Bachelorthesis
Verslavingsrisico bij Kinderen met ADHD
Neelke Dekkers ANR: 646923 Major: Kinder- en Jeugdpsychologie
Universiteit van Tilburg Faculteit der Sociale Wetenschappen Departement Psychologie en Gezondheid Begeleider: Dr. O. van der Stelt Datum: 15-08-2008
Samenvatting
Deze thesis vormt een kritisch overzicht van de wetenschappelijke literatuur met betrekking tot de relatie tussen ADHD in de kindertijd en middelenmisbruik op latere leeftijd. Gekeken is of er sprake is van een verband tussen ADHD en middelenmisbruik. Indien ja welke eventuele nevenfactoren hebben een invloed op deze relatie. Hierbij wordt met name gekeken naar de mogelijke invloed van a) behandeling met psychostimulantia, b) co-morbiditeit met name conduct disorder (CD) en c) een familiegeschiedenis van psychiatrische stoornissen. Alle onderzoeken suggereren dat er sprake is van een verband tussen ADHD en middelenmisbruik, met name roken, alcohol- en druggebruik. Echter, het merendeel van deze onderzoeken veronderstelt dat co-morbiditeit met CD verantwoordelijk is voor deze relatie. Sommige onderzoeken vinden echter een direct verband tussen ADHD en roken. ADHD is in deze onderzoeken niet direct gerelateerd aan verder middelenmisbruik zoals alcohol- en drugsgebruik. Waarom ADHD wel gerelateerd is aan roken en niet aan verder middelenmisbruik is echter onduidelijk. Vervolgonderzoek is nodig om hier uitspraak over te kunnen doen. Daarnaast is dat nodig om meer inzicht te krijgen in de onderlinge relaties tussen ADHD, CD en middelenmisbruik.
1
Inhoudsopgave
Inleiding
3
Wat is ADHD
3
Oorzaak van ADHD
5
Behandeling van ADHD
6
ADHD en Verslaving
8
Methode
9
Resultaten
11
Het verband tussen ADHD en middelenmisbruik
12
Factoren die van invloed zijn op het verband tussen ADHD en middelenmisbruik
14
Discussie
18
Literatuurlijst
21
Appendix
25
2
Inleiding
Kinderen die last hebben van ernstige aandachtstekorten en overbeweeglijkheid zijn er door de jaren heen geweest. Vroeger werd dit gedrag bestempeld als Minimal Brain Damage (MBD). Tegenwoordig wordt het Attention Deficit/ Hyperactivity Disorder (ADHD) genoemd en maakt het deel uit van de veel gebruikte vierde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV; American Psychiatric Association, 1994).
Wat is ADHD ADHD is de meest recente psychiatrische benaming voor kinderen die druk, onrustig en zenuwachting lijken, impulsief en onnadenkend reageren, slecht kunnen concentreren en die door hun onregelmatige gedrag moeilijk in hun omgeving kunnen functioneren. De omvang van ADHD wordt geschat op ongeveer 3,5% van alle schoolkinderen wereldwijd (Polanczyk, de Limas, Horta, Biederman & Rohde, 2007).
Begripsbepaling ADHD staat voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder. In het Nederlands betekent dit ‘aandachtstekort stoornis met hyperactiviteit’. In de Nederlandse spreektaal staat ADHD voor Alle Dagen Heel Druk. ADHD is een psychiatrische stoornis die valt onder het zogenaamde externaliserend gedrag. Externaliserend gedrag is: impulsief, overactief, agressief en delinquent gedrag. We kunnen daarnaast ook spreken van internaliserend gedrag. Hieronder vallen: depressie, angststoornissen, somatische klachten en terugtrekkend gedrag. De symptomen
van
ADHD
bestaan
voornamelijk
uit
drie
typerende
gedragingen:
Aandachtstekort, Hyperactiviteit en Impulsiviteit. -
Aandachtstekort: Kinderen hebben grote moeite aandacht bij hun taken, spel of sociale interacties te houden.
-
Hyperactiviteit: Kinderen hebben een grote mate van motorische onrust en praten vaak aan één stuk door.
-
Impulsiviteit: Kinderen reageren direct op omgevingsprikkels (Borga Johansen, Aase, Meyer & Sagvolden, 2002).
In de DSM-IV, het psychiatrische classificatiesysteem, wordt ervan uitgegaan dat er sprake is van ADHD wanneer tenminste één van bovenstaande gedragssymptomen van ADHD: -
Voor het 7de levensjaar aanwezig waren; 3
-
Op tenminste twee gebieden een negatieve invloed hebben op het functioneren bijvoorbeeld thuis en op school;
-
Gedurende de gehele ontwikkeling duidelijk naar voren komen;
-
De symptomen niet veroorzaakt worden door andere ontwikkelingsstoornissen
(voor de uitgebreide versie van de DSM-IV zie appendix)
ADHD wordt gedefinieerd aan de hand van de door het kind getoonde symptomen. Hierbij is sprake van bepaling door middel van ‘Clinical judgement’. Dit betekent dat er sprake is van ADHD als de psycholoog of psychiater de symptomen van ADHD bij het kind erkent. Voor de diagnose van ADHD is geen sprake van biologische of andere objectieve diagnostische tests (American Psychiatric Association, 1994).
Geschiedenis De eerste systematische studie naar de symptomen van ADHD dateert van rond 1900. Het betrof een onderzoek van de Britse arts Still waarbij de onderzoeksgroep bestond uit zeer moeilijk opvoedbare kinderen met weinig zelfcontrole, die zich overdreven emotioneel en agressief gedroegen. Deze onderzoeksgroep bestond uit kinderen met verschillende gezinsachtergronden. Hierdoor ontstond het idee dat de oorzaak van de symptomen wellicht biologisch waren (Van der Ploeg & Scholte, 2001). In de jaren vijftig en zestig dacht men dat het gedrag veroorzaakt werd door een defect centrale zenuwstelsel dat de binnenkomende prikkels niet correct verwerkte. In het algemeen werd verondersteld dat het hyperkinetische gedrag van de kinderen veroorzaakt werd door lichte hersenbeschadigingen. Vanaf dat moment werd de stoornis Minimal Brain Damage (MBD) genoemd. Dit werd al snel vervangen door Minimal Brain Disfuction omdat kinderneurologisch onderzoek veronderstelde dat ze de hersenbeschadigingen niet aan konden tonen (Lauffer, Denhoff & Solomons, 1957). Vanaf
de
jaren
zeventig
richtte
men
zich
niet
meer
specifiek
op
de
hersenbeschadigingen, maar ging men kijken naar het totale beeld van de stoornis. In een aantal studies kwam naar voren dat het bij ADHD vooral ging om een aandachtsprobleem. Kinderen met de stoornis richtten zich vooral op omgevingsprikkels die ondergeschikt waren aan de aan hun opgedragen taken. Ze waren daarnaast erg gevoelig voor beloning. Door onder andere deze bevindingen werd het tekort aan aandacht steeds meer als hoofdsymptoom van de stoornis benadrukt. In de derde versie van de DSM, werd de stoornis dan ook benoemd als
4
aandachtstekortstoornis met en zonder hyperactiviteit (ADD of ADHD) (Van der Ploeg & Scholte, 2001).
Oorzaak van ADHD Hoe moeten we ADHD verklaren? Helaas is er nog geen eenduidig antwoord op deze vraag.
