^j Grontmij
GrontmijNederland B.V.
Robijnstraat 11 1812RB Alkmaar Postbus214 1800AE Alkmaar T+31 888115392 F +317285026 57 www.grontmij.nl
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland T.a.v. de heer VanZanten Postbus 19530 2500 CM DENHAAG
Plaatsen datum
Referentienummer
Kenmerk
Alkmaar, 15September 2014
GM-0142023
338245
Betreft
FF/75C/2014/0281.nac.mvz
Geachte heer VanZanten, Op20 augustus 2014 hebbenwij uwreactie ontvangen oponze ontheffingsaanvraag voor het project 'DeWaalwaard-herontwikkelingten behoeve vanvestiging vande Beijer B.V. ofeenwatergebonden bedrijf categorie 4.2' met kenmerk FF/75C/2014/0281. U heeft inuw brief aangegeven dat deontheffingsaanvraag onvolledig is,uheeftaangegeven dat uaanvullende informatie nodig heeft om deontheffingsaanvraag goedte kunnen beoordelen.Wijsturen ubijdeze deaanvullende informatietoe. Vraaq1 Bijde mitigerende maatregelenvoor de gewonedwergvleermuis(HI.8Activiteitenplan/bijlage4 H3.3,mitigatie-encompensatieplan)worden enkele opties/varianten gegeven vantijdelijke en permanente maatregelen.Opties zijn ineen ontheffingstraject niettetoetsen. De keuzevoor dete gebruiken maatregelen bijde nieuwe bebouwing,is eveneens onduidelijk.Wijwillen uverzoeken eendefinitieve keuzete makenendeze onderbouwd tertoetsing voor teleggen. Reactie op vraaq1 Wijtrekkendeontheffingsaanvraag voor hetslopenvan hetwoonhuis ende gebouwen in. Dit betekent dater nugeen ontheffing aangevraagd wordtvoor de gewonedwergvleermuis. Deontheffing wordt ineen later stadium door deeigenaar van hetterrein aangevraagd,deeigenaar voegt bijde aanvraag hetdefinitieve mitigatieplan. Door desloop van hetwoonhuis uit de ontheffingsaanvraag te houden,treden er geen negatieve effecten opbijde dwergvleermuis. Vraaq2 Det tijdelijke maatregelen voor de huismusendegewone dwergvleermuis zijn inde zomer van2013gerealiseerd.Zijn gegevens over het gebruik vande maatregelen bekend? Reactie opvraaq2 Erzijn noggeen resultaten bekend vandewerking van detijdelijke maatregelen, doordat desloop vandewoning engebouwen nu buiten de ontheffingsaanvraag valt, verdwijnen ergeenvaste rust- enverblijfplaatsen.
Grontmij Nederland B.V. Statutairgevestigd te DeBilt Handelsregister 30129769
ifcGrontmij Referentienummer
Pagina
GM-0142023
2van3
Vraaq3 Inhet mitigatieplanwordt aangegeven dat een deelvandedoor de huismus benutte (erf)beplantingverloren gaat, maar dat ervoldoende overzal blijven.Uitfiguur 3Activiteitenplan zouafgeleid kunnen worden dat langsdegehele noordwestzijde ende zuidzijdewerkzaamhedenaan de randvan het terreinworden uitgevoerd,daar waar opgaande begroeiing aanwezig is.Wijwillen uverzoeken aantegevenwelke beplanting gespaard blijftenwaarom deze voldoende draagvlak voor deresterende populatiezou bieden. Daarnaast willen wij uverzoeken aantegeven opwelkewijze ukunt garanderendat bijvoorgenomengrootschalige grondverzet en bouwactiviteiten de resterende vegetatie nietalsnog zalworden aangetast, danwel verdwijnen? Reactieopvraag3 Uit hetactiviteitenplan,figuur 4 komt naarvorenwaar grondverzet plaatsvindt. Hieruit komt naar vorendater bij het woonhuis geengrondverzet plaatsvindt. De haag bij het woonhuis diegebruikt wordt door de huismus, blijft staan.Aangeziendit de cruciale begroeiing isvoor de huismus, blijft de gunstige staat van instandhouding vandesoort gehandhaafd. Bij uitvoering vande werkzaamheden wordtde haag random het huis afgezet, omtevoorkomen datdeze vegetatie wordt aangetast. Vraag 4 Inhet activiteitenplan wordt aangegeven datontheffing voor de rivierrombout niet nodig iswanneer mitigerende maatregelenwordengetroffen. Uitdestukken blijktdat ondanks het nemenvan mitigerende maatregelen niet uitgesloten isdat exemplarengedood of verwond zullen raken.Wij raden uaan deze soort alsnogaantevragen. Reactie opvraag4 Wijwillen deontheffing voor de rivierrombout, met deze brief,aanvullend aanvragen. In het bijgevoegde herziene activiteitenplan (bijlage 1) isde benodigde informatie overde rivierrombout opgenomen. Vraag 5 Uitdeaanvraag blijkt dat een andere partij dan deontheffinghouder de nieuwbouw zal kunnen gaan uitvoeren (Cluster3).Wijwillen uverzoeken aante gevenopwelkewijze u kunt garanderen dat devoorgestelde permanente mitigerende maatregelen daadwerkelijkzullen worden uitgevoerd zoals genoemdinhetactiviteitenplan. Reactie opvraag5 Omtegaranderen dat permanente mitigerende maatregelenwordenuitgevoerd voor de huismus endegewone dwergvleermuiswordt desloop van hetwoonhuis ende overige bebouwing uit deaanvraag verwijderd van de Provincie Gelderland.Voor desloopvan degebouwen wordt een nieuwe ontheffing aangevraagd door de uiteindelijke eigenaar van hetterrein,zodat de uitvoering van de mitigerende maatregelenjuridisch geborgdis. Inbijlage 1hebbenwijeen herzien activiteitenplan opgenomen,passend bijde herziene aanvraag. Tenslotte vragenwij uwaandacht voor hetvolgende. Onze opdrachtgever, de Provincie Gelderland, heeftten behoeve van het project waarop onderhavige ontheffingsaanvraag ziet,eencoordinatiebesluit als bedoeld inartikel 3.33 vandeWet ruimtelijkeordening, genomenopgrandwaarvan de indat besluit genoemdeoverheidstoestemmingengezamenlijk ineenprocedureworden voorbereid.Deontheffing opgrandvande Flora-en faunawet iseenvande in hetcoordinatiebesluit genoemde overheidstoestemmingen. Debehandelaar vandeze ontheffingsaanvraag bij RVO ishiervanopdehoogte.
tg Grontmij Referentienummer
Pagina
GM-0142023
3van3
Namens onze opdrachtgever wil ik uverzoeken om uiterlijk op maandag 29 September as. hetconcept van het ontwerp ontheffingsbesluit te mailen naar de provinciaal vergunningencoordinator voor dit project,TonJanse(t.janse(5)gelderland.n0. Deoverige ontwerpbesluiten inverband metdit project zijndan ook gereed en worden voorafgaand aandeterinzagelegging inhoudelijk opelkaarafgestemd. Uitgangspunt is dat opdonderdag 16oktober as.devoor dit project benodigde ontwerpbesluiten gedurende een periode van6wekenter inzageworden gelegd (afd.3:4Awb). Wij gaan ervan uit uhiermee voldoende gei'nformeerdtehebben. Metvriendelijke groet, Grontmij Nederland B.V.
(YUU*f+-"\ !r
Marloes Kolen Adviseur Ecologie
Bijlage: • Activiteitenplan Flora-enfaunawet met referentienummer GM-0142050
Activiteitenplan Flora- en faunawet Activiteitenplan voor de ontheffingsaanvraag cluster 1 maatregelen ten behoeve van de werkzaamheden voor de Waalwaard
Definitief
Provincie Gelderland
Grontmij Nederland B.V. Alkmaar, 15 september 2014
GM-0142050, revisie 1
Verantwoording
Titel
:
Activiteitenplan Flora- en faunawet
Subtitel
:
Activiteitenplan voor de ontheffingsaanvraag cluster 1 maatregelen ten behoeve van de werkzaamheden voor de Waalwaard
Projectnummer
:
338245
Referentienummer
:
GM-0142050
Revisie
:
1
Datum
:
15 september 2014
Auteur(s)
:
ing. M. Kolen
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
mr. D. Tuitert
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
ing. R. Krom
Grontmij Nederland B.V. Robijnstraat 11 1812 RB Alkmaar Postbus 214 1800 AE Alkmaar T +31 88 811 53 92 F +31 72 850 26 57 www.grontmij.nl
GM-0142050, revisie 1 Pagina 2 van 28
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9 1.10 1.11
Activiteitenplan .......................................................................................................... 4 Onderdeel A .............................................................................................................. 4 Onderdeel B .............................................................................................................. 4 Onderdeel C.............................................................................................................. 5 Onderdeel D + F........................................................................................................ 7 Onderdeel E + S + U ............................................................................................... 14 Onderdeel G + J...................................................................................................... 16 Onderdeel N + O ..................................................................................................... 16 Onderdeel H + I + P + Q + R ................................................................................... 20 Onderdeel L ............................................................................................................ 26 Onderdeel M ........................................................................................................... 26 Onderdeel T ............................................................................................................ 28
Bijlage 1:
Topografische en kadastrale kaart
Bijlage 2:
Notitie geluidseffecten in relatie tot natuur gedurende de aanlegfase voorbereidende werkzaamheden (cluster 1) (bron: Royal HaskoningDHV 2014)
Bijlage 3:
Notitie mitigatie, Bureau Waardenburg, 3 oktober 2013
Bijlage 4:
Mitigatie- en compensatieplan Bureau Waardenburg, 27 februari 2013
GM-0142050, revisie 1 Pagina 3 van 28
1
Activiteitenplan
1.1 Onderdeel A Adres, eigendom en kadastrale gegevens ingreep Het adres van het bedrijventerrein in de Waalwaard is: Waalbandijk 69 6669 MC Dodewaard Gemeente Neder-Betuwe Provincie Gelderland De gegevens omtrent de kadastrale gegevens van de werklocaties zijn in tabel 1 weergegeven. De kadastrale kaart is opgenomen in bijlage 1 van dit activiteitenplan. Tabel 1. Eigendomgegevens van de verschillende locaties van bedrijventerrein de Waalwaard Bedrijventerrein , inclusief uitbreidingsdeel. Waalbandijk 69 6669 MC Dodewaard Hien, sectie D 376, 418 en 444 Invaaropening en uitdiepen vaargeul Waal Hien, sectie D (Waal) Locatie slikkige oevers, poelen rugstreeppad Hien, sectie D 490 (Noordplas) Toegangsweg en persriolering Hien, sectie D 302, 304, 306, 311 (strang) Nieuwe opgang Waalbandijk en persriolering Hien, sectie D (Waalbandijk) 1.2 Onderdeel B Omschrijving activiteiten en werkzaamheden B1
Overzicht van activiteiten waar de Provincie Gelderland vergunning voor aanvraagt en waar De Beijer (of een ander watergebonden bedrijf categorie 4.2) vergunning voor gaat aanvragen. Om de hervestiging van de Beijer (of een ander milieucategorie 4.2 watergebonden bedrijf) in De Waalwaard te faciliteren, is een aantal herinrichtingswerkzaamheden nodig op het fabrieksterrein. Na de herinrichting kan het bedrijf het fabrieksterrein inrichten en exploiteren. De Provincie Gelderland is verantwoordelijk voor de voorbereidende werkzaamheden om vestiging van een milieucategorie 4.2 watergebonden bedrijf (als de Beijer) mogelijk te maken op het fabrieksterrein. De provincie Gelderland vraagt dan ook vergunning/ontheffing aan voor de werkzaamheden genoemd in cluster 1. De Beijer (of een ander milieucategorie 4.2 watergebonden bedrijf) die in de toekomst het fabrieksterrein gaat exploiteren, is verantwoordelijk voor de benodigde vergunningen voor het gebruik van het terrein. De genoemde vergunningen in cluster 2 en 3 worden niet aangevraagd door de Provincie Gelderland. Cluster 1: Aanvragen voor toestemmingen die de randvoorwaarden scheppen voor de vestiging van de Beijer (of eventueel andere milieucategorie 4 bedrijven passend binnen het PIP), door de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om toestemmingen die betrekking hebben op het graven van de nieuwe invaaropening, het dempen van de bestaande invaaropening, het ophogen en uitbreiden van het bedrijfsterrein, het vullen van de kleiputten, de rivierkundige aspecten die samenhangen met de loswal, de Toegangsweg, de nieuwe opgang naar de Waalbandijk, het persriool en om toestemmingen voor het treffen van mitigerende natuur beschermingsmaatregelen.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 4 van 28
Activiteitenplan
Cluster 2: Aanvragen voor toestemmingen (namens de Beijer, door RHDHV) die de effecten als gevolg van de bouw en exploitatie van de inrichting van de Beijer reguleren. Het gaat hierbij uitsluitend om (a) het milieuhygiënisch oprichten en in werking hebben van de inrichting (Wabo-eerste fasebeschikking); (b) eventuele vergunningplichten op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van Neder-Betuwe (APV); (c) het onttrekken van oppervlaktewater en brengen van stoffen in het oppervlaktewater; en (d) om de effecten van bouw en exploitatie van de inrichting op beschermde natuurwaarden in Natura 2000-gebieden (zoals geluiduitstraling, stikstofdepositie en lichtuitstraling). Cluster 3: Aanvragen voor de toestemming (Wabo tweede fasebeschikking) namens en/of door de Beijer/RHDHV voor de bouw- en aanlegactiviteiten die direct samenhangen met de inrichting van de Beijer in de Waalwaard (Cluster 2). Het gaat hierbij om de daadwerkelijke bouw van de bedrijfsgebouwen, maar ook om een gedeelte van de Cluster 1-activiteiten die expliciet gerelateerd kunnen worden aan de voorgenomen inrichting van de Beijer: de loswal (inclusief afmeervoorzieningen) en de lozings- en innamevoorziening(en). Ook het daadwerkelijk ophogen/veranderen/realiseren van de Toegangsweg, de nieuwe opgang naar de Waalbandijk en het aanleggen van het persriool behoren tot Cluster 3. Hieronder zijn de voorziene maatregelen van Cluster 1 beschreven. Aandachtspunt bij de activiteiten in de uiterwaarden is dat er rekening gehouden dient te worden met hoogwaterperiode (15 oktober - 1 april). De werkzaamheden en het materiaal mogen niet de doorstroming bij hoogwater belemmeren. B2
Werkzaamheden/activiteiten waar de Provincie Gelderland vergunning/ontheffing voor aanvraagt.
Werkzaamheden in de omgeving van het fabrieksterrein · Verwijderen bosschages/bomen, erfbeplanting benodigd voor terreininrichting. · Herinrichting oever plas ten behoeve van de ontwikkeling van slikkige rivieroevers als mitigatie voor verlies bij het ontgraven van de nieuwe invaaropening (oever Noordplas) (figuur2.1). · Realisatie voortplantingswater rugstreeppad nabij locatie slikkige rivieroevers. · Realisatie nieuwe invaaropening (na realisatie van slikkige rivieroevers) · Dempen van een deel van de huidige invaaropening ten behoeve van terreinuitbreiding. · Ophoging fabrieksterrein tot 11,5 m+NAP (circa 3,0 ha): zuidelijk en noord/oostelijk van de huidige steenfabriek. 1.3 Onderdeel C Topografische kaart In bijlage 1 is de topografische kaart van het plangebied en de omgeving opgenomen. Om de verplaatsing naar de Waalwaard mogelijk te maken, heeft de Provincie Gelderland een MER/Provinciale Inpassingsplan (verder PIP of IPWaalwaard) opgesteld. Het Voorkeursalternatief (hierna VKA) is weergegeven in figuur 1. Tevens onderdeel van de ingreep is de realisatie van het habitattype Slikkige rivieroevers dat als mitigerende maatregel vanuit het provinciale beleid is opgelegd bij vaststelling van het Inpassingsplan (zie figuur 2). Het IPWaalwaard is door Provinciale Staten vastgesteld op 25 september 2013 en is onherroepelijk. Voor de vestiging van de Beijer (of een watergebonden bedrijf categorie 4.2) is gekozen voor het Voorkeursalternatief uit de MER zoals in figuur 1 staat weergegeven. Er wordt invulling gegeven aan de doelen om ruimte voor watergebonden bedrijvigheid te behouden (bij verplaatsing van de Beijer) c.q. te realiseren en om vervoer over water te versterken. Er wordt een passende herinvulling gegeven aan het terrein van de voormalige steenfabriek.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 5 van 28
Activiteitenplan
Figuur 1. Voorziene ingrepen in De Waalwaard; x-y coördinaten bedrijventerrein 174.340434.646 (bron: IPWaalwaard figuur 2.7, pagina 32)
Figuur 2. Locatie mitigerende maatregel - realisatie habitattype H3270 Slikkige rivieroevers Natura 2000 Uiterwaarden Waal (IPWaalwaard-Passende beoordeling, Bureau Waardenburg en SOVON, april 2013 )
GM-0142050, revisie 1 Pagina 6 van 28
Activiteitenplan
1.4 Onderdeel D + F Manier waarop de activiteiten worden uitgevoerd, planning en onderbouwing van de Activiteiten Inrichting bedrijventerrein, nieuwe invaaropening en loskade In figuur 3 staat een ontwerptekening van de nieuwe invaaropening en de mogelijke inrichting van het bedrijventerrein weergegeven. Samenlopend met het inrichtingsontwerp en eisen vanuit de Natuurbeschermingswet is een kaart gemaakt van de op te stellen lichtmasten. De uitstraling naar het omliggende natuurterrein wordt zoveel mogelijk voorkomen door beperkte en aangepaste vorm (groen licht) buiten werktijden. De uitstraling van licht naar de omgeving wordt standaard voorkomen door toepassing van de juiste armaturen, gerichte verlichting en zo laag mogelijk situering.
Figuur 3. Ontwerp inrichting nieuwe invaaropening en loskade (concept Ontwerp terrein de Beijer Dodewaard, d.d. 10-03-2014).
GM-0142050, revisie 1 Pagina 7 van 28
Activiteitenplan
Figuur 4. Ontwerp van bedrijventerrein, invaaropening, mitigatiestrook en toegangsweg voor de Waalwaard Voorbereidende werkzaamheden en heiwerkzaamheden (fundering/aanmeerpalen) en/of intrillen van de damwanden loskade (gedurende enkele weken) In de toetsing aan de Flora- en faunawet is de geluidbelasting als gevolg van de aanleg- en bouwactiviteiten niet expliciet weergegeven. In deze oplegnotitie zijn op basis van nadere uitwerking van de aanleg- en bouwwerkzaamheden geluidberekeningen uitgevoerd. Hierbij is onderscheid gemaakt in voorbereidende werkzaamheden die in cluster 1 zijn genoemd (voorliggende ontheffingsaanvraag) en de bouwwerkzaamheden in cluster 3 (geen onderdeel van voorliggende ontheffingsaanvraag).
GM-0142050, revisie 1 Pagina 8 van 28
Activiteitenplan
Voorbereidende herinrichtingswerkzaamheden de Waalwaard (cluster 1) De aanlegwerkzaamheden gaan gepaard met extra verkeer en inzet van zandzuigers. Deze activiteiten worden, met uitzondering van de aanleg van de slikkige rivieroevers, mogelijk gelijktijdig uitgevoerd. Het betreft het graven van de invaaropening, dempen van bestaande invaaropening, het bekleden van de oevers (stortsteen/klei), ophogen van het terrein en vullen van de kleiputten, en sloop van de opstallen. De daarbij gepaarde geluidbelasting is berekend. Dit is nader beschreven in bijlage 2 Notitie Geluideffecten in relatie tot natuur gedurende de aanlegfase voorbereidende werkzaamheden (cluster 1) en bouwfase (cluster 3, geen onderdeel van de voorliggende ontheffingsaanvraag). In figuur 5 zijn de geluidcontouren te zien als gevolg van de realisatie van de slikkige rivieroevers. In figuur 6 is de geluidbelasting weergegeven als gevolg van de overige voorbereidende werkzaamheden, ervan uitgaande dat deze activiteiten gelijktijdig uitgevoerd worden (‘worst-case’-situatie).
Figuur 5. Geluidcontouren voorbereidende werkzaamheden cluster 1 – specifiek aanleg van slikkige rivieroevers. (groen 55 dB(A) – geel 47 dB(A)- blauw 42 dB(A) berekend op 1,5 m boven maaiveld) (bron: Haskoningdhv 2014)
GM-0142050, revisie 1 Pagina 9 van 28
Activiteitenplan
Figuur 6. Geluidcontouren voorbereidende werkzaamheden cluster 1 berekend op 1,5 m boven maaiveld(bron: Haskoningdhv 2014) Inname (was) water en lozing van water Er wordt met een nieuw onttrekkingspunt (nabij de loskade) oppervlaktewater onttrokken voor verschillende doeleinden (o.a. wassen van grind, vrachtwagens en transportsysteem, als antistofmaatregel). Vanuit de inrichting wordt proces- en hemelwater afgevoerd. Vuil water wordt geloosd via de nieuwe persriolering. Vervuiling van het oppervlaktewater wordt door scheiding van watersystemen en bezinking voorkomen. Schoon hemel- en waswater wordt via twee nieuwe lozingspunten richting het oppervlaktewater afgevoerd. De hoeveelheid is afhankelijk van de wasactiviteiten en hoeveelheid neerslag. Voordat het spoel- en/of regenwater geloosd wordt, vindt er bezinking van zwevende delen plaats in speciale straatkolken. Bij de lozingspunten zal een controlevoorziening worden aangebracht. Voor het onttrekken en lozen op de Waal wordt een watervergunning aangevraagd. Deze vergunning stelt eisen, mede vanuit ecologisch oogpunt. Hierdoor worden negatieve gevolgen voor het watersysteem voorkomen.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 10 van 28
Activiteitenplan
Inrichting toegangsweg, nieuwe opgang en persriolering In figuur 7 is een ontwerptekening van de aangepaste toegangsweg, de nieuwe opgang naar de Waalbandijk en nieuwe persriolering weergegeven. De toegangsweg wordt met circa 40 cm verhoogd naar 10,40 m +NAP en verbreed van circa 3,5 m naar 4,5 m met een aantal opstelplaatsen. De persriolering komt noordoostelijk van de toegangsweg (paarse lijn).
GM-0142050, revisie 1 Pagina 11 van 28
Activiteitenplan
Figuur 7. Ontwerp toegangsweg, nieuwe opgang en persriolering. Boven: bovenaanzicht van de nieuwe inrichting. De herprofilering van de oevers ten behoeve van ontwikkeling van habitattype slikkige rivieroevers is eveneens ingetekend (groene lijnen noordoostelijk van de toegangsweg). Onder: dwarsprofielen van de weg. Verbetering/vervanging van twee (brug)duikers in de toegangsweg Onder de toegangsweg bevindt zich een stenen (brug)duiker (ter hoogte van de strang) en twee ronde stalen duikers. Deze duikers zijn in vervallen staat en zullen met de aanpassing van de toegangsweg verbeterd of vervangen worden. Dit betekent extra kap van enkele populieren en wilgen langs de toegangsweg. De verstorende effecten komen overeen met de ophoging en verbetering van de toegangsweg. Aanleg persriool, kabels en leidingen en passeerhavens toegangsweg Het persriool wordt parallel aan de toegangsweg aangelegd en zal, over de Waalbandijk heen, vervolgens worden aangesloten op het openbare rioleringsstelsel. Eventueel overige kabels en leidingen komen eveneens parallel aan de ontsluitingsweg te liggen. Deze weg wordt mogelijk voorzien van een of enkele passeerhavens. De verstorende effecten van het lokaal verwijderen/opsnoeien van bomen/struiken en graafwerkzaamheden komen overeen met de ophoging en verbetering van de toegangsweg. Inrichting oevers ten behoeve van ontwikkeling van habitattype slikkige rivieroevers en poelen voor de rugstreeppad De locatie voor realisatie van slikkige rivieroevers (circa 1 ha) en de poelen voor de rugstreeppad (indicatief ) zijn in figuur 8 weergegeven. Het terrein is in eigendom van Bureau Beheer Landbouwgronden en Basal Toeslagstoffen BV. De oever is op het smalste stuk circa 30 m breed.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 12 van 28
Activiteitenplan
Om dit gebied maximaal geschikt te maken voor de ontwikkeling van H3270 Slikkige rivieroevers moet de hoogte van de oever gelegen zijn tussen 5,2 en 6,0 m +NAP. Om dit hoogteverschil van 0,8 m te overbruggen, wordt een talud van circa 1:30 aangelegd met micro reliëf (natuurtechnische aanleg). De oever loopt vervolgens op van 1:5 naar 1:3 aansluitend op de toegangsweg. De hoogtelijnen zijn tevens in de ontwerptekening van de toegangsweg te zien (zie 3 figuur 8 groene lijnen). Bij de herprofilering komt circa 21.100 m aan grond vrij. De milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond voldoet aan klasse B uit het Besluit Bodemkwaliteit. Binnen de strook zijn echter enkele bijzonderheden van toepassing, te weten: · Door de gehele te vergraven strook bevindt zich onder het maaiveld een voormalige weg. De constructie van de weg is in het profiel nog geheel intact en bestaat uit: ° een asfaltlaag van circa 10 cm. Het asfalt is teerhoudend; ° een onderliggende funderingslaag van circa 80 cm bestaande uit gemalen baksteen en schelpen. Onderzoek wijst uit dat dit funderingsmateriaal als niet vormgegeven bouwstof voldoet aan samenstellingseisen en emissiewaarden getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit. · In met name het middengebied, langs de oever en aan de noordzijde hebben in het verleden diverse stortingen met puin plaatsgevonden. Aan de noordzijde was dit ten behoeve van een tijdelijke overslagplaats van materialen van het water naar het land; overige stortingen zijn minder duidelijk gelieerd aan een activiteit. Onderzoek heeft uitgewezen dat het gebied waar veel bijmenging met puin in de bodem aanwezig is, tevens asbesthoudend is. In twee gebieden (middengebied en noordzijde) overschrijdt het asbestgehalte de interventiewaarde. Voor het overige liggen de gehaltes tussen detectiegrens en interventiewaarde. Met uitzondering van het middengebied blijft de aanwezigheid van asbest beperkt tot de bovenste meter. Dit betekent beperking in de hergebruiksmogelijkheden. Er zijn twee opties: 1.) afvoer met als gevolg 4.000-4.500 vrachtbeweging per as; 2.) toepassen van de grond/verontdiepen diepe delen in de naastgelegen Noordplas in eigendom van Basal Toeslagstoffen BV.
