41
problemen, maar door de cursus heeft hij geleerd dat praten belangrijk is. Het goede aan Mind-Spring vindt hij dat hij de vluchtelingen helpt met integreren. “Sommige trainers hebben een baan gevonden door deel te nemen aan Mind-Spring. Door de nauwe samenwerking met de GGz kunnen ze zich dikwijls profileren binnen deze organisatie”. (P. Sterk, 2804-2010)
42
Hoofdstuk zes Conclusies Conclusies en aanbevelingen Inleiding In dit hoofdstuk worden conclusies getrokken naar aanleiding van de analyse en resultaten die naar voren komen in het onderzoeksrapport. In de eerste paragraaf zullen we per deelvraag de conclusies behandelen. In de tweede paragraaf zullen we aan de hand van de conclusies onze aanbevelingen geven voor de implementatie van Mind-Spring binnen lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Conclusies De hoofdvraag van dit onderzoek is: “Wat zijn de mogelijkheden om Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland te implementeren?” Om dit in kaart te brengen zijn er deelvragen opgesteld. In deze paragraaf zullen de deelvragen achtereenvolgend aan bod komen. De deelvragen luidden: 4.
Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
5.
Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk?
6.
Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring binnen andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden?
Deelvraag 1. Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring? Voor het plaatsvinden van Mind-Spring is financiering nodig, die veelal bestaat uit gemeentesubsidies. Om de kans op subsidieverstrekking te vergroten, is het aan te raden het product in resultaten te kunnen presenteren. Wanneer de effecten van Mind-Spring in resultaten zijn uit te drukken, zal dit een bijdrage leveren op de subsidieaanvraag en vooral de toezegging ervan. De effectiviteit van een preventief hulpverleningsproject als Mind-Spring is moeilijk te meten en betrouwbaar te maken. P. Sterk (2010) geeft hiervoor de volgende verklaringen: -
“Er is weinig cultuuronafhankelijk testmateriaal beschikbaar voor tien verschillende culturen;
-
Binnen de asielzoekerscentra zijn er veel interveniërende variabelen.” Een voorbeeld hiervan is een dreigende factor als uitzetting.
GGz Dijk en Duin heeft wel getracht de effectiviteit van Mind-Spring te laten onderzoeken door de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek is uiteindelijk niet uitgevoerd wegens de moeilijk te bewijzen effectiviteit van preventie. Wij kunnen echter concluderen dat de effectiviteit waarneembaar is aan de hand van onderstaande punten: •
De methodiek van Mind-Spring is te vergelijken met ervaringen en reeds bestaande methodieken uit de hulpverlening gericht op dezelfde doelgroep. Uit de analyse van deelvraag twee is gebleken dat de ervaringen met Mind-Spring van verschillende gemeenten zeer positief zijn.
•
Snellen (2007) bevestigt dat in de sociale sector de belangrijkste effecten bestaan uit subjectief ervaren gevoelens als: het gevoel begrepen te zijn, weer greep op de situatie te hebben, er weer tegen aan te kunnen en geleerd te hebben met de situatie om te gaan. Hij voegt hier aan toe dat subjectief beleefde ervaringen, als geldige evidence beschouwd kunnen worden voor
43
die effecten. De houding van de trainer kan van positieve invloed zijn op de deelnemers van de Mind-Spring cursus. •
Momenteel vindt er tijdens de laatste bijeenkomst altijd een evaluatie plaats met de deelnemers. Trainer en sociaal psycholoog A. Azizi geeft aan dat er rekening gehouden moet worden met sociaal wenselijke antwoorden. Mind-Spring heeft het plan om in de toekomst de deelnemers aan het begin en aan het eind van de cursus een enquête in te laten vullen, maar ook dan moet er rekening worden gehouden met sociaal wenselijke antwoorden.
•
Middels observaties tijdens groepsbijeenkomsten was veel te ontdekken over de houding en methodiek van de trainer en het effect hiervan op de deelnemers. Aan de hand van de observaties van de onderzoekers kan het volgende verondersteld worden: o
Het concept ‘voor en door vluchtelingen’ is effectief;
o
De trainer is nauw betrokken bij de deelnemers;
o
De geïnterviewde deelnemers zijn enthousiast over Mind-Spring. Ze geven allen aan dat Mind-Spring erg goed werkt. Ze vinden het fijn dat hun problemen erkend worden en dat ze dit kunnen delen binnen de groep;
o
De trainers van Mind-Spring merken aan het gedrag van de deelnemers dat de bijeenkomsten effect hebben;
o •
De effecten op de trainers verschillen per persoon.
De ervaringen met Mind-Spring van verschillende gemeenten zijn erg positief. Deze ervaringen zijn mee te nemen in de waarneembare effecten van Mind-Spring. De ervaringen betreffen vooral betere resultaten op de inburgeringscursus en het aanpassingsvermogen van de deelnemers.
Deelvraag 2. Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk? Beheersaspecten De verschillende beheersaspecten om Mind-Spring te implementeren binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk zijn: tijd, geld, kwaliteit, informatie en organisatie. Als er bij het ene beheersaspect minder marge is, betekent dit dat er meer marge nodig is bij een ander beheersaspect. •
Tijd: Het landelijk implementeren van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk hoeft niet veel tijd te kosten. Er is al een voorbeeldregio: VluchtelingenWerk Noordwestholland.
