Bachelorthesis Kinder- & Jeugdpsychologie Een overzicht van factoren welke invloed hebben op de creativiteit van kinderen.
Lowies Halman Anr: 249657 Bachelor Psychologie & Gezondheid Begeleider: Symen Brouwers Universiteit van Tilburg Juni 2008
- Bachelorthesis Lowies Halman -
-2-
Samenvatting In deze studie is onderzocht welke verschillende factoren invloed hebben op creativiteit. Als men weet welke factoren dit zijn, kan de mate van creativiteit, die in de kinderjaren vaak erg hoog is, misschien behouden worden. In deze studie werd gekeken naar biologische factoren, factoren van de persoonlijkheid, de omgeving en naar sekseverschillen. Hieruit komt naar voren dat er biologisch gerelateerde factoren te vinden zijn, maar dat deze (nog) niet te beïnvloeden zijn. Het gaat hier met name om processen in de hersenen. Een aantal factoren van de persoonlijkheid staan in verband met creativiteit, met name openheid voor ervaringen en psychoticisme. Kinderen die hoog scoren op deze factoren van de persoonlijkheid kunnen waarschijnlijk makkelijker hun creativiteit behouden, dan kinderen met een lage score op deze factoren. Persoonlijkheid lijkt dus een voorspeller van creativiteit te zijn. De omgeving heeft een invloed op creativiteit. Vooral kinderen die vrijheid krijgen voor hun eigen ideeën blijken later creatiever te zijn dan kinderen die vaste feiten opgelegd krijgen. Ook zijn er sekseverschillen in creativiteit gevonden. Mannen lijken gemiddeld creatiever te zijn dan vrouwen. Deze verschillen kunnen verklaard worden vanuit, zowel de omgeving, als factoren van de persoonlijkheid.
- Bachelorthesis Lowies Halman -
-3-
Abstract This study was designed to find different factors that effect creativity. When we are aware of these factors, we might be able to maintain the extent of creativity which is often very high in our childhood. In this study is searched for biological factors, factors of the personality, the environment and for gender differences. The results show that there are biological factors that effect creativity but these factors cannot be influenced (yet). These factors are mainly processes in the brain. A number of factors of the personality are related to creativity, especially openness to experience and psychoticism. Children with high scores on these factors of the personality probably experience less trouble to maintain there creativity then children with low scores on these factors. Personality thus seems to predict creativity. The environment has great influence on creativity. Especially children who get freedom to construct there own ideas appear to be more creative when they grow old, then children who only get to learn facts. Gender differences also appear in creativity. Men seem to be more creative then women. These differences can be explained by the environment, but also by factors of the personality.
- Bachelorthesis Lowies Halman -
-4-
Inleiding “Every child is an artist. The problem is how to remain an artist once he grows up.” Dit citaat van Pablo Picasso gebruiken Kaufman en Bear (2006) om aan te geven dat kinderen meestal erg creatief zijn maar dat deze creativiteit met het ouder worden vaak verloren gaat. Toch speelt creativiteit een belangrijke rol in het dagelijkse leven. Mensen die creatief zijn hebben minder moeite met het oplossen van problemen zoals het vergeten van de huissleutel of het missen van de bus, dan mensen die minder creatief zijn. In combinatie met ontwikkelingsstoornissen is dit effect zelfs nog groter. Zo hangt een hoge of juist lage mate van creativiteit vaak samen met bepaalde ontwikkelingsstoornissen. Bij sommige ontwikkelingsstoornissen is deze creativiteit niet of nauwelijks ontwikkeld, zoals bij kinderen met autisme of het Asperger syndroom (Craig et al., 1999). Bij andere ontwikkelingsstoornissen speelt juist een hoge creativiteit mee, zoals bij ADHD (White & Shah, 2006, & Abraham et. Al, 2006). Niet alleen bij ontwikkelingsstoornissen, maar ook bij verslavingen speelt creativiteit een rol. Mensen die verslaafd zijn aan middelen zijn vaak niet erg creatief en daardoor niet in staat zich aan te passen aan veranderingen in hun omgeving en trachten dat met het gebruik van middelen te kunnen compenseren (Edwards, 1991). In deze thesis wordt beschreven welke factoren de verschillen in mate van creativiteit tussen verschillende mensen kunnen verklaren en op welke manier creativiteit beïnvloed kan worden. Creativiteit werd lange tijd alleen geassocieerd met kunstenaars. Later werden ook grote denkers, zoals Einstein, creatief genoemd (Sternberg, 1991). Creativiteit wordt op deze