Implementatie stallenbouw IJsseldelta Verankering van de ruimtelijke kwaliteit van stallen in de IJsseldelta in gemeentelijk beleid en organisatie
1
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Inleiding………………………………………………………..
3
Hoofdstuk 2
Beschouwing …………………………………………………
4
Hoofdstuk 3
Algemene bevindingen en uitgangspunten……………..
6
3.1 Wat wil je (ambitie)? 3.2 Wat heb je (beleid, proces en middelen)?
Hoofdstuk 4
Acties, randvoorwaarden en adviezen……………………
8
4.1 Hoe komen we daar (beleid, proces en middelen)? 4.2 Hoe kun je de adviezen ‘eigen maken’?
Hoofdstuk 5
Inventarisatie van aanzetten per gemeente……………..
16
5.1 Gemeente Zwolle 5.2 gemeente Kampen 5.3 Gemeente Zwartewaterland
2
Hoofdstuk 1 Inleiding Aanleiding Deze zomer ontvingen agrarische ondernemers uit de IJsseldelta de brochure ‘Agrarisch bouwen met inspiratie uit de streek – de IJsseldelta’. In deze brochure wordt de lezer aangespoord om bij uitbreiding van het agrarische erf de omgevingskwaliteiten van de streek te respecteren en te versterken. In vier stappen wordt uitgelegd hoe agrariërs zelf kunnen werken aan ruimtelijke kwaliteit van erf en landschap. Het stappenplan geeft onder andere aanbevelingen voor de situering van de stal op het erf, de uitstraling van de stal (kleur, materiaalgebruik, vormgeving) en de aanleg van landschapselementen rondom het erf. Voor een optimale werking van het stappenplan is het van belang dat het gemeentelijk beleid aansluit bij de gedane aanbevelingen. In het project ‘stallenbouw in de IJsseldelta’ is dan ook een aantal voorstellen gedaan voor de beleidsmatige verankering van de projectresultaten. De drie gemeenten is geadviseerd hoe de aanbevelingen uit de brochure af te stemmen op bestemmingsplan buitengebied en welstandsnota. De verankering van de projectresultaten bij gemeenten heeft echter meer voeten in aarde dan aanvankelijk werd gedacht. De adviezen landen onvoldoende bij de gemeenten, mogelijk omdat ze te globaal zijn opgesteld en te weinig ingaan op het proces. In overleg met de provincie Overijssel is gekeken op welke wijze de verankering in gemeentelijk beleid en organisatie tot stand kan komen. Hiervoor heeft Het Oversticht het project ‘Implementatie stallenbouw IJsseldelta’ opgezet en uitgevoerd. De resultaten van dit project zijn gebundeld in dit rapport. Resultaat In dit rapport adviseert Het Oversticht hoe de leerervaringen uit het project ‘Stallenbouw in de IJsseldelta’ kunnen worden verankerd in gemeentelijk beleid en organisatie. Het gaat hierbij zowel om inhoudelijke adviezen als om het opzetten van een goed intern en extern proces. Denk bijvoorbeeld aan het opzetten van een intern kwaliteitsteam, een stappenplan voor werken aan kwaliteit binnen de gemeente of een gesprekshandleiding voor overleg met de initiatiefnemer. Doel van dit advies is het creëren van een stevige basis voor een andere aanpak bij stallenbouw: van toetsing achteraf naar kwaliteitsborging vooraf door gesprekken tussen initiatiefnemers en specialisten. Na het op weg helpen van de gemeenten met het vormgeven van hun ruimtelijke kwaliteitsbeleid kunnen zij er zelf mee aan de slag. Werkwijze Per gemeente hebben er twee bijeenkomsten plaatsgevonden. Hierbij waren ambtenaren uitgenodigd van verschillende afdelingen en met verschillende achtergronden, zoals hoofd Ruimtelijke Ordening, hoofd bouw- en woningtoezicht, projectleiders bestemmingsplan, externe adviseurs bestemmingsplan en verantwoordelijke voor herziening welstandsnota. Deze gesprekken zijn bedoeld om te komen tot advies over: • Hoe leg je de inhoudelijke en procesmatige aanbevelingen uit het stallenbouwproject vast in bestemmingsplan en welstandsnota • Hoe stem je bestemmingsplan en welstandsnota beter op elkaar af • Welke afspraken kun je maken om tot een efficiëntere kwaliteitstoets van nieuwe stallen te komen • Hoe ga je het gesprek met initiatiefnemers aan over kwaliteit? Het Oversticht heeft voorafgaand aan de bijeenkomsten een aantal gesprekspunten/aandachtspunten voorgesteld. De gemeenten hebben aangegeven op welke punten zij de focus wilden leggen. Omdat de gemeenten waarde hechten aan het delen van hun kennis heeft Het Oversticht ze onderling op de hoogte gehouden van elkaars resultaten (van de bijeenkomsten per gemeente). Al snel bleek dat voor stallenbouw met ruimtelijke kwaliteit vooral een goed en zorgvuldig proces erg belangrijk is. Tijdens de gesprekken in alle drie de gemeenten is hier de nadruk op komen te liggen. Omdat het over een proces gaat, is de werkingssfeer van het advies wat ‘breder’: de adviezen die hieruit voortvloeien gaan niet alleen op voor nieuwe stallen, maar ook voor andere initiatieven in het buitengebied. Per gemeente zijn er op dit moment al specifieke aanzetten gedaan om te komen tot een andere aanpak en een ander proces.
