Bachelorscriptie ‘Borstvoeding en pedagogische draagkracht’
Beschrijvend onderzoek naar het integreren van factoren die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden in de voorlichting borstvoeding, om de pedagogische draagkracht te ondersteunen Esther Smit | 500618618 | 29 mei 2015 | Eindhoven | Versie: 1 | Pedagogiek ABV Onderwijs en Opvoeding | Hogeschool van Amsterdam | Zorg voor borstvoeding certificering Begeleidster: C.A.O.M. Lucassen | 1e beoordelaar: J. Duurland | 2e Beoordelaar: C. Picavet
Omslagfoto: Cherry-Merry (n.d.).
Voorwoord Borstvoeding is mij met de paplepel ingegoten. Ik vind het altijd bijzonder om te zien wat er gebeurt wanneer ik iemand vertel dat ik vier jaar lang borstvoeding heb gehad. Monden vallen open, er wordt om gelachen, sommigen hebben diep respect voor mijn moeder en anderen verachten het. En niet dat het mij toen ik vier was nog echt om de borstvoeding ging, ik denk dat ik het fijn vond om nog even bij mijn moeder op schoot te kruipen voordat ik naar bed ging. Vlak voordat ik stopte mocht ik nog dertig seconden drinken, ik telde zelf, hardop tussen de slokjes door. Iets wat jarenlang, decennialang als normaal werd gezien, is nu niet meer de norm. Nu is er een tijd aangebroken waarin vrouwen die zich inzetten voor borstvoeding ‘borstvoedingsmaffia’ worden genoemd. In een andere cultuur is borstvoeding nog wel de norm. Ik sprak met een vriend die uit India komt. Hij reageerde geschrokken toen ik vertelde dat borstvoeding hier niet (meer) normaal is. Hij vroeg wat je dan aan je pasgeborene gaf. Raar vond hij het, want hij zei: “when you’re giving birth to your baby, you need to breastfeed them, right?” (als je een kind ter wereld brengt, moet je het ook borstvoeding geven, toch?).
Ik wil samen met Zorg voor borstvoeding certificering de voorlichting over borstvoeding verbeteren door de voorlichting te baseren op uitkomsten van onderzoek. Zodat meer kinderen deze periode kunnen ervaren zoals ik dat heb gedaan, moeders voor hen de juiste keuze kunnen maken en meer moeders zich er fijn bij voelen. Het doen van onderzoek vond ik een uitdagend proces, dat veel hoogte en dieptepunten kende. Heerlijk vond ik het om me hier volledig in te storten en om alles te geven voor mijn laatste en grootste opdracht van de opleiding Pedagogiek. Een opleiding die ik met veel plezier heb gedaan en die mij heeft doen ontwikkelen tot de vrouw die ik wil zijn.
Dankbetuiging Graag wil ik Zorg voor borstvoeding certificering bedanken voor de mogelijkheid bij hen een afstudeeropdracht te doen. Ik wil mijn begeleiders bedanken voor de feedback gedurende het proces van het doen van onderzoek en schrijven van de bachelorscriptie. De respondenten van zowel de enquêtes als de telefonische interviews wil ik hartelijk danken, zonder jullie had ik geen uitspraken kunnen doen. Tenslotte wil ik de directeur van ‘Kenniscentrum Borstvoeding’ Stefan Kleintjes bedanken voor het beschikbaar stellen van de enquête via de social media van het kenniscentrum. Ik wens u veel leesplezier.
Pagina | I Esther Smit | 500618618
Inhoud Voorwoord .................................................................................................................................. I Samenvatting ............................................................................................................................. 1 1. Inleiding ................................................................................................................................. 2 1.1 Probleemanalyse en probleemdefinitie ............................................................................. 2 1.1.1 Probleemanalyse ....................................................................................................... 2 1.1.2 Probleemdefinitie ....................................................................................................... 3 1.2 Pedagogische relevantie ............................................................................................... 5 1.3 Vraagstelling en deelvragen ............................................................................................. 6 1.3.1 Hoofdvraag ................................................................................................................ 6 1.3.2 Deelvragen literatuur- en veldonderzoek .................................................................... 6 1.3.3 Korte definitie van complex begrip uit de vraagstelling ............................................... 7 1.4 Leeswijzer ........................................................................................................................ 7 3. Literatuuronderzoek ............................................................................................................... 8 3.1 Literatuurdeelvraag 1: Wat wordt verstaan onder pedagogische draagkracht? ................. 8 3.2 Literatuurdeelvraag 2: Welke wetenschappelijke inzichten zijn er ten aanzien van determinanten die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden? ............................... 10 3.4 Literatuurdeelvraag 3: Wat kan de pedagogische draagkracht van de jonge moeder ondersteunen? ..................................................................................................................... 17 3.5 Literatuurdeelvraag 4: Welke rol kan voorlichting spelen in het vergroten van de pedagogische draagkracht van de moeder? ......................................................................... 19 3.5 Conclusie literatuurhoofdstuk ......................................................................................... 21 4. Methode van onderzoek....................................................................................................... 22 4.1 Onderzoeksstrategie ...................................................................................................... 22 4.2 Populatie en steekproef .................................................................................................. 23 4.3 Meetinstrumenten ........................................................................................................... 24 4.4 Procedure ....................................................................................................................... 26 4.5 Data-analyse .................................................................................................................. 28 5 Resultaten............................................................................................................................. 29 Pagina | II Esther Smit | 500618618
5.1 Resultaten enquêtes ....................................................................................................... 29 5.1.1 Veldvraag 1: Welke factoren beïnvloeden volgens moeders het geven van borstvoeding?.................................................................................................................... 30 5.1.3 Veldvraag 2: Op welke manier beïnvloedt het geven van borstvoeding de pedagogische draagkracht van de moeders? .................................................................... 35 5.2 Resultaten interviews ...................................................................................................... 39 5.2.1 Veldvraag 3: Hoe wordt er op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden ingespeeld tijdens de voorlichting? ............................. 40 5.2.2 Veldvraag 4: Hoe worden door voorlichters factoren die de pedagogische draagkracht beïnvloeden gebruikt in de voorlichting?............................................................................ 43 6 Conclusies, discussie en aanbevelingen ............................................................................... 45 6.1 Conclusies deelvragen veldonderzoek ............................................................................ 45 6.1.1 Veldvraag 1: Welke factoren beïnvloeden volgens moeders het geven van borstvoeding?.................................................................................................................... 45 6.1.2 Veldvraag 2: Op welke manier beïnvloedt het geven van borstvoeding de pedagogische draagkracht van de moeders? .................................................................... 46 6.1.3 Veldvraag 3: Hoe wordt er op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden ingespeeld tijdens de voorlichting? ............................. 47 6.1.4 Veldvraag 4: Hoe worden door voorlichters factoren die de pedagogische draagkracht beïnvloeden gebruikt in de voorlichting?............................................................................ 48 6.2 Conclusie hoofdvraag: Op welke manier kunnen zorginstellingen factoren, die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden, integreren in de voorlichting over borstvoeding, zodat de pedagogische draagkracht van de moeder wordt ondersteund?............................. 49 6.3 Discussie ........................................................................................................................ 49 6.4 Mogelijk vervolg voor de organisatie ............................................................................... 50 Literatuurlijst ............................................................................................................................. 51 Bijlage 1: Beschrijving van de organisatie................................................................................... A Bijlage 2: Brief aan respondenten .............................................................................................. D Bijlage 3: Operationalisatietabel Enquête ................................................................................... E Bijlage 4: Topiclijst en interviewvragen ....................................................................................... J Bijlage 5: Enquête ...................................................................................................................... K Bijlage 6: Figuren resultaten enquête ........................................................................................ Q Pagina | III
Bijlage 7: Interview respondent 1 ............................................................................................ DD Bijlage 8: Interview respondent 2 ............................................................................................. LL Bijlage 9: Interview respondent 3 ............................................................................................ QQ Bijlage 10: Interview respondent 4 ........................................................................................... YY Bijlage 11: Open codering interviews .................................................................................... EEE Bijlage 12: Axiale codering interviews ................................................................................... HHH Bijlage 13: Codeboom schematisch ........................................................................................LLL
Pagina | IV Esther Smit | 500618618
Samenvatting De aanleiding voor deze bachelorscriptie is de publicatie van Mathews, Leerkes, Lovelady & Labban (2014) waarin nieuwe inzichten werden gepresenteerd met betrekking tot psychosociale factoren ter bevordering van de borstvoedingsperiode van jonge moeders. Zorg voor borstvoeding certificering wil deze en andere factoren gebruiken in de voorlichting over borstvoeding om vrouwen die borstvoeding (willen) geven de beste zorg te kunnen bieden en de pedagogische draagkracht te kunnen ondersteunen. Dit heeft geleid tot de volgende hoofdvraag: op welke manier kunnen zorginstellingen factoren die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden, integreren in de voorlichting over borstvoeding, zodat de pedagogische draagkracht van de moeder wordt ondersteund? De onderzoeksfunctie is beschrijvend, de onderzoeker wil de situatie beschrijven waarna er handvatten
kunnen
worden
ontworpen
waarmee
de
voorlichting
borstvoeding
de
pedagogische draagkracht van moeders kan ondersteunen en in kan spelen op factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden. De onderzoeksmethode is zowel kwantitatief als kwalitatief. De dataverzameling heeft door middel van online enquêtes bij 250 moeders die een (jongste) kind hebben tussen de vier en negen maanden oud en telefonische interviews bij vier lactatiekundigen IBCLC die bij jeugdgezondheidszorginstellingen werken en voorlichting geven plaatsgevonden. Lactatiekundigen geven professionele ondersteuning bij borstvoeding (NVL, 2010). IBCLC staat voor International Board Certified Lactation Consultant (ILCA, 2012). Bij de dataverzameling is zowel SPSS (Statistical Package for the Social Sciences) als codering (Baarda, 2009) gebruikt. Er zijn verschillende factoren die de borstvoedingsperiode en pedagogische draagkracht beïnvloeden naar voren gekomen vanuit het literatuur- en veldonderzoek. Het veldonderzoek ondersteunde bevindingen vanuit de literatuur, maar sommigen werden tegengesproken. De belangrijksten hebben te maken met de psychosociale factoren van de moeder, de opvatting rondom borstvoeding, sociale steun die de moeder ervaart, kwaliteit van voorlichting, kennis over baby’s door een veranderende maatschappij en de factoren die de pedagogische draagkracht beïnvloeden. Vanuit het veldonderzoek blijkt dat voorlichters onderwerpen als kunstvoeding lastig vinden om te bespreken en dat de eerlijkheid rondom het hebben van een kind nog niet altijd aanwezig is in de voorlichting. Conclusie
hoofdvraag:
de
voorlichters
kunnen
factoren
die
de
duur
van
de
borstvoedingsperiode beïnvloeden en tegelijk de pedagogische draagkracht ondersteunen door de factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden te bespreken, de focus te leggen op het in de eigen kracht zetten van ouders, het belang van sociale steun te benadrukken en vaardigheden te oefenen. Pagina | 1 Esther Smit | 500618618
1. Inleiding Voor u ligt de Bachelorscriptie ‘Borstvoeding en pedagogische draagkracht’. Een beschrijvend onderzoek naar het integreren van factoren die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden in de voorlichting borstvoeding, om de pedagogische draagkracht te ondersteunen. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de afstudeerscriptie ter afronding van de bachelor opleiding Pedagogiek ABV. De scriptie is in opdracht van Zorg voor borstvoeding certificering geschreven, onder begeleiding van Sanny van Ginkel. De aanleiding van dit onderzoek is de publicatie van Mathews et al. (2014) waarin nieuwe inzichten zijn gepresenteerd met
betrekking
tot
psychosociale
factoren
ter
bevordering
van
de
borstvoedingsperiode van jonge moeders. De kans om door middel van de voorlichting over borstvoeding de pedagogische draagkracht te ondersteunen wordt aangegrepen. In de inleiding worden achtereenvolgens de aanleiding, de probleemanalyse, de probleemdefinitie, van de opdrachtgever en van de onderzoeker, de doelstelling en de pedagogische relevantie beschreven. Daarna volgt de vraagstelling, waarin de hoofdvraag en de deelvragen voor het literatuuronderzoek en veldonderzoek worden geïntroduceerd. De inleiding wordt afgesloten met een leeswijzer die de volgende onderdelen zullen inleiden.
1.1 Probleemanalyse en probleemdefinitie 1.1.1 Probleemanalyse Aanstaande ouders hebben een honger naar informatie om zo goed mogelijk aan het ouderschap te kunnen beginnen (Ligtermoet & Okma, 2014). Doordat de gezinnen kleiner zijn geworden, zijn veel ouders nog weinig in contact gekomen met baby’s. De prenatale ondersteuning richt zich vooral op fysieke zaken en nauwelijks op de psychosociale aspecten van verandering in de relatie als gevolg van het ouderschap, aldus Ligtermoet & Okma (2014). Antonijsz, Dries, Berg-le Clerq & Chênevert (2010) stellen dat het belangrijk is dat jonge ouders zich bewust zijn van de verandering in de relatie, dat deze verandering stress op kan leveren en de draaglast kunnen doen verzwaren. Sinds 2010 hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid goede prenatale voorlichting te geven aan aanstaande ouders (Vink, 2011). Prenatale voorlichting is onderdeel van het gemeentelijk jeugdbeleid volgens Crébas (2008). De voorlichting is preventief, laagdrempelig en onderdeel van het aanbod van opvoeden opgroeiondersteuning voor (aanstaande) ouders en kinderen in iedere gemeente (Crébas, 2008). Craig & Dietsch (2010) geven in hun onderzoek weer wat de opbrengsten zijn van de voorlichting over borstvoeding. Zij concludeerden dat de voorlichting niet voldoende was om de angsten van aanstaande moeders weg te nemen (Craig & Dietsch, 2010). Er zijn veel factoren bekend die van invloed zijn op de duur van de borstvoedingsperiode. De onzekerheid Pagina | 2 Esther Smit | 500618618
van moeders rond de borstvoeding kan meespelen bij de overweging wel of geen borstvoeding te gaan geven (Lanting & Rijpstra, 2010). In Nederland krijgt slechts een minderheid, 39 procent van de zuigelingen zes maanden borstvoeding (Peeters, Lanting & van Wouwe, 2015), zoals dat wordt aanbevolen door de WHO (World Health Organisation, 2009). Al is het percentage kinderen die borstvoeding krijgt wel gestegen volgens Peeters et al. (2015) ten opzichte van de peiling in 2010 (Lanting & Rijpstra, 2010). Volgens WHO (2009) is alleen moedermelk het beste eten en drinken voor een kind voor de eerste zes maanden van zijn leven. Na zes maanden heeft een kind ook andere voedingsstoffen nodig, als toevoeging op de moedermelk, aldus WHO, 2009). Tot een leeftijd van twee jaar en daarna is het geven van borstvoeding nodig om aan hun behoeften om te groeien en te ontwikkelen te kunnen voldoen, aldus UNICEF, WHO, UNESCO, UNFPA, UNDP, UNAIDS, WFP & the World Bank (2010). Aanzienlijke gezondheidswinst is nog te boeken door een toename van de duur van de lactatieperiode, volgens Kools et al. (2006). De band tussen moeder en kind wordt bevorderd door het geven van borstvoeding, aldus Oudesluys-Murphy (2012). Ook heeft het gezondheidsvoordelen voor beiden op lange termijn (Harder, Bergmann, Kallischnigg & Plagemann, 2005; Li, Fein, Chen & Grummer-Strawn, 2008). Hoe langer de duur van de borstvoeding, hoe groter die voordelen zullen zijn volgens Harder et al. (2008). Praktisch gezien is borstvoeding gemakkelijk en kosteloos, volgens Oudesluys-Murphy (2012). Er zijn verschillende factoren die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden. Deze determinanten dienen in kaart te worden gebracht alvorens deze kunnen worden gebruikt in voorlichting over borstvoeding. Op deze manier kan de beste zorg aan moeders worden geboden. Bevordering van borstvoeding is belangrijk omdat het ‘de beste start’ is volgens Oudesluys-Murphy, 2012). Het beroepsproduct is een checklist met handvatten voor cursusleiders van de voorlichting borstvoeding om in te kunnen spelen op factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden en de pedagogische draagkracht te ondersteunen.
1.1.2 Probleemdefinitie 1.1.2.1 Opdrachtgever De aanleiding voor dit onderzoek is de publicatie van het artikel Psychosocial Predictors of Primiparous Breastfeeding Initiation and Duration (Mathews et al., 2014). In dit artikel staan de resultaten van een Amerikaanse onderzoek die laten zien dat er nieuwe uitkomsten zijn om het geven van borstvoeding te bevorderen. Deze zijn gericht op psychosociale factoren van de moeder (Mathews et al., 2014). Zorg voor borstvoeding certificering vind deze nieuwe uitkomsten interessant omdat zij het belangrijk vinden dat vrouwen de beste zorg krijgen, voor en tijdens de lactatieperiode, onderdeel hiervan is goede voorlichting over borstvoeding. Wanneer deze gebaseerd wordt op Pagina | 3
(wetenschappelijk) onderzoek kan dit de borstvoedingscijfers bevorderen. Een van de speerpunten van de stichting is dan ook de voorlichting die zorgverleners aan zwangere vrouwen geven. Zorg voor borstvoeding certificering certificeert aan de hand van tien vuistregels. De derde vuistregel luidt: ‘Dat alle zwangere vrouwen worden voorgelicht over de voordelen en de praktijk van borstvoeding geven’ (Zorg voor borstvoeding certificering, n.d.). Nieuwe uitkomsten voor de bevordering van borstvoeding kunnen mogelijk leiden tot een andere, betere manier van voorlichting die het geven van borstvoeding beter bevordert en de pedagogische draagkracht ondersteund. Veel vrouwen die kiezen voor borstvoeding lopen tegen problemen aan waardoor zij de borstvoedingsperiode vroegtijdig afbreken (Lanting & van Wouwe, 2007). Dit wil Zorg voor borstvoeding certificering zo veel mogelijk beperken. De stichting heeft zeven stappen voor bevordering van de duur van borstvoeding opgesteld die door jeugdgezondheidszorg uitgevoerd dienen te worden (Zorg voor borstvoeding certificering, n.d.). De stichting wil de kans aangrijpen om te laten onderzoeken op welke manier zij zo veel mogelijk vrouwen kunnen laten starten en, zo lang als dat voor moeder en kind prettig is, door kunnen laten gaan met het geven van borstvoeding. Kortom: Zorg voor borstvoeding certificering vindt het belangrijk dat vrouwen goede zorg krijgen. Een onderdeel daarvan is goede voorlichting tijdens de zwangerschap. De stichting wil dit baseren op wetenschappelijk onderzoek en aansluitend specifiek onderzoek bij de doelgroep, zodat de voorlichting beter bij de zwangeren aansluit, inspeelt op factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloedt en de pedagogische draagkracht ondersteunt.
1.1.2.2 Onderzoeker De onderzoeker zal onderzoeken welke determinanten er invloed hebben op vrouwen en het geven van borstvoeding en hoe de borstvoeding de pedagogische draagkracht beïnvloedt. Om dit te kunnen onderzoeken is er een enquête ingevuld door 250 vrouwen die een kind hebben in de leeftijd van vier tot negen maanden. Vervolgens is er een kwalitatief onderzoek met vier lactatiekundigen IBCLC gebruikt om te onderzoeken of en hoe factoren die volgens de voorlichters invloed hebben op de borstvoedingsperiode nu in voorlichting worden gebruikt en of en hoe factoren die de pedagogische draagkracht ondersteunen nu in de voorlichting worden gebruikt. Dit zal leiden tot handvatten voor cursusleiders van de voorlichting borstvoeding om factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden te integreren in de voorlichting en de pedagogische draagkracht te ondersteunen.
1.1.2.3 Doelstelling De nieuwe inzichten met betrekking tot psychosociale factoren van de moeder en het beginnen of doorgaan met borstvoeding zijn door een Amerikaans onderzoek aan het licht Pagina | 4 Esther Smit | 500618618
gekomen (Mathews et al., 2014). In dit onderzoek wordt naar meer factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden gekeken en onderzocht in de Nederlandse situatie. Op deze manier zijn deze inzichten ook in Nederland te gebruiken tijdens voorlichting en begeleiding van moeders. Dit leidt tot de volgende doelstelling: Het onderzoek moet integratie van determinanten van de borstvoedingsperiode in de voorlichting over borstvoeding opleveren, zodat de pedagogische draagkracht wordt ondersteund. Op deze manier kan de beste zorg geboden worden aan moeders. De relatie met pedagogische draagkracht en determinanten in relatie tot het geven van borstvoeding worden in kaart gebracht, zodat duidelijk wordt wat moeders helpt bij het starten en doorgaan met het geven van borstvoeding. Waarbij het onderzoek zich specifiek richt op de cursusleiders van de prenatale voorlichting borstvoeding binnen jeugdgezondheidszorginstellingen. Dit onderzoek moet hen handvatten bieden om hierop in te kunnen spelen. Met als doel de medewerkers bewust te maken van deze determinanten. De opbrengsten van dit onderzoek zullen worden gepresenteerd tijdens een vergadering van het bestuur van Zorg voor borstvoeding certificering. Vervolgens zullen de handvatten gepresenteerd worden op de website van Zorg voor borstvoeding certificering zodat de cursusleiders die voorlichting geven de determinanten in de voorlichting kunnen gebruiken om zo de pedagogische draagkracht te kunnen ondersteunen. Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de interventiecyclus omdat het gaat om het verbeteren van de feitelijke bestaande situatie en die om te zetten naar een meer gewenste situatie. Het onderzoek start vanuit de probleemanalyse. Er moet nog duidelijk worden wat de kans teweeg kan brengen en of het toe te passen is in Nederland.
1.2 Pedagogische relevantie Voor het kind, de instelling en de bredere maatschappelijke context is dit onderzoek pedagogisch relevant omdat het geven van de borst een manier is van omgaan met en inspelen op je kind. Het gaat over responsiviteit, hechting en omgaan met je baby (UNICEF et al., 2010). Het gaat om de relatie tussen pedagogisch draagkracht, determinanten en het geven van borstvoeding; een goede voorlichting over borstvoeding valt onder opvoedingsondersteuning aan ouders; omdat alle vrouwen volgens de vuistregel van Zorg voor borstvoeding certificering (n.d.) voorgelicht moeten worden over de voordelen en de praktijk van borstvoeding geven; de pedagogische kwaliteit van handelen van de moeder kan worden vergroot wanneer de voorlichting zo wordt aangepast dat deze inspeelt op de determinanten ten behoeve van het geven van borstvoeding; de baby krijgt, wanneer het borstvoeding krijgt, de voeding die afgesteld is op de baby en past bij de voedingsbehoeften die het op dat moment heeft (Oudesluys-Murphy, 2012); de instellingen geven een maatschappelijk verantwoorde, Pagina | 5
evidence based voorlichting wanneer deze gebaseerd wordt op wetenschappelijk onderzoek en hierdoor beter aansluit bij de zwangeren.
1.3 Vraagstelling en deelvragen De onderzoeksfunctie van deze bachelorscriptie is beschrijvend. De onderzoeker wil de situatie beschrijven waarna er handvatten kunnen worden ontworpen waarmee de voorlichting borstvoeding de pedagogische draagkracht van moeders kan ondersteunen en in kan spelen op de factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden. Dit leeronderzoek vond plaats binnen de ontwerpcyclus. In de eerste fase: aanzet/doelstelling is bepaald dat er gewerkt wordt naar handvatten voor de cursusleiders, welke worden weergegeven in een ‘checklist’. Het beroepsproduct valt in productgroep III Ontwerp: ‘onderzoek dat leidt tot het ontwerpen van een immaterieel artefact’. In de tweede fase: ontwerpeisen/-assumpties gaat het om de praktische bruikbaarheid van het ontwikkelde beroepsproduct. Het product moet gebruikt kunnen worden door lactatiekundigen IBCLC van jeugdgezondheidszorginstellingen in Nederland. Het product gaat gebruikt worden tijdens de voorlichting. In de derde fase: structurele specificaties zijn de kenmerken waaraan de checklist met de handvatten voor de cursusleiders aan moet voldoen, vastgesteld. Dit heeft geleidt tot de volgende hoofdvraag en deelvragen voor het literatuur- en veldonderzoek.
1.3.1 Hoofdvraag Op welke manier kunnen zorginstellingen factoren die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden, integreren in de voorlichting over borstvoeding, zodat de pedagogische draagkracht van de moeder wordt ondersteund?
1.3.2 Deelvragen literatuur- en veldonderzoek 1.3.2.1 Literatuuronderzoek 1. Wat wordt verstaan onder pedagogische draagkracht? 2. Welke wetenschappelijke inzichten zijn er ten aanzien van determinanten die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden? 3. Wat kan de pedagogische draagkracht van de jonge moeder ondersteunen? 4. Welke rol kan voorlichting spelen in het vergroten van de pedagogische draagkracht van de moeder?
1.3.2.1 Veldonderzoek 1. Welke factoren beïnvloeden volgens moeders het geven van borstvoeding? 2. Op welke manier beïnvloedt het geven van borstvoeding de pedagogische draagkracht van de moeders? Pagina | 6 Esther Smit | 500618618
3. Hoe wordt er op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden ingespeeld tijdens de voorlichting? 4. Hoe worden door voorlichters factoren die de pedagogische draagkracht beïnvloeden gebruikt in de voorlichting?
1.3.3 Korte definitie van complex begrip uit de vraagstelling Pedagogische draagkracht: is een begrip dat tegenover pedagogische draaglast staat. Als op een balans moet de draaglast en draagkracht in evenwicht zijn (Van Eijk, 2002). Pedagogische draagkracht omvat volgens Burggraaff-Huiskes (2008) kind- ouder- en gezinsvaardigheden. Volgens Blokland (2010) wordt de draagkracht bepaald door de vaardigheden, de veerkracht en de steun die ouders ervaren bij het opvoeden.
1.4 Leeswijzer In
deze
afstudeerscriptie
komen
achtereenvolgens
aan
bod:
literatuuronderzoek,
methodehoofdstuk, resultaten, conclusie en discussie. In het literatuuronderzoek worden de literatuur deelvragen beantwoord. Afsluitend wordt weergegeven welke onderdelen zijn gebruikt in de enquête en interviews. Het methodehoofdstuk geeft de onderzoeksstrategie, de grootte en samenstelling van de populatie en steekproef, de meetinstrumenten, een voorbeeld van de operationalisatie weer, de procedure van data-analyse en de betrouwbaarheid en validiteit wordt behandeld. In het resultatenhoofdstuk worden de uitkomsten van het veldonderzoek weergegeven. Eerst de resultaten van de enquête en daarna van de telefonische interviews. In de conclusie en discussie wordt antwoord gegeven op de veldvragen en dit wordt onderbouwd met de literatuur vanuit de literatuurstudie. De discussie behandeld de beperkingen van het onderzoek en er worden aanbevelingen voor de instelling gedaan.
Pagina | 7
3. Literatuuronderzoek 3.1 Literatuurdeelvraag 1: Wat wordt verstaan onder pedagogische draagkracht? Voor de kwaliteit van de opvoeding is het evenwicht tussen draagkracht en draaglast volgens Blokland (2010) van belang. Wanneer er naar pedagogische draagkracht wordt gekeken, wordt meestal ook naar de pedagogische draaglast gekeken, deze twee begrippen staan tegenover elkaar. Als de draagkracht groter is dan de draaglast, is er reservecapaciteit (Eijk, 2002). Als op een balans moeten draagkracht en draaglast in evenwicht zijn, aldus Eijk (2002). In zijn algemeenheid omvat draagkracht de geestelijke -, lichamelijke sterkte en sociale steun. Draaglast omvat verplichtingen (werk, gezin, vrije tijd), levensgebeurtenis en problemen (Eijk, 2002).
Pedagogische draagkracht omvat volgens Burggraaff-Huiskes (2008), Blokland (2010) en de Raad
voor
Maatschappelijke
Ontwikkeling
(RMO,
2012)
de
kind-,
ouder-
en
gezinsvaardigheden. Deze vaardigheden worden gezien als beschermende factor. De veerkracht en steun die ervaren worden tijdens het opvoeden worden door Blokland (2010) genoemd als beschermende factor. De RMO (2012) noemt daarbij dat de aanwezigheid van beschermende factoren een positieve invloed heeft op de draagkracht. Deze kenmerken van ouders, gezinnen, kinderen en de omgeving verkleinen de kans op nadelige effecten van de aanwezig risico’s volgens de RMO (2012). Draaglast omvat ontwikkelings-, opvoedings- en levenstaken en de aanwezige risicofactoren volgens Burggraaff-Huiskes (2008), Blokland (2010) en de RMO (2012). Opvallend binnen de volgende theorieën zijn de begrippen die steeds terug komen. De opvoedingscompetentie, zelfvertrouwen, steun, veerkracht, vaardigheden, beschermende factoren, risicofactoren, stress, ontwikkelingsopgaven, micro-, meso- en macroniveau en kind-, ouder- en omgevingsfactoren.