•
Geld: In bijlage H staat de begroting van VluchtelingenWerk Noordwestholland. Het is van
•
Kwaliteit: Mind-Spring hecht grote waarde aan de kwaliteit van haar bijeenkomsten. Deze
belang deze niet boven de 10.000 euro uit te laten komen. kwaliteit is onder andere afhankelijk van de trainers, hun achtergrond, de opleiding die zij krijgen en het plaatsvinden van evaluaties. •
Informatie: Er moeten afspraken gemaakt worden tussen het Landelijk Bureau, de regionale afdelingen en lokale afdelingen van VluchtelingenWerk over wie welke taken en verantwoordelijkheden krijgt.
•
Organisatie: Per lokale of regionale afdeling van VluchtelingenWerk zou er iemand aangesteld kunnen worden als projectleider. Daarnaast moet Mind-Spring passen binnen de visie en doelstellingen van de organisatie VluchtelingenWerk. Uit de ervaringen van VluchtelingenWerk Noordwestholland blijkt dat dit goed op elkaar aansluit.
44
Voorwaarden Zoals ook in de uitwerking van de deelvragen staat beschreven, gelden er voor Mind-Spring, VluchtelingenWerk en de gemeenten verschillende voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Hieronder zullen deze apart van elkaar aan bod komen.
Voorwaarden Mind-Spring Een eerste voorwaarde om een project als Mind-Spring te laten functioneren, is het onder de aandacht brengen van het bestaan ervan. Dit is onder andere gedaan via contacten bij AZC’s, de regiomanagers van VluchtelingenWerk en de trainers. 1. Coördinatie GGz Dijk en Duin •
Momenteel coördineert GGz Dijk en Duin Mind-Spring. Gebleken is dat GGz Dijk en Duin niet genoeg capaciteit en middelen heeft om Mind-Spring landelijk te coördineren.
•
In het geval van landelijke implementatie zal VluchtelingenWerk de coördinatie op zich moeten nemen. Dit kan landelijk door het Landelijk Bureau of regionaal via de regionale afdelingen van VluchtelingenWerk.
2. Samenwerking •
Om Mind-Spring landelijk te implementeren binnen VluchtelingenWerk is een goede samenwerking en communicatie met GGz Dijk en Duin van groot belang. Het contact tussen deze GGz instelling en VluchtelingenWerk Noordwestholland loopt reeds goed.
•
Aangezien GGz Dijk en Duin een beperkt aantal uren beschikbaar heeft voor Mind-Spring, wordt er voorgesteld de coördinatie te laten oppakken door de regionale afdelingen van VluchtelingenWerk. GGz Dijk en Duin beschikt namelijk niet over voldoende geld en tijd.
•
Naast een goed contact met VluchtelingenWerk, moet GGz Dijk en Duin ook beschikken overeen goed contact en nabije ondersteuning van andere GGz instellingen. Er moet namelijk tijdens de Mind-Spring bijeenkomsten een GGz coach aanwezig zijn. Daarnaast moet de GGz coach tijd vrijmaken voor evaluaties. Bij een landelijk implementatie van Mind-Spring moeten de medewerkers van de GGz instellingen gemotiveerd worden om mee te werken.
3. Overige GGz instellingen en medewerkers • •
Een goed contact met en nabije ondersteuning van de GGz zijn een voorwaarde. De professionaliteit en interculturele kennis van de GGz psycholoog die bij de cursus aanwezig is, zijn onmisbaar. Bijvoorbeeld in het geval wanneer er sprake is van psychische ziektebeelden van een deelnemer. De GGz psycholoog kan deze herkennen en de deelnemer op weg helpen naar de reguliere GGz hulpverlening.
4. Trainers •
Goedopgeleide trainers zijn onmisbaar voor Mind-Spring.
•
Het blijkt dat het moeilijk is trainers vast te houden. Er wordt veel geïnvesteerd in het opleiden van de trainers. Om die reden gaat er bij elke trainer die stopt tijd en geld verloren.
45
•
Daarnaast zorgt dit ervoor dat er weinig trainers zijn met genoeg ervaring om een nieuwe groep trainers op te leiden, wat wel van belang is voor de uitbreiding van Mind-Spring.
•
Er bestaan grote verschillen in de beloningen van trainers. De meeste werken als vrijwilliger bij Mind-Spring en krijgen een onkostenvergoeding. Sommige trainers krijgen een vrijwilligersvergoeding, een aantal krijgt daadwerkelijk salaris. Dit speelt mee bij het vasthouden van de trainers; want zodra een vrijwilliger een vaste baan krijgt, kan hij meestal cursussen meer geven.
5. Werving •
Uit ervaring blijkt dat het werven van deelnemers voor Mind-Spring vaak moeizaam is voor autochtonen. Het blijkt dat de werving van de doelgroep het meest succesvol verloopt, wanneer een bekende van of sleutelfiguur binnen de doelgroep hier zorg voor draagt.
•
Een uitgangspunt van Mind-Spring is dat de groep qua taal en cultuur homogeen is. Dit zorgt soms voor problemen bij het samenstellen van een groep, gezien potentiële deelnemers vaak van verschillende afkomst zijn. Daardoor zouden de groepen te klein worden. In sommige gevallen is er vanwege dit probleem gewerkt met heterogene groepen. Dit heeft nog geen problemen opgeleverd.
