Nachtwacht
Marlen Beek-Visser
1/8
Ik heb een hekel aan ziekenhuizen. Al sinds mijn kinderjaren. Ik was amper vijf jaar toen ik door mijn moeder werd achtergelaten in een kleine, witte ruimte, op een bed met aan drie kanten tralies. Een zuster duwde mijn moeder met zachte hand de kamer uit en zei ‘dat het wel goed kwam, de dokter knipte immers tientallen amandelen per week’. Ik zag een traan over mijn moeders wang rollen, waarvan ik niets begreep. Ik zou alleen maar even gaan slapen en daarna een kadootje krijgen. Totdat ik wakker werd, half stikkend in mijn eigen bloed. Ik werd ruw op mijn zij gedraaid en voelde duizend naalden in mijn keel steken. Ik wilde huilen, om mama roepen, maar er kwam geen geluid. ‘Blijf eens stil liggen, jongeman, zo maak je het alleen maar erger,’ zei de man in de witte jas. Ik herinner me alleen zijn strenge, zwarte wenkbrauwen. Het verzachtende ijsje weigerde ik, evenals de beer die mijn moeder ‘s middag meebracht. Dat verongelijkte zat er toen al in. ‘Patrick, kan ik je even spreken?’ Haar blauwe ogen zijn groot en haar stem trilt. Ze weet het. Ze moet mijn bericht hebben ontvangen. Het is elf uur ’s avonds en ik zit alleen in mijn hokje. Mijn heiligdom. De plek, vanwaar ik alles en iedereen in de gaten houd. Ik zeg niets. Ik laat haar in onzekerheid en kijk haar alleen maar aan. Gek genoeg voelt het goed.
2/8
Jaren heb ik de gang naar het ziekenhuis weten te vermijden. Ik ben iemand die nooit naar de dokter gaat. Bezoekjes aan zieke kennissen kocht ik af met een bos bloemen die ik liet bezorgen. Totdat mijn moeder na hartfalen op de intensive care belandde. Ik had geen keus. Sinds de scheiding van mijn ouders woonde ik weer thuis bij mijn moeder. We waren tenslotte allebei alleen. En we hadden het goed samen. Dat schept verplichtingen: dit keer moest ik de bos bloemen persoonlijk brengen. Plus een tas met haar pyama en pantoffels. Ik wist precies welke pyama ze het liefst droeg. De flanellen, die zo zacht aanvoelde, wanneer ik tegen haar aan kroop. Ze kunnen zeggen wat ze willen, maar ik was een goede zoon voor mijn moeder. Ik passeerde de schuifdeuren van het imposante gebouw en werd acuut onpasselijk. Die geur! Ik heb een sterk geheugen en de paniek van toen ontnam me opnieuw de adem. Slechts twee keer hoefde ik de gang naar de intensive care te maken. De tweede dag was mijn moeders bed leeg. Ik vergeet nooit de meelijwekkende blikken van de zusters en ik heb met tranen in mijn ogen gezworen om nooit meer in een ziekenhuis te komen. En nu werk ik er. Tegen wil en dank. Met het verlies van mijn baan in de IT, kort na de dood van mijn moeder, werd het laatste beetje bodem onder mijn bestaan weggeslagen. Dagenlang lag ik in bed en er was niemand die mij miste. Nu denk ik soms dat dat mijn lot is. Na enige tijd verplichtte het UWV mij om een omscholingstraject te volgen. In de beveiliging was nog wel voldoende werk. Binnen een half jaar had ik de basisopleiding afgerond en kon ik aan de slag als nachtportier in het Antonius Ziekenhuis. ‘Patrick, toe, ik heb maar even. Wil je alsjeblieft naar me luisteren?’ Ik draai met mijn bureaustoel een rondje van 360 graden en leun achterover, met mijn handen in mijn nek. Mijn voeten leg ik op de prullenbak. Ze staat er ongemakkelijk bij. Toch bied ik haar niet aan om te gaan zitten.