Het balansmodel Het balansmodel van Bakker, Bakker, van Dijke & Terpstra (1998) geeft een weergave van het samenspel van beschermende en risicofactoren voor de ontwikkeling van een kind op micro-, meso- en macroniveau. Het model brengt de draagkracht en draaglast in beeld. Bakker et al. (1998) beschreven ook Dimensies van Opvoedingsondersteuning en Ontwikkelingsstimulering. De drie dimensies omvatten opvoeding ondersteunen (opvoedergericht), omgevingsfactoren beïnvloeden (omgevingsgericht) en ontwikkeling stimuleren (kindgericht), aldus Bakker et al. (1998).
Pagina | 8 Esther Smit | 500618618
Het transactioneel ontwikkelingsmodel Determinanten voor ouderlijk handelen kunnen worden beschreven in het procesmodel van Belsky (1984), ook wel transactioneel ontwikkelingsmodel genoemd. In dit model wordt rekening gehouden met kind-, ouder- en omgevingsfactoren, aldus Blokland (2010). Bronfenbrenner (1986) keek net als Belsky (1984) ook naar het systeem om het kind heen. Hij zag het proces van ontwikkeling als een interactie tussen de persoon en zijn omgeving (Bronfenbrenner, 1986). Volgens Blokland (2010) zijn kindfactoren aspecten die met het kind zelf te maken hebben. Ouderfactoren zijn aspecten die met ouders en gezin samenhangen. Omgevingsfactoren zijn aspecten die met de sociale context en invloeden vanuit de maatschappij te maken hebben. Deze verschillende factoren kunnen op elkaar inwerken en elkaar versterken, aldus Blokland (2010).
Het levensloopmodel Volgens Riksen-Walraven (1989) gaat het levensloopmodel, ook wel de levenslooptheorie genoemd, ervan uit dat de ontwikkeling van baby tot volwassene getypeerd kan worden als een proces van opeenvolgende taken of opgaven die volbracht moeten worden. Dit model kent volgens Burggraaff-Huiskes (2008) drie belangrijke begrippen (1) de verwachting ten aanzien van anderen en de eigen effectiviteit: (zelf)vertrouwen, (2) het vermogen flexibel en vasthoudend te reageren: veerkracht, (3) de manier waarop de centrale ontwikkelingsopgaven zijn gelukt. Vervolgens worden er vier factoren genoemd die van invloed zijn op de kwaliteit van ondersteuning die de ouder aan het kind biedt: (1) de opvatting die de ouder over zichzelf als opvoeder heeft. (2) de sociale ondersteuning van de ouder door een partner of het eigen sociale netwerk. (3) de spanningen waaraan een ouder blootstaat. (4) de kenmerken van het kind (Burggraaff-Huiskes, 2008).
Competentietheorie De competentietheorie, naar Slot & Spanjaard (1999), bouwt voort op het levensloopmodel en wordt ook gebruikt bij de jeugdhulpverlening (Burggraaff-Huiskles, 2008). ‘Competentie’ wordt gezien als een evenwichtstoestand waarvan sprake is als iemand over voldoende vaardigheden beschikt om taken te vervullen waarvoor hij in het dagelijks leven wordt gesteld, aldus Burggraaff-Huiskes (2008). Veerkracht en protectieve factoren verlichten de stress die taken met zich mee kunnen brengen. Stressoren en pathologie zijn factoren die de taken kunnen verzwaren (Burggraaff-Huiskes, 2008). Dit zijn belangrijke begrippen in deze theorie.
Sociale steuntheorie en empowermenttheorie Deze theorie stelt volgens Burggraaff-Huiskes (2008) dat stress als gevolg van problemen op andere levensgebieden een bedreiging vormt voor het gezinsfunctioneren, inclusief de Pagina | 9
opvoedingscompetentie. Een belangrijke beschermende factor hierbij is de ontvangen sociale steun. Sociale steun beïnvloedt volgens Dunst, Trivette & Deal (1988) de gezondheid en het welzijn van de ouders, wat het functioneren van het gezin beïnvloedt en de interactie tussen ouder en kind. Dit alles leidt tot verandering in het gedrag en de ontwikkeling van een kind (Dunst et al., 1988). Deze sociale steun kan worden onderverdeeld in persoonsgerichte sociale steun en situatiegerichte sociale steun, aldus Burggraaff-Huiskes (2008).
3.2 Literatuurdeelvraag 2: Welke wetenschappelijke inzichten zijn er ten aanzien van determinanten die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden? Er zijn meerdere factoren die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden, deze komen in verschillende onderzoeken naar voren. Mathews et al. (2014) laten zien dat de psychosociale factoren van de moeder bruikbaar zijn bij het vroegtijdig identificeren van vrouwen die het risico lopen om niet te starten of snel te stoppen met borstvoeding. Leeftijd, inkomen, opleiding, burgerlijke staat, etniciteit, psychische staat, hechting en ideeën over huilen zijn voorbeelden van psychosociale factoren (Matthews et al., 2014). Mathews et al. (2014) keken naar de prenatale voorspelbare variabelen van de moeder (hechting van de moeder zelf en ideeën over huilen en verwennen) en haar partner, etniciteit, geslacht van de baby en of de moeder weer wil gaan werken. Uit het Amerikaanse onderzoek blijkt dat vrouwen die veiliger zijn gehecht vaker beginnen met het geven van borstvoeding (Mathews et al., 2014). Met andere woorden, de aandacht bij het stimuleren, bevorderen en begeleiden van borstvoeding moet vooral uitgaan naar vrouwen die onveilig zijn gehecht. Ook vrouwen die het idee hebben dat ze hun kind verwennen wanneer zij het aandacht geven wanneer het huilt, blijken eerder te stoppen met het geven van borstvoeding dan vrouwen zonder dit idee bleek uit het onderzoek van Mathews et al. (2014). Net als Mathews et al. (2014) zagen Li et al. (2008) dat moeilijkheden met de borstvoeding en psychosociale factoren invloed hebben op de duur van de borstvoedingsperiode. Daarnaast zagen Li et al. (2008) dat twijfel over voedingswaarden van de borstvoeding, leefstijl van de moeder, medicatie van de moeder, moeilijkheden met afkolven en als de baby beet of interesse verloor veel voorkomende redenen waren voor een verkorte borstvoedingsduur. Moeders geven in het onderzoek van Li et al. (2008) aan dat borstvoeding geven wanneer zij weer gaan werken een probleem is. Zij zien het niet zitten om te kolven op het werk. Dit mag wel volgens de Nederlandse wetgeving waarin staat dat vrouwen met kinderen tot negen maanden oud wanneer zij weer gaan werken een vierde van de werktijd doorbetaald mogen besteden aan kolven of voeden (overheid.nl, 1995). Odom, Li, Scanlon, Perrine, Grummer-Strawn (2013) kwamen tot de conclusie dat zestig procent van de bevraagde moeders eerder is gestopt met het geven van borstvoeding dan dat zij dat zelf wilden. Odom et al. (2013) hebben onderzocht dat processen met betrekking tot de Pagina | 10 Esther Smit | 500618618
borstvoeding en gezondheid van moeder en kind de belangrijkste redenen waren voor het eerder stoppen met borstvoeding. Zowel Li et al. (2008) als Odom et al. (2013) rapporteren gezondheid van moeder en kind als reden voor het stoppen met borstvoeding. Ziekenhuispersoneel speelt volgens Kruse, Denk, Feldman-Winter & Rotondo (2005) een ondergewaardeerde rol in het bevorderen of remmen van het geven van borstvoeding, ondanks de heersende overtuiging dat de beslissing bij de moeder ligt. Het verschilt per ziekenhuis hoe snel er uitsluitend borstvoeding wordt gegeven, aldus Kruse et al. (2005). Dit is deels te wijten aan het verschil in oefenen met borstvoeding en deels, zoals onder andere Mathews et al. (2014) al aangaven aan de verschillen in patiënten. Verschillen in kenmerken van de bevalling, een meerling en neonatale intensive care zijn bekende factoren die van invloed zijn op het starten met borstvoeding, aldus Kruse et al. (2005). Factoren die volgens Cox, Giglia, Zhao & Binns (2014) de grootste positieve invloed hebben op het geven van uitsluitend borstvoeding zijn: kinderen die geen speciale zorg nodig hebben na de geboorte, voeden op verzoek en 24 uur per dag op dezelfde kamer als de moeder (rooming-in). Overeenkomstig met Kruse et al. (2005) rapporteren Cox et al. (2013) de positieve invloed op het geven van borstvoeding wanneer kinderen na de geboorte geen intensive care nodig hebben. Ook advies over borstvoeding, aanmoediging door de kraamverzorgende, de manier van bevallen en vroeg (binnen 30 minuten) contact met de borst na de geboorte zijn volgens Cox et al. (2014) factoren die het geven van borstvoeding positief beïnvloeden. Buiten het ziekenhuis om zijn er ook andere factoren die het geven van borstvoeding positief beïnvloeden. Als de moeder van de moeder borstvoeding heeft gegeven is de kans vier keer groter dat de moeder zelf borstvoeding gaat geven (Cox et al., 2014). De kans wordt twee keer groter wanneer de partner een positieve attitude heeft tegenover borstvoeding en borstvoeding verkiest boven flesvoeding, aldus Cox et al. (2014). Wanneer moeders zes maanden borstvoeding geven is volgens Cox et al. (2014) de kans groter dat zij doorgaan met het geven van borstvoeding. Aanzienlijke gezondheidswinst is nog te boeken door een toename van de duur van de lactatieperiode, volgens Kools et al. (2006). Ook heeft het gezondheidsvoordelen voor beiden op lange termijn en hoe langer de duur van de borstvoeding, hoe groter die voordelen zullen zijn (Harder et al., 2005; Li et al., 2008). Of de moeder borstvoeding gaat geven hangt af van de eigen intentie van de moeder tot het geven van borstvoeding volgens Witsiers (2005). Witsiers (2005) beschrijft in het ASE-model de invloed van de eigen intentie van de moeder tot het geven van borstvoeding. Volgens dit model beïnvloeden zowel de attitude, sociale invloeden en eigen effectiviteit als de barrières en vaardigheden, het gedrag. Witsiers (2005) beschrijft dat een positieve attitude en positieve sociale norm met betrekking tot borstvoeding determinanten van de intentie zijn. Kools et al., (2006) en Witsiers (2005) schrijven dat voor het continueren van de borstvoeding de eigen effectiviteit van de moeders een belangrijke voorspeller is. Ook noemt Witsiers (2005) hierbij Pagina | 11
dat vaardigheden voor het geven van borstvoeding nauw betrokken zijn bij de eigen effectiviteit van de moeders. Het rookgedrag van de moeder kan de borstvoeding volgens Bailey & Wright (2011) negatief beïnvloeden. Naarmate de leeftijd en opleiding toeneemt, stijgt volgens Bailey & Wright (2011) ook de kans op het geven van borstvoeding. Overeenkomstig met Mathews et al. (2014) en Cox et al. (2014) schrijven Bailey & Wright (2011) over de positieve invloed van getrouwd zijn en een hogere economische status op de borstvoeding. De belangrijkste conclusie van Bailey & Wright (2011) was dat moeders die rookten, geen opleiding hadden gevolgd, al andere kinderen hadden en niet getrouwd waren drie keer zo veel kans hadden om geen borstvoeding te gaan geven. Brown, Dodds, Legge, Bryanton & Semenic (2014) hebben in hun onderzoek gevonden dat de reden voor het stoppen met het geven van borstvoeding verschilt met de leeftijd van het kind. Onzekerheid over de samenstelling van de voeding is meestal de reden van stoppen wanneer het kind nul tot drie maanden oud is (Brown et al., 2014), dit komt overeen met Mathews et al. (2014), Kools et al. (2006) en Witsiers (2005). Wanneer het kind zes maanden oud is, is de voornaamste reden voor stoppen met het geven van borstvoeding dat moeders weer wilden gaan werken volgens Brown et al. (2014) en Mathews et al. (2014). Moeders jonger dan 25 jaar maken zich zorgen over de hoeveelheid voeding (Brown et al., 2014). Vermoeidheid, ongemak en onvoldoende voeding waren de redenen die het vaakst werden gegeven voor het afbreken van de borstvoedingsperiode, aldus Brown et al. (2014). Het ervaren van weinig steun, in het ziekenhuis en thuis, en het starten met werk waren ook vaak voorkomende redenen om de borstvoedingsperiode te eindigen (Brown et al., 2014). Overeenkomstig met Cox et al. (2014) rapporteren Cernadas, Noceda, Barrera, Martinez & Garsd (2003) dat een positieve houding en voldoende steun vanuit de familie een positief effect heeft op de duur van de borstvoeding. Cernadas et al. (2003) noemen ook goede moeder-kind binding, geschikte drinktechniek en geen problemen met de tepels van de moeder als positieve determinanten. Uit het onderzoek van Dyson, McCormick & Renfrew (2013) is gebleken dat voorlichting en steun van anderen ervoor kan zorgen dat er meer vrouwen starten met het geven van borstvoeding. Wanneer er informatie wordt gegeven die gebaseerd is op wat de vrouwen nodig hebben en er vaker voorlichting wordt gegeven, stijgt het aantal moeders dat start met het geven van borstvoeding, aldus Dyson et al. (2013).
Koppeling met pedagogische draagkracht Determinanten kunnen de pedagogische draagkracht zowel positief als negatief beïnvloeden. Wanneer de houding tegenover borstvoeding geven positief is, de familie steun biedt, de moeder en kind band goed is, het kind een goede manier van drinken heeft en de moeder Pagina | 12 Esther Smit | 500618618
geen tepelproblemen ervaart (Cernadas, 2003), is de kans op een langere tijd borstvoeding geven groter. De pedagogische draagkracht kan worden vergroot door de sociale steun die de moeder ervaart, volgens het balansmodel beschreven in Burggraaff-Huiskes (2008). Volgens Blokland (2010) wordt de draagkracht bepaald door de vaardigheden waar ouders over beschikken, de veerkracht die ze hebben en de steun die ze ervaren bij het opvoeden. Dit komt overeen met de bevindingen van Cernadas (2003): wanneer de moeder steun van de familie ervaart is de kans op het geven van borstvoeding gedurende langere tijd groter. Tegenovergesteld kan ook een gebrek aan sociale steun de borstvoedingsperiode negatief beïnvloeden (Cernadas, 2003). Shahla, Fahy & Kable (2010) hebben onderzocht dat de belangrijkste factoren voor het kiezen van borstvoeding de intentie tot het geven van borstvoeding, sociale steun en zelfverzekerdheid in het geven van borstvoeding, zijn. De promotie voor borstvoeding moet daarom uitgaan naar deze factoren, volgens Shahla et al. (2010). Sommige groepen zuigelingen hebben volgens Kools et al. (2006) een relatief hoge kans om geen of gedurende een korte tijd borstvoeding te krijgen. Determinanten die de borstvoedingsperiode negatief beïnvloeden zijn volgens Kools et al. (2006) kinderen die na een korte zwangerschapsduur geboren zijn; via een stuit- of kunstbevalling; met een laag geboortegewicht; couveusekinderen; een kind van een laag opgeleide, of jonge, of werkende moeder; wonend in Zuid- of Noord-Nederland; zuigelingen die eerste kind zijn; worden opgevangen buiten het gezin (bijvoorbeeld kinderdagverblijf of gastouder); een rokende moeder hebben; en een fopspeen krijgen. Kools et al. (2006) stelt ook dat attitude, sociale invloed en de eigen effectiviteit de intentie tot het geven van borstvoeding bepalen en dat deze intentie sterk voorspellend is voor het daadwerkelijk starten met borstvoeding. Het starten met borstvoeding wordt volgens Kools et al. (2006) vooral beïnvloed door de attitude (ervaren vooren nadelen van borstvoeding) en de sociale norm ten opzichte van borstvoeding, terwijl het continueren vooral samenhangt met een hoge eigen effectiviteit en lage sociale steun voor kunstvoeding.
3.4 Literatuurdeelvraag 3: Wat kan de pedagogische draagkracht van de jonge moeder ondersteunen? Na de bevalling kan het evenwicht tussen draaglast en draagkracht verstoord zijn, een luisterend oor en contact met elkaar binnen het gezin kunnen er volgens Degraeve, Bauwens, Lenaerts & Mertens (2006) voor zorgen dat het evenwicht zich herstelt. Wanneer het evenwicht tussen draaglast en draagkracht verstoord is en ouders meer draaglast ervaren dan dat zij over veerkracht beschikken, kan de vraag naar opvoedingsondersteuning volgens Blokland (2010) ontstaan. Snijders (2006) verstaat onder opvoedingsondersteuning alle activiteiten die gericht zijn op ouders en andere (beroeps)opvoeders met het doel hun Pagina | 17 Esther Smit | 500618618
pedagogische handelen te verbeteren. Onder opvoedingsondersteuning valt volgens Burggraaff-Huiskes (2008) bijvoorbeeld voorlichting over opvoeden op het consultatiebureau, bijeenkomsten, cursussen en pedagogische adviesgesprekken. Het Nederlands Jeugdinstituut (Dijk & Prinsen, 2009) sluit zich hierbij aan en noemt vooral de verscheidenheid aan opvoedingsondersteuning die geboden kan worden. Het Nederlands Jeugdinstituut (Vink, 2011) benadrukt ook het belang van het benaderen en binden van ouders aan het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) op een positieve manier. Van de honger naar informatie van ouders moet volgens Vink (2011) gebruik worden gemaakt. Ook is de zwangerschap een goede periode om vriendschappen te sluiten met andere aanstaande ouders, iets waar het CJG actief op kan inspelen volgens Vink (2011). De aandacht is de laatste jaren verschoven van draaglast naar draagkracht. Er wordt uitgegaan van empowerment en activering van de hulpvrager (Lieshout, 2009). Empowerment is volgens Nederlands Jeugd instituut (2010) een methode waarbij er uit wordt gegaan van de eigen kracht van de opvoeder. De theorieën hieronder beschrijven ieder op een andere manier hoe draaglast en draagkracht in kaart kunnen worden gebracht. Interventies die de omgevingsfactoren beïnvloeden, zijn interventies die de sociale en pedagogische omstandigheden in de directe leefomgeving van de ouders en kinderen betreffen (Burggraaff-Huiskes, 2008). Volgens Bartelink (2012) kan het effectief zijn om ouders de mogelijkheid te geven andere ouders te ontmoeten en ervaringen uit te wisselen. Het helpt ook om hen in contact te brengen met vrijwilligers die met hen in gesprek gaan over belangrijke thema’s in de opvoeding en ontwikkeling van kinderen. Het biedt de mogelijkheid om het sociale netwerk te versterken, aldus Bartelink (2012). Volgens Blokland (2010) wordt de draagkracht bepaald door de vaardigheden waarover ouders beschikken, de veerkracht die ze hebben en de steun die ze ervaren bij het opvoeden.
Vaardigheden Ligtermoet & Okma (2014) kwamen tot de conclusie dat aanstaande ouders behoefte hebben aan informatie en ondersteuning. Deze behoefte begint al tijdens de zwangerschap. Door middel van internet, schriftelijke informatie en hun eigen netwerk voorzien de ouders zich in de informatiebehoefte, aldus Ligtermoet & Okma (2014). Veertig procent van de ondervraagde aanstaande moeders weet niet waar ze terecht kunnen met vragen rondom het ouderschap en omgaan met hun kind, aldus Ligtermoet & Okma (2014). Ook is er de behoefte om contact te hebben met andere ouders, maar wel het liefst vanuit het eigen netwerk (Ligtermoet & Okma, 2014).
Veerkracht Aansluiten op de eigen kennis en ervaringen van de ouders en benadrukken van hun eigen kracht is gebaseerd op het begrip ‘empowerment’, aldus Nederlands Jeugd instituut (NJi, 2010). Dit begrip gaat uit van de eigen kracht van de opvoeder. Door de opvoeders aan te Pagina | 18 Esther Smit | 500618618
spreken op hun veerkracht en de aanwezige eigen kracht te versterken, krijgen ouders meer zelfvertrouwen en weer grip op het opvoedproces (NJi, 2010). Waardoor opvoedvragen niet hoeven uit te monden in opvoedproblemen. Wanneer ouders gestimuleerd worden zelf een oplossing te zoeken en aangeven wat er goed gaat, wordt de eigen kracht versterkt en de veerkracht vergroot (NJi, 2010).
Sociale steun Feldman (2011) stelt dat sociale en culturele steun voor borstvoeding en voldoende informatie heel belangrijk zijn bij borstvoeding. Tjin A Djie & Zwaan (2013) omschrijven het inzetten ven sociale en culturele steun als ‘beschermjassen’. Faciliteren van het zelfreddend vermogen van het systeem is een manier die ook genoemd wordt door Blokland (2010), ook wel empowerment genoemd. Empowerment betekent ook het zelfregulerend vermogen van de ouders bevorderen en daarbij voorkomen dat ouders afhankelijk worden van hulpverleners of de mening van deskundigen. Als ouders (weer) zelf kunnen functioneren en nieuwe situaties met vertrouwen tegemoet treden zullen zij plezier beleven aan de dagelijkse omgang met hun kinderen (Blokland, 2010).
3.5 Literatuurdeelvraag 4: Welke rol kan voorlichting spelen in het vergroten van de pedagogische draagkracht van de moeder? Volgens Feldman (2011) speelt voorlichting een rol bij de keuze voor fles- of borstvoeding. Soms krijgen vrouwen niet genoeg informatie en advies over de voordelen van borstvoeding en kiezen ze voor de fles omdat dat een goede keuze lijkt, omdat borstvoeding moeilijk lijkt of omdat iedereen de fles geeft, aldus Feldman (2011). Cuthbert, Rayns & Stanley (2011) schrijven over de sterke aanwijzingen over de invloed van informatie en ondersteuning tijdens de zwangerschap op het leven van de kinderen. Deze kunnen echt een verschil maken in het leven van kinderen, vooral in de levens van kinderen in kwetsbare groepen. Cuthbert et al. (2011) schrijven dat prenatale voorlichting ouders van belangrijke informatie kan voorzien die hen helpt in de stressvolle periode naar het ouderschap, wat de draagkracht van ouders vergroot. Er zijn volgens Cuthbert et al. (2011) goede aanwijzingen dat deze programma’s een significante rol spelen in het bevorderen van positief ouderschap en constructieve coping strategieën. Over de werkelijke invloed en effecten van prenatale voorlichting over borstvoeding ontbreekt nog kwalitatief goed bewijs volgens Gagnon & Sandall (2011). Er is volgens hen onderzoek nodig om doeltreffende manieren te vinden om zwangeren en hun partners voor te bereiden op de geboorte en het ouderschap, zodat deze middelen voldoen aan de behoeften van ouders en hun pasgeboren baby’s, aldus Gagnon & Sandall (2011). Schrader McMillan, Barlow & Redshaw (2009) stellen dat voorlichtingen die in groepen worden gegeven en onderwerpen als relaties, co-ouderschap, geslacht, vaderschap, opvoedingsPagina | 19 Esther Smit | 500618618
vaardigheden, hechting, gehechtheid en probleemoplossende vaardigheden behandelen worden geassocieerd met een verbeterd moederlijk welzijn, meer vertrouwen, meer tevredenheid en betere ouder kind relaties. Volgens UNICEF (2013) is het belangrijk om zwangere vrouwen te vertellen over het voeden van hun kind en op het reageren op de behoeften van hun kind om hen zo hierop voor te bereiden. Reageren op de behoeften van het kind is een pedagogische kwaliteit en kan dus volgens UNICEF (2013) worden verbeterd door het voorlichten van vrouwen over voeden. Wanneer vrouwen gesteund worden in uitdagingen waarmee zij te maken krijgen, komt dit de duur van de borstvoedingsperiode en de pedagogische draagkracht ten goede (UNICEF, 2013). Beake, Pellowe, Dykes, Schmied & Bick (2012) hebben onderzoek gedaan naar verschillen in gestructureerde en niet-gestructureerde borstvoedingsprogramma’s gericht op de duur van de borstvoedingsperiode. Zij vergeleken hierin verschillende onderzoeken die daarnaar gedaan zijn en kwamen tot de volgende conclusie: wanneer er gestructureerde borstvoedingsprogramma’s zijn aangeboden is er een significante stijging te zien in het aantal moeders dat start met het geven van borstvoeding (Beake et al., 2012). Als er in instellingen waar sprake is van lage borstvoedingscijfers een gestructureerd programma wordt ingevoerd hebben deze programma’s een groot effect, volgens de studie van Beake et al. (2012). Beake et al. (2012) zien een positief verband tussen het aantal moeders dat borstvoeding geeft, de houding en kennis over borstvoeding en de introductie van een borstvoedingsprogramma. Craig & Dietsch (2010) vonden dat prenatale voorlichting nuttig is omdat het de kennis over de voordelen en de praktijk van borstvoeding vergroot. Echter, kennis over de voordelen van borstvoeding is niet voldoende om het vertrouwen van de vrouwen te ontwikkelen zodat meer vrouwen starten en langer doorgaan met het geven van borstvoeding. Moeders die hun eerste kind krijgen voelen angst en onrust, door verhalen die zij hebben gehoord, de moeders willen weten hoe het moet, volgens Craig & Dietsch (2010). De prenatale voorlichting over borstvoeding is niet voldoende om de angst te verminderen en het bevordert het gevoel van zelfvertrouwen niet genoeg in hun vermogen hun pasgeborenen borstvoeding te geven (Craig & Dietsch, 2010). Craig & Dietsch (2010) bevelen ten eerste aan om in de prenatale voorlichting over borstvoeding vooral in te gaan op de eigen kracht van de moeder en hun vermogen om borstvoeding te geven. Ten tweede bevelen zij aan vrouwen te informeren over de fysiologische verbinding tussen de zwangerschap, bevalling, geboorte en borstvoeding en de impact die het toedienen van oxytocine, een keizersnede en pijnbestrijding tijdens de bevalling hebben op starten met het geven van borstvoeding, aldus Craig & Dietsch (2010). Kaunonen, Hannula & Tarkka (2012) hebben gevonden dat ondersteuning bij borstvoeding effectief is wanneer deze al vanaf de zwangerschap geboden wordt, in het ziekenhuis wordt voortgezet en gedurende de postnatale periode verder voort blijft duren. Gedurende het moederschap zijn er in verschillende fasen andere soorten interventies nodig. Deze kunnen vervuld worden door professionals en leeftijdsgenoten, ook wel peers genoemd (Kaunonen et Pagina | 20 Esther Smit | 500618618
al., 2012). Zij kunnen verschillende rollen vervullen en, in een ideale situatie, kan er een keten van continue ondersteuning voor de moeder worden geboden (Kaunonen et al., 2012). De rol van peer-ondersteuning is het belangrijkst in de postnatale periode. Wanneer de professionele hulp niet meer beschikbaar is kan peer-ondersteuning een goed alternatief bieden. Steun door zowel getrainde professionele als getrainde peers zijn bewezen effectief in het verhogen van de borstvoedingscijfers, aldus Kaunonen et al. (2012).
3.5 Conclusie literatuurhoofdstuk Voor deelvraag 1 en 3 van het veldonderzoek is het van belang dat er gevraagd wordt naar de factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden die vanuit de literatuur naar voren zijn gekomen. Hier volgt een opsomming van de factoren die het vaakst naar voren zijn gekomen: psychosociale factoren van de moeder, twijfel over de (hoeveelheid) borstvoeding, leefstijl, werk en roken. Moeilijkheden of ongemak rondom de borstvoeding. Gezondheid van moeder en kind (intensive care na de bevalling) en de manier van bevallen. Hoe het ziekenhuis met borstvoeding na de bevalling omgaat en de aanmoediging van het personeel om borstvoeding te geven is van invloed op de borstvoedingsperiode. Net als voeden op verzoek, rooming-in, huid op huid contact binnen 30 minuten na de bevalling. Advies van anderen (professionals, familie en vrienden), het feit of de moeder van de moeder ook borstvoeding heeft gegeven, steun van de partner en eigen intentie om borstvoeding te geven spelen een rol. Voor deelvraag 2 van het veldonderzoek is het van belang dat de pedagogische draagkracht in kaart kan worden gebracht. Dit kan door middel van de volgende elementen die vanuit het literatuuronderzoek naar voren zijn gekomen kan dit worden bereikt. Er moet gekeken worden naar de draaglast en draagkracht, onderverdeeld in micro-, meso- en macroniveau. Daarbij moet er gekeken worden naar kind-, ouder- en omgevingsfactoren. Hierbij komt de factor sociale steun aan bod. Tevens moet worden gevraagd naar het gevoel van de moeder de opvoeding, verzorging en moeilijke situaties zelf aan te kunnen, omdat op deze manier de vaardigheden, veerkracht en steun in kaart kan worden gebracht. Voor deelvraag 3 van het veldonderzoek is het van belang dat er gekeken wordt naar een manier van voorlichten die ouders zelf stimuleert een oplossing te zoeken, zodat de veerkracht en eigen kracht wordt vergroot. Het is daarbij aan te bevelen de fysiologische verbinding tussen zwangerschap, bevalling, geboorte en borstvoeding uiteen te zetten. Voor deelvraag 4 van het veldonderzoek is het van belang dat er gekeken wordt naar factoren die de pedagogische draagkracht ondersteunen en hoe deze in de voorlichting worden gebruikt. Dit zijn veerkracht, vaardigheden en sociale steun. Empowerment is hierbij een belangrijk begrip. Het volgende moet hierbij in acht wordt genomen: ouders hebben behoefte aan informatie en ondersteuning. Ouders moeten weten waar zij met hun vragen terecht kunnen. Er moet ouders een manier worden aangeboden om contact met andere ouders te leggen. Pagina | 21 Esther Smit | 500618618
4. Methode van onderzoek In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de benodigde kennis is verzameld zodat de hoofdvraag kon worden beantwoord. Achtereenvolgens worden de onderzoeksstrategie, populatie en steekproef beschreven. Hierna volgt de dataverzameling en de data-analyse, waarbij de betrouwbaarheid en de validiteit aan de orde komen.
