5
Water
99051678
Verantwoording
Titel
:
Watertoets
Subtitel
:
Waterhuishoudkundig onderzoek Kerkdriel-Noord
Projectnummer
:
271484
Referentienummer
:
99051189
Revisie
:
D1
Datum
:
27 november 2009
Auteur(s)
:
ir. T.M. Kruidhof
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
ir. M. Wendt
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
ing. R.J.C. Vink
Velperweg 26 6824 BJ Arnhem Postbus 485 6800 AL Arnhem T +31 26 355 83 55 F +31 26 445 92 81
[email protected] www.grontmij.nl
99051189, revisie D1 Pagina 2 van 25
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2
Inleiding......................................................................................................................... 4 Algemeen ...................................................................................................................... 4 Opbouw rapport ............................................................................................................ 5
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Huidige situatie ............................................................................................................. 6 Algemeen ...................................................................................................................... 6 Hoogteligging ................................................................................................................ 6 Bodemopbouw .............................................................................................................. 6 Grondwater ................................................................................................................... 7 Relatie rivierstanden en grondwater ............................................................................. 8 Infiltratiekansen........................................................................................................... 10 Oppervlaktewater........................................................................................................ 10 Riolering ...................................................................................................................... 11
3 3.1 3.2
Waterhuishoudkundige doelen en maatstaven........................................................... 12 Algemeen .................................................................................................................... 12 Relevante waterhuishoudkundige aspecten ............................................................... 12
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Kansen en knelpunten stedenbouwkundig plan ......................................................... 16 Inleiding....................................................................................................................... 16 Veiligheid..................................................................................................................... 16 Oppervlaktewater........................................................................................................ 17 Riolering ...................................................................................................................... 18 Waterkwaliteit en natuur ............................................................................................. 18 Grondwater ................................................................................................................. 19 Beheer en onderhoud ................................................................................................. 19
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Waterparagraaf ........................................................................................................... 21 Algemeen .................................................................................................................... 21 Beleidskader ............................................................................................................... 21 Huidige situatie ........................................................................................................... 21 Kansen en knelpunten stedenbouwkundig ontwerp ................................................... 22
Bijlage 1:
Terreinhoogtes
Bijlage 2:
Ligging boorpunten
Bijlage 3:
Boorstaten
Bijlage 4:
Kenmerken peilbuizen
Bijlage 5:
Bergingsberekening
Bijlage 6:
Profielen watergangen
99051189, revisie D1 Pagina 3 van 25
1
Inleiding
1.1 Algemeen De Gemeente Maasdriel is voornemens om in Kerkdriel-Noord circa 250-300 woningen te ontwikkelen. Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Kerkdriel. Het gebied wordt begrensd door de Kloosterstraat aan de oostzijde, het Hoorzik aan de zuidzijde, de Luttel Inghweg aan de westzijde en de Veersteeg aan de noordzijde. Het plangebied bedraagt circa 14 hectare. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Figuur 1.1
Ligging plangebied
De Gemeente Maasdriel heeft aan Grontmij opdracht versterkt om onder andere het stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan voor Kerkdriel Noord op te stellen. Hierbij is het noodzakelijk dat inzicht wordt verkregen in de gevolgen voor de waterhuishouding. Hierdoor kunnen tijdig kansen en knelpunten met betrekking tot de waterhuishouding en riolering worden gesignaleerd. In dit rapport wordt het proces van informeren, afstemmen en adviseren over relevante waterhuishoudkundige aspecten in termen van vasthouden, bergen en afvoeren en de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren beschreven, wat uiteindelijk resulteert in een waterparagraaf voor in het bestemmingsplan.
99051189, revisie D1 Pagina 4 van 25
Inleiding
1.2 Opbouw rapport In het onderhavige rapport is de hydrologische en bodemkundige situatie in en rond het plangebied beschreven (hoofdstuk 2), waardoor inzicht wordt verkregen in het functioneren van het bestaande bodem- en watersysteem. Vervolgens zijn de waterhuishoudkundige doelen en bijbehorende maatstaven beschreven (hoofdstuk 3) geldend voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de ruimtelijke consequenties, knelpunten en oplossingsrichtingen voor het stedenbouwkundig plan aangegeven. Hoofdstuk 5 betreft de waterparagraaf die kan worden opgenomen in het bestemmingsplan.
99051189, revisie D1 Pagina 5 van 25
2
Huidige situatie
2.1 Algemeen In dit hoofdstuk worden de omgevingskenmerken besproken die betrekking hebben op het functioneren van het watersysteem ter plaatse van het plangebied. Dit betreft de beschrijving van de maaiveldhoogten, bodemopbouw, geohydrologische situatie, oppervlaktewater en de riolering. De geïnventariseerde gegevens van de bodemopbouw, grondwaterstanden en oppervlaktewater, zijn afkomstig van de volgende bronnen: • terreininmeting, Grontmij maart 2009; • bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000 kaartblad 45 West, 1969; • grondwatergegevens uit DINO (Data en Informatie Nederlandse Ondergrond) van TNO-NITG; • Wateratlas Provincie Gelderland; • waterplan Bommelerwaard, Gemeenten Zaltbommel & Maasdriel en Waterschap Rivierenland, maart 2007; • gemeentelijk Rioleringsplan 2007-2011, Gemeente Maasdriel; • gegevens Waterschap Rivierenland; • geohydrologische boringen uitgevoerd door Grontmij in maart 2009. 2.2 Hoogteligging Uit de terreininmeting, die is uitgevoerd door Grontmij in maart 2009, blijkt dat het maaiveld ter plaatse van het plangebied varieert van 3,2 m +NAP aan de westzijde van het plangebied tot 4,0 m +NAP aan de oostzijde van het plangebied. In bijlage 1 zijn de terreinhoogtes weergegeven. 2.3 Bodemopbouw Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de ondiepe bodemopbouw in de omgeving van het plangebied uit rivierkleigronden, bestaande uit lichte zavel (kaarteenheid Rn15A). In het uiterste zuidwesten komt zware zavel en lichte klei voor (Rn95A). Volgens de zandbanenkaart in de Wateratlas van de Provincie Gelderland komt in het noordelijk deel van het plangebied een ondiepe zandbaan in de ondergrond voor. Deze bevindt zich op een diepte vanaf 2,0 à 3,0 m -mv en bestaat uit doorlatend materiaal. In het overige deel van het plangebied komt deze zandbaan niet voor en bestaat de bodem uit ondoorlatend materiaal tot een diepte van maximaal 4,0 à 5,0 m -mv. Om een beter beeld te krijgen van de bodemopbouw op de locatie zijn in maart 2009 geohydrologische boringen tot 3,0 m -mv uitgevoerd. Hieruit volgt dat de bodem in het plangebied tot 0,2 à 0,4 m -mv uit zwak tot sterk zandige, vaste klei bestaat. Van 0,2 à 0,4 m -mv tot circa 1,5 m -mv komt sterk tot matig siltig, vaste klei voor. Op veel plaatsen wordt deze laag op circa 1,0 m -mv onderbroken door een 20-40 cm dikke matig fijn tot matig grof, zwak siltige zandlaag. Vanaf 1,5 m -mv tot 3,0 m -mv (einde boring) bestaat de bodem in de westelijke helft van het plangebied uit slappe, sterk tot matig siltige klei. In het oostelijke deel van het plangebied is de klei matig vast tot vast. Op enkele plaatsen komt vanaf 2,5 m -mv matig fijn, matig vast, zwak siltig zand voor. In bijlage 2 en 3 zijn de locaties van de boringen en de boorstaten weergegeven.