Figuur 8. Bovenaanzicht te realiseren slikkige rivieroevers en poelen rugstreeppad (indicatief) (bron: DLG, september 2013)
GM-0142050, revisie 1 Pagina 13 van 28
Activiteitenplan
Planning De werkzaamheden kunnen binnen een tijdsbestek van 2 jaar worden uitgevoerd. De werkzaamheden worden pas uitgevoerd als er een overeenkomst is met het bedrijf dat het terrein kan kopen. Dit kan snel gaan en mogelijk kunnen de werkzaamheden in november 2014 starten. Het kan ook nog even duren voordat er een overeenkomst is. De ontheffing wordt dan ook aangevraagd voor de periode 1 december 2014 - 1 december 2019. 1.5 Onderdeel E + S + U Doel en belang van de activiteiten, beschrijving van alternatieven, dwingende reden van groot openbaar belang Achtergrond In het kader van de Planologische Kernbeslissing (verder PKB) Ruimte voor de Rivier, heeft de Programma Directie Ruimte voor de Rivier opdracht gegeven om de Millingerwaard te herinrichten. Hiermee wordt bijgedragen aan de waterstandverlagende opgave voor de korte en lange termijn voor de Rijn en Waal. Daarnaast zijn er voor de Millingerwaard opgaven in het kader van Natura 2000. Bedrijf de Beijer, watergebonden bedrijf categorie 4.2 Het zand- en grindoverslagbedrijf de Beijer Groep BV uit Kekerdom (de Beijer) is gevestigd in de Millingerwaard (areaal 12 ha, gemeente Ubbergen). Dit bedrijf kan vanwege de realisatie van de water- en natuurdoelen in het gebied, zonder wezenlijke aantasting van het bedrijf, niet worden gehandhaafd. Hierin spelen vooral de lange termijn waterdoelen, die aan het PKBproject zijn gekoppeld, een belangrijke rol. Dit betekent dat het bedrijf uit de Millingerwaard moet vertrekken. Er zijn afspraken gemaakt tussen de direct belanghebbende partijen, zijnde het Ministerie van EZ/Dienst Landelijk Gebied, de Programma Directie Ruimte voor de Rivier en de Provincie Gelderland, over de herinrichting van de Millingerwaard en de uitplaatsing van het bedrijf de Beijer. Op 4 januari 2011 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland besloten om te starten met het opstellen van een inpassingsplan voor de Millingerwaard. De herinrichting van de Millingerwaard moet in december 2015 zijn gerealiseerd om de waterdoelen voor het gebied te behalen. Dit betekent dat het bedrijf uiterlijk eind 2014 vertrokken moet zijn. De Beijer heeft aangegeven dat zij haar activiteiten niet wil beëindigen en zich wil hervestigen op een nieuwe locatie. De overheid moet zich inspannen om een alternatieve locatie te bieden als het bedrijf zich wil hervestigen. Onderzoek naar alternatieve locaties voor de Beijer, watergebonden bedrijf categorie 4.2. In gezamenlijkheid met de Provincie Gelderland zijn diverse locaties beoordeeld waaronder de Waalwaard. De Waalwaard bleef als enige over, omdat de overige locaties scheepvaarttechnisch een probleem bleken, te klein waren en of financieel niet haalbaar waren. Locatie De Waalwaard als mogelijke hervestigingslocatie voor de Beijer, watergebonden bedrijf categorie 4.2 In januari 2010 heeft de steenfabriek De Waalwaard aan de Waalbandijk 69, 6669 MC Dodewaard (gemeente Neder-Betuwe) haar deuren gesloten. De Waalwaard is een buitendijks gelegen locatie in de Hiensche Uiterwaarden. Het fabrieksterrein ligt aan de Waal en heeft een Waterwetvergunning voor het lossen van grondstoffen tussen de kribben. Daarnaast biedt de nabijgelegen zandwinplas met een invaart naast het terrein van de steenfabriek de mogelijkheid om elders op het terrein te lossen. De locatie Waalwaard past binnen het provinciale perspectief op het bieden van ruimte voor watergebonden bedrijvigheid en het versterken van vervoer over water. Eind juni 2010 hebben Provinciale Staten besloten middelen beschikbaar te stellen voor de aankoop van de locatie door Bureau Beheer Landbouwgronden en is de locatie aangekocht. Sindsdien hebben verschillende activiteiten op de Waalwaard plaatsgevonden in het kader van tijdelijk beheer. Sinds begin 2012 is in verschillende panden op het terrein een handel in historische bouwmaterialen gevestigd.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 14 van 28
Activiteitenplan
Economisch en maatschappelijk belang voor de Beijer en de regio De Beijer is al bijna vijftig jaar de leverancier van de grondstoffen voor de weg- en waterbouw, de betonindustrie, de tuin- en landschapsarchitectuur en de grof keramische industrie in Nederland. Het bedrijf werkt daarbij nauw samen met de andere dochterondernemingen van de Beijer, waaronder eigen productiebedrijven, scheepstransport, op- en overslaglocaties in Nederland en Duitsland en transport per as. Door grote voorraden grondstoffen en snelle levering neemt de Beijer een goede marktpositie in Nederland in. De Beijer heeft op de bestaande locatie een bedrijf in op- en overslag van bouwmaterialen. Deze materialen bestaan uit zand en grind, splitten, breuksteen en klei. Een groot gedeelte van deze materialen wordt over het water aangevoerd (circa 80-90%) vanuit diverse steengroeves in geheel Europa opgeslagen en per as afgevoerd. Ook wordt er per schip afgevoerd (circa 1020%). Daarnaast worden er materialen verpakt en gesepareerd door middel van zeef- en breekinstallaties. De klanten van de Beijer zijn aannemers, de GWW sector, Overheden, Architecten etc. Op de locatie zijn mobiele kranen en shovels aanwezig, ook zijn de vrachtwagens van de Beijer op het terrein gestationeerd. De Beijer heeft een loswal waar schepen geladen en gelost worden. In totaal werken er circa 20 mensen op het terrein. Op de huidige locatie heeft de Beijer ook haar hoofdkantoor, waar circa 25 mensen werkzaam zijn. De Beijer beschouwt de locatie Waalwaard als perspectiefvol voor een tijdige hervestiging. De oude situatie van de steenfabriek en de locatie lijken zeer sterk op de locatie in Kekerdom. De nieuwe locatie is gelegen op de Waal rivierkilometer 898; Kekerdom op 873. Het transport over de Waal en as (nabij A15) kan worden voortgezet. De nieuwe locatie kan hetzelfde afzetgebied naar haar klanten garanderen. Voor de werknemers betekent dit behoud van werk en het biedt tevens kansen voor nieuwe werknemers uit de directe regio. De nieuwe locatie betekent daarnaast een positieve ‘spin off’ voor de omgeving. De Beijer maakt gebruik van plaatselijke loonbedrijven, transportondernemingen, installatiebedrijven, constructiebedrijven etc. Programma WaalWeelde De herinrichting van de Waalwaard en de verplaatsing van de Beijer is onderdeel van het programma WaalWeelde. Dit programma is erop gericht om de Waal en haar omgeving mooier, veiliger, natuurlijker en economisch sterker te maken. Het programma WaalWeelde is een samenwerking tussen de Provincie Gelderland, 15 Waalgemeenten, Waterschap Rivierenland, Rijkswaterstaat, Dienst Landelijk Gebied, de Ministeries van Economie, Landbouw en Innovatie en Infrastructuur en Milieu, belangenorganisaties, bedrijven en omwonenden. In de Visie WaalWeelde is economie één van de thema’s. Binnen dit thema wordt gestreefd naar voldoende en strategisch gesitueerde laad- en losplekken langs de Waal, om meer vervoer over water mogelijk te maken. Langs de Waal gaat mogelijk een tekort ontstaan van ongeveer tien hectare watergebonden bedrijventerreinen. Dit tekort ontstaat ondanks de verwachte ontwikkelingen in Tiel, Druten en mogelijk een locatie in het westelijk deel van de Waal. Doel van de activiteiten De doelen van de voorgenomen werkzaamheden zijn dan ook de volgende: · de uitvoering van het Programma WaalWeelde; · het mogelijk maken van het verplaatsen van het bedrijf de Beijer, waarbij de provincie er zorg voor draagt dat de activiteiten in cluster 1 kunnen worden uitgevoerd; · het realiseren van een watergebonden bedrijfslocatie categorie 4.2. Het is namelijk mogelijk dat de Beijer niet naar de voorgenomen bedrijfslocatie verhuisd. Om verspilling van gemeenschapsgeld te voorkomen, wordt het mogelijk gemaakt om op de bedrijfslocatie een categorie 4.2 watergebonden bedrijf te realiseren.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 15 van 28
Activiteitenplan
1.6 Onderdeel G + J Deskundigen die bij het project betrokken zijn en verantwoording effectenstudie Verantwoording Ontheffingsaanvraag Activiteitenplan Flora- en faunawet. Activiteitenplan voor de ontheffingsaanvraag cluster 1 maatregelen ten behoeven van de werkzaamheden voor de Waalwaard Opdrachtgever Provincie Gelderland (J. van Dooren) Auteur(s) Marloes Kolen (Grontmij) Projectnummer 338245 Datum 15 juli 2014 Verantwoording onderliggende rapporten en deskundigen die de rapporten hebben opgesteld: 1. Onderzoek Flora- en faunawet, tijdelijk beheer Steenfabriek Waalwaard. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg, 3 oktober 2012. Auteur: H.G. Venema. Projectnummer: 2012-16 Opdrachtgever: Dienst Landelijk Gebied, Regio Oost. 2. Mitigatie- en compensatieplan Waalwaard, Dodewaard, in het kader van de Flora- en faunawet. Bureau Waardenburg Culemborg, 27 februari 2013. Auteurs: drs. A.D.G. Koopman R.J. Jonkvorst MSc. drs. T.J. Boudewijn. Projectnummer: 12-725. Opdrachtgever: Provincie Gelderland. 3. Notitie Mitigatie slikkige oevers Hiensche Waard Dodewaard. Dienst Landelijk Gebied, 17 september 2013. Auteurs: C. Buddingh (DLG), medeauteur: F. van Gaasbeek (Provincie Gelderland), brongegevens: Jan Schieven (Grondbereik). 4. Notitie Mitigatie en compensatie ten behoeve van de rugstreeppad, dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard. Bureau Waardenburg Culemborg, 3 oktober 2013; Auteurs: G.F.J. Smit, E. Korsten & T.J. Boudewijn. Projectnummer: 13-227. Opdrachtgever: Provincie Gelderland. 5. Notitie Onderbouwing en toelichting toegepaste inventarisatiemethoden en voorkomen van soorten. Ecologisch adviesbureau Viridis, 9 december 2013. Auteur: Th. de Jong. Opdrachtgever: Provincie Gelderland. 6. Notitie Geluideffecten in relatie tot natuur gedurende de aanlegfase voorbereidende werkzaamheden (cluster 1) en bouwfase (cluster 3). Royal HaskoningDHV, 17 maart 2014. Auteurs: W. Bont & G. Konings. Opdrachtgever: Provincie Gelderland. 7. Activiteitenplan De Waalwaard – herontwikkeling ten behoeve van verplaatsing van de Beijer Groep BV: oplegnotitie actualisatie Flora- en faunawettoetsing. Royal HaskoningDHV, 20 maart 2014. Auteurs: Hanita Zweers, Waldo Bont, Gideon Konings (Royal HaskoningDHV). Opdrachtgever: Provincie Gelderland. 1.7 Onderdeel N + O Verspreiding van beschermde soorten op en nabij de uitvoeringslocatie, inclusief de verantwoording van de verspreidingsinformatie Het projectgebied omvat de voormalige steenfabriek De Waalwaard met een groot aantal bedrijfspanden met aan de westkant een woonhuis en een kantoorgebouw. Naast het woonhuis is een haag met struweel aanwezig. Het fabrieksterrein ligt midden in de Hiensche Uiterwaarden dat onderdeel is het Natura 2000 Uiterwaarden Waal (op termijn Rijntakken). Dit gebied omvat kaal begraasde weilanden, diepe en ondiepe plassen (Noordplas is voormalige zandwinning), wilgenstruweel langs de oevers en bos met wilgen- en populieren. Voor meer informatie over terreinbeschrijving wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het Mitigatie- en compensatieplan (Bureau Waardenburg 27 februari 2013) dat als bijlage 4 is bijgevoegd.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 16 van 28
Activiteitenplan
Uit de Flora- en faunawetonderzoeken blijkt dat de volgende zwaarder beschermde soorten in het werk- en plangebied voorkomen: · huismus in woonhuis, gebouwen inclusief erfbeplanting; · buizerd oude en nieuwe nest schietwilg bij fabrieksterrein; · gewone dwergvleermuis in woonhuis; · rugstreeppad kleiputten en fabrieksterrein; · rivierrombout zandige rivieroever; · bever burcht in strang; · broedvogels algemeen. Vogels met vaste verblijfplaatsen: huismus (categorie 2) & buizerd (categorie 4) In figuur 9 zijn de waarnemingen van vogels met jaarrond beschermde verblijfplaatsen weergegeven. Op het fabrieksterrein van de Waalwaard zijn in 2012 één tot drie nestplaatsen van huismussen vastgesteld. Onder de dakgoot van het woonhuis, het aardgasstation en de steenfabriek. De huismus is een koloniebroeder en valt onder categorie 2 van jaarrond beschermde nesten.
Figuur 9. Aanwezige beschermde soorten Flora- en faunawet (bron: Bureau Viridis, 2012) Vaste verblijfplaats van steenuil en kerkuil is niet aanwezig. (Bureau Waardenburg, oktober 2013). Verblijfplaats gewone dwergvleermuis is ter hoogte van het woonhuis waar tevens de huismus verblijfplaats heeft. De buizerd (categorie 4) staat met twee nesten op de kaart. De oostelijke nestlocatie bij de huidige invaart is waarschijnlijk een oud nest van 2011 (en niet meer in gebruik). De westelijke is een nieuw nest in een schietwilg (waarneming 2012).
GM-0142050, revisie 1 Pagina 17 van 28
Activiteitenplan
Aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van de kerkuil en/of steenuil bij de loods van de oude steenfabriek kan op basis van het aanvullende veldonderzoek in het voorjaar van 2013 worden uitgesloten. Het projectgebied is daarmee geen onderdeel van functioneel leefgebied van deze twee soorten (zie Notitie Bureau Waardenburg, 3 oktober 2013 in bijlage 3). Gewone dwergvleermuis (tabel 3/hr) In het woonhuis aan de westzijde van de Waalwaard (tevens locatie van de huismus) is in 2012 een zomerverblijfplaats van vier gewone dwergvleermuizen (tabel 3/hr) aangetroffen (Bureau Viridis, 2012). Deze verblijfplaats bevindt zich vermoedelijk in de daklaag van het woonhuis, met in- en uitvliegopeningen langs de daklijst. Er is geen spouw aanwezig. Het betreft waarschijnlijk een vaste rust- en verblijfplaats van enkele mannetjes. Er zijn in het najaar geen paarverblijfplaatsen aangetroffen. Rugstreeppad (tabel 3/hr) De kleiputten aan de noord- en oostzijde van het fabrieksterrein zijn leefgebied van de rugstreeppad (zie figuur 10). Zowel volwassen exemplaren zijn gehoord en gezien evenals honderden larven in de poelen van de kleiputten. Het fabrieksterrein biedt naast voortplantingswater (ondiepe plassen) voldoende plekken om in weg te kruipen (zand, muizenholletjes, opslag van stenen, tegels, hout et cetera). In de winterperiode van september/oktober tot maart bieden de dijken en taluds van het fabrieksterrein, een hoogwatervrij overwinteringsgebied. Rivierrombout (tabel 3/hr) De rivierrombout (tabel 3/hr) is een vrij zeldzame libelle en komt plaatselijk vrij algemeen voor langs de grote rivieren. De Waalwaard ligt binnen het verspreidingsgebied van deze soort. De zandstranden tussen de kribben is geschikt uitsluipgebied. In Nederland is een duidelijk verband aangetoond tussen de aanwezigheid van zandstandjes tussen kribvakken en de aanwezigheid en talrijkheid van de rivierrombout. De larven leven twee tot drie jaar in het water. Ze kunnen zich razendsnel, in een tijdsbestek van luttele seconden, ingraven in de zandige bodem waar ze de dag doorbrengen. Als het donker wordt, komen ze tevoorschijn en lopen over de bodem heen en weer, op zoek naar prooien. In de zomerperiode (begin juni tot en met half augustus; piek van uitsluipen is tussen 25 juni en 25 juli) kruipt de larve vanuit het water op de kant en ‘sluipt’ uit het larvehuidje. Het gehele proces duurt ongeveer anderhalf uur. Dit gebeurt bij voorkeur op warme zonnige dagen in de vroege morgen. Dit verkleint de kans om door vogels, kikkers en mieren te worden opgegeten tijdens deze zeer kwetsbare periode. Bever (tabel 3/hr) De bever heeft leefgebied in de Waalwaard. De voor deze soort geschikt biotoop is in figuur 13 weergegeven (groene en bruine stippen). De bever heeft een (hoofd)burcht in de strang langs de Waalbandijk ten zuidwesten van Herberg De Engel (mond. med. E. Reijers, Agrarische Natuurvereniging). De burcht ligt op ongeveer 1 km ten oosten van de toegangsweg en oude steenfabriek. De bever foerageert in de strang langs de dijk, bij de toegangsweg (ter hoogte van de duiker) en in de plas ten noordoosten van de Waalwaard (Bureau Viridis 2012). Op circa 150 m ten oosten van de toegangsweg en direct naast de toegangsweg, onder de grote duiker nabij de aansluiting van de toegangsweg op de Waalbandijk, zou een burchtlocatie aanwezig zijn. Het betreft restanten van een zogenaamde bijburcht. Als hoofdburchtlocatie is deze locatie in verband met droogval van de strang ongeschikt. Daarnaast is door appellanten aangegeven dat er een burcht ten noordoosten van het bedrijfsterrein zou zijn. De locatie is gezien de zeer instabiele waterstanden niet waarschijnlijk (Jong, T. de 9-12-2013. Onderbouwing en toelichting toegepaste inventarisatiemethoden en voorkomen van soorten. Bureau Viridis).
