Armoede en sociale uitsluiting in België Een gids voor schenkers
Armoede en sociale uitsluiting in België Een gids voor schenkers
COLOFON Armoede en sociale uitsluiting in België. Een gids voor schenkers Cette publication est également disponible en français sous le titre: Pauvreté et exclusion sociale en Belgique. Un guide pour donateurs Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel AUTEURS BESCHRIJVING VOORBEELDPRAKTIJKEN COÖRDINATIE VOOR DE KONING BOUDEWIJNSTICHTING
GRAFISCH CONCEPT VORMGEVING PRINT ON DEMAND
Patrick De Rynck Els Tijskens Michel Teller Anne Van Meerbeeck, filantropieadviseur Françoise Pissart, directeur
PuPiL Jean-Pierre Marsily Manufast-ABP vzw, een bedrijf voor aangepaste arbeid Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be Een afdruk van deze electronische uitgave kan (gratis) besteld worden: on line via www.kbs-frb.be, per e-mail naar
[email protected] of telefonisch bij het contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting, tel +32-70-233 728, fax + 32-70-233-727
Wettelijk depot: ISBN-13:
D/2893/2008/23 978-90-5130-626-2
EAN:
9789051306262
NUR:
752
BESTELNUMMER:
1822
December 2008 Met de steun van de Nationale Loterij
Inhoud Samenvatting……………………………………………………………………………………………………… 4 Executive summary…………………………………………………………………………………………… 6 Armoede en sociale uitsluiting in belgië. Een gids voor schenkers…………………… 9 Over inkomens en rondkomen…………………………………………………………………………… 17 Groot worden met te weinig kansen…………………………………………………………………… 33 (Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede……………………………… 47 Armoede in veel talen… ……………………………………………………………………………………… 65 Wonen, méér dan onderdak………………………………………………………………………………… 81 Ziek van armoe…………………………………………………………………………………………………… 99 Niet voor armen?……………………………………………………………………………………………… 115 Bibliografie………………………………………………………………………………………………………… 133 Lijst van fondsen actief in de armoedebestrijding…………………………………………… 135
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
3
Samenvatting In deze publicatie wordt de problematiek van armoede en sociale uitsluiting in België beschreven, een grote maatschappelijke uitdaging. Dat gebeurt in zeven themahoofdstukken. Elk hoofdstuk bevat belangrijke feiten en cijfers, en geeft een overzicht van bestaande (overheids)initiatieven. Een selectie van praktijkwerkingen illustreert hoe verenigingen en organisaties de betrokken problematiek aanpakken. Armoede en sociale uitsluiting in België. Een gids voor schenkers wil schenkers inspiratie bieden om hun steun richting te geven. Het reikt hen daartoe een basiskennis aan van hoe armoede ontstaat, wie erdoor wordt getroffen en hoe het probleem wordt bestreden. De hoofdstukken 1. Armoede begint met… armoede. Anders gezegd: in de complexe neerwaartse spiraal waarin mensen in armoede leven, spelen financies uiteraard een beslissende rol. De redenen waarom mensen over te weinig middelen beschikken voor een minimaal kwaliteitsvol leven en met tal van andere problemen te kampen krijgen, zijn uiteenlopend. De meest voorkomende oorzaken zijn (een combinatie van) tegenslagen als werkloosheid, echtscheiding, een fysieke of psychische ziekte, … Behalve een individueel probleem is armoede dan ook een maatschappelijke kwestie. 2. In ons land groeit één kind op vijf op in financieel precaire omstandigheden, en in de bijbehorende stress en spanningen. Daardoor missen ze van meet af aan belangrijke kansen in hun leven en gaan voor de samenleving talenten verloren, wat haar duur te staan komt. Dat maakt het bestrijden van kinderarmoede, een onaanvaardbaar feit, tot een cruciale kwestie. Ze vereist een aanpak over beleidsdomeinen heen, waarin de ervaring van de jongeren zelf in rekening wordt gebracht. Dit is een strijd om de volgende generatie meer perspectief te bieden. Kinderen en jongeren hebben het recht niet in armoede op te groeien. 3. Betaalde arbeid werpt een dam op tegen armoede en sociale uitsluiting (al is die dam niet waterdicht). En goed onderwijs is de meest directe weg tot werk, ook dat staat als een paal boven water. Dit zijn dan ook twee nauw verbonden thema’s in de armoedeproblematiek. Ze maken duidelijk dat onder meer het bedrijfsleven en het onderwijs een essentiële taak hebben. Maar betaald werk zal nooit voor iedereen zijn weggelegd. Voor deze mensen zijn er andere manieren om maatschappelijk ‘iets te betekenen’: vrijwilligerswerk, de zorg voor familie en vrienden… Ook de groeiende sociale economie is een steeds belangrijkere actor. 4. Recent onderzoek geeft aan dat armoede bij grote groepen mensen van buitenlandse herkomst (en hun kinderen) een groot en onderschat probleem is, dat een hypotheek legt op de evolutie naar een harmonieuze veelkleurige samenleving. De nauwe verwevenheid van armoede en migra-
