ASPEKTEN VAN STALLENBOUW VOOR VLEESVEE B. NICKS en J. FLABA
Deze brochure wordt u aangeboden door : Ministerie van Middenstand en Landbouw Bestuur Onderzoek en Ontwikkeling – DG 6 Dienst Ontwikkeling Dierlijke productie Vleesvee
Uitgever Ministerie van Middenstand en Landbouw Bestuur Onderzoek en Ontwikkeling – DG 6 Dienst Ontwikkeling Dierlijke productie W.T.C. III Simon Bolivarlaan 30 – 20ste verdieping 1000 BRUSSEL
Inhoudsopgave
Voorwoord
I
Verband tussen leefomstandigheden en pathologie in de rundvleessector
1
1 2 3 4
Inleiding Bestrijding van de microben Bestrijding van stress Conclusies
1 2 3 4
II
Praktische overwegingen bij het bouwen van stallen bestemd voor de rundvleesproductie
5
1
Basisgegevens 1.1 Waterdampproductie 1.2 Luchtverversing – ventilatie 1.3 Temperatuur in de stallen 1.4 Temperatuurverschillen tussen binnen en buiten de stallen 1.5 Minimum luchtvolume 1.6 Aard van het materiaal 1.7 Dakisolatie
5
2
Het probleem van de luchtverversing
9
2.1 2.2 2.3
2.4
Natuurlijke ventilatie Overheersende windrichting Oriëntatie van de stallen 2.3.1 Stallen die aan de vier zijden gesloten zijn 2.3.2 Stallen met één open gevel, halfopen stallen genoemd Inkomende en uitgaande lucht 2.4.1 Het binnenkomen van verse lucht 2.4.1.1 Vaste doorschijnende tochtschermen 2.4.1.2 Draaiende tochtschermen (doorschijnend) 2.4.1.3 Regelbare tochtschermen 2.4.1.4 Openingen waarbij de luchtstroom naar een dakzone wordt geleid 2.4.1.5 Ramen 2.4.1.6 Gordijnen 2.4.1.7 Opengewerkte afscherming of space boarding 2.4.1.8 Netvormige windschermen
2.4.2 Berekening van de openingen voor toevoer van verse lucht 2.4.3 Uitgaande lucht 2.4.3.1 Open nok 2.4.3.2 Nok met afgeschermde opening 2.4.3.3 Ventilatiekoepel 2.4.3.4 Schoorsteen of ventilatiepijp 3
Behoeften van de dieren 3.1 Leefruimte 3.2 Drinken 3.3 Voedering
29
4
Managementsaspecten 4.1 Observatie van de dieren 4.2 Paarbereidheid 4.3 Ontdekken van de kalftijd 4.4 Voorwaarden bij het uitvoeren van een keizersnee 4.5 Voorbereiding van de dieren op terugkeer naar de stal 4.6 Afzagen van de horens 4.7 Het wegen van de dieren
33
5
Lijst van tabellen en figuren
39
6
Contactpersonen van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling die betrokken zijn bij voorlichtingsactiviteiten (situatie : September 2008)
41
Voorwoord
Met dit document willen wij de landbouwer die van plan is een fokstal te bouwen enkele elementen ter overweging geven bedoeld om hem te helpen bij de uitvoering van zijn project.
Niet alle aspecten van een bouwproject komen hier aan bod, want die zijn te talrijk en vaak ook te complex om in een document van slechts enkele tientallen bladzijden ontwikkeld te worden. Het beoogt in de eerste plaats praktisch te zijn, want de informatie moet door een groot aantal lezers begrepen en toegepast worden. Het zal natuurlijk niet mogelijk zijn er alle gevallen mee op te lossen die men in de Belgische bedrijven kan tegenkomen. Voor specifieke gevallen raden we aan een specialist in het bouwen van stallen aan te spreken, iemand met kennis en ervaring op dat gebied, …, die oplossingen kan voorstellen die van de algemene regel afwijken, maar die rekening houdt met het bijzondere karakter van de plaats, met de zeer nauwkeurige eisen van de fokker, enz. Er zijn enkele managementsbegrippen ingelast omdat ze een niet te miskennen betekenis hebben voor de algemene ligging van de gebouwen en voor de keuze van inplanting van sommige installaties. Wanneer een fokker van plan is om een stal te bouwen moet hij in de eerste plaats nauwkeurig afwegen wat zijn behoeften zijn en zich vooral de tijd gunnen om dat rustig te overwegen, want overhaaste beslissingen blijken heel vaak de hoofdoorzaak te zijn van mislukkingen waarvan alleen hij de gevolgen zal moeten dragen. Het bouwen van een stal is een verbintenis voor jaren, die een aanzienlijke investering vergt en dus te belangrijk is om zich te mogen vergissen. Als de tijd van overwegen achter de rug is moet zo vlug mogelijk aan de realisatie worden begonnen, want tijd is geld. Veel bouwgenot.
Eerste druk : December 1997
Eindafwerking, layout en contactpersoon bestelling van brochures: Carine Van Eeckhoudt Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Tel:
02/553 79 01
Fax:
02/553 78 71
E-mail:
[email protected]
Aansprakelijkheidsbeperking Deze brochure werd door het Vlaams Gewest met de meeste zorg en nauwkeurigheid opgesteld. Er wordt evenwel geen enkele garantie gegeven omtrent de juistheid of de volledigheid van de informatie in deze brochure. De gebruiker van deze brochure ziet af van elke klacht tegen het Vlaams Gewest of zijn ambtenaren, van welke aard ook, met betrekking tot het gebruik van de via deze brochure beschikbaar gestelde informatie. In geen geval zal het Vlaams Gewest of zijn ambtenaren aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van de via deze brochure beschikbaar gestelde informatie.
De informatie uit deze uitgave mag worden overgenomen mits bronvermelding.
1
I
VERBAND TUSSEN LEEFOMSTANDIGHEDEN EN PATHOLOGIE IN DE RUNDVLEESPRODUCTIE
B. Nicks Universiteit van Luik, Faculteit Diergeneeskunde, Dienst Hygiëne en Bioclimatologie.
1
Inleiding
De microben die het vaakst als ziekteverwekkers in de vetmesting worden aangetroffen behoren doorgaans tot de categorie van de “facultatieve besmetters” of “gelegenheidsbesmetters”. Ze worden pas gevaarlijk in omstandigheden die bijzonder gunstig zijn voor hun overleving en hun voortplanting buiten de stallen of (en) als de natuurlijke weerstand van de dieren tegen de infectie verzwakt is. Weliswaar kan dat weerstandsvermogen door middel van vaccinaties worden verhoogd of ondersteund, maar inenten alleen biedt zeker geen totale en langdurige bescherming. Even belangrijk is het vermijden van stresstoestandien die de immuniteit belasten (figuur 1).
2
2
Bestrijden van de microben
Met bestrijding van de facultatieve ziekteverwekkers wordt niet beoogd ze alle uit te roeien, wat vrijwel onmogelijk is, maar er de concentratie van te beperken. Aangezien de microben hoofdzakelijk door de dieren worden overgezet, is het dus zaak om de dichtheidsnormen inzake stalbezetting in acht te nemen, vooral die waarbij het minimumvolume per stal is vastgelegd, nl. 5m3 / 100 kg levend gewicht. Een goede ventilatie, nl. een minimumdebiet van 0,2 m3 / 100 kg levend gewicht, maakt het mogelijk om genoeg microben uit de stallen te verwijderen en voorkomt een te grote infectiedruk binnen de stal. Ventilatie betekent ook verwijdering van de waterdamp die permanent door de dieren en hun uitwerpselen wordt afgescheiden. Ideaal is een vochtigheidsgraad van minder dan 80 %. Een vochtiger lucht is doorgaans bevorderlijk voor het overleven van de microben. Bestrijding van de microben vergt ook dat zieke dieren worden afgezonderd om besmettingsgevaar te beperken en ze aldus beter in het oog te kunnen houden en te verzorgen. Dit is een zeer belangrijke maatregel, maar we weten dat de praktische toepassing ervan niet altijd eenvoudig ligt. Het blijft altijd moeilijk om de toestand onder controle te houden. Het samen in één stal onderbrengen van dieren van sterk verschillende leeftijd en het verzamelen van individuen van diverse herkomst zijn risicotoestanden die beter vermeden kunnen worden of in de hand gehouden door bv. afzonderingslokalen voor de nieuwkomers te voorzien.
