Babbel en Schrijf Poëzie
© Katrien Van Boxel
De deelnemers schrijven één of meerdere gedicht. Samen met de deelnemers verken je en oefen je de taal via poëzie. Poëzie wordt vaak omschreven als één van de moeilijkste dingen die je kunt doen met taal. Er zijn heel wat argumenten te bedenken om anderstaligen die Nederlands leren niet te confronteren met het schrijven van poëzie: is hun woordenschat niet te beperkt; hebben ze wel genoeg gevoel voor de nieuwe taal; welk nut heeft het schrijven van een gedicht in het tweedetaalverwervingsproces …? Tegelijk vormen de antwoorden op deze vragen een pleidooi om het te proberen. Vanuit een beperkte kennis van het Nederlands ontstaan bij poëzie van anderstaligen vaak onverwachte beelden, scherpe woordcombinaties, tegendraadse syntaxis… allemaal dingen die ertoe bijdragen dat een gewone tekst wordt opgetild naar het niveau van het gedicht. Behalve van kwetsbaarheid, getuigen deze gedichten vooral ook van veel moed en durf om tot expressie te komen. De deelnemers
schrijven per twee of individueel een gedicht (doorgaans in eenvoudige taal met de beperkte woordenschat die ze hebben verworven). praten over hun gedicht en over hun gevoel, ervaringen, reflecties bij de inhoud van het gedicht. ontmoeten elkaar in een gemoedelijke sfeer en leren elkaar kennen.
verschillend
Anderstaligen die graag schrijven en praten over gedichten.
De begeleider
hoeft geen literaire voorkennis of kennis over het schrijven van gedichten te hebben. houdt van lezen, gedichten en boeken.
Huis van het Nederlands Antwerpen
http://www.nt2antwerpen.be/files/pdf/vonk/artikel%20VONK -%20def%20okt%202010.pdf Artikel uit VONK – oktober 2010: Poëzie leerde me anders denken en dat is goed, denk ik. van Sandrine Lambert, Jan Geerts, Annemijn Verleysen, Ann Van Laer, Hilde de Vos Poëzie, dat is expressie van Sandrine Lambert http://www.nt2antwerpen.be/files/pdf/lesmateriaal/poezie_S andrine_Lambert.pdf
docAtlas
http://www.nt2antwerpen.be/lesmateriaal#poezie http://www.nt2antwerpen.be/files/pdf/lesmateriaal/publicati es.pdf
Websites
www.jeugdenpoezie.be Fast Forward: Als ik jou, poëzie voor anderstaligen – http://www.fast-forward.be/Webwinkel.html
Bepaal hoeveel sessies je wilt geven. Bepaal waar je de sessies wilt geven. Zoek een geschikte ruimte voor max 15 deelnemers. Kies een ruimte met een gezellige en stimulerende sfeer om te schrijven, waar je koffie en thee kan zetten, waar mensen zich goed en welkom kunnen voelen. Bepaal wanneer je de sessies wilt geven. Voer promotie. Schrijf (indien nodig) deelnemers in (bepaal een maximum per groepje). Bepaal voor jezelf en je groep een aantal afspraken of regels (bv. op tijd komen, duur van de sessie volledig volgen of deelnemers best elke sessie aanwezig zijn: bij een reeks over poëzie en gedichten schrijven is dit misschien belangrijk.). Kies thema’s die aansluiten bij de leefwereld van je publiek. Enkele voorbeelden: vertrek naar/transport/aankomst in België, liefde, familie, … Kies op voorhand uit de aangeboden werkvormen via welke werkvormen je tijdens een sessie tot een eenvoudig gedichtje wil komen. Probeer dit zelf een aantal keren uit en maak zelf een aantal gedichtjes met de gekozen werkvorm. Gebruik
hiervoor de tips van Sandrine Lambert en Jan Geerts, poëziedocenten met ervaring in het werken met laagtaalvaardige anderstaligen, die bij ‘activiteit’ vermeld staan. Zorg voor voldoende schrijfmateriaal. Zorg voor voldoende voorbeelden van gedichten om voor te lezen. Hiervoor kun je de publicaties van Het Vreemde Gedicht gebruiken, poëzie geschreven door anderstaligen met beperkte kennis van het Nederlands. Denk na of je met de deelnemers wil werken aan een eindproduct, een bundel van alle gedichten van alle deelnemers.