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
4
tie is dus een gegeven om ernstig rekening mee te houden. De oorzaken en gevolgen van armoede zijn dezelfde als voor andere bevolkingsgroepen, maar er zijn ook specifieke facetten: de hogere werkloosheidscijfers, problematische verblijfsstatuten, het taal- en onderwijsprobleem, de druk om familie in het thuisland financieel te helpen enzovoort. 5. Een betaalbare woonst met het nodige comfort is een noodzaak om zich ergens ‘thuis’ te kunnen voelen en een leven op te bouwen. Voor steeds meer mensen is wonen in zo’n thuis moeilijker of niet langer haalbaar: er zijn te weinig sociale woningen, de huurprijzen nemen een te groot deel van het inkomen in beslag, het noodzakelijke comfort ontbreekt in hun huur- of koophuis... Gevolg: mensen wonen in woononwaardige panden, of hebben zelfs helemaal geen dak boven hun hoofd, wat tot een vicieuze cirkel van problemen leidt. De overheid neemt initiatieven en tal van organisaties zijn actief op dit ‘front’. Niet voor meer bakstenen, wel voor meer bestaanszekerheid en levenskwaliteit. 6. Armoede ondermijnt de gezondheid en gezondheidsproblemen kunnen tot… armoede leiden. Arme mensen leven minder lang, blijven minder lang gezond en krijgen vaker te maken met ziekenhuisopnames: dit zijn ontoelaatbare vaststellingen voor een welvarend land. Ondanks een goed werkende gezondheidszorg en ziekteverzekering is er grote sociaal-economische ongelijkheid en zijn er nog hiaten op dit letterlijk levensbelangrijke vlak. Zo bereiken preventiecampagnes mensen in armoede vaak niet. Opnieuw kost deze problematiek de samenleving handenvol geld en gaan talenten verloren. Het bewijst nog eens hoe alles met alles samenhangt: huisvesting, werk, inkomen, sociale insluiting, gezondheid… 7. Een leven in armoede belemmert de ontplooiing van mensen als individu en sociaal wezen. Dat geldt evengoed voor aspecten als cultuur, justitie, sport, op reis gaan, het verenigingsleven enz. Ze lijken minder ‘fundamenteel’ en meer ‘van tweede orde’ dan andere facetten van het leven, maar die eerste indruk klopt hoegenaamd niet: ook dit zijn grondrechten. Hieraan kunnen ‘meedoen’ – wat bijvoorbeeld impliceert: kunnen lezen en schrijven en met de computer kunnen werken – is essentieel, net als het uitgangspunt dat mensen in armoede een stem moeten hebben in het beleid dat hen aangaat. Ook dat inzicht is de jongste jaren gegroeid en mensen in armoede hebben zich krachtiger verenigd. Omdat armoede een belangrijk maatschappelijk probleem is en omdat de evolutie van de samenleving er nauw mee samenhangt, is de strijd tegen armoede een zaak van het beleid op alle niveaus. Maar niet alleen van het beleid: als samenleving zijn we allemaal betrokken partij. Het is dan ook hartverwarmend dat duizenden burgers zich inzetten en hun steentje bijdragen. Voor een ‘rijkere’ wereld, in de breedst mogelijke betekenis van het woord.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
5
Executive summary
This publication covers the problem of poverty and social exclusion in Belgium, a major social challenge. The subject matter is spread over seven chapters. Each chapter contains important facts and figures and offers an overview of present (government) initiatives. A selection of what is being done in practice illustrates how associations and organisations are dealing with the problem. The idea behind ‘Poverty and social exclusion in Belgium. A guide for donors’ is to help donors in choosing the appropriate avenue for their support. It gives them a basic grounding in how poverty comes about, who is affected by it and how the problem is being tackled.
