Bachelorscriptie
Naam:
Sirinthon Cindy Kist
Titel en Subtitel:
In hoeverre is een straatkind nog een kind? Een culturele kijk op het fenomeen van het straatkind.
Afstudeerrichting:
Culturele Antropologie
Begeleider:
Anja Hiddinga
Tweede Lezer:
Vincent de Rooij
Studentnummer:
0542423
Datum ingeleverd:
23/12/2010
Datum beoordeeld:
13/01/2011
Email:
[email protected]
1
In hoeverre is een straatkind nog een kind? Een culturele kijk op het fenomeen van het straatkind.
Bachelor Scriptie Sirinthon Kist, 0542423 Docente: Anja Hiddinga Wordcount: 11.955 2
Inleiding Thailand is het land van mijn moeder, en sinds een jaar mag ik mij ook officieel een Thai noemen. Wanneer ik in het verleden op vakantie was in Thailand zag ik avond aan avond kinderen die met veel pijn en moeite bloemen aan toeristen probeerden te verkopen. In mijn vroege tienerjaren leerde ik waarom deze kinderen ’s avonds de straten opgingen, en dit heeft mij toen zeer aangegrepen. Er is mij toen verteld dat er twee mogelijke verklaringen waren. Aan de ene kant kon het zijn dat deze kinderen door hun ouders de straten op gestuurd waren om zo een financiële bijdrage te leveren aan het huishouden. Aan de andere kant was het mogelijk dat deze kinderen verkocht waren door hun kansarme ouders aan mensen, veelal mannen, die beloven het kind een betere toekomst te geven met meer kansen dan het ooit zou kunnen hebben wanneer het bij zijn ouders zou blijven. De kinderen komen vervolgens in een organisatie terecht waar zij verplicht de straten op moeten om geld te verdienen voor de mensen die hen hebben gekocht. Ze zien zelf vrij weinig terug van het verdiende geld. Naast dat deze kinderen bloemen en ander waar proberen te verkopen, vertelde mijn moeder dat een aantal van deze kinderen ook terecht komt in de kinderprostitutie. Dit heeft mij toen zeer aangegrepen. Mijn Thaise nichtjes zijn ook altijd kansarm geweest, en een oudere nicht heeft een tijd over de straten van Phuket gezworven omdat ze de aanhoudende ruzies van thuis niet meer aankon. Dit heeft mij heel erg gemotiveerd om onderzoek te doen naar straatkinderen. Er zijn tegenwoordig kleinschalige lokale projecten die kinderen opvangen die afgestaan zijn door hun ouders. Deze ouders wonen veelal in de Isaan 1 , en zij sturen hun kinderen het huis uit omdat ze zelf niet voor deze kinderen kunnen zorgen. In 2008 heb ik in Lampang kennis gemaakt met een groep vrijwilligers die 40 kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar opvangen in een klein gebouw dat dienst doet als school en als huis voor de kinderen. Het gebouw blijft in bezit van de overheid, en de vrijwilligers en de kinderen zijn afhankelijk van de lokale samenleving voor de materiële zorg. We moeten hierbij denken aan kleding, boeken, schrijfmateriaal en voedsel. In dit geval is het dus vooral de lokale bevolking die actie onderneemt om het fenomeen aan te pakken. Maar waar praten we eigenlijk over? Hoe universeel is dit fenomeen? Volgens Unicef proberen er wereldwijd meer dan 100 miljoen kinderen dagelijks op straat te overleven. 75% van deze kinderen zouden nog een dak boven hun hoofd hebben met 1
De Isaan. Dit is de lokale benaming voor het arme gedeelte in voornamelijk het noordoosten van Thailand
3
in ieder geval 1 ouder of een ander volwassen familielid waar ze bij thuis kunnen komen na een lange dag naar school te zijn geweest, of gewerkt te hebben. De reden dat deze kinderen toch in de categorie van ‘straatkind’ vallen, is dat zij veel tijd op de straten en/of op de werkvloer besteden. Ze bevinden zich op plekken die over het algemeen niet als normaal worden beschouwd voor kinderen, en er wordt gedacht dat ze te weinig tijd hebben om zich als een typisch kind te kunnen gedragen en zichzelf zo te beschouwen (James, Jenks & Sprout 1998). De overige 25% van de straatkinderen hebben echter niet elke avond een dak boven hun hoofd, of zelfs maar een ouder die zich om hen bekommert. Dat betekent dat er naar schattingen wereldwijd 25 miljoen kinderen onder de 18 jaar zich in een extreem lastige situatie bevinden (Panter-Brick 2002). Met een extreem lastige situatie wordt bedoeld dat straatkinderen niet de kansen en bescherming krijgen die voor lief worden aangenomen in het geval van andere kinderen. Straatkinderen moeten dagelijks een strijd leveren met zichzelf, met andere (straat-)kinderen en met de plaatselijke samenleving om te overleven (Koller & Hutz 2001). Kinderen die thuis wonen bevinden zich in een andere situatie. Door te zeggen dat deze kinderen zich in een extreem lastige positie bevinden, plaatst men straatkinderen in een grotere groep kansarme kinderen die dagelijks voor een uitdaging staan. Tegelijkertijd zeggen we dat niet alleen straatkinderen zich in een lastige situatie kunnen bevinden, maar breiden we als het ware de groep kinderen uit die dagelijks voor uitdaging lijken te staan. Wat de situatie van het straatkind opmerkelijk maakt, is dat volgens sommige bronnen ongeveer de helft van alle straatkinderen te vinden is in Latijns-Amerika (Hecht 1998; Phillips 1994). Dat zou betekenen dat de overige 50 miljoen straatkinderen verdeeld zijn over de rest van de wereld. Maar in mijn beleving zou de verdeeldheid van bovengenoemde schattingen anders moeten zijn, gezien het feit dat meer dan de helft van de totale wereldbevolking zich in Azië bevindt en ‘slechts’ 8,5% in Latijns-Amerika 2 . Welke culturele en economisch-politieke factoren spelen een rol in het categoriseren en ‘mappen’ van straatkinderen? Hoewel ik dit zeer interessant vind, wil ik dit nu niet onderzoeken in mijn scriptie. Mijn focus zal meer liggen op het kind zelf, dan op economische en politieke factoren die het fenomeen en ons beeld van het fenomeen beïnvloeden. Wat zijn redenen en factoren die er voor zorgen dat een kind een straatkind wordt? En in hoeverre is het straatkind eigenlijk nog een kind in de culturele zin van het woord?
2
http://www.un.org/esa/population/publications/sixbillion/sixbilpart1.pdf laatst bezocht op 22/12/2010
4
Om tot een antwoord te komen op deze vraag moet ik kleinere, specifiekere vragen stellen. Zo zal ik eerst kijken naar wat doorgaans wordt gezien als de overheersende opvatting over wat straatkinderen zijn. Wat zijn de opvattingen in Zuid en Zuidoost Azië, en wat zijn de opvattingen in met name Latijns-Amerika? Ik ben vooral benieuwd naar Latijns-Amerika, omdat er aannames zijn dat dit continent verreweg de meeste straatkinderen huist. Voor het beantwoorden van deze vraag zal ik zo globaal mogelijk kijken, om vervolgens in te zoomen in een aantal landen. Ik zal het fenomeen van het straatkind van dichterbij bekijken in Brazilië en India, maar ik zal andere landen niet uitsluiten. Ik zal slechts op deze twee inzoomen om het zo overzichtelijk mogelijk te houden. Zijn er overeenkomsten in opvattingen, of verschillen deze twee werelddelen enkel van elkaar? Hoe komen de schattingen tot stand die betrekking hebben op het aantal kinderen dat overwegend op straat leeft en/of werkt om de familie te helpen in het dagelijks overleven? Hoe groot is de invloed van de teller, en wie bepaalt eigenlijk wat en waar er geteld moet worden? Is er reden om te denken dat het fenomeen ‘straatkind’ in Azië wellicht wordt onderschat door zowel de lokale autoriteiten als de westerse hulporganisaties die zich inzetten voor de rechten van het kind? Het is om meerdere redenen van groot belang om naar deze groep binnen de bevolking te kijken. Ten eerste gaat het om kinderen. Naast dat kinderen onze toekomst zijn, welke voldoende redenatie zou moeten zijn om onderzoek naar ze te doen, zijn kinderen per definitie al een buitencategorie in onze samenleving (James, Jenks & Prout 1998: 30). Binnen de sociale wetenschappen wordt er relatief weinig interesse in ze getoond, al zien we wel een stijging in de laatste jaren (Nieuwenhuizen 2006; Rizzini 1996; Le Roux & Smith 1998). De onderzoeken en probleemstellingen lijken vooral een kwestie te zijn van het categoriseren van kinderen; ze behoren niet tot de groep volwassenen, en ze worden veelal gezien als mensen in wording. ‘The child is familiar to us and yet strange, she/he inhabits our world and yet seems to answer to another, she/he is essentially of ourselves and yet appears to display a different order of being’ (Jenks 1982: 9). Echter spelen ze wel een belangrijke rol in culturele tradities en wordt er van ze verwacht dat zij een toekomst hebben die voldoet aan de normen en waarden van de huidige generaties volwassenen (Bucholtz 2002). Kinderen zijn niet klaar om mee te draaien in de volwassen wereld met alle rechten en plichten die daarbij horen, maar ze hebben wel al hun eigen rechten en plichten. Een van die rechten is het recht om kind te zijn.