3
Hoofdstuk 2 Beschouwing Van boerenland via overheidsdomein naar coproductie Boerenerven met hun opstallen zijn, naast enkele nederzettingen, wegbeplantingen en hier en daar een bosje, in grote delen van de IJsseldelta de enige opgaande elementen in een vlak, weids landschap. Ze dragen en richten het beeld. Hun verschijning, en daarmee ook de verhalen die ze vertellen over hoe boeren van vroeger en nu omgingen met noodzaak en nut, met trots en uitstraling, en met de verhouding daartussen, zijn van grote invloed op het imago van de hele streek. Hun verschijning is dus van groot publiek belang. Maar daarmee zijn ze nog niet automatisch onderdeel van het publieke domein, het domein waar overheden het voor het zeggen hebben namens en ten behoeve van de gemeenschap. Integendeel, de publieke waarde van erven, opstallen en hun omgeving is juist vooral het resultaat van eeuwen van particulier ondernemerschap – van economisch pragmatisme, van technologische alertheid, van trots en behoefte om dat allemaal ook te laten zien: erf en opstallen zijn vanouds niet alleen bedrijfsmiddel en woonruimte, maar ook het gezicht dat een boer toont naar zijn sociale omgeving, en waarin dus zowel zijn individualiteit als zijn relatie met zijn culturele en fysieke omgeving tot uiting komen. Juist die combinatie van productie en expressie geeft dit landschap veel van de schoonheid en vitaliteit die we uit publiek oogpunt zo waarderen. In de tweede helft van de twintigste eeuw is deze expressieve kant van het omgaan met erf en opstallen in de verdrukking geraakt. Dat had in eerste instantie vooral te maken met de snelheid en ingrijpendheid van economische en technologische veranderingen. Men was al blij als men die een beetje kon bijbenen, en er was weinig gelegenheid om nog eens goed na te denken over zaken als vorm, detaillering, kleur, plaatsing, richting en begeleidende beplanting (geld was niet echt het probleem, want goed nadenken kost geen geld en het uitvoeren van een goed plan is ook niet persé veel duurder dan het uitvoeren van een lomp en onaangepast plan). Bovendien was de landschappelijke impact van nieuwe ingrepen veel groter dan voorheen. Daarmee raakte niet alleen de expressieve kant op de achtergrond, maar kwam ook de publieke betekenis van het landschap als geheel in de knel. Logisch dat overheden trachtten de ergste uitwassen te beteugelen, en dat ze dat deden met de middelen waarmee ze het meest vertrouwd waren: verbod, vergunning en ontheffing, ingebed in bestemmingsplan, LOP en welstandsnota. Maar deze aanpak had een schaduwzijde: het landschap werd “iets van de overheid”, nauwkeurig beschreven en vastgelegd in beleidsnotas en regels, en daarmee losgemaakt van de dynamiek die er oorspronkelijk aan ten grondslag lag. Het voelde niet meer als eigen. Toen boeren vervolgens werden uitgenodigd om (al dan niet tegen vergoeding) mee te werken aan de realisering van in nota´s beschreven landschappelijke doelen, werd dat gevoel nog versterkt: ze voelden zich gereduceerd tot beoogd uitvoerder van een overheidsvisie op een publieke voorziening, een landschap dat niet langer ook hun landschap was, hun ambities, beleving en betrokkenheid tot expressie bracht. Mede daardoor gingen uitbreidende boeren steeds vaker voor oplossingen die nog net binnen de regels pasten: de geëiste minimumkwaliteit werd in de praktijk tevens maximumkwaliteit. Het ging alleen nog om het stempel op de vergunning. Veel meer dan het beperken van schade kan een overheid dan niet bereiken. En niemand wordt warm van het resultaat. Extra ongenoegen en moedeloosheid ontstaat wanneer een boer nu eens juist wel de oude traditie van aandachtige vernieuwing en expressie wil oppakken. Originele, met veel aandacht voor het bijzondere van plek en omgeving bedachte vernieuwingen die een erf en zijn opstallen net zo eigen en eigentijds kunnen maken als ze vroeger waren, blijken in de praktijk te wringen met overheidsregels waarin vooral de grootste gemene deler van het reeds bestaande vastgelegd is. Dat blokkeert de vernieuwing (met aandacht voor de sociale en fysieke omgeving) die eeuwenlang tot de grote tradities van dit land gehoord heeft en die de ruimtelijke kwaliteit altijd ten goede gekomen is. En op den duur leidt het er toe dat de culturele en functionele band tussen landschap en economisch gebruik verdwijnt. De dragers van het landschap zijn dan alleen nog decorstukken, die niets kunnen vertellen over wat er in het gebied werkelijk wordt gedaan, gevoeld en gedacht.
4
Het is van groot publiek belang dat die band hersteld wordt. Dat boeren weer het gevoel kunnen krijgen dat het ook om hun landschap gaat, ook en juist als het gaat om de verschijningsvorm van erven en opstallen. Maar dat gaat niet vanzelf. Er moet worden geïnvesteerd in vertrouwen en betrokkenheid, en in regelgeving die het aantrekkelijk maakt zelf weer de verantwoordelijkheid voor de omgeving te nemen die hoort bij goed ondernemerschap. Maar omdat bij de huidige stand van technologie en markt de kans op ongelukken groter is dan voorheen, en het publieke belang dus niet automatisch geborgd is, kunnen we de ontwikkeling van het landschap nu het beste zien als coproductie van ondernemer en overheid c.q. samenleving. Dat vereist een ingrijpende verandering van de huidige praktijken rond herstructurering, uitbreiding en vestiging van erven en opstallen en, onmiddellijk daarmee verbonden, een even ingrijpende cultuurverandering. Dat geldt zowel voor de overheid (gekozenen, bestuurders, ambtenaren) als voor de boeren en (vooral) hun bouw- en beplantingsadviseurs en -uitvoerders. Een en ander vereist enerzijds een zeer goede organisatie van het gezamenlijke proces (initiatiefnemer, adviseurs, gemeente) dat voorafgaat aan de formele indiening van de bouw- een aanlegvergunningsaanvragen, en anderzijds een buitengewoon scherpe toetsing van aanvragen die buiten dat proces om worden ingediend. Het werkt immers alleen als het free riders heel moeilijk gemaakt wordt om de herwonnen vrijheid te misbruiken. De Omgevingsvisie van de Provincie en het daarop gebaseerde Werkboek kan bij dit alles een steun in de rug zijn. De lat ligt een stuk hoger dan voorheen: veranderingen in het landschap moeten de ruimtelijke kwaliteit versterken, en als dat onmogelijk kan moet de schade gecompenseerd worden. Maar het is de kunst om deze documenten vooral als inspiratie en beginpunt op te vatten voor iedere concrete coproductie tussen boer en gemeente, en niet als een gedetailleerd systeem van dwingende inhoudelijke voorschriften. Want dan zou het hele proces van vervreemding, weerzin, verzet en minimalisme opnieuw op gang komen.
5
Hoofdstuk 3 Algemene bevindingen en uitgangspunten 3.1 Wat wil je (ambitie)? Ambitie In de dagelijkse praktijk is het werken met Ruimtelijke Kwaliteit nog niet geheel ingebed. De wil is er zeker wel, maar in de praktijk zijn er allerlei ‘obstakels’. Werken met Kwaliteit betreft een meer integrale benadering (je hebt collega’s nodig) en legt een breder accent op het faciliteren in een voortraject. Aanvragen komen nu op verschillende ‘plekken’ binnen in de organisatie. Ieder werkt op eigen wijze. De een meer toetsend, de ander meer faciliterend. Tijd ontbreekt vaak om elkaar te spreken. Dit is niet bevorderlijk voor een onderlinge afstemming, inhoudelijke diepgang en efficiëntie. Ook naar buiten toe is de afhandeling niet altijd consequent en helder. Uit de gesprekken blijkt duidelijk een ambitie om ‘te gaan’ voor ruimtelijke kwaliteit. De Omgevingsvisie stimuleert hierin. Deze visie geeft ruimte voor nieuwe ontwikkeling in balans met investering in ruimtelijke kwaliteit. Het Landschapsontwikkelingsplan geeft een goede uitwerking van de gebiedskenmerken en geeft inzicht in de wijze waarop kwaliteit kan worden toegevoegd. In de Nota van Uitgangspunten die voor alle gemeenten is opgesteld (concept voor Kampen en Zwartewaterland) is de ambitie van ruimtelijke kwaliteit duidelijk afleesbaar. Deze Nota vormt een ‘kapstok’ voor een verdere beleidsuitwerking en concrete acties.