The chapters 1. Poverty starts with… poverty. Or, put another way: in the complex downward spiral in which people in need live, money obviously plays a crucial role. There are different reasons why people find themselves with too few resources for a minimum quality of life as well as having to deal with numerous other problems. The most common causes are (a combination of) setbacks such as unemployment, divorce, a physical or mental illness… Besides being an individual problem, poverty is also a social question. 2. In our country, one child in five grows up in financially precarious conditions coupled with the accompanying stress and tension. This means that, right from the outset, they are missing out on the chance to better their lives and society misses out on would-be capacities for which it pays a heavy price. This makes fighting child poverty, an unacceptable fact, a crucial issue. It requires being dealt with across all areas of policy and taking into consideration the experience of the youngsters themselves. This is a fight to give more perspective to future generations. Children and youngsters have the right not to grow up in poverty. 3. Paid employment creates a dam that withstands poverty and social exclusion (even if the dam is not watertight). There are no two ways about it; a proper education is the best way to be in work. These are also two closely linked themes in the problem of poverty. They make it abundantly clear that business and education have an essential task to fulfil. However, there will never be suitable paid employment for everyone. For these people there are other ways to ‘mean something’ in society: voluntary work, caring for relatives and friends... The growing social economy is now also an ever important actor. 4. Recent research has shown that poverty is a major and underestimated problem among large groups of people of foreign origin (and their children) and that it creates a heavy burden on the evolution towards a harmonious multi-coloured society. That poverty and migration are closely intertwined is something that should be considered carefully. The causes and
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
6
consequences of poverty are the same as for other population groups, yet there are specific facets involved: high unemployment figures, the problem of residence statutes, language and education problems, the pressure of sending money to relatives back home and so on. 5. An affordable place to live with basic modern comforts is vital for someone to feel ‘at home’ and to make a new start in life. For more and more people, the feeling of being ‘at home’ is becoming more difficult or simply financially out of the question: there are too few council estates (social housing), rents take too large a slice out of a person’s income, basic modern comforts are lacking in the rented accommodation or owner-occupier house... The result: people live in places unfit for habitation or they don’t even have a roof over their heads, which leads to a vicious circle of problems. The government is taking initiatives and numerous organisations are also active on this front. Not to build more houses but for more social security and quality of life. 6. Poverty undermines one’s health and health problems can lead to... poverty. Poor people don’t live as long as others, they are less healthy and they are admitted to hospital more often: these are impermissible conclusions for such a prosperous country. In spite of a professional health service and health insurance, there is large socio-economic inequality and there are still gaps in this area which is so vital in life. Prevention campaigns often do not reach people living in poverty. Once again, this problem costs society a lot of money and capable people fall by the wayside. It proves, once again, how everything is linked together: housing, work, income, social life, health… 7. A life of poverty obstructs people’s development as individuals and social beings. This applies just as much to aspects such as culture, justice, sport, travelling, club life, and so on. They appear less ‘fundamental’ and more unimportant than other facets of life, yet this first impression is completely incorrect. ‘Taking part’, something that for instance implies being able to read and write and work with a computer, is essential, just as the starting out point that people living in poverty should have a say in the policy that concerns them. This insight has come more to the fore in recent years and people living in poverty have united in a more solid way. Because poverty is an important social problem and because the evolution of society is closely associated with it, the battle against poverty is a matter of policy on all levels. And not only of policy: as society we are all involved. It is thus heart-warming that thousands of citizens dedicate themselves here, and contribute towards helping dealing with this problem... contributing to a ‘richer’ world, in the broadest sense of the word.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
7
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
8
“Geld wegschenken is gemakkelijk en ligt binnen ieders bereik. Maar beslissen aan wie je het geeft, hoeveel, wanneer, voor welk doel en hoe, dát ligt niet binnen ieders bereik en is niet gemakkelijk.” (Aristoteles)
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË.