99051189, revisie D1 Pagina 6 van 25
Huidige situatie
Op basis van de boorresultaten wordt geconcludeerd dat de ondiepe bodem overwegend uit kleiig materiaal bestaat, wat slecht doorlatend is. Op sommige plaatsen komt vanaf 2,5 m -mv zand voor, wat doorlatend materiaal is. Dit is naar verwachting een zandbaan. Dit beeld komt overeen met wat verwacht werd op basis van de zandbanenkaart. 2.4 Grondwater Als gevolg van seizoensinvloeden fluctueert de freatische grondwaterstand en de stijghoogte van het diepere grondwater. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) geven een beeld van de fluctuatie van de grondwaterstanden en de optredende grondwaterstanden ten opzichte van maaiveld. Volgens de bodemkaart van Nederland komt in het plangebied grondwatertrap VI voor. Grondwatertrap VI kent een GHG van 40-80 cm -mv en een GLG van meer dan 120 cm -mv. Deze informatie is ontleend aan de grondwatertrappenkaart uit 1969 en kan gedateerd zijn. Op basis van de Wateratlas van de Provincie Gelderland wordt een GHG verwacht van circa 60 cm -mv en een GLG van 155 cm -mv. Aan de zuidoostkant van het plangebied liggen drie peilbuizen met waarnemingen vanaf 1980 tot april 2008. Peilbuis B45B0580 is een peilbuis uit het meetnet van de Provincie Gelderland en de overige buizen zijn uit het landelijk meetnet van TNO-NITG. In figuur 2.1 is de ligging van de peilbuis weergegeven en in figuur 2.2 de tijdstijghoogtelijn van de laatste 15 jaar. De karakteristieken van de peilbuizen zijn weergegeven in bijlage 4. Het filter van peilbuis B45B0580 is gelegen in de deklaag (freatisch grondwater). De overige peilbuizen hebben filters in het eerste watervoerend pakket. Figuur 2.1
Ligging peilbuizen
B45B0489
B45B0488 B45B0580
99051189, revisie D1 Pagina 7 van 25
Huidige situatie
Figuur 2.2
Stijghoogteverloop peilbuizen Stijghoogteverloop
400
350
stijghoogte in cm +NAP
300
250 B45B0580 B45B0488
200
B45B0489 150
100
50
14-1-2008
14-7-2007
14-1-2007
14-7-2006
14-1-2006
14-7-2005
14-1-2005
14-7-2004
14-1-2004
14-7-2003
14-1-2003
14-7-2002
14-1-2002
14-7-2001
14-1-2001
14-7-2000
14-1-2000
14-7-1999
14-1-1999
14-7-1998
14-1-1998
14-7-1997
14-1-1997
14-7-1996
14-1-1996
14-7-1995
14-1-1995
14-7-1994
14-1-1994
14-7-1993
14-1-1993
0
Datum
Uit figuur 2.2 blijkt dat de hoogste waarden in de afgelopen 10 jaar voor peilbuizen B45B0488 en B45B0489 tussen 2,5 m +NAP en (incidenteel bij hoge rivierwaterstanden) 3,5 m +NAP liggen. De hoogste waarden in peilbuis B45B0580 bedragen 3,0 m +NAP à 3,5 m +NAP. De laagste waarden in peilbuizen B45B0488 en B45B0489 liggen op circa 0,70 m +NAP en in peilbuis B45B0580 op 1,50 m +NAP. Het maaiveld ter plaatse van de peilbuizen bedraagt circa 4,25m +NAP. In onderstaande tabel en in bijlage 4 zijn de kenmerken van de TNO-NITG peilbuizen weergegeven. Tabel 2.1 Kenmerken TNO-NITG peilbuizen Peilbuis
x-coordinaat
y-coordinaat
maaiveld
onderkant
bovenkant
filter
filter
GHG*
GLG*
m
m
m +NAP
m +NAP
m +NAP
m +NAP
m +NAP
B45B0488
150900
420800
4,25
2,25
1,25
1,94
1,25
B45B0489
150900
420820
4,22
0,15
-0,85
2,07
0,91
* Bepaald voor de periode 2000-2007
Tijdens het veldwerk is aan de hand van hydromorfe profielkenmerken, zoals roest- en reductieverschijnselen een schatting gemaakt van de GHG en GLG in de boringen. De GHG varieert van 60 tot 150 cm -mv met een gemiddelde van 90 cm -mv en de GLG varieert van 130 tot 230 cm -mv met een gemiddelde van 180 cm -mv. De gemeten grondwaterstand op 23 maart 2009 bedroeg 90 tot 200 cm -mv. Aan de hand van het globale maaiveldverloop in het plangebied kan op basis van de geohydrologische boringen worden gesteld dat de GHG in de deklaag op circa 2,6 m +NAP ligt. De GHG in het eerste watervoerend pakket is op basis van peilbuisgegevens bepaald op circa 2,0 m +NAP. 2.5 Relatie rivierstanden en grondwater De Maas doorsnijdt gedeeltelijk het eerste watervoerend pakket. Hierdoor is langs de rivier plaatselijk een nauwe relatie aanwezig tussen de standen van het rivierwater en het grondwater.