3.2 Wat heb je (huidige werkwijze en beleid)? Bestuurlijke legitimatie Veel aanvragen worden ad hoc behandeld, niet altijd vanuit een visie. Dit is niet heel consequent naar de buitenwereld. Faciliteren vraagt meer tijd. Tijd is kostbaar, uren moeten worden verantwoord. Op dit moment is niet voldoende legitimatie die uren ‘te nemen’. De uren zijn er vaak ook niet. Proces Initiatiefnemers dienen op verschillende wijzen plannen in: als ‘losse flodder‘, als principe verzoek/aanvraag, als bouwaanvraag, etc. Aanvragen komen binnen bij verschillende afdelingen zoals vergunningen, R.O, landschap, monumenten. Wanneer er geen afstemming plaats vindt is er onderling geen zicht op welke plannen er in behandeling zijn en welke keuzes inhoudelijk worden genomen. Ook worden soms ad hoc beslissingen genomen die misschien wel juridisch kloppen, maar landschappelijk minder wenselijk zijn of andersom. Het maakt het dan vooral lastig als de aanvrager al iets is toegezegd. In Zwolle is er ARI (adviseur Ruimtelijke Kwaliteit). Hij neemt alle plannen in en bepaalt, in overleg, welk proces gelopen gaat worden. Hij vraagt hierbij intern en waar nodig externe adviseurs zoals de ervenconsulent. Als een plan past binnen de beleidskaders (toets welstand, bestemmingsplan en milieu etc.), wordt het plan behandeld bij vergunningen. Dat is op zich geen probleem, maar uit ervaring blijkt dat de welstandsnota niet altijd inhoudelijk toereikend is om te sturen op gewenste ruimtelijke kwaliteit. Als het plan niet past binnen de kaders of ‘het gevoel geeft’ niet te passen wordt het voorgelegd aan collega’s (stedenbouw, landschap, ervenconsulent). Bij verschillende gemeenten vind er al op een vast moment een integraal overleg plaats. Plannen of initiatieven komen ook ‘los’ bij afdelingen binnen. Er vindt niet altijd inhoudelijk afstemming plaats met collega’s. Niet vanuit onwil, maar vaak ook omdat de tijd ontbreekt. Voor de burger blijkt het lastig ‘een weg’ te vinden. Bij een planindiening is het niet helder welk pad gevolgd gaat worden.
6
Beleid Bestemmingsplan Buitengebeid en Landschapsontwikkelingsplan Het Landschapsontwikkelingsplan is onlangs vastgesteld in Kampen, Zwolle en Zwartewaterland. Het plan biedt een inhoudelijke basis voor een verdieping op ‘ruimtelijke kwaliteit’. Het (voorontwerp)bestemmingsplan buitengebied voor Kampen en Zwartewaterland is in conceptfase. Zwolle heeft al een Nota van Uitgangspunten vastgesteld voor een herziening van het bestemmingsplan. De herziening van het bestemmingsplan biedt kansen. Aan het bestemmingsplan kunnen verschillende inhoudelijke documenten worden gelinkt die ruimtelijke voorwaarden benoemen bij uitbreidingen en / of transformaties van erven. Dat is nu nog niet het geval. Welstandsnota De welstandsnota’s bieden niet voldoende diepgang om een goede toets te doen bij aanvragen van meer specifieke opgaven als erfvergroting met nieuwe (op)stallen, stoeterijen, erftransformatie naar wonen en/ of kleine bedrijvigheid etc. De ‘groene’ aspecten van kenmerken van landschap en erfensemble zijn niet verwoord. Wabo In de huidige werkwijze (sinds de inwerkingtreding van de betreffende bepalingen van Wabo, in oktober 2010) zijn er mogelijkheden om, wanneer er sprake is van binnenplanse of buitenplanse ontheffing (art. 3.6. resp. 3.23 WABO) de doorlooptijd te verlengen en daarmee (extra) ruimte te scheppen voor een zorgvuldig proces. Ook kan een aanvraag, wanneer deze onvolledig of onvoldoende onderbouwd is, niet ontvankelijk worden verklaard. Dat kan het begin zijn van een proces waarin de aanvrager begeleid wordt naar een plan dat gezien mag worden. Betreft het een meer ingrijpende afwijking van het bestemmingsplan, waarvoor een projectbesluit nodig is, dan wordt automatisch een meer uitgebreide en langere procedure gevolgd. Dan zijn er ook meer uitgebreide mogelijkheden om extra voorwaarden te stellen op gebeid van zowel landschap als bebouwing.
7
Hoofdstuk 4 Acties, randvoorwaarden en adviezen 4.1 Hoe verwezenlijk je je ambitie (proces, beleid en middelen)? Bij verruiming van het informele traject moet het vooral gaan om mogelijkheden voor dialoog met de initiatiefnemer. Meer naar de voorkant gaan moet je vooral doen om tijdig te stimuleren tot goed nadenken c.q. om tot coproductie van (overlappende) private en publieke kwaliteiten te komen. Wees dan terughoudend met het benutten van het informele traject om de inhoudelijke overheidsgreep verder te versterken, dat kan contraproductief werken. Proces Voorkantsturing: het informele proces, begeleiden Als je een plan voor het eerst ziet als het wordt ingediend (al is het maar in concept) ben je eigenlijk al te laat. Dus investeren in vroege informatie is belangrijk: •
In / aan de beroepsgroep duidelijk maken dat het veel voordelen heeft om je meteen te melden als je wat van plan bent. Dit uitdragen via gerichte actie (en via ‘ogen in het veld’). Belangrijke doelgroep hierbij ook: stallenbouwers, leveranciers, ‘ontwerpers’, hoveniers/groenadviseurs. NB: alleen een folder of aanschrijving werkt niet. Elkaar zien en samen praten is belangrijk.