4.1 Onderzoeksstrategie In dit onderzoek is gebruik gemaakt van zowel een kwalitatief als een kwantitatief onderzoek. Volgens Baarda (2009) is dit een ‘Mixed Method Research’, een kwalitatieve en een kwantitatieve survey zijn gecombineerd. De hoofdvraag bestaat uit een meer gesloten deel met enige voorkennis en een open deel waarbij nauwelijks voorkennis is.
Kwalitatief onderzoek De vraag op welke manier zorginstellingen die factoren kunnen integreren in de voorlichting over borstvoeding, zodat de pedagogische draagkracht van de moeder wordt ondersteund, is een meer open vraagstelling en vraagt om een kwalitatief onderzoek. De open onderzoeksvraag heeft volgens (Baarda, 2009) als kenmerk dat deze nog gedurende het onderzoek kan worden aangepast. Dit kwalitatieve onderzoek bestaat uit vier telefonische interviews bij lactatiekundigen IBCLC van jeugdgezondheidszorg instellingen die voorlichting over borstvoeding geven. Het ontwikkelen van nieuwe ideeën, in het geval van dit onderzoek het opstellen van handvatten voor de cursusleiders, is meestal het resultaat van een kwalitatief onderzoek (Baarda, 2009).
Kwantitatief onderzoek Het doel van het kwantitatieve deel van de vraagstelling: factoren die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden, is het toetsen van van tevoren vastgelegde ideeën (Baarda, 2009). Daarom wordt hier voor een kwantitatief onderzoek gekozen. Hiervoor zijn moeders, die zijn bevallen tussen augustus 2014 en december 2014, benaderd met het verzoek een schriftelijke enquête in te vullen. De enquête is op twee manieren verspreid. Via de lactatiekundigen IBCLC die bij een jeugdgezondheidszorg instelling werken en via kenniscentrum borstvoeding. Aan iedere lactatiekundige is per e-mail gevraagd de enquête door te sturen naar zeven moeders die bevallen zijn tussen augustus 2014 en december 2014. Omdat hier weinig respons op kwam is er naar een andere manier gezocht om respondenten te werven. Door Zorg voor Borstvoeding certificering is de directeur van Borstvoeding.com van het kenniscentrum borstvoeding benaderd en hij was enthousiast over het onderzoek. Hij wilde Pagina | 22 Esther Smit | 500618618
meewerken door de link naar de enquête beschikbaar te stellen op zowel Borstvoeding.com, twitter als de facebookpagina.
4.2 Populatie en steekproef De onderzoekspopulatie bestaat uit betrokkenen bij het geven van borstvoeding: de voorlichters van de voorlichting borstvoeding, dit zijn lactatiekundigen IBCLC werkzaam bij jeugdgezondheidszorginstellingen en (niet) zogende moeders met een kind in de leeftijd van vier tot negen maanden. Voor zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve onderzoek is een selecte steekproef getrokken. Uit de gehele onderzoekspopulatie, alle lactatiekundigen in Nederland die voorlichting over borstvoeding geven is een selecte steekproef genomen. Niet iedere lactatiekundige heeft evenveel kans om in de steekproef terecht te komen (Baarda, 2009). Omdat alleen zij die bij een jeugdgezondheidszorg instelling werken hier kans op hebben is er sprake van een selecte steekproef. Alle 25 lactatiekundigen IBCLC die werken bij een jeugdgezondheidszorg instelling zijn benaderd. Juist zij zijn benaderd omdat lactatiekundigen die werken bij een zorginstelling ook vaak voorlichtingen geven. In dit onderzoek zijn uitspraken gedaan over cursusleiders van jeugdgezondheidszorg instellingen die voorlichting over borstvoeding geven en over moeders die in de periode van augustus tot december 2014 zijn bevallen. De benaderde lactatiekundigen IBCLC die ingestemd hebben mee te doen aan het onderzoek zijn telefonisch geïnterviewd door de onderzoeker. Ook is aan deze 25 lactatiekundigen gevraagd de enquête aan de moeders die tussen augustus 2014 en december 2014 zijn bevallen beschikbaar te stellen. Zo konden namelijk uitspraken worden gedaan over de cursusleiders en de moeders die bij die specifieke jeugdgezondheidszorg instellingen voorlichting over borstvoeding hebben gekregen. Omdat hier weinig tot geen respons op kwam en lactatiekundigen aangaven niet mee te kunnen werken aan het onderzoek is in samenspraak met Zorg voor Borstvoeding certificering vervolgens kenniscentrum borstvoeding benaderd. De enquête is geplaatst op Borstvoeding.com, twitter en de facebookpagina van kenniscentrum borstvoeding. Hierdoor is de enquête onder de aandacht gebracht bij ongeveer zesduizend personen. Dit leverde binnen vijf dagen 250 respondenten op, daarna is de enquête gesloten. Er is gebruik gemaakt van een selecte steekproef (Baarda, 2009) omdat niet iedere moeder evenveel kans had in de steekproef terecht te komen. Alleen moeders die kenniscentrum borstvoeding volgen via social media (website, twitter en facebook) konden in de steekproef terecht komen. De non-respons is volgens Baarda (2009) het niet kunnen verkrijgen van gegevens van potentiële respondenten. Er is een grotere initiële steekproef getrokken omdat de doelgroep een kind moest hebben die tussen de vier en negen maanden oud was. Omdat dit een specifieke doelgroep is is ervoor gekozen de enquête onder de aandacht te brengen bij zesduizend personen. 250 moeders hebben deze enquête ingevuld. 230 moeders hebben de Pagina | 23 Esther Smit | 500618618
enquête afgemaakt. Redenen van respondenten om niet mee te doen aan het onderzoek is bijvoorbeeld dat zij niet bevallen waren in de periode van augustus 2014 tot december 2014.
4.3 Meetinstrumenten Er wordt gebruik gemaakt van een beschrijvend onderzoek waarbij een eenmalige survey wordt gedaan (Baarda, 2009). De onderzoeksmethoden die gebruikt worden om de gewenste data te verzamelen zijn een interview en een enquête.
Half gestructureerd telefonisch interview Een
interview,
ook
wel
een
vraaggesprek
genoemd,
is
het
open
kwalitatief
onderzoeksinstrument dat gebruikt is (Baarda, 2009). Het meetinstrument is een half gestructureerd telefonisch interview, waarbij er gestructureerde vragen zijn gesteld met de mogelijkheid om door te vragen voor verdieping (Baarda, 2009). Hier is voor gekozen omdat de vraagstelling met zijn kwalitatieve karakter hierom vroeg. De onderzoeker koos mede voor deze manier van onderzoek omdat de onderzoeker een nieuw idee wilde ontwerpen (Baarda, 2009). Door middel van half gestructureerde interviews kon er aan de behoefte van zowel de onderzoeker als aan die van de voorlichters worden voldaan. Naast het afnemen van de interviews zijn ook voorafgaand relevante documenten bestudeerd. Het kwalitatieve onderzoek begon met een introductie. Het vraaggesprek is telefonisch en op afspraak geschiedt, wanneer het de respondent uitkwam. Voor het telefonische onderzoek is een duur aangehouden van maximaal twintig minuten. Dit omdat het interview op deze manier respondentvriendelijk blijft volgens Baarda (2009). Er is zorgvuldig met de persoonsgegevens omgegaan, deze worden niet naar buiten gebracht.
Enquête Een enquête is een schriftelijke dataverzameling waarbij gegevens worden verzameld door van tevoren vastgelegde vragen en antwoordmogelijkheden in te laten vullen door de respondent (Baarda, 2009). Het is een anoniem onderzoek waar langer over na kan worden gedacht dan een mondeling onderzoek (Baarda, 2009), zoals een interview. Er is gebruik gemaakt van een proefafname om te controleren of de vragen goed te begrijpen zijn. De enquête is beschikbaar gesteld via het internet. De onderzoeker heeft het web survey programma ‘www.enquetesmaken.nl’ gebruikt om de enquête te ontwerpen en beschikbaar te stellen. De onderzoeker heeft deze vormen van onderzoek gebruikt omdat de hoofdvraag, met zijn open en gesloten deel, hierom vroeg. Een telefonisch half gestructureerd interview en online enquête volgden logisch op de vraagstelling. De onderzoeker heeft een telefonisch interview gebruikt omdat de respondenten op deze manier makkelijk te bereiken waren en het minder tijd vroeg dan een face-to-face gesprek. Het gesprek is opgenomen, na goedkeuring van de Pagina | 24 Esther Smit | 500618618
respondenten, zodat op een later moment het gesprek uitgewerkt kon worden en er geen gegevens verloren konden gaan. De onderzoeker heeft een online enquête gebruikt omdat de respondenten deze in konden vullen op het moment dat het hen uitkwam. De vragenlijst is anoniem ingevuld. Zo is de privacy van de respondenten van de enquête gewaarborgd.
Validiteit en betrouwbaarheid De methodologische kwaliteit van het meetinstrument wordt bepaald door de validiteit en de betrouwbaarheid (Verhoeven, 2010). Validiteit is de mate waarin vragen die gesteld worden, meten wat ze ook daadwerkelijk moeten meten, aldus Verhoeven (2010). De betrouwbaarheid van het onderzoek wil zeggen dat bij herhaling van het onderzoek min of meer dezelfde gegevens worden gevonden, het moet herhaalbaar zijn volgens Verhoeven (2010). De dataverzameling en analyse moeten niet worden verstoord door toevallige omstandigheden. Met
de
voorgeschiedenis
of
gesteldheid
van
de
onderzoeker;
toestand
van
de
probleemsituatie en onvolkomenheden in instrument of procedure is rekening gehouden door de onderzoeker (Verhoeven, 2010). De betrouwbaarheid kan worden vastgesteld door gebruik te maken van een betrouwbaarheidscoëfficiënt. De samenhang tussen de items met alle andere items wordt uitgedrukt in één gezamenlijke maat, volgens Verhoeven (2010). Deze kan variëren van nul (een vastgestelde meetfout) en één (hoge betrouwbaarheid).
Operationalisatie De complexe begrippen uit de hoofdvraag zijn geoperationaliseerd om de validiteit te vergroten. Deze begrippen zijn geoperationaliseerd in dimensies, eventueel subdimensies en meetbare indicatoren. Deze zijn opgenomen in een aparte operationalisatietabel, zie Bijlage 3: Operationalisatietabel Enquête. In de operationalisatietabel staan de indicatoren voor de enquête. Aan de hand van deze indicatoren zijn vragen opgesteld voor de enquête, zodat de veldvragen vervolgens konden worden beantwoord. Omdat deze indicatoren gebaseerd zijn op het literatuuronderzoek, wordt de validiteit van dit meetinstrument vergroot. Zie voor een voorbeeld van de operationalisatietabel van de enquête Tabel 1: Operationalisatietabel enquête en voor de daarbij horende voorbeeldvraag Figuur 1: Voorbeeldvraag enquête. Om interviewvragen op te stellen is gebruik gemaakt van een zogenoemde topiclijst. In een topiclijst staat weergegeven wat voor het kwalitatieve onderzoek relevante topics zijn, aldus Baarda (2009). Zie voor een voorbeeldtopic en vraag Voorbeeld topic interview en voorbeeldvraag en voor de complete topiclijst Bijlage 4: Topiclijst en interviewvragen.
Pagina | 25 Esther Smit | 500618618
Voorbeeld operationalisatietabel enquête en voorbeeldvraag Begrip Draagkracht: kind-, ouderen gezinsvaardigheden, welke gezien worden als beschermende factoren (Burggraaff-Huiskes, 2008). bepaald door de vaardigheden waar ouders over beschikken, de veerkracht die ze hebben en de steun die ze ervaren bij het opvoeden (Blokland, 2010).
Dimensies Microsysteem: de dagelijkse, directe omgeving waarin kinderen leven (Feldman, 2011)
Subdimensies Kindfactoren: aspecten die met het kind zelf te maken hebben (Blokland, 2010).
indicatoren ○Gezond geboren: geen ziekten bij geboorte (positief) (Odom et al., 2013) ○Geboortegewicht hoger dan 2500 gram (positief) (Burggraaff-Huiskes, 2008) ○Niet excessief huilen: meer dan 3 uur meer dan 3 dagen p/w (positief)
Tabel 1: Operationalisatietabel enquête
Figuur 1: Voorbeeldvraag enquête
Voorbeeld topic interview en voorbeeldvraag Topic: Determinanten borstvoedingsperiode (positief en negatief) Interviewvraag: Kunt u factoren noemen die de borstvoedingsperiode van moeders positief of negatief beïnvloeden?
De veldvragen die worden beantwoord aan de hand van de enquête 1. Welke factoren beïnvloeden volgens moeders het geven van borstvoeding? 2. Op welke manier beïnvloedt het geven van borstvoeding de pedagogische draagkracht van de moeders?
De veldvragen die worden beantwoord aan de hand van de het telefonische interview 3. Hoe wordt er op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden ingespeeld tijdens de voorlichting? 4. Hoe worden door voorlichters factoren die de pedagogische draagkracht beïnvloeden gebruikt in de voorlichting?
4.4 Procedure De
dataverzameling
van
dit
onderzoek
is
in
Figuur 2: procedure dataverzameling schematisch weergegeven. Pagina | 26 Esther Smit | 500618618
Figuur 2: procedure dataverzameling
Er is zowel vakliteratuur als wetenschappelijke literatuur gebruikt om de literatuur deelvragen te kunnen beantwoorden. Voor het kwantitatieve onderzoek en het kwalitatieve onderzoek zijn vervolgens respondenten geworven. In Bijlage 2: Brief aan respondenten is de brief die verzonden is aan respondenten toegevoegd. Deze brief is opgesteld in samenwerking met Zorg voor borstvoeding certificering waarna deze is verzonden door de waarnemend directeur. Het e-mailbericht is verzonden naar 25 Lactatiekundigen IBCLC die werkzaam zijn bij jeugdgezondheidszorg instellingen. Juist naar hen omdat zij zeer waarschijnlijk ook voorlichtingen verzorgen en de onderzoeker hen wilde benaderen voor het onderzoek. Ook is de vraag gesteld of deze lactatiekundigen wilden helpen met het werven van de respondenten voor het kwantitatieve onderzoek bij moeders. Deze vraag is bij hen uitgezet omdat op deze manier het onderzoek anoniem (in verband met de waarborging van de privacy) kon worden uitgevoerd bij de moeders. De lactatiekundigen hebben zeer waarschijnlijk contact met moeders die ongeveer een half jaar geleden zijn bevallen. Vervolgens is in overleg met Zorg voor Borstvoeding certificering ook een andere groep respondenten benaderd, aangezien een aantal lactatiekundigen aangaven niet mee te kunnen werken en er weinig respons kwam. Door Zorg voor Borstvoeding certificering is contact opgenomen met Kenniscentrum Borstvoeding. Na dit contact is door de onderzoeker een kleine introductie geschreven die vervolgens op de twitterpagina, facebookpagina en website van Kenniscentrum Borstvoeding is geplaatst. 250 moeders hebben de enquête anoniem ingevuld. Op deze manier werden de respondenten benaderd. Vervolgens is er een kwantitatief onderzoek (enquête) en een kwalitatief onderzoek (interviews) uitgevoerd, waarna de resultaten verwerkt konden worden en de hoofdvraag kon worden beantwoord. Het product van dit onderzoek bestaat uit handvatten voor de voorlichting over borstvoeding. De moeders en lactatiekundigen IBCLC die benaderd zijn voor het onderzoek wonen door heel Nederland. De enquête is beschikbaar gesteld van 23 maart 2015 tot 28 maart 2015. De telefonische interviews zijn gehouden op 29 maart 2015 en 11 mei 2015. In zowel de enquête als het interview worden de respondenten geïnformeerd over de inhoud en doelen van het onderzoek. De onderzoeker gaat zorgvuldig om met privégegevens van de lactatiekundigen. Bij de afname van de interviews zijn de gegevens vertrouwelijk behandeld. De enquête is door de respondenten anoniem ingevuld. Er zijn geen minderjarigen betrokken in het onderzoek. Tijdens het interview zijn de respondenten erop gewezen dat zij te allen tijden het recht hadden om deelname aan het onderzoek te weigeren en dat zij zich ook op ieder gewenst moment na deelname aan het onderzoek mochten terugtrekken.
Pagina | 27 Esther Smit | 500618618
4.5 Data-analyse Allereerst wordt de wijze van analyse van de kwalitatieve data beschreven, vervolgens wordt de wijze van analyse van de kwantitatieve data beschreven.
Kwalitatief Het kwalitatieve onderzoek moest antwoord gegeven op een beschrijvende vraagstelling. Volgens Baarda, de Goede en Teunissen (2005) is het belangrijk om bij de analyse te kijken naar hoe belangrijk de begrippen in de vraagstelling zijn en in welke zin ze belangrijk zijn. De interviews zijn letterlijk uitgeschreven. Er is open gecodeerd, axiaal gecodeerd en tenslotte selectief gecodeerd (Baarda, 2009). De open codering is weergegeven in Bijlage 11: Open codering interviews. De axiale en selectieve codering in Bijlage 12: Axiale codering interviews. De codeboom is schematisch weergegeven met behulp van een mindmap, deze is te vinden in Bijlage 13: Codeboom schematisch.
Kwantitatief Er is gebruik gemaakt van een kwantitatief surveyonderzoek om meningen, opinies, houdingen en kennis bij grote groepen personen te onderzoeken (Verhoeven, 2010). De analysemethode die gebruikt wordt om de gegevens te verwerken, te beschrijven en te toetsen is SPSS (Statistical Package for the Social Sciences). De volgende berekeningen zijn uitgevoerd: gemiddelden, frequenties, percentages en statistische bewerkingen om verschillen te bekijken tussen groepen.
Pagina | 28 Esther Smit | 500618618
5 Resultaten Voor het resultaten hoofdstuk is het van belang kennis te hebben van de veldvragen. De veldvragen die worden beantwoord aan de hand van de enquêtes zijn: 1. Welke factoren beïnvloeden volgens moeders het geven van borstvoeding? 2. Op welke manier beïnvloedt het geven van borstvoeding de pedagogische draagkracht van de moeders? De veldvragen die worden beantwoord aan de hand van de telefonische interviews zijn: 3. Hoe wordt er op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden ingespeeld tijdens de voorlichting? 4. Hoe worden door voorlichters factoren die de pedagogische draagkracht beïnvloeden gebruikt in de voorlichting?
5.1 Resultaten enquêtes Van de 250 respondenten heeft niet iedereen de gehele vragenlijst ingevuld. 227 vrouwen hebben de gehele vragenlijst ingevuld, 23 vrouwen hebben de vragenlijst voortijdig afgebroken. Van de 23 vrouwen die de vragenlijst voortijdig hebben afgebroken, hebben zeven vrouwen na de allerlaatste vraag: heeft u vragen en/of opmerkingen? slechts de enquête niet verstuurd. De gegevens van deze zeven vrouwen zijn wel geanalyseerd. In totaal hebben 234 vrouwen de enquête volledig ingevuld. Vier vrouwen gaven bij vragen en/of opmerkingen aan dat hun kindje nu ouder is dan de negen maanden die zij konden invullen, daarom zijn deze respondenten buiten beschouwing gelaten. Dit houdt in dat de gegevens van 230 vrouwen zijn geanalyseerd. Deze vrouwen hebben alle vragen ingevuld en hun jongste kind is tussen de vier en negen maanden oud.
In Bijlage 6: Figuren resultaten enquête zijn voor de volledigheid alle ondersteunende figuren weergegeven. In de bijlage worden achtereenvolgens de volgende figuren getoond van: alle vrouwen, vrouwen die nu borstvoeding geven en vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven. In dit hoofdstuk worden alleen alle tabellen weergegeven en daarnaast alle staafdiagrammen die betrekking hebben op vrouwen die nu borstvoeding geven.
Pagina | 29 Esther Smit | 500618618
5.1.1 Veldvraag 1: Welke factoren beïnvloeden volgens moeders het geven van borstvoeding? Zie Tabel 2 voor een overzicht van het aantal en percentage vrouwen die de enquête hebben ingevuld onderverdeeld in leeftijd van het jongste kind op het moment van invullen. Opvallend is dat het aantal jongens en meisjes dat geboren is ongeveer gelijk is. Ook is te zien dat 202 vrouwen borstvoeding geven en 28 vrouwen dit niet (meer) doen. De meeste kinderen zijn tussen de vijf en zeven maanden oud op het moment van het invullen van de enquête. Tabel 2: Aantal en percentage naar geslacht, nu borstvoeding of niet en leeftijd van het jongste kind op het moment van invullen. Beviel u van een tweeling? Geeft nu geen borstvoeding Ja, jongen & meisje
Ja, van twee jongens
%
1
n
%
1
n
%
0
2
0,9
2
0,9
0
0
0
3
1,3
1
0,4
6
1
0,4
3
1,3
3
7
0
0
4
1,7
8
0
0
0
9
0
0
Totaal
1
0,4
n
%
4
0
5
1
Nee, van een meisje
n
Leeftijd
2
Nee, van een jongen
Geeft nu wel borstvoeding
1
Nee, van een jongen
n
%
0
11
1
0,4
1,3
0
3
1,3
0
2
3
1,3
15
6,5
1
Nee, van een meisje
n
%
4,8
22
25
10,9
0
22
0
0
0,9
0
1
0,4
12
5,2
1
Totaal
1
n
%
9,6
37
16,1
20
8,7
50
21,7
9,6
25
10,9
54
23,5
31
13,5
13
0
51
22,2
0
4
1,7
7
0
13
5,7
0
0
9
3,9
12
0
25
10,9
1
0,4
102
44,4
99
29,2
230
100
1 Percentages zijn opgeteld niet altijd gelijk aan 100% in verband met afrondingsverschillen 2 Leeftijd van jongste kind in maanden
In Tabel 3 zijn twee vragen uit de enquête tegen elkaar afgezet die over het opleidingsniveau en het geven van borstvoeding gaan. Op de vraag: Geeft u nu borstvoeding? gaven 202 vrouwen (87,8%), het antwoord: Ja, ik geef nu borstvoeding. Drie moeders (1,3%) hebben geen borstvoeding gegeven. Acht vrouwen (3,5%) gaven 0-5 weken borstvoeding. Zeven vrouwen (3,0%) hebben 5-10 weken borstvoeding gegeven. Vier vrouwen (1,7%) hebben 2027 weken borstvoeding gegeven. Zes vrouwen (2,6%) gaven hun kind meer dan een half jaar borstvoeding. Een overgroot deel, 87,8 procent van de geënquêteerden geeft nu borstvoeding. 12,2 procent geeft nu geen borstvoeding. De opleiding van de moeder en wel of geen borstvoeding wordt hier vergeleken. 156 van de in totaal 175 vrouwen die hbo of wo hebben gedaan geven nu borstvoeding, dat is 89,1% van deze groep vrouwen. 46 van de in totaal 55 vrouwen die mbo, havo of vwo als hoogst genoten opleiding hebben geven nu borstvoeding, dat is 83,6%.
Pagina | 30 Esther Smit | 500618618
Tabel 3: Aantal en percentage naar het opleidingsniveau van de moeder en het geven van borstvoeding. Wat is uw hoogst genoten opleiding? hbo (hoger beroepsonderwijs) of wo (wetenschappelijk onderwijs)
mbo (middelbaar beroeps onderwijs), havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs) of vwo (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs)
Totaal
Geeft u nu borstvoeding?
n
%*
n
%*
n
%*
Ja ik geef borstvoeding
156
67,8
46
20
202
87,8
Nee ik geef geen borstvoeding en heb dit ook niet gegeven
1
0,4
2
0,9
3
1,3
Nee ik geef geen borstvoeding meer, ik heb dit wel 0-5 weken gedaan
4
1,7
4
1,7
8
3,5
Nee ik geef geen borstvoeding meer, ik heb dit wel 5-10 weken gedaan
1
0,4
1
0,4
2
0,9
Nee ik geef geen borstvoeding meer, ik heb dit wel 10-20 weken gedaan
4
1,7
1
0,4
5
2,2
Nee ik geef geen borstvoeding meer, ik heb dit wel 20-27 weken gedaan
4
1,7
0
0,4
4
1,7
Nee ik geef geen borstvoeding meer, ik heb dit wel meer dan 27 weken (half jaar) gedaan
5
2,2
1
0,4
6
2,6
Totaal
175
76,1
55
23,9
230
100
* percentages zijn opgeteld niet altijd gelijk aan 100% in verband met afrondingsverschillen
In Figuur is in een staafdiagram weergegeven die de vragen ‘heeft u meerdere kinderen?’ en ‘geeft u nu borstvoeding?’ tegen elkaar afzet. 128 vrouwen (55,7%) heeft meerdere kinderen, 102 vrouwen (44,3%) niet. 116 (90,6%) van de 128 vrouwen die meerdere kinderen hebben en 86 (84,3%) van de 102 vrouwen die niet meerdere kinderen hebben geeft nu borstvoeding.
Figuur 3: ‘Heeft u meerdere kinderen?’ afgezet tegen ‘Geeft u nu borstvoeding?’
Om een beeld te krijgen van factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden is in de enquête gevraagd naar factoren die vanuit de literatuur de borstvoedingsperiode blijken te beïnvloeden. De volgende stellingen zijn voorgelegd: ‘Ik voel(de) mij ongemakkelijk tijdens het Pagina | 31 Esther Smit | 500618618
geven van borstvoeding’, ‘Ik ervaar/ervoer moeilijkheden bij het geven van borstvoeding’, ‘Ik voel(de) mij onzeker gedurende de borstvoeding’, ‘Ik ervaar/ervoer moeilijkheden met afkolven’, ‘Ik twijfel(de) over de voedingswaarden van de borstvoeding’, ‘Ik twijfel(de) over de hoeveelheid borstvoeding die ik heb/had’, ‘Mijn kind wil(de) niet drinken aan de borst’, ‘Mijn kind drinkt/dronk goed aan de borst’, ‘Ik heb problemen met mijn tepels (gehad)’, ‘Ik voed(de) op verzoek’ en ‘Ik slaap met mijn kind op dezelfde kamer’. In de figuren zijn de stellingen zo geformuleerd dat deze allemaal negatief zijn voor de borstvoedingsperiode. In Figuur 9 en Figuur 10 in staan deze factoren weergegeven. Door deze twee staafdiagrammen te vergelijken kan er gekeken worden naar welke factoren van invloed zijn geweest op het geven van wel of geen borstvoeding. Opvallend is dat de percentages bij ‘bijna altijd’ en ‘vaak’ hoger zijn bij vrouwen die nu geen borstvoeding meer geven dan bij het staafdiagram dat vrouwen die nu borstvoeding geven weergeeft. Vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven voelen zich minder vaak zelden/nooit ongemakkelijk dan vrouwen die nu borstvoeding geven. Vrouwen die nu borstvoeding geven voeden vaker op verzoek (85,1%) dan vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven, zij voedden vaak (57,1%) niet op verzoek. Door vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven werd vaker aangegeven dat zij zich ongemakkelijk voelden, moeilijkheden ervoeren en onzeker waren tijdens de borstvoeding. Moeilijkheden met kolven ervoeren, twijfelde over de voedingswaarden en hoeveelheid, hun kind niet goed dronk en problemen met hun tepels hadden.
Figuur 4: Determinanten borstvoedingsperiode gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
In Figuur 11 en Figuur 12 zijn nog vier determinanten voor de borstvoedingsperiode opgenomen in een staafdiagram. In de enquête werden de volgende vier stellingen voorgelegd: ‘Ik heb een goede band met mijn moeder’, ‘Ik heb een goede band met mijn vader’, ‘Als mijn kind huilt en ik voed of troost het, dan verwen ik het’ en ‘Na mijn verlof ga ik weer werken’. De laatste twee vragen zijn voor een goed overzicht negatief geformuleerd. 195 Pagina | 32 Esther Smit | 500618618
vrouwen gaven aan een goede band met hun moeder te hebben, 174 vrouwen gaven aan een goede band met hun vader te hebben. Meer vrouwen hebben geen goede band met hun vader (12,6%) dan met hun moeder (7,8%). Veruit de meeste vrouwen (90,9%) denken dat zij hun kind niet verwennen wanneer zij het voeden of troosten wanneer het huilt. 14,3% van de vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geeft, gaat na haar verlof niet werken, tegenover 9,4% van de vrouwen die nu borstvoeding geeft.