Stap 1 Vertrek vanuit een concrete impuls (bijvoorbeeld een foto, een geur, een kleur, …) en verzamel dan zoveel mogelijk taal. Leg de klemtoon op woorden, korte zinnen en gedachten. Als de deelnemers toch een heel verhaal vertellen, probeer dan samen met hen de treffendste beelden eruit te halen en daarmee verder te werken. Stap 2 Stel voortdurend vragen om de deelnemers uit te dagen zo veel en zo precies mogelijk materiaal aan te reiken en te zoeken naar het juiste woord, de juiste schakering. (Welke kleuren zie je? Is het dag of nacht, zomer of winter? Wat hoor je, wat ruik je, welke bewegingen zie je? Welk adjectief hoort bij dat woord…?) Stap 3 Verwerk de woorden tot zinnen. Probeer (met enkele voorbeelden) ‘andere’ zinnen te maken dan de gewone, alledaagse zinnen. Maak je deelnemers duidelijk dat ze speciale combinaties kunnen maken (bijvoorbeeld een emotie met een smaak zoals bittere woede of zure liefde, een bewegingswerkwoord met een abstract begrip zoals mijn verdriet wandelt). Maak alle zinnen zo klein, zo precies mogelijk (bijvoorbeeld ‘de lucht’ wordt een ‘blauwe lucht’; in die blauwe lucht ‘vliegt een vogel’ en hoor je hoe ‘de wind tussen zijn tanden fluit‘…). Voor je het weet heb je op die manier een aanzet tot een gedicht. Stap 4 Haal uit de gevonden zinnen de knapste of de zinnen die mooi bij elkaar horen. Onthoud dat een gedicht niet de strakke structuur van een verhaal moet hebben. Een gedicht kan een opeenstapeling zijn van beelden zonder een louter logische ordening. Stap 5 Pas de zinnen eventueel aan zodat ze bij elkaar gaan horen. Heb ook aandacht voor de klanken en het ritme. Puur vormelijke elementen kunnen een argument zijn om bepaalde woorden te gebruiken. Als je merkt dat een cursist op een totaal andere manier werkt, hou hem/haar dan niet tegen maar probeer de logica te volgen.
Bij de start van elke sessie
Zet koffie, thee, water en koekjes klaar. Ontvang de deelnemers hartelijk en serveer koffie/thee met een koekje. Deel papier en schrijfmateriaal uit.
Bij de eerste sessie
Leg het doel uit van de sessies. Vertel welke gedichten jullie samen zullen maken. Geef ook de regels/afspraken die je vooral bepaalde. Doe een korte kennismakingsronde. (Kort omdat deelnemers komen om gedichtjes te schrijven en hierover te praten. Zorg ervoor dat je hier max 30’ aan besteed. Hou hier tijdens de eerste sessie rekening mee en kies een werkvorm waarmee je snel tot een mooi resultaat komt.) Ga na of er nog vragen zijn.
Begin de sessie
Lees als voorbeeld eerst een gedicht voor. Voorbeelden: Het Vreemde gedicht. Stel vragen. Zorg voor interactie. Wanneer iemand een woord niet begrijpt, vraag dan de andere deelnemers om te helpen het woord te verklaren. Voorbeeld vragen: Begrijp je het gedicht? Wat gebeurt er? Wat vind je ervan? Herken je dit in je eigen leven? Wat voel je dan? Waarom? Gebeurt dit ook in jouw land? Herkent iemand anders dat ook? Na +/- 15’ start je oefeningen zodat deelnemers zelf tot een gedicht komen.
Nog enkele tips
Hou veel dingen achter de hand (voorwerpen, illustraties, geluiden, woorden…) om inspiratie wakker te roepen. Moedig je deelnemers aan om eens buiten de lijntjes van de alledaagse taal en de doordeweekse ratio te kleuren. Laat de aspecten van taal die soms onderbelicht blijven (klank, beeldspraak, zintuiglijkheid, ritme, concrete vs abstracte woorden…) maximaal aan bod komen. Wees je ervan bewust dat taalfouten vaak heel mooie zinnen opleveren. Waardeer de gedichten die geschreven worden. Hoe klein of onvolmaakt ze ook zijn, ze bevatten ongetwijfeld elk (kiemen van) schoonheid. Waardeer ook het proces. Ook al komen je deelnemers niet onmiddellijk tot gedichten, het taalproces dat ze hebben
doorgemaakt is zinvol geweest en verrijkt hen ongetwijfeld. Begeleid je deelnemers bij het schrijven van de gedichten, laat hen merken wat je van hun gedichten vindt. Hou de drempel zo laag mogelijk door op een open, speelse en activerende manier te werken. Hou je doelstellingen bescheiden om de kans op teleurstelling zo klein mogelijk te houden. Probeer. Doe het veel en bouw telkens verder op de opgedane ervaringen. Sta zelf open voor verrassing, laat je leiden door de dynamiek van de groep, de creativiteit van de deelnemers. Stap vooral uit je rol als begeleider. Laat deelnemers merken dat je samen met hen aan een zoektocht begint; de zoektocht van elke dichter, die van het juiste woord op de juiste plaats.