5
Theoretisch Raamwerk In deze scriptie wil ik betogen dat straatkinderen niet meer gezien kunnen worden als kinderen in de culturele zin van het woord. Naast dat kinderen een natuurlijk verschijnsel zijn, zijn zij ook een cultureel concept in de zin dat de cultuur waarin zij opgroeien bepaalt welk gedrag wenselijk en acceptabel is voor welke leeftijd (James, Jenks & Prout 1998). Om dat te kunnen, zal ik moeten kijken naar wat doorgaans de (westerse) theorie is met betrekking op kinderen en hoe ‘jeugd’ wordt omschreven. Daarna zal ik laten zien dat straatkinderen gestigmatiseerd zijn en dat zij daarom tot de marge van de samenleving behoren. Ennew betoogt dat hier in het Westen de categorie van de jeugd een periode geworden is in het leven van een individu dat gekenmerkt is door sociale afhankelijkheid, en de ‘verplichting’ om gelukkig en zorgeloos te zijn (Ennew 1986). Kinderen hebben het recht op bescherming en training om op latere leeftijd mee te draaien in de wereld van volwassenen. Er zijn vier sociologische benaderingen om de jeugd te onderzoeken (James, Jenks & Prout 1998). In deze scriptie bekijk ik de straatkinderen vanuit het idee dat alle kinderen per definitie gezien kunnen worden als een minderheidsgroep binnen de samenleving (ibid.: 30). Deze benadering bekijkt de politisering van het kind en houdt politieke agenda’s met betrekking tot het optimaal opvoeden en beschermen in acht. Oakley (1994) legt uit dat kinderen volgens deze benadering dichter bij vrouwen staan dan enkel in biologisch en sociaal opzicht. Op politiek niveau hebben we in het begin van de 20e eeuw een verandering gezien met betrekking tot de rechten van de vrouw. Ook zien we dat vrouwen steeds meer het aandachtspunt werden voor onderzoeken en sociale debatten (ibid.). Volgens Oakley vind er sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw een soortgelijke verandering plaats op politiek en maatschappelijk niveau, maar dan met de kinderen als middelpunt. We kunnen stellen dat kinderen steeds meer het aandachtspunt voor academici zijn geworden. Maar mensen die vanuit deze benadering naar kinderen en de jeugd als sociaalcultureel concept kijken, doen dit niet enkel vanuit interesse in en voor het kind (Oakley 1994). Voor de meeste onderzoekers zal het voornamelijk een aanklacht zijn tegen de sociale structuur en een overheersende ideologie die ‘van sommige mensen de vrijheid ontneemt om deze vervolgens te schenken aan anderen’ (ibid.: 32). En door kinderen de status te geven van ‘... a minority group this approach seeks, therefore, to challenge rather than confirm an existing set of power relations between adults and children’ (James, Jenks & Prout 1998: 30). De term ‘minderheid’ slaat in dit geval op een morele waarde en zegt niets over het aantal kinderen ten opzichte van het aantal volwassenen. Het slaat wel op de relatieve 6
machteloosheid dat een kind heeft, en het slaat ook op het idee dat kinderen sneller en gemakkelijker een slachtoffer zijn van de situatie (ibid.). Dit geldt voor alle kinderen en in mijn ogen is deze benadering geschikt om te kijken naar straatkinderen, omdat van hen gedacht wordt dat zij machteloze wezens zijn die dagelijks proberen te overleven. Daarnaast denk ik dat deze benadering geschikt is, omdat straatkinderen ook een rol spelen op het politieke wereldtoneel. Een tweede kader is eigenlijk een set van twee kaders van twee verschillende theoretici. Ik ben van mening dat beiden mij kunnen helpen om te proberen te begrijpen of, en zo ja waarom, straatkinderen niet meer gezien kunnen of mogen worden als kinderen in de culturele categorie. Aan de ene kant heb ik een kader van Mary Douglas en aan de andere kant houd ik Erving Goffman in mijn achterhoofd. Douglas schreef dat voor het categoriseren van concepten er vooral gekeken en vergeleken moet worden. Een concept heeft een bepaalde waarde in de ogen van de samenleving, en deze waarde is afhankelijk van de situatie of de plek waar het concept zich bevind. Ik heb het hier over Douglas’ idee dat ‘dirt’ slechts ‘matter out of place’ is (Douglas 1966). Hoewel ik aan zal tonen dat het straatkind een cultureel concept is en dat er uiteenlopende opvattingen zijn over wat een kind nou daadwerkelijk tot een straatkind maakt, zal blijken dat in vrijwel alle gevallen het straatkind als iets vies en onacceptabel gezien wordt, omdat het kind ‘out of place’ is (Connoly & Ennew 1996). Goffman heeft in 1963 een soort handboek geschreven waarin hij beschrijft hoe de maatschappij omgaat met mensen die gestigmatiseerd zijn en daardoor een geschonden identiteit hebben. Hij legt uit dat iedere sociale omgeving een set van sociale categorieën heeft en dat mensen met een stigma zich buiten deze normen en waarden bevinden. Goffman definieert stigma als een attribuut dat er voor zorgt dat je iemand in gedachten reduceert van een volwaardig, normaal individu tot iemand waarmee iets mis is. De drager van het stigma is iemand die voor jou of voor de gehele sociale omgeving niet helemaal meetelt (Goffman 1963: 10). Onder attributen verstaat Goffman lichamelijke kenmerken en/of karaktereigenschappen van een persoon. Een derde groep binnen de mogelijke attributen om iemand te stigmatiseren is van collectieve aard, en dan moeten we denken aan bijvoorbeeld waar iemand vandaan komt of tot welke religie hij behoort. Het zijn attributen die niet overeenstemmen met onze stereotiepe verwachtingen die we hebben over hoe iemand zou moeten zijn om er op een gelijkwaardige manier mee te communiceren. In het geval van de straatkinderen zullen we zien dat deze kinderen ten alle tijden een stigma dragen op minimaal twee van de drie mogelijke redenen om ‘gediskwalificeerd’ te 7
worden. Ik zal aantonen dat ze in de ogen van de maatschappij ongewenst gedrag vertonen, en dat zij als groep collectief gemarginaliseerd worden vanwege de negatieve connotaties die om de term ‘straatkind’ hangen. De term is, zo zal blijken, sterk verbonden met het de relatief vieze straat dat tegenover het relatief schone huis staat, een plek waar men zich kan terugtrekken van de samenleving om energie op te doen en om zich te verschonen. Ook is de term straatkind verbonden met het idee dat alle straatkinderen deelnemen aan delinquentie. Beiden werken stigmatiserend voor het kind. In sommige gevallen zijn er ook duidelijke lichamelijke kenmerken waardoor kinderen een stigma krijgen, maar meer hierover later.
Theorie met betrekking tot de schattingen omtrent het straatkind Niemand weet precies hoeveel straatkinderen er zijn in de wereld. Wel weten we dat het een globaal probleem is. Hier wil ik kort aangeven, zonder al in te gaan op wat straatkinderen zijn, hoe cijfers gemaakt worden en hoe wij leken kunnen kijken naar deze cijfers. We dienen te kijken naar de cijfers door een theoretisch raamwerk, zodat we ze kunnen proberen te begrijpen. Zoals in de inleiding staat aangegeven schat Unicef dat er wereldwijd 100 miljoen straatkinderen zijn 3 . Maar hoe komen zij aan deze schattingen? Welke (culturele) elementen zijn belangrijk in het tot stand komen van cijfers met betrekking tot dit fenomeen? Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw zien we een exponentiële groei in de interesse en literatuur met betrekking tot armoede, en dan met nadruk op de straatkinderen, in ontwikkelingslanden (Rizzini 1996). Panter-Brick toont aan in haar artikel in de Annual Review of Anthropology in 2002 dat ze denkt dat een groter gevoel van verantwoordelijkheid vanuit het westen voor het niet-westen een grote rol heeft gespeeld in deze groei. Zo geeft ze bijvoorbeeld aan dat het aannemelijk is dat de schattingen sterk overdreven kunnen worden om op deze manier meer sympathie en hulp te kunnen ontvangen van rijkere (buur-)landen (Panter-Brick 2002). Deze theorie is niet nieuw en heeft niet enkel betrekking op schattingen omtrent armoede. Joel Best heeft in Noord-Amerika rapporten en statistieken geanalyseerd die betrekking hadden op vermiste kinderen, en hij heeft gezien dat cijfers snel worden gezien als daadwerkelijke feiten. Men heeft vaak niet de kritische blik, of de kritische hang, om zich af te vragen waar de cijfers vandaan komen en hoe dicht zij in de buurt komen van de werkelijke grote van het probleem. Hij geeft aan dat wanneer de media op een gegeven aantal 3
Uit de folder ‘Unicef en Straatkinderen’, uitgegeven door Unicef op onder andere basisscholen om het fenomeen onder de aandacht te brengen bij ‘onze’ kinderen.
8
blijft hameren, deze vanzelf een eigen leven gaan leiden in het leven van de lezer (Best 1990: 45-46). Een lage schatting kan leiden tot het gevolg dat het probleem niet serieus genomen wordt. Hij noemt dit de ‘numbers game’. Nadat ik gekeken heb naar wat straatkinderen zijn in de algemene literatuur en in de literatuur met betrekking op Latijns-Amerika en Zuidoost Azië, zal ik mij per continent wenden tot wat er gezegd wordt over de lokale schattingen.
Wat is een straatkind? “What is called being a street child corresponds neither to a clearly delimited social category nor to a perfect homogeneous psychological unity” Lucchini, 1996
Voordat we verder kunnen met het proberen van het beantwoorden van de vragen welke culturele en economisch-politieke factoren een rol spelen in het bepalen of een straatkind nog als kind gezien mag worden, moeten we eerst proberen te ontrafelen wat de term ‘straatkind’ inhoudt. Ik zal beginnen met het naar voren te brengen wat in de westerse woordenboeken staat als omschrijving van het fenomeen. Daarna zal ik kijken naar hoe onderzoekers en hulporganisaties in Latijns-Amerika en Zuid en Zuidoost Azië het fenomeen proberen te conceptualiseren. Hieruit zal blijken dat er cultureel verschillende opvattingen zijn over wat een kind is, en wat een kind tot een straatkind maakt. Een gevolg van deze verschillen in opvattingen is dat het fenomeen lastig te onderzoeken is op globaal niveau, met name met betrekking tot het maken van schattingen over de aantallen 4 . Onderzoekers, hulporganisaties, lokale autoriteiten en de directe omgeving van de straatkinderen zitten in een dilemma, omdat ze het liefst een vaste werkbare definitie willen zonder het fenomeen statisch en homogeen te maken (Panter-Brick 2002, le Roux & Smith 1998). En zoals ‘wij onderzoekers’ weten is het, wanneer er geen heldere definitie is voor een fenomeen, lastig om er onderzoek naar te doen. Om een beter beeld te krijgen van wie en wat straatkinderen zijn, is het belangrijk om te kijken naar wat er beschouwd wordt als zijnde de karakteristieken. Wat wordt beschreven als de zichtbare kenmerken van een ‘typisch’ straatkind? Welke factoren spelen volgens onderzoekers, hulpverleners en de maatschappij een rol in het proces dat een kind ondergaat wanneer het transformeert naar een straatkind? 4
Dit probleem zal ik later in mijn scriptie aankaarten en nader bekijken.