GM-0142050, revisie 1 Pagina 18 van 28
Activiteitenplan
Figuur 10. Waarneming van de bever (geen burcht) en rugstreeppad (bron: Bureau Viridis, 2012)
Figuur 11. Potentiële leefgebieden van habitatrichtlijnsoorten in/rondom plangebied (bron Passende beoordeling Bureau Waardenburg & SOVON (24 april 2013) en MER actualisatie bestemmingsplan
GM-0142050, revisie 1 Pagina 19 van 28
Activiteitenplan
Beschermde vissoorten De aanwezigheid van beschermde vissoorten in het werkgebied ter hoogte van de Noordplas, invaaropening en Waaloever kan worden uitgesloten. In de aanvullende notitie van Bureau Viridis (december 2013) wordt duidelijk aangegeven dat gericht veldonderzoek is uitgevoerd naar mogelijk voorkomende beschermde soorten in de meest oostelijke plas bij de Waaloever. Gezien de aanwezige biotopen en landelijke verspreiding zou alleen rivierdonderpad (tabel 2), kleine modderkruiper (tabel 2) en paling (RL) voor kunnen komen. De trekvissen beekprik, rivierprik, houting en steur (tabel 3) zijn zeldzaam en houden zich in de hoofdstroom van de Waal op. Deze soorten worden niet langs de oever en in de plas verwacht (geen functioneel leefgebied). De grote modderkruiper (tabel 3) komt in verband met concurrentie van andere vissoorten eveneens niet voor. Uit de visbemonstering in het werkgebied is aangetoond dat er geen beschermde vissoorten aanwezig zijn. Bij de werkzaamheden bij de (brug)duiker (herstel/vervanging) en aanleg van de persriolering wordt er mogelijk gewerkt in de strang. Hier komt mogelijk de grote modderkruiper (tabel 3) en de kleine modderkruiper (tabel 2) voor. De strang heeft een goed ontwikkelde modderbodem en verlandingsvegetatie en biedt potentieel geschikt leefgebied. De modderkruipers rusten overdag in de dichte vegetatie of half ingegraven in de modder. Conform de verspreidingsgegevens (telmee.nl en ravon.nl – waarnemingen 2010-2014) komen deze twee soorten in de nabije omgeving (binnendijks) voor. Mogelijk is er te veel dynamiek voor deze soorten in de Waaluiterwaarden. 1.8 Onderdeel H + I + P + Q + R Korte- en langetermijneffecten op de beschermde soorten en staat van instandhouding per fase en activiteit. Maatregelen om schade aan de soort te voorkomen of te beperken en maatregelen om onvermijdelijke schade aan de soort te herstellen. Tijdstip en locatie mitigerende en compenserende maatregelen In dit onderdeel zijn de effecten en maatregelen per soort beschreven en in tabel 2 samengevat, de effecten staan beschreven voor cluster 1. Huismus en gewone dwergvleermuis Er zijn geen effecten voorzien op vaste verblijfplaatsen van de werkzaamheden die in cluster 1 worden uitgevoerd op de huismus en de gewone dwergvleermuis, aangezien er geen woningen of bedrijfsgebouwen worden gesloopt in cluster 1. Geluidbelasting – Heien of intrillen van fundering, aanmeerpalen en damwanden (enkele weken) De werkzaamheden op het terrein of omgeving hebben verder geen negatieve gevolgen voor de huismussen en vleermuizen (zomerverblijfpaats), met uitzondering van de tijdelijke heiwerkzaamheden en/of het intrillen van de damwanden van de loskade wanneer dit gedurende het broedseizoen (maart t/m augustus) wordt uitgevoerd. Deze werkzaamheden die nabij de nestlocaties worden uitgevoerd, gaan gepaard met een hoge geluidbelasting (100-130 dB(A)) en impulsgeluiden. In combinatie met zichtbaar fysieke aanwezigheid van machines, mensen en trilling (met name als gevolg van heien van de fundering) is het verlaten van de (tijdelijke) nestlocatie met eieren/jongen, en daarmee doding (verbodsart. 9), niet uit te sluiten. Door de heiwerkzaamheden van de fundering van de gebouwen, aanmeerpalen en aanleg van de loskade buiten het broedseizoen plaats te laten vinden, vindt er geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen. Wanneer in september geheid wordt, kan dit tijdelijk een verstorend effect hebben voor de zomerverblijfsplaats van vleermuizen. Om verstoring zekerheidshalve te voorkomen, dient ook in deze periode niet geheid te worden. Overig Er zijn verder geen overige activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor deze soorten. Ontheffing Er is voor de huismus en gewone dwergvleermuis geen ontheffing benodigd, mits de heiwerkzaamheden van de fundering van de gebouwen, aanmeerpalen en aanleg van de loskade buiten het broedseizoen (maart-augustus en september) plaatsvinden.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 20 van 28
Activiteitenplan
Rugstreeppad Ophoging van het fabrieksterrein, herinrichting toegangsweg en opruimen fabrieksterrein Bij ophoging van het fabrieksterrein, de herinrichting van de toegangsweg, en het opruimen van het fabrieksterrein worden de voortplantingslocaties (kleiputten) en overwinteringslocaties (fabrieksterrein, taluds) van de rugstreeppad aangetast. Het ophogen van de kleiputten betekent vernietiging van voortplantingslocaties en overtreding van artikel 11. Voorafgaand dient een alternatieve voorplantingslocatie gerealiseerd te zijn. Bij de herinrichting worden nieuwe taluds gerealiseerd. Netto treedt er zeker geen verlies van hoogwatervrij winterbiotoop op. De rugstreeppad is een mobiele soort en komt verspreid over het fabrieksterrein en de wegtaluds voor. De sanering en grond- en graafwerkzaamheden kunnen mogelijk leiden tot doding van enkele exemplaren. Door goede inplanning van mitigerende en compenserende maatregelen zijn negatieve effecten te voorkomen en wordt de gunstig staat van instandhouding gegarandeerd (zie ook bijlage 3 en 4 Mitigatie- en compensatieplan Bureau Waardenburg, 27 februari 2013 resp. Notitie mitigatie en compensatie Bureau Waardenburg, 3 oktober 2013). Voorplantingslocaties –maatregelen · Aanleg van vervangend voortplantingswater buiten het werkgebied, te weten langs de toegangsweg nabij de toegang tot het huidige bedrijventerrein. · Aanleg van een puinwal/schuilplaats landbiotoop (eventueel afgedekt met een dunne laag grond) op korte afstand van het voortplantingswater. · Egaliseren van de bodem van de kleiputten (na controle van eventuele plassen op eisnoeren en larven) om plasvorming te voorkomen. · Verplaatsen van eventueel aangetroffen rugstreeppadden (eisnoeren en larven) naar nieuw voortplantingswater (voortplantingsperiode globaal april-september). · Dempen kleiputten/voortplantingspoelen buiten voortplantingsseizoen (september-februari) of direct na verplaatsing individuen/eisnoeren. Weglokken van rugstreeppadden van het bedrijventerrein door middel van alternatief voortplantingslocatie Effectief weglokken kan alleen gedurende de voortplantingsperiode (periode is globaal aprilseptember afhankelijk van neerslag). Vervolgens gaan ze in de directe omgeving overwinteren. Stappen 1 t/m 3 onder voortplantingslocatie dient voorafgaand aan voortplantingsperiode uitgevoerd zijn, in ieder geval voor 1 mei. Winterverblijflocaties · Dit betreft de taluds van de toegangsweg en taluds van het fabrieksterrein – gebruik september-maart. Werkzaamheden dienen bij voorkeur uitgevoerd te worden in maart t/m augustus. · Voorafgaand aan de winterperiode, de winterbiotoop op dijktalud binnen het werkgebied ongeschikt maken (vegetatie kort en geen hout/stenig opslag materiaal). Zomerverblijfplaatsen · Wegvangen van rondlopende exemplaren (maart tot oktober) o.a. bij het leegruimen van het fabrieksterrein, vergraven van taluds, graven invaaropening. · Vegetatie in het werkterrein kort maken en houden (onaantrekkelijk). Overig Er zijn verder geen activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor deze soort. Ontheffing Er is voor de rugstreeppad in verband met art. 11 een ontheffing benodigd. Met compenserende en mitigerende maatregelen worden negatieve effecten opgeheven en wordt de gunstige staat van instandhouding van deze soort gegarandeerd.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 21 van 28
Activiteitenplan
Rivierrombout Graven van invaaropening en uitdiepen vaargeul Het graven van de invaaropening betekent aantasting van maximaal 400 meter potentieel geschikt leefgebied en uitsluipgebied. Dit is 0,25% van het ongeveer 160 km leefgebied langs de Waal. Dit is verwaarloosbaar en tast de functionaliteit van het leefgebied niet aan. Graafwerkzaamheden in de Waaloeverzone (en 10 meter landinwaarts) in de periode 1 juni tot 1 september betekent mogelijk doding van uitsluipende rivierrombouten. De volgende werkzaamheden voorkomen doding. Graven invaaropening Waaloever · Graafwerkzaamheden bij voorkeur niet in de uitsluipperiode juni t/m augustus (piekperiode 25 juni-25 juli) uitvoeren in verband met doding van larven. · Graafwerkzaamheden binnen de uitsluipperiode; starten met graafwerkzaamheden rond de middag. Uitsluipen vindt veelal ‘s ochtends plaats – duur uitsluipen is circa 1,5 uur. · Het terrein (oeverzone van de waterlijn tot 10 m richting het land) voorafgaand laten controleren door een ter zake deskundige. Aanwezige imago’s in wateroever/net uitgeslopen rombouten op het land voorzichtig overplaatsen naar vergelijkbaar biotoop in de omgeving buiten het werkgebied. De graafwerkzaamheden in de oever en het uitdiepen van de vaargeul kunnen mogelijk leiden tot doding van larven die in de zandbodem leven. De kans op doding is beperkt. Het werkgebied is ten eerste beperkt (400 m) en er wordt lokaal met een zandzuiger of knijper gewerkt. Ten tweede komen de larven zeer verspreid over de brede waterbodem voor en niet zoals in een uitsluipperiode geconcentreerd op een zandstrand. De larven zijn daarnaast zeer mobiel. Hoewel ze bij gevaar snel ingraven, zullen ze ook uitwijken naar alternatief onverstoorde waterbodems. Er is geen sprake van overtreding van verbodsartikel 9 van de Flora- en faunawet. Overig Er zijn verder geen activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor deze soort. Ontheffing Er is voor de rivierrombout ontheffing benodigd, omdat nu nog niet duidelijk is of alle mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen. Bever Herinrichting toegangsweg-opgang, persriolering, kabels en leidingen De werkzaamheden bij de toegangsweg, persriolering, kabels en leidingen hebben geen verstorende werking op de bever en leiden niet tot vernietiging van een beverburcht. Nabij de toegangsweg en het fabrieksterrein zijn geen burchten aanwezig. Verstoring treedt alleen op wanneer tussen zonsondergang en –opgang wordt gewerkt met kunstlicht. Als mitigerende maatregel geldt werken overdag en zonder kunstmatige verlichting. Heien en/of intrillen Het heien en/of intrillen (fundering, loskade, aanmeerpalen - gedurende enkele weken) heeft gezien de grote afstand van de beverburcht tot de geluidbron (enkele honderden meters) geen verstorende werking. De ingreep heeft geen negatieve effecten op de bever. Overig Er zijn verder geen activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor deze soort. Ontheffing Er is voor de bever geen ontheffing benodigd, onder voorwaarde dat mitigerende maatregelen worden getroffen.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 22 van 28
Activiteitenplan
Buizerd Kappen bomen met oude nest Het nieuwe nest ligt buiten het plan- en werkgebied. Het oude nest aan de zuidoostkant van het fabrieksterrein ligt binnen het plan- en werkgebied en zal naar verwachting gekapt worden. Het verlies van het oude nest heeft geen effect op de buizerd. De buizerd is opgenomen in categorie 4 van de vogellijst van jaarrond beschermde nesten, omdat deze soort niet of nauwelijks een nest kan bouwen. Echter in de praktijk blijkt deze soort wel degelijk in staat te zijn een nieuw nest te bouwen. Ook het buizerdpaar heeft aangetoond zelf in staat te zijn een nieuw nest te bouwen. Buiten het onderzoeksgebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om op eigen kracht een alternatief nest te maken, bijvoorbeeld in het bos aan de oostkant van de Hiensche Uiterwaarden. In de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn verder geen concurrerende buizerdparen aanwezig. De kap kan plaatsvinden onder de volgende voorwaarden: · de kap buiten het broedseizoen uitvoeren; · wanneer gekapt wordt tijdens het broedseizoen dient, evenals bij broedvogels in het algemeen, aanwezigheid van broedende buizerds direct voor de kap uitgesloten worden door een ter zake deskundige. Geluidverstoring voorbereidingswerkzaamheden, heien en/of intrillen De extra geluidverstoring als gevolg van de voorbereidingswerkzaamheden, heien en/of intrillen (fundering, loskade, aanmeerpalen - gedurende enkele weken) heeft mogelijk een verstorende werking op de buizerd. Het nest bevindt zich op basis van de bevinding van Viridis (2012) nabij de ingang van het bedrijventerrein. Op basis van recent veldbezoek (H. Zweers, 13 maart 2014) is geen geschikt buizerdnest meer aangetroffen. Conform waarneming van waarneming.nl bevindt de buizerd zich regelmatig ter hoogte van de plassen westelijk van het bedrijventerrein en daar bevindt zich mogelijk een nest. De geluidbelasting is hier minder dan 55 dB(A) (heien) of minder dan 47 dB(A) bij de voorbereidingswerkzaamheden. De buizerd komt vaker in de nabijheid van mensen geluidbelaste situaties voor. De werkzaamheden, het heien en/of intrillen heeft gezien de afstand en ongevoeligheid van de soort geen verstorende werking op de buizerd en mogelijke nieuwe broedlocatie. Overig Er zijn verder geen activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor deze soort. Ontheffing Er is voor de buizerd geen ontheffing benodigd. Broedvogels Verwijderen van bomen en struiken, graven / dempen van oevers en invaaropening In de bomen en struiken, begroeide oevers, steile oevers en weiland komen mogelijk broedvogels voor. In de steile oevers van de invaaropening komen nesten voor van de ijsvogel en oeverzwaluwen. De maatregelen zijn: · Bomen en struiken in het werkgebied buiten broedseizoen verwijderen en vegetatie in het werkgebied kort houden (voorkomen vestiging broedvogels). · Broedlocaties voor de ijsvogel en oeverzwaluwen (steile oevers) in het werkgebied buiten het broedseizoen ongeschikt maken. · Tijdens broedseizoen kan gewerkt worden wanneer na controle van een terzake deskundige blijkt dat er geen broedvogels aanwezig zijn. Geluidverstoring als gevolg van voorbereidingswerkzaamheden, heien en/of intrillen De verschillende voorbereidingswerkzaamheden en heien en/of intrillen van de damwanden (gedurende enkele weken) gaan gepaard met extra geluidbelasting. Het heeft mogelijk een verstorende werking op broedvogels.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 23 van 28
Activiteitenplan
De geluidbelasting gedurende de herinrichtingswerkzaamheden en heiwerkzaamheden (enkele weken) is iets hoger en intensiever dan in de huidige situatie, maar heeft naar verwachting geen verstorende invloed op broedvogels. Wanneer de werkzaamheden gestart zijn voor het broedseizoen, zijn negatieve effecten zeker uitgesloten. De vogels kunnen tijdig uitwijken naar een alternatief broedbiotoop. Wanneer de activiteiten starten gedurende het broedseizoen, kan het mogelijk een verstorende werking hebben. Dit geldt specifiek voor het heien van de fundering van de gebouwen nabij de broedlocatie van huismus, waar ook andere broedvogels zoals mezen aanwezig zijn. Negatieve effecten kunnen worden uitgesloten wanneer buiten het broedseizoen wordt geheid op het bedrijventerrein nabij de huismuskasten. De aanleg van de loskade en aanmeerpalen en overige voorbereidende werkzaamheden, hebben naar verwachting een minder verstorend effect. De afstand tussen geluidbron en broedvogels is groter. Bij (impuls)geluiden treedt er eerst een schrikreactie op. Wanneer er geen associatie met gevaar volgt, treedt er veelal snel gewenning op. Het geluid is bij het heien niet continue en niet overdag, waardoor er geen of beperkte verstoring van gezang/territoriumgedrag plaatsvindt. Daarnaast is door fysieke aanwezigheid in verband met recreatie al sprake van verstoring. In figuur 13 zijn de verstoringszones weergegeven zoals ook opgenomen in de Passende beoordeling (4.5.4 - tijdelijke verstoring door aanlegwerkzaamheden). Aanwezigheid van broedvogels op het werkterrein wordt met mitigerende werkzaamheden voorkomen. Buiten het werkgebied komen, gezien de recreatieve druk geen verstoringsgevoelige broedvogels voor. De tijdelijke extra geluidbelasting heeft op de aanwezige broedvogels geen verstorend effect.
Figuur 13. Recreatieve verstoring in de Hiensche Uiterwaarden (bron: Passende beoordeling par. 2.1 – fig.2.2)
GM-0142050, revisie 1 Pagina 24 van 28
Activiteitenplan
Samengevat worden ten aanzien van geluidverstoring van broedvogels de volgende mitigerende maatregelen voorgesteld: · heien fundering van de gebouwen (mede in verband met de huismus) buiten broedseizoen uitvoeren; · aanbeveling (niet noodzakelijk): heien/intrillen loskade/aanmeerpalen uitvoeren buiten broedseizoen. Overig Er zijn verder geen activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor deze groep. Ontheffing Er is voor broedvogels geen ontheffing benodigd. Deze groep profiteert van mitigerende maatregelen voorzien voor de huismus. Vissen Nieuwe invaaropening en uitdiepen vaargeul Het uitdiepen van de vaargeul aansluitend op de nieuwe invaaropening vindt plaats in de waterbodem van de Waal. De waterbodem wordt losgewoeld en als baggerspecie opgezogen of geknepen. In de Waal zijn zoals blijkt uit de inventarisatie van Bureau Viridis (2012 en december 2013), geen beschermde vissoorten aangetroffen langs de oeverzone en kribben waar de graaf- en dempwerkzaamheden worden verricht. De Waal heeft gedurende het trekseizoen wel een functie als (potentieel) doortrekgebied voor de trekvissen beekprik, rivierprik, houting en steur (alle tabel 3-soorten). Deze soorten zijn als trekvis nog vrij tot zeer zeldzaam. Het lokaal uitdiepen van de waterbodem heeft mogelijk gedurende het trekseizoen vanwege de vertroebeling van het water en geluid, een licht verstorend effect. Het verstorende effect is beperkt, aangezien er voldoende uitwijkmogelijkheden in de rivier zijn om er omheen te zwemmen. Van overtreding van een verbodsbepaling van de Ffw is geen sprake. Vanuit de zorgplicht voor de aanwezige vissen en overige waterfauna wordt aanbevolen niet te werken bij ijsvorming en water met temperatuur >25 graden Celsius. Wateronttrekking en –lozing Er wordt via een nieuw aan te leggen onttrekkingspunt (nabij de loskade) oppervlaktewater onttrokken voor verschillende doeleinden (o.a. wassen van grind/vrachtwagen/anti-stofmaatregel). De hoeveelheid is beperkt en veroorzaakt alleen lokaal voor aanzuiging. De onttrekkingshoeveelheid en maatvoering van de inlaat, is zodanig dat de aanzuigsnelheid past binnen de referentiesnelheden voor visvriendelijke inlaten (voorkeur aanzuigsnelheid <0,1 m/s; maximaal <0,3 m/s; bron KIWA). De inlaat wordt voorzien van een rooster en/of zeef om ongewenste vervuiling te voorkomen waarbij eveneens inzuiging van vis/waterfauna verder wordt voorkomen. De wateronttrekking heeft geen negatieve effecten op de aanwezige en (potentiële) vissoorten die na aansluiting op de Waal in de plas kunnen voorkomen. Er zijn twee lozingspunten richting het oppervlaktewater voorzien. De hoeveelheid is afhankelijk van de wasactiviteiten en hoeveelheid neerslag. Voordat het spoel- en/of regenwater geloosd wordt, vindt er bezinking van zwevende delen plaats in speciale straatkolken. Bij de lozingspunten zal een controlevoorziening worden aangebracht. Vuil water wordt geloosd via de nieuwe persriolering. Er is geen sprake van negatieve effecten op beschermde soorten die in de rivier (trekvissen) en/of rivieroevers (rivierrombout) voorkomen. Vervuiling van het oppervlaktewater wordt door scheiding van watersystemen en bezinking voorkomen. Daarnaast is de geloosde hoeveelheid beperkt en vindt er directe menging op met het Waalwater. Voor het onttrekken en lozing op de Waal wordt een watervergunning aangevraagd. Deze vergunning stelt eisen, mede vanuit ecologisch oogpunt. Hierdoor worden negatieve gevolgen voor het watersysteem voorkomen. Herstellen of vervangen (brug)duiker en aanleg persriolering ter hoogte van de strang Voor de werkzaamheden bij de (brug)duiker en persriolering zal ter hoogte van de strang in de waterbodem gewerkt worden. Hierbij kunnen grote en kleine modderkruipers (tabel 3 respectievelijk tabel 2) verstoord en eventueel gedood worden. De kans dat deze soorten zich ter hoogte van de duiker bevinden, is klein aangezien hier geen tot beperkt oeverbeplanting aanwezig is en de werklocatie beperkt is.
GM-0142050, revisie 1 Pagina 25 van 28
Activiteitenplan
Door voorafgaand aan de werkzaamheden de modderbodem voorzichtig weg te graven, wordt het werkgebied zelf onaantrekkelijk voor deze soorten. De modder dient buiten het werkgebied op de oever uitgespreid te worden zodat de aanwezige modderkruipers op eigen kracht terug kunnen keren naar de strang. De werkzaamheden mogen niet uitgevoerd worden bij watertemperatuur van onder de 10 of boven de 25 graden Celsius. Door het treffen van deze mitigerende maatregelen wordt overtreding van verbodsartikelen 9 (doding) voorkomen. Overig Er zijn verder geen activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor deze groep. Ontheffing Er is geen ontheffing benodigd voor vissen. 1.9 Onderdeel L Beschrijving huidige situatie De Waalwaard is een buitendijks, aan de Waal gelegen, locatie ten zuiden van het dorp Dodewaard. Het terrein ligt omsloten door het Natura 2000-gebied Rijntakken. Tot januari 2010 was op deze locatie een steenfabriek in bedrijf. In oktober 2010 is de locatie gekocht door Bureau Beheer Landbouwgronden. Op het moment van aankoop zijn alle logistieke activiteiten van de steenfabriek op het terrein afgerond (afvoer bakstenen). Na het beëindigen van de activiteiten van de steenfabriek hebben er verschillende activiteiten plaatsgevonden op de Waalwaard in het kader van tijdelijk beheer. De bedrijfswoning wordt bewoond en er zijn verschillende bijeenkomsten geweest. Sinds begin 2012 is in verschillende panden van de voormalige steenfabriek een handel in historische bouwmaterialen gevestigd. Het bedrijf heeft 10 werknemers en ontvangt circa 20 klanten per dag. Aan- en afvoer vinden plaats in lage frequenties met vrachtwagens. De activiteiten betreffen de aan- en afvoer en opslag van materialen, en het maken van hout op maat. Men heeft hiervoor een lintzaag en een afkortzaag in bedrijf. Bedrijfsvoering ten tijde van de steenfabriek Tot januari 2010 was de steenfabriek in bedrijf. Per vrachtwagen werden zand en klei aangevoerd en bakstenen afgevoerd. Hiervoor waren 200 vervoersbewegingen per dag vergund voor de ontsluitingswegen (komt overeen met 100 vrachtwagens, die heen en terug rijden). In de fabriek waren onder meer een zanddrooginstallatie, vlamovens en stoomketels in bedrijf. Op het terrein zelf vonden constant vervoersbewegingen plaats voor het aan- en afvoeren van grondstoffen en fabricaten. De locatie is, ondanks de ligging direct aan de Waal, niet ontsloten via het water. Er is wel een loswal vergund tussen de kribben aan de Waal, maar deze is nooit gerealiseerd. 1.10 Onderdeel M Positie ten opzichte van natuurgebieden Het plangebied is omsloten door het Natura 2000-gebied Rijntakken (figuur 14).
GM-0142050, revisie 1 Pagina 26 van 28
Activiteitenplan
Figuur 14 A en B. Natura 2000-gebied Rijntakken (overzicht) en ter hoogte van planlocatie
GM-0142050, revisie 1 Pagina 27 van 28
Activiteitenplan
1.11 Onderdeel T Beschrijving zorgvuldig handelen In tabel 3 zijn per werkactiviteit de gevoelige periodes weergegeven van de beschermde soort die binnen het werkgebied voorkomen. Binnen de oranje en rode periodes is werken mogelijk onder voorwaarden. De nadere inplanning en uitwerking van de mitigerende maatregelen wordt conform het vereiste vanuit de Flora- en faunawet aantoonbaar uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol. Tabel 3. De gevoelige periodes van de beschermde soorten Activiteit
Soort
Kap bomen/struweel
Broedvogels
Invaaropening (Waal-
Rivierrombout
jan
feb
mrt
apr
mei
jun
jul
aug
sep
okt
nov
dec
Na vaststelling afwezigheid broedvogels
oever) Dempen invaarope-
IJsvogel
Tenzij voorafgaand aan het broedseizoen
ning (steile oevers)
de locatie ongeschikt is gemaakt Oeverzwaluw
Tenzij voorafgaand aan het broedseizoen de locatie ongeschikt is gemaakt
Ontruimen en opho-
Rugstreeppad
winterbiotoop
zomerbiotoop
winterbiotoop
gen fabrieksterrein Dempen kleiput
Rugstreeppad
Werken aan dijktalud
Rugstreeppad
fabrieksterrein
Tenzij biotoop vooraf
Tenzij biotoop voor-
ongeschikt is gemaakt
af ongeschikt is gemaakt
Werken aan dijktalud
Rugstreeppad
toegangsweg
Tenzij biotoop vooraf
Tenzij biotoop voor-
ongeschikt is gemaakt
af ongeschikt is gemaakt
0
Werken aan (brug)
Grote en
Temp> 10 C tenzij
Temp>
duiker toegangsweg,
kleine mod-
biotoop ongeschikt
10 C tenzij
persriolering ter hoog-
derkruiper
gemaakt
biotoop
te van strang
0
ongeschikt gemaakt
Mogelijk Onder voorwaarden mogelijk (met ecologische begeleiding) Niet mogelijk – uitzondering wanneer leefgebied voorafgaand aan kwetsbare periode ongeschikt is gemaakt
GM-0142050, revisie 1 Pagina 28 van 28
Bijlage 1
Topografische en kadastrale kaart
GM-0142050, revisie 1
Uittreksel Kadastrale Kaart
Uw referentie: 9W9730
296
490
45
444
69
68
372
491
376
387
440 504 415 505
0m
Deze kaart is noordgericht Perceelnummer 25 Huisnummer Vastgestelde kadastrale grens Voorlopige kadastrale grens Administratieve kadastrale grens Bebouwing Overige topografie Voor een eensluidend uittreksel, Apeldoorn, 17 oktober 2013 De bewaarder van het kadaster en de openbare registers
12345
30 m
503
150 m
Schaal 1:3000 Kadastrale gemeente Sectie Perceel
HIEN D 444
Aan dit uittreksel kunnen geen betrouwbare maten worden ontleend. De Dienst voor het kadaster en de openbare registers behoudt zich de intellectuele eigendomsrechten voor, waaronder het auteursrecht en het databankenrecht.
Omgevingskaart
Klantreferentie: 9W9730
0m
125 m
Deze kaart is noordgericht.
625 m
Schaal 1: 12500
Hier bevindt zich Kadastraal object HIEN D 444 Waalbandijk 68, 6669 MC DODEWAARD © De auteursrechten en databankenrechten zijn voorbehouden aan de Topografische Dienst Kadaster.
Bijlage 2
Notitie geluidseffecten in relatie tot natuur gedurende de aanlegfase voorbereidende werkzaamheden (cluster 1) (bron: Royal HaskoningDHV 2014)
GM-0142050, revisie 1
Notitie
HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. PLANNING & STRATEGY
Aan Van Datum Kopie Onze referentie
: : : : :
De Beijer Groep bv Waldo Bont en Gideon Konings 17 maart 2014 Archief 9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
Betreft
:
Bijlage ecologie: Bedrijfsverplaatsing De Beijer: Geluideffecten in relatie tot natuur gedurende de aanlegfase (cluster 1)
Inleiding In het kader van de voorgenomen bedrijfsverplaatsing van De Beijer naar de Waalwaard te Dodewaard is in deze notitie ingegaan op de geluideffecten gedurende de aanlegfase (cluster 1) op de omliggende natuur. Voor de uitwerking van de effecten op natuur is uitgegaan van de ‘projectbenadering’ in plaats van de ‘inrichtingsbenadering’ (deze laatste is met name voor de WABO-vergunning van belang). De projectbenadering omvat een groter gebied dan sec de inrichtingsgrens. Bij de projectbenadering is het gebied aangehouden dat in het provinciaal inpassingsplan is onderzocht. Normstelling Voor geluid tijdens de aanlegfase kan onderscheid gemaakt worden in effecten op natuur in de omgeving en in effecten op gevels van omliggende woningen. De effecten bij woningen vallen buiten het kader van deze notitie en zijn apart inzichtelijk gemaakt. Voor natuur zijn de te beschouwen niveaus afhankelijk van specifieke gebiedskenmerken en zijn in overleg met een ecoloog bepaald1. Naast de hoogte van de het geluidniveau is de duur en het moment in het jaar dat de niveaus optreden van belang. Daarnaast is de gehanteerde rekenhoogte voor het vaststellen van de geluidniveaus aangepast. Voor de beoordeling van geluid in de natuurgebieden zijn de geluidcontouren bepaald voor de 24-uurs gemiddelde geluidniveaus (L24): 42 L24, 47 L24 en 55 L24, berekend op een hoogte van 1,5 meter boven maaiveld.