3/8
‘Okee dan,’ zeg ik. Ze werpt een schichtige blik in de lange gang en doet de deur achter zich dicht. Het heeft weken geduurd voordat ik me kon afsluiten van die beklemmende ziekenhuisgeur. Zo lang ik in mijn hokje zat, ging het. Maar als ik ergens polshoogte moest nemen, omdat ik iets afwijkends had gezien op de bewakingsmonitors, dan werd mijn ademhaling onrustig. Meestal stuurde ik mijn buddy. Tot een half jaar geleden draaiden we de nachtdienst samen. Maar door bezuinigingen moesten we het werk afwisselend gaan doen. Nu ben ik er blij om. Ik ben graag alleen. Ik heb de knop omgezet en laat me niet meer gek maken door de overal aanwezige geur van ontsmetting. Ik ben sterker geworden. ‘Het is niet wat je denkt,’ zegt ze, leunend tegen de deur. Ik zwijg. ‘En het was niet gepland.’ Dat moest er nog bij komen ook. ‘Dokter Zacheo heeft problemen in de privésfeer en hij nam me in vertrouwen. Het zat hem enorm hoog.’ Dat was te merken. ‘Ik mag er niet over praten, maar eigenlijk heeft hij geen leven thuis. Hij was blij dat hij even zijn hart kon luchten.’ ‘Daar heb je psychologen voor,’ hoor ik mezelf zeggen. Ik, die wars is van dat zweverig gedoe. ‘Dat kan niet, hij kent ze bijna allemaal. En dokters zorgen nu eenmaal slecht voor zichzelf.’ Dat valt anders reuze mee. ‘Patrick, jij en ik hebben altijd een goed contact gehad. Waarom heb je me dat bericht gestuurd? Je had toch kunnen doen alsof je niets had gezien?’ Haar toon wordt zachter, haar lichaamshouding ook. Ze buigt naar me toe en kijkt me aan met haar blauwe bambi-ogen. Ze denkt dat ze me kan ompraten.
4/8
De eerste keer dat ik haar zag, merkte ik direct dat ze anders was. Sprankelender. De meeste assistenten in opleiding zijn afstandelijk naar mij. Ze zijn ambitieus en leergierig en ze hangen aan de lippen van de artsen. Ze komen hier met één doel: zo snel mogelijk omhoog klimmen op de medische ladder. De nachtportier is in dat opzicht niet van toegevoegde waarde. Zij was anders. Ze kwam naar mijn balie, waarvan de glazen panelen overdag openstaan, en ze zei me gedag. Haar glimlach knalde rechtstreeks mijn gevoelscentrum in. Met een stem als fluweel vroeg ze me waar afdeling 3H was. Ik kreeg het bloedheet, maar hield mijn gezicht in de plooi. Een beveiliger hoort afstand te houden. Ik legde haar de weg uit en ze bedankte me met een opgestoken duim, stoer en ondeugend tegelijk. Toen ze wegliep kon ik mijn ogen niet afhouden van haar licht wiegende heupen in de strakke, witte jas. ‘Het is precies zoals je het zegt, Cindy, we hebben altijd zo’n goed contact gehad.’ Cindy’s ogen lichten op. Ze denkt dat ze aan de winnende hand is. Het wordt tijd om de regie over te nemen. ‘Cindy , ik dacht dat wij iets speciaals hadden. Een band. Maar ik wilde het de tijd geven. Don’t push it, don’t force it.’ Die woorden heb ik ooit ergens gelezen en ik had me na onze eerste ontmoeting voorgenomen dat het zo moest gaan tussen Cindy en mij. Vroeger was ik te gretig. Het had nooit gewerkt. Dit keer zou ik het anders doen. Ik had nu goud binnen handbereik. ‘Patrick,’ haar ogen knipperen en haar stem wordt weer onvast, ‘ik denk dat er sprake is van een misverstand.’ Inderdaad, het is één groot misverstand dat zij zich heeft laten verleiden door ‘dokter Zacheo’. Nog wel in de opslagruimte van het bedtextiel. Mijn maag draait weer om en ik probeer de beelden, die ik in zwart-wit op het scherm van mijn monitor heb gezien, uit mijn geest te weren. Tevergeefs. Dezelfde strenge, zwarte wenkbrauwen als toen, maar dit keer geen witte jas. Die moet op de grond hebben gelegen, ergens buiten beeld.