manier gezien als het creëren van iets nieuws en creatief denken is het proces onderliggend aan de productie van creatieve producten (Weisberg, 2006). Sternberg (1991) stelt dat creatief zijn niet alleen het creëren van iets nieuws is, maar dat dit nieuws ook een bepaalde waarde moet hebben. Volgens Weisberg (2006) is het begrip waarde aan de definitie toegevoegd zodat we niet al het nieuws (ook het nieuws wat niet van belang is) creatief noemen. Hij zelf voegt liever het begrip intentie toe aan de definitie van creativiteit, zodat je nieuwe dingen die per ongeluk ontstaan niet bestempeld als creatief. Ook stelt hij dat de waarde van een bepaalde innovatie verandert over tijd of cultuur, terwijl de intentie erachter blijft bestaan. Volgens hem is creatief zijn dus het bewust en doelgericht maken van iets nieuws. Maar creativiteit is meer dan dat. Het niveau van creativiteit en innovatie wat geuit wordt in ons gedrag en onze gedachtes is volgens Carruthers (2002) soortspecifiek voor de mens en uit zich in het vertellen van verhalen, in de kunst, in humor, in religie, in theorieconstructie, in probleem oplossen, in technische innovatie en op vele andere manieren. Volgens hem uit creativiteit zich vooral in nieuwe gedragingen, die afwijken van de ‘normale’
- Bachelorthesis Lowies Halman -
-5-
gedragingen of actiepatronen. Torrance onderscheidt vier subcategorieën in de definitie van creativiteit: Fluency, flexibiliteit, originaliteit en elaboratie (Clapham, 2004). Fluency is de vaardigheid om op veel verschillende manieren te reageren op een bepaalde situatie. Flexibiliteit is de vaardigheid om verschillende ideeën te verzinnen en situaties van verschillende kanten te bekijken of verschillende strategieën te gebruiken. Originaliteit is de vaardigheid ideeën te verzinnen die afwijken van de ‘normale’ of voor de hand liggende ideeën. Elaboratie is de vaardigheid om te ontwikkelen en verder te denken (Edwards 1993). Creativiteit is dus niet alleen het uiten van nieuwe gedragingen, maar ook het koppelen van bepaalde theorieën, op een manier waarop ze niet eerder aan elkaar gekoppeld zijn, wat ons in staat stelt ons aan te passen aan nieuwe problemen of situaties in onze omgeving. Op deze manier is creativiteit een basis element van het menselijk gedrag. Mensen die creatief zijn, zijn volgens Edwards (1993) meer in staat zich aan te passen aan veranderingen in de omgeving. Ook Kaufman en Bear (2006) beschrijven creativiteit als een belangrijke vaardigheid om te gaan met veranderingen in de omgeving of met negatieve ervaringen. Mensen die minder creatief zijn kunnen problemen krijgen met het aanpassen aan hun leefomgeving, wat al tot uiting kan komen bij het oplossen van alledaagse problemen. Om creativiteit te meten wordt vaak gebruik gemaakt van tests die het divergent denken meten. Divergent denken is de mogelijkheid om veel verschillende oplossingen te bedenken voor een probleem en is het tegenovergestelde van convergent denken. Convergent denken is juist het denken naar één oplossing die goed of fout is. Bij tests naar creativiteit wordt dus meestal getest op divergent denken, zoals bij de Torrance Tests of Creative Thinking (Clapham, 1998). Vanuit de wetenschap is er kritiek gekomen op deze tests. Volgens Sternberg (1991) meten deze tests alleen de basis elementen van creativiteit en volgens Harrington (McCrae,1987) maakt het bij deze tests erg veel uit in wat voor situatie deze worden afgenomen, en kunnen er zelfs leereffecten optreden. Toch worden de tests veel gebruikt, omdat ze er goed in slagen om creatieve mensen te onderscheiden van minder creatieve mensen. Hoe wordt het verschil in de mate van creativiteit tussen verschillende mensen verklaard? En welke factoren beïnvloeden de ontwikkeling van deze creativiteit? Dat zijn de vragen die in deze thesis centraal zullen staan. Als immers bekend is welke factoren dit verschil verklaren, kan het verlies van creativiteit wellicht voorkomen worden. Hierbij kijken we naar de factoren die zorg dragen voor de neerwaartse ontwikkeling van creativiteit, maar ook naar factoren die de creativiteit juist positief beïnvloeden. Bij de zoektocht naar deze factoren onderscheiden we twee verschillende redeneringen. Creativiteit kan namelijk gezien
- Bachelorthesis Lowies Halman -
-6-