EEN GIDS VOOR SCHENKERS Het is dankzij de uitgebreide aandacht in de media stilaan voldoende bekend: ook in ons welvarend land leven mensen in armoede. Dit betekent niet alleen dat zij met financiële problemen kampen: armoede is veel complexer dan ‘geldgebrek’, en de oorzaken waarom mensen in armoede leven zijn divers. Deze publicatie belicht vanuit een aantal invalshoeken de belangrijkste facetten van een problematiek die een van onze grootste en belangrijkste sociale uitdagingen is. De beleidsmakers op de diverse niveaus nemen tal van maatregelen en initiatieven opdat mensen niet in armoede moeten leven en uitgesloten zijn. Maar de overheden maken onvermijdelijk keuzes en kunnen armoede nooit in hun eentje uit de wereld helpen. Ook honderden organisaties, verenigingen en individuen – vrijwilligers en professionals – zijn dagelijks solidair begaan met het probleem. Armoede en sociale uitsluiting in België. Een gids voor schenkers wil individuen, organisaties en bedrijven die een bijdrage willen leveren tot de strijd tegen armoede informatie bieden en inspiratie aanreiken. In deze publicatie ligt de klemtoon op wat u als schenker kan doen. U krijgt ook een staalkaart van overheidsinitiatieven tegen armoede en sociale uitsluiting, en bij wijze van voorbeeld schetsen we de werking van een aantal lokale én overkoepelende initiatieven.
1 Armoede en sociale uitsluiting in België? Als mensen er niet in slagen aansluiting te vinden bij de samenleving, dreigt er sociale uitsluiting. Het gaat dan om uiteenlopende basisdomeinen van het leven die buiten hun bereik vallen, om allerlei redenen: een minimaal inkomen, huisvesting, de arbeidsmarkt, sociaal leven, gezondheidszorg, onderwijs, rechtspraak, cultuur- en sportbeleving enz. Stuk voor stuk zijn dit grondrechten waar volgens onze Grondwet iedereen van moet kunnen genieten. Maar dat is in ons land voor een belangrijk aantal mensen nog niet het geval. De ene uitsluiting versterkt vaak de andere. Zo ontstaat er een web van uitsluitingen, waar in veel gevallen armoede het resultaat van is. Typisch voor armoede is dan ook dat de problematiek veel dimensies heeft, dat er diverse soorten armoede zijn en dat armoede heel uiteenlopende groepen van mensen treft. Behalve een individueel probleem is armoede daarom ook een sociaal en maatschappelijk probleem waar we met z’n allen bij betrokken zijn.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
9
Een gids voor schenkers
2 De strijd tegen armoede Mensen die in armoede leven, kunnen de kloof die in hun leven met de maatschappij is ontstaan meestal niet op eigen kracht overbruggen. Ze hebben er ondersteuning voor nodig. De armoedeproblematiek wordt dan ook op de diverse niveaus – van Europees tot lokaal – politiek behartigd. Het beleid onderzoekt het probleem, neemt initiatieven en wettelijke maatregelen en stelt instrumenten en middelen ter beschikking. Daar bevat deze publicatie tal van voorbeelden van. Iedereen heeft echter een verantwoordelijkheid in de armoedeproblematiek, ook het bedrijfsleven, het middenveld en belangenorganisaties, het onderwijs, de wetenschappers, de gezondheidssector, het verenigingsleven, de aanbieders van sport, jeugd- en culturele activiteiten enz. Als het goed is, helpt de overheid al deze betrokkenen om aandacht te hebben voor armoede en het fenomeen te bestrijden, maar het werk zelf ‘op het veld’ is een taak van alle burgers. Velen nemen die taak ook ter harte, zoals uit de volgende bladzijden zal blijken. Met vallen en opstaan. Overal in het land werken verenigingen en organisaties aan betere leefomstandigheden voor mensen. Ze doen dat met hart, ziel en overtuiging, met inzet van al hun – vaak schaarse – middelen én met resultaat. Opmerkelijk en hartverwarmend is dat, naast betaalde krachten, heel veel vrijwilligers zich engageren. Om te illustreren hoe veelzijdig de initiatieven van armoedebestrijding zijn en welke mogelijkheden er zijn om hen te ondersteunen, beschrijven we doorheen de publicatie de doelen, de resultaten en de noden van diverse verenigingen en organisaties. Deze voorbeelden gaan over slechts enkele van de vele projecten die recent financiële steun kregen via oproepen en fondsen beheerd door de Koning Boudewijnstichting. Uiteraard zijn er andere die eveneens verdienstelijke bijdragen leveren in de strijd tegen armoede. Op de website van de Stichting (www.kbs-frb.be) vindt u alvast alle projecten die sinds 2005 door onafhankelijke jury’s werden geselecteerd en steun kregen.