6. Evaluatie •
Evaluaties zijn van groot belang om de kwaliteit te waarborgen. Hier moet veel aandacht aan besteed worden.
•
Er dienen evaluaties plaats te vinden tussen alle betrokken partijen.
7. Bekendheid van Mind-Spring •
Om Mind-Spring van de grond te krijgen, is het van belang dat de partijen die ermee gaan werken voorkennis hebben van het project. Inmiddels is men bezig geweest met verspreiding op AZC’s, bij VluchtelingenWerk en door middel van mond-op-mond reclame.
•
Wanneer Mind-Spring binnen meerdere gemeenten via VluchtelingenWerk van de grond moet komen, is het van groot belang de desbetreffende gemeenten van goede informatie te voorzien.
Voorwaarden VluchtelingenWerk 1. Financiering •
In iedere situatie moet er voor de start van Mind-Spring veel geïnvesteerd worden, zowel qua tijd als geld. Als het traject echter loopt, biedt Mind-Spring zowel voor de inburgeringstrajecten van de gemeenten als de begeleidingstrajecten van VluchtelingenWerk voldoende ondersteuning om zichzelf terug te verdienen. De bij de onderzoekers bekende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk die gestart zijn met MindSpring, zijn er in geslaagd financiering te regelen voor dit project.
•
Asielzoekers zijn collectief verzekerd via de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) van Menzis. Mind-Spring wordt voor de asielzoekers vanuit deze zorgverzekering gefinancierd.
2. Werving (deelnemers en trainers)
46
•
Het werven van deelnemers gebeurt onder andere door de cliëntbegeleiders van VluchtelingenWerk. Zij hebben een vertrouwensrelatie met de vluchtelingen.
•
Andere mogelijkheden om deelnemers te werven zijn via de ROC’s, de trainers of met behulp van sleutelfiguren.
•
Trainers worden aangereikt door GGz Dijk en Duin. Als een lokale afdeling van VluchtelingenWerk zelf een passend persoon op het oog heeft, kan deze worden aangemeld bij GGz Dijk en Duin voor de Train-de-trainers.
3. Enthousiasme medewerkers •
Daar waar Mind-Spring goed loopt, bleken de medewerkers erg enthousiast over het project. Enthousiasme van iedere betrokkene is een voorwaarde om een project als MindSpring succesvol te laten verlopen.
4. Ruimte en tijdstip •
Er moet een ruimte zijn die passend is voor de grootte van de groep. Dit kan op het ROC zijn, waar veel vluchtelingen hun inburgeringscursus volgen, of op het kantoor van VluchtelingenWerk.
•
Wanneer de gemeente een ruimte beschikbaar heeft, kan Mind-Spring ook daar plaatsvinden. Dit kan kostenbesparend werken.
•
Er zijn veel partijen bij de bijeenkomst aanwezig. Dit maakt het lastig een tijdstip te vinden waarop iedereen beschikbaar is.
5. Coördinatie en rolverdeling •
In de meeste gevallen wordt de lokale coördinatie van Mind-Spring uitgevoerd door de enthousiaste en gemotiveerde werkbegeleider van VluchtelingenWerk. Doordat er voor deze functie niet een extra werknemer hoeft worden aangesteld, kunnen de kosten beperkt blijven.
•
Wanneer Mind-Spring opgestart wordt, betekent dit een uitbreiding van het takenpakket van de lokale werkbegeleider. Indien VluchtelingenWerk lokaal de coördinatie op zich neemt, geeft dit verschillende voor- en nadelen. o
Voordelen zijn:
Er ontstaat een (betere) samenwerking tussen VluchtelingenWerk en de GGz; Mind-Spring wordt voor de gemeente een duidelijk product in de trajectbegeleiding die VluchtelingenWerk aan zijn cliënten biedt.
o
Nadelen zijn:
De druk op de werkbegeleider wordt vergroot, omdat Mind-Spring een extra taak is naast de reguliere werkzaamheden. Als de werkbegeleider geen tijd en ruimte heeft binnen het takenpakket, kan dat ervoor zorgen dat de continuïteit van het plaatsvinden van de cursus mogelijk niet gewaarborgd wordt.
Om dit te ondervangen zou men kunnen kijken of het mogelijk is regionaal een projectleider aan te stellen, die Mind-Spring op meerdere lokale afdelingen zal gaan organiseren.
47
•
Wanneer Mind-Spring door het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk gecoördineerd zal worden, is het van belang dat zij de rol van opdrachtgever op zich neemt. Zij communiceert via de regionale afdelingen. De regionale afdelingen stellen (een) projectleider(s) aan. Dit kunnen werkbegeleiders zijn van de lokale afdelingen.
•
De scheiding tussen de rol van opdrachtgever en van projectleider is belangrijk voor de taakverdeling bij de implementatie van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk. Duidelijk wordt dat het Landelijk Bureau eindverantwoordelijke zal zijn voor de landelijke implementatie.
•
Verschillende regiodirecteuren zouden liever zelf de rol van opdrachtgever op zich nemen. Naar hun inzicht is Mind-Spring regionaal beter te coördineren dan landelijk.
•
De regionale afdelingen zijn onafhankelijke stichtingen. Daaronder vallen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. De communicatie tussen de regionale afdelingen en de lokale afdelingen is directer dan de communicatie tussen het Landelijk Bureau en de lokale afdelingen. Het Landelijk Bureau zou een faciliterende rol kunnen spelen wanneer de coördinatie van Mind-Spring onder de regionale afdelingen valt.