1
In deze notitie zijn de relevante geluidcontouren voor de effecten op natuur bepaald, maar niet beoordeeld. Dit vindt plaats in een aparte notitie. A company of Royal HaskoningDHV
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
1/1
Uitgangspunten Bij het bepalen van de geluideffecten gedurende de aanlegfase is uitgegaan van een representatieve ‘worst case’ benadering van de activiteiten voor cluster 1 conform bijlage 1. De activiteiten van onderdelen 1 t/m 6 zijn gebundeld in een situatie en onderdeel 7 is apart in een situatie opgenomen van het geluidonderzoek. Onderdeel 7 wordt niet gelijktijdig met de andere onderdelen uitgevoerd. Belangrijkste akoestische effecten ontstaan door de volgende activiteiten: - Onderdeel 1: het wijzigen van de invaart. Door middel van zandzuiger met bronvermogen 113 dB(A) en bulldozers met 109 dB(A) voor 12 uur in de dag- en 4 uur in de avondperiode. - Onderdeel 2: het bekleden van de oever, het manoeuvreren van schip met bronvermogen 110 dB(A) in combinatie met 4 hydraulische graafmachines met 106 dB(A) voor 12 uur in de dag- en 4 uur in de avondperiode. - Overige onderdelen 3 t/m 7: materieel voor grondverzet. Shovels en hydraulische graafmachine/kraan in de dagperiode, respectievelijk bronvermogen 105 en 106 dB(A). - Onderdeel 1 t/m 6: het transport met vrachtwagens. Het continu manoeuvreren en stationair draaien van 12 vrachtwagens ter plaatse van de werkzaamheden (2/3 van het totaal aantal van 18 vrachtwagens, bronvermogen 99 dB(A)) en het rijden van de vrachtwagens over verbindingsweg (436 bewegingen gedurende de dagperiode, 104 dB(A)). Het aantal bewegingen is hierbij worst case, doch realistisch, bepaald. Methode De genoemde bronsterkten vormen de basis voor het bepalen van de geluidniveaus in de omgeving. De geluidoverdracht wordt verder bepaald door factoren zoals absorberende dan wel reflecterende bodemvlakken en gebouwen die afschermen en/of reflecteren en 3D hoogtes met hoogteverschillen. Met al deze factoren is rekening gehouden door de plaatselijke situatie zo goed mogelijk te modelleren (reflecteren bodemgebieden zoals waal en nabijgelegen plassen en hoogteverschillen bij de dijk en de toevoerweg). In figuur 1 is het rekenmodel voor de aanlegfase cluster 1 afgebeeld. Bij het berekenen van de geluidoverdracht door de activiteiten naar de omgeving is gebruikt gemaakt van het programma Geomilieu, versie 2.31 van dgmr. De werkwijze van de programmatuur is conform methode II.8 uit de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai” HMRI van 1999. Voor natuur zijn de geluideffecten vanwege de aanlegfase (projectbenadering) in de vorm van geluidcontouren weergegeven en gebaseerd op een raster (grid) op een hoogte van 1,5 meter boven maaiveld. Voor natuur zijn de rekenresultaten gepresenteerd in L24. Dit resulteert in de volgende figuren: Figuur 2: Geluidcontouren cluster 1 aanlegfase onderdeel 1 t/m 6 op 1,5 meter boven maaiveld. Figuur 3: Geluidcontouren cluster 1 aanlegfase onderdeel 7 op 1,5 meter boven maaiveld. Conclusie In deze notitie zijn de relevante geluidcontouren voor de effecten op natuur bepaald, maar niet beoordeeld. Dit vindt plaats in een aparte notitie door de ecoloog.
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
2/1
Figuur 1 Modeloverzicht
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
3/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
4/1
Figuur 2 Geluidcontouren L24 cluster 1 aanlegfase onderdeel 1 t/m 6 op 1,5 meter boven maaiveld
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
5/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
6/1
Figuur 3 Geluidcontouren L24 cluster 1 aanlegfase onderdeel 7 op 1,5 meter boven maaiveld
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
7/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
8/1
Bijlage 1: Tabel activiteiten cluster 1 aanlegfase
Totaal aantal vrachtwagens onderdeel 1 t/m 6 bedraagt 18. Uitgangspunt is continue aanwezigheid van 12 manoeuvrerende/stationaire vrachtwagens ter plaatse van de werkzaamheden. Totaal aantal transportbewegingen toegangsweg is 18 vrachtwagens per uur, dus 36 bewegingen per uur. Gedurende de dagperiode van 12 uur, is dat 432 bewegingen. Het aantal bewegingen is hierbij worst case, doch realistisch, bepaald. Totaal aantal vrachtwagens onderdeel 7 bedraagt 5. Uitgangspunt is continue aanwezigheid van 3 manoeuvrerende/stationaire vrachtwagens ter plaatse van de werkzaamheden. Totaal aantal transportbewegingen toegangsweg is 5 vrachtwagens per uur, dus 10 bewegingen per uur. Gedurende de dagperiode van 12 uur, is dat 120 bewegingen. Het aantal bewegingen is hierbij worst case, doch realistisch, bepaald.
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
9/1
Bijlage 2: Invoergegevens bronnen model
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
10/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
11/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
12/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
13/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
14/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
15/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
16/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
17/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
18/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
19/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
20/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
21/1
17 maart 2014
9W9730/N00003/903695/411940/Nijm
22/1
Bijlage 3
Notitie mitigatie, Bureau Waardenburg, 3 oktober 2013
GM-0142050, revisie 1
NOTITIE Provincie Gelderland Mw. F. van Gaasbeek Postbus 9090 6800 GX Arnhem
DATUM:
3 oktober 2013
ONS KENMERK:
13-227/13.02218/TheBo
UW KENMERK:
-
AUTEUR:
G.F.J. Smit, E. Korsten & T.J. Boudewijn
PROJECTLEIDER:
T.J. Boudewijn
STATUS:
eindversie 2.1
CONTROLE:
E.J.F. de Boer
Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard Inleiding Voor het terrein van de voormalige steenfabriek de Waalwaard in de Hiensche Uiterwaarden bestaat het voornemen om hier het zand- en grindoverslagbedrijf De Beijer te vestigen of andere categorie 4 watergebonden bedrijven. Door de voorgenomen bedrijfsontwikkeling op de Waalwaard ontstaan risico’s ten aanzien van verblijfplaatsen van de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus. Om schade aan deze soorten op de Waalwaard te beperken en het voortbestaan van de aanwezige populaties te waarborgen zijn de in deze notitie genoemde maatregelen opgesteld. Voor achtergrondinformatie over de sitiuatie op de Waalwaard, over de hiervoor genoemde soorten en de te nemen maatregelen wordt verwezen naar Venema (2012) en Koopmans et al. (2012). Op basis van Venema (2012) kon niet worden uitgesloten dat er vaste rust- en verblijfplaatsen van de steenuil en de kerkuil op de Waalwaard aanwezig waren. In het voorjaar van 2013 is nog onderzoek gedaan naar het voorkomen van deze twee soorten. Alvorens op de mitigatie en compensatie voor rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in te gaan, worden kort de resultaten van het onderzoek naar het voorkomen van de steenuil en kerkuil op de Waalwaard in voorjaar 2013 besproken.
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
1
Inventarisatie steenuil en kerkuil in voorjaar 2013 Achtergrond Bij het onderzoek in voorjaar 2012 naar het voorkomen van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten op de Waalwaard werden door Bureau Viridis aanwijzingen gevonden dat de gebouwen op de Waalwaard gebruikt werden door een steenuil en een kerkuil. Aangezien geen nest van de steenuil is gevonden, concludeert Venema (2012) dat ten aanzien van de steenuil geldt dat het waarschijnlijk om een zwervend mannetje gaat, op zoek naar een geschikt territorium. De sporen van de kerkuil zijn waarschijnlijk afkomstig van een solitait mannetje die in een loods zijn vaste rustplaats heeft. Bij een bezoek op 22 oktober aan de Waalwaard door medewerkers van Bureau Waardenburg werden alleen oude braakballen van de kerkuil in de desbetreffende loods gevonden. Op één van de locaties die volgens Venema (2013) gebruikt werden als rustlocatie door de steenuil en waar ook braakballen waren gevonden, werden bij dit bezoek opnieuw schijtsporen vastgesteld, maar onder de locatie werden alleen braakballen van een torenvalk vastgesteld (Koopman et al. 2013). Aanpak Om met zekerheid te kunnen uitsluiten dat de Waalwaard gebruikt wordt als vaste verblijfplaats door steenuil en/of kerkuil is in het voorjaar gericht veldonderzoek naar beide soorten verricht. Van Dijk & Boele (2011) adviseren om de steenuil te inventariseren in de periode 15 februari – 15 april en de kerkuil van 1 februari – 31 augustus. De opdracht voor de inventarisatie werd relatief laat ontvangen (15 april 2013), zodat de optimale inventarisatieperiode in feite al verstreken was. Op 22 april is een avondbezoek aan het terrein gebracht en op 26 april een ochtendbezoek. Tijdens beide bezoeken, die met twee waarnemers werden uitgevoerd, is het terrein afgezocht op sporen van zowel steenuil als kerkuil. Daarnaast is gedurende een uur regelmatig met behulp van een geluidsdrager de territoriumroep van de steenuil afgespeeld. Er werden geen sporen van uilen gevonden en er werd geen reactie van een steenuil vastgesteld. Tevens werden er geen vliegbewegingen van uilen waargenomen. Ook de werknemers van het huidige bedrijf op de Waalwaard meldden dat ze laatste maanden geen uilen meer gezien hadden. De bereidheid van uilen om te reageren op een afgespeelde territoriumroep neemt in de loop van het broedseizoen af. Wel kan zekerheid over de aanwezigheid van broedende uilen worden verkregen door in de jongenperiode bij potentiële nestlocaties waar te nemen. De volwassen vogels beginnen in de schemering al met het aanslepen van prooien voor de jongen. Op 19 juni is van 21:00 – 22:15 op het terrein van de Waalwaard gepost om eventuele vliegbewegingen van uilen vast te stellen. Opnieuw werden geen waarnemingen van uilen vastgesteld. Discussie en conclusie Door het koude en droge voorjaar startten de steenuilen in Nederland gemiddeld een week tot 10 dagen later dan normaal met de eileg (www.steenuil.nl/nieuws). Ook de reactie op het afspelen van de territoriumroep was minder goed dan in andere jaren.
2
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
Gezien de vertraging in het broedproces zijn de twee terreinbezoeken nog tijdig genoeg uitgevoerd om een reactie aan een eventueel aanwezige steenuil te kunnen ontlokken. De aanwezigheid van de steenuil is gebaseerd op schijtsporen en de vondst van braakballen in 2012. Bij het bezoek van Bureau Waardenburg in oktober 2012 werden alleen braakballen van de torenvalk op de door Venema (2012) vermelde rustplaatsen van de steenuil vastgesteld, zodat mogelijk de door Venema (2012) gevonden braakballen aan een verkeerde soort zijn toegewezen. Een medewerker van Sovon, die in 2012 de Waalwaard op weidevogels heeft geïnventariseerd, heeft in dat jaar ook geen steenuilen bij de Waalwaard vastgesteld (mond. med. V. de Boer, SOVON Vogelonderzoek Nederland). Op basis van het veldwerk in 2013, waarbij in april geen sporen van uilen of roepende vogels en in juni geen prooi aandragende volwassen vogels werden vastgesteld, kan er vanuit worden gegaan dat in 2013 de Waalwaard niet gebruikt werd als vaste rust- en verblijfplaats door de steenuil en kerkuil. In het kader van de Flora- en faunawet is het dan ook niet noodzakelijk om voor deze soorten mitigerende of compenserende maatregelen te nemen.
Rugstreeppad: probleemstelling De rugstreeppad plant zich voort in plassen die tijdelijk ontstaan in de kleiputten op de Waalwaard (figuur 1). Op het land verspreiden de dieren zich over het gehele bedrijventerrein. Op allerlei plekken ligt materiaal waaronder de dieren schuilplekken vinden. Ook de taluds van de kleiputten functioneren als verblijfplaats. De dieren kunnen zich hier zelf ingraven of aanwezige muizenholletjes benutten. De vlakke delen in de kleiputten zijn niet geschikt, omdat deze bij regenval of hoog water onderlopen. De plassen die hier ontstaan zijn wel geschikt voor voortplanting.
Figuur 1
Kleiput in de Waalwaard.
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
3
Bij de inrichting van het bedrijventerrein worden de kleiputten gedempt. Hiermee gaan voortplantingsplaatsen van de rugstreeppad verloren. Ook verdwijnen de taluds en gronddepots in de putten en daarmee een deel van de overwinteringsplekken van deze dieren.
Rugstreeppad: oplossing Aanbieden vervangend biotoop Maatregelen richten zich op het weglokken van dieren uit het bedrijventerrein, door elders geschikt voortplantingswater en schuilplekken aan te bieden. Deze strategie wordt onder andere met succes in het Havengebied van Amsterdam toegepast. Rugstreeppadden zijn zeer mobiel en goed in staat nieuwe voortplantingsplekken rond het bedrijventerrein zelf te ontdekken. De dieren zullen daarbij tijdens de periode van kooractiviteit gebruik maken van schuilgelegenheid in de nabije omgeving van het voortplantingswater. Door voortplantingsplekken met schuilgelegenheid aan te bieden in de directe omgeving van het bedrijventerrein zullen de dieren zich tijdens de periode van kooractiviteit rond deze plekken concentreren. Door plasvorming in de kleiputten te voorkomen kan dit worden versterkt. De nieuwe voortplantingsplekken zijn waterhoudend vanaf het begin van het seizoen, waardoor deze eerder gebruikt zullen worden dan de regenafhankelijke kleiputten.
Figuur 2
Locatie voor nieuwe poelen voor rugstreeppad in de Waalwaard.
Er zijn meerdere locaties grenzend aan het huidige bedrijventerrein waar voortplantingswateren op laaggelegen plekken gerealiseerd kunnen worden. Een aantal van deze locaties ligt binnen de grenzen van de uitbreiding van het toekomstige bedrijventerrein. Geschikte locaties die ook op langere termijn door rugstreeppadden gebruikt kunnen worden liggen langs de toegangsweg (figuur 2). Om hier ondiepe, waterhoudende plekken te realiseren zullen poelen moeten worden aangelegd die voldoende diep zijn om ook bij
4
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
lage rivierstanden water te houden of ze moeten een waterkerende bodem hebben. De poelen moeten (zeer) flauw oplopende oevers hebben, de waterdiepte kan minder dan een halve meter zijn. De poelen mogen bij zeer lage rivierstanden droogvallen. Langs de kade van de Waalwaard (figuur 2) liggen mogelijkheden voor poelen. De lage delen lijken 2 geschikt om poelen met voldoende water (ca. 100 m ) te realiseren, zonder dat het diepe gaten worden. Ook de hogere delen van de kade zijn geschikt voor poelen. Wordt daarvoor gekozen dan komen daarvoor kunstmatige poelen met waterkerende bodem in aanmerking. Er zijn goede ervaringen opgedaan met betonnen poelen (figuur 3, Dienst Regelingen 2011a, Boddeke & Smit 2011), maar ook andere oplossingen zoals vijverfolie of kleilagen kunnen worden toegepast om hoger gelegen poelen te realiseren. Poelen met vijverfolie zijn minder duurzaam en gevoeliger voor betreding door grazers dan betonnen poelen. Voor de Waalwaard geeft de provincie Gelderland de voorkeur aan de realisatie van gegraven poelen met een kleibodem. Wegvangen en verplaatsen? Het wegvangen en verplaatsen van de dieren vanuit de kleiputten naar elders is geen optie. Het zoekgebied (taluds en gronddepots) is relatief groot en de dieren verblijven hier ingegraven. Door het uitleggen van plaatjes op de bodem en deze regelmatig (bij voorkeur dagelijks) te controleren kunnen actieve dieren worden verzameld. Echter een deel van de dieren zal zich op het aanliggende bedrijventerrein ophouden, waar allerlei houtmateriaal ligt opgeslagen. Van hieruit kunnen steeds weer nieuwe dieren naar de kleiput trekken. Wegvangen en verplaatsen van dieren is alleen zinvol als de gehele kleiput wordt afgeschermd van het bedrijventerrein en ook de locatie waar de dieren worden losgelaten afgeschermd is (om terugkeer te voorkomen). Het mogelijke succes van deze maatregelen wordt als gering ingeschat, omdat ten eerste het aantal schuilplaatsen niet beperkend is en ten tweede het de dieren op de rest van het bedrijventerrein ongemoeid laat. Omdat het succes onzeker is en de inspanning groot, wordt verplaatsen en wegvangen daarom niet aanbevolen. Het plaatsen van schermen in combinatie met het aanbieden van vervangend voortplantingswater is eveneens niet wenselijk, omdat hiermee de mobiliteit van de dieren en daarmee de kans dat ze zelf nieuwe plekken ontdekken beperkt wordt.
Rugstreeppad: maatregelen Om rugstreeppadden in de omgeving van de Waalwaard te behouden en schade tijdens sloop- opruim- en inrichtingswerkzaamheden te voorkomen worden de volgende maatregelen getroffen: 1. Egaliseren van de bodem van de kleiputten (na controle van eventuele plassen op eisnoeren en larven) om plasvorming te voorkomen. 2. Aanleg van vervangend voortplantingswater buiten het werkgebied, te weten langs de toegangsweg nabij de toegang tot het huidige bedrijventerrein. 3. Aanleg van een puinwal (eventueel afgedekt met een dunne laag grond) op korte afstand van het voortplantingswater. 4. Verplaatsen van eventueel aangetroffen rugstreeppadden (eisnoeren en larven) naar nieuw voortplantingswater. 5. Dempen kleiputten.
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
5
Periode Het weglokken van dieren van het bedrijventerrein kan alleen tijdens de voortplantingsperiode. De werkzaamheden onder 1-3 worden daarom voorafgaand aan of zo spoedig mogelijk aan het begin van het voortplantingsseizoen uitgevoerd. Dit om te voorkomen dat dieren zich in de kleiputten voortplanten (deze dieren zullen daarna in het zelfde seizoen niet naar een andere plek trekken). Het voortplantingsseizoen wordt vooral bepaald door het weer en loopt globaal van eind april tot september. Op de Waalwaard is de neerslag een belangrijke factor, daar hierdoor de kleiputten gevuld worden. De werkzaamheden onder 1-3 worden bij voorkeur vóór 1 mei uitgevoerd. Indien dit niet mogelijk is, zullen de kleiputten zo spoedig mogelijk geëgaliseerd moeten worden om plasvorming te voorkomen.
Figuur 3
Voorbeelden van poelen voor rugstreeppad (boven poel met puinwal).
Poel met kleibodem Het hieronder beschreven type poel wordt regelmatig in Nederland met succes toegepast. De poel ligt geïsoleerd van ander water. Hij is relatief eenvoudig te realiseren, eenvoudig te schonen en kan tijdelijk droogvallen, zodat permanente vestiging van vis niet mogelijk is. De poel kan schotelvormig zijn, maar ook andere vormen zijn goed mogelijk. De bodem bestaat uit zware klei die goed versmeerbaar is. Het waterpeil is onafhankelijk van de grondwaterstand. De diepte varieert van 50 tot 80 cm. De kleilaag dient minstens 30 cm dik te zijn om vertrapping door het vee tegen te gaan. De rand is bedekt met een begroeiing van gras of mos om jonge, pas gemetamorfoseerde dieren, beschutting te bieden bij het verlaten van de poel. De poel wordt na aanleg gevuld. Hierna krijgt het waterpeil in de poel onder invloed van de neerslag en verdamping een natuurlijk verloop. Figuur 4 geeft een voorbeeld van een gegraven ronde poel met kleibodem in het Amsterdamse havengebied. 6
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
Figuur 4
Gegraven ronde poel met kleibodem Amsterdamse havengebied (Gerard Smit).
voor
rugstreeppadden
in
het
Figuur 5
Langgerekte poel voor rugstreeppadden in het Amsterdamse havengebied (Gerard Smit).
Figuur 5 geeft een voorbeeld van een anders vormgegeven poel met kleibodem in het Amsterdamse havengebied. De laagten kunnen ook tot op het grondwater uitgegraven worden, maar hiervoor is meer grondverzet nodig. Bovendien is het risico groter dat vis dan in de poel kan overleven. De waterdiepte dient zodanig te zijn dat vis niet in de poel kan overleven. De directe omgeving van de poelen dient uit open of kortgrazig terrein te
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
7
bestaan (bijvoorbeeld door begrazing met paarden). Dit is hierdoor geschikt als landbiotoop. Door drie poelen verspreid in de toegangstrook aan te leggen wordt gebruik van de hele toegangstrook gestimuleerd. Dichtgroeien zal mede door de begrazing worden voorkomen. De poelen bieden het vee tevens een drinkplek.
Gewone dwergvleermuis: probleemstelling In het woonhuis aan de westzijde van de Waalwaard is in 2012 een zomerverblijfplaats van vier gewone dwergvleermuizen aangetroffen (Venema, 2012). Deze verblijfplaats bevindt zich vermoedelijk in de daklaag van het woonhuis, met in- en uitvliegopeningen langs de daklijst. Er is geen spouw aanwezig. Gezien de beperkte omvang van de groep betreft het waarschijnlijk een vaste rust- en verblijfplaats van enkele mannetjes. Er zijn in het najaar geen paarverblijfplaatsen aangetroffen. Bij de herinrichting van het bedrijventerrein worden het woonhuis en de bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiermee gaat een zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuizen verloren. Dit betreft een overtreding van verbodsbepaling van artikel 11 Flora- en faunawet, zijnde het vernielen van een vaste rust- of verblijfplaats. Deze overtreding kan voorkomen worden door in alternatieve verblijfplaatsen te voorzien en bij sloop schade aan aanwezige vleermuizen te voorkomen. Deze maatregelen moeten aansluiten bij de in de soortenstandaard geformuleerde maatregelen voor de gewone dwergvleermuis (Dienst Regelingen 2011b).
Gewone dwergvleermuis: oplossing In de nieuwe bedrijfsgebouwen kunnen op verschillende manieren verblijfplaatsen voor vleermuizen worden gerealiseerd: aanbrengen van een luchtspouw in stenen gebouwdelen, met toegang voor vleermuizen via open stootvoegen; inmetselen van vleermuisvoorzieningen in stenen gebouwdelen; aanbrengen van gevelbetimmering tegen stenen of houten gebouwdelen. De omvang of het aantal van deze voorzieningen moet voldoende zijn om in vier verblijfplaatsen voor gewone dwergvleermuizen te resulteren. Metalen gebouwdelen (zoals damwandplaten) zijn niet geschikt voor het aanbrengen van voorzieningen. Wanneer deze voorzieningen zijn gerealiseerd kan na een gewenningsperiode van drie maanden het woonhuis gesloopt worden. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de broedperiode van huismussen en eventueel andere aanwezige broedvogels (april t/m augustus). In die periode mag het woonhuis niet gesloopt worden. Bij inachtneming van deze maatregelen en deze drie maanden overlap is tijdelijke mitigatie niet nodig. Indien woonhuis en de huidige bedrijfsgebouwen gelijktijdig gesloopt worden en vervangende verblijfplaatsen nog niet gereed zijn, moeten tijdelijke verblijfplaatsen gerealiseerd worden om deze periode te overbruggen. Indien het woonhuis na het 8
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
gereedkomen van de nieuwe bedrijfsgebouwen gesloopt kan worden, dienen er geen tijdelijke maatregelen genomen te worden, mits de sloop van het woonhuis op zijn vroegst 3 maanden na het gereedkomen van de nieuwe voorzieningen voor vleermuizen in de bedrijfsgebouwen plaatsvindt.
Gewone dwergvleermuis: tijdelijke maatregelen Aanbrengen tijdelijke verblijfplaatsen Minimaal drie maanden voor de sloop van het woonhuis worden als tijdelijke mitigatie vier vleermuiskasten geplaatst in de directe omgeving (100-200 m) van het woonhuis. Deze kasten zijn bedoeld als tijdelijke verblijfplaats in de periode tussen de sloop van het woonhuis en het gereedkomen van nieuwe verblijfplaatsen in de nieuwbouw of de bedrijfsgebouwen. Voor de aangetroffen zomerverblijfplaatsen volstaan kleine platte vleermuiskasten van het model Schwegler 1FF (figuur 6).