•
‘Ogen in het veld’. Dat hoeft lang niet allemaal te worden vertaald in boekbare uren. Mensen die beroepshalve toch al in het gebied komen (niet alleen eigen ambtenaren, maar ook waterschap, provincie, gebiedsmakelaar, ervenconsulent, alles wat er toch al rondgaat; wellicht zelfs stallenbouwers en hoveniers/groenadviseurs. Misschien ook eigen mensen die er in vrije tijd komen (recreatie, kroeg, vereniging), kunnen, liefst na een kleine training, als zodanig optreden: signalen oppakken, boodschap uitdragen.
•
Coördinerend ‘loket’: in de eerste plaats centraal innamepunt voor ‘ogen in het veld’ en voor initiatiefnemers die nog geen concreet plan hebben, alleen een voornemen. Pas daarna, als vangnet, ook innamepunt voor plannen (al dan niet uitgewerkt). In Zwolle is er ARI (Adviseur Ruimtelijke Initiatieven), die de planinname coördineert. Een checklist waarin aandachtspunten zijn benoemd aangaande ruimtelijke kwaliteit zou kunnen helpen bij een ‘intake’. Het is zeer wenselijk alle signalen en aanvragen op gezette tijden in de week collegiaal door te nemen (vaste kern met b.v. R.O, landschap en/of stedenbouw, monumenten, vergunningen) en met ad hoc intern betrokkenen. Waar nodig samen met externen als ervenconsulent, adviseur monumenten etc. In alle drie de gemeenten wordt nu al gebruik gemaakt van dit soort afstemmingsmomenten. Wij adviseren deze meer optimaal in te zetten. Tijdens dit overleg de plannen kort inhoudelijk bespreken, bepalen wie intern en extern aanspreekpunt zal zijn, samen keuzes maken en ‘maatwerk en inspanning’. We moeten ons realiseren dat er verschillende typen initiatiefnemers zijn: a.
Initiatiefnemers die echt willen gaan voor uitstraling en coproductie. Kwaliteit wordt hier niet als randvoorwaarde gedefinieerd en opgelegd, maar uitgevonden in het proces. Het kan dan gebeuren dat de beste oplossing niet past in de voorschriften van het bestemmingsplan. Dat vraagt, als het niet gaat om afwijkingen waarvoor een projectplan moet worden gemaakt, om ontheffingsbepalingen die vooral procesmatig geformuleerd zijn (is de aanvraag deugdelijk onderbouwd met argumenten die ook de omgeving betreffen? Vinden experts dat de onderbouwing voldoende grondig en legitiem is en dat het plan ook werkelijk met die onderbouwing in overeenstemming is? - dat is iets anders dan dat de experts het er ook mee eens zijn). NB: het is de moeite waard om deze insteek onder de doelgroep voorzichtig te propageren.
b.
Initiatiefnemers die best willen meewerken als het maar niet te veel tijd en geld kost. Accent inhoudelijk op vriendelijke neutraliteit en inpassing, en als het om heel ingrijpende
8
initiatieven met onvermijdelijk nadelige gevolgen gaat ook op compensatie (‘voor wat hoort wat’). Hiervoor zijn overigens vooral de stallenbouwers en hoveniers/ groenadviseurs doelgroep. c.
Initiatiefnemers die gewoon een vergunning willen voor wat volgens de regels nog net kan. Een interactief voortraject heeft geen zin, de aanvraag wordt keihard getoetst aan de regels. In de eerste plaats moet scherp worden gelet op de ontvankelijkheid. Wanneer het plan ontheffingsplichtige elementen bevat of zelfs een projectplan vergt, kan de initiatiefnemer duidelijk worden gemaakt dat hij in zijn eigen belang maar beter voor b kan kiezen.
Er zijn ook verschillende ‘typen’ aanvragen, met elk een eigen juridische ‘insteek’ in de zin van binnenplans, buitenplans, ontheffing, wijzigingsbevoegdheid, etc. Onder het subkopje bestemmingsplan komen wij hier op terug. De gesprekken met collega’s zijn motiverend en stimulerend, je kunt elkaar gebruiken als klankbord. Dit is bevorderlijk voor het proces van planbegeleiding en toetsing. Het levert vaak tijdswinst op, een tevreden ambtenaar en aanvrager. Houd rekening met de ambitie van de medewerkers. Toetsen en begeleiden vergen verschillende competenties. Het vormt wel een uitdaging elkaars taal te begrijpen en deels te spreken. Dit voorkomt onnodige misverstanden. Draagvlak Nodig de burger uit voor een tijdig ’gesprek’ en zorg dat je hem wat te bieden hebt: een grote mate van zekerheid dat het formele traject goed verloopt (een afwijzing kost tijd en dus geld); inspireer met voorbeelden uit de streek, geef advies op maat / expertise (soms ook: meedenken met aanvullende verdienmodellen); meer ruimte voor afwijkingen (er mag veel meer als je goed nadenkt - het probleem zit niet in de afwijking, maar in niet goed nagedacht).Zo heeft de burger meer kans om zijn eigen trots en liefde voor het bedrijf, landschap en erf zichtbaar te maken. Bestuurlijk commitment Bestuurlijk commitment is voor de in hoofdstuk 2 geschetste omslag in cultuur en praktijk essentieel. Dan gaat het niet alleen om de wenselijkheid ervan, maar ook om de haalbaarheid die in deze barre tijden vooral van financiële aard is. Op zijn minst zal aannemelijk moeten worden gemaakt waarom ook in deze gemeente datgene wat er meer geïnvesteerd wordt aan de voorkant, aan de achterkant meer dan terugverdiend wordt, en liefst op alle niveaus: meer uren aan de voorkant = minder uren aan de achterkant, per saldo kortere doorlooptijd, meer arbeidsvreugde voor ambtenaren = hogere arbeidsproductiviteit, meer goodwill, minder problemen in volgende zaken, beter inhoudelijk resultaat, betere uitstraling, meer toerisme. Verleiden is een optie: laat voorbeelden zien uit de streek, laat de eigen burgers en ambtenaren vertellen over de ‘successen’. Of ‘gluren bij de buren’. Afhechting: het formele proces, toetsen Initiatiefnemers moeten het vertrouwen hebben dat de formele vergunning- en ontheffingverlening gemakkelijk verloopt, wanneer ze hebben meegewerkt in het voortraject. Dat vergt dat er juridisch ruimte moet zijn voor goed gemotiveerde afwijkingen (zie ook hierboven onder a) en dat de formele toetser op enig (tijdig) moment in het voortraject moet kunnen meekijken (maar, omwille van de zuiverheid, niet inhoudelijk meedenken). Het moet eigenlijk onmogelijk zijn dat iemand na een proces waarover alle betrokkenen het eens zijn alsnog roet in het eten gooit. In bijzondere gevallen kan dat betekenen dat ook bestuurders zich in het voortraject informeel committeren. Daartegenover staat dat het bijzonder lastig moet zijn om zonder goed voortraject een vergunning te krijgen, laat staan een ontheffing. Alles moet precies kloppen, en eventuele ontheffingsverzoeken en / of projectplannen moeten even goed gemotiveerd zijn als wanneer er wel een goed voortraject doorlopen
9
was. Dat maakt het een stuk aantrekkelijker om je dan maar meteen op te stellen als een initiatiefnemer uit de categorie b. De- en rereguleren Een en ander vergt een kritische evaluatie van de regelgeving. Gewenst zijn zeer strakke regels, zodat men snel een beroep moet doen op de gemeentelijke regels voor afwijking en ontheffing. Gewenst is tevens dat die laatste groep regels inhoudelijk zo “leeg” mogelijk zijn, maar vooral betrekking hebben op eisen die de deugdelijkheid van de (voor het publieke belang relevante) onderbouwing van het plan betreffen, en dus het proces.