(Sandrine Lambert) Gedichten uit een impuls Gebruik steeds een heel concrete impuls zoals een prent, muziek, geur, smaak, bepaald thema,… Door meerdere groepsoefeningen volgens hetzelfde stramien te doen, bied je de deelnemers een houvast waarnaar ze kunnen teruggrijpen wanneer ze zelf poëzie willen schrijven. Gebruikt materiaal: prent, foto, tekening, muziek, geuren, smaken, tactiele materialen, een thema. Kies een impuls (vb. een prent). Schrijf (op het bord) zoveel mogelijk woorden op die men kan associëren met die prent. ‘Waar denk je aan als je deze foto/prent ziet? Kies de woorden die het meest passend zijn bij de sfeer van de prent (een drietal woorden). Maak met ieder gekozen woord een eenvoudige zin (hoeft echt nog niet poëtisch te zijn). Zo komen we tot een drietal eenvoudige zinnen. Probeer zware, allesomvattende woorden specifiek te maken vb. ‘verdriet’ uitleggen als niet kunnen slapen of geen zin om op te staan, ik huil, mijn hart doet pijn, … Probeer ook mooie dingen te doen met taal zoals: alliteraties, klanknabootsingen, herhaling, rijm of middenrijm, ritme, … Als het gedicht mooi klinkt, probeer je ook iets te doen met de vorm. Lees voldoende luidop om te horen of het goed klinkt. Alliteratie 1 Een tekstje krijgt een heel bijzondere klank als ieder woord begint met dezelfde letter, bovendien is het prettig om woorden te zoeken die met dezelfde letter beginnen.
Geef de groep een letter vb. K. Zoek zoveel mogelijk woorden die met de K beginnen en schrijf ze op het bord. Maak een lange zin met allemaal woorden die met een K beginnen. Laat eventueel rijmen aan het einde (het rijmende gedeelte moet niet met die letter te beginnen). Je zult merken dat dit altijd speels klinkt. Associatie 2 Wie schrijft (of dat nu proza of poëzie is) moet zijn gedachtestroom laten vloeien: het éne doet ons denken aan het volgende. Dat doen we ook in volgende oefening, de éne zegt een woord, de volgende noemt een woord dat ervoor hem/haar verband mee houdt. vb. kip – ei – Pasen – chocola – lekker – aardbeien – rood – bloed – pijn … Om deze oefening op te bouwen is het goed om als begeleider één woord te geven aan de groep, de groep geeft antwoord, dan is het weer de beurt aan de begeleider,… Als dit onder de knie is, kun je het rijtje afgaan. De begeleider geeft één woord aan de eerste, zijn buur, pikt daar op in, dan is het de beurt aan diens buur,… Doorgeefgedicht De begeleider reikt een eerste zin aan. Iedereen schrijft deze zin op en vult aan met een volgende zin (of klank, beeld, stukje,…), daarna worden de bladen doorgegeven en schrijft iedereen verder op het blad van zijn buur. Het gedicht ontstaat door dit meerdere malen te doen. De begeleider beslist wanneer het gedicht afgemaakt moet worden. De deelnemers vullen aan tot het naar hun gevoel af is. Spiegelgedicht Neem een gedicht (uit een boek of één van de eerder geschreven groepsgedichten), schrijf bij iedere regel het tegenovergesteld Voorbeeld: ZUSJE IS NIET THUIS Zusje is niet thuis Ze ligt in 't ziekenhuis Het bed is groot De muren bloot De vloer is kil Men praat er stil Gekke geuren Bleke kleuren Ik wil haar elke dag bezoeken Met perziken en koeken Ed Franck
Resultaat: BROERTJE IS ER WEER Broertje is er weer Hij is weer kerngezond Zijn bed wordt klein zijn muren vol Een warme vloer Vol met geluiden Ruikt het naar hem Ziet het ook zo uit Ik kom niet in zijn kamer Met een zaag en met een hamer.
Vergelijkingen Het is mogelijk om op basis van één goed gekozen vergelijking een gedicht te maken. Begin met het zoeken naar een vergelijking met enkele voor de hand liggende dingen. Voorbeeld: Waarmee kunnen we de zon vergelijken? – Met een verwarming, want de zon is warm en een verwarming is ook warm. – Met een gele bloem, want ze zijn allebei geel. Waarmee kunnen we de wind vergelijken? – Met een haardroger want de wind kan doen drogen en een haardroger ook. Waarmee kunnen we het raam vergelijken? – Met een televisie, want op de televisie zien we dingen bewegen en door het raam ook. – Met onze ogen, want ze bieden allebei een blik op de wereld,… Waarmee kunnen we het gras vergelijken? – Met een mat, want ze zijn allebei zacht. – Met een bed, want je kan er op slapen Noteer hierbij af en toe een goed gekozen vergelijking op, terwijl je op de vorm let. Voorbeeld: de zon is als een lekstok GEEL het gras is mijn bed ZACHT de stoel is als een ezel met vier poten
Geef daarna de opdracht om iemand die voor hen veel betekent met iets te vergelijken en hiermee een klein gedichtje te maken (gewoon door een geschikte vorm te zoeken).