99051189, revisie D1 Pagina 8 van 25
Huidige situatie
Bij een hoge waterstand van de rivier treedt via de zandige ondergrond kwel op en bij een lage waterstand inzijging. In figuur 2.3 is het verloop van de rivierwaterstanden (meetpunt Lith Dorp) en de stijghoogte in het watervoerend pakket (TNO-peilbuis B45B0488) weergegeven voor de periode 1993-1998. Figuur 2.3 Verloop rivierwaterstanden (meetpunt Lith Dorp) en stijghoogte watervoerend pakket (TNO-peilbuis B45B0488)
600 B45B0488
Hoogtes in cm +NAP
500
Maas
400 300 200 100
14-7-1998
14-1-1998
14-7-1997
14-1-1997
14-7-1996
14-1-1996
14-7-1995
14-1-1995
14-7-1994
14-1-1994
14-7-1993
-100
14-1-1993
0
Datum
In figuur 2.4 is de correlatie tussen de rivierstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket weergegeven op basis van metingen in de periode 1993-1998. Hieruit blijkt dat de correlatie tussen de waterstanden van de Maas en de stijghoogten in het eerste watervoerend pakket nabij de locatie 0,89 is. Op de schaal van 0 (geen relatie) tot 1 (relatie) wordt deze relatie geclassificeerd als sterk tot zeer sterk. De relatie met het freatisch grondwater is minder groot, omdat de deklaag een grote weerstand heeft. Bij hoge rivierwaterstanden treedt kwel op, dat door het oppervlaktewater wordt afgevoerd. Figuur 2.4 Relatie rivierstanden (meetpunt Lith Dorp) en stijghoogte watervoerend pakket (TNOpeilbuis B45B0488)
Stijghoogte grondwater (cm +NAP)
400
y = 0,5714x + 30,591 R2 = 0,7859
350 300 250 200 150 100 50 0 -100
0
100
200
300
400
500
600
700
Waterstand Maas (cm +NAP)
99051189, revisie D1 Pagina 9 van 25
Huidige situatie
2.6 Infiltratiekansen De haalbaarheid voor het infiltreren van hemelwater is afhankelijk van de grondwaterstanden en de waterdoorlatendheid van de bodem. Voor het creëren van een infiltratievoorziening is een doorlaatfactor (k) van minimaal 0,5 m/dag nodig. Na verloop van tijd zal de doorlatendheid echter afnemen als gevolg van verontreinigingen, slibvorming, etc. Daarom wordt bij voorkeur een minimale doorlaatfactor aangehouden van 1,0 m/dag. Van het vrijgekomen bodemmateriaal bij de geohydrologische boringen is op basis van de textuur en organisch stofgehalte per onderscheidde bodemlaag een inschatting gemaakt van de doorlatendheid. De kleilagen zijn slecht tot zeer slecht doorlatend met een k-waarde van 0,001 tot 0,3 m/dag. De zandlagen daarentegen hebben een matige tot goede doorlatendheid met een k-waarde van 0,5 tot 5 m/dag. Infiltratie zal alleen mogelijk zijn als de kleilagen worden verwijderd en de infiltratievoorzieningen boven GHG worden aangelegd. Hierdoor wordt echter extra kwel aangetrokken, hetgeen niet wenselijk is. 2.7 Oppervlaktewater Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de Maas. De oostzijde van het plangebied ligt binnen de buitenbeschermingszone van de dijk, dit brengt eventueel beperkingen met zich mee met betrekking tot graafwerkzaamheden. In het plangebied zijn diverse A- en B-watergangen aanwezig die in het beheer van Waterschap Rivierenland zijn. Daarnaast liggen er in het plangebied C-watergangen die door de grondeigenaren worden onderhouden. In figuur 2.5 zijn de watergangen weergegeven die in het beheer zijn van Waterschap Rivierenland. Figuur 2.5
Ligging oppervlaktewatersysteem nabij plangebied
Midden door het plangebied, van noord naar zuid, loopt een A-watergang met een belangrijke aan- en afvoerfunctie voor de Bommelerwaard. Deze watergang is ook aangewezen als KRWwaterlichaam. Het waterschap wil langs KRW-waterlichamen de ecologie verbeteren door eenzijdig over 20% van de lengte natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Het plangebied ligt voor het grootste deel in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt een peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP. In figuur 2.6 zijn de peilgrenzen aangegeven.
99051189, revisie D1 Pagina 10 van 25
Huidige situatie
Figuur 2.6
Peilgrenzen
In de gehele Bommelerwaard is het oppervlaktewater aangewezen als beschermingszone voor drinkwater. 2.8 Riolering Kerkdriel heeft overwegend een gemengd rioolstelsel. Bij de Hoorzik, ten westen van het plangebied is een overstort uit het gemengde rioolstelsel. Door het plangebied loopt een gemeentelijk rioolpersleiding die eventueel kan worden verlegd.
99051189, revisie D1 Pagina 11 van 25
3
Waterhuishoudkundige doelen en maatstaven
3.1 Algemeen In dit hoofdstuk zijn de relevante waterhuishoudkundige aspecten met bijbehorende doelen en maatstaven weergegeven. Dit is gebaseerd op de (geohydrologische) verkenning van de huidige situatie en het vigerende beleid. Het doel van dit hoofdstuk is het vroegtijdig en gezamenlijk vastleggen van de waterhuishoudkundige doelen en maatstaven (criteria). Dit betekent voor de gemeente dat bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp en het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met de betreffende aspecten en criteria. Het waterschap zal vervolgens het bestemmingsplan hierop beoordelen (toetsen). Op deze wijze wordt helderheid verschaft over de inbreng en reikwijdte van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en het stedenbouwkundig ontwerp. Onderstaand worden de relevante waterhuishoudkundige aspecten onderscheiden. Vervolgens zijn de relevante aspecten, de specifieke doelen en maatstaven uitgewerkt. 3.2 Relevante waterhuishoudkundige aspecten In tabel 3.1 is aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten relevant zijn. Het belangrijkste aspect bij de ontwikkeling is dat er waterhuishoudkundig en rioleringstechnisch geen verslechtering optreedt. Tabel 3.1
Relevantie waterhuishoudkundige aspecten
Waterhuishoudkundig aspect
Relevant?