9
De overheersende opvattingen Wanneer we kijken naar wat de literatuur aanreikt als definities voor het fenomeen ‘straatkind’, valt een ding sterk op. Allen 5 lijken direct kenbaar te willen maken dat zij geen eenzijdige, heldere, kant-en-klare definitie kunnen geven. Als we in het woordenboek van Oxford kijken, zien we de volgende korte omschrijving: een straatkind is ‘a homeless or neglected child who lives chiefly on the streets’ (Panter-Brick 2002: 148). In deze korte omschrijving lezen we dat het kind ofwel dakloos is, ofwel verwaarloosd wordt door zijn of haar omgeving. Ook zien we dat straatkinderen niet per definitie 100% van hun tijd op de straat spenderen, maar dat dit wel voor het grootste gedeelte van de dag van toepassing moet zijn. Het kan dus zo zijn dat het kind aan het einde van de dag ergens naar toe kan gaan om daar uit te rusten en zichzelf te voeden. Deze omschrijving zegt echter niets over of het kind al dan niet een wees is. Het woordenboek zegt ook niets over of het leven op de straat al dan niet een keuze is van het kind. Voor omschrijvingen die dieper ingaan op wat een straatkind zou kunnen zijn, moeten we kijken naar wat onderzoekers en hulpverleners te zeggen hebben over het fenomeen. Onder andere Unicef 6 ,Save the Children 7 en Terres des Hommes 8 maken zich sterk voor kinderen. Zij proberen vooral een stem te zijn voor kinderen die zich in posities bevinden die niet positief worden geacht voor de ontwikkeling van een kind. We kunnen hier bijvoorbeeld denken aan kinderen in oorlogsgebieden en kinderen in ‘ontwikkelingslanden’. Maar ook de kinderen die verdwijnen in de kinderprostitutie worden onder de aandacht gebracht door deze organisaties. De organisaties strijden voor de rechten van het kind, en ze willen de levensomstandigheden van het kind zoveel mogelijk verbeteren. Ook zij moeten kinderen dus kunnen categoriseren. Om het fenomeen in kaart te brengen en om te kijken naar wat straatkinderen nodig hebben, maakt Unicef in haar rapporten onderscheid tussen kinderen van de straat, en kinderen op de straat (Koller & Hutz 2001; Panter-Brick 2002).
5
Gigengack 2000; Hanssen 1996; Hecht 1998; Nieuwenhuizen 2006; Panter‐Brick 2002; Phillips 1994; Rizzini 1996; Le Roux & Smith 1998
6
http://www.unicef.nl/
7
http://www.savethechildren.org en http://www.savethechildren.nl/
8
http://www.terredeshommes.org/
10
Met ‘kinderen op de straat’ refereren zij naar kinderen die veelal op straat te vinden zijn, maar die ’s avonds naar hun familieleden terugkeren om daar weer op krachten te komen. Dit zijn kinderen die nog enigszins een vangnet hebben. Met ‘kinderen van de straat’ doelt Unicef op de kinderen die dagelijks op straat een strijd leveren om te overleven. Dit zijn kinderen die niet naar een thuis terugkeren en die geen verantwoordelijke volwassene hebben die voor ze kan of moet zorgen (Panter-Brick 2002: 148). In beide gevallen is het zo dat het straatkind zich in een situatie bevind waar ze te weinig tot geen bescherming, supervisie of directie krijgt van een verantwoordelijke volwassene. De straat is dan de ‘hoofd’ verblijfplaats en /of de inkomstenbron voor het kind (ibid.). Daarnaast geeft Unicef in het kort drie elementen weer die kenmerkend zijn voor straatkinderen en welke zij dus verplicht achten dat het in bepaalde mate aanwezig moet zijn wil iemand een kind classificeren als straatkind. Maar ieder element brengt veel vragen met zich mee. Zoals eerder vermeld moet er gekeken worden naar hoeveel tijd het kind op straat, en dus niet thuis of op sociale instituties, spendeert (ibid.). Een aantal kritische vragen die we onszelf bij dit element moeten stellen zijn: hoe deelt een kind zijn tijd in, gaat het kind überhaupt nog naar school, en op welke tijden is het kind buiten op straat? Deze vragen zullen dan tegen het plaatselijke overheersende discours gehouden moeten worden. Wat is cultureel en maatschappelijk acceptabel voor een kind van die leeftijd? Een tweede element dat van belang is bij het categoriseren van straatkinderen is dat er gekeken moet worden naar hoe het kind gebruik maakt van de straat. Is het voornamelijk een inkomstenbron (bedelen, stelen en de verkoop van zelfgemaakte waar) voor het kind en zijn familie, of is het daarnaast ook meteen de verblijfplaats? Het derde element moet gezocht worden in de mate van het gemis of het zelfs volledig ontbreken van bescherming en zorg van volwassenen (le Roux & Smith 1998). Ook hier weer zien we het probleem van uiteenlopende mogelijke definities, opvattingen en culturele normen en waarden. Want wie bedoelt wat wanneer ze het hebben over concepten als ‘familie’, ‘bescherming’ en een ‘thuis’? Wat wel overlappend als omschrijving in de literatuur naar voren lijkt te komen is het theoretische idee dat een straatkind voornamelijk een kind is dat ‘out of place is’ (Connoly & Ennew 1996). Een terugkerend en onmisbaar onderdeel van de omschrijving van wat een straatkind is, volgens onderzoekers, is namelijk dat het kind niet op de plek is waar zij hoort in de ogen van de maatschappij, en dat zij een speciale relatie moet hebben met de straat (Nieuwenhuizen 2006). Dit betekent dat de straat niet enkel een speelveld of een ontmoetingsplaats is voor het kind, maar dat de straat ook fungeert als werkplek en als een 11
plek waar het kind moet zien te overleven. Het straatkind ‘bespeelt’ en beleeft de straat op een geheel andere manier dan dat van kinderen verwacht mag worden.
The term street youth, or street children… conceals enormous variation in the experience of youngsters who share the common condition if being ‘out of place’ in the street environments, spending their lives largely outside the spheres typically considered appropriate for children, such as home, school, and recreational settings (Raffaelli & Larsson 1999: 1).
Als we tenslotte nog denken aan fysieke kenmerken van een ‘typisch’ straatkind, zien we dat straatkinderen er daadwerkelijk anders uitzien dan een ‘normaal’ kind. Wanneer je op vakantie bent geweest in een niet-westers land zul je ze zelf waarschijnlijk ook gezien hebben. De reden dat je ze herkende is te vinden in de fysieke verschijning van het kind, en niet enkel omdat hij of zij aan het bedelen was. Het straatkind ziet er groezeliger uit dan een doorsnee kansarm kind (Nieuwenhuizen 2006). Het kind is vaak duidelijk ondervoed. Ook haar kleren zijn vaak viezer en vertoont vaak meer kapotte plekken dan kleding van arme kinderen. Daarnaast kan het zijn dat straatkinderen er meer gehavend uit zien dan dat wij verwachten van een kind. Ik doel hier op de eventuele wonden die de kinderen hebben opgelopen door onderlinge vechtpartijen, door verkeersongevallen, of door mishandeling van een volwassene (ibid.). Al het bovengenoemde zijn natuurlijk (westerse) opvattingen die verbonden zijn aan de mensen die het fenomeen van ver af bekijken. Deze opvattingen zijn over het algemeen ook verbonden aan de omgeving waarin het straatkind zich bevind. Ik hoop verderop aan te tonen dat er culturele verschillende opvattingen zijn over hoe en wanneer kinderen zich op straat mogen begeven. Maar er zullen ook overeenkomsten zijn. Een van deze overeenkomsten is dat straatkinderen gezien worden als de marginalen van de samenleving, een noodzakelijk kwaad dat vooral aanwezig is omdat de samenleving en vooral de lokale politiek ze gefaald heeft (Gigengack 2000).
12
Hoe en wanneer raken kinderen ‘out of place’? Nu we gezien hebben wat een beetje de algemene omschrijvingen zijn voor wat een straatkind is, wil ik kijken naar wat de literatuur biedt op het gebied van verantwoordelijke factoren. Net als dat er ‘algemene’ opvattingen zijn over wat doorgaans de kenmerken zijn van een straatkind, zijn er ook ‘algemene’ opvattingen over wat er ten grondslag ligt aan dit fenomeen. In Le Roux (1996) lezen we dat straatkinderen grofweg in drie verscheidene groepen verdeeld kunnen worden, met elk een eigen overheersende factor met betrekking tot het in gang zetten van het veranderingsproces van kind tot straatkind. Zo lezen we dat ongeveer drie kwart van de straatkinderen nog een thuis heeft met minstens één verantwoordelijk volwassen familielid dat aan het eind van de dag zorg en bescherming kan bieden aan het kind. Deze straatkinderen gaan niet naar school, omdat zij voor hun familie proberen te zorgen door een financiële bijdrage te leveren of door voor de jongere kinderen en voor eventueel andere zwakkere familieleden te zorgen. In deze gevallen wijzen veel onderzoekers de aanhoudende armoede binnen het gezin aan als de grootse factor die er voor zorgt dat een kind ‘out of place’ raakt (Le Roux & Smith 1998). De kinderen moeten al dan niet gedwongen gaan werken in plaats van dat ze naar school mogen. Ook kunnen deze kinderen niet met hun leeftijdsgenootjes socialiseren en worden ze gedwongen om vroeg volwassen te worden door ‘volwassen’ taken uit te voeren. Een tweede groep straatkinderen zijn de kinderen die daadwerkelijk uit huis zijn. Dit zijn de overige 25% van de kinderen die worden geclassificeerd als straatkind. Echter wordt er binnen deze groep nog een onderscheid gemaakt, welke ik later zal bespreken als zijnde de derde groep straatkinderen die onder andere Nieuwenhuizen beschrijft in haar boek over straatkinderen in Bangalore, India. De tweede groep straatkinderen zijn kinderen die in de meeste gevallen van huis zijn weggelopen om hun heil elders te zoeken (Phillips 1994). In dit geval noemen veel onderzoekers aanhoudende fysieke en mentale mishandeling door minimaal één van de ouders als de belangrijkste factor voor het kind om meer tijd buitenshuis te spenderen (Hyde 2005; Le Roux & Smith 1998). Deze groep straatkinderen kunnen echter nog wel contact hebben met minimaal één familielid, en het is dus niet zo dat zij als wezen door het leven gaan. Ze zoeken liefde en bescherming buitenshuis, omdat ze dat thuis niet konden krijgen (Hanssen 1996). In de literatuur komt naar voren dat het vooral de jongens zijn die de aanhoudende fysieke mishandeling van hun (stief-)vaders niet langer kunnen 13
tolereren. Onder weggelopen meisjes zien we voornamelijk seksueel misbruik en de mentale mishandelingen van hun moeders naar voren komen (Peled & Cohavi 2009). Ten slotte is er nog de derde groep straatkinderen, bestaande uit slechts 5 tot 10% van alle straatkinderen. Deze kinderen zijn ofwel verstoten of verkocht door hun familieleden, ofwel wees, ofwel op straat geboren (Le Roux 1996). In het laatste geval zijn de ouders van het kind, of in elk geval de moeder, dan zelf dakloos. De moeder zou haar kind bij zich kunnen houden om zo samen proberen te overleven, of ze kan haar kind proberen onder te brengen in een soort tehuis, of ze kan de baby ten vondeling leggen en hopen dat er volwassenen zijn die voor het kind kunnen en willen zorgen.