Figuur 6: Band met ouders, opvatting over huilen en verwennen en werken na verlof gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
De volgende stellingen worden in Figuur 13 en Figuur 14 weergegeven: ‘Ik heb voorlichting over borstvoeding gehad’, ‘Ik heb voorlichting over borstvoeding gehad die aansloot op wat ik wilde weten’, ‘De kraamverzorgende moedigde borstvoeding aan’, ‘In het ziekenhuis lag mijn baby binnen dertig minuten bloot op mijn bovenlichaam’, ‘Het ziekenhuis stond positief tegenover het geven van borstvoeding’, ‘Mijn moeder gaf zelf borstvoeding’, ‘Ik was van plan om borstvoeding te gaan geven voor de geboorte van mijn kind’, ‘Ik heb voldoende informatie over borstvoeding gehad’, ‘Ik werd door zelf informatie op te zoeken zelfverzekerder’ en ‘Door de voorlichting over borstvoeding werd ik zelfverzekerder’. Vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven hebben vaker voorlichting gehad en deze sloot beter aan op wat zij wilden weten. Meer moeders van vrouwen die nu borstvoeding geven gaven zelf borstvoeding (71,8%) dan van vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven (53,6%). Minder vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven werden door zelf informatie op te zoeken of door de voorlichting zelfverzekerder dan vrouwen die nu borstvoeding geven. Moeders die nu geen borstvoeding (meer) geven, gaven hier vaker het antwoord ‘neutraal’.
Pagina | 33 Esther Smit | 500618618
Figuur 8: stellingen over borstvoeding, voorlichting en intentie gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
De volgende stellingen worden in Figuur 15 en Figuur 16 weergegeven in een staafdiagram: ‘Meestal denk ik: Ik kan het, als ik het wil’, ‘Ik sta positief tegenover borstvoeding’, ‘Mijn familie steunt me in mijn keuze voor de manier van voeden (borstvoeding of kunstvoeding)’, ‘Ik ervaar/ervoer weinig steun uit de omgeving voor kunstvoeding’, ‘Ik ervaar/ervoer steun bij het geven van borstvoeding thuis’, ‘Ik heb/had zelfvertrouwen in het geven van borstvoeding’ en ‘Ik heb een goede band met mijn kind’. Vrouwen die borstvoeding geven, staan vaker positief tegenover borstvoeding dan vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven. Vrouwen die nu borstvoeding geven, ervaren meer steun thuis (89,6%) en hebben meer zelfvertrouwen in het geven van borstvoeding (93,6%) dan vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven (64,3%). Bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven, werd meer steun uit de omgeving ervaren voor kunstvoeding (57,1%) dan bij vrouwen die nu borstvoeding geven (41,6%). Beide groepen vrouwen hebben een goede band met hun kind.
Figuur 103: Intentie, steun en eigen effectiviteit bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Pagina | 34 Esther Smit | 500618618
5.1.3 Veldvraag 2: Op welke manier beïnvloedt het geven van borstvoeding de pedagogische draagkracht van de moeders? In Figuur 17 zijn drie stellingen weergegeven in één staafdiagram, waarbij de hoeveelheid in procenten is weergegeven. De stellingen: ‘ik kan moeilijke situaties zelf aan’, ‘ik kan de verzorging aan’ en ‘ik kan de opvoeding aan’ zijn gecombineerd omdat dit volgens de literatuur een weergave geeft van de pedagogische draagkracht van de moeders. In Figuur 18 en Figuur 19 zijn twee staafdiagrammen weergegeven die twee groepen onderscheiden. Zo kan worden gekeken naar het verschil in het gevoel de opvoeding, de verzorging en moeilijke situaties aan te kunnen bij vrouwen die wel en geen borstvoeding geven. Vrouwen die nu borstvoeding geven zeggen vaker deze stellingen meestal aan te kunnen. Vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven kunnen dit vaker altijd aan. 40,7% van de vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven kunnen moeilijke situaties altijd aan, tegenover 31,2% vrouwen die nu borstvoeding geven. 67,9% van de vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven kunnen de verzorging altijd aan, tegenover 63,9% van de vrouwen die nu borstvoeding geven. Ook kunnen vrouwen die geen borstvoeding (meer) geven vaker altijd de opvoeding aan (50% tegenover 44,3%).
Figuur 134: Moeilijke situaties, verzorging en opvoeding gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Draagkracht Draagkracht en draaglast kan worden weergegeven in een balansmodel. Om de draagkracht van de moeders te meten zijn vragen gesteld waarmee het balansmodel kan worden ingevuld. Het microsysteem, mesosysteem en macrosysteem is getracht in kaart te brengen. Microsysteem: om het microsysteem van de moeders in kaart te brengen zijn stellingen voorgelegd, deze zijn onder te verdelen in kind-, ouder- en gezinsfactoren.
Pagina | 35 Esther Smit | 500618618
Kindfactoren: ‘Mijn kindje had intensive care nodig na de bevalling’, ‘Mijn kind is gezond geboren (geen ziekten bij geboorte)’, ‘Mijn kind had een laag geboortegewicht (tot 2500 gram)’ en ‘Mijn kind huilt excessief (meer dan 3 uur per dag, meer dan 3 dagen per week)’. Deze stellingen zijn in de enquête aan bod gekomen om de kindfactoren te meten. De laatste vraag is in het staafdiagram negatief geformuleerd zodat de gegevens gemakkelijk zijn af te lezen. Zie Figuur 20, Figuur 21 en Figuur 22 voor een weergave van deze stellingen in een staafdiagram. Het is positief dat de meeste vrouwen, tussen 94,3% en 96,5% van het totaal aantal vrouwen, niet te maken hebben gehad met intensive care na de geboorte van hun kind, het kind gezond is geboren en geen laag geboortegewicht had. Bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven (89,3%) is minder vaak geen sprake van een kind die excessief huilt dan bij vrouwen die nu borstvoeding geven (95%).
Figuur 165: Kindfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Ouderfactoren: ‘Ik heb een ziekte of stoornis’, ‘Ik ben verslaafd’, ‘Ik rook’, ‘Ik voel mij vermoeid’, ‘Ik gebruik medicatie’, ‘Mijn zelfbeeld is positief’ en ‘Als ik terugdenk aan mijn jeugd is het meeste wat ik heb meegemaakt positief’. Deze stellingen zijn in de enquête aan bod gekomen om de ouderfactoren te meten. De laatste twee stellingen zijn wederom negatief geformuleerd om het aflezen van het diagram te vergemakkelijken. Zie Figuur 23, Figuur 24 en Figuur 25 voor een weergave van deze stellingen in een staafdiagram. Opvallend is dat 84 (36,5%) vrouwen aangeven zich vermoeid te voelen. Daarbij geven vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven (39,3%) vaker aan dat zij zich vermoeid voelen dan vrouwen die nu borstvoeding geven(36,1%). Wat ook opvalt is dat 22 vrouwen (9,6%) een ziekte of stoornis hebben, waarvan meer vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven een ziekte of stoornis hebben. Vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven hebben vaker negatieve jeugdherinneringen. Pagina | 36 Esther Smit | 500618618
Figuur 19: Ouderfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Gezinsfactoren: ‘Zo voed ik op: wij zijn/ik ben de baas, het kind moet gehoorzamen, regels worden niet uitgelegd en er is geen ruimte voor discussie’ en ‘In onze relatie is er sprake (geweest) van conflicten en/of echtscheiding’. Deze gezinsfactoren zijn weergegeven in een staafdiagram, zie Figuur 26, Figuur 27 en Figuur 28. Door niemand wordt altijd een autoritaire opvoedstijl gehanteerd, acht vrouwen (3,5%) geven aan deze opvoedstijl meestal te hanteren. 59 vrouwen (25,7%) geven aan deze autoritaire opvoedstijl nooit te hanteren. Vrouwen die nu borstvoeding geven hanteren deze opvoedstijl vaker ‘meestal niet’ en ‘nooit’. Bij 13 vrouwen (5,7%) is er in de relatie sprake van conflicten en/of echtscheiding.
Figuur 22: Gezinsfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Pagina | 37 Esther Smit | 500618618
Mesosysteem: om het mesosyteem van de vrouwen in kaart te brengen zijn de volgende stellingen voorgelegd: Sociale (gezins)factoren: ‘Ik heb voldoende goede vrienden’, ‘Ik heb contact met andere ouders’, ‘Ik ervaar steun van vrienden en familie’ en ‘Ik heb goede contacten met anderen in de buurt’. Sociale (buurt)factoren: ‘Ik woon in een prettige buurt’ en ‘Onderwijs, zorg en welzijn is in de buurt goed geregeld’. In Figuur 29, Figuur 30 en Figuur 31 zijn de uitkomsten van deze stellingen weergegeven in een staafdiagram. ‘Ik heb goede contacten met anderen in de buurt’ wordt door 157 vrouwen (86,3%) beaamd, 54 vrouwen (23,5%) kozen voor neutraal en 18 vrouwen (7,8%) ervaren geen goede contacten in de buurt. 198 vrouwen (86,1%) ervaren steun van vrienden en familie, 29 vrouwen (12,6%) kozen als antwoord voor ‘normaal’, twee vrouwen (0,9%) ervaren geen steun van vrienden en familie. 190 vrouwen (82,6%) geven aan voldoende goede vrienden te hebben, 24 vrouwen (10,4%) zijn neutraal over deze stelling en 15 vrouwen (6,5%) geven aan onvoldoende goede vrienden te hebben.
Figuur 25: Factoren van de pedagogische draagkracht in het mesosysteem gemeten bij vrouwen die borstvoeding geven.
Macrosysteem: om het macrosysteem van de moeders in kaart te brengen zijn de volgende stellingen en vragen voorgelegd: ‘Ik ervaar discriminatie’, ‘Na mijn verlof ga ik weer werken’ en ‘Wat is uw hoogst genoten opleiding?’. Op de stelling: ‘Na mijn verlof ga ik weer werken’ gaven 175 vrouwen (76,1%) het antwoord ‘ja’. Zes vrouwen (2,6%) gaven aan het (nog) niet te weten. 23 vrouwen (10,0%) gaan niet werken na hun verlof en 26 vrouwen (11,3%) antwoordden hier ‘niet van toepassing’. Drie vrouwen (1,3%) ervaren discriminatie. 11 vrouwen (4,8%) stonden neutraal tegenover deze stelling en het overgrote merendeel, 214 vrouwen (93,0%) ervaren geen discriminatie. 175 moeders (76,1%) zijn HBO of WO opgeleid en 55 moeders (23,9%) hebben MBO, HAVO of VWO gedaan. Geen van de geënquêteerden antwoordde hier ‘lagere school’ of ‘LBO, MAVO of VMBO’. Pagina | 38 Esther Smit | 500618618
Taken In Figuur 32 en Figuur 33 zijn verschillende taken weergegeven verdeeld over twee groepen vrouwen. De volgende stellingen kwamen in de enquête aan bod: ‘Ik help mijn kind bij het ontwikkelen van een slaap-waak ritme (ondersteunen in inslapen en doorslapen) en met bewegen zoals rollen, kruipen etc.’, ‘De verzorging van mijn kind gaat mij goed af’, ‘Ik kan het huishouden doen’, ‘Ik pik de signalen die mijn kind geeft op en reageer hier op een goede manier op’ en ‘Ik en/of mijn partner kan/kunnen ons gezin voorzien in de eerste levensbehoeften’. Opvallend is dat beide groepen, wel en geen borstvoeding, ongeveer gelijk scoren bij alle stellingen. Opvallend is ook dat vrouwen die nu borstvoeding geven vaker ‘totaal niet’ invulden (8,9%) bij de vraag ‘ik kan het huishouden doen’ dan vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven (3,6%). Vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven, gaven bij de vragen over slaap-waak ritme en bewegen (50% tegenover 44,1%), verzorging (67,9% tegenover 60,4%), huishouden (25% tegenover 20,3%) en signalen (60,7% tegenover 53%) aan dit ‘heel goed’ aan te kunnen dan vrouwen die nu wel borstvoeding geven.
Figuur 6: Taken gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
5.2 Resultaten interviews In dit onderdeel van het resultatenhoofdstuk worden de veldonderzoekvragen met behulp van de interviews beantwoord. De resultaten zijn door middel van vier half gestructureerde interviews
verworven.
Vier
lactatiekundigen
IBCLC
telefonisch
geïnterviewd.
Deze
lactatiekundigen zijn allen werkzaam bij een jeugdgezondheidszorginstelling en geven voorlichting aan zwangere vrouwen. De telefonische interviews hadden een duur van tussen de 14 en 20 minuten. De kwalitatieve gegevens zijn in de vierde week van april en in de tweede week van mei verzameld. Vervolgens zijn de interviews letterlijk uitgeschreven en gecodeerd. De resultaten worden gepresenteerd aan de hand van een coderingsproces. Zie Bijlage 7: Interview respondent 1 tot en met Bijlage 13: Codeboom schematisch voor de Pagina | 39 Esther Smit | 500618618
uitwerkingen van de interviews, het coderingsproces en een weergave daarvan in een ‘mindmap’. Bij de resultaten zullen geen interpretaties worden gedaan en de resultaten worden ondersteund met citaten vanuit de interviews.
5.2.1 Veldvraag 3: Hoe wordt er op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden ingespeeld tijdens de voorlichting? Er wordt op verschillende manieren ingespeeld op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden.
Van invloed op de borstvoeding is volgens respondent 1 het feit of de moeder het zelf wil, of de moeder het leefbaar ziet en of ze het ziet als iets dat moet je moet leren en waar je in moet investeren. “of dat ze het beeld heeft het is natuurlijk dus het zou vanzelf moeten gaan.” In de voorlichting wordt er vaak nog een te mooi verhaal opgehangen, volgens respondent 1. “En dat we dus eigenlijk die leerbaarheid ontkennen.” “Ik denk dat we nog te veel aan het promoten zijn en te weinig aan het voorlichten.” Wat daar nog bij komt volgens respondent 1 is dat er te makkelijk en onrealistisch over kunstvoeding wordt gedaan. “Op het moment dat we zeggen: borstvoeding is wel iets wat we moeten leren en waar we tijd in moeten investeren, lijkt het alsof, als je de fles gaat geven ben je vanaf dag één zeker van jezelf en is het makkelijk. En dat is ook niet waar.” Om dat in de voorlichting te bespreken is volgens respondent 1 “lachwekkend moeilijk”, “We hebben er gewoon geen taal voor.” De eerlijkheid ontbreekt in de voorlichting volgens respondent 1. “Het hebben van een kind is gewoon hard werk. De eerste weken zijn een zoektocht.” De voorlichting sluit daarbij volgens respondent 1 niet aan op de belevingswereld van de moeders. “Heel veel moeders hebben de ervaring om zich heen van vrouwen die borstvoeding hebben gegeven die zijn gestopt in de eerste zes tot acht weken. En dan is borstvoeding misschien wel leuk, maar zeker niet snel en makkelijk.” Het voorbeeld uit de samenleving is weg.” De kennis van consultatiebureaus is ontoereikend volgens respondent 1 “je merkt ook dat consultatiebureaus heel erg blijven steken in de kennis over de eerste twee maanden.” Wat volgens respondent 1 ook belangrijk is om te beseffen is “dat we een groep ouders hebben die geen idee hebben wat een kind is.” Deze realisatie is volgens haar belangrijk omdat: “we onderschatten denk ik hoe incompetent mensen zich voelen met een kind ansich.” Wanneer moeders doodmoe bij een consultatiebureau aankomen zijn we, volgens respondent 1, in deze cultuur geneigd de borstvoeding de schuld te geven, “maar is het de voeding of is het het kind.” Volgens respondent 2 is een goede voorlichting heel belangrijk. “Een goede voorlichting is natuurlijk heel belangrijk en heel veel moeders willen alle informatie die er maar te krijgen is ook opdoen tijdens de zwangerschap. Waarbij de aanstaande moeders denken ‘als ik alles Pagina | 40 Esther Smit | 500618618
weet komt het goed’.” Dit probeert respondent 2 in de voorlichting te behandelen door te kijken waar de vragen liggen en wat er speelt, om daar vervolgens op in te kunnen spelen. Hoe de directe omgeving erin staat is erg belangrijk volgens respondent 2. “Hoe staat de partner erin, familie, vrienden zijn ook een belangrijke factor.” Het is volgens respondent 2 fijn als de partners bij de cursus aanwezig zijn. “Het is fijn als de vader in beeld is zodat je hem daarop kunt aanspreken, zo van hoe vind je dat, vind je het leuk en hoe vind je het. Heel veel aandacht aan de partner besteden.” Familie en vrienden en hun idee over voeden wordt ter sprake gebracht: “Ik breng het altijd wel ter sprake en ik vind het ook altijd wel een uitdaging om te kijken hoe gaan we dan hier mee om.” Hoe zij zelf geestelijk en lichamelijk in elkaar zit “om dat moederen met borstvoeding aan te kunnen”, is volgens respondent 2 ook een belangrijke factor. Op een jonge leeftijd hebben vrouwen al een bepaald idee dat meespeelt in hoe ze zich als vrouw en moeder ontwikkelen, volgens respondent 2. “En dat hangt heel erg af van hoe je daar samen een oplossing voor kunt vinden en in hoeverre een moeder bereid is daar stappen voor te ondernemen.” Werk en borstvoeding geven blijft volgens respondent 2 lastig. Dit komt volgens haar omdat vrouwen zich “heel verantwoordelijk voelen in hun werksituatie en laten vaak dat voorgaan.” Wat volgens haar werkt is op het werk vooraf bespreken dat je wilt gaan kolven. “Goede voorbereiding, heel veel vrouwen komen dat voorbespreken voordat ze gaan werken.” “Een goeie start is altijd hartstikke belangrijk”, volgens respondent 2. “Toch hebben moeders vaak al besloten hoe lang ze gaan voeden. Ook als de start juist super goed is.” En zij geeft aan dat “moeders die heel veel strubbelingen hebben gehad in het begin” kracht krijgen “om heel lang door te gaan”.
Respondent 3 gaat in de voorlichting in op wat de omgeving, huisartsen, specialisten maar ook de buurvrouw zegt. Dit doet zij door aan te geven dat vrouwen zelf moeten bepalen wat zij willen, zodat zij goed beslagen ten ijs komen. “Dat je samen gewoon weet wat je wil en dat wil dan niet zeggen dat dat dan ook allemaal moet gebeuren, maar dat je in ieder geval een goed begin hebt samen.” De belemmerende factor werk wordt door respondent 3 ook in de voorlichting behandeld. Zij vindt dat vrouwen al heel vroeg weer beginnen met werken. “Vooral bedenken dat je tot je 70ste mag werken straks. En je baby heb je vaak niet tot je 70ste.” Respondent 3 gebruikt dit soort grapjes om de voorlichting luchtig te houden. Respondent 3 gaf aan dat het belangrijk is voor vrouwen om te weten waar zij naar toe kunnen met vragen en dat zij ook door moeten vragen wanneer zij niet tevreden zijn met het antwoord wat zij hebben gekregen. “Natuurlijk kun je naar het consultatiebureau gaan, zeker” zei respondent 3, maar gaf daarbij aan: “als zij het antwoord niet helemaal hebben zoals jij dat het liefste zou zien, voor jou. Gewoon doorgaan en vragen naar een lactatiekundige die er ook altijd zijn”. Ook geeft zij daarbij aan dat de kennis bij consultatiebureaus laag is. “Ondanks alle moeite die we daarvoor doen, maar ze zijn heel snel geneigd dan mee te gaan met de klacht.” De te strakke
richtlijnen
zijn
volgens
respondent
3
een
beïnvloedende
factor
op
de
Pagina | 41 Esther Smit | 500618618
borstvoedingsperiode. In de voorlichting wordt niet goed genoeg geadviseerd en verteld wat de richtlijn inhoudt en hoe deze richtlijn er is gekomen. “En in ieder geval dat de richtlijn zo wordt verteld van dit is het advies van de WHO en de WHO heeft een onderzoek gedaan en denkt dat dit het beste advies is.” “Een beetje meer uitleggen in plaats van nu moet de baby dit.”
Respondent 4 heeft ervaren dat het positief is als veel mensen in de omgeving borstvoeding geven. Dit behandelt zij in de voorlichting als volgt: “vroeger had jij deze kennis van je moeder gekregen omdat jij al je broertjes en zusjes had moeten verzorgen.” “Dus dat is eigenlijk het stukje wat we missen, die ervaring. Dus de ervaring van moeder op dochter.” Goed voorbereid en goed beslagen ten ijs is een belangrijke factor volgens respondent 4. Zij behandelt dit in de voorlichting als volgt: “Ik begin eerst met de basis”, “hoe borstvoeding werkt.” “En ik behandel puntsgewijs alle hobbels en ik probeer ‘evidence based’ informatie te geven met een sausje van de praktijk. Ik probeer het heel erg bij de ouders zelf te houden.” Zij probeert zo eerlijk mogelijk de ouders voor te bereiden op alle mogelijke situaties. “Dus ik leg mensen ook eerlijk uit, mocht je kindje eerder komen dan begin je in de gevorderde cursus met kolven.” Weinig wisselingen in het kraambed, continuïteit van zorg zijn volgens respondent 4 positief van invloed op de borstvoedingsperiode “omdat veel wisselingen, scheppen vaak verwarring voor mensen die eigenlijk aan borstvoeding beginnen zo van joh ik geef borstvoeding als het lukt.” Dit wordt door respondent 4 eigenlijk niet in de voorlichting besproken, “Ik geef ze alleen aan dat ze me altijd kunnen sms’en of bellen mochten ze tegen problemen aanlopen. Respondent 4 ziet dat minder vaak borstvoeding wordt gegeven bij een lager opleidingsniveau. “Ik zie dat mensen die laag zijn opgeleid minder snel aan borstvoeding beginnen”. Dat wordt door respondent 4 niet echt in de voorlichting behandeld. Ze zei: “Ja dat zien mensen zelf eigenlijk al. Ik behandel dat niet, maar ik zeg dat je een IQ van boven de honderd wel nodig hebt. En dat is lullig, maar vaak wil iedereen daar wel bij horen. Dat is een beetje gemeen van mij, maar dat is echt zo.” Een gebrek aan ondersteuning van de partner is een negatieve factor op de borstvoeding volgens respondent 4. “Partners worden actief uitgenodigd deel te nemen aan de cursus.” Tijdens de voorlichting kunnen twijfels worden geuit en kan informatie worden opgedaan. Partners zijn volgens respondent 4 praktischer: “zo kunnen zij hun lief ook steunen.” Bakerpraatjes en opmerkingen van mensen hebben een negatieve invloed op de borstvoedingsperiode, volgens respondent 4. Bakerpraatjes en opmerkingen van anderen worden als volgt behandeld in de cursus: “Ja ik vraag aan ouders: goh noem eens wat dingen die jou kunnen doen twijfelen, of heb je al eens een keer iets gehoord over borstvoeding? En dan komen ze bijvoorbeeld met zoiets als hangborsten. Snap je? En die krijg je bijvoorbeeld niet van borstvoeding, maar van roken en de zwangerschap. Nou zo behandelen we dat.”
Pagina | 42 Esther Smit | 500618618
5.2.2 Veldvraag 4: Hoe worden door voorlichters factoren die de pedagogische draagkracht beïnvloeden gebruikt in de voorlichting? Sociale steun Respondent 1 ziet de noodzaak van steun in en wil de rol van vaders duidelijk maken met een concrete ‘gebruiksaanwijzing’ voor hun kind. “Waar moet je op letten? Kijk eens naar de handjes waar zitten die bij het mondje of.. Je moet ze echt een soort gebruiksaanwijzing geven voor hun kind.” Zoals al eerder genoemd ziet respondent 2 steun van familie, vrienden en partner als heel belangrijk. Bij de voorlichting worden partners nadrukkelijk betrokken “als die honderd procent achter moeder staat dan is dat gewoon heel fijn.” Respondent 3 ziet continue steun en positief beïnvloeden van de borstvoeding als belangrijk. “En continue steun en positief beïnvloeden van de borstvoeding dat is erg van invloed of mensen wel of geen borstvoeding geven.” Respondent 4 ziet sociale steun als belangrijk. Partners worden actief uitgenodigd en betrokken bij de cursus. “Maar soms komt er ook wel een oma mee, als iemand geen partner heeft.” Partners worden aangemoedigd contact op te nemen als er problemen zijn en naderhand kan er worden nagepraat in het ‘mamacafé’.
Veerkracht Respondent 1 ziet aan veerkracht is het volgende: “dat ze te weinig leren gebruik te maken van de ontspanning die borstvoeding met zich meebrengt.” “Een half uur op de bank zitten met een leuk kind in je armen, hoe dramatisch is dat?” “Ik bedoel het is multitasken bij uitstek, want je zit en te voeden, en te ontspannen en contact met je kind. Hoe efficiënt wil je het hebben.” Respondent 1 geeft in de voorlichting aan hoe voeden voedend kan worden “Gebruik dat half uur om op te laden, je kind te knuffelen, joe hé door met het leven. Dan gaat die veerkracht ook weer omhoog.” Respondent 1 geeft aan dat er ook op een andere manier kan worden gevraagd of het voeden goed gaat “Heb je plezier in je kind in je armen. Hoor je hoe leuk hij drinkt. En op die manier kun je die veerkracht gaan ondersteunen want dan wordt voeden voedend, ook voor de moeder.” Respondent 2 laat weten dat zij veel moeilijke situaties op kan noemen, “maar als een moeder echt echt wil voeden dan wordt ze ook zo strijdlustig, en dat is heel jammer dat ik dat woord moet gebruiken, want ze moet zichzelf beschermen tegen de buitenwereld.” Moeders die strubbelingen overwinnen worden vaak als fanatiek gezien, “dan worden dat de meest krachtige moeders die borstvoeding geven.” Veerkracht wordt door respondent 4 ondersteund: “We bekijken filmpjes en ik probeer eigenlijk zo veel mogelijk mensen niet afhankelijk te maken van mij. Door ze informatie aan te bieden
Pagina | 43 Esther Smit | 500618618
waarin ze zelf verder kunnen gaan ontdekken om zich te bekwamen.” Ook krijgen de cursisten een hand-out mee, “Dan kunnen ze zelf zoeken en kijken.”
Vaardigheden Respondent 1 ziet dat er gebrek aan kennis over baby’s is bij ouders. Uitleggen wat normaal gedrag is zorgt ervoor dat ouders zich minder onzeker gaan voelen. “Ik zie moeders die last hebben met het op hun buik draaien van hun baby, van drie weken oud.” De kennis en vaardigheden ontbreken bij veel ouders volgens respondent 1. Respondent 2 gaf aan dat vaardigheden in de voorlichting vaak worden geïllustreerd met filmpjes. In filmpjes komen “het aanleggen, verschillende houdingen, liggend voeden, wat doe je met stuwing, wat doe je met pijn, ja. Heel veel dingen, kolven en al dat soort praktische vaardigheden” aan bod. Respondent 3 geeft aan dat het volgens haar belangrijk is dat vaders oefenen met een pop. Dit doet ze dan met een grapje over tweelingen en kunstborstjes tussendoor. “In principe denk ik dat het goed is als vaders een pop in hun handen houden bij de voorlichting. En gaan oefenen hoe je een baby aan de borst houdt op een paar methodes.” Bij de voorlichting van respondent 4 worden ook filmpjes over aanleggen bekeken. Respondent 4 maakt er een soort spel van “Ik leer ze dus van hoe dat komt en hoe ze dat kunnen zien, vooral natuurlijk hoe ze het kunnen voelen, maar ook hoe ze het kunnen zien.” Mensen hebben daar plezier in, zegt respondent 4.
Pagina | 44 Esther Smit | 500618618
6 Conclusies, discussie en aanbevelingen Hier wordt antwoord gegeven op de deelvragen vanuit het veldonderzoek, welke tezamen het antwoord geven op de hoofdvraag. Tot slot wordt het onderzoek kritisch geëvalueerd, sterke en zwakke punten van het onderzoek worden besproken, er wordt verwezen naar het beroepsproduct en mogelijke vervolgstappen voor de organisatie worden weergegeven.