worden als een eigenschap of persoonlijkheidstrek, maar ook als een vaardigheid die aangeleerd kan worden. Bij de redenatie dat creativiteit als een eigenschap beschouwd wordt, spelen biologische factoren en persoonlijkheid wellicht een rol. Wanneer creativiteit gezien wordt als een vaardigheid die aangeleerd kan worden, spelen opvoeding en scholing een rol. In deze thesis wordt allereerst onderzocht of er natuurlijke factoren zijn die bepalen of iemand creatief is, hierbij hoort de vraag: Welke biologische factoren beïnvloeden creativiteit? Daarna wordt onderzocht of verschillen in persoonlijkheid samenhangen met verschillende mate van creativiteit. Hierbij hoort de vraag: Met welke factoren van persoonlijkheid hangt creativiteit samen? Hierna wordt onderzocht welke rol de omgeving heeft bij de ontwikkeling van creativiteit, waarbij vooral gekeken wordt naar scholing en opvoeding. Hierbij hoort de vraag: Welke rol speelt de omgeving bij de ontwikkeling van creativiteit? De laatste vraag die besproken wordt is: Hoe worden sekseverschillen in de ontwikkeling van creativiteit verklaard? Hierin zoeken we naar verklaringen in de drie bovengenoemde gebieden. Kennis van de factoren die creativiteit beïnvloeden kan ons wellicht vertellen hoe volwassenen creatief kunnen blijven en daardoor beter om kunnen gaan met problemen en zich beter aan kunnen passen aan hun leefomgeving. Methode Om tot de resultaten van deze literatuurstudie te komen is gezocht naar wetenschappelijke boeken en artikelen met behulp van verschillende zoekmachines. Tabel 1 geeft aan in welke zoekmachine er naar welke trefwoorden is gezocht, hoeveel artikelen of boeken er gevonden zijn en hoeveel van deze gevonden werken gebruikt zijn bij het schijven van deze thesis. Om de subvraag met betrekking tot persoonlijkheid te kunnen beantwoorden is onder andere ook gebruik gemaakt van het studie boek van Larsen en Buss (2002), wat gebruikt wordt in het derde jaar Psychologie op de Universiteit van Tilburg bij de cursus Persoonlijkheidspsychologie. Verder zijn een artikelen gevonden via de referentielijsten van artikelen die bij eerdere zoekacties gevonden zijn. Deze artikelen zijn niet in tabel 1 weergegeven. Resultaten In het eerste deel van de resultatensectie zal beschreven worden welke biologische factoren invloed hebben op creativiteit. Hierbij wordt met name gekeken naar de processen in de hersenen welke samengaan met creatief denken. In het tweede deel van de resultatensectie wordt beschreven op welke manier
- Bachelorthesis Lowies Halman -
-7-
Tabel 1 Overzicht van de gevonden en gebruikte werken Zoekmachine
Zoekterm
Online contents UvT
‘Creativity’
PsychInfo
Google wetenschap
Gevonden
Gebruikt
1306
2
‘Creative Thinking’
42
8
‘Creative thinking’ and ‘Development’
3
1
‘Divergent thinking’
24
3
‘Sternberg’ and ‘Creativity’
13
3
‘Creativity’ and ‘Reasoning’
5
0
‘Creativity’ and ‘Learning’
44
2
‘Creativity’ and ‘Parenting style’
0
0
2221
3
‘Creativity’ and ‘Parenting style’
16
2
‘Sternberg’ and ‘Creativity’
284
3
‘Growing up’ and ‘divergent thinking’
0
0
‘Creativity’ and ‘Humor’
10
2
‘Eysenck’ and ‘Creativity’
5590
1 (boek)
‘Creative thinking’
creativiteit samengaat met factoren van de persoonlijkheid. Hierbij wordt uitgegaan van de persoonlijkheidsfactoren van de ‘Big Five’; openheid voor ervaringen (Engelse term: Openness to experience), neuroticisme, extraversie, vriendelijkheid (Engelse term: Agreeableness) en zorgvuldigheid (Engelse term: Conscientiousness). In de Nederlandse taal worden deze factoren vaak net iets anders benoemd dan in de Engelse taal, maar omdat deze thesis Nederlandstalig geschreven is zullen voor deze factoren de Nederlandse termen gebruikt worden. Het derde deel van de resultatensectie beschrijft de invloed van de omgeving op de ontwikkeling van creativiteit. Hierbij wordt gekeken naar de rol van het gezin en naar de rol van school en leerprocessen. Bovendien wordt gekeken naar de rol die humor en de belofte op een beloning spelen bij de ontwikkeling van creativiteit in het algemeen, zowel binnen het gezin als op school. Tot slot wordt in het laatste deel gekeken naar sekseverschillen in de ontwikkeling van creativiteit. Omdat bij sekseverschillen verklaringen vanuit alle drie de bovengenoemde gebieden aan bod komen werd dit in een apart deel beschreven. Biologische factoren In dit stuk wordt getracht de volgende subvraag te beantwoorden: Welke biologische factoren beïnvloeden creativiteit? Het is interessant om te weten of er natuurlijke factoren zijn die bepalen of een persoon creatief is. Bij onderzoek naar deze factoren komen we echter
- Bachelorthesis Lowies Halman -
-8-