Toelichting
Veiligheid
Ja
De oostzijde van het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van een primaire waterkering.
Wateroverlast
Ja
(oppervlaktewater) Riolering
Regionale en lokale wateroverlast moet worden voorkomen. Conform WB21 is de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ van toepassing.
Ja
Geen afvoer hemelwater van schoon verhard oppervlak richting RWZI. Doelmatige verwijdering conform waterkwantiteit- en waterkwaliteitstrits (‘schoonhouden-scheiden-zuiveren’).
Watervoorziening
Ja
Het plangebied is gelegen in een beschermingszone voor oppervlaktewater.
Volksgezondheid
Ja
Minimaliseren risico op watergerelateerde ziekten en plagen.
Bodemdaling
Nee
Gezien de bodemopbouw is er een geringe kans op zetting. In het funderingsadvies wordt hier verder op ingegaan.
Grondwateroverlast
Ja
Voldoen aan ontwaterings- en droogleggingsnormen. Geen extra kwel aantrekken.
99051189, revisie D1 Pagina 12 van 25
Waterhuishoudkundige doelen en maatstaven
Waterkwaliteit (oppervlaktewater Ja
Nadelige effecten op de kwaliteit van het oppervlaktewater en grond-
en grondwater)
water door vertraagde afvoer van hemelwater van verhard oppervlak moeten worden voorkomen, toepassen van beslisboom aan- en afkoppelen verhard oppervlak provincie Gelderland. Voorkomen van doodlopende watergangen.
Verdroging
Nee
Door hemelwater vast te houden in het plangebied is er geen sprake van versnelde afvoer uit het plangebied.
Aquatische natuur
Ja
Langs oevers of in open water kunnen mogelijk water- of vochtgebonden organismen migreren; Bij open water: voldoende waterdiepte voor ecologisch evenwicht.
Beheer en Onderhoud
Ja
Bij inrichting moet rekening worden gehouden met geldende onderhouds- en beheerseisen van waterschap en gemeente.
De doelen en maatstaven van de relevante waterhuishoudkundige aspecten zijn in tabel 3.2 uitgewerkt. De onderstaande doelen en maatstaven worden in overleg met de Gemeente Maasdriel en Waterschap Rivierenland vastgelegd. Tabel 3.2
Doelen en maatstaven waterhuishoudkundige aspecten
Waterhuishoudkundig aspect
Doel
Maatstaf
Veiligheid
Veiligheid tegen overstroming
Beperken graafwerkzaamheden in buitenbeschermingszone.
Wateroverlast
Vasthouden en/of bergen gebieds-
Nieuw afvoerend oppervlak moet worden vastgehou-
(oppervlaktewater)
eigen water
den/ geborgen in plangebied waarbij geldt:
•
De maatgevende afvoer door de watergangen is
Het plan mag niet leiden tot vergro-
1,5 l/s.ha. Dit is ook de afvoer die de watergan-
ting van de afvoer uit het plange-
gen in het landelijk gebied nog net aankunnen.
bied
•
Bij een regenbui die eenmaal per 100 jaar kan voorkomen met 10% opslag vanwege de klimaatsverandering (T=100+10% volgens Buishand en Velds) mag er geen inundatie optreden (NBW-norm).
•
Bij een regenbui die eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag vanwege klimaatsverandering (T=10+10% volgens Buishand en Velds) moet er voor het bouwpeil nog een drooglegging zijn van 1,0 m zijn ten opzichte van zomerpeil (WSRLnorm) en een drooglegging van 0,7 m ten opzichte van putdekselniveau. Daarnaast is in deze situatie een maximale peilstijging van 0,3 m toegestaan.
Bergingsopgave van de Empelenhof dient in het plangebied ingepast te worden. Riolering
Doelmatige verwijdering afvalwater
DWA plangebied aansluiten op bestaande vuilwaterstelsels.
Geen afvoer hemelwater van
100% van het ‘schoon’ verhard oppervlak afkoppelen.
schoon verhard oppervlak naar
(daken mogen rechtstreeks lozen op open water, voor-
riolering
zuiveren weg- en terreinverharding). Streven naar bovengrondse afvoer van hemelwater.
99051189, revisie D1 Pagina 13 van 25
Waterhuishoudkundige doelen en maatstaven
Waterhuishoudkundig aspect
Doel
Maatstaf
Watervoorziening
Voorkomen vervuiling
Zie waterkwaliteit.
Volksgezondheid
Minimaliseren risico op watergere-
Voldoende ontwatering ter plaatse van de bebouwing.
lateerde ziekten en plagen Geen afstroming van verontreinigingen naar oppervlaktewater. Voorkom voedselrijk (eutroof) en opwarmingsgevoelig water. Creëer ecologische evenwicht (tegen o.a. ratten, muggen). Schoon oppervlakte- en grondwater Streefwaarde grondwater; MTR-norm oppervlaktewater. Kindveiligheid
Open water met minmaal talud 1:3, eventueel plas-dras oever.
Grondwateroverlast
Voldoende ontwateringsdiepte en
Streven is grondwaterneutraal bouwen. Eventuele drai-
drooglegging
nage mag geen grondwaterstandverlagend effect hebben. Voorkomen aantrekken extra kwel, toename kwel compenseren.
Waterkwaliteit
Geen negatieve beïnvloeding van
Zo min mogelijk chemische bestrijdingsmiddelen bij
(oppervlaktewater en grondwa-
omliggend gebied
beheer en onderhoud openbaar gebied.
ter) Voldoen aan het convenant duurzaam bouwen (geen toepassing uitlogende materialen). Geen directe afvoer hemelwater van belast verhard oppervlak naar
Hemelwater van wegen en terreinverharding via filter-
oppervlaktewater
voorziening (bodempassage, lamellenfilters ed.). Hierbij dient de uitstroom te voldoen aan de die van een verbeterd gescheiden stelsel (VGS), wat betekent een berging van minimaal 2-4 mm en een p.o.c. van 0,3 mm/uur.