6. Evaluaties en overleg •
Het is van belang het verloop van de cursus te evalueren met alle betrokken partijen. Men blijkt hiervan te leren, waardoor bij het opstarten van een volgende cursus rekening gehouden kan worden met valkuilen en succesfactoren.
7. Bekendheid van Mind-Spring •
Wanneer Mind-Spring landelijk (of regionaal) geïmplementeerd gaat worden binnen VluchtelingenWerk, dienen de verantwoordelijken de medewerkers op de hoogte te stellen van de implementatie en inhoud van Mind-Spring.
•
Daarnaast moet VluchtelingenWerk Mind-Spring bekend maken binnen gemeenten.
Voorwaarden gemeenten 1. Financiering •
Indien een gemeente geïnteresseerd is in het starten van Mind-Spring, dient zij na te gaan waar subsidie vandaan kan komen. In veel gemeenten wordt Mind-Spring gefinancierd vanuit het (re)integratie- of participatiebudget.
•
In sommige gemeenten wordt via de Wet Werk en Bijstand voor financiering gezorgd.
•
Daarnaast kan subsidie deels verleend worden vanuit de gelden die gemeenten beschikbaar stellen voor de instapcursussen voor inburgeraars (zie bijlage H).
2. Werving deelnemers •
De meeste vluchtelingen volgen naast het traject van VluchtelingenWerk een integratietraject bij de gemeente. De gemeenteconsulenten kunnen potentiële deelnemers voor Mind-Spring in overleg met VluchtelingenWerk aanmelden.
48
•
Een andere mogelijkheid om deelnemers te werven voor Mind-Spring, is het traject te verplichten via de Wet Werk en Bijstand (WWB) voor de vluchtelingen die deze bijstand ontvangen.
Deelvraag 3. Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring in andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden? In de uitwerking van de deelvragen staat een stappenplan beschreven ter implementatie van MindSpring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Dit stappenplan is chronologisch opgesteld aan de hand van de succesfactoren en valkuilen waar men mee te maken had bij de implementatie van Mind-Spring binnen gemeenten waar het project goed loopt. Door deze stappen te volgen bij implementatie van Mind-Spring elders, zijn succesfactoren bruikbaar en kan men rekening houden met eventuele valkuilen. In het stappenplan staat vermeld dat het belangrijk is Mind-Spring eerst bekend te maken bij de regiodirecteuren. De regiodirecteuren proberen de werkbegeleiders van lokale afdelingen te enthousiasmeren. De werkbegeleider (of een ander persoon) wordt aangesteld als projectleider. Vervolgens kan de werkbegeleider contact opnemen met GGz Dijk en Duin om door middel van persoonlijk contact de nodige informatie te krijgen over Mind-Spring. In de hierop volgende stap, worden de medewerkers op de hoogte gesteld en de subsidieaanvraag voorbereid. Als de subsidieaanvraag is ingediend en toegewezen, kan begonnen worden met de werving. Er moet een trainer, een GGz coach, een tolk en deelnemers geworven worden. Als er een potentiële groep deelnemers is, kan er een informatiebijeenkomst georganiseerd worden. De werkbegeleider zorgt voor een goede locatie voor deze informatiebijeenkomst en de daarop volgende bijeenkomsten. Tevens blijven de cliëntbegeleiders actief betrokken bij Mind-Spring en zo nodig stimuleren zij de cliënt tot deelname. De projectleider is nauw betrokken bij de voortgang van Mind-Spring. Dit doet hij middels contact en evaluatie met de trainer. Daarnaast vinden er evaluaties plaats tussen de werkbegeleider, trainer, GGz coach, GGz Dijk en Duin en de gemeente. Het is van belang dat aan deze evaluaties veel aandacht geschonken wordt. Na afloop van de cursus kan bekeken worden of er onder de ex-deelnemers een geschikt persoon voordoet om Train-de-trainers te volgen.
49
Aanbevelingen Dit onderzoek is gedaan in opdracht van het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland. De meeste aanbevelingen in deze paragraaf zijn dan ook gericht op deze organisatie. Daarnaast wordt er een aantal aanbevelingen geformuleerd voor Mind-Spring.
VluchtelingenWerk •
Lees dit onderzoeksrapport grondig en leer van de ervaringen die elders in het land zijn opgedaan.
•
Er moeten afspraken gemaakt worden tussen het Landelijk Bureau, de regionale afdelingen en lokale afdelingen van VluchtelingenWerk over wie welke taken en verantwoordelijkheden krijgt. De belangrijkste vraag is: “Wie gaat (het implementeren van) Mind-Spring coördineren?” Goede afspraken hierover zijn belangrijk om miscommunicatie te voorkomen en op deze manier weet iedereen waar hij aan toe is. Meerdere regiodirecteuren geven voorkeur aan een regionale aanpak en coördinatie van de implementatie van Mind-Spring. Wanneer de regionale afdeling de rol van opdrachtgever op zich neemt, zouden regionaal een (of meerdere) projectleider(s) aangesteld moeten worden. Dit kan een werkbegeleider zijn van een lokale afdeling, een medewerker van het hoofdkantoor van de regionale afdeling, of iemand die hiervoor specifiek in dienst genomen wordt. In deze rolverdeling zou het Landelijk Bureau een faciliterende rol toebedeeld kunnen krijgen. Hierbij valt te denken aan informatie- en materiaalverstrekking.