Figuur 6
Vleermuiskast Schwegler 1FF.
Er zijn geen gebouwen of bomen die in aanmerking komen voor het ophangen van deze tijdelijke vleermuiskasten. De andere gebouwen worden namelijk gesloopt of liggen in de invloedsfeer van de werkzaamheden op het terrein. De bomen zijn over het algemeen van onvoldoende omvang om kasten te plaatsen, of staan op een te grote afstand. Er wordt een constructie gebouwd waaraan de vleermuiskasten worden opgehangen. De constructie bestaat uit een steigerconstructie waartussen een bord wordt gemonteerd. De hoogte van de steigerpalen en de afstand tussen de steigerpalen is ongeveer vier meter. Op de zuidkant van dit bord worden vier vleermuiskasten gemonteerd, en op de oostelijke steigerpaal wordt een vijfde vleermuiskast gemonteerd. De noordkant van het bord wordt gebruikt voor het plaatsen van nestkasten voor huismussen (zie onderdeel huismus). Figuur 7 geeft een impressie van de constructie.
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
9
Figuur 7
Constructie voor tijdelijke verblijven voor vleermuizen en huismussen. De constructie wordt met extra steigerbuizen gefixeerd (niet getekend).
A B
Figuur 8
Mogelijke locaties voor de constructie met huismuskasten en vleermuiskasten. A = voorkeurslocatie, B = alternatieve locatie.
De voorkeurslocatie (A) voor deze constructie ligt direct ten zuidzuidwesten van de tuin van het woonhuis (figuur 8). Dat maakt het mogelijk dat de in het woonhuis aangetroffen vleermuizen de vleermuiskasten snel ontdekken. Afhankelijk van de werkwijze van de sloop en de routes voor het vrachtverkeer ligt deze locatie mogelijk in de invloedsfeer van 10
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
de sloop van de bedrijfsgebouwen. In dat geval is een locatie op de zuidwestpunt van het plangebied een goed alternatief (B). Figuur 8 geeft de opties voor de plaatsing van de constructie voor vleermuiskasten en huismuskasten. Figuur 9 geeft een impressie van de constructie op de voorkeurslocatie (A: ten zuidzuidwesten van de tuin van het woonhuis).
Figuur 9
Impressie van de constructie met vleermuiskasten en mussenkasten direct ten zuidzuidwesten van de tuin van het woonhuis.
Slopen van het woonhuis De constructie met tijdelijke vleermuiskasten dient minstens drie maanden aanwezig te zijn, voordat met de sloop van het woonhuis kan worden begonnen. Door de afwezigheid van kraam- of paarverblijfplaatsen wordt de kans op overwinterende vleermuizen ingeschat als zeer gering. Sloop kan daarom het beste in de winterperiode (1 november – 1 maart) worden uitgevoerd. Wanneer dat niet mogelijk is moet voorkomen worden dat in de daklaag aanwezige vleermuizen schade oplopen. Bij sloop buiten de winterperiode wordt aanbevolen minimaal een week voor de daadwerkelijke sloop de daklijsten en onderste en buitenste rijen dakpannen te verwijderen. Dit dient handmatig of met klein materieel te gebeuren. Er ontstaat dan tocht onder het dak waardoor aanwezige vleermuizen een andere verblijfplaats zullen opzoeken. Deze maatregel kan echter niet worden genomen als er huismussen of andere vogels onder de dakpannen zitten te broeden. Deze maatregel kan daarom alleen genomen te worden in de periode 1 september tot en met 1 maart, of wanneer er is vastgesteld dat er geen huismussen of andere vogels onder het dak broeden.
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
11
Aanbrengen van permanente verblijfplaatsen De tijdelijke vleermuiskasten kunnen ook ingezet worden als permanente zomerverblijfplaatsen. De kasten kunnen aan de nieuwe bedrijfsgebouwen worden bevestigd, behalve aan metalen wandplaten. Aanbevolen wordt een deskundige de beste locaties en het moment van verplaatsen te laten bepalen. De kasten van de tijdelijke constructie kunnen in de winterperiode, als dieren afwezig zijn, worden verplaatst naar de nieuwe, permanente locatie. Algemene maatregelen Vleermuiskasten worden soms ook gebruikt door vogels en geleedpotigen. Wanneer deze in een vleermuiskast een nest maken kan de kast ongeschikt worden voor vleermuizen. Aanbevolen wordt de als tijdelijke en permanente verblijfplaats opgehangen vleermuizenkasten minimaal één keer per jaar schoon te maken.
Huismus: probleemstelling In 2012 zijn één tot drie nestplaatsen van huismussen vastgesteld op het terrein van de Waalwaard. Onder de dakgoot van het woonhuis bevond zich een nest met jongen. In het aardgasstation en de steenfabriek waren op basis van uitwerpselen of gedrag vermoedelijk nestplaatsen aanwezig (Venema 2012). Bij de herinrichting van het bedrijventerrein worden het woonhuis en de bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiermee gaan vaste rust- en verblijfplaatsen van huismussen verloren. Dit betreft een overtreding van verbodsbepaling van artikel 11 Flora- en faunawet, zijnde het vernielen van een vaste rust- of verblijfplaats. Deze overtreding kan voorkomen worden door tijdig in alternatieve verblijfplaatsen te voorzien en bij sloop schade aan aanwezige huismussen en hun eieren/jongen te voorkomen. Deze maatregelen moeten aansluiten bij de in de soortenstandaard geformuleerde maatregelen voor de huismus (Dienst Regelingen 2011c).
Huismus: oplossing In de nieuwe bedrijfsgebouwen moeten geschikte nestplaatsen voor huismussen aangebracht worden. De maatregelen moeten zich richten op het in stand houden van voldoende nestgelegenheid voor een volledige kolonie (zie Koopmans et al. 2013): maken van spleten tussen laatste rij dakpannen en dakgoten; plaatsen van neststenen; aanleg van vogelvides. Een keuze ten aanzien van de te nemen definitieve inrichtingsmaatregelen kan pas gemaakt worden, indien het ontwerp van de nieuwe bedrijfsgebouwen bekend is. Aanbevolen wordt een deskundige de beste locaties voor de nemen maatregelen te laten bepalen. Met de sloop van de huidige bedrijfsgebouwen verdwijnen enkele vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus, terwijl met de sloop van het woonhuis ook een vaste rust- en verblijfplaats verdwijnt. Indien het woonhuis later dan de bedrijfsgebouwen wordt 12
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
gesloopt, kan de woning gebruikt worden om tijdelijk nieuwe rust- en verblijfplaatsen voor de huismus te realiseren. Aan de noord- en oostkant van het woonhuis kunnen nestkasten worden opgehangen. Deze kasten dienen minstens 3 maanden voorafgaand aan het broedseizoen en 3 maanden voorafgaand aan de sloop van de bedrijfsgebouwen te worden opgehangen. De bedrijfsgebouwen mogen niet in de periode april – augustus gesloopt worden, omdat er dan broedvogels aanwezig (kunnen) zijn. Indien bedrijfsgebouwen en woonhuis gelijktijdig gesloopt worden, dienen eerst tijdig tijdelijke rust- en verblijfplaatsen gerealiseerd te worden: minstens 3 maanden voor het broedseizoen (april – augustus) en 3 maanden voor de sloop van de gebouwen. De tijdelijke voorzieningen kunnen drie maanden na het gereedkomen van de permanente voorzieningen verwijderd worden (en niet in het broedseizoen).
Huismus: tijdelijke maatregelen Aanbevolen wordt om de tijdelijke maatregelen voor de huismus te combineren met tijdelijke maatregelen voor de gewone dwergvleermuis. Dit voorkomt dat er mogelijk twee keer tijdelijke maatregelen genomen moeten worden voor de huismus. Bovendien zijn de tijdelijke maatregelen voor de huismus goed te combineren met maatregelen voor de gewone dwergvleermuis. Minimaal drie maanden voor de sloop van de bedrijfsgebouwen en het woonhuis worden als tijdelijke mitigatie tenminste tien mussenkasten geplaatst in de directe omgeving (binnen 200 m) van het woonhuis. Deze kasten zijn bedoeld als tijdelijke verblijfplaatsen in de periode tussen de sloop van de gebouwen en de drie maanden na het gereedkomen van de nieuwe verblijfplaatsen in de nieuwbouw. Als tijdelijke verblijfplaatsen komen houten mussenkasten van het model “Systeem-nestkast Huismus Eco” van Vivara in aanmerking.
Figuur 10. Systeemnestkasten Huismus Eco van Vivara.
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
13
Aangezien er geen bebouwing beschikbaar is voor het tijdelijk plaatsen van nestkasten, worden de nestkasten geplaatst aan de noordzijde van de constructie voor de vleermuizen. Zie figuur 7 voor de constructie. Aan de noordzijde worden drie groepen van drie nestkasten opgehangen, waarbij de groepen door een tussenschot van elkaar gescheiden zijn. Op de kopse kant van de constructie aan de westzijde wordt ook een groep van 3 nestkasten opgehangen. De constructie dient direct ten zuidzuidwesten van de tuin van het woonhuis geplaatst te worden (locatie A in figuur 8). De hier aanwezige heg en coniferen geven de noodzakelijke dekking voor huismussen (zie Koopman et al. 2013). Heg en coniferen dienen dan ook in de periode dat de constructie de functie heeft van tijdelijke rust- en verblijfplaats voor de huismussen gehandhaafd te blijven. Afhankelijk van de werkwijze van de sloop en de routes voor het vrachtverkeer ligt deze locatie mogelijk in de invloedsfeer van de sloop van de (bedrijfs)gebouwen. In dat geval is een locatie op de zuidwestpunt van het plangebied een goed alternatief (locatie B in figuur 8). Daar kan de aanwezige houtwal van meidoorn en wilgen de nodige dekking geven. Figuur 9 geeft een impressie van de constructie op locatie A direct ten zuidzuidwesten van het tuin van het woonhuis. De constructie dient minstens drie maanden voor het broedseizoen en drie maanden voor de sloop van de bedrijfsgebouwen en het woonhuis gereed te zijn. De coniferen en de haag direct bij de constructie dienen behouden te blijven, om de functie van de constructie als tijdelijke verblijfplaats voor huismussen niet in gevaar te brengen. Drie maanden na het gereedkomen van de permante voorzieningen in de bedrijfsgebouwen voor zowel huismussen als voor gewone dwergvleermuizen kan de tijdelijke constructie verwijderd worden. Dit mag echter niet in het broedseizoen plaatsvinden of in de periode november-maart. Algemene maatregelen De tijdelijke mussenkasten moeten, mits ze gebruikt worden, jaarlijks worden schoongemaakt, in een periode dat verstoring niet of minimaal optreedt (september – februari).
Algemene opmerkingen Op basis van de inventarisatie in 2013 zijn er geen aanwijzingen dat de Waalwaard gebruikt wordt als vaste rust- en verblijfplaats door steenuil en kerkuil. De sporen van de steenuil die in 2012 geconstateerd waren, hadden waarschijnlijk betrekking op een torenvalk. De kerkuil, die in de zomer van 2012 in een loods op de Waalwaard verbleef, waarschijnlijk een solitair mannetje, had waarschijnlijk in de herfst van 2012 de Waalwaard al weer verlaten. Voor de rugstreeppad bieden de voorgestelde maatregelen een permanente oplossing. Bij voorkeur vindt de aanleg van de poelen en schuilplaatsen op korte termijn plaats, zodat de huidige kleiputten als voortplantingsplaats ongeschikt kunnen worden gemaakt (mits er geen eisnoeren of larven aanwezig zijn). 14
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
Voor de gewone dwergvleermuis en de huismus wordt voorzien in tijdelijke maatregelen, omdat op dit moment niet bekend is welke nieuwe bebouwing op de Waalwaard gerealiseerd gaat worden en welke inrichtingsmaatregelen voor huismus en gewone dwergvleermuis hierin genomen worden. Voor deze soorten kan een constructie, op basis van steigerbuizen, met tijdelijke verblijfplaatsen een goede tijdelijke oplossing te bieden. Deze constructie dient zo spoedig mogelijk geplaatst te worden, zodat de huismussen en gewone dwergvleermuizen ruim voldoende tijd hebben om de nieuwe verblijfplaatsen te ontdekken. De effectiviteit van de voorgestelde maatregelen voor zowel rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus moet gemonitord worden, zodat er zekerheid is dat de genomen maatregelen het beoogde resultaat hebben. Met een kort bezoek in mei is het mogelijk voor alle drie de soorten de effectiviteit van de maatregelen vast te stellen.
Literatuur Beebee, T. & J. Denton, 1996. The Natterjack Toad Conservation handbook. English Nature, Countryside Counsil For Wales. Boddeke, P. & G. Smit, 2011. Boekelermeer-Zuid, compensatie tussen de bedrijven door. RAVON 40 (2011) 13 (2): 38-43. Dienst Regelingen, 2011a. Soortenstandaard Rugstreeppad Bufo calamita. Ministerie EZ, den Haag. Dienst Regelingen, 2011b. Soortenstandaard Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus. Ministerie EZ, den Haag. Dienst Regelingen, 2011c. Soortenstandaard Huismus, Passer domesticus. Ministerie EZ, den Haag. Koopmans, A.D.G., R.J. Jonkvorst & T.J. Boudewijn 2013. Mitigatie en compensatieplan Waalwaard, Dodewaard, in het kader van de Flora- en faunawet. Rapport 12191. Bureau Waardenburg, Culemborg. Van Dijk, A.J. & A. Boele, 2011. Handleiding SOVON Broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Venema, H.G., 2012. Onderzoek Flora- en faunawet tijdelijk beheer Steenfabriek Waalwaard. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg.
NOTITIE Mitigatie en compensatie t.b.v. de rugstreeppad, gewone dwergvleermuis en huismus in de Waalwaard
15
Bijlage 4
Mitigatie- en compensatieplan Bureau Waardenburg, 27 februari 2013
GM-0142050, revisie 1
Mitigatie- en compensatieplan Waalwaard, Dodewaard, in het kader van de Flora- en faunawet
A.D.G. Koopman R.J. Jonkvorst T.J. Boudewijn
Mitigatie- en compensatieplan Waalwaard, Dodewaard, in het kader van de Flora- en faunawet
A.D.G. Koopman R.J. Jonkvorst T.J. Boudewijn
opdrachtgever: Provincie Gelderland 27 februari 2013 rapport nr. 12-191
Status uitgave:
eindrapport
Rapport nr.:
12-191
Datum uitgave:
27 februari 2013
Titel:
Mitigatie- en compensatieplan Waalwaard, Dodewaard, in het kader van de Floraen faunawet
Samenstellers:
drs. A.D.G. Koopman R.J. Jonkvorst MSc. drs. T.J. Boudewijn
Foto's omslag:
T.J. Boudewijn
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
41
Project nr.:
12-725
Projectleider:
drs. T.J. Boudewijn
Naam en adres opdrachtgever:
Provincie Gelderland Postbus 9090, 6800 GX Arnhem
Referentie opdrachtgever:
Zaaknummer 2011-004192 en inkoopnummer 126174 d.d 29-11-2012
Akkoord voor uitgave:
Teamleider Bureau Waardenburg bv drs. G.F.J. Smit
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Provincie Gelderland Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf-gaande schrif-telijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2008.
2
Voorwoord Provincie Gelderland is voornemens om de huidige steenfabrieklocatie Waalwaard in de Hiensche Uiterwaarden (ten zuiden van Dodewaard) te herontwikkelen. In 2012 heeft Bureau Viridis het plangebied geïnventariseerd op het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Hierbij zijn de volgende relevante soorten aangetroffen: bever, gewone dwergvleermuis, huismus, steenuil, kerkuil, rugstreeppad en rivierrombout (Venema 2012). De voorgenomen herontwikkeling omvat sloop en herbouw (inclusief asbestsanering), bomenkap, werkzaamheden aan dijklichamen en taluds (toegangsweg) en het graven van een nieuwe invaart. De voorgenomen ingreep heeft derhalve negatieve effecten op de aanwezige beschermde diersoorten. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is aan de orde. Een mitigatie- en compensatieplan is derhalve noodzakelijk om overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen en te verzachten. Met een dergelijk plan kan het duurzaam behoud van de diersoorten in de Hiensche Uiterwaarden gegarandeerd worden. Het voorliggende rapport omvat een mitigatie- en compensatieplan voor bever, gewone dwergvleermuis, huismus, steenuil, kerkuil, rugstreeppad en rivierrombout. Provincie Gelderland heeft Bureau Waardenburg opdracht verstrekt om het compensatie- en mitigatieplan op te stellen. Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee: A.D.G. Koopman veldbezoek, rapportage R.J. Jonkvorst rapportage T.J. Boudewijn projectleiding, veldbezoek, rapportage, fotografie Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en zelfstudie gekwalificeerd voor de door hen uitgevoerde werkzaamheden. Het project is uitgevoerd volgens het kwaliteitshandboek van Bureau Waardenburg. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg is ISO gecertificeerd. Vanuit de Provincie Gelderland is de opdracht begeleid door mw. F. van Gaasbeek. Wij danken haar voor de prettige samenwerking.
3
Inhoud Voorwoord .....................................................................................................................................3 1 Inleiding ..................................................................................................................................7 2 Gebiedsbeschrijving, aanpak en informatie .........................................................................9 2.1 Gebiedsbeschrijving en voorgenomen ingreep .......................................................9 2.2 Aanpak en gebruikte informatie ..............................................................................11 3 Mitigatie en compensatie.....................................................................................................15 3.1 Inleiding .....................................................................................................................15 3.2 Bever .........................................................................................................................16 3.3 Gewone dwergvleermuis .........................................................................................17 3.4 Huismus ....................................................................................................................18 3.5 Steenuil .....................................................................................................................22 3.6 Kerkuil .......................................................................................................................25 3.7 Rugstreeppad ...........................................................................................................29 3.8 Rivierrombout ...........................................................................................................33 4 Discussie ..............................................................................................................................35 5 Conclusies en aanbevelingen .............................................................................................37 6 Literatuur...............................................................................................................................41
5
1 Inleiding De provincie Gelderland is voornemens om of een zand- en grindoverslagbedrijf van de Millingerwaard naar het terrein van steenfabriek de Waalwaard te verplaatsen of een andere categorie 4 watergebonden activiteit zich hier te laten vestigen. Op de locatie zijn nu een woonhuis en meerdere bedrijfspanden aanwezig. Indien het gronden zandoverslagbedrijf naar de Waalwaard komt, worden alle aanwezige panden gesloopt. In de te slopen gebouwen en op het direct aangrenzende terrein, dat wordt heringericht, komen strikt beschermde soorten voor (natuurtoets; Venema 2012). De toets geeft aan dat het niet zeker is dat zonder mitigerende maatregelen voor de desbetreffende soorten een ontheffing verkregen kan worden of dat deze na beoordeling door Dienst Regelingen niet nodig blijkt te zijn (positieve afwijzing). Door DHV is gekeken of de inpassingsplanwijziging die noodzakelijk is voor de hervestiging van het zand- en grindoverslagbedrijf in de Waalwaard niet in strijd is met de Natuurbeschermingswet (DHV 2012). Om het inpassingsplan vast te kunnen stellen, moet de provincie Gelderland kunnen aantonen dat het plan uitvoerbaar is zonder dat er overtredingen van de Flora- en faunawet optreden. Dit betekent dat er een mitigatieplan moet zijn, passend bij het inpassingsplan, waarmee de zekerheid wordt verkregen dat er geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. Door Bureau Viridis is in de periode juni – augustus 2012 onderzoek verricht naar het voorkomen van strikt beschermde soorten planten en dieren (tabel 2 en 3 Flora- en faunawet) in het gebied dat door de bedrijfsverplaatsing wordt beïnvloed. In tabel 1.1 worden de bevindingen samengevat. Tabel 1.1 Samenvatting aanwezige beschermde soorten en de verwachte effecten (Venema 2012). Soort
Effecten
Bever
Verstoring door werkzaamheden
Gewone dwergvleermuis
Vernietiging vaste verblijfplaatsen; aantasting foera-geergebied
Ruige dwergvleermuis
Geen
Laatvlieger
Geen
Watervleermuis
Geen
Buizerd
Geen
Huismus
Vernietiging vaste verblijfplaatsen; aantasting leefgebied
Kerkuil
Vernietiging vaste verblijfplaatsen
Steenuil
Vernietiging vaste verblijfplaatsen; aantasting leefgebied
Rugstreeppad
Aantasting leefgebied
Rivierrombout
Doden individuen
Voor bever, gewone dwergvleermuis, huismus, kerkuil, steenuil, rugstreeppad en rivierrombout worden door de werkzaamheden verband houdend met de bedrijfs-
7
verplaatsing overtredingen van de Flora- en faunawet verwacht. Bureau Viridis schat in dat voor de bever geen ontheffing noodzakelijk is, omdat de (tijdelijke) effecten verwaarloosbaar zijn. Voor de overige soorten is wel een ontheffing noodzakelijk in verband met overtreding van artikel 9 (gewone dwergvleermuis, huismus, steenuil, rugstreeppad en rivierrombout) en artikel 11 (gewone dwergvleermuis, huismus, steenuil en rugstreeppad) van de Flora- en faunawet. Voor het op te stellen mitigatie- en compensatieplan zijn de bevindingen van Bureau Viridis (Venema 2012) als uitgangspunt gebruikt. Het is niet mogelijk om op dit moment voor de bedrijfsverplaatsing alle aspecten gedetailleerd uit te werken, aangezien de definitieve inrichting van het terrein nog niet bekend is. Als uitgangspunt is gebruikt dat de huidige circa 6 ha gebruikt door de Waalwaard uitgebreid wordt naar 9,6 ha. Hierbij wordt de huidige bebouwing gesloopt en het huidige verharde en bebouwde oppervlak uitgebreid in zuidelijke en zuidoostelijke richting. Het op te stellen mitigatieplan moet nauw aansluiten bij het inpassingsplan maar zal nog niet, zoals hiervoor is aangegeven, een volledig gedetailleerde invulling kunnen geven, aangezien nog niet zeker is welk bedrijf hier wordt gevestigd. In het mitigatieplan komen de voorwaarden te staan waaraan voldaan moet worden bij sloop, bouw en herinrichting. Tevens wordt aangegeven in welke periode de werkzaamheden kunnen of moeten worden uitgevoerd. Voor sommige soorten zal dit tot concrete te nemen maatregelen leiden en voor andere soorten tot voorwaarden waaraan minstens voldaan moet worden.
8
2 Gebiedsbeschrijving, aanpak en informatie 2.1
Gebiedsbeschrijving en voorgenomen ingreep Gebiedsbeschrijving De Waalwaard is een buitendijks gelegen locatie in de Hiensche Uiterwaarden, ten zuiden van Dodewaard (figuur 2.1). Tot januari 2010 was op deze locatie een steenfabriek in bedrijf. In oktober 2010 is de locatie gekocht door Bureau Beheer Landbouwgronden. Op dat moment waren de logistieke activiteiten van de steenfabriek afgerond.
Figuur 2.1 Overzichtskaart van de Hiensche Uiterwaarden met een detailkaart van de Waalwaard. Sindsdien hebben verschillende activiteiten op de Waalwaard plaatsgevonden in het kader van tijdelijk beheer. Sinds begin 2012 is in verschillende panden op het terrein een handel in historische bouwmaterialen gevestigd. Op het terrein is een groot aantal bedrijfspanden van de steenfabriek aanwezig. Daarnaast staan aan de westkant een woonhuis en een kantoorgebouw. Naast het woonhuis is een haag met struweel aanwezig. Ten westen van het kantoorgebouw staat een vrij open begroeiing van wilgen. Door de begrazing ontbreekt ondergroei bij de wilgen (figuur 2.2).
9
Figuur 2.2 Enkele relevante gebouwen en terreinkenmerken. Linksboven: kantoor; rechtsboven; woonhuis; linksonder: haag ten zuiden woonhuis; rechtsonder: wilgopslag ten westen kantoor. De locatie heeft de bestemming baksteenfabriek. Er is 9,6 ha bestemd als baksteenfabriek, waarvan 6 ha daadwerkelijk als zodanig in gebruik is geweest. De overige 3,5 ha is begrensd als Natura 2000 en betreft een lager gelegen onverhard deel langs de Waal en een strook aan de westzijde van het verharde terrein. Een 10 m brede strook aan de noordkant van het bedrijfsterrein is in het vigerende bestemmingsplan voorzien van de aanduiding “UB = uitsluitend beplanting” (DHV 2012). De Waalwaard ligt in de Hiensche Uiterwaarden die een oppervlakte hebben van ongeveer 367 ha. Deze uiterwaarden liggen op de rechteroever van de Waal nabij Dodewaard en hebben momenteel, behlave enkele grote plassen, vooral een agrarisch karakter. De uiterwaarden worden landschappelijk gedomineerd door de voormalige kerncentrale. De plassen in het gebied verschillen sterk van karakter. Centraal bevindt zich een diepe plas die oorspronkelijk een invaaropening had direct naast de Waalwaard. Deze invaaropening is inmiddels dichtgeslibd en niet meer toegankelijk voor boten. De noord- en oostoever van deze plas hebben een begroeiing van wilgenstruweel. De plassen ten westen van de Waalwaard zijn ondiep en hebben slikkige oevers. Aan de westkant bevindt zich scheepswerf Dodewaard. De Hiensche Uiterwaarden hebben aan de westkant vooral een open grazig landschap. De oostkant heeft meer opslag van wilg en struweel. Direct langs de rivier is zand afgezet en dit gebied heeft potentie tot ontwikkeling van stroomdalgrasland. Van de Waalwaard loopt een weg door de Hiensche Uiterwaarden naar Dodewaard.