3 De Koning Boudewijnstichting en de armoedeproblematiek De armoedeproblematiek is van bij het ontstaan van de Stichting in 1976 een belangrijk thema in haar werking en activiteiten. Het past perfect in haar initiële en huidige missie: ‘de levensomstandigheden van mensen verbeteren’ en ‘samen werken aan een betere samenleving’. Een belangrijk moment kwam er in 1994, toen de Stichting op vraag van de federale regering het Algemeen Verslag over de Armoede publiceerde, een mijlpaal en het begin van een nieuw beleid inzake armoede. Het Verslag, met z’n tientallen beleidsvoorstellen, is nog altijd een referentiepunt in de strijd tegen armoede. Nieuw was onder meer dat de tekst was tot stand gekomen in een intense dialoog met de armen zelf (via de verenigingen die hen vertegenwoordigen). In 1996 werd het Armoedefonds opgericht als antwoord van de Stichting op het Algemeen Verslag waarin een belangrijke vraag van de armsten zelf naar voren kwam: dat ook zijzelf verantwoordelijkheid kunnen opnemen en hierin gesteund moeten worden door de solidariteit van de hele samenleving. In het kader van het Armoedefonds werd de Solidaire Lening ontwikkeld, die sinds 2002 door het Participatiefonds werd overgenomen. De Solidaire Lening biedt zowel financiële steun als individuele begeleiding aan kansarme of uitgesloten mensen die een eigen economische activiteit willen ontplooien, maar die geen toegang hebben tot het bankkrediet, moeilijkheden ondervinden om het startkapitaal te bekomen en bovendien vaak geen netwerk van mensen rond zich hebben om hen bij te staan. De belangrijkste doelstelling van het Armoedefonds is nog steeds mensen die in armoede leven, maar ook de verenigingen en de instellingen die met hen werken, middelen geven. Daarmee kunnen zij projecten realiseren die de armoede in al haar facetten en op vele domeinen bestrijden. Jaarlijks ondersteunt het Armoedefonds een vijftigtal projecten.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
10
Een gids voor schenkers
Intussen zijn er binnen de Stichting reeds meer dan dertig fondsen op naam of bedrijfsfondsen opgericht die actief zijn op het domein van armoedebestrijding (zie de lijst achteraan in deze publicatie). Ook met projecten (met de steun van de Nationale Loterij en andere partners) blijft de Stichting de strijd aangaan tegen armoede en sociale uitsluiting, en vraagt ze permanent aandacht voor verschillende aspecten en risicogroepen. Het gaat om projecten ontstaan uit het luisternetwerk van de Stichting, maar ook om studiedagen, rondetafelgesprekken, projectoproepen, onderzoeken en publicaties enzovoort. De thema’s zijn uiteenlopend: sociale ongelijkheid op het vlak van gezondheid, armoede bij personen van buitenlandse herkomst, armoede bij kinderen en ouderen, betaalbaar onderwijs, de situatie van buitenlandse huisbedienden, en nog veel meer. CENTRUM VOOR FILANTROPIE – Met schenkers op weg voor een betere samenleving Een gebaar van vrijgevigheid vertalen in een duurzaam en geslaagd maatschappelijk project vereist een gedegen planning, grondige analyse en specifieke knowhow. Het Centrum voor Filantropie van de Koning Boudewijnstichting wil de strategische en operationele partner zijn van ieder die met zijn of haar schenking of legaat wil bijdragen tot een betere wereld. Bij het Centrum kunnen zowel individuele personen, bedrijven als professionele vermogensbeheerders