•
Het Landelijk Bureau zou een belangrijke rol kunnen spelen bij het opleiden en trainen van medewerkers van VluchtelingenWerk. Zij kan bijvoorbeeld workshops organiseren waarin geleerd wordt over de aspecten werving, implementatie en subsidieaanvraag. Als er gekozen wordt voor regionale coördinatie zal deze taak bij de regionale afdelingen komen te liggen.
•
Indien er regionaal subsidie aangevraagd wordt, zal dit geschieden via een Europees subsidiefonds. Wanneer dit het geval is, zijn gemeenten verplicht om een Europese aanbesteding te doen als de kosten per cursus boven de €10.000,- uitstijgen35. De aanbeveling luidt in dit geval de begroting per cursus onder dit bedrag te laten uitkomen, zodat subsidieverstrekking eenvoudiger kan plaatsvinden. Zie bijlage G voor een voorbeeldbegroting.
•
Wanneer de subsidie alleen lokaal wordt aangevaagd, dient eveneens de aanbeveling de begroting op maximaal €10.000,- uit te laten komen. Wanneer dit bedrag overstegen wordt, moeten gemeenten meer handelingen verrichten om subsidie te verstrekken.
•
Het dient de aanbeveling vooronderzoek te doen naar de mogelijkheden tot subsidieverstrekking die gemeenten hebben. Ervaring leert dat gemeenten eerder geneigd subsidie te verstrekken, wanneer de aanvrager met een aantal concrete, goed onderbouwde voorstellen komt.
•
Voor een succesvol verloop moet worden nagegaan in hoeverre de medewerkers achter het plan staan en in hoeverre ze bereid zijn mee te veranderen met de implementatie van MindSpring. Wanneer er weinig behoefte is onder de medewerkers aan de implementatie van MindSpring, kan de implementatie mislukken of kunnen medewerkers uitvallen.
•
Het is aan te raden de doelgroep pas te werven wanneer er subsidie is toegezegd.
•
Uit ervaring blijkt dat evaluatie bij dergelijke projecten niet altijd voldoende aandacht aan evaluaties besteed wordt. Het is echter aan te bevelen het verloop van de cursussen goed te evalueren met de betrokken partijen (opdrachtgever, projectleider en –team, trainer, gemeente en GGz).
35
www.aanbestedingenonline.nl
50
Mind-Spring •
Mogelijkheden creëren om de effectiviteit van Mind-Spring bij de deelnemers te onderzoeken. Als de effectiviteit bewezen kan worden, zorgt dit ervoor dat de subsidieverstrekkers gemakkelijk overtuigd kunnen worden van het belang van Mind-Spring. Het is mogelijk om positieve ervaringen van gemeenten over te dragen.
•
De doelstellingen die met Mind-Spring bereikt moeten worden, dienen helder uitgeschreven te worden. Aan de doelstellingen kunnen concrete acties worden gekoppeld. Mogelijk is per actie de effectiviteit meetbaar te maken.
•
Om trainers vast te houden zouden er mogelijkheden ter salariëring gezocht moeten worden. De salariëring zou voor elke trainer hetzelfde moeten zijn; momenteel zijn er trainers die wel betaald krijgen, en trainers die hun werk onbetaald uitvoeren. Wanneer vrijwillige trainers elders een vaste aanstelling krijgen, stoppen ze vaak met het verzorgen van Mind-Spring cursussen.
•
De cursus voor trainers bestaat nu uit acht bijeenkomsten. Dit kan te kort zijn om een goede trainer te worden. Een mogelijkheid is om de trainers in verschillende niveau’s in te delen. Niveau 1: Onervaren trainers. Na de cursus moeten zij eerst stage lopen bij een ervaren trainer. Tijdens deze stage wordt de voortgang geëvalueerd. Niveau 2: Trainers zijn nu in staat om zelf een training te geven. Jaarlijkse bijscholing is aan te bevelen. Dit versterkt de positie van de trainers. Niveau 3: Ervaren trainers. Deze trainers kunnen als coach dienen voor de trainers uit de andere niveaus.
•
Door het aanhouden van bovenstaande niveau’s kan uitval worden voorkomen en kwaliteit gegarandeerd.
•
Het zou efficiënt zijn als er ervaren trainers zijn die in heel Nederland ingezet kunnen worden om cursussen te verzorgen en onervaren trainers te coachen.
•
Binnen de GGz zouden meer medewerkers opgeleid moeten worden om de Train-de-trainers te verzorgen, zodat er op meerdere plaatsen in het land trainers opgeleid kunnen worden.
•
De coördinatie van Mind-Spring (onder andere het opleiden en inzetbaar maken van trainers en GGz coaches) vanuit de GGz zou binnen meerdere regionale instellingen moeten plaatsvinden.