Aquatische natuur
Ecologisch evenwicht creëren
Voldoende waterdiepte (stilstaand water minimaal 1,0 m beneden laagste zomerpeil). Voorkomen doodlopende watergangen. Oevers minmaal eenzijdig (50%) natuurvriendelijke inrichten (talud 1:5 of plas-dras oevers). Inpassen KRW-waterlichaam
99051189, revisie D1 Pagina 14 van 25
Waterhuishoudkundige doelen en maatstaven
Waterhuishoudkundig aspect
Doel
Maatstaf
Beheer en onderhoud
Beheersbaar en onderhoudsvrien-
Voldoen aan uitgangspunten gesteld door gemeente en
delijk inrichten
waterschap.
•
4 m. obstakelvrije zone langs watergangen en retentievoorzieningen en maximale breedte op insteek is 14 m;
•
Bij een insteekbreedte van maximaal 7 m kan met een onderhoudsstrook aan één zijde worden volstaan. De overzijde houdt nog wel een obstakelvrije keurzone van 1,5 m;
•
A-watergangen: minimaal talud 1:2, minimale bodembreedte 0,7 meter, minimale waterdiepte 1 m bij laagste zomerpeil;
99051189, revisie D1 Pagina 15 van 25
4
Kansen en knelpunten stedenbouwkundig plan
4.1 Inleiding In figuur 4.1 is de stedenbouwkundige opzet voor Kerkdriel-Noord weergegeven. Figuur 4.1
Voorlopig stedenbouwkundig plan
Het plan bevat 233 woningen. De watergang (KRW-waterlichaam) centraal in het gebied doorsnijdt de nieuwe wijk van noord naar zuid. De watergang wordt verbreed en krijgt flauwe, natuurvriendelijke oevers. Het wordt een parkachtige zone met bomen, wandelpaden en een verbinding voor langzaam verkeer van het Hoorzik naar de Veersteeg. Haaks hierop komen groen- en waterstructuren die de richting van de oorspronkelijke kavelstructuur hebben. Een aantal bestaande watergangen worden verbreed en krijgen flauwe oevers. In het noordelijke deel van de centrale groen – blauwe zone wordt een (deels overstroombaar) speeleiland aangelegd. Dit wordt een spannend eiland met hoge en lage, droge en natte delen. Een plek om te struinen en te ontdekken. In het noordoostelijk deel van het plangebied komt een grote, groene wadi. 4.2 Veiligheid Het noordoostelijk deel van het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering van de Maas. Hier dienen graafwerkzaamheden zoveel mogelijk te worden voorkomen. Om deze reden (en het voorkomen van het aantrekken van extra kwel) is gekozen om een wadi aan te leggen. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden zal een ontheffing van de Keur moeten worden aangevraagd.
99051189, revisie D1 Pagina 16 van 25
Kansen en knelpunten stedenbouwkundig plan
4.3
Oppervlaktewater
Peilgebieden In de huidige situatie ligt het plangebied voor het grootste deel in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt het peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP. In de toekomstige situatie blijven de twee peilgebieden bestaan. De huidige stuw blijft gehandhaafd en aan de westzijde van het plangebied komt een tweede stuw. Doodlopende watergangen zijn zoveel mogelijk voorkomen en de doodlopende watergangen die wel aanwezig zijn kunnen doorgespoeld worden door sturing door middel van de stuwen. Figuur 4.2
Peilscheiding
Berging Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak op de locatie toe. Om te voorkomen dat versnelde afvoer van het hemelwater plaatsvindt en daardoor elders in het peilgebied ongewenste peilstijgingen optreden, moet in ieder geval de toename van het verhard oppervlak worden gecompenseerd. Ook het te dempen oppervlaktewater moet in het plan worden gecompenseerd. In onderstaande tabel zijn voor het stedenbouwkundig plan de oppervlaktes van het uitgeefbaar terrein, verharding openbaar gebied, open water, wadi’s en groen weergegeven. Tabel 4.1 Oppervlakteverdeling plangebied 2
Oppervlak (m ) Uitgeefbaar terrein Verharding openbaar gebied
79.200 18.900
Open water op waterlijn
11.000 (waarvan 3.600 bestaand)
Wadi’s
4.700
Groen (incl. oevers)
28.500 (waarvan 11.000 oevers)
Totaal
142.300
Waterschap Rivierenland hanteert de maatstaf dat bij een bui T=10 +10% (een bui die statistisch gezien één maal per tien jaar voorkomt met 10% vanwege klimaatopslag) een peilstijging van 0,3 meter ten opzichte van zomerpeil mag optreden. Bij een bui T=100 +10% mag het peil tot de insteek stijgen.
99051189, revisie D1 Pagina 17 van 25
Kansen en knelpunten stedenbouwkundig plan
De peilstijging bij de verschillende neerslaggebeurtenissen is berekend met het niet-stationaire model Gronam. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • het verhard oppervlak van de Empelenhof (circa 8.000 m2) wordt rechtsreeks aangesloten op het plangebied Kerkdriel-Noord; • van het uitgeefbare terrein wordt 60% als verhard oppervlak gerekend; • geen afvoer van onverhard gebied; • berging op land is niet meegenomen in de berekening; • drooglegging 1,0 meter ten opzichte van zomerpeil; • geen infiltratie in wadi’s tijdens de bui; • regenduurlijn van 48 uur; • landelijke afvoer van 1,50 l/s/ha; • taluds gemiddeld 1:4 (één zijde 1:2, andere zijde 1:6); • berging is berekend in het nieuwe oppervlaktewater en wadi’s, het (deels) overstroombare speeleiland is niet meegerekend; • bij T=100 +10% zijn de wadi’s niet meegenomen in de berekening. Uit de berekeningen blijkt dat bij bui T=10+10% een peilstijging van 0,27 m optreedt. Bij een bui T=100+10% bedraagt de peilstijging 0,53 meter, hetgeen niet leidt tot overlast. In bijlage 5 zijn de berekeningsresultaten weergegeven. 4.4 Riolering Het afstromende hemelwater wordt bovengronds getransporteerd (via wadi’s, zie paragraaf 4.5 waterkwaliteit) naar het oppervlaktewater. Bovengrondse afvoer is in principe mogelijk in dit stedenbouwkundig plan, in het waterhuishoudingsplan zal hier verder op worden ingegaan. Voor het huishoudelijk afvalwater zal in een later stadium een dwa-stelsel worden ontworpen. De bestaande rioolpersleiding wordt in samenspraak met de gemeente verlegd. 4.5 Waterkwaliteit en natuur Hemelwater afkomstig van daken mag rechtstreeks worden geloosd op het oppervlaktewater, mits er geen uitlogende materialen worden gebruikt. In verband met mogelijke vervuiling moet het hemelwater afkomstig van de wegen en parkeerplaatsen worden gefilterd, bijvoorbeeld via een bodempassage (wadi), berm of lamellenfilter. Het hemelwater afkomstig van de daken wordt bovengronds tot aan de perceelsgrens aangeboden. In het westelijke deel van het plangebied worden halverwege de bouwstroken wadi’s aangelegd. Het hemelwater wordt via goten naar de wadi’s geleid. Via de wadi’s wordt kan het hemelwater geloosd op het oppervlaktewater. Dit zal verder worden uitgewerkt in een waterhuishoudingsplan. Indien nodig worden de groenstroken in het oostelijk deel van het plangebied ingericht als wadi’s. De centrale watergang in het plangebied (KRW-waterlichaam) wordt zo ingericht dat er aan beide zijden een natuurvriendelijke oever ontstaat. Hierbij worden in verband met het beperken van ontgravingen plas-drasoevers aangelegd. De inrichting van de watergang aan de westzijde van het plangebied wordt in een later stadium bepaald. Uitgangspunt is dat één zijde natuurvriendelijk wordt ingericht. In verband met de waterkwaliteit en het ecologisch evenwicht worden alle watergangen in het plangebied aangelegd met een waterdiepte van één meter op zomerpeilniveau. Daarnaast zijn alle watergangen met elkaar verbonden, waardoor het water kan circuleren.