3
3
Bestrijding van stress
Stress kan worden beschouwd als een toestand van ongemak die het fysiologisch aanpassingsvermogen van de dieren te boven gaat. Langdurige stress verzwakt de immuniteit. Het ongemak kan voortkomen uit een slecht stalklimaat of uit onaangepaste behuizing. Stalklimaat wordt bepaald door de temperatuur, de relatieve vochtigheid en de ventilatiesnelheid. Gezonde vleesveerunderen voelen zich het best bij een temperatuur die schommelt tussen -5 en + 25 ° C. Voor lagere waarden zou de ventilatiesnelheid 0,2 m/s niet mogen overschrijden, wat betekent dat er geen toch mag zijn. De relatieve vochtigheid van de lokalen moet liggen tussen 60 en 80 %. Een te hoge vochtigheid is altijd nadelig: bij warm weer hindert het de warmte-afvoer door het dier via transpiratie en bij koud weer wordt de beharing te vochtig met als gevolg dat de isolerende eigenschap ervan vermindert. Zieke, koortsige dieren hebben natuurlijk hogere temperaturen nodig om zich thermisch behaaglijk te kunnen voelen. Normen hiervoor zijn moeilijk vast te leggen, maar in de praktijk volstaat het het gedrag van de dieren in het oog te houden om te weten of de gecreëerde voorwaarden bevredigend zijn. Een afzonderlijk lokaal voor zieke dieren is natuurlijk een pluspunt in de bestrijding van ziekten. In de winterperiode is het niet altijd gemakkelijk om een goede ventilatie zonder tocht te verkrijgen. Frequentie, omvang en lokalisering van de tocht hangen af van het weer buiten (snelheid en richting van de wind). Tocht kan dus onopgemerkt blijven of onderschat worden. Uit waarnemingen blijkt dat runderen die in de winter buiten lopen gezond blijven, daar waar andere die in stallen beschut zitten, ziek worden. Dit is zeker geen regel zonder uitzonderingen, maar de verklaring ligt hierin dat het risico van besmetting buiten altijd veel geringer is dan in de stallen. Er zijn ook comfortnormen vastgelegd voor het uitrusten van de stallen. Het aantal dieren per box mag niet meer dan 12 zijn, om een te grote sociale druk te vermijden. De zwakkere dieren lopen immers het gevaar te dikwijls door de sterkere te worden gestoord. De aanbevolen oppervlakte ligt tussen 0,75 en 1 m2 / 100 kg levend gewicht. De ingestrooide zones krijgen 1 kg stro / m2 per dag. De gebetoneerde zones moeten zo proper mogelijk worden gehouden en zo aangelegd dat ze niet glad zijn. De afmetingen van de voederbakken moeten van die aard zijn dat alle dieren er zonder moeite bij kunnen om hun voederrantsoen op te eten.
4 Conclusies Het samenbrengen van dieren in de stallen houdt een dubbel risico in: het vergroot de kans op besmetting en het kan oorzaak zijn van langdurige stress die de immuniteit gaat belasten. Deze risico’s worden verlaagd door een comfortabele stalinrichting, het nemen van maatregelen om de ontwikkeling van microbenpopulaties in te perken en door een weloverwogen vaccinatieprogramma.
Figuur 1
Factoren die invloed hebben op de gezondheid van de dieren
5
II
PRAKTISCHE OVERWEGINGEN BIJ HET BOUWEN VAN STALLEN BESTEMD VOOR VLEESVEE
J. Flaba, Ministerie van Middenstand en Landbouw, Inspectie-generaal Ontwikkeling.
1
Basisgegevens
1.1
Waterdampproductie
Voor het op peil houden van hun lichaamstemperatuur scheiden runderen een grote hoeveelheid water af via ademhaling en zweten, wat we dan in de vorm van waterdamp in de stalruimte terugvinden.
Tabel 1
Hoeveelheid water voortgebracht door de verschillende rundveetypes Rundveetype
1 zoogkoe van 700 kg (15 kg melk/dag) 1 zoogkoe en haar kalf 1 stier van 1 000 kg 1 vleesstier van 500 kg bij vetmesting 1 vaars van 400 kg 1 kalf van 200 kg
1.2
Hoeveelheid water afgescheiden in liters per dier per dag 10 11 tot 13 9 9 6 3,5
Luchtverversing – Ventilatie
De verluchting van een stal dient om: -
de damp te verwijderen die door de dieren, hun uitwerpselen en oor vochtige voeders wordt afgescheiden, de gassen (CO2, CH4) te verwijderen die door de dieren en door het gisten van de uitwerpselen (ammoniak, H2S, …) worden geproduceerd, het stof naar buiten te werken, de door de dieren geproduceerde calorieën weg te nemen (in de zomer), de zuurstof aan te brengen die de dieren nodig hebben om te overleven.
6
1.3
Temperatuur in de stallen
Heel vaak vrezen fokkers dat hun dieren het koud hebben, omdat ze denken dat de dieren de temperatuur van een lokaal op dezelfde manier aanvoelen als zij. In werkelijkheid zijn runderen bijzonder gevoelig voor temperaturen hoger dan 20° C, terwijl ze zich volkomen op hun gemak voelen als de temperatuur van een stal dicht Bij 0° C ligt, althans voor zover er geen toch is of geen overmatige vochtigheid. Enkel de pasgeboren kalfjes en de zieke dieren hebben temperaturen nodig in de buurt van 10° C.
Tabel 2
Zone waarin runderen zich goed voelen of zich probleemloos aanpassen
Rundveetype
Pasgeboren kalveren Kalveren van 15 dagen tot 1 maand Overige runderen
1.4
Zone waarin runderen zich goed voelen of zich probleemloos aanpassen + 7 tot + 25° C + 5 tot + 25° C -5 tot + 22° C
Temperatuurverschillen tussen binnen en buiten de stallen
In de winter is de luchttemperatuur van een correct en natuurlijk verluchte stal slechts 1 tot 3° C hoger dan de buitentemperatuur (positief verschil tussen binnen en buiten). Het verschil komt doordat de dieren warmte uitstralen. Geringe temperatuurverschillen zijn meestal een aanduiding dat het gebouw voldoende geventileerd is. Een verschil van 8 tot 10° C wijst op een ontoereikende verluchting. In de zomer is de temperatuur in de stallen op de warmste uren van de dag vrijwel gelijk aan en soms lager dan de buitentemperatuur (negatief verschil binnen/buiten), want de thermische inertie van het gebouw en eventueel ook de isolatie van het dak kunnen de temperatuurstijding binnen vertragen, hetgeen de dieren tegen hoge temperaturen beschermt. ’s Nachts is de temperatuur in de stal weer iets hoger dan buiten.
7
1.5
Minimum luchtvolume
De stallen moeten voldoende ruimte hebben om de gezondheid van de dieren te garanderen (aantal kiemen in de lucht) en om te voorkomen dat een optimale luchtverversing door de dieren als tocht wordt aangevoeld, omdat de frisse lucht te dicht bij de verblijfruimte van de dieren binnenkomt of omdat die verse lucht niet de tijd heeft gehad zich met de stallucht te vermengen alvorens in contact te komen met de dieren.
Tabel 3
Standaard luchtvolume aanbevolen voor rundvee
Rundveetype Zoogkoe en haar kalf Drachtige koe en vleesstier > 600 kg Vaars van 400 kg en vleesstier van 350 kg Vaars van 200 kg en kalf van 150 kg Pasgeboren kalf
1.6
Minimumvolume (m3) 25 20 12 9 5
Optimaal volume (m3) 35 30 20 15 7
Aard van het materiaal
De thermische kenmerken (isolerend vermogen) van het materiaal voor het bouwen van de buitenmuren zijn niet van groot belang op voorwaarde dat de temperatuurverschillen tussen binnen en buiten niet groot zijn (1 tot 3° C voor de loopstallen). In dit geval dienen de muren alleen om de dieren tegen wind en neerslag te beschutten en om te maken dat ze eventueel ook bestand zijn tegen het contact met andere dieren en/of tegen de mest: geprefabriceerde tegels (beton, vezelcement, hout), … zijn hiervoor geschikt. Als er geen contact is met het overige vee, dan kunnen plastic sheats (geweven plastic, windschermnet) worden gebruikt. Zijn de temperatuurverschillen tussen binnen en buiten groot (± 10° X in beschadigde stallen bv.) en is de relatieve luchtvochtigheid hoger dan 80 %, dan moet het bouwmateriaal isolerend zijn, zoniet zal het in de lucht aanwezige water condenseren en gaat er een koude luchtstroom naar de dieren, waarvoor de jongste het gevoeligst zijn. 10° X in beschadigde stallen bv.) en is de relatieve luchtvochtigheid hoger dan 80 %, dan moet het bouwmateriaal isolerend zijn, zoniet zal het in de lucht aanwezige water condenseren en gaat er een koude luchtstroom naar de dieren, waarvoor de jongste het gevoeligst zijn.