Etiologie Uit verschillende studies blijkt dat erfelijkheid een grote invloed heeft op het wel of niet ontwikkelen van ADHD. Zo blijkt uit onderzoek van Biederman, Faraone en Mick (1995) dat kinderen waarvan de ouders als kind gediagnosticeerd zijn met ADHD, een hoger risico hebben op ADHD. Van de groep volwassenen die kinderen hadden, had 84% ten minste één kind met ADHD en had 52% twee of meer kinderen met ADHD. Tweelingstudies worden gebruikt om de invloeden van erfelijkheid en omgevingsfactoren vast te stellen. Meerdere tweelingstudies suggereren dat omstreeks 80% van de oorzaak van ADHD toe te schrijven is aan erfelijkheid. Tevens is het percentage kinderen met ADHD hoger bij identieke tweelingen dan bij gewone broers en zussen (Levy, Taylor & Gelman, 1995; Biederman & Faraone, 2002). Met behulp van moleculair-genetische studies is getracht de genen te identificeren die de stoornis veroorzaken. Verschillende studies tonen een verband aan tussen ADHD en het dopamine D4 receptor gen (DRD4). Vooral het ‘7-repeat allele van DRD4’ speelt hierbij een belangrijke rol. Dit gen zorgt voor een verstoorde reactie op dopamine, wat een biologische risicofactor voor ADHD is. Daarnaast is gebleken dat ADHD geen monogenetische afwijking is, maar dat er meerdere genen bij de ontwikkeling van ADHD betrokken zijn. Er is dus sprake van een polygenetische afwijking (Solanto, 1998). Er zijn vermoedelijk ook omgevingsfactoren, met name prenatale risicofactoren, die een rol spelen bij de ontwikkeling van ADHD. Zo blijkt uit verscheidende onderzoeken dat het percentage ADHD hoger is bij kinderen die prenataal blootgesteld zijn aan alcohol, roken of drugs (Knopik et al, 2006). De huidige gedachte is dat ADHD ontstaat vanuit een complexe interactie van meerdere genen en omgeving. Door deze complexiteit is het moeilijk om een eenduidige oorzaak van ADHD te vinden (Berger & Postner, 2002).
5
Pathofysiologie. Met behulp van magnetic resonance imaging (MRI) scans kan er gekeken worden naar de hersenstructuur. Uit verschillende MRI onderzoeken blijkt dat het corpus scallosum (de hersenbalk die de rechter- en linkerhemisfeer met elkaar verbindt) bij kinderen met ADHD kleiner is. Het idee is dat een kleiner corpus scallosum de prikkeloverdracht bemoeilijkt, hetgeen een rol speelt in aandachts- en gedragsproblemen (Biederman & Farone, 2002). Andere MRI studies suggereren dat het gaat om de frontale hersenschors en dan met name om de prefrontale zones (Berger & Postner, 2000). Volgens Barkley, Grodzinsky en DuPaul (1992) dient ADHD gezien te worden als een stoornis in de impulsbeheersing die te lokaliseren is in de prefrontale cortex. Ze veronderstellen dat het inhibitiesysteem zich in de prefrontale cortex bevindt. Dit systeem wordt ook wel ‘remsysteem’ genoemd en zorgt ervoor dat niet op alle prikkels van buitenaf wordt gereageerd. Dit remsysteem werkt door middel van de neurotransmitters dopamine en noradrenaline. Neurotransmitters zijn chemische stoffen die ervoor zorgen dat de hersencellen signalen aan elkaar door kunnen geven. De gedachten is dat deze neurotransmitters bij een kind met ADHD minder goed werken. Medicatie die voorgeschreven wordt aan kinderen met ADHD hebben invloed op deze neurotransmitters, met name op dopamine. Ze zorgen ervoor dat de metabolische activiteit die geremd wordt door het remsysteem verhoogd wordt. De ‘remmen’ in het inhibitiesysteem spelen een cruciale rol bij aandacht en concentratie, reguleren van gedrag en controleren van impulsen. Daarnaast beïnvloedt het inhibitiesysteem de emoties, het geheugen en de motivatie. Dit idee wordt ondersteund door verscheidende position emission tomography (PET)
en
photon
emission
computed
tomograpy
(SPECT)
scans,
welke
de
neurotransmitterfuncties in kaart brengen. Uit Electroencephalogram (EEG) en funtional magnetic resonance imaging (FMRI) scans, die de cognitieve functie meten, blijkt dat de meest constante bevindingen een hypoactieve frontaal cortex en subcorticalen structuren aantonen, meestal in de rechter hersenhelft (Biederman & Farone, 2002).
Behandeling van ADHD Genezing van ADHD is tot nu toe nog niet mogelijk. De behandeling van ADHD bestaat uit een op het individu afgesteld behandelprogramma met als doel grip te krijgen op de klinische symptomen van de stoornis. Met wil daarbij onder andere grip krijgen op de instroom van omgevingsprikkels. Voor het maximale succes moeten onder andere ouders/ familieleden/ leerkrachten zo veel mogelijk bij de behandeling betrokken worden. Uit onderzoek is gebleken dat symptomen van ADHD nauwelijks veranderen als het kind slechts met één 6
methode wordt behandeld. Uit onderzoek van de laatste tien jaar blijkt dat medicatie in combinatie met cognitieve gedragstherapie de meest effectieve manier is om de symptomen van ADHD te onderdrukken (Chronis, Jones & Raggi, 2006).
Gedragstherapie Er zijn verschillende soorten gedragstherapie: -
Algemene gedragstherapie: deze aanpak is erop gericht het gedrag van het kind door middel van systematisch belonen en straffen positief te veranderen. Individuele gedragstherapie bij kinderen met ADHD leverde duidelijke verbeteringen op van het ongewenste gedrag en soms van de schoolprestaties. Op langere termijn bleek deze therapie echter niet effectief: wat in de therapeutische setting werd aangeleerd, bleek onvoldoende te generaliseren naar de praktijk.
-
Cognitieve gedragstherapie: deze aanpak is gericht op het bewerkstelligen van gedragsveranderingen door de respons op stimuli vooraf te veranderen via herstructurering van de denkprocessen in tegenstelling tot gedragscontrole achteraf. Omdat deze therapie de denkprocessen van het kind met ADHD verandert, lijkt deze ook op langere termijn effectief te zijn (Chronis, Jones & Raggi, 2006).
Psychostimulantia Het toedienen van medicijnen bij kinderen met ADHD is een therapeutisch middel dat al jaren wordt toegepast. Vanaf de jaren 30 kregen de kinderen het medicijn ‘benzedrine’ toegediend. Dit middel zorgde ervoor dat het kind meer innerlijke rust kreeg en daarmee meer grip op de binnenkomende prikkels had. Echter ‘benzedrine’ was een geneesmiddel met veel bijwerkingen. Hierdoor is er in de jaren vijftig en zestig overgestapt op Ritalin/Concerta. Onderzoek heeft aangetoond dat ongeveer 80% van de kinderen met ADHD positief reageert op Ritalin/Concerta. Het kind kan hierdoor zijn/haar aandacht langer vasthouden, reageert minder impulsief en heeft minder last van motorische onrust. Vooral de laatste jaren worden medicijnen ter behandeling van ADHD veelvuldig toegediend. Echter 20% van de kinderen met ADHD reageert niet goed op de behandeling met die medicijnen. Voor deze kinderen moet naar een alternatieve behandeling gezocht worden, zoals behandeling met gedragstherapie of een ander soort medicijnen. Tegenwoordig wordt ten minste 85% van de kinderen met ADHD behandeld met medicijnen. Bij het gebruik van psychostimulantia doen zich verschillende vragen voor; op welke leeftijd moet er worden begonnen met de medicatie, wat is de juiste dosis, hoe lang is 7
het medicijn werkzaam, hoe lang moet er worden doorgegaan met de behandeling, zijn er neveneffecten, is er risico op verslaving, wat zijn de lange termijn effecten? Dit zijn vragen waarop het antwoord voor elk kind anders is. Ieder kind wordt goed lichamelijk onderzocht voordat er op medicatie wordt overgegaan (Chronis, Jones & Raggi, 2006). Naast gedragstherapie en medicatie zijn er nog vele andere behandelingen zoals; opvoedingsondersteuning,
pedagogische
benadering,
neurofeedback,
diëten
en
natuurproducten, die gebruikt worden om de symptomen van ADHD te verminderen, maar deze zijn tot op heden nog niet effectief gebleken of vereisen verder onderzoek (Chronis, Jones & Raggi, 2006).