99051189, revisie D1 Pagina 18 van 25
Kansen en knelpunten stedenbouwkundig plan
4.6 Grondwater In normale situaties (T=1) wordt een drooglegging van één meter ten opzichte van het straatpeil (putdekselniveau) aangehouden. Het vloerpeil van de woningen dient 0,30 meter boven het straatpeil te worden aangelegd. In de huidige situatie varieert het maaiveld van 3,2 m +NAP aan de westzijde van het plangebied tot 4,0 m +NAP aan de oostzijde. In het grootste deel van het plangebied ligt het zomerpeil op 2,8 m +NAP. Dit betekent dat in het westen van het plangebied een drooglegging van 0,40 m voorkomt en in het oosten 1,20 meter. Om aan de droogleggingsnormen te voldoen moet het straatpeil (putdekselniveau) op minimaal 3,8 m +NAP komen te liggen. Een groot deel van het plangebied zal derhalve moeten worden opgehoogd. Aan de westzijde van het plangebied volstaat een straatpeil van 3,3 m +NAP In het waterhuishoudingsplan zullen de aanleghoogtes in relatie met de hoogtes van de bestaande wegen en oppervlakkige afvoernader worden bepaald. Omdat het plangebied dicht achter een primaire waterkering (berm) is gelegen, kan als gevolg van het aanleggen van extra oppervlaktewater (extra) kwel in het gebied worden aangetrokken. De toename van kwel moet worden gecompenseerd binnen het plangebied. Uit de kwelberekening1 blijkt dat in de huidige situatie bij een T=10 rivierwaterstand de gemiddelde kwel in het plangebied 5,2 mm/dag per m2 oppervlaktewater bedraagt. Om de toename van kwel als gevolg van het realiseren van extra oppervlaktewater te beperken, wordt in het oostelijk deel van het plangebied voornamelijk droge berging gecreëerd. Daarnaast wordt geadviseerd om op plaatsen waar de deklaag dun is onder de waterbodem een kleilaag aan te brengen. Door het realiseren van het voorgenomen plan neemt de kwelstroom toe met gemiddeld 2,9 mm/dag per m2 open water bij een T=10 rivierwaterstand. Deze kwel zal in het plan moeten worden geborgen. Het waterschap hanteert hierbij dat bij een bui T=2+10% en een T=10 rivierstand de drooglegging ten minste 0,70 meter ten opzichte van straatpeil bedraagt (komt overeen met 30 cm peilstijging). Uit de bergingsberekening (bijlage 5) blijkt dat in deze situatie een peilstijging van 0,21 meter optreedt. Grondwaterstanden boven de GHG mogen worden afgetopt door middel van drainage. Er mag echter geen systematische verlaging van de grondwaterstanden plaatsvinden. 4.7 Beheer en onderhoud De (nieuwe) watergangen komen in principe in het beheer van het waterschap. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de wensen van het waterschap ten aanzien van beheer en onderhoud. Voor de oost-west lopende watergangen is uitgegaan van eenzijdig onderhoud. Hierbij wordt in principe het volgende dwarsprofiel toegepast, zie figuur 4,2. Figuur 4.3
Principeprofiel oost-west lopende watergangen 14,5 m 7m 1: 6
1m
5m 1: 2
1: 2 1m
1: 2
1m
Aan één zijde wordt een flauw talud toegepast, waarbij het mogelijk is over het talud te rijden voor het plegen van onderhoud. Aan de andere zijde komt een talud van 1:2. De breedte vanaf de waterspiegel aan de zijde van het flauwe talud tot aan de insteek van het talud aan de andere zijde (talud 1:2) bedraagt 7 meter. Aan deze zijde is nog een obstakelvrije zone van 1,50 meter beschikbaar. Langs de Veersteeg is dit profiel niet mogelijk. Hier is in overleg met het waterschap gekozen voor een harde beschoeiing. 1
Grontmij, Kwelonderzoek Maasdriel-Noord, 22 juli 2009, kenmerk 271484, referentienummer 11/99048772/TK/TVO 99051189, revisie D1 Pagina 19 van 25
Kansen en knelpunten stedenbouwkundig plan
Voor de centrale watergang in het midden van het plangebied wordt uitgegaan van natuurvriendelijke oevers aan twee zijden door middel van een plas-drasoever en flauwe taluds. Het onderhoud kan gepleegd worden vanaf de flauwe taluds. De breedte op de waterspiegel bedraagt maximaal 14 meter. Gevarieerd kan worden in de breedte van de plas-drasoever en het talud (flauwer dan 1:6). Figuur 4.4
Principeprofiel centrale watergang 26 m 14 m
1: 6 2m
1: 2
1m
1m 6,8 m
Over de centrale watergang komt een brug. De overige kruisingen worden als duiker uitgevoerd. De brug wordt zodanig ontworpen dat het onderhoudsmaterieel het speleiland kan bereiken. De watergang aan de westzijde van het plangebied wordt in een later stadium ontworpen. Hierbij wordt in ieder geval uitgegaan van eenzijdige natuurvriendelijke inrichting. De watergang aan de westzijde van het plangebied wordt in een later stadium ontworpen. Hierbij wordt in ieder geval uitgegaan van eenzijdige natuurvriendelijke inrichting. De wadi’s komen in beheer bij de gemeente. De wadi’s worden zodanig ontworpen dat met het reguliere maaimaterieel van de gemeente het onderhoud kan worden gepleegd. In bijlage 6 zijn voor verschillende plaatsen in het plan de profielen weergegeven. Een nadere uitwerking vindt plaats in het inrichtingsplan.