alleen neurologische factoren tegen. Hierbij gaat het om processen die in de hersenen gebruikt worden. Deze processen worden hieronder beschreven. Om creativiteit in de hersenen te meten, kan gebruik worden gemaakt van een EEGscan (Mölle et al, 1997). Bij een EEG-scan wordt de elektrische activiteit in de hersenen gescand door elektroden die op de hoofdhuid worden geplakt. Je kunt hiermee zien welke delen van de hersenen actief zijn tijdens bepaalde handelingen. Tijdens het divergent denken zie je op een EEG-scan meer complexe activiteit dan tijdens convergent denken (Mölle). Deze EEG-scan laat vooral meer activiteit zien in de frontaalkwab en de parietaalkwab. Vooral de frontaalkwab speelt een grote rol, aangezien deze zorgt voor de planning en het sturen van je handelingen. Onderzoek is ook verricht naar de beide hemisferen (Carlsson et al., 2000). Twee redeneringen zou je hier op kunnen los laten. Een van beide hemisferen zou dominant kunnen zijn en de ander remmen, zoals Bogen et al. (1972) vonden, of de hemisferen kunnen elkaar juist aanvullen. Carlsson et al. vonden inderdaad dat er verschil was tussen de hersenactiviteit in de beide hemisferen bij mensen die heel erg creatief waren, ten opzichte van mensen die minder creatief waren. Het hing echter af van het soort opdracht, waar de verschillen precies zaten. Het onderzoek liet zien dat de rechterfrontaal kwab het meeste gebruikt werd tijdens het divergent denken van erg creatieve mensen en de linkerhemisfeer bij mensen die minder creatief waren. Factoren van de persoonlijkheid Creativiteit wordt vaak gezien als een persoonlijkheidstrek, als een eigenschap waarmee je wordt geboren of die je al snel na je geboorte ontwikkeld. In dit onderdeel van de thesis wordt besproken met welke andere persoonlijkheidstrekken creativiteit vaak samengaat. Hierbij wordt uitgegaan van de persoonlijkheidsfactoren van de ‘Big Five’; openheid voor ervaringen, neuroticisme, extraversie, vriendelijkheid, en zorgvuldigheid. Zoals in de inleiding beschreven, speelt creativiteit soms ook een rol bij bepaalde ontwikkelingsstoornissen. Daarom wordt in dit gedeelte ook psychoticisme (Eysenck, 1995) als factor van persoonlijkheid besproken. Met welke van deze factoren van persoonlijkheid hangt creativiteit samen? Antwoord op deze vraag kan ons vertellen welke mensen aan de hand van hun persoonlijkheid al creatiever of minder creatief zijn dan anderen. Creativiteit hangt vooral samen met de persoonlijkheidfactor ‘openheid voor ervaringen’ (McCrae,1987). Intellectueel, nieuwsgierig, ‘down-to-earth’, imaginatief, artistiek, meelevend, liberaal zijn bijvoeglijk naamwoorden die openheid voor ervaringen beschrijven (Larsen & Buss, 2002). Volgens Sternberg (2005) gaat het vooral om de wil om
- Bachelorthesis Lowies Halman -
-9-
obstakels te overwinnen, de wil om gevoelige risico’s te nemen, de wil om doelen te stellen. Het gaat er dus vooral om dat je in staat bent om grenzen te verleggen. Ook autonomie speelt hierbij een rol. Creatieve mensen zijn onafhankelijk en non-conformistisch in hun gedachten en acties (Sternberg, 2005, Creativity, 2008). Toch is openheid voor ervaringen niet de enige factor die samenhangt met creativiteit. Het gaat vaak om de combinatie waarin de factoren voorkomen, welke bepaalt hoe deze creativiteit naar buiten komt. Iemand die heel creatief is en ook hoog scoort op zorgvuldigheid zal zichzelf er misschien makkelijker toe kunnen zetten om zijn of haar creatieve productie af te maken. Iemand die extravert is zal zijn of haar creatieve productie makkelijker aan de man brengen. Openheid voor ervaringen is hierbij echter wel steeds de onderliggende factor (McCrae, 1987). Verder speelt kennis hierbij ook een grote rol. Een creatief persoon gebruikt zijn of haar kennis bij het creatief handelen. Deze kennis moet je zo gebruiken dat het niet tegen je werkt. Kennis kan in die zin tegen je werken, dat het vaak om vaststaande gedachten gaat, waar men niet makkelijk vanaf stapt. Creatieve mensen zullen zich minder snel vasthouden aan deze vaste gedachten waardoor ze in staat zijn verder te denken dan wat ze al weten (Sternberg, 2005). Eysenck (1995) spreekt in zijn model van de persoonlijkheid niet over openheid voor ervaringen, maar over psychoticisme. Deze termen betekenen vrijwel hetzelfde, behalve dat psychoticisme ook vaak wordt gebruikt om mensen te beschrijven die gevoelig zijn voor psychopathologische gedragingen. Mensen die in hoge mate creatief zijn, verschillen van anderen en vertonen soms zelfs gedrag wat overeenkomt met gedrag van schizofreniepatiënten (Rushton, 1990). Bij veel genieën van vroeger zag je inderdaad gedragingen die neigden tot de psychopathologie (Stavridou & Furnham, 1996). De omgeving Volgens Sternberg (1991) neemt creativiteit af naarmate het kind meer leert. Dit zou kunnen komen doordat er op school alleen convergent denken wordt aangeleerd, namelijk feitelijke kennis (Ziv, 1983). Maar het zou ook in de opvoeding kunnen liggen. Kinderen die bijvoorbeeld niet gestimuleerd worden, of geen vrijheid krijgen zouden minder creatief kunnen worden (Olszewski-Kubilius, 1999). In dit deel van de resultatensectie wordt besproken welke invloeden vanuit de omgeving de creativiteit van een persoon kunnen beïnvloeden. Welke rol speelt de omgeving bij de ontwikkeling van creativiteit? We kijken hierbij voornamelijk naar opvoeding en school, aangezien deze gebieden in de kinderjaren het meeste invloed lijken te hebben op een kinds ontwikkeling (Larsen & Buss, 2002). Binnen