10
Ontwikkeling Bij vestiging van het zand- en grindoverslagbedrijf wordt het bedrijfsmatig gebruikte gebied van de Waalwaard uitgebreid van ongeveer 6 ha naar 9,6 ha in zuidelijke en zuidoostelijke richting. De uitbreiding wordt opgehoogd tot 11,5 m +NAP. Er wordt 2 uitgegaan van 12.750 m bebouwd terrein, een 250 m lange loskade, maximale goothoogte gebouwen van 15 m en een maximale opslaghoogte van grondstoffen/ materialen op het buitenterrein van 15 m. Het aantal vrachtwagenbewegingen van en naar de Waalwaard zal 400 per dag gaan bedragen. Dagelijks zullen 3 schepen aan de loskade aanmeren en vertrekken. Deze schepen draaien in het diepe water ten noordoosten van de Waalwaard. Er wordt een nieuwe invaartopening van de Waal naar de diepe plas en de loskade gerealiseerd. De bestaande invaaropening wordt gedempt. Er wordt gestreefd naar een gesloten grondbalans, mits de ontgraven grond qua fysische en milieuhygiënische samenstelling geschikt is voor de beoogde toepassingen. De werktijden na verplaatsing liggen tussen 5:30 – 23:00 (maandag tot vrijdag) en 5:30-17:00 (zaterdag), met de nadruk op 7:00 – 19:00.
2.2
Aanpak en gebruikte informatie Op 22 oktober 2012 is een oriënterend veldbezoek aan de Waalwaard gebracht. Hierbij is aandacht besteed aan de verschillende terreindelen. De meeste, dichte schuren, bijgebouwen en de hal met steenovens konden niet worden betreden wegens asbestgevaar. Alleen het kantoorpand bij de entree, open hallen en schuren zijn bekeken: de grote open hal aan de zuidzijde van het terrein (in gebruik door een handelaar in historische bouwmaterialen) en de hal aan de zuidzijde van het terrein waarin diverse voertuigen staan gestald. De conclusies van het onderzoek van Bureau Viridis zijn als uitgangspunt gebruikt. Er heeft behalve het oriënterend veldbezoek verder geen veldbezoek plaatsgevonden. Voor het opstellen van het mitigatie- en compensatieplan is gebruik gemaakt van de verschillende soortenstandaarden die door de Dienst Regelingen zijn opgesteld. In december 2011 zijn de soortenstandaarden voor rugstreeppad en voor vleermuizen gepubliceerd door Dienst Regelingen, Ministerie EL&I (2011ab). Deze soortenstandaarden bieden onder andere handvatten voor maatregelen om bij ruimtelijke ingrepen de functionaliteit van een gebied of locatie te waarborgen en (daarmee) de gunstige staat van instandhouding. De soortenstandaarden voor kerkuil en steenuil zijn in december 2012 gepubliceerd (Dienst Regelingen 2012ab). De relevante soorten worden kort bespreken. Hierbij komen de volgende zaken aan de orde: Functionaliteit terrein Waalwaard: hierin wordt aangegeven in hoeverre de betreffende soort gebruikt maakt van de Waalwaard;
11
-
-
-
Voorgenomen ingreep en effecten: kort worden de effecten van de voorgenomen ingreep op de soort beschreven. De ingrepen zelf zijn in paragraaf 2.1 beschreven; Eisen soort: de eisen die de desbetreffende soort stelt aan zijn leefomgeving worden hier beschreven. De nadruk ligt hierbij op eisen die relevant zijn in het kader van het mitigatie- en compensatieplan. De informatie is ondermeer afgeleid uit de verschillende soortenstandaards. Deze standaards bieden onder andere handvatten voor het nemen van maatregelen om bij ruimtelijke ingrepen de functionaliteit van een gebied of locatie en (daarmee) de gunstige staat van instandhouding te waarborgen. De teksten bij het onderdeel ‘mitigatie en compensatie’ zijn hier in belangrijke mate van afgeleid; Mitigatie: aangegeven wordt welke maatregelen noodzakelijk zijn om voor de desbetreffende soort op korte termijn (tijdens de aanlegfase) en op lange termijn (het in werking zijnde bedrijf) de functionaliteit van het plangebied te waarborgen.
Een belangrijke project dat de komende jaren in de uiterwaarden gaat spelen is het project Stroomlijn. Door de verwachte grotere weersextremen worden de hoogwaterstanden in de Nederlandse rivieren steeds groter. De rivieren moeten al dit water veilig kunnen afvoeren naar zee. Deels wordt dit gerealiseerd door dijkverzwaringen of het graven van geulen in de uiterwaarden, maar deels moet dit ook gerealiseerd worden door beheer en onderhoud van de uiterwaarden. De Nederlandse riviernatuur is uniek en van grote waarde voor de biodiversiteit en de recreatie. In de uiterwaarden groeien verschillende vegetatietypen, die onderling sterk verschillen in stromingsweerstand. Enkele vegetatietypen kunnen de doorstroming van het water belemmeren, waardoor de stroomsnelheid afneemt en opstuwing ontstaat. Hierdoor kunnen onveilige situaties ontstaan. Rijkswaterstaat kijkt met beheerders en eigenaren van uiterwaarden naar de beste oplossing voor een veilige situatie, waarbij alle natuurbelangen worden meegewogen. Figuur 2.3 geeft een overzicht van de huidige ecotopen in de Waalwaard en figuur 2.4 geeft een overzicht van de gewenste maatregelen ten behoeve van project Stroomlijn. Met name aan de oostzijde en de westzijde liggen struweel en ruigte binnen de stroombaan en deze zullen terugzet/verwijderd worden. De planning is dat deze maatregelen in 2014 worden uitgevoerd. Voor de relevante beschermde soorten hebben de genoemde maatregelen in het kader van Stroomlijn geen effect op vliegroutes en/of vaste rust- en verblijfplaatsen. De directe omgeving van de Waalwaard is vooral stroomluw, zodat hier geen maatregelen noodzakelijk zijn.
12
Figuur 2.3
Vegetatiekaart Hiensche Uiterwaarden op basis ecotopenkartering in 2008 (gegevens Rijkswaterstaat).
13
RWS-ecotopenkaart 2008
Vegetatie Waalwaard
1
Kilometer s Gebruik van de kaart: Deze kaart geeft een indicatie van de werkelijkheid weer.
1
Deze kaart is niet bedoeld voor gedetailleerd gebruik of voor ontlenen van informatie voor operationele besluiten ter plaatse.
0
Wesseling 08-02-2013 1:16.327
Auteur: Datum: Schaal:
Water
Verhard oppervlak
Bos
Struweel
Ruigte en riet
Gras en akker
Geactualiseerde Vegetatieklassen 2008
Ooibossen
Heggen
Rivierkilometrering
Legenda
Figuur 2.4 Overzichtskaart van ingrepen in het kader van het project Stroomlijn in de Hiensche Uiterwaarden (kaart Rijkswaterstaat).
14
Waalwaard Stroombanen
1
Kilometer s Gebruik van de kaart: Deze kaart geeft een indicatie van de werkelijkheid weer.
1
Deze kaart is niet bedoeld voor gedetailleerd gebruik of voor ontlenen van informatie voor operationele besluiten ter plaatse.
0
Wesseling 08-02-2013 1:16.327
Auteur: Datum: Schaal:
Water
Verhard oppervlak
Bos
Struweel
Ruigte en riet
Gras en akker
Geactualiseerde Vegetatieklassen 2008
Ooibossen
Heggen
Stroomluw gebied
WW-vergunningen (GVG)
Waterwet
Ruimte voor de Rivier
NURG en overige autonome ontwikkelingen
Maaswerken
Terreinen Rijkswaterstaat
Projectgebied inhaalslag
Rivierkilometrering
Legenda
3 Mitigatie en compensatie 3.1
Inleiding In 2012 zijn diverse broedvogelsoorten in het plangebied vastgesteld. In de kleiputten op het terrein is een nestkuil aangetroffen van de kleine plevier. Het is een vrij schaarse broedvogel. Verspreid over het onderzoeksgebied zijn verder algemene(re) soorten met nesten of met broedindicerend gedrag aangetroffen. Het gaat om boomklever, ekster, holenduif, merel, spreeuw, staartmees, roodborsttapuit en zwarte roodstaart (Venema 2012). Het onderzoek betrof geen volledige broedvogelinventarisatie conform het protocol van Sovon. Aangezien er geen volledige broedvogelinventarisatie is uitgevoerd kunnen in of nabij de gebouwen algemene holenbroedende soorten als koolmees en pimpelmees gemist zijn. Hetzelfde kan gelden voor soorten als winterkoning, merel en heggenmus die gebruik kunnen maken van de bebouwing of van de rommelhoekjes bij de gebouwen. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. Dit geldt zowel voor soorten met een jaarrond beschermde rust- en verblijfplaats als voor soorten waarvan de nestplek niet jaarrond is beschermd. Werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen worden verricht of er moet met zekerheid vastgesteld worden dat door de werkzaamheden geen broedende vogels verstoord worden. Voorgenomen ingreep en effecten Voor de herinrichting van het terrein wordt alle bebouwing verwijderd. Vervolgens wordt een nieuwe bedrijfshal geplaatst. Het verwijderen van de bebouwing kan in het broedseizoen resulteren in verstoring van broedvogels. Voor soorten met een niet jaarrond beschermde nestlocatie geldt dat deze voldoende mogelijkheden hebben om op eigen kracht een alternatief nest te maken buiten het onderzoeksgebied. De functionaliteit van het leefgebied van deze broedvogels wordt niet aangetast. Mitigatie Uitgaande van de natuurkalender vogels (website Dienst Regelingen 2011) is de maximale periode waarin één van de vastgestelde soorten aan het broeden is, de periode 15 februari – 15 september. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet mogelijk gedurende het broedseizoen. Er zijn twee mogelijkheden: werkzaamheden vinden plaats buiten de periode 15 februari – 15 september; voorafgaand aan 15 februari worden werkzaamheden gestart, waardoor voorkomen wordt dat vestiging van broedvogels plaatsvindt. Deze maatregelen zorgen er voor dat er geen overtreding van de Flora- en faunawet plaatsvindt; werkzaamheden in de broedperiode kunnen alleen plaatsvinden als van te voren het werkterrein en directe omgeving door een ter zake kundige gecontroleerd zijn op aanwezigheid van broedvogels, die door de werkzaam-
15
heden verstoord kunnen worden. De werkzaamheden kunnen alleen doorgang plaatsvinden als het broedsel niet verstoord wordt.
3.2
Bever Functionaliteit terrein Waalwaard Tijdens de veldinventarisatie door Bureau Viridis zijn de bever en sporen van de bever aangetroffen. Zo werd op 1 mei een zwemmende bever in de plas ten noordoosten van de steenfabriek waargenomen. Bij de grote duiker nabij de ingang van de toegangsweg zijn op 1 mei 2012 recente en oude vraatsporen aan wilgen gezien (Venema 2012). Het terrein van de Waalwaard heeft geen functionaliteit voor de bever. Wel wordt de plas noordoostelijk van de Waalwaard gebruikt. Er wordt gefoerageerd in de strang onderlangs de dijk en bij de duiker onder de toegangsweg. Voorgenomen ingreep en effecten De burcht ligt onderlangs de Waalbandijk in de strang op ongeveer 1 km ten oosten van de toegangsweg (DHV 2012). De plaats van de burcht ligt op voldoende afstand van de Waalwaard en de toegangsweg om niet door werkzaamheden op de Waalwaard of aan de toegangsweg verstoord te worden. Indien bevers ter hoogte van de toegangsweg foerageren, kunnen bij werkzaamheden aan de toegangsweg bevers verstoord worden indien met verlichting wordt gewerkt. Eisen bever De bever bouwt een burcht in of bij het water en hij gebruikt vooral het water om zich te verplaatsen. De voortplantingsperiode valt in de periode januari-maart, zodat jongen geboren vanaf april tot in juli. De eerste 5-6 weken verblijven de jongen permanent in de burcht (Lange et al. 1994). Bevers zijn voornamelijk nachtactief, maar in de zomer kunnen ze al vanaf 21:00 actief zijn. Mitigatie De effecten van werkzaamheden aan de toegangsweg zijn verwaarloosbaar. Tijdens de uitvoeringsfase kunnen tijdelijke effecten op foeragerende bevers voorkomen worden door niet tussen zonsondergang en zonsopgang te werken aan de toegangsweg. De Waalwaard zelf is op voldoende afstand van de beverburcht gelegen ( > 700 m) om geen verstorend effect te veroorzaken. Van het in bedrijf zijn van een zand- en grindoverslagbedrijf op de Waalwaard worden geen effecten op de bever verwacht. Er hoeven hiervoor dan ook geen mitigerende maatregelen genomen te worden.
16
3.3
Gewone dwergvleermuis Functionaliteit terrein Waalwaard Het plangebied vormt een foerageergebied voor meerdere gewone dwergvleermuizen. De waargenomen activiteit concentreerde zich bij de bosschages langs het water. Langs de Waalbandijk is minder activiteit waargenomen. Omdat de meeste dieren circa een uur na zonsondergang verschenen, is aan te nemen dat er geen (grote) kraamkolonie in het plangebied aanwezig is. Het woonhuis is in gebruik als zomerverblijfplaats van circa vier exemplaren gewone dwergvleermuis. Dit kan een klein groepje mannetjes zijn, voor een kraamkolonie vrouwtjes is dit een te klein aantal. De invliegopeningen bevinden zich vermoedelijk direct onder de dakrand in de voorgevel, hier sluiten de bakstenen niet goed aan op de daklijst. Andere invliegopeningen (stootvoegen en andere openingen) zijn niet gezien tijdens de veldinspectie op 21 oktober 2012. Er zijn tijdens het najaarsonderzoek geen baltsende dieren aangetroffen (Venema 2011). Vliegroutes zijn niet aangetoond, maar de lijnvormige opgaande landschapselementen zijn wel als foerageergebied in gebruik. Venema (2011) sluit winterverblijfplaatsen in het plangebied uit. De kruipruimte onder het woonhuis is in beginsel toegankelijk en geschikt als overwinteringslocatie, maar omdat hier verwarmingsbuizen doorheen lopen (het pand is bewoond) is het er waarschijnlijk te warm voor een winterverblijf. Tijdens de veldinspectie op 21 oktober 2012 is vastgesteld dat zich in enkele van de bijgebouwen van het fabrieksterrein spouwmuren bevinden (bijvoorbeeld driedubbele muren rond ketelhuizen). Het voormalige gashuisje aan de westzijde van het fabrieksterrein, nabij de ingang, is geschikt als winterverblijfplaats voor andere soorten vleermuizen dan dwergvleermuizen. Het pand is toegankelijk middels een opening van circa 20x20 cm boven de deur en een kleiner gat bovenin de zijmuur. Het klimaat is enigszins vochtig. Er hingen diverse kleine insecten en dagvlinders in overwintering aan het plafond nabij de balken. Overwinterende vleermuizen zijn niet aangetroffen. Voorgenomen ingreep en effecten Bij het slopen van de woning gaat een zomerverblijfplaats verloren van een klein groepje gewone dwergvleermuizen. Dit betreft een overtreding van verbodsbepaling artikel 11 Flora- en faunawet, zijnde het vernielen van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. Bij het verwijderen van opgaande beplanting langs het water gaan foerageergebied en foerageerroutes verloren. Vooralsnog is dit plaatselijk. In de rest van de Hiensche Uiterwaarden blijven de overige opstanden behouden. Er is geen effect op de instandhouding van de lokale populatie. Eisen gewone dwergvleermuis Zomerverblijfplaats: holle of spleetvormige ruimte in gebouwen (spouw, daklagen, gevelbetimmering) of vleermuiskasten. Foerageergebied en -routes: langs opgaande beplanting, halfopen landschappen of lijnvormige (begroeide) elementen zoals dijken, begroeiing langs waterelementen (ook als drinkplaatsen in gebruik). Winterverblijfplaats: meestal relatief droge, koele plekken in bebouwing (bijvoorbeeld spouw).
17
Mitigatie Optie 1: De vleermuizen maken gebruik van het woonhuis. Het heeft de voorkeur het woonhuis te laten staan totdat alternatieve verblijfplaatsen in de vorm van de nieuwe bedrijfsgebouwen zijn gerealiseerd. De nieuwe bedrijvengebouwen worden voorzien van geschikte ruimten die als verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen. Afhankelijk van het type bebouwing dat voorzien is in het plangebied kan toegepast worden: het inbouwen van koloniekasten en geschikte spouwruimtes. In de brochure Vleermuisvriendelijk Bouwen (Zoogdiervereniging 2011) zijn hier diverse handvatten voor beschreven. Optie 2: Indien het woonhuis gesloopt wordt voordat de bedrijfsgebouwen zijn gerealiseerd, zullen tijdelijk tenminste vier zomerverblijven worden geplaatst (conform de soortenstandaard gewone dwergvleermuis, Dienst Regelingen 2011b). De tijdelijke verblijfplaatsen kunnen bestaan uit houten of houtbetonnen kasten en worden in de directe omgeving van het woonhuis aangebracht (Korsten 2012). Een mogelijkheid is de achterzijde van de tijdelijk aan te brengen bebording te voorzien van kasten. Daar de locaties van belang zijn voor het succesvol in gebruik nemen van de tijdelijke kasten (Korsten, 2012), dient dit in overleg met een ter zake kundige persoon te worden uitgevoerd. Om te voorkomen dat onbedoeld vleermuizen in hun zomerverblijfplaats worden gedood, moet de woning worden gesloopt in de winterperiode (dieren afwezig) of voor half maart ongeschikt gemaakt worden als verblijfplaats. Aanbevolen wordt monitoring uit te voeren op de ingebruikname (effectiviteit) van de tijdelijke en permanente verblijfplaatsen.
3.4
Huismus Functionaliteit terrein Waalwaard In verschillende gebouwen op het fabrieksterrein zijn nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus aanwezig. Onder de dakgoot van het woonhuis naast de toegang tot het fabrieksterrein bevond zich tijdens een veldbezoek in juni-augustus 2012 een nest met jongen. In de nok van het dak van het aardgasstation was hoogstwaarschijnlijk ook een nest aanwezig, gezien de grote hoeveelheid uitwerpselen. In de steenfabriek zelf zijn parende huismussen gezien, die mogelijk een nest hebben in de nok van het gebouw (Venema 2012). De gebouwen op het terrein Waalwaard worden jaarrond benut als vaste rust- en verblijfplaats. Tijdens het broedseizoen worden de aanwezige nesten gebruikt voor het grootbrengen van jongen. Het bedrijfsterrein en de directe omgeving functioneren als foerageergebied.
18
Voorgenomen ingreep en effecten Voor de herinrichting van het terrein worden volgens het meest actuele plan alle gebouwen verwijderd. Vervolgens wordt een nieuwe bedrijfshal geplaatst. De verwijdering van de gebouwen resulteert in het verdwijnen van de huidige rust- en verblijfplaatsen van de huismus. Dit heeft tot gevolg dat er verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. Bij het verwijderen van de gebouwen is sprake van een overtreding van artikel 11, zijnde het wegnemen van zowel nesten- als vaste rust- en verblijfplaatsen. Hiervoor zal een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig zijn. Tevens kan het foerageergebied tijdelijk minder geschikt worden. Dit is het gevolg van het slopen van gebouwen en de verandering van het gebiedsgebruik. Maatregelen zijn noodzakelijk om de functionaliteit van de vaste rusten verblijfplaatsen te waarborgen. Ecologische eisen huismus Leefwijze Huismussen zijn uitgesproken standvogels, die zich meestal niet meer dan enkele honderden meters van de broedplaats verwijderen. In het broedseizoen is deze afstand minder groot. Het broedseizoen loopt van begin april tot en met augustus. Plekken waar voedsel gezocht wordt moeten in de directe omgeving van schuil- en vluchtmogelijkheden liggen. Voor het duurzaam overleven is een groepsgrootte van minimaal 10 paren noodzakelijk. Voedsel Het voedsel van volwassen huismussen bestaat voor het grootste deel uit zaden van grassen en onkruiden en wordt aangevuld met bessen, bloemknoppen en insecten. In de stedelijke omgeving zijn broodkruimels en andere voedselresten van mensen en hun huisdieren de belangrijkste voedselbron. Er wordt ook grit (kalk) en kleine hoeveelheden kleine steentjes gegeten om de vertering van harde granen en andere zaden te bevorderen. Essentieel is dat er betrouwbare, continue beschikbare voedselbronnen aanwezig zijn. In het stedelijk gebied bevinden deze zich vaak in de omgeving van kinderboerderijen, bakkers en terrasjes; in het landelijk gebied zijn deze vaak te vinden bij boerderijen en graanverwerkende bedrijven. Dit voedsel moet te vinden zijn in de directe omgeving (binnen 2,5 meter) van dekking. De dekking bestaat uit stekelige struiken, begroeide gevels of schuttingen en groenblijvende begroeiingen zoals klimop. In de jongentijd moeten er enkele bomen beschikbaar zijn als leverancier van eiwitrijk voedsel (rupsen) voor de jongen. Habitat Het habitat van de huismus moet voldoen aan een combinatie van eisen. Er dient bij voedselbronnen dekking binnen een straal van enkele meters te zijn en de afstand tussen nestplek en voedselbronnen mag hooguit enkele honderden meters bedragen. Het betreft een combinatie van nestgelegenheid, voedsel (voor volwassen vogels en jongen), dekking (stekelige struiken; groenblijvende struiken, coniferen en klimplanten, klimop) en plekken voor stofbaden en drinkwater. Er mogen niet teveel grote bomen
19
zijn en er dienen groenblijvende planten in de vorm van hagen of gevelbegroeiing beschikbaar te zijn als collectieve slaapplek (en voor dekking). Functionele leefomgeving voortplantingsplaatsen Nesten van huismussen zijn in de regel te vinden in allerlei menselijke bebouwing: onder dakpannen en in kieren en gaten in muren, maar ook in gewone nestkasten en in speciale mussennestkasten (vogelvides). Mitigatie en compensatie Door de ingreep verdwijnen twee tot drie vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus door de sloop van de bestaande bebouwing. (Venema 2012). De huismussen maken onder andere gebruik van het woonhuis, dat in het kader van de bedrijfsverplaatsing wordt afgebroken. Indien de afbraak na het gereedkomen van de nieuwe bedrijfsgebouwen plaatsvindt, dienen er beperkte tijdelijke maatregelen genomen te worden. Indien dit niet het geval is dienen er andere tijdelijke verblijfplaatsen gerealiseerd te worden. Deze zijn eveneens gekoppeld aan bebouwing, zodat andere bebouwing tijdelijk gehandhaafd moet worden. Opties hiervoor zijn het kantoor en het aardgasstation. Een belangrijk aspect is dat huismussen dekking nodig hebben nabij de foerageerplaatsen en als slaapplaats. Alleen de bomen in de tuin van het woonhuis en de haag ten westen hiervan zijn hiervoor geschikt. De meidoorns ten zuiden van de Waalwaard en de wilgopslag ten zuiden en zuidoosten van de Waalwaard worden verwijderd in het kader van de uitbreiding van de Waalwaard naar 9,6 ha. Dit betekent dat de huidige begroeiing van de tuin en het struweel ten westen daarvan in ieder geval gehandhaafd moeten worden. Voor ieder aan te tasten of te verwijderen verblijfplaats moeten minimaal twee nieuwe verblijfplaatsen worden gecreëerd in de vorm van bijvoorbeeld nestkasten, neststenen of vogelvides of vergelijkbare voorzieningen. Voor een duurzame overleving van de huismus in de Waalwaard dient de populatie uit minstens 10 broedparen te bestaan. Dit betekent dat minstens 10 nieuwe permanente, nieuwe nestgelegenheden gerealiseerd moeten worden om een duurzame overleving van huismus in de Waalwaard te waarborgen. Het type voorziening is afhankelijk van het te realiseren type bebouwing. Indien damwandprofielen gebruikt worden zijn bijvoorbeeld neststenen geen optie. Aan de te realiseren permanente nestgelegenheden worden de volgende harde randvoorwaarden gesteld: - Meerdere nestplekken dienen bij elkaar te zitten. De openingen moeten minimaal 50 centimeter uit elkaar liggen; dit kan dichter bijeen, maar zorg er dan voor dat de nestingang niet zichtbaar is voor de huismus die in de andere nestingang zit; - Er dienen minstens 10 nestplekken gerealiseerd te worden;
20
-
-
-
-
De verblijfplaatsen moeten in de directe omgeving (in de regel binnen 200 meter, bij uitzondering 500 meter) van de oorspronkelijke verblijfplaats worden geplaatst en buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden; De verblijfplaatsen moeten niet te heet worden in de middagzon: voorkeur heeft een noord of oost expositie of een ligging in de schaduw van een dakgoot of iets dergelijks; De verblijfplaatsen moeten tijdig, dat wil zeggen minimaal drie maanden voor het verwijderen van de tijdelijke broedlocaties, aanwezig zijn om de vogels te laten wennen aan de nieuwe voorzieningen; In de omgeving van de nieuwe nestplaats moet voldoende dekking aanwezig blijven en er moet jaarrond voldoende voedsel gewaarborgd worden. Dit betekent dat de nieuwe nestplaatsen aan de westkant van de Waalwaard gerealiseerd worden.