99051189, revisie D1 Pagina 20 van 25
5
Waterparagraaf
5.1 Algemeen Op grond van de afspraak uit de startovereenkomst WB21 moeten decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf wordt uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. In het kader van de Watertoets is op 7 april 2009 overleg geweest tussen Waterschap Rivierenland (de heer Van den Ring), de Gemeente Maasdriel (de heer Doomernik) en Grontmij (de heer Maathuis en mevrouw Kruidhof) over uitgangspunten en randvoorwaarden. Op 8 juli 2009 is het stedenbouwkundig plan besproken. De opmerkingen uit deze besprekingen zijn verwerkt in het watertoetsdocument en de waterparagraaf. 5.2 Beleidskader Richtinggevend is het algemene waterbeleid dat staat beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding van de rijksoverheid, het Waterhuishoudingplan Gelderland van de Provincie Gelderland en het Waterbeheersplan van het Waterschap Rivierenland. In het kort schrijven al deze plannen het voorkomen van afwentelen van problemen in ruimte en tijd (duurzaamheidsbeginsel) voor. De twee principes voor duurzaam waterbeheer zijn de volgende zogenaamde tritsen: • vasthouden, bergen en (vertraagt) afvoeren; • schoonhouden, scheiden en zuiveren. De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, wordt het water vertraagd afgevoerd. De trits houdt ook in dat grondwater niet wordt afgevoerd om de benodigde ontwateringsdiepte te bereiken. Bij schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 5.3 Huidige situatie Het huidige bodem- en watersysteem ter plaatse van het plangebied wordt als volgt samengevat: • het maaiveld varieert van 3,2 m +NAP in het westen tot 4,0 m +NAP in het oosten; • de bodem bestaat uit kleiig, slecht doorlatend materiaal. Op sommige plaatsen komt vanaf 2,5 m -mv zand voor; • de GHG ligt in de deklaag op circa 2,6 m +NAP en de GLG op 1,1 m +NAP. In het eerste watervoerend pakket ligt de GHG varieert van 1,3 à 1,7 m +NAP tot 2,4 à 2,7 m +NAP; • aan de oostkant van het plangebied ligt de primaire waterkering van de Maas; • in het plangebied komt in de huidige situatie 5,2 mm/dag kwel voor bij een T=10 rivierstand; • centraal in het plangebied ligt een KRW-waterlichaam; • het plangebied ligt voor het grootste deel in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt het peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP.
99051189, revisie D1 Pagina 21 van 25
Waterparagraaf
5.4 Kansen en knelpunten stedenbouwkundig ontwerp Het plan bevat 233 woningen. De watergang (KRW-waterlichaam) centraal in het gebied doorsnijdt de nieuwe wijk van noord naar zuid. De watergang wordt verbreed en krijgt flauwe, natuurvriendelijke oevers. Het wordt een parkachtige zone met bomen, wandelpaden en een verbinding voor langzaam verkeer van het Hoorzik naar de Veersteeg. Haaks hierop komen groen- en waterstructuren die de richting van de oorspronkelijke kavelstructuur hebben. Een aantal bestaande watergangen worden verbreed en krijgen flauwe oevers. In het noordelijke deel van de centrale groen – blauwe zone wordt een (deels overstroombaar) speeleiland aangelegd. Dit wordt een spannend eiland met hoge en lage, droge en natte, delen. Een plek om te struinen en te ontdekken. 5.4.1 Veiligheid Het noordoostelijk deel van het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering van de Maas. Hier dienen graafwerkzaamheden zoveel mogelijk voorkomen te worden. Om deze reden (en het voorkomen van het aantrekken van extra kwel) is gekozen om een wadi aan teleggen. 5.4.2 Oppervlaktewater Peilgebieden In de huidige situatie ligt het plangebied voor het grootste deel in één peilgebied, met een zomerpeil van 2,8 m +NAP en een winterpeil van 2,7 m +NAP. Aan de westzijde van het plangebied ligt het peilgebied met een zomerpeil van 2,3 m +NAP en een winterpeil van 2,0 m +NAP. In de toekomstige situatie blijven de twee peilgebieden bestaan. De huidige stuw blijft gehandhaafd en aan de westzijde van het plangebied komt een tweede stuw Berging Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak op de locatie toe. Om te voorkomen dat versnelde afvoer van het hemelwater plaatsvindt en daardoor elders in het peilgebied ongewenste peilstijgingen optreden, moet in ieder geval de toename van het verhard oppervlak worden gecompenseerd. Ook het te dempen oppervlaktewater moet in het plan worden gecompenseerd. In onderstaande tabel zijn voor het stedenbouwkundig plan de oppervlaktes van het uitgeefbaar terrein, verharding openbaar gebied, open water, wadi’s en groen weergegeven. Tabel 4.2 Oppervlakteverdeling plangebied 2
Oppervlak (m ) Uitgeefbaar terrein Verharding openbaar gebied
79.200 18.900
Open water op waterlijn
11.000 (waarvan 3.600 bestaand)
Wadi’s
4.700
Groen (incl. oevers)
28.500 (waarvan 11.000 oevers)
Totaal
142.300
Ook de neerslag afkomstig uit het naastgelegen plan de Empelenhof wordt in het plangebied Kerkdriel-Noord geborgen. Uit de berekeningen blijkt dat bij bui T=10+10% een peilstijging van 0,27 m optreedt. Bij een bui T=100+10% bedraagt de peilstijging 0,53 meter, hetgeen niet leidt tot overlast. 5.4.3 Riolering Het afstromende hemelwater wordt bovengronds getransporteerd (via wadi’s, zie paragraaf 4.5 waterkwaliteit) naar het oppervlaktewater. Bovengrondse afvoer is in principe mogelijk in dit stedenbouwkundig plan, in het waterhuishoudingsplan zal hier verder op worden ingegaan. Voor het huishoudelijk afvalwater zal in een later stadium een dwa-stelsel worden ontworpen. De bestaande rioolpersleiding wordt in samenspraak met de gemeente verlegd.