51
Nawoord Bij de uitvoering van dit onderzoek, hebben wij de afgelopen maanden veel steun ondervonden van eenieder die ons heeft meegeholpen om tot het rapport te komen dat nu voor u ligt. Hen allen danke wij hartelijk. Als eerste danken wij onze scriptiebegeleider Jan Brinkman, docent aan de Hogeschool Utrecht. Wij willen hem hartelijk danken voor zijn motivatie, procedurele steun en aanwijzingen gedurende het gehele onderzoeksproces. Jan stond van begin af aan voor ons klaar wanneer we hem nodig hadden. Jan, petje af voor de rust die je wist te brengen in stressvolle situaties! Onze speciale dank gaat uit naar Sylvia van de Graaf, senior projectleider op het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland. Na het onverwachte vertrek van onze oorspronkelijke opdrachtgever Jessica Winter, hoofd van de afdeling Sociale Innovatie, heeft zij alle taken die behoren tot de opdrachtgever op zich genomen. Sylvia heeft zich meteen goed ingelezen in het rapport en geïnformeerd naar de voortgang. Sylvia, je stond voor ons klaar wanneer we informatie nodig hadden over de beleidsprocedures van VluchtelingenWerk. Verder willen wij het team van Mind-Spring danken voor de medewerking en deskundigheid. Paul Sterk heeft samen met Barbara Kieft, Aziz Azizi en Sulaiman Shinwary een uniek preventieproject voor vluchtelingen en asielzoekers opgezet binnen de Nederlandse GGz. Paul willen we speciaal danken voor zijn medewerking en voor de kritische aanwijzingen over de inhoud betreffende Mind-Spring in dit rapport. Barbara danken wij speciaal voor al haar tijd en informatieverstrekking, en , bovenal, haar enthousiasme om te spreken op het aanstaande symposium. Sulaiman willen wij danken voor zijn betrokkenheid bij het symposium ‘Integreren Kan’, waarmee we ons onderzoek zullen afsluiten en bekendheid zullen geven aan Mind-Spring. Aziz, vooral jij hartelijk dank voor alles: de vele tijd die je voor ons beschikbaar stelde, de vele uitnodigingen die we van je ontvingen voor het bijwonen van cursussen en trainingen, het feit dat je wilt spreken op het symposium en uiteraard je deskundige informatie waar we veel aan hebben gehad. We zijn voor ons onderzoek veel in Noord Holland geweest, gezien Mind-Spring vooral daar plaatsvindt. In deze provincie mogen we één persoon niet vergeten: Tineke Parson, directeur van de regio VluchtelingenWerk Noordwestholland. Tineke heeft met haar gedrevenheid weten te bereiken dat Mind-Spring van de grond is gekomen en zich verder ontwikkeld in haar regio. Tineke pleit voor een landelijk aanbod van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk. Tineke, hartelijk bedankt voor deze gedrevenheid, voor alle medewerking en voor het feit dat je komt spreken op het symposium. Binnen VluchtelingenWerk hebben we verder gesproken met de regiodirecteuren Jan van der Werff en Hennie Hagen en projectmanager Ger Meijer. Hen alledrie zijn we dankbaar voor de aanvullingen die ze hadden op ons onderzoeks rapport envoor de tijd die ze voor ons beschikbaar stelden. Verder danken wij: Mind-Spring trainers Adnan Abdulrazzaq, Mohamed Hafidi, Serap Yildirim, Deogratias Twagirayezu, Linda Bavelaar, Nico Bus, Eric Moesker, Elly van Ziel en eenieder die meegewerkt heeft die we hierboven niet genoemd hebben. Over de auteurs: Bas Verschoor, Merel Visser en Samantha Visser zijn alledrie student maatschappelijk werk en dienstverlening aan Hogeschool Utrecht. Met dit onderzoeksrapport en het verzorgen van een symposium ronden zij hun opleiding af.
52
Bas Verschoor heeft gedurende zijn opleiding ervaring opgedaan met vluchtelingen tijdens zijn derdejaars stage. In dat jaar schreef hij een uitgebreid essay over ‘interculturele vraagstukken’. Zowel zijn stage als zijn essay werden hoog beoordeeld; respectievelijk een 9,5 en een 9 op een schaal van 1 tot 10. Zijn interesse voor verschillende culturen en de diversiteit binnen de Nederlandse samenleving moge duidelijk zijn. Bas heeft zich geprofileerd in management in de publieke sector, zijn vierdejaars minor. Zijn ambitie gaat uit naar een carrière op beleidsniveau binnen de hulp- en dienstverlening. Samantha Visser heeft gedurende haar opleiding ervaring opgedaan in verschillende sectoren. Haar tweedejaarsstage was gericht op de interculturele samenleving in Nederland. Tijdens haar derdejaarsstage heeft zij ervaring opgedaan in de psychiatrie. Samantha heeft de ervaringen die zij in beide stages heeft opgedaan, op verschillende manieren in dit onderzoek kunnen gebruiken. Daarnaast was dit voor haar een goede kans om ervaring op te doen binnen VluchtelingenWerk. Zij heeft dit erg leerzaam en interessant gevonden. Zij is van mening dat VluchtelingenWerk een warme en sociale organisatie is en ze heeft met veel plezier aan dit onderzoek gewerkt! Voor Merel Visser was dit onderzoek de eerste kennismaking met het werken met vluchtelingen. Wel kwamen de ervaringen uit haar eerdere stages goed van pas. In haar tweede jaar heeft zij stage gelopen bij een project tegen eenzaamheid. Hier heeft zij voor het eerst kennis gemaakt met interculturele hulpverlening. Tijdens haar derdejaars stage heeft zij ervaring opgedaan in het werken met (ex) dak- en thuislozen. Ook hier waren veel cliënten met een andere culturele achtergrond. Dit onderzoek heeft haar kennis vergroot op het gebied van interculturele hulpverlening. Daarnaast heeft zij kennis mogen maken met de organisatie VluchtelingenWerk en de samenwerking met de GGz. Zij heeft het gehele onderzoek erg leerzaam gevonden.