6.1 Conclusies deelvragen veldonderzoek 6.1.1 Veldvraag 1: Welke factoren beïnvloeden volgens moeders het geven van borstvoeding? De bevindingen van Mathews et al. (2014) over geslacht van het kind en van Kruse et al. (2005) over meerlingen konden met de enquête niet worden aangetoond. Zowel uit de enquête als uit het onderzoek van Mathews et al. (2014); Cox et al. (2014); Kools et al. (2006); Shahla et al. (2010) & Bailey & Wright (2011) bleek dat hoger opgeleide vrouwen vaker de borst geven. Vanuit de enquête kan de conclusie worden getrokken dat vrouwen die meerdere kinderen hebben vaker borstvoeding geven dan vrouwen die bevallen zijn van hun eerste kind, in overeenstemming met Kools et al. (2006) en in tegenstelling tot Bailey & Wright (2011). Concluderend en in overeenstemming met de literatuur kan gesteld worden dat vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven vaker problemen ervoeren rondom de borstvoeding (Brown et al., 2014; Mathews et al., 2014; Li et al., 2008; Cox et al., 2014 & Cernadas et al., 2003). Deze factoren kunnen dan ook de duur van de borstvoedingsperiode hebben beïnvloed. En er kan ook geconcludeerd worden dat vrouwen die nu borstvoeding geven vaker op verzoek voeden en rooming-in toepassen (Cox et al., 2014). Concluderend kan er gesteld worden dat vrouwen die nu borstvoeding geven hun kind niet denken te verwennen wanneer ze het troosten wanneer het huilt, overeenkomstig met de bevindingen van Li et al. (2008) & Mathews et al. (2014). In tegenstelling tot wat Brown et al. (2014); Mathews et al. (2014) & Li et al. (2008) concludeerden, gaan meer moeders die nu borstvoeding geven weer werken. Verschil in hechting (Li et al., 2008 & Mathews et al., 2014) tussen borstvoedende en niet borstvoedende moeders kon met de enquête niet worden aangetoond. Tegenstrijdig aan wat Dyson et al. (2013) & Cox et al. (2014) vonden, gaven vrouwen die voorlichting over borstvoeding hadden gehad die aansloot op wat zij wilden weten, niet ook vaker borstvoeding. Met de enquête kan niet worden aangetoond dat een kraamverzorgende die de borstvoeding aanmoedigt, wanneer het ziekenhuis positief tegenover borstvoeding staat en wanneer het kindje binnen dertig minuten na de bevalling bloot op de borst ligt, een Pagina | 45 Esther Smit | 500618618
positieve invloed heeft op de borstvoeding (Kruse et al., 2005). Bij deze stelling moet worden opgemerkt dat de keuze voor thuisbevalling niet opgenomen was in de enquête, waardoor moeders deze vraag moeilijk konden beantwoorden. De bevinding van Cox et al. (2014) dat meer moeders van moeders die borstvoeding geven ook borstvoeding gaven, kan door de enquête worden ondersteund. De bevindingen van Witsiers (2005), Kools et al. (2006) en Shahla et al. (2010) dat meer vrouwen die van plan waren borstvoeding geven ook borstvoeding geven worden ondersteund. Vanuit de enquête blijkt dat de eigen effectiviteit van vrouwen die borstvoeding geven hoger is (Witsiers, 2005; Kools et al., 2006 & Shahla et al., 2010). Dat een positieve houding tegenover borstvoeding een positief effect heeft op de borstvoeding (Cox et al., 2014; Cernadas et al., 2003; Shahla et al., 2010 & Kools et al., 2006). Minder vrouwen die nu borstvoeding geven, ervaren steun van de familie in hun keuze van voeden, dit ontkracht de ontdekking van Cox et al. (2014); Cernadas et al. (2003); Brown et al. (2014), Dyson et al. (2013) & Shahla et al. (2010). Steun voor kunstvoeding wordt vaker ervaren door vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven, dit ondersteunt de bevinding van Shahla et al. (2010). Vrouwen die borstvoeding geven, ervaren thuis meer steun voor het geven van borstvoeding, dit ondersteunt de bevinding van Witsiers (2005) en Shahla et al. (2010). Zelfvertrouwen in het geven van borstvoeding is veel hoger bij vrouwen die nu borstvoeding geven, dit ondersteunt de bevinding van Shahla et al. (2010). Een goede band met het kind is volgens Cox et al. (2014) en Cernadas et al. (2003) een voorspeller voor een langere borstvoedingsduur. Dit kon door middel van de enquête niet worden bevestigd, beide groepen geven aan een goede band met hun kind te hebben.
6.1.2 Veldvraag 2: Op welke manier beïnvloedt het geven van borstvoeding de pedagogische draagkracht van de moeders? Moeilijke situaties zelf aankunnen, de verzorging en opvoeding zelf aankunnen geeft volgens Burggraaff-Huiskes (2008) een weergave van de pedagogische draagkracht van moeders. Volgens de enquête kunnen vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven deze taken altijd aan, vrouwen die nu borstvoeding geven vullen hier vaker ‘ja, meestal’ in. Dat geen intensive care na de geboorte een positieve invloed heeft op de borstvoeding (Odom et al., 2013; Li et al., 2008 & Cox et al., 2014) wordt ondersteund met de enquête. Hetzelfde geldt voor gezond geboren, geen ziekten bij geboorte (Odom et al., 2013) en een geboortegewicht hoger dan 2500 gram (Burggraaff-Huiskes, 2008). Excessief huilen (BurggraaffHuiskes, 2008) komt vaker voor bij vrouwen die nu geen borstvoeding meer geven dan bij vrouwen (10,7%) die nu borstvoeding geven (5%). Dit is een verzwaring voor de draaglast, kan een reden zijn geweest voor het saneren van de borstvoeding of kan juist komen door het saneren van de borstvoeding. Pagina | 46 Esther Smit | 500618618
Tegenstrijdig met Bailey & Wright (2011) hebben vrouwen die borstvoeding geven vaker een ziekte/stoornis, overeenkomstig hebben zij minder vaak een verslaving en roken zij minder vaak. Opvallend is dat vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven vaker vermoeid zijn dan vrouwen die nu borstvoeding geven. Brown et al. (2014) gaf vermoeidheid als negatieve factor voor de borstvoeding. Dit kan betekenen dat vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven na het stoppen met het geven van borstvoeding niet minder vermoeid zijn geworden dan
toen
zij
nog
borstvoeding
gaven.
Tegenstrijdig
met
de resultaten
van
het
literatuuronderzoek is dat meer vrouwen die borstvoeding geven medicatie gebruiken (Li et al., 2008; Odom et al., 2013), een negatiever zelfbeeld hebben en negatievere jeugdherinneringen (Burggraaff-Huiskes, 2008). Vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven, hanteren vaker een autoritaire opvoedstijl en hebben vaker te maken gehad met echtscheiding of conflicten binnen de relatie dan vrouwen die nu borstvoeding geven. Volgens Burggraaff-Huiskes (2008) verzwaart dit de draaglast, wat ervoor kan hebben gezorgd dat de borstvoedingsperiode is afgebroken. Er kan geen conclusie worden getrokken of de factoren uit het mesosysteem invloed hebben op de pedagogische draagkracht bij borstvoedende of niet borstvoedende moeders, omdat beide groepen deze nagenoeg hetzelfde invulden. Door de meeste vrouwen wordt geen discriminatie ervaren, dit is volgens Burggraaff-Huiskes (2008) positief voor de draagkracht. Na het verlof gaat het merendeel van de vrouwen weer werken, dit is positief voor de draagkracht (Burggraaff-Huiskes, 2008), maar kan negatief zijn voor de borstvoeding (Brown et al., 2014; Mathews et al., 2014 & Li et al., 2008). Het opleidingsniveau van de moeders is positief voor de draagkracht (Burggraaff-Huiskes, 2008). Zowel borstvoedende als niet borstvoedende vrouwen kunnen de taken ongeveer even vaak aan. Het huishouden kunnen vrouwen die nu borstvoeding geven vaker ‘totaal niet’ aan. Moeders die geen borstvoeding (meer) geven kunnen vaker de volgende taken ‘heel goed’ aan: slaap-waak ritme en bewegen, verzorging, huishouden en reageren op signalen. Vrouwen die nu borstvoeding geven, kunnen dit vaker ‘goed’. Kunnen voorzien in eerste levensbehoeften Burggraaff-Huiskes (2008) kunnen vrouwen die nu borstvoeding geven beter. Volgens Burggraaff-Huiskes (2008) verzwaart het de draagkracht wanneer je het idee hebt de taken minder goed uit te kunnen voeren.
6.1.3 Veldvraag 3: Hoe wordt er op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden ingespeeld tijdens de voorlichting? Er wordt op verschillende manieren ingespeeld op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden. De leerbaarheid van het geven van borstvoeding wordt vaak niet besproken in de voorlichting. Er wordt nu nog vaak te onrealistisch over flesvoeding gesproken, de zorgen die ervaren Pagina | 47 Esther Smit | 500618618
worden zijn niet direct weg wanneer er over wordt gegaan op flesvoeding. Dit is echter lastig om te bespreken. Er moet een overgang van promoten naar voorlichten komen en meer worden aangesloten op de belevingswereld van de moeders. In acht moet worden genomen dat het voorbeeld uit de samenleving weg is. Dit wordt nu behandeld door te vertellen dat er een gebrek aan kennis over baby’s is door de veranderde maatschappij. Dat de kennis van het consultatiebureau ontoereikend is wordt in de voorlichting behandeld door moeders aan te sporen ook een lactatiekundige te raadplegen wanneer het advies van het consultatiebureau niet overeenkomt met de wens van de moeder. Het is tot nog toe lastig om in de voorlichting te bespreken welke invloed de directe omgeving heeft op de borstvoeding. Er wordt op advisering van de omgeving ingegaan door aan te geven dat het belangrijk is te bepalen wat de moeder zelf wil. Daarbij is het belangrijk goed geïnformeerd te zijn. In de voorlichting wordt de basis over borstvoeding en hobbels die ouders tegen kunnen komen zo eerlijk mogelijk en met een sausje van de praktijk besproken. In de voorlichting wordt aandacht besteed aan het belang van vooraf op het werk bespreken of de moeder wil gaan kolven. Richtlijnen moeten meer worden meer uitgelegd, dit gebeurt niet altijd. Ondersteuning door de partner wordt gerealiseerd door partners actief uit te nodigen om deel te nemen aan de cursus.
6.1.4 Veldvraag 4: Hoe worden door voorlichters factoren die de pedagogische draagkracht beïnvloeden gebruikt in de voorlichting? Sociale steun wordt gebruikt in de voorlichting door partners actief uit te nodigen. Hen een gebruiksaanwijzing te geven, iets waar ze wat aan hebben. Het besef dat continue steun heel belangrijk is, wordt door de lactatiekundigen gebruikt in de voorlichting. Partners worden actief betrokken bij de voorlichting en aangemoedigd contact op te nemen als er problemen zijn. Soms komt er ook een oma mee als iemand geen partner heeft. Veerkracht wordt in de voorlichting indirect besproken. Er worden tips gegeven hoe voeden ook voedend kan worden voor de moeder. Moeders die strubbelingen overwinnen, krijgen meer veerkracht en worden krachtige moeders die borstvoeding geven. Cursisten worden onafhankelijk gemaakt door filmpjes te kijken en zich aan de hand daarvan te bekwamen. Er wordt ook na afloop een hand-out gegeven zodat cursisten het nog eens na kunnen lezen. Vaardigheden en kennis ontbreken bij veel ouders, wat helpt is uitleggen wat normaal gedrag is voor een kind, omdat ouders zich zo minder onzeker gaan voelden. Vaardigheden worden in de voorlichting vaak geïllustreerd met filmpjes. Aanleggen, houdingen, pijn
en praktische
vaardigheden komen in de filmpjes aan bod. Er wordt een spel van gemaakt hoe ze kunnen zien en voelen of hun kind goed is aangelegd. Ook wordt een pop gebruikt om aanleggen te oefenen. Met grapjes wordt de voorlichting luchtig gehouden.
Pagina | 48 Esther Smit | 500618618
6.2 Conclusie hoofdvraag: Op welke manier kunnen zorginstellingen factoren, die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden, integreren in de voorlichting over borstvoeding, zodat de pedagogische draagkracht van de moeder wordt ondersteund? Het is belangrijk dat ouders de behoeften van een kind erkennen en kunnen herkennen, zodat zij goed kunnen inspelen op de signalen van het kind. In de voorlichting over borstvoeding mogen de voordelen van het geven van borstvoeding worden benoemd, daarbij moet worden opgelet dat er voorgelicht wordt en niet gepromoot. Zorginstellingen kunnen inspelen op factoren die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden door deze in de voorlichting eerlijk te bespreken. Door middel van een humorvolle eerlijke en luchtige voorlichting kan volgens voorlichters de borstvoedingsperiode worden beïnvloed. De voorlichters kunnen factoren die de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden bespreken en tegelijk de pedagogische draagkracht ondersteunen door de focus te leggen op het in de eigen kracht zetten van ouders, het belang van sociale steun te benadrukken en vaardigheden te oefenen.
6.3 Discussie 6.3.1 Enquêtes Vrouwen gaven bij vragen en opmerkingen aan dat de mogelijkheid om thuisbevalling in te vullen ontbrak. Dit is niet in de enquête opgenomen omdat hier niet over gesproken is in de literatuur, maar het maakte wel dat vrouwen niet het juiste antwoord konden invullen. Een sterk punt is dat de enquête is ingevuld door 250 vrouwen en dat de resultaten van 230 vrouwen konden worden geanalyseerd. Een zwak punt van het onderzoek is dat slechts 28 van de ondervraagden geen borstvoeding (meer) gaven. Een sterk punt is dat de gegevens van 202 borstvoedende vrouwen zijn geanalyseerd, dit geeft een betrouwbaar beeld.
6.3.2 Interviews Een sterk punt van de interviews is dat deze gehouden zijn op het moment dat het de respondent en onderzoeker uitkwam,de interviews telefonisch zijn gedaan en de duur van de interviews rond vijftien minuten per interview was. Vier van de 25 benaderde respondenten hebben toegezegd mee te werken aan dit onderzoek. Wat de betrouwbaarheid van het onderzoek kan hebben beïnvloed, is dat alleen zij die hebben toegezegd zijn geïnterviewd. De interviews met de halfgestructureerde vragen liet ruimte aan de respondenten Doordat de onderzoeker doorvroeg zijn de vragen volledig beantwoord. Dit beïnvloedt de validiteit van het onderzoek positief. Het onderzoek is valide, de onderzoeker wilde lactatiekundigen IBCLC interviewen
die
voorlichting
over
borstvoeding
gaven
en
werkzaam
zijn
bij
een
jeugdgezondheidszorginstelling en heeft hen ook geïnterviewd.
Pagina | 49 Esther Smit | 500618618
6.3.3 Veranderingen In het proces van het doen van onderzoek zijn er meerdere veranderingen doorgevoerd. Zo zijn de literatuur - en veld deelvragen aangepast en veranderd en is de onderzoekspopulatie veranderd en vergroot.
6.4 Mogelijk vervolg voor de organisatie Uit het onderzoek is gebleken dat sommige onderwerpen lastig te bespreken zijn in de voorlichting borstvoeding. Er wordt aangeraden toekomstig onderzoek uit te voeren naar de manier waarop moeilijke onderwerpen in de voorlichting borstvoeding kunnen worden behandeld, zodat moeders zich niet aangevallen voelen en voorlichters deze manier kunnen gaan gebruiken.
Tenslotte een verwijzing naar het beroepsproduct. Er wordt een checklist ontwikkeld die de bevindingen vanuit dit onderzoek praktisch bruikbaar zullen maken voor lactatiekundigen IBCLC die voorlichting geven in opdracht van jeugdgezondheidszorgorganisaties. Door middel van de checklist kunnen factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden worden geïntegreerd in de voorlichting en de pedagogische draagkracht van moeders wordt ondersteund.
Pagina | 50 Esther Smit | 500618618
Literatuurlijst Anthonijsz, I., Dries, H., Berg-le Clercq, T., & Chênevert, C. (2010). Verkennende studie Relatieondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin. Utrecht: NJi. Baarda, D.B. (2009). Dit is onderzoek: handleiding voor kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv. Baarda, D.B., de Goede, M.P.M., & Tenissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek: handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek (2e druk). Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff bv. Bailey, B.A., & Wright, H.N. (2011). Breastfeeding Initiation in a Rural Sample: Predictive Factors and the Role of Smoking. Journal of human lactation, 27(1), 33-40. DOI: 10.1177/0890334410386955. Bakker, I., Bakker, C., Van Dijke, A., & Terpstra, L. (1998). O&O in perspectief. Utrecht: NIZW. Bartelink, C (2012). Wat werkt bij het versterken van het sociale netwerk van gezinnen? Utrecht: NJi. Beake, S., Pellowe, C., Dykes, F., Schmied, V., & Bick, D. (2012). A systematic review of structured compared with non-structured breastfeeding programmes to support the initiation and duration of exclusive and any breastfeeding in acute and primary health care settings. Maternal and Child Nutrition, 8, 141-161. DOI: 10.1111/j.17408709.2011.00381.x. Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: a process model. Child Development, 55, 83-96. Blokland (2010). Over opvoeden gesproken: methodiekboek pedagogisch adviseren. Uitgeverij SWP, Amsterdam. Bronfenbrenner, U. (1986). Ecology of the family as a context for human development: Research perspectives. Developmental Psychology, 22(6), 723-742. DOI:10.1037/0012-1649.22.6.723. Brown, C.R.L., Dodds, L., Legge, A., Bryanton, J., Semenic, S. (2014). Factors influencing the reasons why mothers stop breastfeeding. Canadian Journal of Public Health, 105(3), 179-185. Burggraaff-Huiskes, M. (2008). Opvoedingsondersteuning: Als bijzondere vorm van preventie (4e druk). Bussum: Uitgeverij Coutinho. Cernadas, J.M.C., Noceda, G., Barrera, L., Martinex, A.M., & Garsd, A. (2003). Maternal and Perinatal Factors Influencing the Duration of Exclusive Breastfeeding During the First 6 Months of Life. Journal of human lactation, 19(2), 136-144. Pagina | 51 Esther Smit | 500618618
DOI: 10.1177/0890334403253292. Cherry-Merry (n.d.). Mother breastfeeding her baby with breast milk [Online afbeelding]. Verkregen op 20 mei 2015 via http://www.shutterstock.com/pic-96531172/stock-photomother-breastfeeding-her-baby-with-breast-milk.html?src=1mrHqnC4HuKk2Br4Ap74Hw-1-24 Cox, K., Giglia, R., Zhao, Y., & Binns, C.W. (2014). Factors Associated with Exclusive Breastfeeding at Hospital Discharge in Rural Western Australia. Journal of Human Lactation, 30(4), 488-497. DOI: 10.1177/0890334414547274. Craig, H.J., & Dietsch, E. (2010). ‘Too scary to think about’: First time mothers’ perceptions of the usefulness of antenatal breastfeeding education. Women and Birth, 23, 160-165. DOI: 10.1016/j.wombi.2010.04.004. Crébas, A. (maart 2008). Productencatalogus prenatale voorlichting: Cursussen, themabijeenkomsten & huisbezoeken. (z.p.): ActiZ. Cuthbert, C., Rayns, G., & Stanley, K. (2011). All babies count: prevention and protection for vulnerable babies: a review of the evidence. (z.p.): NSPCC. Degraeve, G., Bauwens, H., Lenaerts, M., & Mertens, C. (2006). Psychiatrische problemen na de bevalling: handvatten voor benadering en behandeling. Psychopraxis, 2006(8), 102-105. DOI: 10.1007/BF03072273. Dijk, M. van & Prinsen, B. (2009). Opvoedingsondersteuning in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Dunst, C.J., Trivette, C.M., & Deal, A. (1988). Enabling and Empowering Families: Principles and Guidelines for practice. Cambridge: Brooklin books. Dyson, L., McCormick, F., & Renfrew, M.J. (2005) Interventions for promoting the initiation of breastfeeding. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2. DOI:10.1002/14651858.CD001688.pub2. Eijk, R. van (2002). Diagnose van een samenleving. Draagkracht, draaglast. De epidemie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Assen: Koninklijke Van Gorcum b.v. Feldman, R.S. (2011). Ontwikkelingspsychologie (4e editie). Amsterdam: Pearson Benelux BV. Gagnon, A.J. & Sandall, J. (2007). Individual or group antenatal education for childbirth or parenthood, or both. The Cochrane Library, 10. DOI: 10.1002/14651858. Harder, T., Bergmann, R., Kallischnigg, G., & Plagemann, A. (2005). Duration of breastfeeding and risk of overweight: a meta-analysis. Am J Epidemiol, 162(5), 397–403. DOI: 10.1093/aje/kwi222. ILCA (2012). International Lactation Consultant Association. Verkregen op 23 mei 2015 via: http://www.ilca.org/i4a/pages/index.cfm?pageid=3832 Kaunonen, M., Hannula, L., & Tarrka, M-T. (2012). A systematic review of peer support interventions for breastfeeding. Journal of clinical nursing, 21, 1943-1954. DOI: 10.1111/j.1365-2702.2012.04071.x. Pagina | 52 Esther Smit | 500618618
Kools, E.J., Reijneveld, S.A., & Thijs, C. (2006). Borstvoeding in Nederland, mogelijkheden ter bevordering en ondersteuning. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 84(5), 269-277. Kruse, L., Denk, C.E., Feldman-Winter, L., & Rotondo, F.M. (2005). Comparing Sociodemographic and Hospital Influences on Breastfeeding Initiation. Birth, 32, 81-85. Lanting, C.I., & Rijpstra, A. (2010). Peiling melkvoeding van Zuigelingen 2010: Borstvoeding in de provincie Zeeland. Leiden: TNO. Projectnummer: 031.13804. Lanting, C.I., & van Wouwe, J.P. (2007). TNO-rapport: redenen en motieven om te starten en te stoppen met borstvoeding. Leiden: TNO. Projectnummer: 011.60345/01.01. Li, R., Fein, S.B., Chen, J., & Grummer-Strawn, L.M. (2008). Why mothers stop breastfeeding: mothers‘ self-reported reasons for stopping during the first year. Pediatrics, 122(2), 69-72. DOI: 10.1542/peds.2008-1315i. Lieshout, T. van (2009). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen; een praktisch handboek voor professionele opvoeders, begeleiders en leerkrachten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Ligtermoet, I., & Okma, K. (2014). Steun voor aanstaande ouders bij ouderschap en opvoeding. Utrecht: NJi. Mathews, M.E., Leerkes, E.M., Lovelady C.A., & Labban, J.D. (2014). Psychosocial Predictors of Primiparous Breastfeeding Initiation and Duration. Journal of Human Lactation, 30(4), 480-487. DOI: 10.1177/0890334414537707. Mintzberg, H. (2008). Organisatiestructuren. Amsterdam: Pearson Benelux BV. Nederlands Jeugdinstituut. (2010). Het versterken van de eigen kracht en het sociale netwerk van jeugdigen, ouders en gezinnen; 38 interventies uit de databank Effectieve Jeugdinterventies. Leiden: NJi. Nederlandse Vereniging van Lactatiekundigen (2010). Informatie voor ouders. Verkregen op 22 mei 2015 via: http://www.nvlborstvoeding.nl/node/63 Odom, E.C., Li, R., Scanlon, K.S., Perrine, C.G., & Grummer-Strawn, L. (2013). Reasons for Earlier Than Desired Cessation of Breastfeeding. Pediatrics 131(3) 726-732. DOI: 10.1542/peds.2012-1295. Oudesluys-Murphy, A.M. (2012). Borstvoeding, de beste start. Bijblijven, 28(4), 712. DOI: 10.1007/s12414-012-0029-z. Overheid.nl (1995). Artikel 4:8: Voedingsrecht. Verkregen op 12 maart 2015 via: http://wetten.overheid.nl/zoeken_op/BWBR0007671/Hoofdstuk4/43/SUBPAR681894/Artikel48/ geldigheidsdatum_12-03-2015 Peeters, D., Lanting, C.I., & van Wouwe, J.P. (2015). TNO-rapport: Peiling melkvoeding van zuigelingen 2015. Leiden: TNO. Projectnummer: 060.11842. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2012). Ontzorgen en normaliseren: naar een sterke eerstelijns jeugd- en gezinszorg. Den Haag: RMO. Pagina | 53 Esther Smit | 500618618
Riksen-Walraven, J.M.A. (1989). Meten in perspectief. Een levensloopmodel als achtergrond bij het meten en beïnvloeden van gedrag en interacties. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 23, 16-33. Schrader McMillan, A., Barlow, J., & Redshaw, M. (2009). Birth and Beyond: a review of the Evidence about Antenatal Education. University of Warwick/Oxford. Shahla, M., Fahy, K., & Kable, A.K. (2010). Factors that positively influence breastfeeding duration to 6 months: a literature review. Woman and Birth, 23(4), 135-145. DOI: 10.1016/j.wombi.2010.02.002. Slot, N.W. & Spanjaard, H.J.M. (1999). Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg. Hulpverlening voor kinderen en jongeren in tehuizen. Baarn: Intro. Snijders, J. (2006). Ouders en hun behoeften aan opvoedingsondersteuning. Factsheet. Utrecht: NIZW Jeugd. Tjin A Djie, K. & Zwaan, I. (2013). Beschermjassen, transculturele hulp aan families. Assen: Koninklijke Van Gorcum b.v. UNICEF (2013). The evidence and rationale for the UNICEF UK Baby Friendly Initiative standards. Londen: UNICEF UK. UNICEF, WHO, UNESCO, UNFPA, UNDP, UNAIDS, WFP & the World Bank (2010). Facts for life (4th edition). United Nations Children’s Fund. Verhoeven, N. (2010). Wat is onderzoek? praktijkboek methoden en technieken voor het hoger beroepsonderwijs. Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers. Vink, C. (2011). Jeugdbeleid begint bij de zwangerschap. Nederlands Jeugd Instituut. Verkregen op 22 april 2015 via: http://www.nji.nl/nl/Het-NederlandsJeugdinstituut/Jeugdbeleid-begint-bij-de-zwangerschap Witsiers, B.M. (2005). Begeleiding bij borstvoeding door verloskundigen: het ASE-model en de Theory of Planned Behavior toegepast (Onderzoeksrapport en doctoraalscriptie). Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam. World Health Organisation (2009). Infant and young child feeding; model chapter for textbooks for medical students and allied health professionals. World Health Organisation. Zorg voor borstvoeding certificering (n.d.). Tien vuistregels. Verkregen op 2 maart 2015 via: http://www.zorgvoorborstvoeding.nl/certificering/2-tien-vuistregels-kraamzorg%20verloskundige-en-ziekenhuis Zorg voor borstvoeding certificering (n.d.). Model plan-van-aanpak voor verbetering van borstvoedingsbeleid; met als uitgangspunt de Zeven stappen voor ondersteuning van borstvoeding in Jeugdgezondheidszorg. Verkregen op 9 maart 2015 via: http://www.zorgvoorborstvoeding.nl/data/uploads/plan-van-aanpak-jgz--002.pdf
Pagina | 54 Esther Smit | 500618618
Bijlage 1: Beschrijving van de organisatie Zorg voor borstvoeding certificering is een kleine organisatie zonder winstoogmerk (Zorg voor borstvoeding, n.d.). Het is een organisatie die zorginstellingen ondersteunt om een hoge kwaliteit zorg te bieden aan cliënten die borstvoeding (willen) geven. Informatie over het Borstvoeding Friendly Hospital Initiative (BFHI) – programma wordt geboden en getoetst door middel van certificering en recertificering conform de internationale criteria van het WHO/UNICEF BFHI-programma (UNICEF et al., 2010).
Organogram
Strategische top
ondersteunende en voorbereidende staf
middenkader
uitvoerende kern
Figuur 7: Organogram Zorg voor borstvoeding certificering
‘ In figuur 1 is het organogram van Zorg voor borstvoeding certificering weergegeven. Volgens Mintzberg (2008) kun je een organisatie opdelen in vijf basiselementen. Dit zijn: de strategische top, het middenkader, de ondersteunende staf, de voorbereidende staf en de uitvoerende kern. De opdrachtgever voor dit afstudeeronderzoek is directeur bij Zorg voor borstvoeding certificering. Zij bevindt zich in de strategische top van de organisatie, samen met het bestuur. De strategische top stippelt de visie voor de lange termijn uit en is ervoor verantwoordelijk dat de organisatie het doel bereikt wordt en dat de belangen behartigd worden. De ondersteunende staf bestaat uit een beleids- kwaliteitsmedewerker en de voorbereidende staf bestaat uit een administratief medewerker. De populatie, de personen waarover in dit onderzoek uitspraken worden gedaan, zijn de klanten van Zorg voor borstvoeding certificering. Namelijk zorginstellingen die in het bezit zijn van een kwaliteitscertificaat voor begeleiding bij borstvoeding of deze willen behalen. Binnen die zorginstellingen worden werknemers die het borstvoedingsbeleid uitvoeren en moeders die zorg hebben ontvangen, ondervraagd. Dit gebeurt gezamenlijk door het middenkader en de uitvoerende kern. Het middenkader bestaat uit senior auditoren, zij zijn de schakel tussen de Pagina | A Esther Smit | 500618618
uitvoerende kern en de strategische top, aldus Mintzberg (2008). Zij sturen de uitvoerende kern, de auditoren, aan. De uitvoerende kern houdt zich bezig met het vervullen van de taken die rechtstreeks samenhangen met het primaire proces van de organisatie (Mintzberg, 2008), het (re)certificeren van instellingen.
Organisatiecultuur De organisatiecultuur is volgens Mintzberg (2008) het geheel van normen en waarden die gelden binnen een organisatie. De cultuurtypen van Quinn & Cameron zijn gebaseerd op twee dimensies. De eerste betreft de mate van ‘stabiliteit versus flexibiliteit’ en de tweede betreft de mate van ‘interne versus externe gerichtheid’. Waarbij het gaat om twee tegenstellingen. Aan de hand hiervan worden vier ideaaltypen van organisatieculturen onderscheiden. De hiërarchische cultuur, de familiecultuur, de marktcultuur en de adhocratiecultuur, aldus Mintzberg (2008). Zorg voor borstvoeding certificering kan worden getypeerd als een familiecultuur. De familiecultuur: is een cultuur waarbij er een zeer vriendelijke werkomgeving is en leidinggevenden fungeren als mentoren (Mintzberg, 2008). De loyaliteit en betrokkenheid is groot en succes wordt bepaald door klantgerichtheid en zorg voor de mensen. De flexibiliteit is hoog en deze cultuur is intern gericht. Bij Zorg voor borstvoeding certificering staan de werknemers en staf/directie erg dicht bij elkaar. Overleg gebeurt op een vriendelijke manier en men is betrokken en klantgericht. Dat leidinggevenden functioneren als mentoren herkent de onderzoeker terug in de stichting.