- Bachelorthesis Lowies Halman -
- 10 -
deze gebieden worden ook nog twee andere factoren uit de omgeving belicht, namelijk humor en de belofte op een beloning. Gezin. Onderzoek heeft laten zien dat het gezin een basis legt voor de creativiteit van een kind. Een belangrijke factor binnen de familie is de sfeer die voor het kind gecreëerd wordt. Creatieve kinderen komen vaak uit families die onafhankelijke relaties tussen gezinsleden hebben, die niet erg kind-gericht zijn, die gespannen relaties hebben met de rest van de familie en die meer negatieve affectie en competitie uiten ten opzichte van andere familieleden (Olszewski-Kubilius, 1999). Volgens Olszewski-Kubilius zijn dit namelijk factoren die resulteren in een grotere motivatie voor macht en dominantie, wat ervoor zorgt dat deze kinderen meer gemotiveerd zijn om te presteren en te produceren, dan andere kinderen. Echter is het ook belangrijk om een sfeer te creëren waarin het kind een eigen identiteit kan creëren, met daarbij horend eigen gedachten en meningen te uiten. School. Clemens (1999) betrekt dit ook op leraren op een basisschool. De leraar die creativiteit wil bevorderen zal bepaald gedrag moeten tolereren, en flexibel moeten zijn, waardoor de kinderen meer vrijheid krijgen hun eigen ideeën te ontwikkelen. Meerdere studies bespreken dat te veel opleiding en training een negatief effect kunnen hebben op creativiteit. Zo leren wij hoe we negatieve ervaringen kunnen voorkomen, terwijl juist vaak deze negatieve ervaringen resulteren in creatieve oplossingen (Kaufman & Baer, 2006). Belofte op een beloning. Eisenberg et al. (1994, 1998, 1999, 2001) hebben onderzocht of de belofte op een beloning de creativiteit van leerlingen van de basisschool kan beïnvloeden. In eerste instantie is gevonden dat een belofte op een beloning een negatieve invloed heeft op creativiteit. Volgens Eisenberger & Selbst (1994) komt dit overeen met het idee dat mensen het meest creatief zijn wanneer zij vrij gelaten worden om hun eigen gedrag te bepalen. Humor. In een studie van Crawford & Gressley (1991) kwam naar voren dat het belangrijkste aspect van humor de creativiteit is. Al in de 19e eeuw werd humor beschreven als een expressie van vrijheid. Hiermee werd bedoeld de vrijheid om anders dan rationeel te denken en vrijheid om te spelen met nieuwe ideeën (Ziv 1983). Deze omschrijving ligt dus dichtbij de omschrijving die men geeft voor creativiteit. Ziv (1983) heeft daarom in zijn onderzoek gekeken hoe humor creativiteit kan beïnvloeden. Hij vond dat humor een speciale stemming creëert, waarbij mensen sneller geneigd zijn om ongewone, onverwachte en originele antwoorden te geven op tests, die vaak als creatief worden gelabeld. Bovendien is humor (bijvoorbeeld in films of cartoons) vaak gebaseerd op onverwachte gebeurtenissen of gedachtegangen. Dit gegeven geeft eigenlijk al aan dat humor een vorm van divergent denken
- Bachelorthesis Lowies Halman -
- 11 -
is. Deze studie liet zien dat niet alleen blootstelling aan humor de creativiteit bevorderde, maar ook de opdracht om humor te gebruiken bij een antwoord de creativiteit van deze antwoorden positief beïnvloedde. Humor is dus een aspect wat bij de opvoeding en scholing gebruikt kan worden bij de bevordering van creativiteit bij een kind. Sekseverschillen In dit onderdeel wordt beschreven hoe eventuele sekseverschillen in creativiteit verklaard kunnen worden. Als men kijkt naar de historie lijkt er bewijs te zijn voor verschillen in creativiteit tussen beide geslachten. De grootste genieën waren meestal mannen (Matud et al. 2007). Hoe kunnen deze sekseverschillen worden verklaard? Hieronder wordt deze vraag beantwoord met behulp van zowel biologische factoren, als persoonlijkheidsfactoren en factoren uit de omgeving. Direct onderzoek naar biologische sekseverschillen die invloed hebben op creativiteit is er (nog) niet uigevoerd. Wel is er een indirect verband te leggen. Eysenk (1995) vond dat