Algemene schattingen met betrekking tot armoede Hoewel er geen feitelijke aantallen zijn, zijn er wel schattingen waarmee men probeert te werken. Makkelijker is om uit te gaan van cijfers met betrekking tot de armoede in landen. Wanneer we een idee hebben van hoe arm een land is, kunnen we proberen te bedenken in hoeverre kinderen moeten bijdragen aan het huishouden. Volgens Francine Mestrum is de Wereldbank de enige organisatie die cijfers heeft met betrekking tot de absolute armoedegrens in een land en hoeveel procent van de bevolking onder deze noemer vallen (Mestrum 2005). Met absolute armoede doelt de Wereldbank op de mensen die rond moeten zien te komen van een inkomen van 1 tot 2 Amerikaanse dollar per dag. Armoede is in de ogen van de Wereldbank een individueel probleem gebaseerd op het inkomen van een persoon en zijn consumptie (ibid.: 35). Op basis van onder andere deze cijfers is een land in staat om een lening te krijgen bij de Wereldbank om zo te proberen om haar mensen te helpen te overleven. Echter is het belangrijker om te kijken naar de relatieve armoede in een land. In dat geval wordt er gekeken naar onder andere prijsverschillen tussen stad en platteland, gezinsgrootte en de behoeften van de mensen. Er wordt dan op nationaal niveau gekeken naar het inkomen van de mensen, en daar wordt een gemiddeld inkomen uit berekend. Vervolgens wordt er gekeken naar het gemiddelde uitgaven patroon (ibid.: 38-39). Op deze wijze kun je onder andere zien hoeveel de basisbehoeften kosten. Een kom rijst zal in Nederland immers een ander prijskaartje hebben dan in India. Mestrum laat zien hoe je, door op verscheidene wijzen te kijken naar het fenomeen en door verscheidene variabelen te nemen voor je onderzoek, tot uiteenlopende resultaten kunt komen. Dit betekent dat zelfs de cijfers met betrekking tot armoede in het algemeen niet dusdanig betrouwbaar zijn als we zouden willen. 14
Algemene schattingen met betrekking tot het straatkind Een van de grootste problemen bij het tellen van straatkinderen is dat de kinderen zich niet enkel op 1 plek bevinden, maar dat zij zich dag en nacht verplaatsen (Beazley 2002; Phillips 1994; Hecht 1998). De meeste kinderen zijn over het algemeen bang voor de plaatselijke autoriteiten, en dan met name voor de politie (Nieuwenhuizen 2006). Hierdoor zijn ze verplicht om zich continu te verplaatsen. Er zijn openbare plekken die de kinderen in de avonden beter kunnen mijden in verband met gevaar voor eigen leven, zoals bijvoorbeeld de verkeerswegen en plekken waar de lokale bevolking ’s avonds uitgaat. Deze plekken kunnen gevaarlijk zijn voor straatkinderen, omdat het kan zijn dat de straatkinderen in de weg liggen van dronken mensen, of een verkeersongeluk krijgen doordat de bestuurder ze niet gezien heeft. Daarnaast surveilleert de politie actief op plekken waar veel mensen uit de hoge middenklasse komen (Beazley 2002). Naast de plekken die zij ’s avonds beter kunnen mijden, zijn er ook plekken waar zij zich overdag beter niet kunnen bevinden in verband met de politie of andere straatkinderen, maar dit zal ik later behandelen wanneer ik het straatkind in de cultuur van een van de twee continenten plaats. Een ander groot probleem dat naar voren komt bij het maken van algemene schattingen, zijn de beperkingen van het definiëren van wie nou daadwerkelijk straatkinderen zijn (Hecht 1998; Nieuwenhuizen 2006). Door te zoeken naar een algemene definitie om het zo operationeel mogelijk te maken, dreigt er het gevaar dat er kinderen zullen zijn die buiten de opvatting moeten vallen. Ook wordt de groep hierdoor erg homogeen en valt de dynamiek weg (Panter-Brick 2002). Met de dynamiek wordt er bedoeld dat kinderen zich verplaatsen, en dat niet ieder straatkind ten allen tijde op straat is. Daar komt bij dat er kinderen zijn die na 2 jaar op straat te hebben geleefd terugkeren naar de familie (Phillips 1994: 130). Daarnaast is er nog het probleem van culturele verscheidenheid. Er moet dus bij iedere schatting nagegaan worden wie er geteld zijn op basis van welke voorwaarden, en naar het zal blijken ook wie er tellen. Het is mij namelijk opgevallen dat op basis van wie er met de schattingen naar buiten komen, de cijfers ofwel heel hoog uitvallen, ofwel laag. Zoals eerder gemeld, kan het zijn dat men expres met hele hoge cijfers komt enkel en alleen om mensen erop te attenderen dat er een globaal probleem aan de gang is. Organisaties willen onder de aandacht brengen dat er kinderen zijn wiens rechten zijn ontnomen door het feit dat ze in barre omstandigheden moeten zien te overleven. Kinderen van ouders die (gedwongen) op straat leven hebben hun burgerrechten nooit ontvangen, omdat zij nooit zijn aangegeven bij de gemeente (Panter15
Brick 2002: 155). Van kinderen die op straat geboren zijn omdat hun ouders ook al op straat moeten zien te overleven is er daadwerkelijk geen notie in het geboorteregister. Kinderen die wel in het geboorteregister staan, maar die zich niet melden bij sociale of autoritaire instellingen, lopen de kans dat zij op een gegeven moment hun civiele burgerrechten verliezen, omdat zij niet meer in het bezit zijn van de ‘juiste papieren’. Ze hebben dan bijvoorbeeld niet op tijd bepaalde papieren verlengt of aangevraagd, om zo in aanmerking te komen voor bijvoorbeeld een baan of het krijgen van een woonplek. Er bestaat een kans dat zij dan voor de samenleving simpelweg niet meer bestaan. They are people out of place (Bauman 2004; Connoly & Ennew 1996). Kort samengevat hebben we gezien dat straatkinderen gebukt gaan onder stigma’s. Ze voldoen niet aan de sociale normen en waarden, en ze zijn eigenlijk de personificatie van het tegenovergestelde wat wenselijk is. Straatkinderen zien er uiterlijk gezien anders uit, doordat zij niet goed genoeg voor zichzelf kunnen zorgen. Ze krijgen te weinig voedsel en ze hebben te weinig middelen om hygiënisch te zijn. Naast dat deze uiterlijke kenmerken stigmatiserend werken, zorgen ze er ook voor dat het straatkind letterlijk als een vies wezen gezien wordt door de omgeving. De straatkinderen zijn als het ware op twee manieren ‘out of place’. Ze bevinden zich namelijk letterlijk op een plek waar ze volgens de sociale norm niet horen, en ze zien er niet uit als dat er verwacht wordt van een typisch kind. We kunnen voorzichtig stellen dat straatkinderen niet meer enkel als een kind gezien kunnen worden. Het is duidelijk dat zij een aparte categorie zijn, welke niet leeftijdsgebonden lijkt te zijn. De vraag blijft dan of straatkinderen dezelfde rechten hebben als ieder ander kind.
Culturele verschillen in het fenomeen ‘straatkind’ Nu we gezien hebben wat de ‘algemene’ opvattingen zijn over welke kenmerken belangrijk zijn in het classificeren van straatkinderen, is het belangrijk om te kijken naar eventuele culturele verschillen in de classificatie. Het kan tenslotte zo zijn dat er een bepaald discours overheerst in een van de twee werelddelen (en niet in de ander) welke bepaald dat kinderen veelal op straat horen te socialiseren. Wellicht is het heel normaal dat kinderen juist op de straat overlevingstechnieken kunnen leren en/of verbeteren. Ook zijn er verschillende opvattingen over wat geschikte tijden zijn en hoeveel tijd geschikt is voor kinderen om zich op straat te bevinden. Hieronder wil ik kijken naar hoe men straatkinderen ‘definieert’ in Aziatische landen, tegenover de opvattingen die er op nagehouden worden in LatijnsAmerikaanse landen. 16
Het straatkind in Zuidoost Azië Nu we gezien hebben wat de algemene opvattingen zijn met betrekking tot straatkinderen, is het tijd om te kijken naar hoe men dit fenomeen bekijkt en ervaart in Zuidoost Azië. Wat direct opvalt wanneer we kijken naar de literatuur die het fenomeen van het straatkind verslaan, is dat verreweg de meeste literatuur betrekking heeft op straatkinderen in India. Mijn kennis over de straatkinderen in India is voornamelijk gebaseerd op het werk van Nieuwenhuizen uit 2006 en op het boek van Phillips uit 1994. Beiden hebben onderzoek verricht naar straatkinderen in Indiase steden. Daarnaast maak ik gebruik van de overzichtelijke analyses die Le Roux biedt (1996 & 1998). Le Roux (1996) geeft aan dat er binnen Azië meerdere opvattingen zijn over wat straatkinderen zijn. Als overlappend element, geeft hij aan dat het er op lijkt dat het kind in de meeste Aziatische landen afkomstig is van kansarme ouders die naar de grote stad getrokken zijn in de hoop om daar een beter leven te vinden. In de meeste gevallen blijven kinderen dus verbonden met in ieder geval een van de ouders, en proberen zij een bijdrage te leveren in het huishouden. Ook hier weer zien we de driedeling van categorieën die we eerder al zagen bij de algemene opvattingen over wat straatkinderen zijn (Le Roux 1996). Om het kort te herhalen: aan de ene kant hebben we kinderen die op straat werken, maar wel vrijwel iedere avond terugkeren naar huis. Het contact met de familie is nog redelijk goed en sommige kinderen gaan zelfs nog naar school toe. De tweede groep zijn de kinderen met relatief weinig en slecht contact met de familie. Deze kinderen zien de straat als hun thuis, en het is de plek waar zij op zoek gaan naar voedsel, materiële zorg, en een eigen familie. In de meeste Aziatische landen beslaat ongeveer 20% van alle straatkinderen deze categorie, maar volgens Le Roux valt de meerderheid van de straatkinderen in Thailand onder deze categorie. Hij geeft echter geen schattingen om dit te onderbouwen (Ibid.). Hoewel de meningen verdeeld zijn, erkennen alle Aziatische landen dat er een probleem heerst met betrekking tot kansarme kinderen. Le Roux (1996) noemt kort voor ieder land wat zij als kenmerkend zien voor een straatkind 9 . En hoewel de definities van elkaar lijken te verschillen, komen ze met elkaar overeen in de zin dat allen aangeven dat deze kinderen zich in een onwenselijke situatie bevinden, en dat zij een groep zijn met een hoog risico gehalte.
9
Zie Bijlage B
17
Straatkinderen in India worden vooral gezien als de personificatie van afwijkingen van de sociale normen en waarden (Nieuwenhuizen 2006). Vooral de middenklasse en de plaatselijke politie lijkt niet te kunnen accepteren dat er kinderen zijn die dagelijks op straat proberen te overleven. Deze kinderen worden gezien als kleine criminelen en frequente gebruikers van goedkope drugs. Onder de meest gebruikte middelen vinden we lijm en alcohol (Phillips 1994). We zullen zien dat het fenomeen en de categorisering van het straatkind in Latijns-Amerika complexer in elkaar lijkt te steken. Na de literatuur gelezen te hebben, kan ik voorzichtig concluderen dat de algemeen heersende opvattingen overeenkomen met de opvattingen in de Aziatische regio’s.