99051189, revisie D1 Pagina 22 van 25
Waterparagraaf
5.4.4 Waterkwaliteit en natuur Hemelwater afkomstig van daken mag rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater, mits er geen uitlogende materialen worden gebruikt. In verband met mogelijke vervuiling moet het hemelwater afkomstig van de wegen en parkeerplaatsen worden gefilterd, bijvoorbeeld via een bodempassage (wadi), berm of lamellenfilter. Het hemelwater afkomstig van de daken wordt bovengronds tot aan de perceelsgrens aangeboden. In het westelijke deel van het plangebied worden halverwege de bouwstroken wadi’s aangelegd. Het hemelwater wordt via goten naar de wadi’s geleid. Via de wadi’s wordt het hemelwater geloosd op het oppervlaktewater. Dit zal verder uitgewerkt worden in een waterhuishoudingsplan. Indien nodig worden de groenstroken in het oostelijk deel van het plangebied ingericht als wadi’s. De centrale watergang in het plangebied (KRW-waterlichaam) wordt zo ingericht dat er aan beide zijden een natuurvriendelijke oever ontstaat. Hierbij worden in verband met het beperken van ontgravingen plas-drasoevers aangelegd. De inrichting van de watergang aan de westzijde van het plangebied wordt in een later stadium bepaald. Uitgangspunt is dat één zijde natuurvriendelijk wordt ingericht. In verband met de waterkwaliteit en het ecologisch evenwicht worden alle watergangen in het plangebied aangelegd met een waterdiepte van één meter op zomerpeilniveau. Daarnaast zijn alle watergangen met elkaar verbonden, waardoor het water kan circuleren. 5.4.5 Grondwater In normale situaties wordt een drooglegging van minimaal één meter ten opzichte van het straatpeil (putdekselniveau) aangehouden. Het vloerpeil van de woningen dient 0,30 meter boven het straatpeil te worden aangelegd. Om aan de droogleggingsnormen te voldoen zal het straatpeil (putdekselniveau) op minimaal 3,8 m +NAP moeten komen te liggen, uitgezonderd van het westelijke deel. Daar volstaat een straatpeil van minimaal 3,3 m +NAP. Een groot deel van het plangebied moet worden opgehoogd. In het waterhuishoudingsplan zullen de aanleghoogtes in relatie met de hoogtes van de bestaande wegen en oppervlakkige afvoer nader worden bepaald. Omdat het plangebied dicht achter een primaire waterkering (berm) is gelegen, kan als gevolg van het aanleggen van extra oppervlaktewater (extra) kwel in het gebied worden aangetrokken. De toename van kwel dient te worden gecompenseerd binnen het plangebied. Om de toename van de kwel als gevolg van het realiseren van extra oppervlaktewater te beperken, wordt in het oostelijk deel van het plangebied voornamelijk droge berging gecreëerd. Daarnaast wordt geadviseerd om op plaatsen waar de deklaag dun is onder de waterbodem een kleilaag aan te brengen. Door het realiseren van het voorgenomen plan neemt de kwelstroom toe met gemiddeld 2,9 mm/dag per m2 open water bij een T=10 rivierwaterstand. Deze kwel zal in het plan geborgen moeten worden. Uit de bergingsberekening blijkt dat bij een bui T=2+10% en een T=10 rivierstand een peilstijging van 0,21 meter optreedt. Grondwaterstanden boven de GHG mogen worden afgetopt door middel van drainage. Er mag echter geen systematische verlaging van de grondwaterstanden plaatsvinden. 5.4.6 Beheer en onderhoud De (nieuwe) watergangen komen in principe in beheer van het waterschap. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de wensen van het waterschap ten aanzien van beheer en onderhoud. Voor de oost-west lopende watergangen is uitgegaan van eenzijdig onderhoud. Aan één zijde wordt een flauw talud toegepast, waarbij het mogelijk is over het talud te rijden voor het plegen van onderhoud. Aan de andere zijde komt een talud van 1:2. De breedte vanaf de waterspiegel aan de zijde van het flauwe talud tot aan de insteek van het talud aan de andere zijde bedraagt maximaal zeven meter. Aan deze zijde is nog een obstakelvrije zone van 1,50 meter beschikbaar. Langs de Veersteeg is dit profiel niet mogelijk. Hier is in overleg met het waterschap gekozen voor een harde beschoeiing.
99051189, revisie D1 Pagina 23 van 25
Waterparagraaf
Voor de centrale watergang in het midden van het plangebied wordt uitgegaan van natuurvriendelijke oevers aan twee zijden door middel van een plas-drasoever en flauwe taluds. Het onderhoud kan worden gepleegd vanaf de flauwe taluds. De breedte op de waterspiegel bedraagt maximaal 14 meter. Gevarieerd kan worden in de breedte van de plas-drasoever en het talud (flauwer dan 1:6). Over de centrale watergang komt een brug. De overige kruisingen worden als duiker uitgevoerd. De brug wordt zodanig ontworpen dat het onderhoudsmaterieel het speleiland kan bereiken. De watergang aan de westzijde van het plangebied wordt in een later stadium ontworpen. Hierbij wordt in ieder geval uitgegaan van eenzijdige natuurvriendelijke inrichting. De wadi’s komen in beheer bij de gemeente. De wadi’s worden zodanig ontworpen dat met het reguliere maaimaterieel van de gemeente het onderhoud kan worden gepleegd.
99051189, revisie D1 Pagina 24 van 25
Bijlage 1
Terreinhoogtes
99051189, revisie D1
Bijlage 2
Ligging boorpunten
99051189, revisie D1