10
Hieronder zijn de huidige en de gewenste hoeveelheid inspanning per processtap gevisualiseerd in een schema. idee
planopzet
uitwerking
aanvraag
toets 1
wijz. 1
toets 2
wijz. 2
toets 3
idee
planopzet
uitwerking
aanvraag
toets 1
wijz. 1
toets 2
wijz. 2
toets 3
idee
planopzet
uitwerking
aanvraag
toets 1
wijz. 1
toets 2
wijz. 2
toets 3
idee
planopzet
uitwerking
aanvraag
toets 1
wijz. 1
toets 2
wijz. 2
toets 3
idee
planopzet
uitwerking
aanvraag
toets 1
wijz. 1
toets 2
wijz. 2
toets 3
idee
planopzet
uitwerking
aanvraag
toets 1
wijz. 1
toets 2
wijz. 2
toets 3
idee
planopzet
uitwerking
aanvraag
toets 1
wijz. 1
toets 2
wijz. 2
toets 3
initiatiefnemer
helpers
gemeente (toetsers)
gemeente (richtingsgevers)
ervenconsulent
welstandsarchitect
totaal der inspanningen
cumulatief (schaal 1:2)
cumulatief (schaal 1:2)
idee
planopzet
uitwerking
aanvraag
toets 1
wijz. 1
toets 2
wijz. 2
toets 3
interactie i(+h) <-> g(+e/w)
huidige inspanning nieuwe inspanning
11
realisatie op dit kwaliteitsniveau is al begonnen
ambitieniveau: nieuw als waardevolle toevoeging
ruimtelijke kwaliteit ambitieniveau: inpassing zonder kwaliteitsverlies
minimale kwaliteit voor vergunning
idee
planopzet
uitwerking
aanvraag
toets 1
wijz. 1
toets 2
wijz. 2
Beleid Het is van groot belang dat de voorwaarden die je wilt stellen vanuit ruimtelijk kwaliteit juridisch zijn ingebed in de beleidsdocumenten. Welstandsbeleid Veel aanvragen passen binnen het bouwvlak en worden getoetst aan welstand. Niet alle welstandsnota’s bieden voldoende toetsingscriteria die aansluiten bij de huidige ontwikkelingen in het buitengebeid. Zo gaan de nota’s niet expliciet in op aspecten als opschaling en vernieuwing van stalconcepten in de agrarische sector, duurzaamheid, de opkomst van stoeterijen, wonen en kleinschalige bedrijvigheid op voormalige agrarische erven (VAB), nieuwe landgoederen en buitengoederen, etc. Wij adviseren de bestaande nota’s uit te breiden met een paragraaf buitengebied die meer ruimtelijk ingaat op bovengenoemde ontwikkelingen. Hierbij moeten de schaalniveaus van landschap, erfensemble en erfstructuur mede aan de orde komen. Het is niet wenselijk voor elke afwijkende opgave een eigen beeldkwaliteitplan te laten opstellen. Voor integrale ontwikkelingen als nieuwe landgoederen zou je dit wel kunnen doen. Bestemmingsplan Buitengebied Aan het bestemmingsplan kunnen verschillende inhoudelijke documenten worden gelinkt als een cultuurhistorisch onderzoek, het landschapsontwikkelingsplan (LOP), een beeldkwaliteitplan, etc. Zwolle werkt per deelgebied (landschappelijke eenheid) met een beschrijving en koppelt hieraan een ruimtelijke paragraaf met voorwaarden (link met LOP). Instrumenten Als een principe-aanvraag niet volledig wordt aangeleverd kan deze niet ontvankelijk worden verklaard. Zo kan tijd worden uitgetrokken intern voor het gesprek over ruimtelijke kwaliteit.
12
toets 3
Bij een rechtstreeks bouwrecht, passend binnen bouwvlak: formeel alleen welstandstoets op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De welstandsnota moet dus ‘kwaliteitsproof’ zijn, met name met het oog op initiatiefnemers uit categorie c. Wanneer het plan niet past in het bouwvlak: kwaliteitseisen kunnen breder ingevuld worden door de ‘omgevingsvergunning’. De vergunning inzake een projectplan biedt inhoudelijk en juridisch meer mogelijkheden dan een ontheffingsbevoegdheid. De aanvrager moet kwaliteit aantonen aan de hand van zijn plan (zie ook onder 3.2.). Bij de herziening van het bestemmingsplan kan er voor worden gekozen alle bouwvlakken nader te bepalen vanuit de landschappelijke karakteristiek en in overleg met de burger vast te stellen. Zo kan de kavel meer optimaal op de wenselijke uitbreidingsrichting worden ingetekend, voorerven zoude bestemd kunnen worden als ‘tuin’. Dit kost veel tijd en daarmee geld in het voortraject, maar levert in een later stadium winst. Een goede communicatie naar de burger is daarbij belangrijk. Een keuze kan ook zijn de bouwvlakken te verkleinen of te werken met bouwvlak en bouwperceel. Dit heeft echter mogelijk juridische gevolgen met ‘planschade’. Dat levert ‘gedoe’. Omgevingsvisie Inzicht in balans van investeren in kwaliteit en ruimtelijke ontwikkeling (Kwaliteitsimpuls)
Middelen Tijd en geld Ruimtelijke kwaliteit vergt een verschuiving van de inzet van tijd en geld. Met name in het informele ‘voortraject is het wenselijk tijd, en daarmee geld, te reserveren voor ‘een goed gesprek’. Geld voor de eigen ambtenaren en ook geld voor (vaste) externen. Zo werkt de ervenconsulent in de gemeenten al enige tijd samen aan verschillende opgaven. Deze investering haal je terug in het traject van ‘toetsen’. Een goede voorinvestering betekent immers minder benodigde tijd bij de formele afhandeling van plannen en mogelijke bezwaarprocedures. Per saldo hoeft ruimtelijke kwaliteit dus geen tijd en geld te kosten. Projecten In het gebied lopen al enige tijd de succesvolle projecten Streekeigen Huis en erf. De uitvoering hiervan is in volle gang. Ook Groen Blauwe Diensten biedt de burger een mogelijkheid bij te dragen aan streekeigenheid. Landschap Overijssel, de Monumentenwacht en Het Oversticht zijn hierin belangrijke partijen. De projecten zijn laagdrempelig en geven kwaliteit. Ook projecten als Stallenbouw, spreken aan en hebben hun weerslag in het denken. In aansluiting hierop zouden nieuwe projecten kunnen worden opgezet. Zo is Het Oversticht in samenwerking Met Natuur en Milieu Overijssel bezig om in de streek een project op te zetten met de thema’s Duurzame energie en Ruimtelijke Kwaliteit. Wij hopen dat dit in het voorjaar gestart kan worden. Nazorg Investeren in het voortraject is onlosmakelijk verbonden met een goede nazorg (monitoring, signalering en zo nodig handhaving). Bij veel gemeenten is nazorg een ondergeschoven kindje. Wij adviseren de nazorg meer in balans te brengen met de investering in tijd en geld die wordt gedaan in het voortraject. Richting de burger is dit ook een duidelijk signaal. Zet sterk in op nazorg, en durf daarbij ook harde handhavingsinstrumenten in te zetten.