8
1.7
Dakisolatie
Het aanbrengen van isolatie aan de binnenkant van het dak van de stallen heeft verschillende redenen: in de winter om warmteverlies via het dak te beperken en een temperatuurverschil tussen binnen en buiten te verkrijgen; in de zomer om de verhitting door de zon, die de daktemperatuur tot 60, ja zelfs tot 80° C kan doen oplopen te verminderen en zodoende door straling en door convectie de taltemperatuur opdrijft; om een gladde zoldering te creëren die de met hoge snelheid binnenkomende luchtstroom toelaat zijn weg te volgen zonder op hindernissen (dakpannen, …) te stuiten; de stallucht gemakkelijker via de nok af te voeren; een scheiding te bewerken tussen de loopstallen en het dakmateriaal (dakpannen, gebinte, dakbedekking, …) om ze tegen condensatie te beschermen. Meestal vergen de loopstallen geen dakisolatie als ze enkel in de winter worden bezet, want een rund is niet bevreesd voor kou. Loopstallen die het hele jaar door maximaal bezet zijn (stallen voor het vetmesten van stierkalveren) en waarvan het dak donkerkleurig is, volgens de voorschriften van stedebouw of die betreffende integratie in het landschap, moeten vaak wel geïsoleerd worden om overdreven temperaturen tijdens de warmste maanden van het jaar (juni, juli, augustus) te vermijden. Boven 22-24° C verwekken ze thermische stress bij dieren in de groei- en vetmestingsfase en vooral dan in de afmestingsfase. Nu is thermische stress niet alleen nadelig, want die hoopt de dieren tot het inwerkingstellen van een warmteafweermechanisme (hijgen, zweten, …), waardoor hun voedselopname vermindert om minder calorieën te produceren. Die twee fenomenen hebben een merkelijke prestatievermindering tot gevolg. In het ergste geval sterven sommige exemplaren eraan. Een andere manier om de gebouwen tegen oververhitting te beschermen is het vermijden of uitschakelen van doorschijnende elementen in het dak, want onder invloed van de zonnestralen zorgen die voor een sterke warmtetoevoer, hetgeen alleszins moet worden vermeden. De stallen voor zoogkoeien met pasgeboren kalveren moeten voldoende verwarmd zijn, want in hun eerste levensdagen ligt de zone voor hun thermisch comfort tussen + 7 en + 25° C. Bij koud weer kan de temperatuur van 7° C enkel door een goede isolatie van het gebouw en vooral van het dak worden verkregen of door ruimtes te creëren waarin de kalveren goed geschut zijn tegen de kou en vooral tegen de ijzige lucht.
9
2
Het probleem van de luchtverversing
2.1
Natuurlijke ventilatie
Om economische redenen worden de rundveestallen op natuurlijke wijze verlucht. Slechts in bijzondere gevallen kan het nodig zijn een ventilatiessysteem voor die gebouwen aan te brengen. Uit de vele waarnemingen en experimenten weten we dat de ventilatie bijna uitsluitend wordt teweeggebracht door de wind die in de rundveestallen voor luchtcirculatie zorgt. De druk die de wind op de muur aan de windzijde uitoefent maakt dat er, via allerlei openingen in die muur, lucht naarbinnen wordt geblazen, terwijl de tegenoverstaande muur, die drukverlies ondergaat, via de gaten erin lucht uit de stal laat ontsnappen. Zo ontstaat er een luchtbeweging: de stallucht wordt geleidelijk vervangen door lucht die van buiten komt. De luchtverversing kan ook ontstaan door het temperatuurverschil tussen buiten en binnen. In het geval nu van de rundveestallen is dit verschil zo gering dat de luchtverversing die erdoor ontstaat vrijwel nihil en dus te verwaarlozen is. Kortom, het enige echt belangrijke ventilatie-element voor rundveestallen is de wind. Dit betekent dat wie rundveestallen wil bouwen absoluut rekening moet houden met de overheersende windrichting.
Figuur 2
Schematische voorstelling van de luchtverversing door de wind
10
2.2
Overheersende windrichting
Aangezien de luchtverversing in de stallen berust op het effect van de wind, moeten we de richting van de overheersende winden kennen om de oriëntatie van de gebouwen zo voordelig mogelijk daarop af te stemmen. In België overheersen de winden uit het zuiden en uit het westen en loopt men heel weinig risico’s door de ligging van de gebouwen op dit gegeven af te stemmen. Wie nauwkeuriger informatie wil over de dominerende windrichting, kan een beroep doen op lokale meteorologische gegevens of op diverse waarnemingen. De windroos (Fig. 3) die men kan verkrijgen bij een lokaal weerkundig station, verschaft de gegevens waarmee de overheersende windrichtingen nauwkeurig kunnen worden bepaald.
Figuur 3
Windroos met frequentie en richting van de winden
Waarneming van bestaande gebouwen, waarvan de aan regen blootgestelde muren gemakkelijk te vinden zijn en navraag bij de lokale bewoners kunnen, als er geen lokale meteorologische gegevens voorhanden zijn, kostbare informatie opleveren wat de voerheersende windrichting betreft.
11 In zeldzame gevallen (valleidal, zeer oneffen terrein, aanwezigheid van een groep bomen) wijkt de richting van de overheersende wind(en) af van de sector zuid-west en moet men die afwijking kennen om de optimale oriëntatie van het bouwwerk te bepalen.
2.3
Oriëntatie van de stallen
Al naar gelang een gebouw vier gesloten gevels bezit of aan één kant open is, zal de oriëntatie verschillen en moet daar rekening mee worden gehouden voor het kiezen van de ligging en de oriëntatie van een nog te bouwen stal. Als de oriëntatie (bv. Door stedebouw, door het reliëf of wat dan ook) wordt opgedrongen, zullen de kenmerken van de bouw, half open of gesloten, vaak zelf ook worden opgelegd.
Figuur 4
Effect van de staloriëntatie op de efficiëntie van de natuurlijke verluchting door winden die overwegend uit het westen waaien
2.3.1
Stallen die aan de vier zijden gesloten zijn
Bij deze gebouwen moet een lange zijde loodrecht op de overheersende wind worden geplaatst en wel zo dat er via een opening verse lucht naarbinnen kan en dat dus ook de nok (voor evacuatie van de vochtige stallucht) loodrecht op die windrichting staat. Op deze manier kan gemakkelijk voor een uniforme luchtverversing in de stal worden gezorgd alsook voor een optimale werking van de nok waarlangs de warme en vochtige stallucht ontsnapt.
12
Figuur 5
Oriëntatie van een gesloten stal
Een puntgevel in de richting van de overheersende winden plaatsen is iets wat men zeker nooit moet doen, want de luchtverversing in de stal wordt dan altijd een moeilijke zaak, met zones waar tocht heerst en andere die van alle ventilatie verstoken blijven. Telkens wanneer er een deur wordt geopend in de puntgevel die aan de dominerende winden is blootgesteld, ontstaat er tocht in een groot deel van de stal. Tocht is altijd een gevaar voor alle dieren, vooral voor de jongere en voor die welke reeds verzwakt zijn door het vrij ongunstige klimaat waarin ze leven. Als een puntgevel toch om een of andere reden in de overheersende windrichting werd of moet worden gebouw, kan de tocht bij het openen van de deuren enigszins worden afgezwakt door een scherm te plaatsen op een afstand van de stal. Dit is altijd maar een gedeeltelijke oplossing van de problemen en zal nooit tot een echt goede ventilatie leiden.
2.3.2
Stallen met één open gevel, halfopen stallen genoemd
Bij een halfopen gebouw is de gekozen oriëntatie altijd een compromis tussen maximaal profiteren van de zon en een goede beschutting tegen de overheersende winden. Aangezien de zon in de winter een weldaad is voor de gezondheid en de voortplanting van de dieren, zal de keuze uiteraard vallen op de open gevel in de richting zuid-oost. Dit is een goed compromis, omdat de dieren dan beschut zijn tegen de neerslag die, in België, veelal uit het zuid-westen wordt aangevoerd, en maximaal kunnen profiteren van de zon. Ook wanneer de stal in de zomer wordt gebruikt, valt er geen overhitting te vrezen omdat de dieren in die periode door het dak tegen de hoge zonnestand worden beschermd.