Beroepen De strategische top bestaat uit het bestuur en de directeur. Het bestuur is onbezoldigd en bestaat uit leden met een verschillende medische achtergrond en/of zij zijn bekend met accreditatie. De auditoren en senior auditoren zijn lactatiekundigen IBCLC (International Board Certified
Lactation
Consultants)
van
beroep.
De
staf
bestaat
uit
een
beleids-
kwaliteitsmedewerker en administratief medewerker.
Coördinatiemechanisme Volgens Mintzberg (2008) zijn er de volgende coördinatiemechanismen, te noemen: onderlinge afstemming, direct toezicht, standaardisatie van het proces, standaardisatie van de vaardigheden en standaardisatie van de output. Bij Zorg voor borstvoeding certificering wordt geen gebruik gemaakt van het coördinatiemechanisme standaardisatie van de output. Dit houdt in dat alleen het eindproduct gespecificeerd wordt en niet de weg ernaar toe (Mintzberg, 2008). Binnen Zorg voor borstvoeding certificering is er sprake van:
Pagina | B Esther Smit | 500618618
Onderlinge afstemming: er wordt gecoördineerd via informele communicatie, waarbij werknemers hun eigen werk controleren. Direct toezicht: één persoon is verantwoordelijk voor het werk van anderen. Zij geeft instructies en controleert de uitvoering van de werkzaamheden. Standaardisatie van het proces: er wordt gebruik gemaakt van zogenaamde vuistregels en gestandaardiseerde interviews. Standaardisatie van vaardigheden: de opleiding tot Lactatiekundige moet afgerond zijn en auditoren worden intern jaarlijks getraind.
Professionele bureaucratie Zorg voor borstvoeding certificering is een professionele bureaucratie. De macht is gedecentraliseerd, er wordt gebruik gemaakt van het coördinatiemechanisme ‘standaardisatie van vaardigheden’, de uitvoerende kern is belangrijk evenals de dominantie van de parameter training en indoctrinatie en stabiliteit van de omgeving (Mintzberg, 2008).
Specifieke doelgroep De specifieke doelgroep van Zorg voor borstvoeding certificering zijn zorginstellingen in Nederland die een kwaliteitscertificaat hebben of willen behalen.
Netwerk De zorginstellingen zijn aan de ene kant de klanten van Zorg voor borstvoeding certificering, maar aan de andere kant ook de partners. Werkgeverskoepels zoals Actiz (werkgeverskoepel van kraamzorginstellingen), het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid en de landelijke Borstvoedingsraad behoren tot het netwerk.
Pagina | C Esther Smit | 500618618
Bijlage 2: Brief aan respondenten Eindhoven, 25 februari 2015.
Beste cursusleider prenatale voorlichting borstvoeding, Ik ben Esther Smit, vierdejaars studente aan de Hogeschool van Amsterdam opleiding Pedagogiek. Voor mijn scriptie doe ik een onderzoek in opdracht van Zorg voor borstvoeding certificering. Ik wil het volgende onderzoeken: Welke invloed hebben psychosociale factoren (hechting en ideeën over huilen) van de moeder op het starten en doorgaan met borstvoeding en op welke manier kunnen deze gegevens worden gebruikt tijdens voorlichting? Om dit te onderzoeken heb ik respondenten nodig, daarom vraag ik uw hulp. Graag wil ik u interviewen over de voorlichting over borstvoeding die u geeft. Dit zal ik telefonisch doen, wanneer het u uitkomt. Ook wil ik u vragen in uw klantenbestand vrouwen die ongeveer een half jaar geleden zijn bevallen te willen benaderen voor een online enquête. Dit onderzoek is geheel anoniem, u kunt de link naar de enquête doorgeven aan de vrouwen, zodat ik hen niet zelf hoef te benaderen. Informatie over de duur en inhoud van het interview volgt wanneer u aangeeft mee te willen werken. Ik verwacht maximaal tien minuten van uw tijd te vragen. Als u zelf de prenatale voorlichting over borstvoeding niet geeft, maar wel weet wie dat binnen uw organisatie doet, zou u dan deze e-mail door willen sturen naar uw collega? Als u mee wilt werken wilt u dit dan in een e-mailbericht aan mij willen laten weten? Ik wil u vragen daarin ook aan te geven hoeveel vrouwen u denkt te kunnen benaderen voor mijn onderzoek. Mijn emailadres is:
[email protected] Ik hoop op uw medewerking en vertrouwen, Met vriendelijke groet, Esther Smit
Pagina | D Esther Smit | 500618618
Bijlage 3: Operationalisatietabel Enquête Deelvragen veldonderzoek 1. Welke factoren beïnvloeden volgens moeders het geven van borstvoeding? 2. Op welke manier beïnvloedt het geven van borstvoeding de pedagogische draagkracht van moeders? Begrip Meerdere kinderen?
Dimensies
Subdimensies
Microsysteem: de dagelijkse, directe omgeving waarin kinderen leven (Feldman, 2011)
Kindfactoren: aspecten die met het kind zelf te maken hebben (Blokland, 2010).
Nu borstvoeding Partner
Intensive care kind
Draagkracht: kind-, ouder- en gezinsvaardigheden, welke gezien worden als beschermende factoren (BurggraaffHuiskes, 2008). bepaald door de vaardigheden waar ouders over beschikken, de veerkracht die ze hebben en de steun die ze ervaren bij het opvoeden (Blokland, 2010).
Ouderfactoren: aspecten die met ouders en gezin samenhangen (Blokland, 2010).
indicatoren ○Ja (negatief) (Bailey & Wright, 2011) ○nee (positief) ○Ja, nooit, nee hoelang? ○Ja (positief) ○ Nee (negatief) (Mathews et al., 2014; Cox et al., 2014; Bailey & Wright, 2011) ○Conflicten/scheiding (negatief) ○Ja (negatief) ○Nee (positief) (Kruse et al., 2005; Cox et al., 2014) ○Gezond geboren: geen ziekten bij geboorte (positief) (Odom et al., 2013) ○Geboortegewicht hoger dan 2500 gram (positief) (Burggraaff-Huiskes, 2008) ○Niet excessief huilen: meer dan 3 uur meer dan 3 dagen p/w (positief)
○Ziekte/stoornis (negatief) ○Verslaving (negatief) ○Roken (negatief) (Bailey & Wright, 2011) ○Vermoeid (negatief) (Brown et al., 2014) ○Medicatie (negatief) (Li et al., 2008; Odom et al., 2013) ○Zelfbeeld positief (positief) (Burggraaff-Huiskes, 2008) ○Positieve jeugdervaringen: meeste Pagina | E
Esther Smit | 500618618
Gezinsfactoren: eigenschappen van het gezinssysteem (Bakker et al., 1998)
Mesosysteem: zorgt voor de connecties tussen de verschillende aspecten van het microsysteem (Feldman, 2011).
Sociale (gezins)factoren (BurggraaffHuiskes, 2008)
Sociale (buurt)factoren (BurggraaffHuiskes, 2008)
Macrosysteem: de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu blootstaat (Feldman, 2011)
Taken ouders: verzwaren de draaglast (Burggraaff-Huiskes, 2008)
Sociaaleconomische gezinsfactoren, culturele factoren en maatschappelijke factoren (BurggraaffHuiskes, 2008) Ontwikkelingstaken Ondersteunen
Uitvoeren
Levenstaken
wat ik heb meegemaakt positief (positief) (Burggraaff-Huiskes, 2008) ○Opvoedstijl autoritair (negatief) ○Opvoedingscompetentie: Opvoeding en verzorging zelf aan kunnen (positief) (NJi, 2010) ○Moeilijke situatie zelf aan kunnen (veerkracht) (Burggraaff-Huiskes, 2008) ○Isolement, niet voldoende goede vrienden (negatief) (Burggraaf-Huiskes, 2008) ○Contact met andere ouders (positief) (Ligtermoet & Okma, 2014) ○Steun familie en vrienden (Burggraaff-Huiskes, 2008) ○Goede contacten in de buurt (sociale cohesie) ○Prettige buurt (geen verpaupering) ○Goede en toegankelijke sociale en pedagogische infrastructuur onderwijs, zorg en welzijn (positief) (Burggraaff-Huiskes, 2008) ○Discriminatie (negatief) (Burggraaff-Huiskes, 2008)
○Fysiologische regulatie (slapen), Motorische ontwikkeling (bewegen) ○Verzorging, opvoeding, huishouden en ouderrelatie ○Sensitiviteit ○Kunnen voorzien in
Pagina | F Esther Smit | 500618618
Veilige hechting: ontstaat wanneer er op de juiste manier op een kind wordt gereageerd en verzorger en kind hun emotionele gesteldheid op elkaar aanpassen (Feldman, 2011)
Goede band met (Mathews et al., 2014)
Verwennen
Werken direct na verlof
Determinanten borstvoeding: factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden (Kools et al., 2006)
eerste levensbehoeften (Mathews et al., 2014; Cox et al., 2014; Bailey & Wright, 2011) ○Moeder (positief) ○Vader (positief) (Mathews et al., 2014)
○Het idee dat troosten wanneer kind huilt leidt tot verwende kinderen (negatief) (Mathews et al., 2014) ○Wel (negatief) ○Niet (positief) (Mathews et al., 2014; Li et al., 2008; Brown et al., 2014) ○Ongemakkelijk voelen tijdens borstvoeding (negatief) (Brown et al., 2014). ○Moeilijkheden tijdens borstvoeding (negatief) (Odom et al., 2013) ○Onzekerheid tijdens borstvoeding (negatief) (Brown et al., 2014) ○Moeilijkheden met afkolven (negatief) (Li et al., 2008; Odom et al., 2013) ○Twijfel over voedingswaarden borstvoeding (negatief) (Li et al., 2008; Brown et al., 2014; Mathews et al., 2014; Kools et al., 2006; Witsiers, 2005) ○Twijfel over hoeveelheid borstvoeding (negatief) (Brown et al., 2014) ○Kind wil niet drinken aan de borst (negatief) (Li et al., 2008) ○Kind drinkt goed aan de borst (positief) (Cernadas et al., 2003) ○Problemen met tepels (negatief) Pagina | G
Esther Smit | 500618618
Voorlichting
Aanmoediging
Zelfverzekerdheid
Informatie
(Cernadas et al., 2003) ○Voeden op verzoek (positief) (Cox et al., 2014) ○ Rooming-in: slapen op dezelfde kamer (positief) (Cox et al., 2014) ○ Eigen effectiviteit: voldoende (positief) (Kruse et al., 2006; Witsiers, 2005) ○Attitude: houding moeder positief tegenover borstvoeding (positief) (Cernadas et al., 2003) ○Familie steunt in keuze voeding (positief) (Cernadas et al., 2003; Dyson et al., 2013) ○Weinig steun kunstvoeding (positief) (Cox et al., 2014) ○Steun bij borstvoeding thuis (positief) (Cox et al., 2014; Brown et al., 2014; Cernadas et al., 2003; Dyson et al., 2013) ○Zelfvertrouwen voldoende (positief) (Craig & Dietsch, 2010) ○Hechting: goede band met kind (positief) (Cernadas et al., 2003) ○Gehad (positief) (Cox et al., 2014; Dyson et al., 2013) ○Die aansloot op wat ik wilde weten (positief) (Dyson et al., 2013) Kraamverzorgende ○Ja (positief) (Cox et al., 2014) Ziekenhuis ○Binnen 30 min op bovenlichaam (positief) (Cox et al., 2014) ○Positief tegenover borstvoeding (positief) (Kruse et al., 2005; Witsiers, 2005) Moeder van ○Gaf zelf borstvoeding moeder (positief) (Cox et al., 2014) Bij geboorte ○Van plan borstvoeding te geven (positief) (Kruse et al., 2005; Witsiers, 2005) Gekregen ○Voldoende (positief) (Shahla et al., 2010)
Pagina | H Esther Smit | 500618618
Zelf gezocht Voorlichting Ondersteuning door Leeftijd
Opleiding
Leeftijd jongste kind Beviel u van een tweeling?
○Zekerder (positief) (Shahla et al., 2010) ○Zekerder (positief) (Shahla et al., 2010) ○Ziekenhuis (positief) (Kruse et al., 2005; Brown et al., 2014) ○Jaren (Mathews et al., 2014; Bailey & Wright, 2011) ○Lagere school ○Lbo, mavo ○Mbo, havo ○Hbo, wo (Bailey & Wright, 2011) ○Maanden (Brown et al., 2014) ○Nee, j/m, ja j/j, m/j, m/m (Mathews et al., 2014; Kruse et al., 2005)
Pagina | I Esther Smit | 500618618
Bijlage 4: Topiclijst en interviewvragen Deelvragen veldonderzoek 3. Hoe wordt er op factoren die volgens de voorlichters de duur van de borstvoedingsperiode beïnvloeden ingespeeld tijdens de voorlichting? 4. Hoe worden door voorlichters factoren die de pedagogische draagkracht beïnvloeden gebruikt in de voorlichting?
Topiclijst
Determinanten borstvoedingsperiode (positief en negatief)
Determinanten in de voorlichting over borstvoeding nu
Determinanten die nog niet worden gebruikt toevoegen
Determinanten die moeilijk kunnen worden gebruikt in voorlichting
Pedagogische draagkracht versterken (sociale steun, vaardigheden en veerkracht)
Interviewvragen: 1. Kunt u factoren noemen die de borstvoedingsperiode van moeders positief of negatief beïnvloeden? (waar zij steun aan kunnen hebben en waar zij tegenaan kunnen lopen) 2. Op welke manier worden de factoren die u noemde besproken/behandeld tijdens de voorlichting? Welke factoren wel? En op welke manier? Welke factoren niet? Waarom niet? 3. Op welke manier kunnen de factoren die nog niet in de voorlichting worden besproken/behandeld volgens u het beste in worden meegenomen? 4. Welke factoren zijn lastig om in de voorlichting te behandelen? Waarom? 5. Worden factoren die de pedagogische draagkracht van de moeder beïnvloeden gebruikt in de voorlichting? Belangrijke factoren die de draagkracht positief beïnvloeden zijn sociale steun (van partner, ziekenhuis en familie, vrienden), vaardigheden (zoals aanleggen), veerkracht (het idee dat zij een moeilijke situatie zelf aan kunnen, in de eigen kracht zetten, empowerment)? Wordt hier tijdens de voorlichting aandacht aan besteed? Zo ja, op welke manier? Sociale steun, vaardigheden, veerkracht? Zo nee, waarom niet?
Pagina | J Esther Smit | 500618618
Bijlage 5: Enquête
Pagina | K Esther Smit | 500618618
Pagina | L Esther Smit | 500618618
Pagina | M Esther Smit | 500618618
Pagina | N Esther Smit | 500618618
Pagina | O Esther Smit | 500618618
Pagina | P Esther Smit | 500618618
Bijlage 6: Figuren resultaten enquête
Figuur 8: ‘Heeft u meerdere kinderen?’ afgezet tegen ‘Geeft u nu borstvoeding?’
Figuur 9: Determinanten borstvoedingsperiode gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Pagina | Q Esther Smit | 500618618
Figuur 10: Determinanten borstvoedingsperiode gemeten bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven.
Figuur 11: Band met ouders, opvatting over huilen en verwennen en werken na verlof gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Pagina | R Esther Smit | 500618618
Figuur 12: Band met ouders, opvatting over huilen en verwennen en werken na verlof gemeten bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven.
Figuur 13: stellingen over borstvoeding, voorlichting en intentie gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Pagina | S Esther Smit | 500618618
Figuur 14: stellingen over borstvoeding, voorlichting en intentie gemeten bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven.
Figuur 15: Intentie, steun en eigen effectiviteit bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Pagina | T Esther Smit | 500618618
Figuur 16: Intentie, steun en eigen effectiviteit bij vrouwen die geen borstvoeding (meer) geven.
Figuur 17: Moeilijke situaties, verzorging en opvoeding gemeten over alle moeders.
Pagina | U Esther Smit | 500618618
Figuur 18: Moeilijke situaties, verzorging en opvoeding gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Figuur 19: Moeilijke situaties, verzorging en opvoeding gemeten bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven.
Pagina | V Esther Smit | 500618618
Figuur 20: Kindfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij alle vrouwen.
Figuur 21: Kindfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Pagina | W Esther Smit | 500618618
Figuur 22: Kindfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven.
Figuur 23: Ouderfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij alle vrouwen.
Pagina | X Esther Smit | 500618618
Figuur 24: Ouderfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Figuur 25: Ouderfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven.
Pagina | Y Esther Smit | 500618618
Figuur 26: Gezinsfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij alle moeders.
Figuur 27: Gezinsfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Pagina | Z Esther Smit | 500618618
Figuur 28: Gezinsfactoren van de pedagogische draagkracht in het microsysteem gemeten bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven.
Figuur 29: Factoren van de pedagogische draagkracht in het mesosysteem gemeten bij alle moeders.
Pagina | AA Esther Smit | 500618618
Figuur 30: Factoren van de pedagogische draagkracht in het mesosysteem gemeten bij vrouwen die borstvoeding geven.
Figuur 31: Factoren van de pedagogische draagkracht in het mesosysteem gemeten bij vrouwen die geen borstvoeding (meer) geven.
Pagina | BB Esther Smit | 500618618
Figuur 32: Taken gemeten bij vrouwen die nu borstvoeding geven.
Figuur 33: Taken gemeten bij vrouwen die nu geen borstvoeding (meer) geven.
Pagina | CC Esther Smit | 500618618
Bijlage 7: Interview respondent 1 Uitwerking interview 1: Datum: 29 april 2015 Tijd: 10.17 – 10.37 Duur interview: 20 minuten 09 seconden. Linker kolom: Onderzoeker Rechter kolom: Respondent 1 Onderzoeker
Respondent 1 Met Respondent 1, heb je één seconde?
Ja Hay, bedankt voor het wachten, met Respondent 1. Goedemorgen, u spreekt met Esther Smit Goedemorgen. Hay, ik bel voor dat onderzoek. Ja, helemaal goed, hay. Komt het nu uit? Ja, het komt uit Is het goed als ik dit telefoongesprek opneem? Ja, dat is prima Euh, dan ook nog iets anders. Euh ik moet even u erop wijzen dat u ten alle tijden het recht heeft om de deelname aan het onderzoek te weigeren en dat u op ieder moment na deelname aan het onderzoek u terug mag trekken. Helemaal goed Oke, goed. Euh, dan wil ik u wat vragen stellen over factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden. Hoe deze nu in de voorlichting worden gebruikt en hoe de voorlichting borstvoeding volgens u de pedagogische draagkracht kan versterken.
Ja
Helder Oke Zeg maar je hoor trouwens Oke, kun je misschien, euh, factoren noemen die de borstvoedingsperiode van de moeder positief of negatief kunnen beïnvloeden? Euhm, ja. Ik denk dat wat positief is is of een moeder het zelf wil. Maar ook vooral of ze het leefbaar ziet. Of ze het ziet als iets waar je een redelijk normaal leven mee kunt leiden. Ja precies. Uiteindelijk. En of ze het ziet als iets dat je moet leren en waar je in moet investeren of dat ze het beeld heeft het is natuurlijk dus het zou vanzelf moeten gaan Pagina | DD Esther Smit | 500618618
oke. Dat zijn even drie factoren. Wil ze het überhaupt, ziet ze het leefbaar en ziet ze het leerbaar. oke. Ja helder. En hoe worden die factoren in de voorlichting behandeld, of worden die überhaupt behandeld?
Oke.
Oke
Hmhm.
Oke, ja duidelijk. Dus of een moeder het zelf wil dat wordt in de voorlichting behandeld.
Ik merk, denk dat er te vaak nog een te mooi verhaal wordt opgehangen En dat we dus eigenlijk die leerbaarheid ontkennen Dat mensen te bang zijn, ik merk dat zelf omdat ik dat wel doe in mijn cursus, heel vaak van zwangerschapsdocenten hoor dat ze daarom mensen naar mij doorverwijzen omdat ik niet doe alsof het leuk is, ja ook, maar euhm, ik denk dat we nog te veel aan het promoten zijn en te weinig aan het voorlichten.
Ja, maar het invoegen in je dagelijks leven en het feit dat het iets is dat je moet leren en dat het zinnig is om daarin te investeren. En, wat daar misschien nog bij komt is dat ik denk dat we te makkelijk doen over kunstvoeding.
Oke en hoe bedoelt u dat?
Op het moment dat we zeggen borstvoeding is wel iets wat we moeten leren en waar we tijd in moeten investeren, lijkt het alsof, als je de fles gaat geven ben je vanaf dag één zeker van jezelf en is het makkelijk. En dat is ook niet waar.
Ja, precies. Oke.
Dus ik denk dat we ook, misschien vergeet ik die nog, veel realistischer moeten gaan worden over flesvoeding.
Oke.
Dat dat ook lastig is en dat kinderen dan wel degelijk vaker kramp hebben en dat je als flesvoedende moeder ook zorgen hebt.
Ja.
Hè dat we dus minder van ja borst, euh.. Door die enorme focus op borstvoeding lijkt flesvoeding nog makkelijker heb ik af en toe het idee.
Ja precies, ik snap wat u bedoelt. Oke. En wordt dat nu in uw voorlichting ook besproken. Oke. Hmhm.
Ik ben ernaar aan het zoeken want het is lachwekkend moeilijk. Het is echt heel moeilijk om dat elegant te doen. Zonder dat je mensen tegen of aan het promoten of bang maakt. We hebben er Pagina | EE
Esther Smit | 500618618
gewoon geen taal voor. Lastig
Ja dat is echt heel leuk. Ik ga vanmiddag iets heel spannends doen, ik ga lesgeven aan kraamverzorgenden. En ik ga het proberen met hen, zo van ja hoe vind je nou taal hiervoor.
Zonder dat je ja.
Hoe doe je dit respectvol, niet agressief, ja exact.
Ja ik snap het. Ja.
Het is echt moeilijk. Ik denk dat daar echt een uitdaging ligt.
Ja, nou ik neem het mee. Dus dat is ook vooral een lastig onderwerp in de voorlichting.
Ja
Flesvoeding en borstvoeding en dan..
Nou, eerlijkheid. Over het hebben van een kind is gewoon hard werk. De eerste weken zijn een zoektocht. Borstvoeding is de eerste weken een zoektocht. Het is iets nieuws wat je met je lijf doet en wat daar dan vervolgens bij komt bij mijn derde punt moeders weten niet hoe het leefbaar kan worden.
Ja
En ik denk dat we dat ook onderschatten, dat heel veel mensen die borstvoedingsvoorlichting geven zelf ervaren hebben hoe makkelijk het kan zijn en hoe leuk. Maar heel veel moeders hebben de ervaring om zich heen van vrouwen die borstvoeding hebben gegeven die zijn gestopt in de eerste zes tot acht weken. En dan is borstvoeding misschien wel leuk, maar zeker niet snel en makkelijk. En je merkt ook dat consultatiebureaus heel erg blijven steken in de kennis over de eerste twee maanden. Een voeding moet minstens 20 minuten per borst, pijn is normaal, maar dat na drie maanden die zelfde voeding binnen zeven minuten klaar kan zijn, dat weten we niet meer. Dus waar werk je in godsnaam naartoe. Want waarom zou je doorzetten, voeden het doet zeer en ja waarom zou je dan doorzetten. Nou, omdat het gezond is voor je kind, duh. Maar als je dan niet gezien hebt en weet hoe makkelijk het is na vier maanden om even op een terras om even drie minuten je shirt omhoog, je kind kan er weer tegen. Als je dat niet weet en niet gezien hebt, waarom zou je dan doorzetten.
Hmhm.
Ja precies, ja oke.
Ja precies, omdat het lastig is in de eerste periode.
Ja en dat is wat ik bedoelde met dat leven we nog niet voor. En je ziet, ik weet niet of je
Pagina | FF Esther Smit | 500618618
de laatste borstvoedingscijfers gezien hebt, maar die gaan omhoog. Dus er komt pas heel kort weer een groep vrouwen die langer dan drie maanden zichtbaar aan het voeden is, dat het er zoveel zijn dat je ze weer gaat zien. Wat ook weer werkt in dat meer vrouwen het zien en dus ook het goede voorbeeld zien.
Zien van: o, daar werk ik naartoe.
Dat bedoel ik ja, leuk. Leuk om te horen zo.
Andere insteek dan je verwacht had?
Nou dat niet persee, maar een goed verhaal en de blik erop zegmaar. Vind ik leuk om te horen. Even kijken hoor, dan de laatste vraag alweer eigenlijk. In mijn onderzoek gaat het ook over pedagogische draagkracht. En belangrijke factoren daarvan zijn sociale steun, van partner, ziekenhuis, familie en vrienden. Vaardigheden, bijvoorbeeld het aanleggen. En veerkracht, het idee dat zij een moeilijke situatie zelf aankunnen.
Hmm, oke.
Wordt daar in de voorlichting aandacht aan besteed? Aan de sociale steun bijvoorbeeld?
Ja, precies, ja.
Ja.
Ja.
Ik weet natuurlijk niet wat de voorlichting doet. Ik denk wel dat in de meeste voorlichtingen aandacht wordt besteed aan de noodzaak van steun. Ik weet wel dat ik in mijn voorlichting heel expliciet inga op de rol van vaders. Wat ik in de praktijk nog wel zie en dan ga ik dus even niet zo zeer over voorlichting, maar meer wat ik zie dat er in de praktijk gebeurt als vrouwen borstvoeding geven en problemen krijgen. Is dat veel vaders nog niet weten hoe ze kunnen ondersteunen, dus ik denk dat de rol van vaders in de zin van, en dan niet in de zin van steun je vrouw, daar kan een vader geen, als ik hoor van ondersteun je man dan denk ik hoe bedoelt u, kan het iets concreter graag. Ja hallo. Dus ik denk dat we veel meer met concrete dingen moeten komen en ook veel meer dingen waar ze wat mee kunnen. Als je zeg tegen mannen kijk of het voeden er mooi en leuk uitziet, daar heeft hij niks aan. Maar kijk of die borst gevormd wordt parallel aan de mond van je kind, daar kan een vent wat mee. Ja? Mannen zijn beter in knuffelen als een kind borstvoeding krijgt dan vrouwen, dat moet je ze even uittekenen, dan gaan ze stralen. Waar moet je op letten? Kijk eens naar de handjes waar zitten die bij het mondje of? Je moet ze echt een soort Pagina | GG
Esther Smit | 500618618
gebruiksaanwijzing geven voor hun kind. Ja precies, dan gaat het steunen ook makkelijker.
Exact, ik heb laatst een briljant voorbeeld gezien van hoe het kan. Een vrouw die, nou aanleggen was echt geen optie meer. En die man zei, ja ik wil, net als jij, heel graag dat ons kind moedermelk krijgt. Als jij nou gaat kolven, ga ik meer het huishouden doen.
Ja vind ik mooi, ja
Hè want kolven kost jou meer tijd, dat is niet leuk, oke dan ga ik nu koken en de was doen, dan verdelen we het zo. En dan denk ik yes, dit is delen.
Ja, dat is steun op zijn best.
Ja en ook echt het zien als een klus, jij verzorgt de melk voor ons kind, dan doe ik dit zodat jij.. en nou, dat is het deel voor vaders. Wat ik zie bij moeders aan veerkracht, is dat ze te weinig leren gebruik te maken van de ontspanning die borstvoeding met zich meebrengt. We zijn bezig met ze te leren, zorg dat je.. aanleggen.. maar dat je lekker kan zitten, dat vergeten we, het wordt een klus. En dan hoor je ook van ja het kost zo veel tijd. Een half uur op de bank zitten met een leuk kind in je armen, hoe dramatisch is dat? Ja? Je zit te voeden, maar je zit ook.
haha, ja Ja, het is ook een moment van rust als het goed is.
En als we het dan over veerkracht.. Exact, ik bedoel het is multitasken bij uitstek, want je zit en te voeden, en te ontspannen en contact met je kind. Hoe efficiënt wil je het hebben. Haha. Als we dat aspect meer gaan uitleggen. Hè je hoeft daarna niks uit te koken, niet te steriliseren, is dat even mazzel. Gebruik dat half uur om op te laden, je kind te knuffelen, joe hé door met het leven. Dan gaat die veerkracht ook weer omhoog.
Ja, ja
Nachtvoedingen zijn een klus, maar je kan wel blijven liggen.
Ja, je hoeft niks op te warmen.
En ik kreeg van de week een smsje van iemand, ik heb een probleem, mijn kind slaapt door. A heb ik last van mijn borsten en vooral, ik mis het.
Ah, ja
Dat is dus zo iemand die achteraf en vooral de laatste weken het kon zien als o, gezellig. Nou ik denk dat we dat ook wel wat meer, om die veerkracht op te bouwen, wat hebben vrouwen nodig: rust en tijd met hun kind. Nou, dat is exact wat voeden oplevert
Pagina | HH Esther Smit | 500618618
als je het kunt gaan brengen als een ontspannen moment met je kind. En daarvoor zullen we een deel van die techniek aan het eind van de kraamweek weer los moeten laten Hoe bedoel je?
Nou nu focust iedereen op controle, grip, het moet wel goed gaan, krijgt je kind wel genoeg. Maar we kunnen ook vragen: zit je lekker?
Ja.