Collagegedicht Zeker bij groepen waar het technische schrijven een obstakel vormt, kan het maken van een collagegedicht de drempel verlagen. Hierbij kunnen de deelnemers woorden kiezen uit tijdschriften om uit te knippen. Zo komen ze tot een woordenspel. De docent kan ook aan iedereen +/- 20 uitgeknipte woorden geven. De nadruk ligt hier op het speels schikken van woorden, je doet iets met wat je hebt en dat kent zo zijn beperkingen, maar ook zijn mogelijkheden want de drempel ligt laag en van faalangst is meestal geen sprake. Materiaal: tijdschriften / kranten of uitgeknipte woorden, schaar, lijm, papier
Collagegedicht Jan Geerts
Een variant hierop is een viltstiftgedicht
Stripgedicht Neem een bladzijde uit een strip en verwijder de tekst uit de tekstballonnen. Geef de cursisten de opdracht om de tekstballonnen weer in te vullen met poëtische zinnen. Materiaal: kopie van een blad uit een strip waarvan de tekstballonnen blanco gemaakt zijn.
Invulgedicht Uit een bestaand gedicht schrappen de deelnemers woorden of verzen. Zij vervolledigen het gedicht met woorden of verzen die zij passend vinden. Het gaat niet om juist of fout. Je kunt er een open invulgedicht van maken, of een gesloten waarbij je hen een aantal mogelijkheden geeft om uit te kiezen. Het uiteindelijke gedicht is niet 100% geschreven door de deelnemers, maar zij hebben door de keuze van hun beelden wel mee richting gegeven aan het gedicht. Bij heel taalzwakke deelnemers kun je de keuzemogelijkheden aanreiken met bijvoorbeeld pictogrammen, foto’s of tekeningen en kun je werken met invulzinnen in plaats van met een volledig gedicht.
Invulgedicht Jan Geerts
Fotogedicht Je vertrekt van een foto. Je verzamelt zoveel mogelijk woorden, gedachten, korte zinnen en begint daarmee te puzzelen. Maak korte, losse zinnen zonder een verhaal te vertellen. De elementen op de foto komen één voor één tevoorschijn. Eerst zien de deelnemers gewoon een maan; daarna verschijnt er in die maan een lachend gezicht ... enz. Zo kun je de deelnemers, indien nodig, sturen en hun fantasie activeren. Sommigen zouden nooit op een zin als 'de maan lacht' komen; of ze denken dat zo'n zin niet kan ... Vaak werkt een heel sobere foto het beste (bv een blauwe lucht) omdat de cursisten dan veel ruimte krijgen om dingen zelf in te vullen (bv wat vliegt er in de lucht, hoe voelt die lucht aan, welke emotie past er bij deze lucht …). Anderen, vaak laaggeschoolde cursisten, hebben nood aan foto’s waarop heel veel te zien is, zodat ze minder hun eigen fantasie moeten aanspreken en uit het aangeboden materiaal die dingen kunnen selecteren waarvoor ze woorden hebben. Als je een beetje handig bent met een bewerkingsprogramma (er bestaan goede, gratis programma’s op het web) kan je een bestaande foto zelf bewerken zodat ze optimaal past als inspiratiebron.
fotogedicht – Jan Geerts
Zintuigengedicht Vertrek vanuit een concrete, zintuiglijke ervaring (een ijsblokje, een prop watten, het geluid van een knikker die in een glazen kom valt, de geur van azijn of kaneel…) en zoek naar beschrijvingen voor wat je ruikt, ziet, voelt… Leg verbanden met herinneringen, eigen gevoels- en ervaringswereld, de actualiteit … Zo kan een baksteen leiden naar een gedicht over boosheid, maar ook over iemand die als een baksteen valt voor iemands blauwe ogen … Nog boeiender wordt het als je de deelnemers zelf dingen laat meebrengen (bv iets wat te maken heeft met hun kindertijd). Op die manier is de betrokkenheid nog groter en is het schrijven van het gedicht een boeiende kennismaking met elkaar en met elkaars cultuur.
Vraag de deelnemers wat ze ervan vonden. Was het een boeiend om zelf een gedicht te schrijven? Wat sprak hen aan? Willen ze voor volgende sessie op een gelijkaardige manier tot een gedicht komen? Wat interesseert hen vooral? Organiseer je nog een volgende sessie over gedichten schrijven? Geef dan nogmaals alle concrete info voor de volgende sessie door: datum, uur, locatie, …