er een belangrijke link is tussen creativiteit en psychoticisme. Aangezien psychoticisme meer voorkomt bij mannen, wat waarschijnlijk verklaard door het verschil in testosteron, zou je verwachten dat creativiteit dus ook meer bij personen voorkomt die veel testosteron hebben. Onderzoek heeft ook aangetoond dat creatieve mensen vaak androgyn (Eysenk, 1995) blijken te zijn. Er is echter nog geen onderzoek gedaan waarin een direct verband tussen (geslachts)hormonen en creativiteit is gevonden. Eerder is al genoemd met welke factoren van persoonlijkheid creativiteit samengaat. Als er binnen deze factoren van persoonlijkheid sekseverschillen te vinden zijn kunnen deze wellicht ook sekseverschillen in creativiteit verklaren. In de vijf factoren van persoonlijkheid van de ‘Big Five’ zijn echter geen significante sekseverschillen gevonden (Larsen & Buss, 2002). Als je echter kijkt naar de verschillende persoonlijkheidstrekken waaruit de vijf hoofdfactoren bestaan worden er soms wel sekseverschillen gevonden. Zo zijn mannen gemiddeld assertiever (persoonlijkheidstrek horend bij extraversie) dan vrouwen. Dit zou een verklaring kunnen zijn, aangezien mannen door hun assertiviteit wellicht eerder voor hun ideeën en meningen uitkomen, waardoor hun creativiteit meer naar voren komt dan bij vrouwen. Volgens Larsen & Buss lachen vrouwen meer (persoonlijkheidstrek horend bij vriendelijkheid). Eysenk (1995) vond dat lachen een teken van onderdanigheid is. Vrouwen zouden dus onderdaniger zijn dan mannen. Wellicht verklaart dit op tegenovergestelde manier dat bij vrouwen hun creativiteit minder naar voren komt. In het onderdeel van deze thesis wat persoonlijkheidsfactoren beschreef kwam naar voren dat openheid voor ervaringen de belangrijkste factor is als het gaat om creativiteit.
- Bachelorthesis Lowies Halman -
- 12 -
Opvallend is echter dat op geen van de persoonlijkheidstrekken die bij deze factor horen sekseverschillen worden gevonden. Bovenstaande verklaringen voor sekseverschillen lijken dus de meest logische. Matud et al. (2007) verklaren eventuele sekseverschillen vanuit omgevingsaspecten, in plaats van biologische factoren of factoren van de persoonlijkheid. Het gaat hier om een combinatie van de mogelijkheid tot scholing, aangezien mannen vroeger bepaalden wat vrouwen deden, bijvoorbeeld of vrouwen wel of niet naar school mochten; om verschil in verwachtingen tussen jongens en meisjes op sociaal vlak en om het feit dat mannen vaak bepalen wanneer iets als creatief wordt bestempeld. Over het algemeen vinden studies naar sekseverschillen binnen creativiteit niet veel verschillen. Als er verschillen worden gevonden is dit meestal alleen op een bepaald onderdeel van een test, of er is een interactie effect met een andere factor, zoals Matud et al. een interactie effect van creativiteit met opleidingsniveau vonden. In hun onderzoek scoorden vrouwen hoger wanneer zij hoog opgeleid waren dan wanneer zij laag opgeleid waren. In een onderzoek van Crawford & Gressley (1991) werd gevonden dat mannen hoger scoren op creativiteit als het gaat om het gebruik van humor. Discussie Het doel van deze thesis was het beschrijven van factoren die een invloed hebben op creativiteit om er zo achter te komen hoe deze factoren de mens kan helpen creatief te blijven, waardoor ze op latere leeftijd makkelijker met problemen om kunnen blijven gaan en zich makkelijker aan kunnen passen aan hun omgeving. Hierbij is gezocht naar biologische factoren, factoren van de persoonlijkheid en de omgeving en is er gekeken naar sekseverschillen. Voornamelijk de omgeving blijkt de creativiteit toch het meest te kunnen beïnvloeden. De biologische factoren, de persoonlijkheid en de sekseverschillen zijn voornamelijk goede voorspellers van creativiteit. Bij de biologische factoren zijn tot nu toe alleen neurologische factoren gevonden die van invloed zijn op creativiteit. Het gaat hierbij om processen in de hersenen en verschillen in beide hemisferen. Tot zo ver kunnen we niet meer met deze gevonden resultaten, dan meten wanneer iemand delen van de hersenen gebruikt die ook actief zijn in situaties waarbij de persoon creativiteit uit. Deze processen kunnen we (nog) niet zodanig beïnvloeden dat het ethisch blijft. Meer onderzoek zou wellicht welkom zijn op dit gebied. Onderzoek naar de invloed van neurotransmitters of hormonen op creativiteit is niet gedaan, maar zou misschien resultaten vinden die wel bruikbaar zijn bij bijvoorbeeld de ontwikkeling van medicijnen. Hoewel hierbij ook de vraag is of medicijnen die creativiteit beïnvloeden wel ethisch te verantwoorden zijn.