Redenen om ‘out of place’ te geraken We hebben eerder gezien dat er algemeen heersende opvattingen zijn over waarom kinderen het ouderlijk huis verlaten om vervolgens op straat te overleven. We hebben ook gezien dat niet alle kinderen het huis volledig verlaten, maar juist op financiële wijze een bijdrage wensen te leveren. Ook in India zien we dat kinderen werk zoeken, of op een andere wijze het huishouden willen helpen (Nieuwenhuizen 2006; Phillips 1994). De kinderen nemen dan een volwassen taak op zich, waardoor zij door hun eigen huishouden minder gezien zullen worden als kinderen in de westerse vorm van het concept. Maar armoede is volgens Patel, zoals te lezen is in het boek van Nieuwenhuizen, niet de voornaamste reden voor kinderen om school te verlaten en zich tot de moeilijke uitdaging te wenden van het vroeg volwassen worden. Zowel in Nieuwenhuizen als in Phillips lezen we dat kinderen van huis weglopen omdat ze willen vluchten van de aanhoudende, meestal fysieke, mishandelingen die ze ondergingen. De algemeen heersende opvatting dat kinderen het huis verlaten om in de eerste plaats te vluchten van mishandelingen, en in de tweede plaats vanwege de aanhoudende armoede binnen het gezin, lijkt dus terecht een algemeen heersende opvatting. In beide werelddelen worden deze twee factoren genoemd als zijnde de voornaamste redenen voor kinderen om een nieuwe identiteit, dat van straatkind, aan te nemen. In het artikel van Hanssen (1996) lezen we over het hoe en wat van straatkinderen op Sri Lanka. Hij laat zien dat kinderen de verzorging en bescherming die normaliter vanuit de familie zou moeten komen, op zoek gaan naar deze elementen buiten het gezin. Het gezinssysteem waar ze zich in bevonden biedt niet voldoende liefde, zorg en bescherming. Hierdoor voelen de kinderen zich genoodzaakt om deze aspecten elders te zoeken. Ze worden 18
opgevangen door andere straatkinderen. De straatkinderen vormen als het ware een eigen familie, in de zin dat zij elkaar willen steunen en verzorgen daar waar mogelijk is.
Het straatkind in India Wat ik hier vooral aan bod wil brengen is de vreemde situatie in India. India staat bij ons in het westen bekend als zijnde een arm land, maar waarvan tegelijkertijd ook verwacht wordt dat het uit kan groeien tot een economische supermacht. De kloof tussen de armen en de rijken is enorm, en het aantal mensen dat gedwongen op de straten moet overleven is ongekend. Er wordt gedacht dat bijna 1 op de drie mensen in stedelijke gebieden onder de armoedegrens moeten zien te overleven (le Roux & Smith). In de bijlage zien we dat volgens de cijfers van het CIA Factbook 10 25% van de Indiase bevolking zich onder de armoedegrens bevindt. Helaas staat er niet of deze mensen dagelijks moeten overleven met slechts 1 Amerikaanse dollar, of 2. Wel geeft de CIA aan dat ze deze cijfers krijgen van betreffende overheden. Deze schattingen hebben betrekking op de gehele bevolking, en niet slechts op de mensen die in grote steden wonen. Doordat India relatief veel armoede kent, zijn arme kinderen en kinderen die op straat lijken te leven een bekend gezicht in de straten van India. Ook hier is het een bekend fenomeen dat kinderen een bijdrage proberen te leveren aan het huishouden door middel van werk of simpelweg het verzorgen van de anderen zodat de ouderen kunnen werken. Maar India wenst te verbeteren voor haar mensen, en zij heeft onder andere het verdrag met betrekking tot de internationale kinderrechten getekend. Hierin staan 54 rechten die speciaal van toepassing zijn op kinderen 11 . Kinderen hebben andere behoeftes dan volwassenen. Zo kunnen we bijvoorbeeld denken de behoefte aan bescherming en verzorging. Een ander belangrijk en in het oog springend recht, is het recht om beschermd te worden tegen kinderarbeid. Hoewel India dus getekend heeft om haar kinderen te beschermen tegen kinderarbeid, erkennen ze dat ze gemiddeld 18 miljoen kindarbeiders hebben (Nieuwenhuizen 2006; Phillips 1994). Met een gemiddeld totaal van 415 miljoen kinderen over heel India volgens Unicef komen we op een percentage kindarbeiders van 4 tot 5 procent. Echter zijn er onafhankelijke onderzoeksgroepen die met compleet andere aantallen komen. De Operational Research Group (Phillips 1994) geeft aan dat de 18 miljoen kinderen die de overheid noemt 10
https://www.cia.gov/library/publications/the‐world‐factbook/geos/in.html laatst bezocht op 04/12/2010
11
Folder Unicef
19
alleen werkzaam zijn in de grote steden en dat de autoriteiten hebben verzuimd om te kijken naar de overige registraties die ook verdeeld zijn over de kleinere steden en het platteland. Volgens de ORG zijn er namelijk 44 miljoen kinderen geregistreerd als officiële kindarbeiders. Daarnaast zijn er natuurlijk nog kinderen die op het platteland moeten werken en kinderen die in de informele sector verdwijnen door met een familielid bijvoorbeeld etenswaren te verkopen. Wat ik hier mee wil aantonen is dat hoewel India pleit voor het uitbannen van kinderarbeid, er toch nog steeds kinderen worden geregistreerd. Daarnaast laat het zien dat ze wel met een relatief klein aantal naar de buitenwereld toe wensen te presenteren, maar dat het aantal toch echt hoger ligt dan dat zij ons in eerste instantie willen doen geloven. We moeten in het achterhoofd houden dat deze cijfers betrekking hebben op kindarbeiders, en dit zijn niet per definitie kinderen die tot de harde kern behoren van kinderen die niet naar huis kunnen. De meesten keren terug naar huis, en werken enkel om de familie te onderhouden. Volgens Nieuwenhuizen en Phillips schat Unicef dat ongeveer een kwart van alle kindarbeiders zich tot de harde kern kunnen rekenen binnen de categorie straatkind. Unicef gaat er van uit dat ruim 70% van alle kindarbeiders werken om hun familie te onderhouden. Zij gaan aan het einde van de dag terug naar huis (Nieuwenhuizen 2006; Phillips 1994). Een terugkomend en daardoor belangrijk onderwerp in de literatuur over straatkinderen in India, is hoe de politie met deze kinderen omgaat. Dit wil ik graag bespreken in een volgend apart stuk. Maar eerst zal ik kijken naar de culturele opvatting van het straatkind in Latijns-Amerika, zodat we weten hoe er naar ze gekeken wordt vanuit de directe omgeving.
Straatkinderen en Latijns-Amerika In 1996 kwam een analyse uit van Irene Rizzini waarin zij getracht heeft om al het beschikbare en bruikbare materiaal met betrekking tot het Latijns-Amerikaanse straatkind te groeperen. Ze heeft een totaal van 90 documenten, bestaande uit wetenschappelijke artikelen en boeken. Deze documenten zijn geproduceerd in 15 Latijns-Amerikaanse landen en bespreken 25 steden (Rizzini 1996). Volgens haar is ongeveer 84% van de LatijnsAmerikaanse straatkinderen van het mannelijk geslacht. Als verklaring voor deze verdeling geeft ze de culturele divisie met betrekking tot werkzaamheden op basis van sekse. Er zijn duidelijke rollen weggelegd voor beide genders, en Rizzini denkt dat kinderen al van kleins af 20
aan zich aan deze grenzen houden. Om dit idee te verduidelijken laat ze zien dat de straat traditioneel gezien het domein van de mannen is in de Latijns-Amerikaanse cultuur. Meisjes moeten zoveel mogelijk thuis blijven om als het ware de rol van een huismoeder op zich te nemen (ibid.: 221). De gemiddelde leeftijd van het straatkind ligt rond de 12 jaar (ibid.: 221-222). Dit heeft invloed op de uiteenlopende opvattingen en meningen vanuit de lokale samenleving over straatkinderen. Aan de ene kant zijn er opvattingen dat de levensstijl van een straatkind slechts een noodzakelijke fase is in het leven van een kind. Hierdoor krijgt het kind de optimale kans om zich te ontwikkelen op fysiek, mentaal en psychosociaal niveau. In dit geval wordt het straatkind dus niet gestigmatiseerd en is het ook niet ‘out of place’. Aan de andere kant van de medaille laat Rizzini zien dat straatkinderen gezien worden als het ultieme zwarte schaap van de samenleving. Zij zijn ‘the ones everybody loves to hate’ (Le Roux & Smith 1998). Straatkinderen kunnen in de ogen van de maatschappij gezien worden als zowel oorzaak als gevolg van de toenemende armoede en criminaliteit in de stad. Straatkinderen ondergaan fysiek geweld en zijn vaak het middelpunt van gemene scheldpartijen. In dit geval zijn straatkinderen ernstig gestigmatiseerd. Ze passen niet in het plaatje van de sociale orde, omdat zij niet voldoen aan het pakket van sociale eisen.
Wat zijn opvattingen over kinderen en straatkinderen in Brazilië? Wanneer ik aan Brazilië denk, zie ik vooral het kleurrijke maar tevens duistere beeld van de favela’s 12 . Deze wijken zijn bij het buitenlandse publiek voornamelijk berucht om de (drugs-) bendes die er de scepter zwaaien, en de eindeloze gevechten met de Braziliaanse politie (Hecht 1998: 67). In Scheper-Hughes (1992) lezen we dat de favela’s het domein is van de arme laag van de Braziliaanse bevolking, en mede daardoor bij uitstek geschikt is om onderzoek te doen naar het fenomeen van het straatkind. Ik heb altijd het idee gehad dat er van kinderen verwacht wordt dat zij zoveel mogelijk meehelpen in het huishouden. Deze gedachte is gebaseerd op onder andere de film ‘Cidade de Deus’ uit 2002, enkele nieuwsitems, en programma’s die proberen aan te tonen hoe gevaarlijk het leven kan zijn in deze wijken 13 . Ook heeft het lezen van Nancy Scheper-Hughes (1992) mijn opvatting over 12
De sloppenwijken van Brazilië.
13
Denk bijvoorbeeld aan het programma ‘Lauren Verslaat’ van Lauren Verster, waarin zij met beroepsfotografen (gevaarlijke) marginalen van de samenleving opzocht en daar verslag van deed.