vertrouwelijk en vrijblijvend terecht voor informatie, advies en ondersteuning. Afhankelijk van de wensen, de financiële mogelijkheden en de vermogenssituatie van de schenker, stelt het Centrum voor Filantropie hem de geschiktste formule voor: steun aan een vereniging, de oprichting van een stichting of van een fonds… Sommige schenkers weten heel goed waar ze naartoe willen, voor andere is het minder duidelijk. Het Centrum staat hun ten dienste op de manier die zijzelf verkiezen: bij het opzetten van hun project, of bij het dagelijks beheer ervan, de strategische keuzen die moeten worden gemaakt, de evaluatie… Met name wat de armoedeproblematiek betreft, kan de Stichting bogen op een jarenlange ervaring in Brussel, Vlaanderen en Wallonië. Contact Centrum voor Filantropie: Carine Poskin,
[email protected], tel. 02 549 02 31
4 Schenken met impact Als individu, organisatie of bedrijf kunt u verenigingen die actief zijn in de strijd tegen armoede steunen met kleine giften, blijken van interesse of vrijwilligerswerk. Uw bijdrage kan ook meer strategisch van aard zijn. We geven hier aan welke vragen u zich daarbij kunt stellen en welke antwoorden op die vragen kunnen worden gegeven 1. Welke organisatie(s) of acties wil/zal ik steunen?
Zeer verscheiden motieven kunnen een rol spelen in het beantwoorden van deze vraag. Een organisatie kan bijvoorbeeld gekozen worden omdat ze werkt in de regio waar de schenker woont of werkt, omdat de schenker affiniteit heeft met haar werkthema’s, omdat de werking van de organisatie in de ogen van de schenker doeltreffend of veelbelovend is, omdat er persoonlijke of familiale banden zijn enzovoort. Of u als schenker de organisatie(s) nu zelf kiest dan wel of u zich bij uw keuze laat bijstaan, het is goed om te weten dat een doeltreffende investering in de strijd tegen armoede meer gegarandeerd is als de organisatie bepaalde kenmerken heeft: — een sterke verankering in de (lokale) gemeenschap waarin ze werkt; — heldere doelstellingen en een duidelijke visie op hoe die kunnen worden bereikt en welke middelen en vaardigheden daartoe nodig zijn;
1) Geïnspireerd op de adviezen aan schenkers en geldschieters van de Britse organisatie New Philanthropy Capital.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
11
Een gids voor schenkers
— een intelligent en professioneel gebruik van de beschikbare hulpbronnen (mensen, geld, ruimte en materiaal); — ambities of plannen om duurzame resultaten na te streven. U kunt er ook voor kiezen om uw middelen systematisch op een bepaald domein (werk, gezondheid, cultuur…) of ten gunste van een specifieke doelgroep (jongeren, vrouwen, thuislozen…) te investeren. DE PROJECTOPROEP, een beproefde methode voor de selectie van organisaties Voor de selectie van projecten en organisaties – bijvoorbeeld op vraag van een fonds of een externe opdrachtgever – hanteert de Koning Boudewijnstichting vaak de methode van een projectoproep. Daarbij wordt aan het doelpubliek bekendgemaakt dat er financiële middelen ter beschikking zijn voor projecten die aan bepaalde criteria voldoen. Organisaties die in aanmerking komen, kunnen binnen een bepaalde termijn een kandidaatsdossier indienen. De selectie van de dossiers wordt toevertrouwd aan een onafhankelijke en pluralistische jury. De leden worden op basis van hun ervaring en beroepskwalificaties gevraagd om in de jury te zitten.