- Bachelorthesis Lowies Halman -
- 13 -
Openheid voor ervaringen is de factor van de persoonlijkheid die het meest in verband wordt gebracht met creativiteit. Ook Eysenck’s (1995) psychoticisme hangt vaak samen met creativiteit. Deze factoren zijn goede voorspellers van creativiteit. Als men deze factoren van persoonlijkheid kan beïnvloeden of kan stimuleren wordt daarmee ook de creativiteit beïnvloed. In de klas of in de opvoeding verdienen kinderen die lager scoren op deze factoren wellicht meer stimulatie om deze factoren toch te kunnen ontwikkelen. Bij sekseverschillen blijken overigens ook andere aspecten van persoonlijkheid een rol te spelen bij het verschil in creativiteit, namelijk assertiviteit van de man en onderdanigheid van de vrouw. Het gaat hier dus meer om een combinatie van verschillende factoren van de persoonlijkheid. Het gezin speelt een rol bij de ontwikkeling van creativiteit. Creatieve mensen komen vaak uit gezinnen waarin kinderen vrij gelaten worden om hun eigen ideeën te vormen, waarin competitie tussen familieleden een rol speelt en waarin kinderen en ouders een onafhankelijke band hebben, hoewel dit niet betekent dat alle kinderen die uit een dergelijk gezin komen ook creatief zijn. Deze gevonden resultaten zou je kunnen meenemen in onderzoek naar opvoedstijlen en creativiteit. In deze thesis is dit verder niet besproken, hoewel dit toch interessant kan zijn. Een autoritaire opvoedstijl zou hypothetisch dan het minst geschikt zijn om creativiteit te stimuleren, aangezien de kinderen bij deze opvoedstijl veel meningen en gedragingen worden opgelegd en dus minder vrijheid hebben om hun eigen mening te ontwikkelen. Als alle kinderen alleen maar vrij gelaten komen er weer andere kwesties aan de orde, het is dus vooral belangrijk om de balans te vinden tussen kennis aanleren en kinderen vrijlaten hun eigen ideeën te bedenken. Ook in het klaslokaal zal dit naar voren komen. De leraren zullen de kinderen enige vrijheid moeten veroorloven om hun creativiteit te stimuleren. Dit zie je dan ook al terug in de nieuwe leervormen in het onderwijs, zoals op de ieder-wijs school en de vrije school. Uit het ontstaan van deze vormen van onderwijs blijkt dat tegenwoordig erg veel waarde wordt gehecht aan uniekheid en creativiteit van een mens. Overigens blijkt ook humor een belangrijke factor te zijn bij het stimuleren van creativiteit. Dit is zowel in het gezin en in het klaslokaal een belangrijke factor. Aangezien sekseverschillen in creativiteit voornamelijk worden verklaard vanuit de omgeving en de persoonlijkheid (biologische verschillen zijn niet direct gevonden), zal met de emancipatie en het feit dat meisjes en jongens steeds meer gelijk worden, vanzelf ook het verschil in creativiteit kleiner worden. Als je al deze resultaten bij elkaar neemt blijkt de omgeving de grootste invloed te hebben.
- Bachelorthesis Lowies Halman -
- 14 -
Wat echter problematisch blijft, is het meten van creativiteit. Zoals ook in de inleiding al beschreven is worden de testen fel bekritiseerd, maar worden deze toch steeds gebruikt. Sommige testen meten bijvoorbeeld de woord vloeiendheid (word-fluency), wat logischerwijs niet rechtstreeks vergeleken kan worden met het oplossen van een probleem zoals het missen van een bus. Als verschillende tests die creativiteit meten vergeleken worden blijken de scores op deze testen niet veel samen te hangen (Clapham, 2004). Dit kan uitwijzen dat deze tests niet valide zijn, maar het kan ook betekenen dat creativiteit uit veel verschillende aspecten bestaat. In een studie zoals deze zijn deze aspecten wellicht door elkaar gebruikt, wat de resultaten iets minder betrouwbaar maakt.