Uitgangspunt is dat het woonhuis behouden blijft totdat nieuwe bebouwing gerealiseerd is voor de bedrijfsverplaatsing met de bijbehorende alternatieve rust- en verblijfplaatsen voor de huismus. De benodigde tijdelijke maatregelen bestaan uit: voorafgaand aan de sloop van huidige bebouwing en voorafgaand aan het broedseizoen moeten in de periode september - februari minimaal 4 tijdelijke nestgelegenheden gerealiseerd worden bij het woonhuis conform de Soortenstandaard Huismus (Dienst Regelingen 2011c). Dit kan door het plaatsen van nestkasten geschikt voor huismussen. Hierbij moeten dezelfde randvoorwaarden worden aangehouden als bij het realiseren van permanente verblijfplaatsen (onderlinge afstand, oriëntatie etc.). Op deze wijze blijft de continuïteit aan beschikbare nestruimte in het plangebied gedurende de werkzaamheden gewaarborgd; De verblijfplaatsen moeten tijdig, dat wil zeggen minimaal drie maanden voor de werkzaamheden, aanwezig zijn om de vogels te laten wennen aan de nieuwe voorzieningen; Deze tijdelijke verblijfplaatsen moeten, indien ze als zodanig functioneren, jaarlijks worden schoongemaakt in een periode dat verstoring niet of minimaal optreedt (schoonmaken in periode september – februari). Indien het woonhuis niet behouden blijft dient een ander bouwwerk beschikbaar te blijven voor de huismus. Opties zijn het kantoor of het aardgasstation. Dienst Regelingen (2011a) geeft aan dat maatregelen voor alternatieve rust- en verblijfplaatsen binnen 200 m en bij uitzondering tot op 500 m genomen moeten worden. Alternatieve bebouwing is niet binnen 800 m van de Waalwaard beschikbaar, zodat binnen het plangebied alternatieven beschikbaar moeten komen. Maatregelen bij het kantoor hebben dan de voorkeur, omdat er bij het gasstation nauwelijks dekking beschikbaar is na het afbreken van de aangrenzende bebouwing. Bij het kantoor dienen minimaal 6 tijdelijke nestgelegenheden gerealiseerd te worden conform de Soortenstandaard Huismus (Dienst Regelingen, 2011c).
21
Algemene eisen: De sloopwerkzaamheden dienen bij voorkeur uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen; dus niet in de periode maart – augustus); De tijdelijke verblijfplaatsen moeten, mits ze gebruikt worden, jaarlijks worden schoongemaakt in een periode dat verstoring niet of minimaal optreedt (september – februari).
3.5
Steenuil Functionaliteit terrein Waalwaard Door Venema (2012) worden de waarnemingen ten aanzien van de steenuil als volgt beschreven: Op een richel op de muur van het kantoorgebouw naast de ingang van het fabrieksterrein is een vaste uitkijkpost van een steenuil aanwezig. De vele kalksporen onder een bakstenen richel aan de muur wijzen erop dat een steenuil regelmatig op de richel zit. Ook een haak onder de dakrand van een loods direct ten oosten van het fabrieksgebouw wordt door een steenuil gebruikt als vaste rustplaats of uitkijkpost. Op de grond zijn twee verse braakballen van steenuil aangetroffen en op de muur onder de haak waren kalksporen aanwezig. Aangezien er geen nestplek werd gevonden, was de conclusie dat er sprake was van een ongepaard mannetje. Op waarneming.nl wordt alleen een vervaagde waarneming van voor 2009 weergegeven, die mogelijk betrekking heeft op een steenuil bij de Waalwaard. Bij het veldbezoek op 22 oktober 2012 werd ook het gebruik van de bakstenen richel van het kantoor als vaste uitkijkpost door een vogelsoort vastgesteld. Onder de uitkijkpost werden braakballen van een torenvalk gevonden. Op de Waalwaard vloog op de bezoekdatum een torenvalk rond. Uit de rapportage van Viridis kan niet worden vastgesteld of hier daadwerkelijk een steenuil waarneming door Viridis is gedaan of dat dit is afgeleid uit de kalksporen en de vondst van braakballen. Voorgesteld wordt om in voorjaar 2013 te onderzoeken of de Waalwaard gebruikt wordt door een steenuil en zo ja, dan vast te stellen waar de vaste rust- en verblijfplaats zich bevindt. Indien de aanwezigheid van de steenuil kan worden uitgesloten, zijn geen mitigerende maatregelen noodzakelijk (scenario 1). Indien wel een steenuil wordt aangetroffen, dient de vaste rust- en verblijfplaats vastgesteld te worden, zodat rekening kan worden gehouden met het effect van de ingreep (scenario 2). In deze paragraaf wordt verder uitgegaan van scenario 2. Voorgenomen ingreep en effecten (scenario 2) Bij de herinrichting van het terrein worden alle gebouwen verwijderd. Vervolgens wordt een nieuwe bedrijfshal geplaatst. Het slopen van de gebouwen resulteert in het verdwijnen van de huidige rust- en verblijfplaats van de steenuil. Dit heeft tot gevolg dat er verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. Bij het
22
verwijderen van de gebouwen is sprake van een overtreding van artikel 11, zijnde het wegnemen van een vaste rust- en verblijfplaats. Hiervoor zal een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig zijn. Daarnaast is het mogelijk dat het aanwezige foerageergebied minder geschikt wordt door de herinrichting van de locatie. De functionele leefomgeving van de vaste rust- en verblijfplaats dient gewaarborgd te worden. Ecologische eisen steenuil Leefwijze Steenuilen zijn uitgesproken standvogels, die zich meestal niet meer dan enkele honderden meters van de broedplaats verwijderen en in het broedseizoen zelfs nog een kleiner gebied benutten. Een territorium is veelal tussen de 5 en de 30 hectaren groot. De grootte is onder andere afhankelijk van het voedselaanbod en de leeftijd van het mannetje. Jonge steenuilen hebben een groter territorium dan oudere, ervaren mannetjes. In februari en maart wordt de nestholte uitgekozen, waar doorgaans één broedsel wordt grootgebracht. De eileg vindt in de regel plaats tussen begin april en half mei met eventuele vervolglegsels tot in juni. De jongen vliegen uit in juni - juli en worden in september uit het territorium verjaagd. In augustus – november zijn de steenuilen nauwelijks aan de nestholte gebonden en zwerven de vogels door het territorium, maar in december wordt weer gezamenlijk overnacht in een holte. Voedsel Het voedsel van de steenuil is divers. Het bestaat ondermeer uit muizen (vooral velden bosmuizen, maar ook woelratten), kleine vogels (mussen, spreeuwen, merels), meikevers, diverse soorten loopkevers, mestkevers, oorwormen, nachtvlinders, spinnen, larven, rupsen, kikkers, salamanders, vleermuizen en regenwormen. Muizen zijn belangrijk als stapelvoedsel vanwege hun grote biomassa. In muizenarme jaren vormen regenwormen een belangrijk deel van het voedsel. Habitat Steenuilen zijn sterk geassocieerd met het kleinschalige, agrarische cultuurlandschap. Kort gemaaide of begraasde weilanden zijn belangrijk voor het vangen van regenwormen en veldmuizen. In houtwallen, houtstapels en ruigtes zijn insecten als meikevers, loopkevers, nachtvlinders en rupsen te vinden. Er dient met name een gevarieerd aanbod aan prooidieren beschikbaar te zijn. Belangrijk is ook dat er voldoende zit- en uitkijkposten zijn om vanaf te foerageren. Plekken waar zich veel muizen bevinden, zoals veestallen, opslagplaatsen en houtstapels, zijn belangrijk voor de voedselvoorziening, ook in de winter. Schuurtjes, houtsingels en lanen zorgen voor schuilplaatsen. Bomen met holten, toegankelijke gebouwen (met name onder de daken) en steenuilkasten bieden geschikte broedplaatsen. Het territorium moet niet doorsneden worden door grote wegen, daar het wegverkeer een belangrijke doodsoorzaak is. Bij voorkeur dienen geen insecticiden of pesticiden in het territorium gebruikt te worden.
23
Functionele leefomgeving voortplantingsplaatsen De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats moet van een zodanig kwaliteit zijn dat de steenuil zich succesvol kan voortplanten. Mitigatie en compensatie (scenario 2) Hoewel in 2012 geen nest is gevonden (Venema 2012), kan niet worden uitgesloten dat de Waalwaard niet alleen als vaste rust- en verblijfplaats wordt gebruikt maar ook als broedlocatie. Aangezien bij de herinrichting van de Waalwaard alle gebouwen gesloopt worden, kan er vanuit worden gegaan dat de vaste rust- en verblijfplaats verloren gaat. Dit betekent dat er alternatieve rust- en verblijfplaatsen gerealiseerd moeten worden. In Dienst Regelingen (2012b) wordt aangegeven dat voor een rustplaats die verloren gaat er tijdig twee alternatieve vaste rust- en verblijfplaatsen gerealiseerd moeten worden. Het zoekgebied ligt binnen een straal van maximaal 300 meter rond de Waalwaard. Vervangende rust- en verblijfplaatsen kunnen gerealiseerd worden in de vorm van goed opgehangen nestkasten. De kans op acceptatie en gebruik van nestkasten neemt toe naarmate de afstand tot de oorspronkelijke rust- en verblijfplaats zo kort mogelijk is. Geschikte locaties zijn de groep wilgen direct ten westen van het kantoor en de wilgen aan de rand van het zachthoutooibos aan de overkant van de diepe plas (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Geschikte locaties voor het realiseren van alternatieve verblijfplaatsen voor de steenuil in de vorm van nestkasten.
rust-
en
De laatste locatie ligt op iets meer dan 300 m van de Waalwaard. En zijn geen andere geschikte locaties aanwezig met voldoende foerageergebied binnen 300 m afstand
24
van de Waalwaard. Voor beide locaties geldt dat hier duurzame mogelijkheden zijn voor een vaste rust- en verblijfplaats. Indien de locatie ten noordwesten van de Waalwaard in gebruik wordt genomen, kan de steenuil bij hoogwater op het hoogwatervrije terrein van de Waalwaard blijven foerageren. Voor de verblijfplaats in het zachthoutooibos geldt dat bij hoge waterstanden, wanneer de uiterwaard onderloopt, de voedselomstandigheden ongunstig worden. Hoge waterstanden in het winterhalfjaar resulteren in een verlaagd broedsucces in het volgende broedseizoen (zie Groen et al. 2000). De nieuwe rust- en verblijfplaatsen dienen voor de sloop van de bebouwing en ruimschoots voor het nieuwe broedseizoen gerealiseerd te worden: bij voorkeur in de periode augustus-november. Aangezien niet bekend is waar de huidige bestaande rust- en verblijfplaats zich bevindt, is het niet mogelijk om deze voor het broedseizoen ongeschikt te maken door deze af te sluiten. Langs de randen van de Waalwaard bevinden zich struwelen, meidoorns en wilgopslag. Langs de zuid- en oostkant worden de bestanden verwijderd door de vergroting van het bedrijfsoppervlak tot 9,6 ha. De huidige haag langs de westkant van het terrein dient behouden te blijven, omdat de haag dekking biedt voor kleine zoogdieren, vogels en insecten. De sloopwerkzaamheden dienen uitgevoerd te worden in de periode dat de nesten niet of nauwelijks worden gebruikt als vaste rust- en verblijfplaats (periode augustusnovember). Indien de sloop in de broedperiode plaatsvindt (maart-juli) moet door een deskundige vastgesteld worden dat er geen sprake is van een broedgeval van een steenuil in de te slopen gebouwen.
3.6
Kerkuil In voorjaar/zomer 2012 is de aanwezigheid van een kerkuil vastgesteld door Venema (2012), maar bij het bezoek op 22 oktober 2012 werden geen sporen van een kerkuil vastgesteld. Voorgesteld wordt om in voorjaar 2013 te onderzoeken of de Waalwaard nog steeds gebruikt wordt door een kerkuil en zo ja, dan vast te stellen waar de vaste rust- en verblijfplaats zich bevindt. Indien de aanwezigheid van de kerkuil kan worden uitgesloten, zijn geen mitigerende maatregelen noodzakelijk (scenario 1). Indien wel een kerkuil wordt aangetroffen, dient de vaste rust- en verblijfplaats vastgesteld te worden, zodat rekening kan worden gehouden met het effect van de ingreep (scenario 2). In deze paragraaf wordt verder uitgegaan van scenario 2. Functionaliteit terrein Waalwaard (scenario 2) De grote loods aan de zuidkant van de bebouwing functioneert als een vaste rustplaats van een kerkuil. In het fabrieksgebouw zijn in de zomerperiode van 2012 circa 20 braakballen van de kerkuil aangetroffen. In het plangebied is geen nestplaats
25
van een kerkuil aangetroffen. De loods is daarvoor ook niet geschikt. Het betreft waarschijnlijk een solitair mannetje dat hier zijn vaste rustplaats heeft (Venema 2012). De uiterwaarden worden gebruikt als foerageergebied. Het jagen gebeurt laag vliegend via vaste routes. Veelal wordt hierbij gebruik gemaakt van opgaande begroeiingen. Verder wordt gejaagd door te bidden of door gebruik te maken van een zitplek zoals palen en laaghangende takken van bomen. Op waarneming.nl zijn geen waarnemingen beschikbaar van kerkuilen in de Waalwaard in de periode 2008-2013. Voorgenomen ingreep en effecten (scenario 2) Door de sloop van de gebouwen verdwijnt de huidige rust- en verblijfplaats van de kerkuil. Dit heeft tot gevolg dat verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden: overtreding van artikel 11, zijnde het wegnemen van een vaste rust- en verblijfplaats. Hiervoor zal een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig zijn. De kerkuil maakt gebruik van de ruime omgeving van de Waalwaard als foerageergebied. De ingreep heeft niet of nauwelijks invloed op de functionaliteit van de foerageergebieden. Ecologische eisen kerkuil Leefwijze Kerkuilen zijn standvogels. Eenmaal gevestigd verblijven kerkuilen meestal hun hele leven lang in hetzelfde gebied. De voortplantingsperiode begint vanaf februari met toenemend territoriaal gedrag en het meer en meer aanwezig zijn van beide partners op de nestplaats. De periode waarin de eileg plaatsvindt valt meestal van eind maart tot begin mei voor de eerste broedsels. In muizenrijke jaren vinden vervolgbroedsels plaats in juli – augustus en soms ook nog in oktober – december. Voedsel De kerkuil jaagt vooral al vliegend langs perceelranden, maar kan ook over percelen vliegen, waarbij op het gehoor muizen worden gevangen (Mikkola 1983). Kerkuilen eten voornamelijk veld- en spitsmuizen, maar ook andere muizen. Muizen vormen circa 98 % van het voedsel. Daarnaast wordt afhankelijk van het aanbod ook wel eens een mus of een spreeuw gepakt. De veldmuis is één van de belangrijkste prooidieren. Habitat De kerkuil is een soort van cultuurland met gras- en bouwlanden die begrensd worden door kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes. Ze worden zelden aangetroffen in bossen. Er dienen voldoende zit- en uitkijkplaatsen te zijn en rust- en schuilplekken in hagen en houtsingels. Een leefgebied varieert van 60 ha in een voor de kerkuil goed gebied tot 1.200 ha in een arm gebied. De grootte van het functionele leefgebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door het voedselaanbod. Bij een geschikt voedselaanbod hebben kerkuilen voldoende aan een gebied van 500 – 1.500
26
m rond de broedplaats. Het territorium mag niet doorsneden worden door grotere wegen (i.e. 80 km/h wegen). Broeden doen ze veelal in de hoge donkere delen van boerenschuren, kerken, kastelen en torens, mits die voor de kerkuil toegankelijk zijn. Tegenwoordig wordt daarbij veel gebruik gemaakt van speciale kerkuilkasten, die in schuren en op zolders geplaatst worden. Er mogen geen schijnwerpers op de broedplek aanwezig zijn. Functionele leefomgeving voortplantingsplaatsen Een voortplantingsplaats (nest) kan alleen succesvol functioneren, wanneer er in de directe omgeving voldoende habitat van voldoende kwaliteit voor de kerkuil aanwezig is om zich te kunnen voortplanten. Mitigatie en compensatie (scenario 2) De open kapschuur aan de zuidoostkant van de Waalwaard werd in de periode juniaugustus 2012 gebruikt door een niet gepaarde man (Venema 2012). Bij het bezoek op 22 oktober 2012 werden geen braakballen in deze schuur gevonden. Gezien de vele potentiële verblijfplaatsen op het terrein van de steenfabriek kan niet uitgesloten worden dat de vogel elders op het terrein zijn vaste rust- en verblijfplaats heeft. Er wordt vanuit gegaan dat de kerkuil in het plangebied een vaste rust- en verblijfplaats heeft, die bij het slopen van de gebouwen verloren gaat Uitgangspunt is dat minimaal één van de bestaande gebouwen beschikbaar blijft als vaste rust- en verblijfplaats voor de kerkuil. In Nederland wordt nauwelijks gebroed in holle bomen (Mikkola 1983) of in nestkasten in bomen (www.kerkuiltexel.nl), zodat Dienst Regelingen (2012a) afraadt om kerkuilkasten in bomen te plaatsen. Een nieuwe rust- en verblijfplaats voor de kerkuil kan gerealiseerd worden in een te bouwen open kapschuur, die niet intensief gebruikt wordt (bijvoorbeeld voor het parkeren van machines) door hoog in de schuur een kerkuilkast te plaatsen. Belangrijk is dat er een goede open aanvliegroute is en dat de kapschuur niet voortdurend met schijnwerpers verlicht wordt. Bij voorkeur zijn ook enige spanten aanwezig waarop gerust kan worden. Indien de kapschuur opgebouwd is met damwandprofielen en een metalen kap, dient de nestkast niet in de nok van de schuur gehangen te worden, omdat de temperatuur anders te hoog oploopt in de nestkast. Aangezien de kerkuil niet of nauwelijks nestkasten buiten schuren en zolders accepteert, moet er tijdens de sloop van de gebouwen tijdelijk een geschikte rust- en verblijfplaats worden gerealiseerd. Dit betekent dat één van de huidige gebouwen tijdelijk behouden moeten blijven, totdat in de nieuw te bouwen loodsen een nieuwe rust- en verblijfplaats beschikbaar komt. Voor de tijdelijke verblijfplaats komen het gashuisje, dat zich ongeveer tussen de woning en het kantoor bevindt, en de woning in aanmerking. Het gashuisje (zie paragraaf 3.3) heeft reeds een geschikte invliegopening (figuur 3.3). Door direct achter de invliegopening een kerkuilkast te plaatsen kan een tijdelijke rust- en verblijfplaats gerealiseerd worden. Bij de woning
27
kan ter hoogte van de zolder een opening in de gevel gemaakt te worden. Ook hier dient direct achter de opening een kerkuilkast geplaatst worden.
Figuur 3.3 Gashuisje met invliegopening. Plaatsing van een kerkuilkast direct achter deze opening kan een geschikte rust- en verblijfplaats opleveren Voorafgaand aan de sloop van de huidige bebouwing en voorafgaand aan het broedseizoen (±september – januari) moet de tijdelijke nestgelegenheid gerealiseerd worden. De Dienst Regelingen (2012a) schrijft voor dat behoud van een voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats kan plaatsvinden door het tijdig aanbieden van voldoende nieuwe huisvestingsmogelijkheden in de vorm van kerkuilkasten. In het oorspronkelijke territorium moeten minimaal twee geschikte objecten aanwezig zijn om de functie van de te vernietigen verblijfplaats over te nemen. Dit betekent dat of zowel het gashuisje als de woning geschikt gemaakt moeten worden voor de kerkuil of dat op grotere afstand een geschikte alternatieve rust- en verblijfplaats gezocht moet worden. In het plangebied zijn verder door de beperkte aanwezigheid van bebouwing onvoldoende geschikte locaties beschikbaar om te voldoen aan de eis om 2
28
alternatieve vaste rust- en verblijfplaatsen te plaatsen. Hierdoor moet op grotere afstand van het plangebied, maar binnen het territorium van de kerkuil naar een e alternatieve locatie worden gezocht. Hier dient een 2 nestkast voor de kerkuil geplaatst te worden. Het zoekgebied heeft een straal van maximaal 1.500 m rond de Waalwaard. Locaties aan de overkant van de Waal vallen af, zodat alleen binnendijkse locaties langs de Waalbandijk in aanmerking komen. Hier zal onderzocht moeten worden of de locatie geschikt is en of er geen andere kerkuilen reeds aanwezig zijn. Op waarneming.nl zijn geen recente waarnemingen van de kerkuil uit de periode 2008-2013 direct langs de Waalbandijk bekend. Voorwaarde voor de plaats van de kerkuilkast is dat de maximale afstand tot de Waalwaard minder is dan 1500 m is (binnen het territorium). De periode en de lengte van het broedseizoen van de kerkuil kan jaarlijks sterk verschillen. Indien sloop plaatsvindt buiten de periode december – januari moet door door een ter zake kundige vastgesteld worden dat de te slopen locatie op het moment van slopen niet gebruikt wordt als voortplantingslocatie. De tijdelijke rust- en verblijfplaats dient minstens 3 maanden voor het nieuwe broedseizoen gerealiseerd te worden (bij voorkeur in de periode september-januari), zodat de kerkuil voldoende tijd heeft om de nieuwe plek te ontdekken. Sloop van het gashuisje en/of het woonhuis kan pas plaatsvinden, nadat een nieuwe rust- en verblijfplaats op een geschikte plaats op het terrein van de Waalwaard gerealiseerd is.