ADHD en Verslaving Tot voor kort werd aangenomen dat kinderen met ADHD over de stoornis heen zouden groeien. De laatste jaren wordt het echter steeds aannemelijker dat deze klachten in meer of mindere mate kunnen blijven voortbestaan. Uit onderzoek blijkt dat de symptomen van ADHD bij 70% van de adolescenten en bij 30 tot 60% van de volwassenen, die als kind gediagnosticeerd zijn met ADHD, aanhouden. Daarnaast lijkt ADHD in verband te staan met het ontwikkelen van psychiatrische problematiek inclusief middelenmisbruik, deviant gedrag, verslaving, depressie en andere gedragsproblemen. Dit onderzoek is echter onvolledig om hierover uitspraken te kunnen doen (Compernolle & Postmes, 1995).
Het doel van deze thesis is antwoord te geven op de vraag of er een verband is tussen ADHD en middelenmisbruik. Hierbij is de meest recente literatuur bestudeerd. In deze theses wordt tevens uitgezocht welke eventuele nevenfactoren een invloed hebben op de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik. Hierbij wordt met name gekeken naar de mogelijke invloed van a) psychostimulantia, b) co-morbiditeit met name CD en c) familiegeschiedenis van psychiatrische stoornissen inclusief middelenmisbruik. Indien er een verband is tussen ADHD en middelenmisbruik, is dit theoretisch relevant om inzicht te krijgen in de mechanisme die ten grondslag liggen aan de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik. Tevens is deze kennis van belang voor ouders, onderwijzers, hulpverleners en kinderen met ADHD. Zij worden hierdoor beter bewust van de bijkomende risico’s en preventiemogelijkheden. Als er een verband bestaat tussen ADHD en middelenmisbruik moet er eerst gekeken worden hoe dit verband tot stand komt. Als dit bekend is, kan er gekeken worden hoe middelenmisbruik kan worden behandeld en eventueel voorkomen.
8
Methode
Om aan informatieve artikelen te komen is gezocht op trefwoorden en combinaties van trefwoorden met betrekking tot het onderwerp van deze thesis, namelijk verslavingsrisico bij kinderen met ADHD. De volgende zoekmachines zijn hiervoor gebruikt: Online Contents UvT, Online Contents Landelijk, PsychINFO, Web of Science, Pubmed en Scholar Google.
Naast het selecteren van boeken en artikelen op relevantie is er ook gekeken naar het jaar van publicatie. Deze thesis legt de nadruk op literatuur vanaf 1995.
Tabel 1 vormt een overzicht van de trefwoorden en zoekmachines die zijn gebruikt bij het vinden van relevante boeken en artikelen. Er is uiteindelijk gekozen voor de zoekmachines PsychINFO en Pubmed vanwege het feit dat er in deze twee zoekmachines voldoende artikelen naar voren kwamen. Er zijn zowel Engelse als Nederlandse trefwoorden gebruikt, om een zo veelzijdig mogelijk aanbod van artikelen te verkrijgen. Het getal in de kolom geeft het aantal treffers aan dat naar voren kwam in de zoekmachines. De andere kolom geeft het aantal gebruikte artikelen weer
Tabel 1. Overzicht van de trefwoorden en zoekmachines bij het vinden van relevante artikelen PsycInfo
PsychInfo
Pubmed
Pubmed
Gebruikte begrippen
Gevonden
Gebruikt
Gevonden
Gebruikt
Kinderen met ADHD
2
n.v.t.
-
n.v.t.
ADHD and Verslaving
-
n.v.t.
-
n.v.t.
ADHD and Behandeling
1
n.v.t.
-
n.v.t.
ADHD and Drugs
723
n.v.t.
555
n.v.t.
ADHD and Alcohol
217
n.v.t.
299
n.v.t.
ADHD and Smoking
123
n.v.t.
134
n.v.t.
ADHD and Nicotine
100
n.v.t.
95
n.v.t.
ADHD and Substance Abuse
316
11
443
14
ADHD and Addiction
154
n.v.t.
107
n.v.t.
and
107
n.v.t.
257
n.v.t.
ADHD and CD and Substance
28
n.v.t.
41
n.v.t.
ADHD
and
Children
Substance Abuse
Abuse
9
Zoals te zien is in tabel 1 kwam er bij de verschillende gebruikte begrippen een groot aantal treffers naar voren. In deze thesis is daarom uiteindelijk alleen gekeken naar artikelen die onder de begrippen ADHD and substance abuse naar voren kwamen. De reden dat voor deze twee trefwoorden gekozen is, is omdat deze het centrale onderwerp van de thesis omvatten.
Daarnaast is er gekeken naar de steekproefgrootte, veronderstellende dat onderzoeken met een relatief grote steekproef een betrouwbaarder resultaat voortbrengen. Een publicatie werd betrokken als deze een steekproef had van meer dan 100 personen. Bij het bekijken van de treffers bleek dat een groot aantal treffers niet toegankelijk was. Het selecteren op steekproefgrootte bij de toegankelijke publicatie resulteerde in 87 treffers in database PsycInfo en 105 in de database Pubmed. In de twee zoekmachines kwamen vaak dezelfde publicaties naar voren.
Vervolgens werden deze resulterende publicaties nogmaals bekeken. Een publicatie werd betrokken bij het onderzoek als deze: de relatie onderzocht tussen ADHD die vastgesteld is in de kindertijd en middelenmisbruik bij jeugdigen en volwassenen. Hierbij is gebruik gemaakt van 2 type studies. Als eerste cross-sectionele onderzoeken die bij volwassenen de relatie tussen ADHD die in de kindertijd is vastgesteld en middelenmisbruik op latere leeftijd onderzoeken. Daarnaast is er gebruik gemaakt van longitudinale onderzoeken die kinderen gediagnosticeerd met ADHD volgen tot in de pubertijd of volwassenheid. Deze twee soorten onderzoek richten zich op de vraag of kinderen met ADHD een grotere kans hebben op later middelenmisbruik.
10
Resultaten
In onderstaande tabel worden de publicaties die in dit onderzoek zijn gebruikt kort weergegeven.
Tabel 2. Methodologische karakteristieken en bevindingen van studies betrokken bij deze thesis in chronologische volgorde
Studie
Proefpersonen
Assesment procedure
Resultaten
171 J*(13-19jr.)
ADHD, CD, M (DSM-
± ADHD-M [CD]
gedragsproblemen, M
III)
2. Whitmore et al.
N 367 (13-19jr.)
ADHD, CD, MDD,M
± ADHD-M. Mannen CD gerelateerd
(1997)
gedragsproblemen, M
(DSM-III)
aan M
3. Wilens et al.
120 V ADHD (K), 268 V zonder ADHD, CD, M (DSM-
cross-sectionele: 1. Tompson et al. (1996)
(1998)
± ADHD-M [CD]
ADHD
III)
4. Biederman et al.
239 V ADHD (K), 268 V zonder
ADHD, CD, ODD, M
+ ADHD,M. Verhoogd risico
(1998)
ADHD
(DSM-IV)
chronisch verloop
5. Disney et al.
626 paar tweelingen (17jr.) (674 ADHD, CD, M (DSM-
(1999) 6. Riggs et al. (1999) 7. Busch et al. (2002) 8. Marshal et al. (2003) 9. Hurtig et al. (2007)
± ADHD-M [CD]
G, 578 J)
III)
N 367 (13-19jr.)
ADHD, CD, MDD, M.