13
4.2 Hoe kun je de adviezen ‘eigen maken’? Voor een goede inbedding van de adviezen die in de vorige paragraaf zijn aangedragen is het belangrijk dat de gemeenten ze probeert ‘eigen te maken’. Door zelf aan de slag te gaan valt er te ontdekken wat wel en niet werkt. Wij adviseren de gemeenten om een pilotproject op te zetten waarin alle adviezen die in de vorige paragraaf gedaan zijn (voor proces, beleid en middelen) in de praktijk worden gebracht. Door het zelf daadwerkelijk te gaan doen kunnen de gemeenten zich de nieuwe aanpak eigen maken. Eventueel kunnen zaken die niet goed blijken te werken worden bijgesteld. In het onderstaande schema worden de acties en randvoorwaarden die hiervoor nodig zijn uiteengezet.
Acties
Randvoorwaarden
Algemeen
Bestuurlijke dekking, commitment en soms deelname
1
2
Optuigen pilot: • keuze pilotgebieden (1 per gemeente) • formatie intern team voor pilotgebied (toetsers, inhoudelijken, helpers) • behandelafspraken voor projecten in pilotgebied, op basis advies HO • opzetten informatie- en vergelijkingssysteem over piloten niet-pilotgebieden • pilot in de tijd zetten Startbijeenkomst voor drie pilotgebieden samen, met nuttige en motiverende informatie, tamtam en feestgedruis (voor alle betrokkenen, inclusief de ogen in het veld, bestuurders en toekomstige betrokkenen (buiten het pilot-gebied))
•
Acties ter vervulling van randvoorwaarden Bestuurders van meet af hierbij betrekken, duidelijk te maken dat hiermee te scoren valt zonder dat het meer hoeft te kosten
Uren voor betrokkenen Trekker
• •
Uren regelen Trekker (doen) aan wijzen
Zekerheid kunnen uitdragen dat de vergunning in korte tijd rond kan zijn als initiatiefnemers meedoen aan het intensief-interactieve voortraject, en dat het formele project dan slechts een formaliteit is
•
Kritische evaluatie en waar nodig (intentiebesluit tot) bijstelling / aanvulling van welstandsnota en bbp Uren regelen
•
•
3
Langs bij (vergaderingen van) stakeholders in pilotgebied
Identificatie stakeholders, weten hoe ze te bereiken
Uren regelen
4
Training ogen in het veld in pilotgebied
Weten om wie het gaat en hoe ze te bereiken
Uren regelen
5
Aan de slag. Bij start van elk nieuw initiatief zo mogelijk alle betrokkenen bijeen (initiatiefnemer + helpers, gemeente + helpers): meeste energie in het eerste deel van het voortraject: wat is de ambitie (zie ook schema), hoe realiseren we die? Het tweede deel van het voortraject (uitwerking) in moet een
Strenge regels om geringe kwaliteit te bemoeilijken, ruime regels om kwaliteitsverbetering mogelijk te maken (ook als die worden bereikt op een manier waarin de inhoudelijke regels niet
•
Voldoende ruimte om (beoogde) veranderingen in regelgeving (alvast) te kunnen toepassen in pilotgebieden, c.q. hardheidsclausule
14
6
7
geheel vergunningklaar product opleveren. Toetsen mag niet leiden tot afwijzing / bijstelling / vertraging.
voorzien) (zie de meer uitgebreide adviestekst)
Monitoring van alle behandelingsprocessen in en buiten het pilot-gebied, in termen van bestede uren, geld, kwaliteit van het resultaat (in relatie tot de drie toetsings- en ambitieniveaus, zie schema), en tevredenheid / onbehagen bij betrokkenen
Ontwikkelen parameters voor monitoring
Met gebruikmaken van lessen uit pilot, de nieuwe werkwijze in gewijzigde vorm uitrollen over hele gebied
Aanpassingen in proces, organisatie, beleid, regels en middelen
•
• •
s te kunnen benutten Verschuiving uren van toetsers naar inhoudelijken en van formaal naar informeel traject regelen Onderzoeker / volger aanwijzen Uren regelen
Transformatieplan maken
15
Hoofdstuk 5 Inventarisatie van aanzetten per gemeente De gemeenten zijn ieder op hun eigen wijze actief met het stimuleren van ruimtelijke kwaliteit. De gemeenten zijn al bezig met het concretiseren en uitvoeren van een deel van de adviezen die in het vorige hoofdstuk gedaan zijn. Hieronder volgen per gemeente specifieke bevindingen en acties die bijdragen aan het nieuwe proces en de nieuwe aanpak. Gemeenten kunnen van elkaar leren door op de hoogte te zijn van elkaars specifieke bevindingen en acties.