3.7
Rugstreeppad Ecologie De rugstreeppad is een pionier, hij leeft in gebieden met een vrij hoge dynamiek die al dan niet door menselijke bedrijvigheid wordt veroorzaakt: bijvoorbeeld uiterwaarden van de grote rivieren, duinen, opgespoten terreinen of boerenerven. Hij is niet gebonden aan vaste wateren, maar aan (dynamische) gebieden of omgevingen waarin jaarlijks (visvrije) tijdelijke watertjes in het voortplantingsseizoen (aprilaugustus) beschikbaar zijn en geschikte overwinteringsplekken aanwezig zijn. Ideaal zijn de tijdelijke ondiepe watertjes die snel opwarmen, zodat de ontwikkeling van de larven erg snel gaat. Ze kunnen in de zomer en winter overdag in muizenholletjes wegkruipen, maar vaak graven ze zich (diep) in. Overwintering vindt vanaf septemberoktober tot en met maart plaats op hoogwatervrije locaties, zoals dijken en taluds. Ook overwinteren ze nabij menselijke bebouwing waar ze wegkruipen onder allerlei typen materiaal zoals stenen, tegels en andere materialen. Functionaliteit terrein Waalwaard In de kleiputten langs de noord- en oostzijde van het fabrieksterrein zijn roepende rugstreeppadden gehoord. Ook is voortplanting vastgesteld in de tijdelijke poeltjes in deze putten. De aanwezigheid van hoogwatervrije dijklichamen en hellingen binnen het plangebied geeft ruim voldoende mogelijkheden om te overwinteren. Het
29
aanwezige landbiotoop rond de fabriek en het bedrijfsterrein zelf biedt gedurende het jaar een prima leefgebied met voldoende schuil- en wegkruipmogelijkheden. Voorgenomen ingreep en effecten Bij de herinrichting van de toegangsweg, gronden rond het fabrieksterrein en de sanering en herinrichting van het verharde terrein zelf, komen de voortplantingslocaties en overwinteringslocaties van de rugstreeppad in het geding. Aantasting en vernietiging van verblijf- en voortplantingsplaatsen is aan de orde. Maar omdat het een vrij flexibele soort is (pionier), is dit middels een goed in tijd en ruimte afgestemd werkprotocol, mitigatie- en compensatieplan goed op te vangen. Hiermee kan de duurzame staat van instandhouding in de Hiensche Uiterwaarden gegarandeerd worden. Flora- en faunawet De herinrichting van het plangebied ‘Waalwaard’ heeft tot gevolg dat er verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. Bij het dempen of volstorten van de kleiputten is overtreding van artikel 11, zijnde het vernielen van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen aan de orde. Hiervoor zal ontheffings moeten worden aangevraagd. Verder is het mogelijk dat zich rugstreeppadden in of bij de bebouwing bevinden die gesloopt wordt. Omdat het nachtactieve dieren zijn, kruipen ze overdag weg onder allerlei materialen zoals platen, stenen en potten. Bij sloop kunnen onbedoeld rugstreeppadden worden gedood of verwond, wat ook een overtreding van de verbodsbepalingen betreft. Voor het uitvoeren van mitigerende maatregelen ter voorkoming daarvan is geen overtreding van artikel 13 (vervoeren of onder zich hebben) aan de orde, mits wordt voldaan aan drie specifieke randvoorwaarden (zie alinea ‘Tussentijds aantreffen dieren’). Eisen rugstreeppad voortplantingspoelen: ondiep, zandige bodem, kaal, visvrij; winterverblijfplaatsen: hoogwatervrije dijken en taluds; zomerverblijfplaatsen: wegkruip- en schuilmogelijkheden, vergraafbare bodem, dynamisch vrij open habitat; verbindings- en trekroutes: geen barrières tussen poelen, zomer- en winterhabitat. Mitigatie en compensatie Voortplanting vindt plaats in het plangebied. Het is niet bekend welke aantallen rugstreeppadden aanwezig zijn, waardoor de populatiegrootte niet kan worden ingeschat. Het lijkt aannemelijk dat er meerdere voortplantingslocaties in de Hiensche Uiterwaarden aanwezig zijn. In natte zomers kunnen tijdelijke plassen in laagten en greppels als voortplantingswater functioneren. Jonge rugstreeppadden zijn zeer mobiel en goed in staat zich vanuit tijdelijke wateren over de Hierdensche Uiterwaard te verspreiden.
30
Voortplantingswateren Om het voorkomen van de rugstreeppad in de Hiensche Uiterwaarden te waarborgen is het van belang dat het gebied voorziet in tijdelijke wateren. Dit kan door op plekken elders in de Hiensche Uiterwaarden plaatselijk het maaiveld te verlagen waardoor plasvorming kan ontstaan. Deze ingreep wordt buiten de directe invloedsfeer van de werkzaamheden, maar binnen de Hiensche Uiterwaarden uitgevoerd. De locatie ligt binnen de invloedsfeer van de rivier (dat wil zeggen niet binnen bekaad gebied). Er is geen specifiek beheer of aanvullende kunstmatige ingrepen noodzakelijk. De kleiputten worden bij voorkeur in de winter gedempt, buiten het voortplantingsseizoen van de rugstreeppad. De laagten worden gerealiseerd voor april volgend op de demping van de kleiputten. Op deze wijze is er zomers altijd voortplantingswater beschikbaar. Bij demping moet rekening gehouden worden met de overwinteringsfunctie van de taluds aan de zuidzijde van de kleiputten (zie alinea ‘Winterverblijfplaatsen’). Indien het dempen in het zomerhalfjaar plaatsvindt kan dit alleen gebeuren voor die delen van de kleiputten waar geen watertjes aanwezig zijn of waar in de wateren zich geen larven of ei-snoeren bevinden. Door te werken (dempen of volstorten) buiten deze periode (september tot april) wordt gegarandeerd dat er geen ei-snoeren of dieren verloren gaan. Aanbevolen wordt monitoring uit te voeren op de ingebruikname (effectiviteit) van deze nieuwe voortplantingslocaties. Winterverblijfplaatsen Wanneer het terrein van het huidige fabrieksterrein wordt vergraven ten behoeve van de nieuwe inrichting en het bouwrijp maken, is het aannemelijk dat de huidige taluds rond de fabriek hierbij worden meegenomen. Deze taluds vormen momenteel de rand van het hoogwatervrije gebied. Alleen bij extreem hoog water stroomt (een deel) van het fabrieksterrein over. De kleiputten met de (tijdelijke) voortplantingspoeltjes liggen langs de noord- en oostzijde van het fabrieksterrein. De taluds liggen aan deze kleiputten en zijn als winterverblijfplaats (goed) geschikt. Bij werkzaamheden aan deze taluds zal de winterverblijffunctie worden aangetast. Wanneer de werkzaamheden buiten de overwinteringsperiode worden uitgevoerd, komt de winterfunctie voor rugstreeppad niet in het geding, mits er dijktalud als winterverblijfbiotoop beschikbaar blijft. Voorwaarde is dat er nieuwe hoogwatervrije taluds beschikbaar zijn voordat het volgende winterseizoen van start gaat. De periode waarbinnen aan deze taluds gewerkt kan worden betreft de periode mei – augustus. In september begint de trek naar de winterverblijfplaatsen, dat op korte afstand van voortplantingspoelen en het zomerhabitat kan liggen. De toegangsweg naar de Waalwaard moet worden verbreed of verbeterd. De toegangsweg ligt op een lichte verhoging. Bij werkzaamheden aan deze verhoging zal de (potentiële) winterverblijffunctie worden aangetast. Het is niet bekend hoe (in tijd en ruimte) deze toegangsweg wordt verbeterd of verbreed. Wanneer de werkzaamheden
31
buiten de overwinteringsperiode worden uitgevoerd, komt de overwinteringswinterfunctie voor rugstreeppad niet in het geding. De werkzaamheden dienen in de periode mei – augustus uitgevoerd te worden. In september beginnen de dieren al de overwinteringsgebieden op te zoeken. Zomerverblijfplaatsen Gedurende het seizoen waarin de rugstreeppad actief is, is het dier vooral in landhabitat te vinden. Overdag kruipen ze weg onder allerlei materialen, waardoor ze relatief eenvoudig te vinden zijn bij de bebouwing. Bij het verwijderen van de huidige aanwezige roerende zaken (voorafgaand aan de sloop) in de periode maart-oktober kunnen daarom op veel plekken rustende rugstreeppadden worden aangetroffen. Zie voor het in veiligheid brengen van deze dieren de alinea ‘Tussentijds aantreffen dieren’. Ook buiten deze periode kunnen (zeer) incidenteel rustende rugstreeppadden worden aangetroffen bij de bebouwing, dan betreft het dieren die in winterslaap zijn. Verbindings-/trekroutes Het dijktalud van de toegangsweg vormt een verbindingsroute van rugstreeppad met de rest van de Hiensche Uiterwaarden in noord(west)elijke richting. Gedurende de zomer kunnen langs deze dijk, langs de beplanting en de oeverzone van de beide wateren rugstreeppadden aanwezig zijn. De zandige oevers (zandstrandjes) van de Waal ten zuiden van het fabrieksterrein vormen een tweede verbindingsroute van de rugstreeppad naar de Hiensche Uiterwaarden in westelijke richting. Bij de voorgenomen werkzaamheden is het doorbreken van deze verbindingen middels het opwerpen van permanente barrières (waardoor isolatie plaatsvindt) niet toegestaan. Uitwisseling naar de rest van de uiterwaard moet in stand blijven om de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie te garanderen. Tussentijds aantreffen dieren Tijdens de werkzaamheden kunnen rugstreeppadden worden aangetroffen. Voor het verzamelen en verplaatsen naar een veilige omgeving dient aan drie randvoorwaarden te worden voldaan. Deze zijn: 1. De aangetroffen dieren dienen voorzichtig te worden opgepakt en in een droge emmer te worden geplaatst. 2. De verzamelde dieren moeten binnen twee uur naar een geschikt biotoop elders in de Hiensche Uiterwaarden te worden getransporteerd en hier te worden losgelaten. 3. De uitzet locatie voor de aangetroffen rugstreeppadden moet buiten de invloedsfeer van de herinrichtingswerkzaamheden liggen. Voorkomen aanwezigheid rugstreeppad op bouwterrein Het is niet mogelijk om de rugstreeppad te weren van het terrein, vanwege de grootte van het terrein en het feit dat winter- en zomerverblijven en voortplantingspoelen binnen het te ontwikkelen gebied liggen. Een belangrijke maatregel is dat er tijdens de herinrichtingswerkzaamheden op locaties waar gewerkt wordt geen tijdelijke poelen of
32
watertjes ontstaan in de periode april-augustus. Deze poelen kunnen door de rugstreeppad als voortplantingswater gebruikt worden. Het 100% voorkomen dat rugstreeppad het plangebied binnen trekt tijdens de werkzaamheden is niet mogelijk. Aanvullend gelden de maatregelen genoemd bij ‘tussentijds aantreffen dieren’. Mogelijke planning ontwikkeling terrein Gehele jaar: geschikt maken leefgebied buiten het terrein van de Waalwaard. September - april: dempen huidige poelen in kleiputten tot teen talud (geschikte alternatieve voortplantingswateren moeten tijdig beschikbaar zijn). Juli - augustus: grootschalig dempen resterende kleiputten (mits poelen al eerder gedempt zijn). Hierna kan het terrein grootschalig geëgaliseerd en verhard worden. Oktober – maart: schonen en slopen fabriek. In de periode april-september moet rekening gehouden worden met rondlopende exemplaren. Maart – augustus: werkzaamheden aan talud toegangsweg. Oktober – maart: vergraven grasland voor verlegging invaartopening. Van april – september dient de locatie gecontroleerd te worden op aanwezige exemplaren, die vervolgens verplaatst worden. In tabel 3.1 wordt de planning van de mogelijke ontwikkeling van het terrein samengevat. Wees er op bedacht dat de werkzaamheden wel in een bepaalde volgorde dienen plaats te vinden; bijvoorbeeld eerst nieuwe (tijdelijke) wateren/laagten realiseren, vervolgens bestaande poelen in kleiputten dempen en vervolgens de kleiputten verder opvullen nadat de rugstreeppadden de taluds verlaten hebben. Tabel 3.1
3.8
Overzicht van de perioden waarin de verschillende werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. Let op dat de sommige werkzaamheden in een vaste volgorde dienen te worden uitgevoerd.
Rivierrombout Functionaliteit terrein Waalwaard Het gebied tussen de kribben en de zandige oever van de Waal zijn geschikt leefgebied voor de rivierrombout. De larven leven in de ondiepe, zandige delen van de rivier en dan met name in de ondiepe delen tussen de kribben (Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002). De larven kunnen in principe tussen alle kribben langs de Waal worden verwacht. De imago’s sluipen uit op onder andere de zandstrandjes bij de kribben. De hele Waal is aan te merken als leefgebied van de rivierrombout (Venema 2012).
33
Voorgenomen ingreep en effecten Omdat vrijwel alle oeverzones langs de Waal geschikt zijn als leefgebied voor de rivierrombout, is de aantasting van maximaal 400 m van ongeveer 160 km leefgebied langs de Waal verwaarloosbaar klein. Dit is 0,25 % van het potentiële leefgebied langs de Waal. De werkzaamheden tasten de functionaliteit van het leefgebied niet aan. De larven leven overdag deels ingegraven in de zandbodem en graven zich bij gevaar verder in. Bij graafwerkzaamheden in de oeverzone kunnen larven van de rivierrombout gedood worden. De volwassen dieren sluipen uit in de periode begin juni tot en met half augustus, maar 75% van dieren sluipt uit tussen 25 juni – 25 juli (Groenendijk 2004). Door het graven van een nieuwe invaart verdwijnen er plaatsen waar de rivierrombout kan uitsluipen. Ook hiervoor geldt dat de aantasting van maximaal 400 m van ongeveer 160 km leefgebied langs de Waal verwaarloosbaar klein is. Dit is 0,25% van het potentiële leefgebied langs de Waal. De werkzaamheden tasten de functionaliteit van het leefgebied niet aan. Eisen rivierrombout De larven leven in stroomluwe delen van de rivier waar de larven ingegraven leven in het substraat. De dynamiek van de rivier houdt de biotoop van de soort in stand (Kalkman 2003). De afstand tussen het water en de plaats van uitsluipen bedraagt mestal niet meer dan 1 m, maar kan soms oplopen tot 5 m. Het uitsluipen gebeurt waarschijnlijk vooral in de ochtenduren. De tijd die individuen nodig hebben voordat ze kunnen vliegen is vrij kort; vaak minder dan een uur. Gedurende de rijpingsfase verblijven de imago’s niet in de directe omgeving van het water (Nederlandse Vereniging voor libellenstudie 2002). Mitigatie Door geen werkzaamheden in de zone van de waterlijn tot 10 m richting het land te verrichten in de periode 1 juni tot 1 september kan voorkomen worden dat uitsluipende rivierrombouten tijdens de werkzaamheden gedood worden. Het doden van enkele larven van de rivierrombout is niet te voorkomen door de verborgen levenswijze van de larven.
34
4 Discussie Extra check voorkomen soorten Voor zowel de steenuil als de kerkuil geldt dat in de periode juni-augustus 2012 er geen aanwijzingen zijn gevonden dat er op de Waalwaard gebroed is (Venema 2012). Volwassen steenuilen en kerkuilen zijn over het algemeen honkvast maar het is bekend dat er ook verplaatsingen van volwassen exemplaren kunnen plaatsvinden (Mebs & Scherzinger 2004). Indien er sprake is van ongepaarde dieren kan niet uitgesloten worden dat de vogels zich verplaatsen om een geschikt territorium of een geschikte partner te vinden. Aangezien er zowel voor de kerkuil als de steenuil maatregelen nodig zijn om de vaste rust- en verblijfplaatsen te behouden, waarbij vooral voor de kerkuil de maatregelen ingrijpend zijn: uitstellen sloop gashuisje en woning, plaatsen tijdelijke kasten in gashuisje en woning, en plaatsen definitieve kast in geschikte kapschuur, is het zinvol om in voorjaar 2013 te controleren of zowel de steenuil als de kerkuil nog gebruik maken van de Waalwaard. Project stroomlijn Rijkswaterstaat is voornemens om de afvoer van het water bij verhoogde waterstanden in het rivierengebied te verbeteren. Hiervoor zijn de aanwezige knelpunten voor de doorstroming in het rivierengebied geïnventariseerd. In de Hiensche Uiterwaarden zijn de bossen, ruigten/riet en struwelen geïnventariseerd die een snelle afvoer van het water bij verhoogde waterstanden in de weg staan. Voornamelijk aan de oost- en westkant van de Hiensche Uiterwaarden zijn maatregelen noodzakelijk (zie figuur 2.4). Hierdoor blijft het merendeel van alle buitendijkse groene elementen behouden. Gezien de beperkte aantasting van de genoemde structuren is dit nauwelijks van invloed zijn op de functionaliteit van het gebied voor soorten waarvoor het mitigatieplan is opgesteld. Hieronder worden beknopt aangegeven hoe maatregelen in het kader van project Stroomlijn van invloed kunnen zijn op soorten waaraan in dit mitigatie- en compensatieplan aandacht wordt besteed. Bever Een deel van de struwelen en moeras langs de strang onderlangs de Waalbanddijk direct ten zuiden van Dodewaard wordt verwijderd. De bever kan op zijn nachtelijke foerageertochten afstanden van 1- 10 km afleggen. Aangezien een groot deel van het potentiële voedselgebied langs de strang onderlangs de dijk behouden blijft, is de kans klein dat de maatregel van invloed is op het gebiedsgebruik door de bever. Huismus Het leefgebied van de huismus bestaat hoofdzakelijk uit de Waalwaard en de directe omgeving. Ingrepen in het kader van project Stroomlijn vinden niet plaats in de omgeving van de Waalwaard. Naar verwachting zullen de ingrepen in het kader van
35
project Stroomlijn geen effect hebben op de functionaliteit van het leefgebied van de huismus in de Waalwaard. Aanvullende maatregelen zijn niet noodzakelijk. Steenuil Het leefgebied van de steenuil bestaat hoofdzakelijk uit de Waalwaard en de directe omgeving. Als maatregel is opgenomen het plaatsen van een kast in de wilgen ten westen van het kantoor en aan de rand van het zachthoutooibos aan de oostkant van de diepe plas. Dit zijn beide stroomluwe gebieden (zie figuur 2.4), zodat hier geen maatregelen genomen worden. Maatregelen in het kader van Stroomlijn zijn niet van invloed op de realisatie van vaste rust- en verblijfplaatsen voor de steenuil buiten de Waalwaard. Kerkuil Aangezien de kerkuil voor broedgelegenheid voornamelijk afhankelijk is van nestkasten in gebouwen zijn er geen negatieve effecten op de vaste rust- en verblijfplaats van de kerkuil door project Stroomlijn. De beperkte afname van begroeiing kan lokaal een kwaliteitsverlaging van het foerageergebied voor de kerkuil opleveren. Met name hagen zijn belangrijk, daar deze veel gebruikt worden door muizen en vogels. Hierdoor kan lokaal een (tijdelijke) kwaliteitsverlaging van een deel van het foerageergebied optreden. Vleermuizen Vleermuizen gebruiken veelal lijnvormige elementen om zich langs de verplaatsen. Het aantal lijnvormige elementen op korte afstand van de Waalwaard (200 m) is gering, maar op grotere afstand zijn meerdere lijnvormige elementen aanwezig. Deze blijven grotendeels behouden, zodat er geen effect is op de bereikbaarheid van de Waalwaard voor vleermuizen.
36
5 Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk worden de belangrijkste voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen samengevat per soort. Broedende vogels mogen niet verstoord worden, zodat de werkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen dienen plaats te vinden (periode september-februari) of er moet zekerheid bestaan dat er geen broedende vogels door de werkzaamheden verstoord worden. Voor de steenuil en de kerkuil is sprake van een solitair exemplaar (Venema 2012). Het verdient aanbeveling om in voorjaar 2013 te controleren of deze soorten nog steeds van de gebouwen gebruik maken. Indien dit niet het geval is, kunnen de maatregelen voor deze soorten komen te vervallen. Bever Niet tussen zonsondergang en zonsopgang werken aan de onderhoudsweg. Gewone dwergvleermuis Optie 1: handhaven woning als tijdelijke zomerverblijfplaats voor gewone dwergvleermuizen, totdat permanente verblijfplaatsen beschikbaar zijn. Optie 2: plaatsing van vier tijdelijke verblijfplaatsen aan de achterzijde van bebording minstens een jaar voor de sloop van de woning. Realisatie van vier permanente verblijfplaatsen door de inbouw van vier koloniekasten en/of geschikte spouwruimten in de nieuwe bebouwing. Verwijdering van de tijdelijke verplaatsplaatsen op z’n vroegst een jaar na het gereed komen van de permanente verblijfplaatsen. Huismus Realisatie van 4 tijdelijke rust- en verblijfplaatsen bij het woonhuis in de periode september - februari. Handhaving van de bestaande bomen en het struweel aan de westzijde van de Waalwaard. Realisatie van minstens 10 permanente verblijfplaatsen in de nieuwe bebouwing in de vorm van neststenen, vogelvides of nestkasten. Deze broedlocaties dienen aan de westzijde van de bebouwing te liggen. Afbraak van het woonhuis kan plaatsvinden drie maanden na het beschikbaar komen van de nieuwe permanente rust- en verblijfplaatsen. Steenuil Onderzoek naar de aanwezigheid van een steenuil in voorjaar 2013. Indien er geen sprake is van een vaste rust- en verblijfplaats, zijn geen maatregelen voor de soort noodzakelijk. Indien er wel sprake is van een vaste rust- en verblijfplaats, dienen de onderstaande maatregelen genomen te worden. Plaatsing van twee steenuilnestkasten in resp. de wilgenbomen ten westen van het huidige kantoor en langs de rand van het zachthoutooibos aan de oostzijde
37
-
van de diepe plas minstens drie maand voordat met de sloop van de bedrijfsgebouwen wordt begonnen.. De sloopwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (niet in de periode maart-juli) plaats te vinden en pas 3 maanden na het beschikbaar komen van alternatieve rust- en verblijfplaatsen gestart te worden.
Kerkuil Onderzoek naar de aanwezigheid van een kerkuil in voorjaar 2013. Indien er geen sprake is van een vaste rust- en verblijfplaats, zijn geen maatregelen voor de soort noodzakelijk. Indien er wel sprake is van een vaste rust- en verblijfplaats, dienen de onderstaande maatregelen genomen te worden. Tijdig tijdelijke rust- en verblijfplaatsen realiseren in het aardgasstation en de woning door het plaatsen van een kerkuilkast achter de gevelopening van het station en door het realiseren van een verblijfplaats (+toegangsopening in de gevel) op de zolder van de woning. De nieuwe verblijfplaatsen dienen drie maanden voor de start van de werkzaamheden gereed te zijn. De definitieve nieuwe rust- en verblijfplaats dient gerealiseerd te worden door het plaatsen van een kerkuilkast in een open kapschuur, die goed toegankelijk is voor de kerkuil en waar de menselijke activiteiten beperkt zijn. De nestkasten in het aardgasstation en de woning kunnen pas 3 maanden na het plaatsen van de definitieve kast in de kapschuur verwijderd worden. Van te voren dient gecontroleerd te worden of de te verwijderen kasten niet gebruikt worden als broedplaats. Rugstreeppad Inrichten nieuw voortplantingsgebied op korte afstand van het plangebied. Dempen huidige voortplantingspoelen (tot teen talud) in de periode september februari na gereedkomen nieuwe poelen. grootschalig opvullen fabrieksterrein in mei – augustus. Schonen en slopen van resp. fabrieksterrein en gebouwen in oktober – maart. Buiten deze periode alert zijn op rondlopende en verborgen exemplaren. Werkzaamheden aan talud toegangsweg in mei – augustus. Vergraven grasland in verband met verplaatsen invaart: oktober – maart. Buiten deze periode het terrein eerst controleren op de aanwezigheid van rugstreeppadden. Rivierrombout In de periode juni-augustus geen graafwerkzaamheden in de oeverzone voor de nieuwe invaart vanaf de waterlijn tot 10 m landinwaarts. In tabel 5.1 worden de perioden waarin rekening met een bepaalde soort moet worden gehouden samengevat. Voor de rugstreeppad wordt in tabel 3.1 gedetailleerd aangegeven wanneer en in welke volgorde de werkzaamheden aan de Waalwaard kunnen worden uitgevoerd.
38
Tabel 5.1 Overzicht van de perioden waarin het mogelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren in het leefgebied, foerageergebied of bij een verblijfplaats van een soort.
39
6 Literatuur DHV, 2012. MER wijziging bestemming Waalwaard. Dienst Regelingen, 2011a. Soortenstandaard Rugstreeppad Bufo calamita. Ministerie van EL&I. Dienst Regelingen, 2011b. Soortenstandaard Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus. Ministerie van EL&I. Dienst Regelingen, 2011c. Soortenstandaard Huismus Passer domesticus. Ministerie van EL&I. Dienst Regelingen, 2012a. Soortenstandaard Kerkuil Tyto alba. Ministerie van EL&I. Dienst Regelingen, 2012b. Soortenstandaard Steenuil Athene noctua. Ministerie van EL&I. Groen, N.M., T.J. Boudewijn & J. de Jonge, 2000. De effecten van overstroming van uiterwaarden op de Steenuil. De Levende Natuur 101: 143-148. Groenendijk, D., 2004. Mogelijkheden voor monitoring van de rivierrombout. Rapportnummer VS2004.038. De Vlinderstichting, Wageningen. Korsten,
E. 2012. Vleermuiskasten. Overzicht van toepassing, gebruik succesfactoren. Rapport 12-156. Bureau Waardenburg, Culemborg.
en
Kalkman, V., 2003. Ongewervelde fauna van het Rijntakkengebied, met veldstudie in uiterwaarden rond Zaltbommel. Deelrapport Libellen (Odonata). Stichting European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. Lange, R., P. Twisk, A. van Winden & A. van Diepenbeek, 1994. Zoogdieren van West-Europa. Stichting Uitgevereij KNNV/VZZ, Utrecht. Mebs, T. & W. Scherzinger, 2004. Uilen van Europa. Biologie, kenmerken, populaties. Tirion, Baarn. Mikkola, H., 1983. Owls of Europe. T. & A.D. Poyser, Calton. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002. De Nederlandese libellen (Odonata). De Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Venema, H.G., 2012. Onderzoek Flora- en faunawet tijdelijk beheer Steenfabriek Waalwaard. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg. Zoogdiervereniging, 2011. Vleermuisvriendelijk bouwen. huiseigenaar, architect en beleidsmedewerker.
Handreiking
voor
41
Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecologie & milieu Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345-512710, Fax 0345-519849 E-mail
[email protected], www.buwa.nl