5/8
Het gebeurde precies een week geleden. Ik had er een gewoonte van gemaakt om Cindy, mijn meisje, mijn alles, te observeren. Ik wist precies wanneer ze nachtdienst had. Standaard kwam ze om kwart voor elf aanlopen en altijd kwam ze me groeten. We spraken kort over de dingen van de dag, het weer, het laatste nieuws. Vertrouwd, zoals je na een werkdag met je eigen partner doet. Tenminste, dat denk ik. Die laatste keer nam ze zelfs iets voor me mee. Stralend gaf ze me het zelfgebakken notenbrood, verpakt in folie. Toen wist ik het zeker: ze wilde me blij maken met een lekker hapje. Het is heel dierlijk, je voert elkaar en daarna komt de volgende fase, die van de verleiding. Ik heb het zo vaak gezien op National Geographic. Totdat hij roet in het eten gooide. De klootzak. Op de tien schermen die ik tot mijn beschikking had, volgde ik Cindy. Hoewel de beelden niet van geweldige kwaliteit zijn, maakte mijn hart elke keer als ze het beeld doorkruiste een sprongetje. En niet alleen mijn hart. Het idee dat ik haar stiekem kon bespieden was spannender dan welke achttien-plus-film dan ook. Het was een kwestie van tijd. ‘Ik vind je aardig, echt waar, maar gewoon, als collega’s. Meer niet.’ Ze is weer rechtop gaan staan, heeft een stap naar achteren gedaan en drukt haar rug tegen de deur. Ik kijk haar aan en er gebeurt iets raars in mijn hoofd. Ik zie haar blauwe ogen, maar ik kan er niet meer in verdrinken. Ik voel iets onbestendigs broeien in mijn buikstreek. ‘Misschien.. misschien kunnen we iets afspreken, Patrick, jij en ik. Dat jij niet praat over wat je hebt gezien en dat ik je iets geef. Wat wil je hebben? Geld?’ Een kil gevoel trekt op via mijn onderrug. Ze wil onderhandelen. Over wat ik heb gezien. Ze wil het verdomme met ijskoude euro’s afkopen. Dat wat mij zoveel pijn heeft gedaan. Met de man, nota bene, die mij vroeger al zoveel pijn heeft bezorgd.
6/8
‘Wat ik wil hebben?’ herhaal ik. Hier heb ik niet op gerekend. Ik moet helder blijven denken. De nuchtere beveiliger in mezelf terugvinden. ‘Nou?’ Ze heeft zichzelf herpakt en knikt me bemoedigend toe. Ik draai mijn stoel langzaam naar haar toe en kijk haar aan. ‘Ik weet wel iets.’
Toen het gebeurd was, dat afgrijselijke, onbenoembare, in die ruimte vol beddengoed, was ik zo in shock dat ik me diezelfde nacht heb ziekgemeld. Drie dagen was ik thuis. En toen wist ik wat ik moest doen. Ik had de beelden in handen en dus de controle. Ik kon haar behoeden voor verdere misstappen. De vierde dag zat ik weer op mijn post en zocht haar telefoonnummer op in mijn computer. Het sms-bericht was misschien wat zwaar aangezet, maar het diende een hoger doel. Ze mocht niet wegglijden uit mijn leven, om gebruikt te worden door een aandachtsgeile KNO-arts. ‘Wat dan?’ vraagt ze. Lijkt het maar zo, of zie ik een vleugje opluchting in haar blik? Dat zou voorbarig zijn. ‘Ik wil met je zoenen.’ ‘Wat?!’ ‘Gewoon, zoenen, Cindy, met jou. Je vraagt me toch wat ik wil? Dat dus. Dan zal ik niets vertellen. Ik hoef geen geld.’ Haar gezicht toont een vreemde grimas en ik zie haar twijfelen. Ze is aan het afwegen hoeveel haar carrière en die van dokter Zacheo waard zijn. Als het niet goedschiks kan, dan maar kwaadschiks, echoot het door mijn hoofd. Ik lijk een vreemde voor mezelf. Een zucht. ‘Oké, wanneer?’ ‘Nu,’ zeg ik en ik trek het rolgordijn van mijn balie dicht. Ze schrikt, maar voordat ze kan tegenstribbelen pak ik haar in haar nek, trek haar hoofd naar me toe en duw met mijn tong haar lippen van elkaar. Ze protesteert binnensmonds,
7/8
maar ik ben pas net begonnen. Mijn tong cirkelt wild rond en probeert de hare te vangen. Het is alsof ze pakkertje met me speelt. Met mijn andere hand duw ik tegen haar rug, zodat haar opstandige borsten mijn borst raken. Het is te gruwelijk, te lekker en het mag nooit meer stoppen. De liefde heeft plaatsgemaakt voor lust. Dan rinkelt de telefoon. Het schelle geluid doet mijn greep verslappen en Cindy rukt zich los uit mijn handen. Ze kijkt me aan, haar grote ogen vol tranen. Haar haar zit in de war en haar lippen zijn rood, hoewel ik zeker weet dat ze geen lippenstift op had. ‘Dat was het dus,’ zegt ze schor, ‘het is klaar nu. Ik heb mijn schuld ingelost en nu gaat jouw belofte in.’ Ik druk het telefoontje weg en zwijg. Als ze zich omdraait, en de deur opent, zie ik een traan over haar ooglid rollen. Ze snelwandelt zonder om te kijken de gang in en haar billen bewegen ritmisch mee met haar snelle stappen. Ik kan mijn ogen er niet vanaf houden. ‘Het is nog lang niet klaar,’ fluister ik, ‘het is pas net begonnen.’ Ik schuif achter mijn computer, open het personeelsbestand en leidt mijn muis naar de letter Z. © Marlen Beek-Visser Volg Marlen Beek-Visser op Hebban
8/8