+ ADHD, roken. Jonge leeftijd
gedragsproblemen,M
(DSM-III)
beginnen
N 522 (6-18jr.) 280 ADHD, 242
ADHD, CD, M. mbv
± ADHD-M [CD]
zonder
DSM-III, WISC
N 242 (13-18jr.) 142 ADHD (K), ADHD ,CD, M (DSM- ± ADHD-M [deviant gedrag] 100 zonder
III) M vragenlijst
N 457 (16-18jr.) met/zonder
ADHD, CD, ODD, M
ADHD
(DSM-IV)
± ADHD-M [CD/ ODD]
longditudinale: 10. Biederman et al. 260 J (6-17jr.), 4 jaar later. 140
ADHD, CD ODD, M
(1996)
(DSM-III)
ADHD, 120 zonder.
± ADHD-M [CD/ ODD]
11. Biederman et al. 260 J (6-17jr.), 4 jaar later. 140
ADHD, CD, M (DSM-
(1997)
ADHD, 120 zonder.
III)
12. Milberger et al.
260 J (6-17jr.), 4 jaar later. 140
ADHD, M (DSM-III)
(1997)
ADHD, 120 zonder.
13. Lambert &
N 492 (8-12), 24 jaar later (1/3
ADHD, CD (DSM-
Leeftijd beginnen roken ADHD’ers
Hartsough(1998)
ADHD)
II/III), M (QDIS-III)
lager. Medicatie heeft effect
14. Chilcoat &
N 717 (6jr.), 5 jaar later
ADHD, CD, ODD, M
± ADHD-M [CD]
Breslau (1999) 15. Pfiffner et al.
± ADHD-M [CD]
+ ADHD, Roken. Jonge leeftijd beginnen
(DSM-III, CBCL) 177 J (7 -12jr.) met, zonder
ADHD, CD, ODD, M
Verband psychologische problemen
11
(1999)
ADHD, 1 jaar later
(DSM-III)
ouders, stoornissen kindertijd(ADHD)
177 klinisch doorverwezen J (7-
ADHD, CD, ODD, M
+ ADHD, roken gecontroleerd voor
12jr.), 15 jarige leeftijd
(DSM-III/ IV)
CD
17. Molina &
N 109 (5-15jr.)ADHD,ongeveer
IQ (Wisc-III), M
+ ADHD,Roken. –ADHD, IQ, M
Pelham (2001)
6 jaar later
(vragenlijst)
18. Biederman
260 J (6-17jr.), 4 jaar later. 140
ADHD, M (DSM-III)
16. Burke et al. (2001)
(2003)
ADHD, 120 zonder
Medicatie beschermd behandelde kinderen ADHD tegen M.
19. Molina &
N 242 (5-12), ongeveer 5 jaar
ADHD, CD, ODD, M
Pelham (2003)
later. 142 ADHD, 100 zonder
(DSM-III/IV)
20. Fergusson et al.
N 1265 gevolgd vanaf de
ADHD, CD, M (DSM
(2006)
geboorte tot 25 jarige leeftijd
III/ IV)
21. Barnow et al.
N 444 (7-12jr.), ongeveer 5 jaar
ADHD, CD, M (DSM-
Families alcohol verslaving geen
later (13-17jr.)
III, CBCL)
verhoogd risico kinderen ADHD,M.
ADHD, M (DSM-IV)
Medicatie ADHD niet gerelateerd aan
(2007)
22. Biederman et al. 260 J (6-17jr.) ,10 jaar later. 140 (2008a)
ADHD,120 zonder ADHD, CD ODD, M
(2008b)
(DSM-III/ IV)
24. Biederman et al. 260 J (6-17jr.) ,10 jaar later. 140
± ADHD-M [CD]
M.
23. Biederman et al. 260 J (6-17jr.) ,10 jaar later. 140 ADHD, 120 zonder
± ADHD-M [CD/ ODD]
ADHD, M (DSM-IV)
± ADHD-M [CD]
ADHD in familie verhoogd risico
(2008c)
ADHD, 120 zonder
kinderen met ADHD, M
25. Mannuzza et al.
176 J (6-12 jr.), ongeveer 16 jaar
ADHD, M (DSM-III/
Medicatie ADHD geen verhoogd
(2008)
later met ADHD
IV)
risico negatieve uitkomsten
* J= jongens, M= middelenmisbruik, ADHD= Attentional Defict Hyperactivity Disorder, CD= Conduct Disorder, ODD= Oppositional Defiant Disorder, N= aantal proefpersonen, V=volwassenen, K= vastgesteld in de kindertijd, G= meisjes, DSM= Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, WISC= Wechsler Intelligence Scale for Children, CBCL= Child Behavior Checklist, + ADHD-M= direct verband ADHD en middelenmisbruik, ± ADHD-M []= indirect verband tussen ADHD en middelenmisbruik [] verantwoordelijk voor relatie, - ADHD-M= geen verband tussen ADHD en middelenmisbruik
Het verband tussen ADHD en middelenmisbruik Alle vijfentwintig onderzoeken suggereren dat er een verband is tussen ADHD en middelenmisbruik, met name roken, alcohol- en drugsgebruik. Het merendeel van deze studies veronderstelt echter dat co-morbiditeit met Conduct Disorder (CD) verantwoordelijk is voor deze relatie. Volgens deze onderzoeken is er dus sprake van een indirect verband tussen ADHD en middelenmisbruik.
12
Twee van de cross-sectionele onderzoeken (4,6) en drie van de longitudinale studies (12,16,17) suggereren dat er sprake is van een direct verband tussen ADHD en middelenmisbruik.
Cross-sectioneel Volgens Biederman et al. (1998) is ADHD in de kindertijd, die voortzet in de pubertijd, geassocieerd met een tweevoudig verhoogd risico op middelenmisbruik. Jongeren met ADHD hebben tevens een hoger risico op een chronisch verloop van middelenmisbruik in vergelijking met de controlegroep zonder ADHD. Daarnaast bleek dat ADHD bij alcoholverslaafde het risico op drugsgebruik of verslaving significant verhoogt. Er is echter niet gecontroleerd is op comorbide stoornissen als CD of Oppositional Defiant Disorder (ODD) en geslacht. Onderzoek van Riggs et al. (1999) toont aan dat ADHD gerelateerd is aan roken. Er is geen relatie gevonden tussen ADHD en andere soorten middelenmisbruik. De bevindingen in deze studie zijn gecontroleerd op comorbide stoornissen als CD en ODD. Er is in deze studie niet gecontroleerd op de factor geslacht.
Longitudinaal Uit onderzoek van Milberger et al.(1997) blijkt dat ADHD gerelateerd is aan roken. Jongens met ADHD beginnen eerder met het gebruik van sigaretten dan de controlegroep jongens zonder ADHD. Deze resultaten blijven consistent nadat er gecontroleerd is op comorbide stoornissen als CD, depressie en angststoornissen. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Burke et al. (2001) dat jongens met ADHD twee keer zo veel roken dan jongens zonder ADHD en dat dit gedrag later middelenmisbruik voorspelt. Als er echter gecontroleerd was op CD was er slechts sprake van een relatie tussen ADHD en roken. ADHD is niet gerelateerd aan verder middelenmisbruik. Molina & Pelham (2001) hebben gekeken naar het effect van IQ, zoals gemeten met de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC), op de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik. Uit het onderzoek blijkt dat ADHD gerelateerd is aan roken ongeacht IQ. In dit onderzoek is gecontroleerd op comorbide stoornissen als Conduct Disorder (CD) of Oppositional Defiant Disorder (ODD).
13
Factoren die van invloed zijn op het verband tussen ADHD en middelenmisbruik Zeven van de cross-sectionele onderzoeken (1,2,3,5,7,8,9) en twaalf van de longitudinale studies (10,11,13,14,15,18,20,21,22,23,24,25) suggereren dat er sprake is van een indirect verband tussen ADHD en middelenmisbruik. Er is gekeken welke eventuele nevenfactoren een invloed hebben op de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik. In deze thesis is voornamelijk gekeken in welke mate behandeling met psychostimulantia, co-morbiditeit (met name CD) en een familiegeschiedenis van psychiatrische stoornissen van invloed zijn op de relatie tussen ADHD en verslaving.