53
Literatuur •
Bartels (2003), In: Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen;
•
Begemann, F.A. (1995) Hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, mogelijkheden binnen
• •
de eerstelijns zorg, Utrecht: Stichting Pharos Cuipers, P. e.a. (1993), De methodiek van de ondersteuningsgroep, Nijkerk: Intro Doorn,L. van e.a. (2008) Outreachend werken, handboek voor werkers in de eerste lijn,
•
Fargadi, A. (1999), In: Waning, A. van (red.) (1999), Multiculturele samenleving en
•
Hamming, R. e.a. (2005), Peereducation bij SOA- preventie door de MOA en GGD, Assen
•
Heinsius, J. (1994), Eerst denken dan doen, de methode van projectmatig werken in de non-
transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
Bussum: Coutinho
psychoanalyse, Assen: van Gorcum
profit organisaties, Utrecht: CIV •
Hoeksema, K. J. en Werf, S. van der (2004) Sociologie voor de praktijk, een inleiding in de
•
Laban (2003), In: Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen;
•
Mönnink, H. de (2000), Verlieskunde; handreiking voor de beroepspraktijk, Maarssen: Elsevier
•
Ras, H.J.C, Feltz-Cornelis, C.M. van der & Eijk, I. van (2003), Wegwijs in de psychiatrie,
sociologie voor het HBO, Bussum: Coutinho transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
Amsterdam: Boom •
Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
•
Rohlof, H. e.a. (1999), Vluchtelingen in de GGZ, handboek voor de hulpverlening, Utrecht: Stichting Pharos
•
Pater, L. e.a. (2001). Implementeren; Het speelveld in de praktijk. Utrecht: Lemma
•
Penninx, K., Scholten, C. e.a. (2005), Werken aan maatschappelijk ondersteuning een
•
Stel, J. van der (2005), Groepspsychotherapie en onderzoek, Handleiding voor de praktijk
handreiking voor sociale professionals, Utrecht: Lemma B.V. Houten: Bohn Stafleu van Loghum •
Schuringa, L. (1997), Sociaal agogische projecten, de tweetrapsraket als methode, Baarn: Nelissen B.V.
•
Schuringa, L. (2007). Projectmatig werken, handleiding voor projectsturing in de non-
•
profitsector. Soest: Nelissen Snellen, A. (2007), Basismodel voor methodisch hulpverlenen in het maatschappelijk werk, Bussum: Coutinho
•
Sterk, P.A.M. (2009) psycho-educatie voor en door asielzoekers en vluchtelingen. Handboek
•
voor trainers, Zaandam: Mind-Spring Sterk, P.A.M. (2009), Module opvoedingsondersteuning voor asielzoekers en vluchtelingen. Handboek voor trainers versie 2.2, Zaandam: Mind-Spring Shadid, A. (1998), Grondslagen van interculturele communicatie, studieveld en werkterrein,
•
Veer, G. van der (1999), In: Waning, A. van (red.) (1999) Multiculturele samenleving en
•
Willigen, van en Hondius (1992), In: Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met
•
Houten: Bohn Stafleu van Loghum
psychoanalyse, Assen: Van Gorcum vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum Geraadpleegde websites websites
54
•
Aanbestedingenonline, (zd), aanbestedingenonline.nl, opgeroepen en contact op 25-5-2010,
•
Centraal Bureau voor Statistiek, (zd), cbs.nl, opgeroepen op 2-3-2010, van
van http://www.aanbestedingenonline.nl/?Informatie/Contact http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2009/20092995-wm.htm, 2-3-2010 •
De Wegwijzer, (zd), wegwijzer.nl, opgeroepen op 06-04-2010, van http://www.dewegwijzer.info/ziektebeelden/posttraumatischestressstoornis.html, 06-042010
•
Expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Opvoeding, (zd), jso.nl, opgeroepen op 28-042010, van http://www.jso.nl/web/show/id=44058
•
HCC, (zd), hccnet.nl, opgeroepen op 20-04-2010, van http://home.hccnet.nl/rob.de.vries/newfile7.html
•
Immigratie en Naturalisatie Dienst, (zd), ind.nl, opgeroepen op 06-04-2010, van http://www.ind.nl/nl/inbedrijf/asiel/Lespakket/watisasiel/Vluchtelingenverdrag_van_Geneve.a sp
•
Karbouniaris, S. (2010), P.3 Hoorcollege Rehabilitatie, Intranet Hogeschool Utrecht, www.sharepoint.hu.nl, opgeroepen op 19-04-2010, van https://www.sharepoint.hu.nl/sites/oisw/Openbare%20documenten/Lesmateriaal/20092010/Propedeuse/VT/P3%20%20Hoorcollege%20Rehabilitatie%201%20[S.%20Karbouniaris].pdf
•
Kemplerinstituut, (zd), kemplerinstituut.nl, opgeroepen op 06-04-2010, van http://www.kemplerinstituut.nl/brochures/Empowerment%20van%20hulpverlener%20en%20cli ent.pdf
•