13
Figuur 6
Oriëntatie van een half open stal
Het kan voorkomen dat de natuurlijke omgeving of een gebouw de richting van de overheersende winden wijzigen of draaiwinden en tocht veroorzaken. Daar moet vanzelfsprekend rekening mee worden gehouden. In dat geval is het nodig een windscherm voor de open gevel te plaatsen om de dieren te beschermen. We kunnen ook de open gevel noord-oost oriënteren. In dit geval moet er altijd een windscherm worden geplaatst. Zo worden immers de overheersende winden benut voor een gelijkmatige luchtverversing in de stal. De as van de stal met open gevel is op dezelfde wijze georiënteerd als die van de gebouwen met vier gesloten gevels. Het nadeel van deze formule is dat men zich berooft van de zon die een zeer weldoend effect heeft op de gezondheid van de dieren in de winter.
Figuur 7
Effect van de natuurlijke omgeving of van een gebouw op de luchtstromen die de stal bereiken
14
2.4
Inkomende en uitgaande lucht
Voor een natuurlijke verluchting moet een stal met vier gesloten gevels: openingen hebben bovenaan in de lange muren en een opening in de nok van het dak Een stal moet ook zo georiënteerd zijn dat één van de lange muren haaks op de overheersende winden staat. Nogmaals: het gebouw dient om de dieren in de winter te beschutten tegen wind en neerslag, in de zomer tegen de hitte.
2.4.1
Het binnenkomen van verse lucht
Bij natuurlijke ventilatie komt de verse lucht binnen via openingen aan de bovenkant van de muren om de vermenging met de aanwezige lucht in de stal te bevorderen en te vermijden dat koude, soms ijzige lucht op de dieren valt. Voor een goede vermenging van verse lucht met de stallucht mogen er zich rond de plaats waar de lucht binnenkomt geen voorwerpen bevinden die de doorgaande luchtstroom belemmeren, vertragen of naar beneden leiden. Bij gebouwen met een hellend dak waar de verse lucht met hoge snelheid binnenkomt en naar het dak wordt geleid (afstaande beplanking, scharnierend tochtscherm, …) moet de binnenzijde van het dak altijd ‘effen’ zijn om de doortocht van verse lucht niet te verhinderen. Waar de luchtstroom op een hindernis stuit (dakpannen, verlichtingsbuis loodrecht daarop), verliest hij aan snelheid en valt hij letterlijk op de dieren, die dat als tocht ervaren. In dit geval verlaten de dieren zulke onbehaaglijke bibberzones, als ze dat tenminste kunnen. Want als ze vastgemaakt zijn of in enge boxen zijn ondergebracht, lopen ze het geduchte risico van afkoeling en van ademhalingsziekten. 2.4.1.1
Vaste doorschijnende tochtschermen
Het hier bedoelde systeem bestaat uit een doorschijnende afdekplaat die aan de bovenkant van de lange muren wordt bevestigd en waarvan het onderste deel het metselwerk een 20 tot 30-tal cm overlapt en op een kleine afstand hiervan is vastgemaakt. Figuur 8 laat tot in de details zien hoe zo’n doorschijnend tochtscherm is bevestigd. Het zij opgemerkt dat de breedte van de opening afhankelijk is van het aantal kg levend gewicht da zich in de stal bevindt. Heel vaak is dit systeem om de binnenkomende lucht in goede banen te leiden oorzaak van dalende koude lucht of van te snelle bewegingen die alle als tocht worden aangevoeld.
15
Figuur 8
Afstaande gevelvoorzet
In figuur 9 zien we een bijzondere toepassing van hoe een doorschijnend tochtscherm wordt bevestigd om de dieren die bij een buitenmuur liggen voor koude lucht te vrijwaren. Het scherm staat 20 cm van de muur af en overlapt deze met zowat 50 cm, waardoor de koude lucht naar het dak wordt geleid. Bovenaan de muur (in strikte zin: het metselwerk), is er over de hele lengte ervan een nuttige opening van 20 tot 30 cm hoogte voorzien.
Figuur 9
Uitstaande afscherming als “luchtgeleider”
16 2.4.1.2
Draaiende tochtschermen (doorschijnend)
Deze doorschijnende voorzetplaten bestaan veelal uit voldoende hard polycarbonaat en zijn bevestigd aan een buis (Figuur 10) die door middel van een zwengel aan het roteren wordt gebracht. Het is een technisch betrekkelijk eenvoudige oplossing die het mogelijk maakt de hoeveelheid verse lucht te doseren en aan te passen aan de behoeften. Doordat het systeem evenwel niet alleen een verselucht-opening bovenaan heeft maar ook een aan de onderkant, veroorzaakt het dikwijls een koude stroming naar de dieren toe.
Figuur 10
Draaiend tochtscherm
2.4.1.3
Regelbare tochtschermen
Opklapbare tochtschermen voor verselucht-toevoer bestaan meestal uit een multiplex-panel van 20 tot 60 cm hoogte, aan de onderkant voorzien van scharnieren die bevestigd zijn op een aan de muur vastgemetselde plaat. Soms kan de schermlengte groter zijn, als men bv. Ook verse lucht wil in een zone (zoals de voedergang of de dienstgang) die tamelijk ver van de verselucht-ingang gelegen is en die niet door de dieren, althans niet door de gevoeligsten, met name de kalveren en de tengere dieren, wordt ingenomen. Als het scharnierende scherm volledig gesloten is, rust de mobiele plaat tegen de isolatie die onder de dakpannen is aangebracht. Als het scharnierende scherm volledig gesloten is, rust de mobiele plaat tegen de isolatie die onder de dakpannen is aangebracht.
17
Figuur 11
Regelbaar tochtscherm
In een ander systeem kan het tochtscherm door middel van inkepingen in een verstelbare helling worden gezet en zodoende de omvang van de luchttoevoer worden geregeld. In stallen met zoogkoeien moet het mogelijk zijn die stand tot een spleet van slechts enkele millimeters te beperken, om bij krachtige wind een te grote afkoeling te vermijden en de heel jonge kalfjes tegen tocht te beschutten.
2.4.1.4
Openingen waarbij de luchtstroom naar een dakzone wordt geleid
Om te beletten dat er koude lucht stroomt naar de dieren die naast een buitenmuur liggen, kan een systeem voor luchttoevoer worden aangebracht, bestaande uit een plaat die parallel loop met het dak (Figuur 12). Tussen die ca 2,5m lange plaat en de dakisolatie onder de pannen bevindt er zich een ruimte van 8 tot 10 cm breed. In principe is dit systeem niet regelbaar en dus alleen geschikt voor lokalen die enkel in de winter worden bezet, omdat de opening voor luchttoevoer in de zomer volkomen ontoereikend is.
18
Figuur 12
Systeem voor luchtgeleiding naar een dakzone
2.4.1.5
Ramen
Soms worden ramen met regelbare standhoek voor de toevoer van verse lucht in stallen gebruikt. Duur en alleen aangewezen lokalen waar het fout zou zijn om te bezuinigen, zo bv. waar de kalveren worden verzorgd… In alle gevallen moeten de ramen voorzien zijn van dagkanten om koude lucht op de verkeerde plaats te vermijden. In een omgeving die blootgesteld is aan de wind is het aanbevolen om een netvormig windscherm op de buitenzijde van de muur aan te brengen voor een betere beheersing van de luchtstroomsnelheid.
2.4.1.6
Gordijnen
De gordijnen (Figuur 13) bestaan uit een stuk geweven plastic van ongeveer 1 meter hoogte dat aan de onderkant ingewerkt zit in het metselwerk. Bovenaan is het vastgemaakt aan een horizontaal geplaatste buis die met metalen kabels op zijn plaats wordt gehouden. Door middel van een zwengel kan dat gordijn in alle standen worden gezet tussen hoog (luchttoevoer volledig afgesloten) en laag (luchttoevoer volledig open). Dit systeem is manueel regelbaar. De luchttoevoer kan ermee worden gewijzigd en aangepast aan de heersende weersomstandigheden (temperatuur, wind …) alsook aan de noden van de dieren. Het is vooral nuttig voor gebouwen die het hele jaar door worden bezet (vetmesting van stierkalveren) en waar de extreme zomertemperaturen zeer nadelig zijn.
19 In sommige gevallen kan de regeling worden geautomatiseerd door het aanbrengen van een peilinstallatie en een microprocessor die het systeem bestuurt. Deze technisch zeer gevorderde oplossing treffen we vaak aan in varkensfokkerijen en in de natuurlijk verluchte kippenkwekerijen.