Psychostimulantia Vier longitudinale onderzoeken
(13,18,22,25) hebben
gelet
op
de invloed
van
psychostimulantia op de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik. In onderzoek van Lambert & Hartsough (1998) is de relatie tussen het gebruik van psychostimulantia door jongeren met ADHD en het percentage rokers onderzocht. De kinderen met ADHD die behandeld zijn met psychostimulantia roken significant minder dan de groep ADHD’ers die niet behandeld is met medicijnen. Dezelfde relatie geldt voor het gebruik van cocaïne. In deze studie is niet gekeken naar het gebruik van andere drugs of alcohol. Het middelenmisbruik is in deze studie gemeten met de Quick Diognostic Interview Schedule (3de versie, QDIS-III ). De bovenstaande bevinding wordt ondersteund door onderzoek van Biederman (2003). Hij veronderstelt dat jongens met ADHD die behandeld worden met medicijnen een verminderd risico hebben op middelenmisbruik. Uit vervolgonderzoek van Biederman et al. (2008) blijkt dat er voor de ADHD groep die medicijnen gebruikt geen verhoogd risico is gevonden voor middelenmisbruik. Daarnaast is gelet op de leeftijd waarop met medicijnen is begonnen en de duur van het medicijngebruik verband had met middelenmisbruik. Dit bleek niet zo te zijn. In beide studies is gecontroleerd op stoornissen als ODD en CD. Onderzoek van Manuzza et al. (2008) vond in eerste instantie een relatie tussen de leeftijd waarop jongens met ADHD psychostimulantia kregen en middelenmisbruik. Hoe ouder het kind met ADHD is bij het starten van de behandeling, des te groter wordt de kans op middelenmisbruik. Echter na uitsluiting van CD en ODD blijkt dat deze verantwoordelijk zijn voor de relatie tussen de leeftijd waarop begonnen wordt met medicijnen en middelenmisbruik. Onduidelijk is nog waarom deze factoren aan elkaar gerelateerd zijn.
14
Co-morbiditeit Zeven
cross-sectionele
onderzoeken
(1,2,3,5,7,8,9)
en
zes
longitudinale
studies
(10,11,14,19,20,23) hebben de invloed van co-morbiditeit op de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik bekeken.
Cross-sectioneel Onderzoek van Thompson et al. (1996) toont aan dat er een verband is tussen ADHD en middelenmisbruik. Als dit verband echter wordt gecontroleerd voor CD, blijkt dat CD de factor is die deze relatie veroorzaakt. ADHD alleen is niet gerelateerd aan middelenmisbruik. Deze bevinding wordt ondersteund door onderzoek van Wilens et al. (1997). Uit onderzoek van Whitmore et al. (1997) blijkt dat er alleen bij mannen en dus niet bij vrouwen een relatie is tussen ADHD en middelenmisbruik. Nadat er in het onderzoek is gecontroleerd op CD en ODD blijkt dat deze comorbide stoornissen verantwoordelijk zijn voor de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik. In deze studie is gekeken in hoeverre er sprake was van andere gedragsstoornissen naast ADHD. Mannen hebben eerder symptomen en hogere aanwezigheid van CD, een jongere leeftijd bij het beginnen met drugsgebruik en een hogere percentage verslaving. Vrouwen rapporteren minder symptomen van CD. Bij vrouwen was er eerder sprake van ODD. Onderzoek van Disney et al. (1999) toont aan dat jongeren met ADHD in combinatie met CD of jongeren met CD alleen het hoogste risico op middelenmisbruik hebben. ADHD alleen is daarentegen niet gerelateerd aan middelenmisbruik. Bij een wat minder streng significantie niveau is er wel een verband tussen ADHD en roken. Het verband tussen ADHD in combinatie met CD en middelenmisbruik verschilt niet voor mannen en vrouwen. Hierbij moet wel gezegd worden dat slechts 32 van de 674 meisjes voldeden aan de criteria van ADHD. Busch et al. (2002) bestudeerde de relatie tussen ADHD in de kindertijd, crimineel gedrag en middelenmisbruik. Uit het onderzoek blijkt dat jongeren met ADHD hogere niveaus van roken, alcohol en drugsgebruik rapporteren dan de controle groep zonder ADHD. Daarnaast vertonen de jongeren met ADHD meer gedragssymptomen die duiden op CD. Tevens zijn jongeren met ADHD meer geneigd zich aan te sluiten bij een groep criminele jongeren. Na uitsluiting van CD blijkt dat ADHD alleen niet gerelateerd is aan middelenmisbruik. CD is dus de onderliggende factor die het risico op middelenmisbruik met zich meebrengt.
15
Bovenstaande bevinding wordt ondersteund door de studie van Marshal et al. (2003). die ook de relatie tussen ADHD , deviant gedrag en middelenmisbruik heeft onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat CD de onderliggende factor is die het middelenmisbruik en deviante gedrag veroorzaakt. Onderzoek van Hurtig et al. (2007,9) toont aan dat ADHD gerelateerd is aan middelenmisbruik, de gedragsstoornissen CD en ODD, en depressie. Symptomen van ADHD zijn ernstiger als er ook sprake is van CD of ODD. Tevens blijkt dat het risico op middelenmisbruik te wijten is aan de gelijktijdige aanwezigheid van CD. ADHD alleen is niet gerelateerd aan middelenmisbruik.
Longitudinaal Biederman et al. (1996) heeft aangetoond dat ADHD, ODD en CD aan elkaar gerelateerd zijn. Jongens met ADHD hebben een groter risico op het ontwikkelen van de gedragstoornis CD en dan vooral als er naast ADHD sprake is geweest van ODD in de vroege kindertijd. Er wordt verondersteld dat gelijktijdige CD de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik veroorzaakt. Vervolgonderzoek van Biederman et al. (2007) toont aan dat jongens met en zonder ADHD een vergelijkbaar risico op middelenmisbruik hebben. Kinderen met ADHD beginnen wel eerder aan het misbruik van middelen. Het onderzoek toont aan dat CD een voorspeller is van later middelenmisbruik in tegenstelling tot ADHD, ODD, angst en stemmingsstoornissen. Uit onderzoek van Chilcoat & Breslau (1999) blijkt dat alleen ADHD, gemeten met de CBCL, in combinatie met CD een verhoogd risico heeft op middelenmisbruik. Bij jongeren met ADHD alleen is er geen sprake van een relatie met middelenmisbruik. Verder is er in dit onderzoek gekeken naar drugsgebruik van ouders en leeftijdgenoten. Deze factoren blijken een risico te zijn voor later middelenmisbruik. Dit risico geldt echter zowel voor kinderen met als zonder ADHD. Onderzoek van Molina & Pelham (2001) toont aan dat mensen met ADHD niet meer geneigd zijn dan de controlegroep zonder ADHD om alcohol, sigaretten of marihuana uit te proberen, maar dat de ADHD’ers drie keer vaker een levenslang gebruik van ten minste één illegale drug rapporteren. Daarnaast beginnen jongeren met ADHD op jongere leeftijd met roken of het gebruik van illegale drugs dan de controlegroep. Echter na controle voor CD blijkt dat ADHD alleen in combinatie met CD geassocieerd is met middelenmisbruik. ADHD alleen is slechts gerelateerd aan roken. Bovenstaande bevinding wordt ondersteund door onderzoeken van Fergusson et al. (2006) en Biederman et al(2008). Onderzoek van Fergusson et al. (2006) toont aan dat CD en 16
CD in combinatie met ADHD gerelateerd zijn aan later middelenmisbruik. ADHD alleen is slechts gerelateerd aan roken. De resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd op een vijfentwintig jaar durende studie. Uit onderzoek van Biederman et al. (2008) blijkt dat ADHD gerelateerd is aan ODD, CD en Depressie. CD daarentegen is geassocieerd met een verhoogd risico op middelenmisbruik en bipolaire stoornissen.