Heb je plezier in je kind in je armen. Hoor je hoe leuk hij drinkt. En op die manier kun je die veerkracht gaan ondersteunen want dan wordt voeden voedend, ook voor de moeder. En nu zeggen we zorg wel dat je goed drinkt, want anders heb je niet genoeg voeding. In plaats van dat we zeggen, zorg dan ook dat je meteen wat te drinken hebt want dan kun je er daarna weer tegen.
Ja. Dat is misschien een beter uitgangspunt.
We kunnen het leuk, en dat is net zo waar
Hmhm, je zit geen onzin te verkopen dan.
Nee precies, haha. En ik denk dat wat pedagogisch ook nog belangrijk is dat we ons realiseren dat we een groep ouders hebben die geen idee hebben wat een kind is. Harvey Karp heb ik ooit horen spreken en dat vond ik een eye opener. Dit is de eerste generatie ooit op deze planeet die niet weten wat baby’s zijn. Die niet opgegroeid zijn met kinderen om zich heen. Die zelf ouder worden zonder ervaring. En dat geldt voor de hoogopgeleiden, voor de jonge meiden en ook voor de laagopgeleiden. Want je hebt normaal gesproken geen broertjes of zusjes meer onder je of naast je of neefjes of nichtjes. Dus we onderschatten denk ik hoe incompetent mensen zich voelen met een kind anzich. Hoe moeilijk het is om een armpje door een mouwtje te krijgen.
Hmm
hmhm ja.
Oke.
Eh, ja zo ongeveer wel.
Nee, maar serieus. Ik zie moeders die last hebben met het op hun buik draaien van hun baby, van drie weken oud. En dat zijn competente, leuke vrouwen, goed in hun werk. Maar ze hebben nog nooit een baby hoeven doen. en die vrouwen vragen we na hun kraamtijd om hun gevoel te volgen. huh? Welk gevoel. Ik heb laatst zo gelachen, ik had een econometriste, weet je wat een econometriste doet? Nou dat is het meest rekenkundige. Daar had de kraamverzorgster tegen gezegd, volg Pagina | II
Esther Smit | 500618618
je gevoel nou maar. Eeuh ja sorry maar dat is lullig.
Die is dat niet gewend.
Ja.
Ja.
hmhm, hoe het hoort, hoe het gaat.
Die kan dat helemaal niet. Geweldig mens, top moeder, maar zeggen: volg je gevoel. Nee, liever ga elke week even wegen, zorg dat ie binnen de curve valt en bouw gevoel op. Maar, gevoel voor getallen heeft ze meer dan ik, ik heb geen enkel gevoel voor getallen. Je kunt me een offerte voor leggen en dan denk ik, ja het zal wel. Zij ziet in een klap ja dat klopt niet, maar gevoel voor een kind, nee. Ik denk dat we met die pedagogische vaardigheden ook meer moeten. Want nu is het zo, moeders komen doodmoe aan bij een consultatiebureau. Nachtvoedingen… je kunt ook stoppen met voeden, maar is het het voeden, of is het het kind? Nou en ik denk dat wij als cultuur geneigd zijn te denken dat borstvoeding een hele zware klus is. Dus op het moment dat we die borstvoeding eraf halen hebben vrouwen het lichter. Maar is het de voeding of is het het kind. Maar ik denk dat we dus veel meer kunnen gaan vragen van hoe doe je die nachtvoedingen dan? Hoe zijn je dagen? En wat had je dan verwacht van het hebben van een kind? En kun je op een andere manier je rust nemen? Dus ook daar denk ik dat we veel meer moeten gaan inspelen op ouders die niet weten wat een kind is. Ja, ik heb het zelf gemerkt. Ik heb drie tieners en ik heb een collega op een gegeven moment in huis genomen in verband met een scheiding uit huis moest met een kind van anderhalf totdat die twee en een half was. En op een gegeven moment zat mijn dochter, we zaten te ontbijten en boven deed dat jochie alsof hij vermoord werd. Mijn jongste van 17 vroeg: mam, gaat het goed daar? Ik zei: jahoor, zijn haar wordt gewassen. Zo klinkt het niet. Ik zei nee, maar hij is twee. O, waren wij ook zo? Ja. Een paar dagen later, of weken later zitten er een aantal van die tieners op de bank. En dat jongetje zijn haar wordt gewassen. En ik hoor één van die jongens tegen mijn dochter zeggen dat gaat niet goed daarboven. Jahoor, zegt mijn dochter, zijn haren worden gewassen. Ja, o is dat normaal? Ja voor een twee jarige is dat normaal, zo waren wij ook. O, nou weet je opvoeding geslaagd. Maar het feit dat een
Pagina | JJ Esther Smit | 500618618
haha.
En hoe moet dat dan als zij zelf een kind krijgen.
Ja. Ja.
achttienjarige niet weet hoe een tweejarige in elkaar steekt is best shocking.
Exact. Dus we zullen veel meer moeten gaan uitleggen dat het normaal is dat een kind van zes weken onmogelijk is en even niet te filmen. Niet te snappen en dat het normaal is dat kinderen vaker drinken ’s avonds. Dat doen wij ook, na het avondeten, slokje hier slokje daar, olijfje, koekje, kopje thee. En dan ga je slapen. O, ja verrek. Oke dus dat doen kinderen ook. Dus dat betekent niet dat ik ’s avonds te weinig melk heb? Nee dat betekent niet dat je ’s avonds te weinig melk hebt, dat betekent niet dat je kind zwaardere voeding nodig heeft van kunstvoeding of een andere fles, het betekent alleen dat hij bij je wilt zijn. O oke. En door. Dus ik denk dat we daar. En als ik dan nog even door mag, er komt een groep ouders aan die niet kunnen koken.
Ja, ja.
Die denken dat eten uit de muur komt. En die moeten we gaan uitleggen hoe baby’s eten. Dat is in Amerika en Engeland al een probleem.
Ja dat geloof ik ja, daar lopen ze verder ‘voor’ in dat.
Ja, of achter. Ja maar daar zit je dus, daar hebben voorlichters te maken met ouders die bij wijze van spreken schrikken van het idee dat een ei uit de billen van een kip komt. Nou die moet je dan gaan uitleggen dat moedermelk schoon is. Dat wordt lastig. Kortom, er ligt nog wel een uitdaging.
Hmhm, ja. Nou hier kan ik zeker wat mee, heel fijn.
Mooi, leuk onderzoek. Hoeveel mensen ga je interviewen?
Ja, ik vind het zelf ook heel leuk. Vier of vijf is de planning
Leuk, ik ben heel benieuwd. Mag ik een verslag als je klaar bent?
Ja, zeker.
Helemaal leuk. Als je nog vragen hebt, geef een gil en als ik niet reageer, stalk mij.
Dat werkt het beste?
Ja dat mag echt, dat werkt echt het beste en dat vind ik niet erg. Bedankt. Succes
Oke, is goed. Hartstikke bedankt. Daag. Bedankt hè, daag. Pagina | KK Esther Smit | 500618618
Bijlage 8: Interview respondent 2 Uitwerking interview 2: Datum: 29 april 2015 Tijd: 11.34 – 11.48 Duur interview: 14 minuten 49 seconden Linker kolom: Onderzoeker Rechter kolom: Respondent 2 Onderzoeker
Respondent 2 Met Respondent 2
Goedemorgen, met Esther Smit. Ik bel voor het onderzoek. Ja, vrouw van de klok, ja. Haha. Ja, komt het nu uit? Ja, goed zo. Ja, is prima. Oke, fijn. Is het goed als dit telefoongesprek wordt opgenomen? Ja, prima. Oke, fijn. En dan nog iets wat ik even moet vertellen is dat ik u erop wil wijzen dat u ten alle tijden het recht heeft om deelname aan het onderzoek te weigeren en dat u zich ook op ieder gewenst moment na deelname aan het onderzoek mag terugtrekken. Oke, oke. Oke, dan is dat gezegd. Precies Ik wilde u wat vragen stellen over factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden, hoe deze nu in de voorlichting worden gebruikt en hoe de voorlichting borstvoeding volgens u de pedagogische draagkracht kan versterken. Ja, het komt in stukjes.
ja
Zo, hele mond vol.
Kunt u factoren noemen die de borstvoedingsperiode van de moeder positief of negatief kunnen beïnvloeden?
Ja, ja.
Beide.
En dan bedoel je als de baby er al is? Of.. Oke, beide. Ja. Een goede voorlichting is natuurlijk heel belangrijk en heel veel moeders willen alle informatie die er maar te krijgen is ook opdoen tijdens de zwangerschap. Maar ik merk bij aanstaande moeders dat ze vaak denken als ik alles weet komt het goed. En de directe omgeving is natuurlijk heel belangrijk, hoe staat de partner erin, familie, vrienden zijn ook een belangrijke factor. En hoe zit zij zelf geestelijk, lichamelijk in elkaar om dat moederen met borstvoeding aan te kunnen.
Pagina | LL Esther Smit | 500618618
Ja precies. Even kijken hoor, dan wil ik nu graag kijken hoe die dingen die u net allemaal heeft genoemd in de voorlichting komen. U noemt dat goede voorlichting belangrijk is, dat probeert u neem ik aan. En dat aanstaande moeders graag alles willen weten, hoe gebruikt of behandeld u dat in de voorlichting?
En daar dan op ingaat tijdens de voorlichting. En u gaf aan dat de directe omgeving heel erg belangrijk is, de partner, familie en vrienden. Hoe behandeld u dat in de voorlichting?
En het blijkt ook dat vrouwen op hele jonge leeftijd daar een bepaald idee over hebben en dat speelt heel erg mee hoe ze zich als vrouw en als moeder ontwikkelen. Dat is factor één. En het werk en borstvoeding geven is voor heel veel vrouwen, toch, blijft een lastig iets. En vrouwen zijn altijd heel, voelen zich heel verantwoordelijk in hun werksituatie en laten vaak dat voorgaan. Dat merk ik toch wel. En een goede start is altijd hartstikke belangrijk. Hoe gaan de eerste weken. Toch hebben moeders vaak al besloten hoe lang ze gaan voeden. Ook als de start juist super goed is. Dat ze dan toch beslissen om af te bouwen. Dat zit toch allemaal heel erg ingepland. Moeders die heel veel strubbelingen hebben gehad in het begin en als ze die overwinnen, dan geeft dat juist weer kracht om heel lang door te gaan. En ja, dat soort dingen
Ja, ja.
Ja, als ik een groep heb in mijn voorlichting probeer ik altijd te checken waar liggen de vragen vooral. Wat er speelt daar probeer ik altijd wel heel veel aandacht aan te besteden. En heel veel moeders willen ook bevestiging horen. Je probeert heel duidelijk te vertellen hoe dingen werken. En dat ze ook dichtbij hun eigen lichaam moeten kunnen staan. Beeldend, een filmpje over een bepaald onderwerp slaat altijd goed aan. Ervaringen uit de praktijk is voor moeders die zwanger zijn nog heel ver weg. Nou goed, ik kan je er heel veel over vertellen natuurlijk. Maar het is natuurlijk wel belangrijk dat je een beetje aanvoelt wat er speelt bij deze moeders en daarop inspeelt.
Ja het is fijn als er mannen bij zijn, vaak zijn dat juist de partners die heel erg betrokken zijn. En de mensen die je niet ziet, nouja dan moet je dat maar allemaal.. ja hoe behandel je dat, het is fijn als de vader in beeld is zodat je hem daarop kunt aanspreken, zo van hoe vind je dat, vind je het leuk en hoe Pagina | MM Esther Smit | 500618618
Hem echt letterlijk bij de voorlichting betrekken.
Ja, en is dat dan lastig om te behandelen in de voorlichting als familie en vrienden er zo tegenover staan?
Ja. En u gaf aan dat hoe de moeder zelf in elkaar zit ook vooral invloed heeft op de borstvoeding en dat ze vanaf jongs af aan daar vaak al een idee over hebben?
Ja, zie je dat vrouwen die vooraf graag borstvoeding willen geven ook meer moeite doen om het te laten slagen.
Werk en borstvoeding, hoe wordt dat behandeld?
vind je het. Heel veel aandacht aan de partner besteden.
Ja, ja. En goed, we hebben dat op het consultatiebureau, als we een eerste huisbezoek doen dan is de baby twee weken en dan is de vader er heel vaak bij. Dan is dat een heel goed moment. Nouja, goed als die honderd procent achter moeder staat dan is dat gewoon heel fijn. En er is natuurlijk altijd familie en kennissen die zeggen moet je je kind nou weer voeden, ja dat blijft toch altijd. Maargoed, een moeder die sterk in haar schoenen staat die haal je er dan toch altijd wel uit.
Ik breng het altijd wel ter sprake en ik vind het ook altijd wel een uitdaging om te kijken hoe gaan we dan hier mee om. Het zijn toch weer andere mensen dus het is iedere keer weer zoeken om te kijken wat speelt daar.
Ja, ik denk dat dat heel erg meespeelt ja. En heel veel moeders zullen het goed doen omdat het goed blijkt voor de baby. En dan kan het toch tegenvallen als alles niet zo blijkt te lopen als hoe het moest lopen. En dat hangt heel erg af van hoe je daar samen een oplossing voor kunt vinden en in hoeverre een moeder bereid is daar stappen voor te ondernemen. Dat is ook heel erg wisselend, de ene moeder heeft zoiets van het zijn te veel toeters en bellen: dan maar niet. En een andere moeder die gaat daar gewoon veel verder in mee.
Jahoor, die doen wel moeite en toch kan het dan wel heel erg tegenvallen en dat is dan heel verdrietig. Maar dan kiezen ze toch voor het welzijn, voor wat zij denken wat meer rust geven, dat er dan gestopt wordt.
Nou als een moeder vier dagen werkt vind ik dat heel pittig en complimenteer ik haar ook. Ik vind het altijd geweldig als dat met kolven en werken toch slaagt. Goede voorbereiding, heel veel vrouwen komen dat voorbespreken Pagina | NN Esther Smit | 500618618
Nee zeker, ja. Dan naar mijn volgende punt. U noemde het zelf ook al, moeders die strubbelingen overwinnen krijgen daar meer kracht door en gaan daar door er misschien langer mee door. Dan ga ik door met mijn volgende punt wat daarop inhaakt. Factoren die de pedagogische draagkracht van de moeder beïnvloeden worden die gebruikt in de voorlichting? En dan gaat het over sociale steun van partner, ziekenhuis en familie, dat hebben we al gehad eigenlijk. Vaardigheden, zoals aanleggen en veerkracht het idee dat zij moeilijke situaties zelf aan kunnen, dat was mijn punt wat ik net noemde.
Ja, omdat er een negatieve lading aan hangt. En dan tenslotte, wordt, ik denk dat u dat net al bedoelde met dat er filmpjes worden laten zien, gaat dat ook over de vaardigheden die moeders meekrijgen zoals het aanleggen, gebeurt dat door filmpjes?
voordat ze gaan werken. Dat is altijd heel goed om te weten dat ze daar heel gedegen mee omgaan. Nouja, goed heel veel vrouwen stoppen gewoon als ze moeten gaan werken, dat willen ze er allemaal niet bij hebben. Dan hebben ze daar ook al gewoon een idee over, ook al zeg je van, als je tegenargumenten geeft heeft dat bijna geen zin want ze hebben er al een beslissing over gemaakt. En dan ja, is het aan hun. Maar er zijn ook heel veel moeders die zeggen van ja, het gaat allemaal super goed. En dan denk ik wauw hoe krijgen ze het allemaal voor elkaar? Dat is echt een compliment waard hoor. Maar nogmaals, de een is de ander niet.
Ja, ja, zeker.
Ja, ja
Moeilijke situaties kan ik er een heleboel van opnoemen, maar als een moeder echt echt wil voeden dan wordt ze ook zo strijdlustig, en dat is heel jammer dat ik dat woord moet gebruiken, want ze moet zichzelf beschermen tegen de buitenwereld. Maar als die knop bij haar om is en ze denk ik zal en ik wil echt me niet laten beïnvloeden dan worden dat de meest krachtige moeders die borstvoeding geven. En die worden dan vaak als fanatiek gezien en dat zijn de strijdlustige, dat is heel vervelend om die woorden te gebruiken, maar zo is het vaak wel.
Ja. Natuurlijk ja. Zo gaat het vaak wel ja.
O, ja door filmpjes, ja precies. Het aanleggen, verschillende houdingen, liggend voeden, wat doe je met stuwing, wat doe je Pagina | OO Esther Smit | 500618618
Oke, ja. Nou, dan weet ik wat ik moet weten.
met pijn, ja. Heel veel dingen, kolven en al dat soort praktische vaardigheden. Het is natuurlijk best veel informatie en het is heel fijn als je ze wijst op de inloop spreekuren die wij hier hebben in (plaatsnaam). Dat ze langs kunnen komen wanneer het niet gaat zoals ze dat zouden willen. En kijk, voorlichting en praktijk is natuurlijk nog even ook verder. Echt, er blijft ook heel veel niet hangen.
Ja, pedagogiek, laatste jaar nu. En dit wordt gebruikt voor mijn eindscriptie.
Ja jij bent bezig met de opleiding.
Zal ik het naar u toesturen als het af is?
Oke.
Ja klopt.
Ja graag, dat vind ik leuk. En je doet een opdracht voor stichting Zorg voor Borstvoeding als ik het goed begreep he hè?
Ja, die wil dat er een checklist, is een beetje een gek woord, maar handvatten komen voor cursusleiders om de factoren in de voorlichting kunnen gebruiken.
Leuk, spannend. En wat gaat Zorg voor Borstvoeding daar mee doen, weet je dat al?
Dat probeer ik te maken.
Oke, Ja oke, spannend
Ga ik opsturen, hartstikke Bedankt
Ja, nou leuk, ik wens je heel veel succes en ik kijk uit naar wat het is geworden.
Daag Oke, succes, dag hoor Esther
Pagina | PP Esther Smit | 500618618
Bijlage 9: Interview respondent 3 Uitwerking interview 3: Datum: 29 april 2015 Tijd: 12:06 – 12.26 Duur interview: 20 minuten en 52 seconden Linker kolom: Onderzoeker Rechter kolom: Respondent 3 Onderzoeker
Respondent 3 Hallo met ‘respondent 3’
Goedemiddag u spreekt met Esther Smit Hee, hallo Ik bel voor het onderzoek, komt het nu uit? Jahoor, prima Oke, goedzo. En u had ook al toestemming gegeven dat dit telefoongesprek wordt opgenomen
Ja
Voor de zekerheid. Ook nog even iets dat ik altijd moet zeggen: dat ik erop wil wijzen dat u het recht heeft deelname aan het onderzoek te weigeren en dat u op ieder moment na het onderzoek uw deelname mag terugtrekken. Oke, goedzo Euhm, dan nu. Ik wil graag vragen stellen over factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden, hoe deze nu in de voorlichting worden gebruikt en hoe de voorlichting over borstvoeding volgens u de pedagogische draagkracht kan versterken hmhm Euh, dan ten eerste: kunt u factoren noemen die de borstvoedingsperiode van de moeder positief of negatief kunnen beïnvloeden? hmhm ja is goed.
Ja. Hmhm.
Ja.
hmhm ja precies
Euhm, eens even kijken. Laat ik met negatieve dingen beginnen. De advisering van iedereen, je leefomgeving, specialisten, de huisartsen maar ook de buurvrouw. En je werk natuurlijk en het beginnen met werken, dat is sowieso van invloed op de borstvoeding. Als de borstvoeding niet zo lekker loopt en er geen goede ondersteuning wordt gegeven. Dat is erg van belang. En continue steun en positief beïnvloeden van de borstvoeding dat is erg van invloed of mensen wel of geen borstvoeding geven. En ja, strakke richtlijnen denk ik. Bijvoorbeeld dat het baby’tje moet gaan doorslapen bij wijze van spreken, dat er zoveel uur tussen moet zitten. Dus te strakke richtlijnen kunnen erg van invloed zijn.
Ja, oke. Mooi rijtje. En kunt u ook nog Pagina | QQ Esther Smit | 500618618
positieve factoren noemen. Ja, precies.
Nou ja ik kan het omdraaien. In ieder geval goede voorlichting. In ieder geval positief staan tegenover borstvoeding dat dat duidelijk is voor iedereen. Dat je al geen poster op kunt hangen over borstvoeding en wel over BH’s dat vind ik al heel belachelijk.
oja, ja.
Haha.
Hmhm Hmm Ja. Ja.
Hmm.
Oke. Ja bijzonder.
Ja.
Haha, ja precies.
Ja.
Hè alleen al. En dat er nog steeds restaurants zijn die mensen negatief behandelen. We gingen positieve dingen doen hè. Nou dat je dus inderdaad positief zegt van hier mag je borstvoeding geven, heel natuurlijk en hier kun je kolven, als je wil kolven. Dat iedereen zegt natuurlijk geef je borstvoeding en natuurlijk help ik je als het even niet gaat. En het ligt niet meteen aan de borstvoeding als er iets niet goed gaat maar aan andere dingen. Hè als je die insteek hebt. Geef niet meteen de borstvoeding de schuld maar ga kijken wat erachter ligt. Emotioneel en relationeel. Want het is vaak niet de borstvoeding maar meer moeheid, stress of wennen. Dat zal al een hele hoop schelen. Ik heb zelf vorig jaar een onderzoekje gedaan in Stockholm bij het ziekenhuis heb ik een interview afgenomen. Nou daar staan ze echt zo anders ertegenover dan hier, dat is echt een wereld van verschil. Hè en dat de verloskundigen daar gewoon zeggen ga gewoon twee maanden je baby volgen en laat je baby bepalen wanneer de borstvoeding gegeven moet worden. Dag en nacht en daarna kun je altijd zelf nog je eigen ritme gaan bepalen. Maar de eerste twee maanden zijn gewoon voor je baby en moet je toch zo veel mogelijk herstellen en rusten. En hoef je nog niet naar een feestje of naar de Bijenkorf. Hè want dat moet in Nederland zo snel mogelijk weer. Naar een feestje, gewoon alsof je nooit wat gehad hebt. En het zijn vaak kinderen die heel erg moeilijk geconcipieerd zijn. En dan heb je eindelijk je baby en soms ook couveusebaby’s en vervolgens moet alles dan maar helemaal goed gaan en vanzelfsprekend zijn. Nou als wij dat maar allemaal heel gewoon vinden dat alles gewoon rustig zijn tijd nodig heeft, dan zal dat voor de moeder al een stress minder zijn.
Ja precies als iedereen die houding neemt in plaats van het moet allemaal snel en zoals voor de bevalling ging. Ja en dat wij ook zeggen neem gewoon je Pagina | RR Esther Smit | 500618618
Niet meer nee.
tijd, je krijgt geen tien kinderen in het algemeen. Die één, twee, of misschien drie daar moet je toch gewoon lekker van kunnen genieten.
Ja, ja. We hebben haast, het lijkt wel alsof het leven morgen ophoudt, in plaats van dat het als het goed is nog een tijdje doorgaat Ja, precies, oke. Dan wil ik het nu graag hebben over de factoren die u net noemde besproken of behandeld worden tijdens de voorlichting. Ja. Ik zal ze even afgaan. hmhm Wat u als negatief noemde was: advisering van de omgeving specialisten, huisarts, maar ook de buurvrouw, hoe gaat u daar in de voorlichting mee om?
Ja.
Ja. Hmhm.
oh joh oke. Nee. oh jeetje.
ja. ja precies.
Ik heb dus veel voorlichting gegeven aan zwangere stellen en tegen hen zei ik altijd bepaal voor jezelf wat je wil. Dat wil niet zeggen dat je het dan ook perse moet doen, je kunt het natuurlijk altijd bijstellen, maar dan samen al een goed beslagen ter ijs komt. Dat je bedenkt van ik wil borstvoeding geven na de bevalling, of dat je zegt ik laat het helemaal afhangen van de specialist. Nou dat maakt al een verschil uit. Maar als je zegt nee, wat er ook gebeurt ik geef die borstvoeding een kans. Want het blijkt dat vrouwen die bewusteloos zijn ook gewoon borstvoeding kunnen geven. Dat was wel heel bijzonder. Dus dingen die je soms niet voor mogelijk houdt, zelfs wij niet. Maar die moeder die had beslist gezegd en die vrouw was dus echt in coma, maar ze konden gewoon melk kolven. Dus ja, als je dus perse wil. Dan kun je dus zeggen probeer alles. En dat een man dat ook weet, want als die man dat niet weet dan staat hij ook met zijn rug tegen de muur en is het een probleem zegmaar. Dat je samen gewoon weet wat je wil en dat wil dan niet zeggen dat dat dan ook allemaal moet gebeuren, maar dat je in ieder geval een goed begin hebt samen.
Oke, ja. En werk is vaak een belemmering zei u. Ja. Hoe bespreekt u dat? Nou, veel mensen die gaan al heel vroeg beginnen. En jammer genoeg, vind ik zelf, dat lactatiekundigen daar ook een beetje in mee gaan door te zeggen ja je moet dan toch met vier weken beginnen met een Pagina | SS Esther Smit | 500618618
Hmhm.
flesje. Vaak beginnen de mensen dan toch met twee en een halve maand, drie maanden met werken. Dan zeg ik: zorg ervoor dat je een aantal weken goed de borstvoeding geeft, zonder pijn zonder klachten. En dan daarna als dat gewoon echt goed gaat en je wil dan toch het flesje gaan oefenen, ga dan het flesje oefenen. Met een klein beetje moedermelk.
ja, precies, ja,oke. Dat het kindje went aan het speentje en dat het dan beloond wordt met een slokje moedermelk. En als je dat dan een keer per dag doet, liefst een ander, dan heb je alvast dat ritme erin en hoef je je ook eigenlijk bijna geen zorgen te maken. Hmm, ja oke.
Voorop stellen.
Maar wat mij betreft dus gewoon dat werk nog even uitstellen en je eigen gezondheid en je baby de eerste plaats geven. Vooral bedenken dat je tot je 70ste mag werken straks. En je baby heb je vaak niet tot je 70ste.
Haha nee ja precies. Dat soort grapjes maak ik er dan ook vaak tussendoor Even luchtig maken Even luchtig houden. En vooral zij moeten bepalen, maar dat ze ook die ruimte hebben om dat te bepalen. Hmhm. En geeft u in de voorlichting ook aan waar moeders naartoe kunnen als de borstvoeding niet lekker loopt.
Hmhm. Oke. Hmhm.
Ja.
Ja.
Ja, zeker. Ik ben zelf lactatiekundige van (plaatsnaam). Dus ik heb al mijn collega artsen en verpleegkundigen scholing gegeven jarenlang. En ik weet gewoon dat kennis behoorlijk laag is. Ondanks alle moeite die we daarvoor doen, maar ze zijn heel snel geneigd dan mee te gaan met de klacht. Dus ik adviseer in de voorlichting, wil je graag borstvoeding geven, schrijf het op. Ben je bang dat het niet goed gaat, ga bellen naar een lactatiekundige en vraag daar advies. Natuurlijk kun je naar het consultatiebureau gaan, zeker. En ook heel, wat mij betreft altijd, maar als zij het antwoord niet helemaal hebben zoals jij dat het liefste zou zien, voor jou. Gewoon doorgaan en vragen naar een lactatiekundige die er ook altijd zijn bij elk bedrijf tegenwoordig die iets met zuigelingen en peuters te maken hebben. Dus ik wil wel graag dat ze naar die artsen en verpleegkundigen gaan, maar ook dat ze zeggen van, nou dit was eigenlijk niet mijn
Pagina | TT Esther Smit | 500618618
Ja precies.
bedoeling zo. Ik wil ze beslist niet afkraken, want ik vind ook niet dat ze alles hoeven te weten perse. Maar het is soms moeilijk om toe te geven dat ze niet alles weten en dan komt er een antwoord wat niet voor iedere moeder bevredigend is. Dus ik wil ze echt niet afkraken hoor.
Nee, nee dat snap ik. Ik snap wat u bedoelt. En de strakke richtlijnen, hoe gaat u daarop in?
Hmhm.
Oke.
Ja, ja.
Hmm, oke.
Nou wat ik bijvoorbeeld dan jammer vind, is dat er eigenlijk een goede richtlijn is over wiegendood, dat baby’s op hun rug moeten liggen, dat lijkt me prima. De speen vind ik zelf wat minder prima, alhoewel het in Scandinavië wel wordt geadviseerd, maar wat minder dringend dan in Nederland. De fopspeen is wat mij betreft prima als de baby overmatig veel zuigbehoefte heeft en de baby ook overmatig veel groeit om het zo te zeggen. Dat het echt te veel zuigbehoefte heeft misschien. Dan lijkt mij dat als afleiding een mogelijkheid. Maar er staat bijvoorbeeld ook dat de baby zes maanden in de buurt van de ouders hoort te blijven. En die richtlijn wordt dan weer niet genoeg geadviseerd. Terwijl dat belangrijk is voor de veiligheid en de borstvoeding.
Dus sommige onderdelen van de richtlijn worden wel strak nageleefd, maar anderen worden een beetje ondergeschoven. ja, ja. Oke.
Ja.
Hmhm.