Figuur 13
Gordijn
2.4.1.7
Opengewerkte afscherming of space boarding
De afscherming is een soort verticaal lattenbord waarvan de elementen naast elkaar bevestigd zijn, zij het toch van elkaar gescheiden door een ruimte, die van 15 tot 18 % van het volledige panel vertegenwoordigt. De opening tussen de latten wordt bepaald volgens de blootstelling aan de winden. Latten van 10 cm breed moeten: 2 cm uiteenstaan als de gevel weinig aan wind is blootgesteld, 1,3 cm als de gevel aan de wind is blootgesteld, en 0,6 cm als de blootstelling maximaal is.
20
Figuur 14
Opengewerkte afscherming
2.4.1.8
Netvormige windschermen
Een netvormig windscherm is een goedkoop systeem dat correct werkt, mits het goed gekozen is, d.w.z. als de efficiëntie en de vermenigvuldiger ervan aangepast zijn aan de behoeften.
De efficiëntie geeft dus de snelheidsvermindering weer die de luchtstroom door het windschermnet ondergaat. Een ander kenmerk van het windschermnet is de porositeit, d.w.z. de verhouding tussen de grootte van de openingen die het heeft en de totale oppervlakte van het net. Dan is er nog de vermenigvuldiger waarmee de oppervlakte kan worden berekend van het windschermnet dat we voor een bepaald gebouw moeten gebruiken. Als we de oppervlakte kennen van de opening die nodig is voor het binnenlaten van de verse lucht en we kiezen een windschermnet met een vermenigvuldiger van bv. 3,34 dan moet de vrije oppervlakte met 3,34 worden vermenigvuldigd om de oppervlakte te kennen die door het te installeren net zal worden afgeschermd.
21
Bij het kiezen van een windschermnet zetten we de redeneringsstappen even op een rijtje: -
oppervlakte bepalen van de openingen voor luchtverversing; windscherm kiezen in verhouding tot de gewenste efficiëntie; vermenigvuldiger eigen aan het gekozen windscherm toepassen; nagaan of de hoogte van het gekozen windscherm toelaat de luchtverversingsopening 2 m boven de koppen van de dieren aan te brengen; als dat niet het geval is, een ander windscherm kiezen dat wel toelaat de beschikbare hoogte in acht te nemen met behoud van de gewenste luchtverversing.
-
In functie van hun textuur kunnen de synthetische netten in 4 categorieën worden ondergebracht: a) b) c) d)
gebreid geweven geweven en van een coating voorzien geëxtruceerd
Een net moet altijd worden gekozen volgens de kenmerken ervan (efficiëntie, vermenigvuldiger, …) en met oog voor de snelheid waarmee het door stof vervuild raakt. Men bedenke maar dat een met stof beladen net geheel ondoordringbaar kan worden. En dat bijgevolg een regelmatige afstofbeurt noodzakelijk is. Goed gekozen en correct onderhouden kan een windschermnet de toevoer van verse lucht doseren en in normale omstandigheden zorgen voor een optimale luchtverversing, als er zeer performante netten worden gebruikt zelfs bij windsnelheden van ruim 100 km/uur. Voor stallen die in de zomer worden gebruikt kan het windschermnet ook van een oprolmechanisme worden voorzien en telkens worden opgerold als hoge temperaturen dat vereisen.
22 Tabel 4
Kenmerken van windschermen
2.4.2
Berekening van de openingen voor toevoer van verse lucht
Voor stallen die uitsluitend in de winter bezet zijn (van 1/11 tot 30/4) is een luchtverversing van 0,5 m3 per uur en per kg levend gewicht in de stal in de meeste gevallen voldoende voor een behoorlijke klimatisering. Steunend hierop kunnen we berekenen dat het totaal aan levend gewicht in de stal 28 720 kg mag zijn voor een ruimte met: -
14 zoogkoeien van gemiddeld 680 kg, 14 kalveren van gemiddeld 150 kg, 10 drooggezette koeien van gemiddeld 750 kg, 24 vaarzen van gemiddeld 400 kg.
23 Met als basis een luchtverversing van 0,5 m3 per uur en per kg levend gewicht, komt dat overeen met: 28 720 kg x 0,5 m3/kg.u = 14 360 m3/u of 3,98 m3/sec, dit is 4 m3. Als de snelheid van de verse binnenkomende lucht 1 m per seconde is, moet een opening worden aangebracht die gelijk is aan: 4 m3/sec : 1m/sec = 4 m2 Als een stal voor het onderbrengen van een kudde 40 meter lang moet zijn, dan is de hoogte van de opening voor luchtverversing gelijk aan: 4 m2 : 40 m = 0,1 m = 10 cm Dit betekent dat de stal aan beide kanten over heel de lengte een opening voor luchtverversing moet krijgen van 10 cm hoogte. Als de opening van een opengewerkte afscherming is voorzien met een vermenigvuldiger van 5,7 moet de hoogte van die aan te brengen afscherming minimum 57 cm zijn. Uit veiligheidsoverweging kunnen daar enkele cm aan worden toegevoegd tot bv. 65 cm. Kiezen we een product met een kleinere vermenigvuldiger, dan zal de minimumhoogte van de verseluchtopening geringer zijn.
2.4.3
Uitgaande lucht (stallucht)
Bij natuurlijke ventilatie moeten de openingen voor de uitgaande stallucht in de nok van het dak worden aangebracht of daar toch zo dicht mogelijk bij, omdat het principe van de vloeistofmechanica nu eenmaal wil dat de warmste lucht zich altijd in het bovenste deel van een lokaal ophoopt. Alles wat tegen die basiswet indruist leidt tot ongunstige toestanden die als een gebrekkige werking van de natuurlijke ventilatie tot uiting komen.
2.4.3.1
Open nok
De eenvoudigste, de meest efficiënte en tevens goedkoopste oplossing is de stallucht er via de nok te laten uitgaan. Dit soort nok bestaat uit boorden die aan de laatste dakpan van elke dakhelling zijn vastgemaakt en die een opening van 1 tot 1,5 cm per meter stalbreedte vrij laten. De meeste fokkers zijn wel al tevreden met een gemiddelde opening van ± 12 cm.
24 Als de nok zich boven de ruimte bevindt waar de dieren huizen, kan daar altijd een installatie worden aangebracht (PVC- of metalen buishelften) waarmee het beetje regen dat via die opening naarbinnen dringt kan worden opgevangen en waarvan de uitwerking kan worden verminderd als de weersomstandigheden dat vereisen (zeer lage temperatuur en/of krachtige wind) en als het voor de dieren wenselijk is (zeer jong rundvee bv…). Als de voedergang zich juist onder de nok bevindt, kan er beter een holronde (concave) vorm aan worden gegeven om te vermijden dat er water in het veevoer afloopt.
Figuur 15
Open nok
2.4.3.2
Nok met afgeschermde opening
Een nok met afgeschermde opening betekent gewoon dat er tegen de regen een beschuttend element aan toegevoegd is (Figuur 16). Voor een bevredigende werking ervan moeten de randen van dit beschuttend element zich een paar centimeter onder het hoogste punt van de ventilatieramen bevinden. Is dat niet het geval, dan wordt de nokwerking klink verstoord door de zijwinden die vaak de luchtverversing omkeren. Een denk- of montagefout bij de bouw van een stal betekent altijd dat der luchtverversing gebrekkig zal zijn en oorzaak van condensatieverschijnselen, in de ergste gevallen ook van ademhalingsmoeilijkheden bij de dieren.
25
Figuur 16
Nok met afgeschermde opening
2.4.3.3
Ventilatiekoepel
Dit soort nok is in zekere zin een evolutie van de nok met afgeschermde opening en bestaat uit een rond doorschijnend afschermingselement in PVC, polycarbonaat of polyester (Figuur 17). De ventilatiekoepel is interessant omdat hij licht doorlaat in het centrale deel van de gebouwen. In stallen met beperkte breedte (16 meter of minder) is het niet nodig een doorschijnen panel in het dak aan te brengen die niet geïsoleerde “gaten” vormen in daken die geheel geïsoleerd werden. Als het doorschijnend gedeelte van de koepel uit polyester bestaat, moeten we weten dat deze materie onder invloed van het zonlicht zijn lichtdoorlatende eigenschap gaat verliezen en de klaarte na enige tijd zichtbaar verminderd is. Voorts leert de ervaring dat de koepel een hinderpaal betekent voor de evacuatie van de bedorven stallucht, vooral bij sterk verwarmend zonlicht, want de “hete” lucht hoopt zich onder het doorschijnende gedeelte op en vormt zo een soort thermische prop. Belangrijk om te weten voor wie van plan is een stal van dit luchtevacuatiesysteem te voorzien. De koepelbreedte is doorgaans 80 cm, maar we treffen er ook wel eens aan van bijna 2 meter en die uitgerust zijn met een regelingsmechanisme.