Familiegeschiedenis Drie longitudinale onderzoeken (15,21,24) bestudeerde de invloed van familiegeschiedenis op de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik Onderzoek van Pfiffner et al. (1999) toont aan dat internaliserend en externaliserend gedrag van jongens gerelateerd is aan het internaliserend en externaliserend gedrag van de ouders. Deze bevinding suggereert dat het type van kinderpsychopathologie (internaliserend of externaliserend) dat vergezeld gaat met ADHD voorspeld wordt door hetzelfde type van ouderpsychopathologie (internaliserend of externaliserend). Dit patroon is ook onderzocht voor jongens zonder ADHD en hun ouders. Hier waren de associaties tussen kinder- en ouderpsychopathologie (internaliserend of externaliserend) niet zo sterk. Barnow et al. (2007) bestudeerde de relatie tussen kinderen met ADHD en een familiegeschiedenis van verslavingsproblemen. Er is gekeken naar het percentage kinderen met ADHD in families met en zonder geschiedenis van verslavingsproblemen. Hij concludeert dat een familiegeschiedenis met verslavingsproblemen niet significant leidt tot meer kinderen met ADHD. In andere onderzoeken wordt deze relatie vaak wel verondersteld. Een reden hiervoor kan zijn dat er in deze onderzoeken niet gecontroleerd is op gedragsproblemen in de familiegeschiedenis. Iets waarop in het onderzoek van Barnow et al. (2007)
wel
is
gecontroleerd.
Verondersteld
wordt
dat
de
onderliggende
factor
gedragsstoornissen in de familie leidt tot een significant hoger percentage kinderen met ADHD. Uit onderzoek van Biederman et al. (2008) blijkt dat ADHD in de familie een verhoogd risico op jongens met ADHD met zich meebrengt. Daarnaast verhoogt alcohol en drugsverslaving van ouders het risico op jongens met ADHD. Middelenmisbruik in de familie verhoogt het risico op later middelenmisbruik voor zowel jongens met als zonder ADHD. Er is in dit onderzoek niet gecontroleerd voor comorbide stoornissen als ODD en CD.
17
Discussie
In deze literatuurstudie is getracht de eventuele relatie tussen ADHD en middelenmisbruik te traceren. Meer specifiek is er gekeken of er sprake is van een direct, indirect of geen verband tussen ADHD en middelenmisbruik. Bij het indirecte verband is er onderzocht welke eventuele
nevenfactoren
een
invloed
hebben
op
de
relatie
tussen
ADHD
en
middelenmisbruik. In deze thesis is voornamelijk gekeken in welke mate psychostimulantia, co-morbiditeit (met name CD) en een familiegeschiedenis van psychiatrische stoornissen van invloed zijn op de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik. Het merendeel van de onderzoeken suggereert dat er sprake is van een indirect verband tussen ADHD en middelenmisbruik. Verondersteld wordt dat de relatie veroorzaakt wordt door de onderliggende factor Conduct Disorder (CD). Uit het merendeel van de onderzoeken blijkt dat ADHD alleen niet gerelateerd is aan een verhoogd risico op middelenmisbruik. Dit betekent dat als er in één van de studies gecontroleerd is op CD de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik verdwijnt. Gegeven dat de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik veroorzaakt wordt door de overlap tussen ADHD en CD, betekend dit dan dat ADHD geen belangrijke risicofactor voor middelenmisbruik is. Om deze vraag te beantwoorden moet er eerst gekeken worden in hoeverre en hoe ADHD en CD aan elkaar gerelateerd zijn. Een mogelijke verklaring is dat ADHD leidt tot gevolgen voor het kind die het risico op CD en antisociaal gedrag zouden kunnen verhogen. Bijvoorbeeld, kinderen met ADHD presteren relatief minder op school, wat hun frustratie zou kunnen vergroten en kan leiden tot agressief gedrag. De afwijzing van kinderen met ADHD door de omgeving en conflicten met leeftijdsgenootjes kunnen ook agressief gedrag veroorzaken. Een model dat de relaties tussen ADHD, CD en middelenmisbruik verklaart is het ‘stepping-stone’ model. In dit model is ADHD de eerste stap in een ontwikkeling van CD. Dus algemeen disfunctionerend gedrag in de kindertijd en adolescentie wordt gekarakteriseerd door psychosociaal ongebruikelijk gedrag of de aanwezigheid van CD, antisociaal gedrag of andere psychiatrische problemen die beiden leiden tot meer roken en intensief middelenmisbruik. Vroege behandeling van de symptomen van ADHD zou CD en later middelenmisbruik moeten voorkomen. Dit verklaart echter niet waarom ADHD niet gerelateerd is aan middelenmisbruik als er gecontroleerd is op CD of waarom kinderen met zowel ADHD als CD een hoger risico hebben op middelenmisbruik dan degene met één van beide stoornissen. Om uitspraken te kunnen doen over de causale relaties tussen ADHD, CD en middelenmisbruik is vervolgonderzoek nodig. 18
Sommige studies (vijf van de vijfentwintig) suggereren echter dat er sprake is van een direct verband tussen ADHD en middelenmisbruik. Vier daarvan veronderstellen dat er slechts sprake is van een direct verband tussen ADHD en roken nadat er gecontroleerd is op de gedragsstoornis CD. Deze bevinding impliceert dat er unieke effecten van nicotine zijn bij individuen met ADHD. Een verklaring hiervoor kan zijn dat individuen met ADHD de nicotine gebruiken als zelfmedicatie. Het is al een aantal jaren bekend dat psychostimulantia de meest effectieve medische therapie is om de symptomen van ADHD te onderdrukken (Barkley, Grodzinsky & Dupaul, 1992). Individuen met ADHD zouden nicotine, een legaal en wereldwijd verkrijgbare sociaal geaccepteerde stimulatiedrugs, kunnen gebruiken om de symptomen van ADHD te verminderen. Onduidelijk is echter waarom enkel roken als zelfmedicatie zou worden gebruikt. De relatie tussen ADHD en roken moeten echter nog beter onderzocht worden om hierover uitspraken te kunnen doen. Eén onderzoek suggereert dat kinderen met ADHD een verhoogd risico op later middelenmisbruik hebben. In dit onderzoek is echter niet gecontroleerd op andere gedragsstoornissen als CD en ODD. In deze literatuurstudie is tevens gekeken naar het effect van de behandeling met psychostimulantia op de relatie tussen ADHD en middelenmisbruik. Verschillende onderzoeken suggereren dat kinderen met ADHD die behandeld worden met medicijnen een verminderd risico hebben op middelenmisbruik. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat middelen als roken, drugs en alcohol dienen als zelfmedicatie vanwege het positieve effect op de symptomen van ADHD. Als jongeren medicijnen krijgen om de symptomen te onderdrukken is deze zelfmedicatie niet nodig. Daarnaast is er gekeken naar het effect van familiegeschiedenis. Uit verschillende studies blijkt dat gedrag van de ouders later gedrag van de kinderen voorspelt. Hierbij moet gedacht worden aan middelenmisbruik en internaliserend of externaliserend gedrag. ADHD in de familie verhoogt de kans op een kind met ADHD. Verslavingsproblemen in de familie leidt daarentegen niet tot significant meer kinderen met ADHD als er gecontroleerd is op gedragsproblemen. De in dit literatuuronderzoek gebruikte publicaties suggereren dat er sprake is van een indirect verband is tussen ADHD en middelenmisbruik, waarbij CD de onderliggende factor is die deze relatie versterkt dan wel veroorzaakt. Er is geen onderzoek dat veronderstelt dat er geen sprake is van een verband tussen ADHD en middelenmisbruik. Dit betekent dat we met vrij nauwkeurige zekerheid kunnen zeggen dat ADHD bij kinderen een risicofactor is voor later middelenmisbruik. Als de symptomen van ADHD daarentegen in een vroeg stadium behandeld worden, vermindert dit de kans dat het kind symptomen van CD ontwikkelt,