21
armoede in Brazilië sterk beïnvloed. Maar wat huist Brazilië aan armoede, en welke rol spelen kinderen in dit land? Volgens het CIA Factbook 14 , dat online gratis is te raadplegen, bevind 26% procent van de Braziliaanse bevolking zich volgens de lokale politiek onder de officiële armoedegrens van 1 tot 2 Amerikaanse dollar per dag. Deze grens is vastgesteld door de Wereldbank om armoede te kunnen definiëren en een scheiding te kunnen maken tussen armoede en extreme armoede (Mestrum 2005). Deze harde, en in veel gevallen onrealistische, grens is voor de lokale politiek en voor de Wereldbank van groot belang, omdat men op basis van deze cijfers plannen kunnen maken om de armoede te bestrijden op zowel lokaal als op landelijk niveau. De cijfers zijn gebaseerd op gegevens van volwassen inwoners. Inwoners die geregistreerd staan bij de gemeentelijke administratie, en van wie het inkomen bekend is bij de plaatselijke ‘belastingdienst’. Maar welke rol spelen kinderen in deze politieke agenda’s met betrekking tot het vorm geven van en tegelijkertijd het bestrijden van de armoede? Heeft ‘de Braziliaanse cultuur’ een bepaalde rol voor kinderen weggelegd? Wat zijn de opvattingen over wat acceptabel en typisch zou moeten zijn voor kinderen? Wat is gepast gedrag, en wanneer raakt een kind ‘out of place’? Zijn straatkinderen in Brazilië spoiled identities?
Hecht over (straat-)kinderen in Noordoost Brazilië Tobias Hecht beschrijft in zijn boek At Home in the Street uit 1998 straatkinderen in Noordoost Brazilië. Hij heeft een periode in Recife gewoond en onderzoek gedaan tussen en over de straatkinderen. Hij kijkt onder andere kritisch naar hoe schattingen van hulpverleners tot stand zijn gekomen en in hoeverre deze schattingen overeen lijken te komen met de werkelijkheid zoals hij die beleeft heeft in zijn tijd dat hij daar woonde en werkte. Volgens Hecht kunnen de kinderen in Noordoost Brazilië grofweg worden ingedeeld in twee categorieën, namelijk aan de ene kant de nurtured en aan de andere kant de nurturing (Hecht 1998: 80). Oftewel, aan de ene kant heb je kinderen die (ver)zorgen en aan de andere kant heb je de kinderen voor wie gezorgd wordt. Binnen de categorie die verzorgt vinden we de straatkinderen, omdat volgens Hecht de enige kinderen die verzorgd worden, kinderen zijn die uit de rijke bovenlaag komen. En als een kind uit de rijke bovenlaag van huis wegloopt wordt er niet meer voor hem gezorgd, waardoor hij uit de eerst genoemde categorie zal vallen. Hecht 14
https://www.cia.gov/library/publications/the‐world‐factbook/geos/br.html laatst bezocht op 22/12/2010
Zie ook Bijlage A voor de verdeling van de armoedegrens in Latijns‐Amerika en Azië
22
geeft aan dat deze categorisering van kinderen mogelijk is, omdat er twee verschillende opvattingen zijn met betrekking tot kinderen in het algemeen. In de rijke laag van de samenleving horen kinderen vertroeteld te worden en worden ze geacht niet mee te helpen in het huishouden. In de armere wijken wordt er juist verwacht dat kinderen zo volledig mogelijk mee draaien in het huishouden (ibid.). De kinderen moeten dan op hun jongere broertjes of zusjes passen, het huishouden doen, en/of proberen een financiële bijdrage te leveren. Of een kind al dan niet volledig straatkind wordt, hangt volgens Hecht af in hoeverre het kind zijn moeder heeft ‘verlaten’ en van het rechte pad is gedwaald. Hierdoor kan 1 kind in de familie een straatkind zijn, terwijl zijn/haar broers en zusters dat niet zo ervaren. Hij pleit ervoor dat er niet enkel moet worden gekeken naar de tijd die op straat wordt gespendeerd, maar ook hoe de (straat-)kinderen zichzelf zien in relatie tot hun eigen familie en de maatschappij als geheel. Ze kunnen merendeel van hun tijd buiten zijn, maar dat hoeft niet perse de essentie van hun identiteit te zijn. Het grote verschil met de opvattingen van onder andere Unicef is dus dat kinderen die veel werken en niet naar school gaan, niet per definitie in de categorie van ‘straatkind’ kunnen vallen. Straatkinderen onderscheiden zich van andere kinderen niet alleen omdat ze veelal op straat zijn, maar ook omdat ze het gevoel hebben dat ze hun morele en economische rol niet hebben voldaan binnen het gezin. Onder Braziliaanse straatkinderen heerst vooral het gevoel dat zij hun moeder hebben verraden (ibid.: 94). Wanneer we kijken naar wat volgens Hecht de opvattingen zijn met betrekking tot eventuele oorzaken voor kinderen om te transformeren naar een straatkind, zien we dat de lokale bevolking denkt dat een van de belangrijkste oorzaken te vinden is op macro niveau. Hecht geeft aan dat er onder de kansarme mensen de theorie heerst dat armoede, en daarmee ook de straatkinderen, een logisch gevolg zijn van hoe de politiek de zaken op regionaal en landelijk niveau regelt. Extreme armoede en de straatkinderen bestaan, omdat zowel de Braziliaanse politiek als politieke en economische agenda’s op wereldniveau ‘de boel niet op orde hebben’ (Gigengack 2000). Door de economische terugslag op landelijk niveau kan er niet worden geïnvesteerd op regionaal niveau. Naast de economische terugslag noemt de omgeving de politieke onrust en de overbevolking als grootste boosdoeners op macro niveau (ibid.). Op micro niveau zien we vooral oorzaken als mishandeling door de vader of stiefvader. Volgens Hecht is de vaderfiguur de grootste factor die kinderen als het ware weg 23
duwt uit het gezin. Kinderen gaan de straat op om te proberen te overleven, omdat zij thuis ongelukkig zijn en omdat zij niet langer fysiek mishandeld willen worden. Wanneer kinderen fysiek mishandeld worden door hun moeders wordt dat als minder erg gezien dan wanneer zij slaag krijgen van hun (stief-)vader (Hecht 1998: 86). Hecht geeft aan dat de kinderen het idee hebben dat, in het geval van de moeder, zij de fysieke mishandeling enigszins verdiend hebben, omdat ze het leven van hun moeder moeilijk hebben gemaakt. Hij geeft als voorbeeld dat de jongens hun moeders te veel zorgen geven door soms te lang niks van zich te laten horen. Een andere reden om slaag te krijgen van de moeders, is dat ze een te kleine financiële bijdrage leveren aan het huishouden. Hecht en Scheper-Hughes geven beiden aan dat in veel arme gebieden van Noordoost Brazilië relatief veel mannen hun gezin lijken te verlaten, waardoor de kinderen, vooral de jongens, de taak op zich moeten nemen als het hoofd van het huishouden (Hecht 1998; Scheper-Hughes 1992). De jongens voelen een verantwoordelijkheid naar hun moeder toe om zo goed mogelijk voor haar te zorgen in elk mogelijk aspect. Zijn de straatkinderen in Brazilië dan werkelijk ‘out of place’? Volgens Hecht is het vrij normaal dat kinderen werken om zo een bijdrage te kunnen leveren aan het huishouden. Er wordt van ze verwacht dat ze, wanneer de (stief-)vader het gezin heeft verlaten, de zoon zijn economische rol zal vervullen. De kinderen zelf zien het ook als een manier om behulpzaam te zijn en de familie draaiende te houden (Hecht1998). Een groot verschil met de algemeen heersende opvatting 15 is dat zowel deze kinderen zelf, als de omgeving hen niet als straatkinderen zien. De relatie tussen moeder en kind is belangrijker dan de tijd die gespendeerd wordt buiten het huis en buiten instituties als de school. Ik denk dat we in dit geval kunnen stellen dat de ‘straatkinderen’ van Brazilië niet zozeer ‘out of place’ zijn, maar dat we ze ook niet meer kunnen zien als typische kinderen vanuit westers optiek.
Reacties van de omgeving op het kind In Hecht en Scheper-Hughes lezen we dat veel kansarme kinderen in Brazilië een verschuiving van huishoudens ervaren, en dat zij worden opgevoed en opgevangen door een andere vrouw welke vervolgens fungeert als de (tijdelijke) moeder (Hecht 1998; ScheperHughes 1992). Kinderen worden als het ware ‘doorgegeven’, ofwel omdat de biologische moeder is overleden, ofwel omdat de biologische moeder niet in staat is om voor haar kleintje 15
Algemeen heersende opvatting: (fulltime)werkende kinderen zijn vrijwel per definitie straatkinderen
24
te zorgen. Een andere mogelijkheid is dat de moeder haar kind zelf al dan niet vrijwillig heeft afgestaan aan de gemeenschap. We kunnen dit fenomeen zien als een Braziliaanse manier van sociale opvang voor kansarme kinderen. Desbetreffende kinderen komen in een soort pleeggezin terecht. Dit informele adoptieproces is niet een nieuw fenomeen onder de kansarme bevolking van Noordoost Brazilië, en volgens Cardoso (1984: 202) is deze handelswijze cultureel geaccepteerd omdat het zou dienen om echte en sterke familiebanden te creëren. Deze helpen dan weer in het overlevingsproces van het kind. Volgens Rizzini worden straatkinderen in Latijns-Amerika voornamelijk gezien als ‘agents in the transformation of reality’ (Rizzini 1996: 226). Deze kinderen zijn op zoek naar een plek om zich te verweren tegen de heersende opvattingen en zij zetten zich af tegen de autoriteiten. De straatkinderen (en de mensen die compassie voor ze voelen) zetten zich af tegen gewenste voorwaarden om hun leven te leven, en tegen de marginalisering door de maatschappij die hen wordt opgelegd. De kinderen proberen te breken met het stigma dat zij dragen. Ze ondernemen actie en dat roept aan de ene kant mededogen en aan de andere kant woede op van volwassenen uit de directe omgeving.
Hoeveel straatkinderen zijn er eigenlijk in Latijns-Amerika? Wat betreft de schattingen met betrekking tot straatkinderen in Latijns-Amerika is er geen peil op te trekken volgens Hecht. Hij laat zien dat er in en over Brazilië veel onderzoek gedaan is en dat de schattingen uiteenlopen van ‘slechts’ twee miljoen tot wel 30 miljoen straatkinderen (Hecht 1998: 98-99). Die laatste schatting is afkomstig van Unicef. Hecht laat ook zien dat de schatting die het meeste voor lijkt te komen in onderzoeken en voorstellen slechts rond de zeven miljoen schippert. Deze zeven miljoen kinderen worden gecategoriseerd als zijnde ‘hard-core’ straatkinderen die enkel op straat leven en slapen. Hij geeft aan dat de resterende miljoenen straatkinderen best aanwezig kunnen zijn, maar dat zij voor de familie proberen te zorgen in de vorm van betaalde arbeid, of verzorging van de zwakkeren in de familie. Maar in dit geval is het dus zo dat de veel te hoge schattingen afkomstig zijn van organisaties die de kinderen wensen te helpen door middel van het bieden van onderdak en educatie. De Braziliaanse autoriteiten geven minder hoge cijfers, en vragen op deze wijze dus geen steun van buitenaf. Maar hoe kan het dan toch dat grote hulporganisaties denken, of in ieder geval willen doen laten lijken dat de helft van alle straatkinderen te vinden is in Latijns-Amerika?