26
Figuur 17
Verluchtingskoepel
2.4.3.4
Schoorsteen of ventilatiepijp
De schoorsteen wordt doorgaans gebruikt om oude stallen met plat dak te verluchten waarboven een hooizolder is aangebracht. Voor een efficiënte werking ervan moeten er een aantal regels in acht worden genomen: - de schoorsteen moet minstens 50 cm boven de nok uitsteken: - de doorsnee van de schoorsteenpijp moet begrepen zijn tussen 0,25 en 1 m2; - de pijp moet rechtlijnig en volkomen geïsoleerd zijn; - de lengte ervan moet minimum 2 maal die van de schoorsteen zijn en minstens 8 maal de diameter of de zijde ervan; - staat er boven de schoorsteen een beschermkap, dan moet deze het dubbele zijn van de doorsnee van de schoorsteen. Die moet op een afstand worden geplaatst die gelijk is aan de helft van de schoorsteendoorsnee of –zijde (Figuur 18); - de afstand tussen de schoorstenen mag niet groter zijn dan die welke de schoorstenen van de muren scheidt; - de schoorstenen moeten zo ver mogelijk verwijderd zijn van de verseluchtingangen en van de deuren, … De daken met twee hellingen kunnen soms voorzien zijn van schoorstenen die in dit geval zo dicht mogelijk bij de nok worden geplaatst. Meestal wordt een schoorsteendoorsnee van 1 m2 geschikt bevonden om een stallucht te evacueren die overeenkomt met 10 runderen, althans wanneer die voldoet aan de bovenvermelde gestelde voorwaarden inzake realisatie en plaatsing.
27
Figuur 18
Ventilatiepijp
28
29
3
Behoeften van de dieren
In punt 1 hebben we duidelijk gemaakt wat de temperatuurbehoeften van de dieren zijn. Met betrekking tot de stalkenmerken hebben ze ook nog andere behoeften, nl. inzake leefruimte, drinken, voeder …
3.1
Leefruimte
De leefruimte moet voldoende groot en comfortabel zijn, zodat de dieren kunnen gaan liggen als ze daar behoefte aan hebben. Om welk dier het ook gaat (zoogkoe, stierkalf, jong rund, kalf), ze moeten aan hun behoeften kunnen voldoen, anders vinden ze niet het welzijn waarop ze recht hebben en dat nodig is om naar beste vermogen te produceren. Voor loopstallen moet het stalstrobed 1m2 per 100 kg levend gewicht zijn voor opgehoopte instrooiingen en 0,8 m2 per 100 kg levend gewicht voor hellende strobeddingen. Voor bindstallen, die alleen bedoeld zijn voor koeien op het einde van hun dracht en koeien die hun kalf zogen, moeten lengte en breedte van de stal aangepast zijn aan de grootte van de dieren, zodat ze met gemak gaan liggen en zonder moeite weer overeind kunnen.
Tabel 5
Afmeting van een stal voor zoogkoeien
30
3.2
Drinken
Runderen moeten voldoende water krijgen om naar behoefte te kunnen drinken. De hoeveelheid die ze drinken hangt af van het voedertype (een dier dat droog gevoederd wordt drinkt meer dan een dier dat half vochtig voeder krijgt), van de weersomstandigheden (ze drinken meer in de zomer dan in de winter) en, voor koeien die hun kalf zogen, van de melkhoeveelheid die ze produceren (een koe die veel melk produceert drinkt meer dan een koe met geringe melkopbrengst). Ongeacht het diertype en de aard van hun behuizing moet het water dat ze krijgen van onberispelijke kwaliteit zijn en in onbeperkte mate beschikbaar, via een installatie waardoor ze gemakkelijk hun dorst kunnen lessen. Komvormige drinkbakken zijn geschikt voor vastgebonden dieren en voor kleine groepjes die vrij rondlopen (10 tot 12 stuks), terwijl voor 20 tot 25 dieren drinkbakken met constant waterniveau nodig zijn. In de zomer moeten de dieren vers en fris water krijgen er dient vermeden te worden dat het teveel opwarmt. In de winter moet de installatie tegen vorst worden beveiligd en het water eventueel wat opgewarmd om de consumptie ervan te bevorderen. Dagelijks moet worden nagegaan of de drinkbakken correct functioneren (of er geen lekken zijn en er altijd water voorhanden is …) en of de waterkwaliteit nog altijd in orde is (geen aanwezigheid van fecaliën, algen of voederresten …) want elke kwaliteitsvermindering heeft sterk verminderde voedselopname en dus zwakkere prestaties van de dieren tot gevolg.
3.3
Voedering
Alnaar het diertype wordt er massaal gevoederd (jonge stieren in de groei- en vetmestingsfase) of gerantsoeneerd om overmatige vervetting te vermijden (drachtige koeien, vaarzen tijdens een deel van hun groeiperiode, …). Als er naar believen gevoederd wordt, moeten de dieren zich zo vaak als ze willen kunnen voederen en steeds voer ter beschikking hebben dat niet door warmte of vochtigheid aan kwaliteit verliest … Droogvoer kan voor verscheidene dagen, ja zelfs voor een hele week ineens in de voederbakken worden gedeponeerd. Het gebruik van grote voerbakken met voer voor verscheidene dagen ineens, waar de dieren permanent bij kunnen, leidt echter te vaak tot kwaliteitsvermindering veroorzaakt door speekselverlies. Halfdroge voeders kunnen dan ook beter dagelijks, in de zomer zelfs tweemaal per dag worden gegeven, om te vermijden dat ze opgewarmd raken, want dat vermindert de eetlust, bevordert de ontwikkeling van micro-organismen en is dus schadelijk voor de gezondheid van de dieren.
31 Als het voeder gerantsoeneerd is, moeten alle dieren met dezelfde behoeften een gelijke portie van het voer te eten kunnen krijgen. Als ze vastgebonden zijn valt het niet moeilijk om aan elk dier zijn portie te geven en kunnen de andere dieren er hem niet van beroven. Als verscheidene dieren tot een vrij rondlopende groep behoren, moeten ze voor de duur van de maaltijd worden geïmmobiliseerd, als men wil vermijden dat de gulzigste of de agressiefste exemplaren onder hen het rantsoen opwreten van hun tragere soortgenoten of van die welke voor hen op de vlucht gaan. In dat geval is een automatisch blokkeringssysteem absoluut noodzakelijk.
32
33
4
Managementsaspecten
4.1
Observatie van de dieren
Het produceren van rundvlees is een speculatie waarvoor een zeer hoog niveau van techniciteit en vakkundigheid vereist is om de dieren tot goede zoötechnische prestaties te brengen om dus bevredigende economische resultaten te boeken, voor zover de algemene economische toestand niet tot prijzen behoren die beneden de productiekosten liggen. Ook vergt het vanwege de fokker een bijzonder geoefend oog om onmiddellijk het dier eruit te halen waar van het gedrag, de algemene aanblik op een beginnende ziekte wijzen of op een slechte werking van zijn spijsverteringsstelsel. Hoe later een probleem wordt ontdekt, hoe meer risico bestaat dat het onherstelbare afmetingen heeft aangenomen, hetgeen betekent dat het verhelpen ervan langdurig zal zijn en veel geld zal kosten. Bovendien kunnen genezen dieren soms toch nog nawerkingen ondervinden waardoor ze voor de rest van hun bestaan gehandicapt blijven en zoötechnisch verminderde prestaties leveren. Geregeld opserveren van de dieren houdt in dat de met deze taak belaste persoon over de nodige tijd beschikt en dat de algemene schikking van de gebouwen en ook de verlichting hem niet beletten alle dieren perfect in het oog te houden. In vele gevallen moet de waarnemer tot bij de dieren gaan, ze verplichten om op te staan en ze te bevoelen om er zeker van te zijn dat alle in orde is. Gaat het om jonge stieren in een loopstal, dan kan de box maar beter een ontsnappingsuitgang hebben, via welke de waarnemer zich eventueel uit de voeten kan maken …
4.2
Paarbereidheid
Om een tussenkalftijd van ongeveer 365 dagen te verkrijgen is het bij kunstmatige inseminatie niet alleen nodig dat de vrouwelijke dieren perfect gezond zijn en over een optimaal voortplantingssysteem beschikken, maar ook dat de paarbereidheid als temperatuurstijging kan worden waargenomen, voldoende aandacht krijgt, want het succes van een kunstmatige bevruchting hangt grotendeels daarvan af.