19
waardoor het risico op middelenmisbruik afneemt. Volgens deze gedachten zou ook de behandeling van CD bijdragen tot een verminderd risico op middelenmisbruik. De onderzoeken die gebruikt zijn voor deze literatuurstudie hebben een aantal beperkingen. De resultaten van de studies zijn veelal verkregen met behulp van zelfrapportages. Hierdoor kunnen de gegevens gekleurd zijn. Mensen willen zich vaak beter voordoen en drugs- en alcoholgebruik zijn vaak taboe. Daarnaast zijn gegevens van de ouders vaak verkregen door middel van interviews met de moeder. Als beide ouders waren geïnterviewd had dit wellicht een objectiever beeld geschetst. Een andere beperking van de onderzoeken is dat de proefpersonen die gebruikt zijn in de verscheidene studies voornamelijk jongens zijn. Als er echter zowel jongens als meisjes in het onderzoek betrokken zijn, is er vaak niet gecontroleerd op de factor geslacht. Vervolgonderzoek zou moeten aantonen of de indirecte relatie tussen ADHD en middelenmisbruik verschilt voor jongens of meisjes. Ondanks dat de hoofdvraag, of er een verband is tussen ADHD en middelenmisbruik, van deze thesis is beantwoord, zijn er toch wat resterende vragen. De eerste vraag is waardoor de relatie tussen ADHD en roken wordt veroorzaakt? Een tweede vraag is waarom ADHD slechts gerelateerd is aan roken en niet aan verder middelenmisbruik? En tenslotte waarom kinderen met zowel ADHD als CD een hoger risico hebben op middelenmisbruik dan degene met één van beide stoornissen? Om deze vragen te beantwoorden moet gekeken worden naar de causale relaties tussen ADHD, CD, en middelenmisbruik. Hiervoor is vervolgonderzoek noodzakelijk. Resultaten van deze studies hebben wellicht, in combinatie met de gevonden antwoorden uit deze literatuurstudie, suggesties om identificatie van risico individuen te verbeteren en het risico op middelenmisbruik te verminderen.
20
Literatuurlijst
1. Barkley, A.R., Grodzinsky, G., & DuPaul, G.J. (1992). Frontal lobe functions in attention deficit disorder with and without hyperactivity: A review and research report. Journal of Abnormal Child Psychology, 20, 163-188. 2. Barnow, S., Schuckit, M., Smith, T., Spitzer, C., & Freyberger, H. (2007). Attention problems among children with a positive family history of alcohol abuse of dependence and controls. European Addiction Research, 13, 1-5. 3. Berger, A., & Postner, M.I. (2000). Pathologies of brain attentional networks. Neuroscience and Biobehavioral Revieuws, 24, 3-5. 4. Biederman, J. (2003). Pharmacotherapy for attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) decrease the risk for substance abuse: Findings from a longitudinal follow-up of youths whit and without ADHD. Journal Clinical Psychiatry, 64, 3-8. 5. Biederman,
J.,
&
Farone,
S.V.
(2002).
Pathophysiology
of
attention-
deficit/hyperactivity disorder. In K.L. Davis, D. Charney, J.T. Coyle & C. Nemeroff (Eds.), Neuropsychopharmacology: The Fifth Generation of Progress (pp. 577-596). Philadelphia, PA: Lippincott Williams & Wilkins. 6. Biederman, J., Farone, S.V., Milberger, S., Jetton, J.G., Chen, L., Mick, E., Greene, R.W., & Russel, R.L. (1996) Is childhood oppositional defiant disorder a precursor to adolescent conduct disorder? Findings from a four-year follow-up study of children with ADHD. Journal of American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 35, 1193-1204. 7. Biederman, J., Monuteaux, M.C., Spencer, T., Wilens, T.E., MacPherson, H.A., & Farone, S.V. (2008a). Stimulant therapy and risk for subsequent substance use disorders in male adults with ADHD: A naturalistic controlled 10-year follow-up study. Am J Psychiatry, 1-7. 8. Biederman, J., Petty, C.R., Dolan, C., Huges, S., Mick, E., Monuteaux, M.C., & Farone, S.V. (2008b). The long-term longitudinal course of oppositional defiant disorder and conduct disorder in ADHD boys: Findings from a controlled 10-year prospective longitudinal follow-up study. Psychological Medicine, 1-10. 9. Biederman, J., Petty, C.R., Wilens, M.D., Fraire, M.G., Purcell, C.A., Mick, E., Monuteaux, M.C., & Farone, S.V. (2008c). Familial risk analyses of attention deficit hyperactivity disorder and substance use disorders. Am J Psychiatry, 165, 107-115.
21
10. Biederman, J., Wilens, TE., Mick, E., Farone, S.V., Weber, W., Curtis, S., et al. (1997). Is ADHD a risk factor for psychoactive substance use disorders? Findings from a four-year prospective follow-up study. Journal of the American Academy of Child and Adolescence Psychiatry, 36, 21-29. 11. Biederman, J., Wilens, T.E., Mick, E., Farone, S.V., & Spencer, T. (1998). Does attention-deficit hyperactivity disorder impact the developmental course of drugs and alcohol abuse and dependence? Biological Psychiatry, 44, 269-273. 12. Borga Johansen, E., Aase, H., Meyer, A., Sagvolden, T. (2002). Attentiondeficit/hyperactivity disorder (ADHD) behaviour explained by dysfunctioning reinforcement and extinction processes. Behavioural Brain Research, 130, 37-45. 13. Burke, J.D., Loeber, R., & Lahey, B.B. (2001). Which aspects of ADHD are associated with tobacco use in early adolescence? Journal Child Psychology Psychiatrics, 42, 493-502. 14. Busch, B., Biederman, J., Pharm, L.G.C., Sayer, J.M., Monuteaux, M.C., Mick, E., Zallen, B., Farone, S.V. (2002). Correlates of ADHD among children in pediatric and psychiatric clinics. Psychiatric services, 53, 1103-1111. 15. Campbell, S.B.,& Werry, J.S. (1986). Attention deficit disorder. Psychological Disorders of Childhood, 111-155. 16. Chilcoat, H.D., & Breslau, N. (1999) Pathways from ADHD to early drugs use. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 38, 1347-1354. 17. Chronis, A.M., Jones, H.A., & Raggi, V.L. (2006). Evidence-based psychosocial treatments for children and adolescents with attention-deficit/hyperactivity disorder. Clinical Psychological Revieuw, 24, 486-502. 18. Compernolle, T., & Postmes, G. (1995). Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, een frequente stoornis bij volwassenen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 37, 769- 779. 19. Disney, E.R., Elkins, I.J., McGue, M., & Iacona, W.G. (1999). Effects of ADHD, conduct disorder, and gender on substance use and abuse in adolescence. American Journal of Psychiatry, 156, 1515-1521. 20. Fergusson, D.M., Horwood, L.J., & Ridder, E.M. (2006). Conduct and attentional problems in childhood and adolescence and later substance use, abuse and dependence: Results from a 25-year longitudinal study. Alcohol and Drugs Dependence, 88S, S14-S26. 21. Hurtig, T., Ebeling, H., Taanila, A., Miettunen, J., Smalley, S., McGough, J., Loo, S., Järvelin., M & Moilanen, M. (2007). ADHD and comorbid disorders in relation to 22