- Bachelorthesis Lowies Halman -
- 15 -
Referenties Abraham, A., Windmann, S., Siefen, R., Daum, I. & Güntürkün, O. (2006). Creative thinking in adolescents with Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Child Neuropsychology, 12, 111 – 123 Allegra, M. , Chifari, A. & Ottaviano, S. (2001). ICT to train students towards creative thinking. Educational Technology & Society, 4, 48 – 53 Bogen, J. E., DeZure, M. D. R., Tenhouten, W. D. & Marsh, J. F. (1972). The other side of the brain IV the A/P ratio. Bulletin Of The Los Angeles Neurological Societies, 37, 1 – 5 Carlsson, I., Wendt, P. E. & Risber, J. (2000). On the neurobiology of creativity. Differences in frontal activity between high and low creative subjects. Neuropsychologia, 38, 873 – 885 Carruthers, P. (2002). Human creativity: Its cognitive basis, its evolution and its connections with childhood pretence. Britisch Journal of Philosphical Science, 53, 225 – 249 Clapham, M. M. (1998). Structure of Figural Forms A and B of the Torrance Tests of Creative Thinking. Educational and Psychological Measurement, 58, 275 – 283 Clapham, M. M. (2004). The convergent validity of the Torrance Tests of Creative Thinking and creativity interest inventories. Educational and Psychological Measurement, 64, 828 – 841 Clemens, S. G., (1999). Editing: Permission to start wrong. Early Childhood Research & Practice, 1, 1 – 8 Craig, J. & Baron-Cohen, S. (1999). Creativity and imagination in autism and Asperger syndrome. Journal of Autism and Developmental Disorders, 29, 319 – 326 Crawford, M. & Gressley, D. (1991). Women’s and men’s accounts of humour preferences and practices. Psychology of Women Quartedy, 15 , 217 – 231 Creativity (2008). In Encyclopædia Britannica. Retrieved March 3, 2008, from Encyclopædia Britannica Online: http://www.britannica.com/eb/article-261738 Edwards, J. (1993). Creative thinking abilities of adolescent substance abusers. Journal of Group Psychotherapy, Psychodrama and Sociometry, 46, 52 – 61 Eysenck, H. J. (1995). Genius. The natural history of creativity. Cambridge, MA: Cambridge University Press Furnham, A., Batey, M., Anand, K. & Manfield, J. (2008). Personality, hypomania, intelligence and creativity. Personality and Individual Differences, 44, 1060 – 1069
- Bachelorthesis Lowies Halman -
- 16 -
Kaufman, J. C. & Baer, J. (2006). Introduction. In J. C. Kaufman & J. Baer (Eds.). Creativity and reason in cognitive development (pp. 1 – 6). Cambridge, MA: Cambridge University Press Larsen, R. J. & Buss, D. M. (2002). Personality psychology: Domains of knowledge about human nature (pp. 20-25). Boston, MA: McGraw-Hill Mainemelis, C. & Ronson, S. (2006). Ideas are born in fields of play: Towards a theory of play and creativity in organizational settings. Research in Organizational Behaviour, 27, 81 – 131 McCrae, R. R. (1987). Creativity, divergent thinking, and openness to experience. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 1258 – 1265 Olszewski-Kubilius, P. (1999). The social and emotional development of gifted children: What do we know? (pp 205 – 212). Austin, TX: Prufrock Press Rushton, J. P. (1990). Creativity, intelligence and psychoticism. Personality and Individual Differences, 2, 1191 – 1298 Sternberg, R. J. & Lubart, T. I. (1991). An investment theory of creativity and its development. Human Development, 34, 1 – 31 Sternberg, R. J. & Dess, N. K. (2001). Creativity for the new millennium. American psychologist, 56, 332 Sternberg, R. J. (2006). Creating a vision of creativity: The first 25 years. Psychology of Aesthetics, Creativity, and the Arts, S, 2 – 12 Weisberg, R., W. (2006). Expertise and Reason in creative thinking: Evidence from case studies and the laboratory. In J. C Kaufman & J. Baer (Eds.). Creativity and reason in cognitive development (pp. 7 – 42). Cambridge, MA: Cambridge University Press White, H. A. & Shah, P. (2006). Uninhibited imaginations: creativity in adults with AttentionDeficit/Hyperactivity Disorder. Personality and Individual Differences, 40, 1121 – 1131 Ziv, A. (1983). The influence of humorous atmosphere on divergent thinking. Contemporary Educational Psychology, 8 , 68 – 75