25
Het straatkind , zijn rechten, en de politie In dit deel zal blijken dat straatkinderen ernstig gestigmatiseerd zijn omdat zij zich buiten de gewenste context bevinden. Ik wil laten zien dat straatkinderen niet gezien en behandeld worden als zijnde kinderen door de lokale politie. In beide delen van de wereld ervaren straatkinderen diepgewortelde angsten naar de politie toe. Deze angst wordt continu gevoed, omdat deze groep kinderen wordt opgepakt en mishandeld door de plaatselijke politie, enkel omdat ze een gemakkelijk slachtoffer zijn (Hecht 1998; Gigengack 2000; Nieuwenhuizen 2006; Rizzini 1996; le Roux & Smith 1998; Phillips 1994). Het lijkt er op dat de politie vrijwel altijd extreem negatieve opvattingen heeft naar deze groep kinderen. Zij zien alle kinderen, die het leeuwendeel van hun tijd op straat spenderen, als kleine criminelen en junkies (Nieuwenhuizen 2006: 79). In Nieuwenhuizen en Gigengack lezen we echter dat zij vermoeden dat slechts een kleine groep binnen de categorie steelt om zo te kunnen overleven. We moeten hierbij denken aan het stelen van handtasjes, of het stelen van voedsel op de markten. Wat betreft drugsgebruik laat de literatuur zien dat de meeste straatkinderen zich vooral schuldig maken aan het snuiven van lijm om zo te ontsnappen aan de honger en de harde realiteit waarin zij zich bevinden (Hecht 1998). De meeste kinderen hebben echter geen geld om van het grove geschut gebruik te kunnen maken. Volgens Gigengack is dat meteen de essentie van het daadwerkelijke identiteitsverschil tussen een straatkind en een kansarm persoon. Ook de kansarmen stelen en ook binnen de groep van de kansarmen worden er verdovende middelen gebruikt. Maar het straatkind houdt het noodzakelijk kleinschalig. Alle lagen die zich boven het straatkind bevinden kunnen stelen door middel van corruptie, en zich afsluiten van de wereld door alcohol te nuttigen of gebruik te maken van sterkere drugs (Gigengack 2000: 94). In zowel India als Brazilië is de plaatselijke politie bekend, of liever berucht, voor zijn omgang met straatkinderen. De kinderen worden vaak opgepakt op verdenking dat zij een (kleine) misdaad hebben begaan, en binnen de muren van het politiebureau worden zij vaak ernstig mishandelt door de agenten (Nieuwenhuizen 2006). Vaak is het zo dat de kinderen in kwestie niks hebben misdaan, maar door ze toch op te pakken houdt de (in ieder geval de Indiase) politie de schijn op naar de hoge middenklasse dat zij er alles aan doen om het probleem van het straatkind te minimaliseren. De plaatselijke politie laat de lokale bevolking denken dat zij heel hard aan het werk zijn om de buurt zo veilig en schoon mogelijk te houden. In het geval van India is er namelijk ook iets als het tevreden willen stellen van de plaatselijke hogere middenklasse. Er vindt dan een soort razia plaats waarbij alle marginalen 26
aan de armoedegrens gevaar lopen om opgepakt en mishandeld te worden. Op deze wijze wil de plaatselijke politie laten zien dat zij de buurt onder controle hebben en dat de hoge middenklasse rustig en veilig over straat kan (Anjay Gandhi, 07/12/2009, hoorcollege Introduction to Modern Asia). Dit is in de lokaal beter bekend als de encounter killings. Politiegeweld behoort tot een van de meest bekende aspecten van straatkinderen van over de gehele wereld. Worden slecht behandeld en lelijk gestraft en de politie in LatijnsAmerika is het meest berucht. Het kan zelfs zo ver gaan als moord, ook in India. Indische straatkinderen ervaren meer dan alleen fysiek geweld als problematisch, geven aan dat de politie ook geld van ze steelt, en dat ze worden weggejaagd en het oppakken alleen al. Politie wordt gezien en ervaren als het grootste obstakel/probleem van/voor dagelijkse overleving. Sommigen worden door de politie ingezet om te stelen van dronken mensen in ruil voor bescherming, geld of voedsel, terwijl de politie ze vaak ook onschuldig oppakt voor diefstal (Nieuwenhuizen 2006: 80). Ook worden ze uitgescholden, wat weer invloed heeft op zelfwaardering. De angst voor de politie speelt een grote rol in het dagelijks leven, omdat de kinderen er bewust en onbewust extreem veel mee bezig zijn (ibid. :79). Ieder kind dat meerdere weken op straat heeft geleefd is minimaal 1 keer mishandeld door de plaatselijke politie, en de mate en ernst van de mishandeling lopen erg uiteen (ibid.). Wanneer de mishandeling publiekelijk plaatsvindt zal de agent zich beperken tot zijn bamboestick. Binnen de muren van het politiebureau is mishandeling vaak erger en kunnen er dingen voorkomen als het uitdrukken van een sigaret op de huid en ‘electrocutie’. Een van de meest gevreesde mishandeling onder de jongens is dat ze ondersteboven worden opgehangen, aan hun enkels, aan het plafond om vervolgens geslagen te worden met de bamboestick (vaak alleen op de benen). Waar de ene politieagent een bamboestick gebruikt voor de mishandeling, pakt de ander een riem (ibid.). Als gevolg is er natuurlijk de directe pijn die wordt ervaren, maar ook zwellingen en mogelijk open wonden die niet worden behandeld. Kinderen kunnen niet naar het ziekenhuis wegens bijvoorbeeld geldgebrek, of omdat ze dusdanig erg zijn toegetakeld dat ze er niet eens naar toe konden lopen. Door de ernstige mishandelingen wordt werk gemist, wat leidt tot ontslag. Ook zijn de kinderen dan voor het uiterlijk oog ernstig gestigmatiseerd. Volgens Nieuwenhuizen kunnen straatkinderen de politie proberen te vermijden, omdat er volgens haar en volgens de kinderen de politie zich aan een bepaald patroon houdt. De politie zou op gezette tijden hun ‘mishandel’ routes nalopen. De politie weet immers waar ze naar de kinderen moeten zoeken. Er zijn dus bepaalde plekken, denk bijvoorbeeld aan het 27
treinstation, die extra worden bewaakt door de plaatselijke politie. Kinderen weten dat ze dan uit de buurt moeten blijven, of extra moeten opletten Daarnaast trainen de kinderen in hun snelheid en zijn de meesten een kei geworden in sprinten. Een andere wijze waarop veel jongens zich denken te kunnen beschermen is zichtbare zelfmutulatie. De kinderen brengen dan vrijwillig en eigenhandig wonden en blauwe plekken op hun lichaam aan. De politie zal deze kinderen dan minder snel oppakken, omdat zij dan bang is dat ze worden beschuldigd van mishandeling door hun superieuren (ibid.). Naast de mishandelingen steelt de Indiase politie vaak het weinige geld van straatkinderen. Dit gebeurt onder het mom van een zogenaamde boete, of het is een soort omkoping met als gekocht waar dat de politie de kinderen niet oppakt. In Nieuwenhuizen lezen we ook dat straatkinderen worden opgepakt zonder geldige reden (of vals beschuldigd). Het straatkind lijkt in India het ultieme zwarte schaap van de samenleving en het is gemakkelijk om hen automatisch overal de schuld van te geven. Wat betreft de rechten van een kind, lijkt het erop dat straatkinderen daar geen beroep op kunnen doen. Veel werken ‘vrijwillig’ om zo hun familie te onderhouden (Le Roux & Smith 1998). Op 20/11/1989 16 is het Verdrag voor de Rechten van het Kind opgesteld en ondertekent door 191 landen over de hele wereld (Panter-Brick 2002). Hierin staan 54 rechten opgesteld. Door dit verdrag te ondertekenen hebben de landen een belofte gedaan naar hun kinderen, en naar elkaar dat zij zo goed mogelijk de rechten zullen nastreven. Een van de grootste kinderrechtenorganisaties is Unicef. Als organisatie zijn zij merkbaar actief in 158 landen. Unicef werkt en onderhandelt met de plaatselijke overheid en met plaatselijke vrijwilligers die zich inzetten voor een betere toekomst voor het kind. Op dit moment houden ze een grootschalige campagne om geld in te zamelen om kinderen in Latijns-Amerika te redden van een hongersdood. Dit doen ze door middel van het laten zien van foto’s van ondervoede kleine kinderen, en door met grote cijfers aan te komen over het probleem. Een aantal kinderrechten die Unicef hoog in het vaandel heeft staan, zijn: a) het recht op bescherming tegen kinderarbeid, b) het recht op spel en ontspanning, c) het recht op het geven van een mening en informatie te verzamelen, d) het recht om op te groeien bij de eigen familie, e) het recht op een veilig en gezond leven, f) het recht op onderwijs, g) het recht om beschermd te worden tegen mishandeling en geweld, en h) het recht op schoon drinkwater en voldoende energierijk voedsel. 16
Folder van Unicef.
28
Conclusie Zijn straatkinderen nog kinderen? Ik heb gekeken naar wat opvattingen zijn over wat kinderen nou straatkinderen maakt. Het is mij opgevallen dat geen van de onderzoeken heeft aangetoond dat straatkinderen zich nog kinderlijk gedragen, behalve in de omgang met leeftijdsgenootjes. Koller en Hutz (2001: 15160) hebben dit als volgt mooi samengevat:
They behave as children when they play or interact with peers on the streets. But, they must also act as adults when they have to provide for their subsistence and safety. In spite of their circumstances, street children are still developing persons that require appropriate health care, education, a nurturing home, safety, and human rights in order to grow with dignity and to become adjusted and productive citizens.
We hebben gezien dat de omgeving in Latijns-Amerika over het algemeen ook niet van deze groep kinderen verwacht dat ze de rol aannemen van het typische kind. Een kind op de straat moet dapper zijn, en sterk in zowel psychisch als fysiek aspect. Kinderen horen een bijdrage te leveren aan het huishouden, op iedere mogelijke manier. Dit kan zelfs leiden tot het overnemen van de volwassen rol als man van het huis. We hebben ook gezien dat er vooral negatieve connotaties aan de term hangen, en dat het straatkind daardoor gestigmatiseerd wordt door de omgeving. Men gaat er van uit dat straatkinderen veel drugs gebruiken, en dat zij zich schuldig maken aan diefstal. Van Goffman hebben we geleerd dat stigmatisering veelal een negatieve ontwikkeling is. We benadelen de persoon omdat hij niet voldoet aan het eisenpakket dat wij als sociale omgeving acceptabel en wenselijk achten. Maar straatkinderen worden niet altijd in een negatief daglicht gesteld. Zo lijkt het erop dat wanneer kinderen niet naar school gaan, maar er voor kiezen om een financiële bijdrage te leveren aan het huishouden, zij niet gedegenereerd worden. We zien dit ook wanneer kinderen op een andere wijze proberen mee te helpen in het huishouden. De kinderen tonen hiermee volwassenheid aan, en een groot gevoel van verantwoordelijkheid naar hun moeder en jongere broertjes en zusjes. We kunnen dus stellen dat straatkinderen minder kind zijn dan hun leeftijdsgenootjes, omdat zij taken op zich nemen die wij als westerse samenleving vinden toebehoren aan volwassenen, maar dat dit niet per definitie als onacceptabel gezien wordt door de directe omgeving van het kind.