family environment and symptom severity. European Child Adolescence Psychiatry, 16, 362-369. 22. Knopik, V., Heath, A.C., Jacob, T., Slutske, W.S., Bucholz, K.K., Madden, P.A.F., Waldron, M., & Martin, N.G. (2006). Maternal alcohol use disorder and offspring ADHD: Disentangling genetic and environmental effects using a children-of-twins design. Psychological Medicine, 36, 1461-1471. 23. Lambert, M.N., & Hartsough, C.S. (1998). Prospective study of tobacco smoking and substance dependencies among samples of ADHD and Non-ADHD participants. Journal of Learning Disabilities, 31, 533-544. 24. Lauffer, M., Denhoff, E., & Solomons, G. (1957). Hyperkinetic impulse disorder in children’s behaviour problems. Psychosomatic Medicine, 19, 38-49. 25. Levy, F., Hay,D.A., Mcstephen, M., Wood, C., & Waldman, I. (1997). Attentiondeficit hyperactivity disorder: A category or a continuum? Genetic analysis of a largescale twin study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 737-744. 26. Mannuzza, S., Klein, R.G., Truong, N.L., Moulton, J.L., Roizen, E.R., Howell, K.H., & Castellanos, F.X. (2008). Age of methylphenidate treatment initiation in children with ADHD and later substance abuse: Prospective follow up into adulthood. Am J Psychiatry, 165, 604-609. 27. Marshal, M.P., Molina, B.S.G., & Pelham, W.E. (2003). Childhood ADHD and adolescent substance use: An examination of deviant peer group affiliation as a risk factor. Psychology of Addictive Behaviors, 17, 293-302. 28. Millberger, S., Biederman, J., Faraone, S.V., Chen, L., & Jones, J. (1996). Is maternal smoking during pregnancy a risk factor for attention deficit hyperactivity disorder in children? American Journal of Psychiatry, 153, 1138-1142. 29. Milberger, S., Biederman, J., Farone, S.V., Chen, L., & Jones, J. (1997) ADHD is associated with early initiation of cigarette smoking in children and adolescents. Journal of American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 37-44. 30. Molina, B.S.G., & Pelham, W.E. (2003). Childhood predictors of adolescent substance use in a longitudinal study of children with ADHD. Journal of Abnormal Psychology, 112, 497-507. 31. Molina, B.S.G., & Pelham, W.E. (2001). Substance use, substance abuse, and LD among adolescents with a childhood history of ADHD. Journal of Learning Disabilities, 34, 333-351. 23
32. Pfiffner, L.J., McBurnett, K., Lahey, B.B., Loeber, R., Green, S., Frick, P.J., & Rathouz, P.J. (1999). Association of parental psychopathology to the comorbid disorders of boys with attention deficit-hyperactivity disorder. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 67, 881-893. 33. Ploeg, J., van der, & Scholte, E. (2001). ADHD-kinderen in ontwikkeling. Utrecht: de Graaff. 34. Polanczyk, G., de Limas, M.S., Horta, B.L., Biederman, J., & Tohde, L.A. (2007). The worldwide prevalence of ADHD: A systematic review and metaregression analysis. American Journal of Psychiatry, 164, 942-948. 35. Riggs, P.D., Mikulich, S.K., Whitmore, E.A., & Crowley, T.J. (1999). Relationship of ADHD, depression, and non-tobacco substance use disorders to nicotine dependence in substance depent adolescents. Drugs and Alcohol Dependence, 54, 195-205. 36. Solanto, M.V. (1998). Neuropsychopharmacological mechanisms of stimulant drug action in attention-deficit hyperactivity disorder: A review and integration. Behavioural Brain Research, 94, 127-152. 37. Tompson, L.L., Riggs, P.D., Mikulich, S.K., & Crowley, T.J. (1996). Contribution of ADHD symptoms to substace problems and delinquency in conduct-disordered adolescents. Journal of Abnormal Child Psychology, 24, 325-347. 38. Whitmore, E.A., Mikulich, S.K., Thompson, L.L., Rigs, P.D., Aarons, G.A., & Crowley, T.J. (1997). Influences on adolescent substance dependence: Conduct disorder, depression attention deficit hyperactivity disorder, and gender. Drug and Alcohol Dependence, 47, 87-97. 39. Wilens, T.E., Biederman, J., Mick, E., Farone, S.V., & Spencer, T. (1997). Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) is associated with early onset substance use disorders. The Journal of Nervous and Mental Disease, 185, 475-482. 40. Woods, S.K., & Ploof, W.H. (1997). Understanding ADHD: Attention Deficit HyperactivityDdisorder and the feeling brain. Thousand Oaks: Sage Publications.
24
Appendix A
Diagnostische criteria voor Attention Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) in de DSM-IV
A. Er moet sprake zijn van (1) of (2) (1) vertoont tenminste 6 of meer van de volgende symptomen van aandachtstekort die gedurende tenminste 6 maanden aanwezig zijn geweest op een niveau dat onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau: Aandachtstekort: (a) schenkt vaak onvoldoende aandacht aan details of maakt zorgeloze fouten in schoolwerk , werk of andere activiteiten (b) heeft vaak moeite de aandacht bij taken, spel of activiteiten te houden (c) lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt (d) volgt vaak de instructies niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk of karweitjes af te maken of verplichtingen op het werk na te komen (dit is niet te wijten aan opstandig gedrag of het niet begrijpen van de instructies) (e) heeft vaak moeite om taken en activiteiten te organiseren (f) vermijd vaak, vind het vervelend of aarzelt om deel te nemen aan taken die langdurige geestelijke inspanning vereisen (zoals schoolwerk of huiswerk) (g) raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of activiteiten (h) wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels (i) is vaak vergeetachtig bij dagelijkse activiteiten.
(2) vertoont tenminste 6 of meer van de volgende symptomen van hyperactiviteitimpulsiviteit die gedurende tenminste 6 maanden aanwezig zijn geweest op een niveau dat onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau.: Hyperactiviteit: (a) beweegt vaak onrustig met handen of voeten of wiebelt op zijn/haar stoel (b) staat vaak op van zijn stoel in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men blijft zitten (c) rent vaak rond of klimt overal op in situaties waar dit ongepast is (bij jeugdigen en volwassenen kan dit beperkt blijven tot een subjectief gevoel van rusteloosheid)
25
(d) kan moeilijk rustig spelen of zich bezig houden met ontspannende activiteiten (e) is vaak ‘in volle actie’ of draait door (f) praat vaak aan een stuk door
Impulsiviteit (g) gooit het antwoord er vaak uit voordat de vragen afgemaakt zijn (h) heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten (i) verstoord vaak bezigheden van anderen en dringt zich op (mengt zich bijvoorbeeld in een gesprek of spel)
B. Enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of aandachtsproblemen die beperkingen veroorzaken bestonden reeds voor het zevende levensjaar.
C. enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen (bijvoorbeeld op school of werk en thuis).
D. Er moeten duidelijke aanwijzingen zijn voor klinische belangrijke beperkingen in sociaal, schools of beroepsmatig functioneren.
E.
De symptomen komen niet uitsluitend voor tijdens de duur van een pervasieve
ontwikkelingsstoornis(op alle terreinen komt het voor, doordringend), schizofrenie, of andere psychotische stoornis, en kunnen niet beter worden verklaard door een andere mentale stoornis (bijvoorbeeld stemmingsstoornis, angststoornis, dissociatieve stoornis of een persoonlijkheidstoornis).
De verschillende type ADHD: -
Attention-Deficit/Hyperactivitiy Disorder, gecombineerd type: Als zowel de criteria van A1 en A2 gedurende de afgelopen 6 maanden aanwezig zijn geweest
-
Attention-Deficit/Hyperactivitiy Disorder, Hoordzakelijk aandachtstekort (ADD): Als criteria A1 maar niet A2 gedurende 6 maanden aanwezig is geweest
-
Attention-Deficit/Hyperactivitiy Disorder, hoofdzakelijk hyperactief en impulsief: Als criteria A2 maar niet A1 gedurende 6 maanden aanwezig is geweest
26