Kennisnetwerk Rehabilitatie, (zd), rehabilitatie.nl, opgeroepen op 19-04-2010, van http://www.rehabilitatie.nl/index.php?page=Rehabilitatiedefinitie
•
Mulder, B. (2010), P.3 Hoorcollege Rehabilitatie, Intranet Hogeschool Utrecht, sharepoint.hu.nl, opgeroepen op 19-04-2010, van https://www.sharepoint.hu.nl/sites/oisw/Openbare%20documenten/Lesmateriaal/20092010/Propedeuse/VT/P3%20%20Hoorcollege%20Rehabilitatie%201%20[Bonny%20Mulder].pdf
•
Munath Consultancy, (zd), munanconsultancy.com, opgeroepen op 06-04-2010, van http://www.munathconsultancy.com/index.php?option=com_content&view=article&id=60&Ite mid=66
•
Ruuk, N. de (2005), Integratie en Gezondheid vluchtelingen en nieuwkomers, Utrecht: Pharos, pharos.nl, opgeroepen op 17-03-2010, van http://www.pharos.nl/uploads/_site_1/Pdf/Documenten/D_NotitieIntegratie.pdf
•
Stichting Stedenband Haarlem-Mutare, (zd), haarlem-mutare.nl, opgeroepen op 05-05-2010 http://www.haarlem-mutare.nl/gezondheidszorgpeeredu.html
•
Stop Aids Now, (zd), stopaidsnow.nl, opgeroepen op 05-05-2010, van http://www.stopaidsnow.nl/aidsindewereld_artikel/preventie
•
VluchtelingenWerk. (zd). vluchtelingenwerk.nl. Opgeroepen op 3, 6, 2010, van
•
VluchtelingenWerk, (zd), vluchtelingenwerk.nl, opgeroepen op 20-04-2010, van
http://vluchtelingenwerk.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=559&Itemid=47 http://vluchtelingenwerk.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=652&Itemid=39 , •
Vluchtelingenwerk, Vluchtelingen in getallen, (zd), vluchtelingenwerk.nl, opgeroepen op 0203-2010, van http://vluchtelingenwerk.nl/pdfbibliotheek/VLUCHTELINGEN_IN_GETALLEN_2_copy.pdf
•
VluchtelingenWerk Midden-Nederland (zd). vwm-n.nl. Opgeroepen op 2, 24, 2010, van http://www.vm-n.nl/nl/publicaties
55
Interviews en gesprekken •
Abdulrazzaq, A. (2010, 03, 04), trainer Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser, Interviewers)
•
Azizi, A. (2010, 02, 19), coördinator en trainer Mind-Spring Texel, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers)
•
Azizi, A. (2010, 03, 10), coördinator en trainer Mind-Spring Schagen, (B. Verschoor, S. Visser, Interviewers)
•
Bavelaar, L. (2010, 03, 03), Werkbegeleider VW Rijswijk, (M. Visser, Interviewer)
•
Bus, N. (2010, 03, 12), Coördinator VW Haarlemmermeer, (B. Verschoor, Interviewer)
•
Graaf, S. v.d. (2010, 04, 13), Senior Projectleider Landelijk Bureau, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers)
•
Hafidi, M. (2010, 03, 01), Trainer Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser, Interviewers)
•
Hagen, H (2009, 12, 09 /2010, 05, 17), directeur VWM-N, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser,
•
Joziasse, R. (2010, 03, 04), Teamleider Noordoverijssel van VW Overijssel, (B. Verschoor,
Interviewers) Interviewer) •
Kieft, B. (2010, 02, 01 / 2010, 02, 23), Projectcoördinator Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers)
•
Meijer, G. (2010, 02, 04), Projectmanager VWN-N, (B. Verschoor, M. Visser, Interviewer)
•
Meijer, G. en Esch, H. van (2010, 04, 28), Projectteam VWN-N, (M. Visser, Interviewer)
•
Moesker, E. (2010, 03, 17), Plvv. directeur VW Noordwestholland, (B. Verschoor, Interviewer)
•
Parson, T. (2009, 12, 14 / 2010, 02, 25 / 2010, 04, 29). directeur VW Noordwestholland. (B.
•
Sterk, P., Kieft, B., Azizi, A. (2009, 02, 01), Projectteam Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser,
•
Sterk, P. (2010, 04, 28), Projectontwikkelaar Mind-Spring, (B. Verschoor, S. Visser, Interviewers)
Verschoor, M. Visser, S.Visser, Interviewers) S. Visser, Interviewers) •
Twagirayezu, D. (2010, 03, 05), trainer Mind-Spring, (M. Visser, S. Visser, Interviewers)
•
Werff, J. v.d. (2010, 02, 15/2010, 04, 05), directeur regio VluchtelingenWerk MiddenGelderland. (B. Verschoor, S. Visser, Interviewers)
•
Winter, J. (2009, 11, 12), Senior projectleider Innovatie LB VWN, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers)
•
Yildirim, S. (2010, 03, 07), trainer Mind-Spring, (M. Visser, S. Visser, Interviewers)
•
Ziel, E. v. (2010, 2). Interview VW Soest. (M. Visser, Interviewer)
Overig materiaal •
Formulier Mind-Spring (Titel onduidelijk) verkregen op 01-02-2010 van Paul Sterk, GGz Dijk en Duin
•
Sterk, P. (2010, 04, 08). Train-de-trainers. (P. Sterk, docent) GGz Dijk en Duin, Zaandam, Noord Holland, Nederland
56