29
Wanneer we de rechten van het kind houden naast de kenmerken van het straatkind, dan zien we dat straatkinderen vrijwel geen van deze rechten uitoefenen. Ze hebben wel een naam gekregen, en de meesten hebben een familie om op terug te vallen. Sommigen gaan zelfs nog naar school, maar de meesten vinden het lastig om mee te blijven draaien en worden door de school zelf gemotiveerd om er (tijdelijk) mee te stoppen (Hanssen 1996; Rizzini 1996). Kinderen hebben het recht om beschermd te worden tegen kinderarbeid. Echter hebben we gezien dat vrijwel alle straatkinderen betaalde arbeid moeten verrichten om te overleven. Veel van deze kinderen doen dit om hun familie te ondersteunen. In het geval van Brazilië hebben we gezien dat veel jongens het zien als een volwassen, noodzakelijke taak om zo hun moeder niet teleur te stellen (Hecht 1998). Ik denk dat we kunnen stellen dat de meeste straatkinderen in dit opzicht dan ook niet meer gezien kunnen worden als een kind. Ze nemen de verantwoordelijkheid voor het huishouden op zich, een verantwoordelijkheid die we van volwassenen verwachten. Kinderen hebben ook het recht op een veilig en gezond leven, en ze hebben het recht om beschermd te worden tegen mishandeling en ander geweld. Ook hier weer lijken de straatkinderen buiten de categorie te vallen. Althans, ze worden niet beschermd, ze hebben nauwelijks de middelen om gezond te leven en ze moeten vrijwel continu oppassen voor de dronken middenklasse en voor het verkeer. We hebben gezien dat straatkinderen vooral angsten hebben naar de politie toe, omdat zij er om bekend staan dat zij de straatkinderen mishandelen. Overigens is het zo dat de meeste straatkinderen van huis zijn weggelopen, omdat ze daar zowel fysiek als mentaal mishandeld werden. Hoewel wij westerlingen lijken te denken dat straatkinderen alsnog het recht hebben (of wellicht wel juist deze groep kinderen) om beschermd te worden, lijken de lokale omgevingen er toch net iets anders over te denken. Naar mijn mening wordt dat gevoed doordat de kinderen ‘out of place’ zijn, en dat men nauwelijks de koppeling kan leggen naar het kwetsbare kind. Dat betekent, in mijn optiek, echter nog niet dat deze kinderen maar gewoon genegeerd mogen worden. Er is al veel gezegd over het fenomeen straatkind, en naar mijn idee heb ik nog lang niet alles geleerd wat er te leren valt over deze groep mensen in onze samenleving. Wellicht is dat te wijten aan onze nieuwe en steeds vernieuwende interesse in dit veld. Wellicht is het te wijten aan de groeiende modernisering van de wereld, waardoor er steeds meer groepen mensen zijn die tot de randen van de samenleving gemarginaliseerd worden. Wellicht zien we in dat we niet op deze manier verder kunnen met de toekomst van onze samenleving. Kinderen zijn toch de toekomst? 30
Bijlage A Het percentage mensen dat volgens de eigen regeringen onder de armoedegrens leven. Dit zijn tevens de cijfers waarmee landen eventueel hulp vragen aan het buitenland of bij de Wereldbank. In Latijns Amerika: Argentinië Bolivia Brazilië Chili Ecuador Guatemala Colombia Mexico
Paraguay Peru
36% 60% 26% 18,2% 35,1% 56,2% 31% 18,2% kan nauwelijks eten, 47% heeft nauwelijks bezittingen (maar kan voorzien in voedsel) 19,4% 44,5%
In Zuid en Zuidoost Azië: Bangladesh 36,3% Cambodja 31% India 25% Indonesië 17,8% Myanmar 32,7% Laos 26% Nepal 24,7% Pakistan 24% Thailand 9,6% Vietnam 12,3% China brengt een percentage van 2,8% naar buiten, maar geeft ook aan dat dit percentage gebaseerd is op schattingen in de grote steden. Een populatie in rurale gebieden van 21,5 miljoen leeft onder de officiële absolute armoedegrens, wat er op neer komt dat zij minder dan 90 Amerikaanse dollar per jaar hebben te besteden. Daarnaast zijn er ongeveer 35,5 miljoen mensen die boven deze grens zitten, maar wel officieel een laag inkomen hebben. Zij moeten zien rond te komen van minder dan 125 Amerikaanse dollar per jaar. Bron: The CIA Factbook https://www.cia.gov/library/publications/the‐world‐factbook/index.html
31
Bijlage – Definities van het Aziatische Straatkind volgens Le Roux (1996) Several countries in the Asian region recognize the three categories, agreeing on a common denominator: the children, with or without family, are at high risk. Some countries' definition of street children reflects the priority they are willing or able to give to this group. According to Santaputrat, Wathanavongs, and Thaiarry (1990), street children in Thailand are those who have been abandoned and work and live on the streets: "have no permanent home, stray in public places, earn a living on the street, and tend to be victimized by criminals to commit crimes. These children do not include those who migrate with their family to work places." In Myammar (the new name for Burma), street children include "those who are without family, or whose family ties are so weak that they are only infrequently to be found at home" (Yangon UNICEF, 1992). In Malaysia, children found on the street are subsumed under the broad category of children who are "in need of care and protection" or simply "at risk" (Keen, 1992). In Cambodia, children without family support and who frequent the streets either to beg or to earn a living or who belong to households headed by women and lack attention and care, would be classified as street children (Cruz, 1992). In China, street children are mostly truants and stow-away children who leave school before completing nine years of compulsory education (Xiang, 1990). In Vietnam, the thousands of adolescents who live on the streets are called "children of the dust" -- bui doi. Three categories have been defined: abandoned and homeless children; children who go home to their families; and children of street families (Childhope Asia, 1992). Jakarta's street children, A nak Jalanan, are of two categories: children working on the street and children living on the street. In the Senen area of Central Jakarta, the majority dwell in the squatter areas of Bungur and Gaplok, staying with their families or renting their own dwelling units; they are categorized as children working on the street. Spending most of their time on the street in order to earn a living, they use their income to support their families. This group is only slightly involved with crime and drug abuse. Children living on the street, the second category of street children in Jakarta, spend most of their time on the street or in public places but not in a productive way. Some are homeless and have minimal contact with their families. Gembel (shabby/wild/brutal) children are influenced by adults or older street children to commit crimes and engage in substance abuse. Uit: 1996
Le Roux, J ‘The Worldwide Phenomenon of Street Children: Conceptual Analysis’ Adolescence 31 (124): 965-972 32
Literatuurlijst: Bauman, Zygmunt 2004 Wasted Lives. Modernity and its Outcasts. Cambridge & Malden: Polity Press Beazley, H. 2002 “Vagrants wearing Make-Up’: Negotiating Spaces on the Streets of Yogyakarta, Indonesia” Urban Studies 39 (9): 1665-1683 Best, Joel 1990 Threatened Children: Rhetoric and Concern about Child-Victims. Chicago: University of Chicago Press Bucholtz, M 2002 “Youth and Cultural Practice” Annual Review of Anthropology. 31: 525-552 Cardoso, Ruth C. L. 1984 “Creating Kinship: The Fostering of Children in Favela Families in Brazil.” In Kinship, Ideology and Practice in Latin America, edited by Raymond T. Smith, 196-203. Chapel Hill, N.C.: University of North Carolina Press Connoly, M. & J. Ennew 1996 “Children out of place” Childhood 3 (2): 231-245 Douglas, Mary 1966 Purity and Danger. London [etc.]: Routledge Ennew, Judith 1986 The Sexual Exploitation of Children. Cambridge: Polity Press Gigengack, R. 2000 ‘Populacho and Callajeros: Stories about Street Children and Other Urban Poor in Mexico City’ Medische Antropologie 12(1): 71-102 Goffman, Erving 1963 Stigma. Notes on the Management of Spoiled Identity. Englewood Cliffs, N.J.: Prentice-Hall Hanssen, E 1996 ‘Finding Care on the Street. Processes in the Careers of Sri Lankan Street Boys’ Childhood 3(2): 247-259 Hecht, Tobias 1998 At Home in the Street. Street Children of Northeast Brazil. Cambridge: Cambridge University Press Hyde, J 2005 ‘From Home to Street: Understanding Young People’s Transition into Homelessness’ Journal of Adolescence 28(2): 171-183 Koller, S. H & C.S. Hutz 2001 ‘Street Children: Psychological Perspectives’ International Encyclopedia of the Social and Behavioral Sciences : 15157-15160 Luchinni, R 1996 ‘The Street and its Image’ Childhood 3(2): 235-246 33
Mestrum, Francine 2005 De Rattenvanger van Hameln. De Wereldbank, armoede en ontwikkeling. Berchem: EPO Nieuwenhuizen, Patricia 2006 Street Children in Bangalore (India). Their Dreams and Their Future, Apeldoorn – Antwerpen: Spinhuis Oakley, A 1994 “Women and Children First and Last: Parallels and Differences between Women’s and Children’s Studies”. In B. Mayall (ed.) Children’s Childhood: Observed and Experienced. London: Falmer Peled, E. & A. Cohavi 2009 ‘The Meaning of Running Away for Girls’ Child Abuse & Neglect 33: 739749 Panter-Brick, C 2002 “Street Children, Human Rights, and Public Health: A Critique and Future Directions.” Annual Review of Anthropology 31: 147-71 Phillips, William S. K. 1994 Street Children in India. Jaipur & New Delhi: Rawat Publications Raffaelli, Marcela & Reed W. Larsson (eds) 1999 Homeless and Working Youth Around the World: Exploring Developmental Issues. San Francisco: Jossey-Bass Rizzini, I 1996 ‘Street Children: An Excluded Generation in Latin America’ Childhood 3(2): 215-233 Le Roux, J 1996 ‘The Worldwide Phenomenon of Street Children: Conceptual Analysis’ Adolescence 31 (124): 965-972 Le Roux, J & Smith, C.S. 1998 ‘Causes and Characteristics of the Street Child Phenomenon: A Global Perspective’ Adolescence 33 (131): 683 Scheper-Hughes, Nancy 1992 Death Without Weeping: The Violence of Everday Life in Brazil. Berkely: University of California Press
34