5.1 Gemeente Zwolle ‘Voor wat hoort wat’, ruimte voor ontwikkeling betekent investeren in ruimtelijke kwaliteit’. 5.1.1 Ambitie In de Nota van Uitgangspunten wordt de ambitie ‘investeren in ruimtelijke kwaliteit’ weergegeven. Deze nota vormt een belangrijke ‘kapstok’ voor een verder beleidsuitwerking. De gemeente zet in op de mogelijkheid tot doorontwikkeling van erven en landschap. De bestaande landschappelijke karakteristieken vormen een basis. De filosofie sluit aan bij de Omgevingsvisie. De gemeente wil de aanvrager stimuleren op de inzet van ruimtelijke kwaliteit en de aanvrager begeleiden/helpen in het proces. Een legitimatie van het bestuur is hierbij een voorwaarde. De gemeente ziet de volgende acties: •
Legitimatie vanuit bestuur o Voor een goede begeleiding in een voortraject is tijd en geld nodig. Het is noodzakelijk het bestuur te overtuigen van de meerwaarde van werken vanuit Ruimtelijke Kwaliteit. Dit is een concreet actie die nauw samenhangt met de herziening van het Bestemmingsplan Buitengebied en de Nota van Uitgangspunten.
•
‘Signaal naar buiten’, een voorinvestering, draagvlak o Na afronding van alle beleidsaanpassingen die nu gedaan worden wil de gemeente een folder opstellen over ‘Ruimtelijke initiatieven buitengebied’. Deze folder moet inspirerend zijn voor aanvragers. De folder gaat in op zowel inhoudelijk als procesmatige aspecten: Wat heb je als gemeente te bieden: flexibele ruimte, advies op maat, etc. Gesprek vooraf ‘informeel’ (proces) en toetsing (formeel) Principe ‘Voor wat hoort wat’, kwaliteitsimpuls Inhoudelijke uitwerking op thema, bv stallenbouw, wonen en kleine bedrijvigheid op het erf. Erfstructuur, ensemble, maar ook aspecten als verlichting, hekwerken etc. Welke projecten zijn er om als initiatiefnemer bij aan te sluiten: Streekeigen Hui sen Erf, Groen Blauwe Diensten
5.1.2 Proces Het proces meer dan nu richten op een vooroverleg. Acties daarbij zijn: •
Investeren in het voortraject o De gemeente maakt een scheiding in een informele procedure van begeleiden (voorkantsturing) en een formele procedure van toetsen. Het doorbreken van de routine van het ‘toetsen’ vormt een belangrijk aandachtspunt. o
‘Loket’ (ondergebracht bij vergunningen = ARI, Adviseur Ruimtelijke Initiatieven, komt voort uit de Nota particuliere initiatieven buitengebied). Hier vindt de ‘intake’ plaats
16
• •
mogelijk met een checklist gestoeld op een brede toets vanuit welstand en bestemmingsplan. o Er vindt bij de ‘intake’ een scheiding plaats in reguliere plannen en ‘+ plannen’ waarbij extra kwaliteitsinzet gewenst is. Voorwaarden voor een goede ‘intake’ zijn: tevoren bepalen welke type aanvragen ‘+ plannen zijn’ (checklist met aandachtspunten aangaande Ruimtelijke Kwaliteit?). beleidsplannen zoals de welstandsnota moeten ‘kwaliteitsproof’ zijn. De aanvragen die passen binnen het beleid moeten ook voldoen aan ruimtelijke kwaliteit. formeel ‘regelen’ dat het informele gesprek met de initiatiefnemer (vooraf) plaatsvindt ‘+ plannen’ gaan naar een integraal overleg met stedenbouw en landschap (intern). Dit team vergadert op een vast moment en heeft als kern een vaste samenstelling. Waar nodig wordt het team intern aangevuld. In het overleg wordt de ‘routing ‘van het plan bepaald en worden inhoudelijke voorwaarden gesteld. Waar nodig wordt de ervenconsulent ingezet.
5.1.3 Beleid Het bestaande beleid is niet voldoende expliciet. Een actie is het bestaande beleid te ‘verdiepen’: Welstandsnota De welstandsnota is niet ‘kwaliteitsproof’ en moet worden aangevuld met een paragraaf buitengebied met thema’s;’als bedrijfsontwikkelingen buitengebied (stallen (oriëntatie, hoofdvorm, verlichting, duurzaamheid, verlichting, etc.), nieuwe woningen in het buitengebied, vrijkomende agrarische bebouwing, etc. Bestemmingsplan Buitengebied • Het bestemmingsplan wordt herzien. Het buitengebied is ingedeeld in verschillende deelgebieden, landschappelijk bepaald. Per deelgebied worden in het Bestemmingplan Buitengebied uitwerkingen gemaakt. Het Landschapsontwikkelingsplan, waarin voorwaarden zijn beschreven wordt gelinkt aan het bestemmingsplan. • De nota moet worden aangevuld met b.v ‘terperven, karakteristieke bebouwing, karakteristieke erfensembles’, etc. en thema’s als stallenbouw, wonen en kleine bedrijvigheid op het erf
5.1.4 Middelen Handhaving: Investeren in het voortraject is onlosmakelijk verbonden met een goede nazorg. De gemeente zal hier aandacht aan moeten besteden.
17
5.2 Gemeente Kampen Besteed energie aan kwaliteit en niet aan bezwaren! Welke rol heeft de gemeente? Informeel is begeleiden/faciliteren en formeel is toetsen. Je hebt begeleiders en toetsers! Hoeveel tijd/geld en energie heb je over voor Ruimtelijke Kwaliteit? Principeverzoeken binnen termijn afhandelen! 5.2.1 Ambitie In de Nota van Uitgangspunten wordt de ambitie ‘investeren in ruimtelijke kwaliteit’ verwoord. In het (concept) voorontwerp bestemmingsplan buitengebied wordt de ambitie uitgewerkt. De gemeente zet hiermee in op de mogelijkheid tot doorontwikkeling en vernieuwing van erven en landschap. De bestaande landschappelijke karakteristieken vormen hierbij een basis. Deze filosofie sluit aan bij de Omgevingsvisie en het Landschapsontwikkelingsplan. De gemeente ziet voor het uitdragen van de ambitie een nieuw werkwijze met het accent op voorinvestering. Dit vormt de basis voor een goed proces waarin ‘ruimtelijke kwaliteit’ wordt meegewogen in de planvorming en het ontwerp. Zij ziet daarbij als acties: Intern •
•
Bestuurlijke legitimatie van de nieuwe werkwijze is een voorwaarde. De werkwijze kost meer tijd en geld in het voortraject, maar zal uiteindelijk winst geven en motiverend werken. Het vinden van een goede balans vormt een uitdaging. Ambitie en daarbij behorende werkwijze voorleggen aan management is daarbij de eerste stap. Vervolgens aan het bestuur. ‘Leren van eigen goede voorbeelden’: samen het veld in.