34 We weten dat de paarbereidheid (copulatiehoudingen) zich op geprivilegieerde ogenblikken van de dag (’s morgens en in de loop van de namiddag) voordoet, dat die slechts enkele seconden, in het beste geval enkele minuten duurt en met intervallen van 10 tot 20 minuten optreedt. Hiermee moeten we rekening houden als we een strategie voor het ontdekken van die bereidheid willen invoeren. Een achteloze blik tijdens het uitvoeren van andere werken is bepaald geen garantie voor uitstekende resultaten. Een correcte waarneming vergt in alle gevallen meer tijd en langduriger observatie. De waarnemer moet ook alle te insemineren dieren kunnen observeren. In bindstallen vergt de opsporing een knowhow van hoog niveau, iets wat weinig fokkers bezitten. De te insemineren dieren dagelijks vrij lagen rondlopen is gegarandeerd een moeilijke techniek, maar de resultaten bewijzen wel de efficiëntie ervan. Hiervoor is een soort oefenzone nodig en er komen extra werkjes aan te pas zoals het losmaken van de dieren, het observeren ervan, ze weer binnen doen, vastmaken, de gangen reinigen … Voor gemiddelde kuddes blijft dat nog uitvoerbaar, maar als de veestapel te groot wordt en de fokker niet over de tijd noch over een oefenzone beschikt om de dieren naarbuiten te brengen, dan vervalt deze werkwijze. Het vrij laten buitenlopen van de dieren heeft een weldoende invloed op hun gezondheid, vooral als er dan zon is en ze zich op een plek bevinden die niet teveel aan wind is blootgesteld.
4.3
Ontdekken van de kalftijd
Het kalveren is een beslissende fase in de vleesproductie, want het is de bekroning van een heel jaar inspanningen om een kalf te verkrijgen. Aangezien het kalven zonder assistentie bij de Belgische Witblauwe en bij de overgespierde koeien van het vleesrastype de uitzondering vormt, is georganiseerde en volgehouden waarneming van de koeien die moeten kalven noodzakelijk. Technische middelen zijn er bij de vleet (detectoren die op de dieren worden geplaatst, nagaan hoe de rectale temperatuur evolueert, bewakingscamera …), maar de fokker kan verkiezen om enkel en alleen te steunen op zijn waarnemingstalent en op zijn vermogen om het dier te bevoelen en zelf na te gaan hoever het staat met de verwijding van de baarmoederhals. Wat ook het gekozen systeem zij, het moet feilloos beantwoorden aan het gestelde doel: op het juiste ogenblik aangeven wanneer de tekenen van de nakende geboorte zich manifesteren. De fokker kan ook kiezen voor een keizersnede, lang voordat de noodzaak ervan vaststaat (opening van enkele cm). Werkwijze die vaak wordt gebruikt als de fokker geen enkel risico van een mogelijk slecht ingrijpen wil nemen of wanneer hij de zorg om het verloop van de barensweeën urenlang te volgen, uit de weg wil gaan.
35
4.4
Voorwaarden voor het uitvoeren van een keizersnede
De keizersnede is een chirurgische ingreep die om met succes worden uitgevoerd, in de beste omstandigheden moet plaatsvinden. In het lokaal waar dat gebeurt moet een toestel voorhanden zijn om de koe te immobiliseren alsook een volkomen aangepaste omgeving: sterke verlichting, overvloedig warm en koud water, propere muren en plafond, anti-slipvloer … Tussen twee gebruiksbeurten moet het lokaal worden schoongemaakt en ontsmet om elk risico te vermijden dat een besmetting van het ene dier op een ander zou worden overgedragen. In het ideale geval behoort al het in dit lokaal gebruikte materieel (velden, meren, verlossingsvoorschoot, chirurgische instrumenten …) toe aan de fokker en is het uitsluitend voor eigen gebruik bestemd. Hierdoor is het risico van besmetting door agentia komende van een ander bedrijf sterk verminderd. Het gebruik van een toestel om de koe te immobiliseren betekent dat de veearts in goede omstandigheden kan werken en dat hij beveiligd is tegen trappen die de koe hem eventueel met zijn poten zou kunnen geven. Het stelt hem ook in staat om heel alleen te werken met al het vereiste materiaal bij de hand. Het beschikken over een specifiek lokaal voor de uitvoering van keizersneden behoort tot de voorwaarden waaraan moet voldaan zijn, als men de risico’s tot het minimum wil beperken, risico’s die samengaan met een zware chirurgische ingreep, waarbij elementaire voorzorgen inzake bescherming van de gezondheid van de moederkoe en haar kalf moeten worden genomen. Sommigen zullen zeggen dat het best mogelijk is om zonder enige speciale uitrusting keizersneden uit te voeren in de stallen en tot bevredigende resultaten te komen. In enkele gevallen hebben ze gelijk, maar ze vergeten vaak die ingrepen te vermelden waarop allerlei verwikkelingen zijn gevolgd en waarvan de kosten doorgaans worden onderschat.
4.5
Voorbereiding van de dieren op terugkeer naar de stal
In de laatste weken dat de dieren nog op de weide staan van september tot november, krijgen ze een sterke beharing die als thermische isolatie dienst doet en hen voorbereidt op de winter. Benevens een goede bescherming tegen de kou betekent die sterke beharing helaas ook een zeer geschikt toevluchtsoord voor allerlei parasieten die de warmte opzoeken (insecten, schurftmijten, …).
36 Als de dieren op stal worden gezet zonder eerst van hun wintervacht te zijn gevrijd, krijgen ze heel vlug last van de warmte, want ze kunnen niet meer normaal zweten en ondervinden heel wat moeite om hun lichaamstemperatuur te regelen. De waterdamp die ze via transpiratie kwijt moeten kunnen dringt niet meer door de dichte beharing en blijft er in de vorm van waterdruppels in steken. Hun vacht wordt vochtig. In het ergste geval zijn de dieren druipnat van het zweet. Daarmee is dan ook gezegd dat het haarkleed zijn isolerend vermogen kwijt is en het dier bij de minste toch kou dreigt te vatten. Om dit risico te vermijden moeten de dieren, juist voor ze weer op stal gaan, worden geschoren. Ze zijn dan niet alleen een isolatie kwijt die ze niet nodig hebben, maar ook bevrijd van een broeihaard voor parasieten die dan gemakkelijk en afdoende met de gebruikelijke middelen bestreden kunnen worden. Of het nu zomer of winter is, geheel of gedeeltelijk scheren tijdens de stalperiode zal telkens nodig zijn als de weelderige beharing de dieren, jong of volwassen doet er niet toe, belet normaal te zweten. Bij de jongste dieren moet het scheren evenwel geleidelijk geschieden, want het komt erop aan ze niet naakt te zetten op een ogenblik dat hun weerstand tegen lage temperaturen nog ontoereikend is. Het spreekt vanzelf dat het wegnemen van de beharing meer calorieën doet verliezen bij lage temperatuur en dat er van de opgedane energie meer aan de omgeving wordt afgestaan, maar de voordelen wegen ruimschoots tegen dit energieverlies op.
4.6
Afzagen van de horens
Het is niet zinnig om de dieren in een loopstal onder te brengen zonder ze eerst van hun horens te ontdoen, want anders is er een te groot risico van accidenten te wijten aan die horens en steekt het overheersingsverschijnsel onder dieren die zich in een zelfde box bevinden letterlijk en figuurlijk de kop op. Het afzagen van de horens dient bij voorkeur op jonge leeftijd te geschieden, omdat voor het wegnemen van reeds goed ontwikkelde horens later omslachtigere technieken nodig zullen zijn. Bij een kalf van nog maar enkele weken kunnen de horens worden verwijderd door middel van een pommade of door afbranden met een gloeiend ijzer, nadat het dier eerst lokaal werd verdoofd. Door opstrijken van een zalfachtige substantie op de plaats waar men voelt dat de horens zich zullen ontwikkelen, wordt die ontwikkeling uitgeschakeld en de groei ervan definitief voorkomen, althans wanneer de operatie zorgvuldig is utgevoerd. Het nadeel van deze werkwijze is dat het dier dit als pijnlijk ondervindt zolang de werking ervan aan de gang is, d.w.z. een paar dagen lang. Voorts, als het kalf door de moeder gezoogd wordt, bestaat het risico dat een weinig van die substantie op de uier terechtkomt en deze flink kan beschadigen. Daarom is deze techniek alleen aanbevolen voor kalveren die al bij de geboorte zijn gespeend.