En voor de rest hoeft het van mij ook geen wet te zijn. Alhoewel ze daar in Scandinavië iets duidelijker in zijn, voor de borstvoeding en voor de veiligheid zeggen blijf je gewoon de eerste paar maanden in de buurt van je baby, als moeder, als ouder, als familielid. En ga je niet te veel op stap, maar dat wil niet zeggen dat je het niet mag, maar dat is gewoon gezonder voor jezelf en voor je baby. En daar doen ze dat dus ook gewoon niet. En dan wordt er wel gezegd daar zijn ze veel meegaander. Maar ik geloof niet dat ze daar in Scandinaviërs zo heel erg anders zijn dan Nederlanders. En in ieder geval dat de richtlijn zo wordt verteld van dit is het advies van de WHO en de WHO heeft een onderzoek gedaan en denkt dat dit het beste advies is. En als ze dat steeds zouden zeggen, van twee jaar borstvoeding is het advies van de WHO, wat eigenlijk zelden gezegd wordt, dan is het voor de ouders ook duidelijk dat die richtlijn er is. En dat het geen hobby is van die verpleegkundige of Pagina | UU
Esther Smit | 500618618
Ja precies, ja.
Ja precies, ja.
van die arts of lactatiekundige, maar ook niet een wet, net zoals met vast voedsel. Het is ook geen wet om met vier maanden te beginnen of met zes maanden. Dat is een idee waarvan ze denken dat dat het beste is. Ze kunnen ook zeggen als een baby kan pakken en kan in de mond stoppen. Een beetje meer uitleggen in plaats van nu moet de baby dit. Snap je?
Ja. Het waarom erbij betrekken
Ja dat is waar. Ja.
hmhm.
Ja snap ik.
hmhm. Ja dat is waar
Ja, ja. En dat wil dan nog niet altijd zeggen, er kan na twee jaar wel weer een heel ander onderzoek naar buiten komen. Maar dit is wat je nu weet en dat kan je ook zeggen. Op dit moment is dit het beste advies. En dan hou je het ook een beetje relaxed zou ik bijna zeggen. Want ik heb wel gemerkt dat hoe relaxter je bent en hoe duidelijker je bent in wat we denken dat op dit moment het beste is. Daar zeggen de meeste ouders dan van van dat gaan we dan doen. Maar dan zeg ik nog altijd overdenk het eerst en bedenk samen wat voor jullie het beste is. Maar ja dan heb je al blijkbaar zoveel ruimte gegeven dat de ouders toch het gevoel hebben dat ze zelf beslissen. Terwijl ik het toch geadviseerd heb dan gewoon. Ruimte is gegeven en dat is in deze tijd ook wel heel belangrijk, maar ook duidelijke adviezen. En mensen kunnen alles googlen en alles nakijken.
Ze kunnen de onderzoeken erop naslaan. Dus je moet ook goede adviezen geven die ook te controleren zijn denk ik. Oke, dan wil ik naar mijn laatste vraag over de pedagogische draagkracht. En dan wil ik vragen hoe u denkt dat dat door de voorlichting kan worden beïnvloedt en dan heb ik het vooral over de sociale steun, daar hebben we het eigenlijk al een beetje over gehad, over vaardigheden, of die in de voorlichting aan bod komen en over veerkracht, het idee dat zij zelf moeilijke situaties aankunnen.
Hmhm. Oke, ja. Haha.
Hmm, grappig.
Ja. In principe denk ik dat het goed is als vaders een pop in hun handen houden bij de voorlichting. En gaan oefenen hoe je een baby aan de borst houdt op een paar methodes. Want vaders hebben bijna nooit een pop in hun handen gehad. Dat is echt zo apart. En dan maak je een grapje met een tweeling of wat dan ook. Maar als ze een paar keer zo’n pop in hun handen hebben gehad, dat helpt al een heleboel. En je hebt ook tegenwoordig van die kunstborstjes he.
Pagina | VV Esther Smit | 500618618
Ja.
Ja, dat snap ik.
Ja.
Oja.
Daar maak ik ook wel een paar grapjes mee. Eerst is de borst klein en daarna zo groot. Hoe denk je dan dat zo’n baby gaat happen en dan doe je dat een beetje voor. Tegelijkertijd zeg ik je hebt het nu wel gehoord maar je bent pas zes, zeven maanden zwanger en dan gebeurt er weer zoveel en dan ben je gewoon weer alles vergeten. Het belangrijkste is dat je weet wat je wil en het liefst ongeveer hoe lang je zoiets wil, het borstvoeding geven. En wat je wil meteen na de bevalling. En voor de rest als je niet tevreden bent, het gaat niet goed. Het komt in principe, dat leg ik ook nog altijd uit, dat je lichaam in een hormonale situatie is, dat je borstvoeding vandaag heel slecht of niets kan zijn, maar morgen weer super. Er is echt zo veel mogelijk met borstvoeding. Het lukt nu niet betekent niet dat het nooit lukt.
Nee, dat is een mooi uitgangspunt. En ja, ik heb begrepen, als je het leuk vindt kan ik het onderzoek wel opsturen wat ik op schrift gezet heb. Ja is goed, ja. Hmhm.
Oke.
O, ja.
Haha. Hmm,
Ja. Ja, ja. Ja, zeker. Ik kan hier zeker wat mee.
In Scandinavië doen ze ook voorlichtingsbijeenkomsten, maar ze zijn er weinig van overtuigd dat daar veel van blijft hangen. Maar ze doen het wel en bijna iedere ouder komt daar, en als er ouders niet komen dan zeggen andere ouders tegen hen je moet gewoon gaan want je krijgt een baby en een baby is niet vrijblijvend. En dat is ook het verschil, moeders hebben daar wel een jaar vrij, maar ze moeten wel een paar dingen, ze moeten naar bijeenkomsten. Dat wordt gewoon van ze verwacht. En vaders hebben ook wel vrij, maar die moeten ook naar bijeenkomsten. Daarom is kindermishandeling daar heel laag, omdat vaders leren hoe ze kinderen moeten troosten en waarom baby’s huilen. En dat maakt natuurlijk ook verschil uit als je dat leert. Dan krijg je ten eerste oxytocine, daar is die pop in die voorlichting ook misschien goed voor. En als de vader zich goed voelt dan gaat hij ook de vrouw niet de schuld geven met haar eten, dat heb je vaak he dat ze zeggen, ‘jouw eten is niet goed’ of ‘je hebt te veel dit gegeten’, dat ze die vrouw gaan afvallen. Terwijl het gewoon een baby is die z’n hum niet heeft. Nou, dat ja. Oke, ja ik heb net vanmorgen een borstvoedingsochtend gehad. Pagina | WW
Esther Smit | 500618618
Maar ik zal het je opsturen het onderzoek U zit er weer helemaal in, haha En dan stuur ik u de uitwerking van het interview. Bedankt.
Ja heel goed, succes Daag
Bedankt, daag.
Pagina | XX Esther Smit | 500618618
Bijlage 10: Interview respondent 4 Uitwerking interview 4: Datum: 11 mei 2015 Tijd: 11.03 – 11.19 Duur interview: 16 minuten 22 seconden Linker kolom: Onderzoeker Rechter kolom: Respondent 4 Onderzoeker
Respondent 4 Hee Esther.
Goedemorgen. Hay, je hebt me eindelijk gevangen hè. Ja, gelukkig, haha. Nee heel fijn ja, lastig
Ja dat was gewoon zo’n communicatie dingetje, want ik dacht namelijk dat jij mijn cursisten wilde interviewen
O, oke, ja dan, ja Stom hè Nee nouja dat geeft niet, is het niet goed overgekomen in ieder geval. Maar fijn dat het nu wel lukt
Maargoed Ja, ik zit wel even in een hok, ik heb niet echt een eigen kantoor, maar ik versta jou wel goed.
Oke, dat is mooi Dus brand maar los Oke, is het goed als dit telefoongesprek wordt opgenomen? Ja, natuurlijk, dat mag hoor Heel fijn. En dan wil ik u er als eerste op wijzen dat u ten alle tijden het recht heeft om deelname aan het onderzoek te weigeren en dat u zich ook op ieder gewenst moment na deelname aan het onderzoek mag terugtrekken Ja, maar dat moet ik even zeggen, haha
Dat is ook onaardig
Ja, maar dat mag, haha.
Dat zou wel heel onaardig zijn
Oke, komt goed. Dan wil ik wat vragen stellen over de voorlichting borstvoeding waarbij de volgende onderwerpen aan bod gaan komen: factoren die de borstvoedingsperiode beïnvloeden, hoe deze nu in de voorlichting worden gebruikt en hoe de voorlichting borstvoeding volgens u de pedagogische draagkracht kan versterken. Maargoed dat komt aan bod
Oke, nou ik ben het niet van plan, dus brand maar los. hmhm
hmhm
Oei oke. Oke, ik ben benieuwd. O, Esther, mag ik wel Pagina | YY Esther Smit | 500618618
Ja, dat ga ik opsturen hoor, is goed
als jij het onderzoek hebt afgerond, mag ik dan het onderzoek ontvangen? Of in ieder geval jouw, dat vind ik heel erg leuk.
Ik ook, haha. Nee maar ik vind het heel leuk om te doen in ieder geval, dus ik zal het trots opsturen, hoop ik, aan het eind.
Super, goed, ik ben heel benieuwd.
Dan de eerste vraag: kunt u factoren noemen die de borstvoedingsperiode van moeders positief of negatief beïnvloeden? Waar zij steun aan kunnen hebben en waar zij tegenaan kunnen lopen?
Oke.
Ja.
hmhm
Oke
oke, ja
Oke
ja precies, haha, ja Oke, goed. Dan wil ik nu vragen hoe de factoren die u zojuist genoemd heeft in de voorlichting worden besproken. Dus dan zal ik de eerste weer even noemen: veel mensen in de omgeving die borstvoeding geven, is dat lastig om in de voorlichting te behandelen?
Positief is als er veel mensen in je omgeving borstvoeding geven. Positief is ook als mensen goed voorbereid en goed geïnformeerd ten ijs komen. En het help ook als ze weinig wisselingen hebben in het kraambed. Dus de continuïteit van zorg is erg belangrijk, omdat veel wisselingen, scheppen vaak verwarring voor mensen die eigenlijk aan borstvoeding beginnen zo van joh ik geef borstvoeding als het lukt. En negatief is bijvoorbeeld je opleidingsniveau. Ik zie dat mensen die laag zijn opgeleid minder snel aan borstvoeding beginnen. Wat ook lastig is, is als je een partner hebt die je totaal niet steunt. En heel veel bakerpraatjes, die beïnvloeden het ook enorm negatief. Dus dingen die ze gewoon zo vinden over pijn, dat het solo is. Er zijn meer opmerkingen van mensen, als moeder bijvoorbeeld op een verjaardagsfeestje zit en iemand vraagt joh wat ga je doen, ga je zelf voeden of geef je kunstvoeding. Dat er dan ongevraagd allerlei commentaren komen, dat kan alles negatief beïnvloeden. Je kan er een hele verjaardag mee verzieken, geloof mij.
Oke
Nee, ik vertel het. Dat, vroeger had jij deze kennis van je moeder gekregen omdat jij al je broertjes en zusjes had moeten verzorgen. Je bent gezellig uitgehuwelijkt misschien op je 14, 15 jaar en dat was dan jouw leven. Maar tegenwoordig hebben we een betaalde baan, we hebben stemrecht en zelf je werk mogen uitzoeken. Dus dat is Pagina | ZZ Esther Smit | 500618618
Oke, ja, ja, goed. En goed voorbereid en goed geïnformeerd ter ijs, dat komt neem ik aan in de voorlichting? Maar hoe?
ja oke, ja
Ja. Oke, ja, dus in de voorlichting wordt gewoon zo goed mogelijk besproken wat er allemaal bij komt kijken zodat ouders zo goed mogelijk voorbereid naar de bevalling gaan.
hmhm
hmhm, ja, oke. En hoe wordt in de voorlichting besproken dat weinig wisselingen in het kraambed en de continuïteit van zorg goed zijn op de borstvoeding?
eigenlijk het stukje wat we missen, die ervaring. Dus de ervaring van moeder op dochter. En zo vertel ik het ook, zoals ik het nu aan jou vertel. Op die manier
Ik begin eerst met de basis, leg ik uit over borstvoeding, hoe borstvoeding werkt. Dat je geen kameel bent bijvoorbeeld die moet sparen op melk. En ik behandel puntsgewijs alle hobbels en ik probeer evidence based informatie te geven met een sausje van de praktijk. Ik probeer het heel erg bij de ouders zelf te houden. Veel ouders denken bijvoorbeeld fris en fruitig te bevallen thuis, met waxines om zich heen heel gezellig. Veel ouders denken aan een makkelijke geboorte. En als je kindje eerder komt, of een kindje wordt met een vacuüm geboren. Dan is dat, of een keizersnede, dan is dat alweer een extra uitdaging. En die dingen behandel ik. Dus ik leg mensen ook eerlijk uit, mocht je kindje eerder komen dan begin je in de gevorderde cursus met kolven. Snap je? dan val je meteen al in een heel ander scenario. En als ouders dat al weten of daar al iets van hebben gehoord, dan zien we dat dat gewoon prettiger verloopt. Dus een groter slagingspercentage.
Ja. Op alle situaties bereid ik ze voor. Om je een idee te geven ik heb nu toevallig deze week twee tweelingouders mogen begeleiden. Die kindjes zijn allemaal te vroeg geboren. En nou ben ik gewoon blij dat ik dat al in de cursus eerlijk vertel. Dat je dan niet twee kinderen tegelijk aanlegt, die kindjes liggen nog in de couveuse. De ouders krijgen gewoon praktische informatie. Wat ze kunnen doen om die hobbels te nemen.
Eigenlijk niet. Ik geef ze alleen aan dat ze me altijd kunnen sms’en of bellen mochten ze tegen problemen aanlopen. Dus en ik zeg Pagina | AAA Esther Smit | 500618618
En opleidingsniveau? Oke hmm
haha Het werkt wel.
Ja. En dat bereik je op die manier
dat mag ook samen met de kraamverzorgende, als je even twijfelt van hmm dat is toch anders verteld? Dan kun je altijd even contact opnemen. Dus ik probeer laagdrempelig of via app probeer ik mensen te helpen. Ja dat zien mensen zelf eigenlijk al. Ik behandel dat niet, maar ik zeg dat je een IQ van boven de honderd wel nodig hebt. En dat is lullig, maar vaak wil iedereen daar wel bij horen. Dat is een beetje gemeen van mij, maar dat is echt zo. Ja, ik heb nu ook steeds meer jonge artsen die de cursus doen. omdat die ook gaan kolven hier. Ze willen toch ook die info, ze willen gewoon weten waar ze aan toe zijn.
Ja dan kan je het wel zeggen
Ja, maar statistisch gezien, het is wel bewezen dat het zo is.
Nee, nee
Ja maar dat ga ik er niet echt in zitten wrijven.
Ja
Oke, ja, goed, maar dat komt dan wel in de voorlichting naar voren, welke rechten ze hebben en hoe ze het wel kunnen regelen. Ja precies
Uiteindelijk beginnen mensen er zelf wel over. Ja, ik merk dat niet zo heel veel mensen gaan kolven, maar hier dan wel. En dan hoor je ook dat mensen het al geregeld hebben op hun werk. Snap je? Terwijl iemand die niet zo hoog is opgeleid die heeft zoiets van dan stop ik wel voor die tijd want dat is allemaal moeilijk. Ze zijn minder geïnformeerd, ze kennen ook minder de weg en hun rechten.
haha. Nou goed, handig.
Ja, ik heb ook personeelsmanagement gedaan ooit, dus dat is dan wel handig. Ja ik ben een soort advocaat van de duivel.
Ja, dat geloof ik. En steun van de partner.
Ja dat is wel heel handig, maar ik kan wel heel veel mensen helpen, dat is wel echt heel leuk.
En hoe doet u dat?
Ja, leuk.
Vaders worden actief uitgenodigd om deel te nemen aan de cursus. Dus vooraf laat ik mensen weten dat de partner heel erg gewenst is bij de cursus en dat doen ze ook. Want eventuele twijfels van de partner kunnen ze uiten en ze kunnen ook zien dat de informatie die ik geef, zij ondersteunen
Pagina | BBB Esther Smit | 500618618
ja leuk o oke ja, ja Ja, oke. En dan tenslotte: bakerpraatjes, hoe komt dat in de voorlichting, gaat u daarop in?
Ja
Nee precies, ja Ja, oke. En dan naar mijn volgende vraag en laatste vraag eigenlijk, maar wel een grotere. Hoe worden factoren die de pedagogische draagkracht van de moeder beïnvloeden gebruikt in de voorlichting? Belangrijke factoren die de draagkracht positief beïnvloeden zijn sociale steun (van partner, ziekenhuis, familie en vrienden), vaardigheden (zoals aanleggen) en veerkracht (het idee dat zij een moeilijke situatie zelf aan kunnen)? Hoe wordt in de voorlichting bijvoorbeeld aandacht besteed aan sociale steun? Dat hebben we net al een beetje besproken.
oja, ja hmm ja.
Oja, ja. En vaardigheden?
Ja, wat dus ook de veerkracht ondersteund, dat is ook het idee dat zij het zelf aankunnen.
hun lief daar weer mee. Om je een idee te geven, als ik hier in het ziekenhuis loop. Soms word ik van de trap getrokken door een partner, die herken ik dan niet, maar die zegt hij ooh het is geboren, weet je wel en kom eens kijken. Dat is wel heel grappig. Dus die vaders die bellen ook vaak, van ja ik vind niet dat het lekker loopt, snap je? zij zijn praktischer en zo kunnen zij hun lief ook steunen.
Ja ik vraag aan ouders: goh noem eens wat dingen die jou kunnen doen twijfelen, of heb je al eens een keer iets gehoord over borstvoeding? en dan komen ze bijvoorbeeld met zoiets als hangborsten. Snap je? En die krijg je bijvoorbeeld niet van borstvoeding, maar van roken en de zwangerschap. Nou zo behandelen we dat. Ja
Ja
Ja, die partner die wordt dus actief betrokken in de cursus, maar soms komt er ook wel een oma mee, als iemand geen partner heeft. En we moedigen ook de partners aan om te bellen als er problemen zijn. En ouders worden trouwens altijd naderhand uitgenodigd in het mamacafé waar ze altijd nog na kunnen bespreken. Misschien is het toch anders gelopen dan ze hadden gedacht dus ook om te zorgen dat ik weer feedback krijg op wat ik kan verbeteren. Ja, aanleggen. We bekijken filmpjes en ik probeer eigenlijk zo veel mogelijk mensen niet afhankelijk te maken van mij. Door ze informatie aan te bieden waarin ze zelf verder kunnen gaan ontdekken om zich te bekwamen.
Pagina | CCC Esther Smit | 500618618
hmhm
Ja, dat geloof ik. Zijn er ook, nouja dus eigenlijk wordt sociale steun, vaardigheden en veerkracht behandeld, toch? Ja.
Ja precies, ik maak er een soort spel van. Ik laat een filmpje zien waarin een kind niet goed is aangelegd. Ik leer ze dus van hoe dat komt en hoe ze dat kunnen zien, vooral natuurlijk hoe ze het kunnen voelen, maar ook hoe ze het kunnen zien. Bijvoorbeeld een baby die eruit ziet als Donald Duck aan de borst. Ja dat betekent dus, die lippen, het kind ligt dan niet dicht genoeg tegen de borst aan. Dat soort dingen dat gaan ze dan zelf herkennen. O, ja ik heb op internet gekeken en dat ligt niet goed. Dat is heel leuk. En daar hebben ze lol in.
Kunnen ze het thuis nog even nakijken
Nou, goed. Dan zijn dat eigenlijk mijn vragen.
Ja en ze krijgen een hand-out trouwens, een hand-out na de cursus. Dus dat is handig. Dan kunnen ze zelf zoeken en kijken. En daar staan eigenlijk alle punten in die we besproken hebben van de powerpoint.
In Eindhoven.
Oke, ja eigenlijk zou je het een keer moeten zien, ik weet niet of jij in de buurt woont?
hmhm
o, oke
oja.
O, jeetje wat leuk.
haha. Ja, zeker, ja ik wil u bedanken voor de medewerking. En als het afgerond is dan stuur ik het op.
Hmm, is niet echt om de hoek. We doen hem bijvoorbeeld ook online, maar dat is niet zo leuk. Ja dat is handig voor mensen in de winter over glibberige dijkjes hier. En voor moeders die ziek op bed liggen, zieke zwangeren. Mensen die hier opgenomen zijn op de afdeling kunnen met de Ipad meekijken, met de laptop. Maar het is echt heel leuk. We hebben dus vanavond een avond en daarvoor heb ik een hele zaal afgehuurd omdat er zo veel aanmeldingen zijn. Ja het is echt heel leuk. Het is ook echt interactief. Het is super leuk om te doen, maar wel een beetje drukjes. Ik hoop dat ik jou een beetje heb kunnen helpen.
Heel graag gedaan. Super leuk, als ik je op enige manier kan helpen, heel graag.
oke, dan mail ik u. oke en bedankt voor jouw geduld hè om mij te vangen. Nee helemaal goed Oke, graag gedaan en heel veel succes Dank u wel, daag Dag hoor Daag Pagina | DDD Esther Smit | 500618618
Bijlage 11: Open codering interviews Kennis over baby’s onvoldoende bij moeder en vader
xx
Kennis over baby’s onvoldoende bij consultatiebureau
xx
Consultatieburau te veel meegaan in klacht
x
Niet tevreden met advies, doorvragen
x
Kennis over (baby)voeding onvoldoende
x
Geen baby’s bij opgroeien vroeger (kleinere gezinnen)
x
Kennis baby’s ontbreekt door andere gezinssamenstelling
x
Ervaring met baby’s mist
x
Incompetent gevoel met kind
x
Normaal gedrag uitleggen leidt tot minder onzekerheid
x
Gevoel volgen
x
Te strakke richtlijnen
x
Uitleggen richtlijnen
x
Niet ieder onderdeel even sterk uitgelicht van richtlijn
x
Strakke regels
xx
Goede voorlichting
xx
Vragen beantwoorden/inspelen op wat er speelt
xx
Taboes doorbreken
x
Informatie opdoen
x
Partner actief uitnodigen
x
Partner gewenst bij cursus
x
Veel aandacht aan partner
x
Partner kan twijfels uiten
x
Partner kan moeder ondersteunen met informatie
x
Partner kan moeder praktisch ondersteunen
x
Goed voorbereiden op borstvoeding
x
Basis hoe borstvoeding werkt uitleggen in voorlichting
xx
Praktische informatie
x
Vertrouwen op eigen lichaam
x
Eerlijkheid over baby en borstvoeding
x
Borstvoeding is hard werken
x
Borstvoeding is nieuw
x
Onderschatten van de borstvoeding
x
Voorbeeld uit samenleving weg
xx
Luchtig in voorlichting
x
Interactieve voorlichting
x
Informatie evidence based
xx Pagina | EEE
Esther Smit | 500618618
Voorlichting vaak te mooi verhaal
xx
Voorlichting is veel promoten en weinig voorlichten
x
Eerlijkheid ontbreekt
x
Ouders willen weten waar ze aan toe zijn
x
Minder focus op borstvoeding in voorlichting
x
Flesvoeding moeilijk in voorlichting
x
Te makkelijk over flesvoeding
x
Realistischer over flesvoeding
x
Ook zorgen bij flesvoeding
x
Meer kramp bij flesvoeding
x
Moeder moet het zelf willen
xx
Vooraf weten wat je wilt
x
Ziet de moeder de borstvoeding leefbaar
x
Hoe de borstvoeding inpassen in leven
x
Moe, wennen, stress
x
Niet zo snel mogelijk weer normaal leven willen
x
Neem de tijd voor je kind
x
Leerbaar: iets wat je moet leren
x
Borstvoeding is natuurlijk
xx
Moeder is soms bang
x
Investeren in je baby
xx
Baby volgen
x
Oplossing zoeken wanneer het niet gaat zoals ze wil
x
Borstvoeding probleem of is het kind het probleem
xx
Kiezen voor welzijn reden om te stoppen
x
Moeder lichamelijk en geestelijk
xx
Opleidingsniveau moeder
x
Laagopgeleiden zien borstvoeding minder in omgeving
x
Laagopgeleiden vinden kolven op werk regelen te veel gedoe
x
Laagopgeleiden zijn minder geïnformeerd
x
Eigen idee over borstvoeding
x
Werk en borstvoeding
xx
Goede voorbereiding op werk en borstvoeding
x
Eigen idee over werken en voeden
xx
Goede start borstvoeding
xx
Veerkracht
xxx
Rust door borstvoeding
x
Tijd met kind door borstvoeding
x
Pagina | FFF Esther Smit | 500618618
Ontspanning: voeden wordt voedend
x
Lekker zitten tijdens borstvoeding
x
Kind in armen en knuffelen tijdens borstvoeding
x
Opladen door borstvoeding
x
Niet steriliseren na voeding
x
Controle en grip loslaten na kraamweek
x
Advies passend bij ouder
xx
Continuïteit van zorg in kraamperiode
x
Problemen overwinnen
x
Moeder sterk in schoenen
x
Beschermen tegen buitenwereld
x
Knop om en doorgaan met borstvoeding
x
Sociale steun
xxxx
Steun partner
xxx
Partner achter moeder staan
x
Rol vader: concreet (gebruiksaanwijzing)
xx
Directe omgeving
xx
Familie
x
Idee over borstvoeding van familie
xx
Vrienden
x
Continue steun
x
Laagdrempelig contact
x
Positieve houding van anderen
x
Bakerpraatjes van anderen
x
Ongevraagd commentaar van anderen
x
Vaardigheden
xx
Met pop oefenen
x
Filmpjes
xx
Houdingen
x
Aanleggen
x
Zelf oefenen met herkennen goed/fout aanleggen
x
Stuwing
x
Zonder pijn
xxx
Kolven
xx
Pagina | GGG Esther Smit | 500618618
Bijlage 12: Axiale codering interviews Kennis over baby’s onvoldoende
Bij moeder & vader Geen baby’s bij opgroeien vroeger (kleinere gezinnen)
Kennis ontbreekt door andere gezinssamenstelling
Ervaring mist
Incompetent gevoel met kind Normaal gedrag uitleggen leidt tot minder onzekerheid Gevoel volgen
Kennis over (baby)voeding onvoldoende
Bij consultatiebureau Meegaan met klacht Niet tevreden, doorvragen
Te strakke richtlijnen Uitleggen Niet ieder onderdeel even sterk uitgelicht Regels
Voorwaarden goede voorlichting
Vragen beantwoorden/inspelen op wat er speelt Taboes doorbreken Informatie opdoen
Partner actief uitnodigen Partner gewenst bij cursus Veel aandacht aan partner
Kan twijfels uiten
Moeder ondersteunen met informatie
Moeder praktisch ondersteunen
Goed voorbereiden Basis Hoe borstvoeding werkt Praktische informatie Vertrouwen op eigen lichaam
Eerlijkheid Hard werk
Nieuw
Onderschatten
Pagina | HHH Esther Smit | 500618618
Voorbeeld uit samenleving weg
Luchtig
Interactief
Evidence based
Te mooi verhaal Veel promoten Weinig voorlichten Eerlijkheid
Ouders willen weten waar ze aan toe zijn
Minder focus op borstvoeding
Flesvoeding moeilijk in voorlichting Te makkelijk over flesvoeding Realistischer over flesvoeding Ook zorgen Kramp
Moeder
Zelf willen Vooraf weten wat je wilt
Leefbaar Inpassen in leven Moe, wennen, stress Niet zo snel mogelijk weer normaal leven willen
Neem de tijd
Leerbaar Natuurlijk Bang
Investeren Baby volgen
Oplossing zoeken Niet gaat zoals ze wil Borstvoeding probleem of is het kind het probleem? Kiezen voor welzijn
Lichamelijk en geestelijk
Opleidingsniveau Laagopgeleiden zien borstvoeding minder in omgeving Laagopgeleiden vinden kolven op werk regelen te veel gedoe Minder geïnformeerd Pagina | III
Esther Smit | 500618618
Idee over borstvoeding
Werk en borstvoeding Goede voorbereiding Idee over werken en voeden
Goede start borstvoeding
Pedagogische draagkracht Veerkracht
Rust
Tijd met kind
Ontspanning: voeden wordt voedend Lekker zitten Rust Tijd met je kind Kind in armen en knuffelen Opladen Niet steriliseren
Controle en grip loslaten na kraamweek
Empowerment
Advies passend bij ouder
Continuïteit van zorg in kraamperiode
Problemen overwinnen
Moeder sterk in schoenen Beschermen tegen buitenwereld Knop om
Sociale steun
Steun partner Achter moeder staan Rol vader
Concreet
Gebruiksaanwijzing
Directe omgeving
Familie Idee over borstvoeding
Vrienden
Continue steun Laagdrempelig contact
Positieve houding
Pagina | JJJ Esther Smit | 500618618
Bakerpraatjes Ongevraagd commentaar
Vaardigheden
Concreet voor vader
Met pop oefenen
Filmpjes Houdingen Aanleggen
Zelf oefenen met herkennen goed/fout aanleggen
Hoe voelen of zien dat het goed/fout is
Stuwing Pijn Kolven
Pagina | KKK Esther Smit | 500618618
Bijlage 13: Codeboom schematisch Kennis over baby’s onvoldoende
Pagina | LLL Esther Smit | 500618618
Voorwaarden goede voorlichting
Pagina | MMM Esther Smit | 500618618
Moeder
Pagina | NNN Esther Smit | 500618618
Pedagogische draagkracht
Pagina | OOO Esther Smit | 500618618
Pagina | PPP Esther Smit | 500618618