Extern • ‘Burger en adviseurs op weg helpen’ (begeleiden, faciliteren, stimuleren, motiveren). Laat goede voorbeelden zien uit de eigen streek (brochure, voorlichting?). • Burger wat bieden: Welke projecten zijn er om als initiatiefnemer bij aan te sluiten: Streekeigen Huis en Erf, Groen Blauwe Diensten 5.2.2 Proces Het proces meer dan nu richten op een vooroverleg. Acties daarbij zijn: • Scheiden van informeel (begeleiden en faciliteren) en formeel (toetsen) traject. o zet ‘begeleiders’ in op begeleiden en ‘toetsers’ op toetsen •
Richten op het informele voortraject, vooroverleg (‘loket’). Het formele traject loopt goed. o ‘loket’ bij vergunningen: ‘labelen’ van plannen, welk plan gaat welke route en wie is aanspreekpunt voor het planproces (interne afstemming)? o ‘loket’functionaris? Iemand die het informele gesprek kan voeren met alle partijen en intern coördineert. o cluster/teamoverleg op vast moment in de week en met vaste groep, zoals vergunningen, landschap, monumenten, R.O, bouw- en wonen. Op afroep aanvullen intern/extern. Dit overleg wordt al ingezet. Het overleg inspireert en motiveert ook ambtenaar!
•
Efficiënte planafhandeling in clusters blijft een uitgangspunt. Afstemmen afhandeling in clusters is een voorwaarden voor een goed proces.
5.2.3 Beleid Het bestaande beleid is niet voldoende expliciet. Een actie is het bestaande beleid te ‘verdiepen’:
18
Bestemmingsplan Buitengebeid Het bestemmingsplan wordt herzien. De gemeente ziet hierbij kansen ‘ruimtelijke’ kwaliteit in te zetten: • nieuwe bouwvlak voorleggen aan eigenaar. Maatwerk leveren. 200 erven bezoeken. • Beplantingsplan verplicht stellen bij bouwaanvraag (link LOP, NvU en welstand)
19
5.3 Gemeente Zwartewaterland Boer is trots op zijn erf! Spreek hem daar op aan! Je moet als gemeente de burger meer ‘zekerheid’ geven, tijdige contact met gemeente werkt motiverend voor aanvrager, adviseurs en beleidsmakers.
5.3.1 Ambitie De ambitie ‘investeren in ruimtelijke kwaliteit’ wordt in de Nota van Uitgangspunten verwoord. In het (concept) voorontwerp bestemmingsplan buitengebied wordt de ambitie uitgewerkt. De gemeente zet hiermee in op de mogelijkheid tot doorontwikkeling en vernieuwing van erven en landschap. De bestaande landschappelijke karakteristieken vormen hierbij een basis. Deze filosofie sluit aan bij de Omgevingsvisie en het Landschapsontwikkelingsplan. De gemeente ziet voor het uitdragen van de ambitie een nieuw werkwijze met het accent op voorinvestering. Dit vormt de basis voor een goed proces waarin ‘ruimtelijke kwaliteit’ wordt meegewogen in de planvorming en het ontwerp. Zij ziet daarbij als acties: Acties Intern: • De ‘ontwikkeling’ van een nieuwe werkwijze op de werkvloer, ruimte voor vooroverleg. Het is een voorwaarde deze nieuwe werkwijze integraal met de ambtenaren uit te werken (RO, vergunningen, bouw- en wonen, etc.). Dit bevordert de gewenste onderlinge afstemming voor ‘nu en later. Verankering van de nieuwe werkwijze in het beleid, zoals het bestemmingsplan en het welstandsbeleid, is een voorwaarde • Bestuurlijke legitimatie van de nieuwe werkwijze is een voorwaarde. De werkwijze kost meer tijd en geld in het voortraject, maar zal uiteindelijk winst geven en motiverend werken. Het vinden van een goede balans vormt een uitdaging. • ‘Leren van eigen goede voorbeelden’: samen het veld in. Extern: • De burger, adviseurs en ontwerpers inhoudelijk motiveren en inspireren bij de inzet van ruimtelijke kwaliteit. Draagvlak creëren: informatie geven (bv Tubbergen- folder), in gesprek gaan (‘de boer op’ met adviseurs zoals in Tubbergen), goede voorbeelden verzamelen en laten zien. • De burger, adviseurs en ontwerpers informeren over het beleid (zoals LOP, Nota van Uitgangspunten, Bestemmingsplan) en het planproces. De stappen in het planproces en het belang en de meerwaarde van het vooroverleg • De burger moet je wat ‘te bieden hebben’: zoals ‘zekerheid’, voorinvesteren (begeleiden) betekent dat het toetsmoment meer efficiënt wordt, kleiner financieel risico (afwijzen kost geld!), inzet van expertise en zorgvuldigheid.
4.3.2 Proces Het proces meer dan nu richten op een vooroverleg. Acties daarbij zijn: • Inzet van een overleg ‘Rondje Kwaliteit’ met een vast kernteam op een vast moment, bij voorkeur wekelijks. Op afroep (externe)adviseurs en/ of ambtenaren erbij halen: signaleren ‘+ plannen’ en bespreken proces van begeleiden en toetsen o Roulatiemap? o Checklist voor beoordeling ‘+ plannen’? • Verankering van de nieuwe werkwijze in het beleid, zoals het bestemmingsplan en het welstandsbeleid, is een voorwaarde 5.3.3 Beleid
20
BKP opstellen voor Nationaal Landschap? Nee, de aspecten van Ruimtelijke Kwaliteit koppelen aan bestaande documenten als LOP, Nota van Uitgangspunten, Welstandsnota. Het bestaande beleid is niet voldoende expliciet. Een actie is het bestaande beleid te ‘verdiepen’: Bestemmingsplan Buitengebied • Bestemmingsplan linken aan Cultuurhistorisch onderzoek, NvU, LOP en Welstand • Aanscherpen/aanpassen juridische beleidsregels betreffende binnenplanse/buitenplanse ontheffing, wijzigingsbevoegdheid, etc. Zowel buitenstedelijk als binnenstedelijk (optie groter dan 500 m3 zoals in Tubbergen?). Alles vanuit het oogpunt sturen op ruimtelijke kwaliteit. • Aan te passen bouwblokken voorleggen aan de burgers? Welstandsnota • Welstand aanvullen met cultuurhistorisch onderzoek, of paragraaf buitengebied met uitwerking op thema’s als wonen in het buitengebied (Rood voor Rood), stallenbouw, etc. Het LOP biedt een goede basis van waaruit de verdieping gemaakt kan worden.
21
Colofon
In het rapport ‘implementatie stallenbouw IJsseldelta’ adviseert Het Oversticht de gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hoe de ruimtelijke kwaliteit van stallen kan worden verankerd in het proces, beleid en organisatie. Opdrachtgever is de Provincie Overijssel. Projectteam Uitgave
: ir. I. van Herel, R. Herngreen, L.M. de Haan MA : Het Oversticht, december 2010
22