37 De methode moet het gloeiijzer na lokale verdoving maakt dat het dier minder lang te lijden krijgt en er geen risico van uierbeschadiging bij het moederdier bestaat. Beetje spectaculair misschien, maar al bij al minder traumatiserend voor de dieren.
4.7
Het wegen van de dieren
In de rundvleesproductie komt het erop aan dat de dieren een voldoende gemiddelde dagelijkse winst (GDW) realiseren om snel het slachtgewicht te bereiken, dit wat de mannelijke exemplaren betreft, of het nodige voortplantingsgewicht voor de vrouwelijke dieren. De enige manier om met vrij grote zekerheid de evolutie van de gewichtstoename te kennen bestaat erin de dieren regelmatig te wegen, wat betekent dat men over een mobiele weegschaal moet beschikken om naar de dieren toe te gaan, of over een vast toestel, in welk geval het de dieren zijn die zich naar de weegschaal begeven. De mobiele weegschaal biedt het voordeel dat hij zowel in de stallen als op de weide kan worden gebruikt, maar vereist dan een dwangcorridor die mee verplaatst wordt. De vaste weegschaal maakt verplaatsing van de dieren naar de weegschaal noodzakelijk en deze manier van handelen houdt een paar risico’s in voor de dieren, die door uitglijden of vallen getraumatiseerd kunnen raken, en voor het personeel, dat nooit beveiligd is tegen de reacties van een onwillig of agressief dier. Iedere fokker moet voor zichzelf uitmaken welke oplossing (vast of mobiel) hem het best uitkomt en met de kenmerken van zijn bedrijf overeenstemt. De wegingen, die een stoorfactor vormen in het levensritme van de dieren, moeten in alle kalmte worden uitgevoerd om geen overmatige opwinding teweeg te brengen, die uren, ja soms dagen lang kan nawerken. Wie van plan is om stallen te bouwen moet dus wel rekening houden met de noodzaak van zulke wegingen en de corridors en verkeersstroken zo aanleggen dat de dieren zich zonder enig risico kunnen verplaatsen.
38
39
5
Lijst van tabellen en figuren
Tabellen
Tabel 1
Hoeveelheid water voortgebracht door de verschillende rundveetypes
5
Tabel 2
Zone waarin runderen zich goed voelen of zich probleemloos aanpassen
6
Tabel 3
Standaard luchtvolume aanbevolen voor rundvee
7
Tabel 4
Kenmerken van windschermen
22
Tabel 5
Afmeting van een stal voor zoogkoeien
29
40
Figuren
Figuur 1
Factoren die invloed hebben op de gezondheid van de dieren
4
Figuur 2
Schematische voorstelling van de luchtverversing door de wind
9
Figuur 3
Windroos met frequentie en richting van de winden
Figuur 4
Effect van de staloriëntatie van de natuurlijke verluchting door winden die overwegend uit het westen waaien
Figuur 5
Oriëntatie van een gesloten stal
12
Figuur 6
Oriëntatie van een half open stal
13
Figuur 7
Effect van de natuurlijke omgeving of van een gebouw op de luchtstromen die de stal bereiken
13
Figuur 8
Afstaande gevelvoorzet
15
Figuur 9
Uitstaande afscherming als “luchtgeleider”
15
Figuur 10
Draaiend tochtscherm
16
Figuur 11
Regelbaar tochtscherm
17
Figuur 12
Systeem voor luchtgeleiding naar een dakzone
18
Figuur 13
Gordijn
19
Figuur 14
Opengewerkte afscherming
20
Figuur 15
Open nok
24
Figuur 16
Nok met afgeschermde opening
25
Figuur 17
Verluchtingskoepel
26
Figuur 18
Ventilatiepijp
27
10
41
6
Contactpersonen van de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling die betrokken zijn bij voorlichtingsactiviteiten (situatie op : 5 september 2008)
VLAAMSE OVERHEID Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Ellipsgebouw – 6de verdieping – Koning Albert II-laan 35, bus 40 – 1030 BRUSSEL E-mail
TELEFOON
FAX
[email protected]
(02)552 77 03
(02)552 77 01
ir. Johan VERSTRYNGE Afdelingshoofd
[email protected]
(02)552 78 73
(02)552 78 71
ir. Herman VAN DER ELST Ingenieur-directeur
[email protected]
(02)552 79 04
(02)552 78 71
[email protected]
(02)552 79 16
(02)552 78 71
[email protected]
(02)552 79 07
(02)552 78 71
(09)272 23 08
(09)272 23 01
Jules VAN LIEFFERINGE Secretaris-generaal
HOOFDBESTUUR ALGEMENE LEIDING
DIERLIJKE SECTOR
ir. Stijn WINDEY PLANTAARDIGE SECTOR EN GMO
ir. Els LAPAGE
BUITENDIENSTEN VLEESVEE
[email protected] ir. Laurence HUBRECHT Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
Walter WILLEMS
[email protected] (03)224 92 76 (03)224 92 51 VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN MELKVEE
ir. Ivan RYCKAERT
[email protected] Baron Ruzettelaan 1 - 8310 BRUGGE (ASSEBROEK)
(050)20 76 90
(050)20 76 59
[email protected] (03)224 92 75 (03)224 92 51 Alfons ANTHONISSEN VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN
Jan WINTERS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 85
(011)74 26 99
ir. Norbert VETTENBURG
[email protected] (02)552 73 74 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
[email protected] Achiel TYLLEMAN Baron Ruzettelaan 1 - 8310 BRUGGE (ASSEBROEK)
(050)20 76 91
(050)20 76 59
ir. Suzy VAN GANSBEKE
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 07
(09)272 23 01
[email protected] Tom VAN DEN BOGAERT Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 22 84
(09)272 23 01
VARKENS - KLEINVEE - PAARDEN
STALLENBOUW EN DIERENWELZIJN
42 TELEFOON
FAX
VOEDERGEWASSEN
ir. Dirk COOMANS
[email protected] (02)552 73 73 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Geert ROMBOUTS
[email protected] (03)224 92 74 (03)224 92 51 VAC – Anna Bijns gebouw, 3e verdieping – Lange Kievitstraat 111-113, bus 71 - 2018 ANTWERPEN FRUIT
ir. Koen JESPERS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 81
(011)74 26 99
Francis FLUSU
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 92
(011)74 26 99
Kim STEVENS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 90
(011)74 26 99
ir. Annie DEMEYERE
[email protected] (02)552 73 75 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
Eugeen HOFMANS
[email protected] (02)552 73 78 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
INDUSTRIËLE GEWASSEN
INDUSTRIËLE GEWASSEN + AARDBEIEN
François MEURRENS
[email protected] (02)552 73 77 Ellipsgebouw – Toren B – Gelijkvloers – Koning Albert II-laan 35, bus 42 – 1030 BRUSSEL
(02)552 73 51
BOOMKWEKERIJ + GEWASBESCHERMING SIERTEELT
ir. Frans GOOSSENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 15
(09)272 23 01
Yvan CNUDDE
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 16
(09)272 23 01
ir. Jean-Luc LAMONT
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 03
(09)272 23 01
Yvan LAMBRECHTS
[email protected] VAC - Koningin Astridlaan 50, bus 6, 2e verdieping – 3500 HASSELT
(011)74 26 91
(011)74 26 99
ir. Adrien SAVERWYNS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 09
(09)272 23 01
Marieke CEYSSENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 04
(09)272 23 01
(09)272 23 02
(09)272 23 01
(050)20 76 67
(050)20 76 59
ir. Marleen MERTENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 02
(09)272 23 01
[email protected] Henkie RASSCHAERT Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE
(09)272 23 06
(09)272 23 01
GRANEN, EIWIT EN OLIEHOUDENDE GEWASSEN + BIOLOGISCHE LANDBOUW
SIERTEELT
GROENTEN IN OPEN LUCHT VOOR VERS GEBRUIK, WITLOOF EN CHAMPIGNONS
ir. Marleen MERTENS
[email protected] Burg. Van Gansberghelaan 115 A – 9820 MERELBEKE GROENTEN IN OPEN LUCHT VOOR VERWERKING
ir. Bart DEBUSSCHE
[email protected] Baron Ruzettelaan 1 – 8310 BRUGGE (ASSEBROEK) GROENTEN ONDER GLAS
43
44