Welke vorm van financiële of niet-financiële ondersteuning zal ik geven en hoe kan die (onafhankelijke) steun het verschil maken?
Afhankelijk van de omvang van de middelen die u wilt inzetten, de duur en de noden van de organisatie(s) of sectoren die u wilt steunen, kunt u nog verschillende strategische opties nemen om te investeren met impact. Enkele suggesties: — Steun voor specifieke, afgebakende kortetermijnprojecten zal voor organisaties altijd een belangrijke bron van inkomsten blijven, maar er is bij vele van hen vooral ook een dringende behoefte aan structurele ondersteuning op lange termijn. Zo’n algemene steun voor organisaties in hun geheel is nodig om hen flexibel te laten inspelen op veranderende noden. — Armoede aanpakken is een werk van lange adem. Meer dan overheden kunnen onafhankelijke schenkers langere tijd ondersteuning bieden wat een langetermijnaanpak mogelijk maakt en kansen biedt om veeleer de wortels dan de symptomen van armoede te bestrijden. — Organisaties zijn vaak ook gebaat met middelen die hun capaciteit vergroten, zoals steun voor activiteiten of noden waarvoor ze weinig personeel hebben (vorming, netwerking, ICT...), ondersteuning om nieuwe activiteiten op te starten of nieuwe denkpistes te verkennen (die later dan in aanmerking kunnen komen voor overheidssubsidies), steun om hun financiële basis te versterken (bijvoorbeeld een lening waardoor ze eigenaar kunnen worden van een gebouw dat ze huren)… — Ook organisaties met een waakhondfunctie of die minder populaire maatregelen bepleiten, kunnen onafhankelijke ondersteuning goed gebruiken, net als netwerken die de uitwisseling van ervaringen en geleerde lessen of de beïnvloeding van het beleid als hoofdactiviteit hebben. Voor hen is het belangrijk dat ze autonoom kunnen optreden tegenover de partijen waarmee ze in overleg gaan. Om kort te gaan: onafhankelijke (lees: niet-overheids)steun biedt organisaties nieuwe kansen en andere troeven. Een dergelijke steun heeft eigen kenmerken die hen helpt om duurzame werkingen op te zetten in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
12
Een gids voor schenkers
HOE ORGANISATIES STEUNEN IN HUN STRIJD TEGEN ARMOEDE Organisaties die armoede bestrijden kunnen op diverse manieren worden ondersteund: — met startkapitaal voor nieuwe projecten; — door het verbreden van de financiële basis van een organisatie; — met structurele langetermijnsteun, bv. om de organisatie te versterken; — door het verstrekken van goedkope leningen; — door overheadkosten te dekken; — met bijdragen voor een betere of ruimere infrastructuur; — met middelen om de armoedeproblematiek bij de wortels aan te pakken; — door multiplicatorinitiatieven te steunen, die ervoor zorgen dat goede praktijken en positieve ervaringen ruimere bekendheid en navolging krijgen; — …
Welke relatie kan/moet ik hebben met de ondersteunde organisatie?
Die relatie zal van geval tot geval verschillen en mogelijk komt de schenker niet rechtstreeks in contact met een ondersteunde organisatie. Het is in elk geval aan te raden dat de schenker geen paternalistische houding aanneemt. Essentieel is dat de relatie tussen een schenker en de begunstigde organisatie(s) is gebaseerd op wederzijds respect en vertrouwen. Afhankelijk van zijn benadering en van het soort steun dat hij wil geven, zal de schenker een andere relatie hebben met de organisatie(s) waarin hij ‘investeert’. Enkele types van schenkers worden voorgesteld in figuur 1. Deze types zijn natuurlijk vereenvoudigingen van de werkelijkheid. Het ene type is niet ‘beter’ dan het andere en een schenker kan eigenschappen van verschillende types combineren. Figuur 1: Enkele opties voor schenkers
‘Klassieke’ schenker ‘give and go’; wil zonder ‘last’ een organisatie steunen die zijn geld goed gebruikt
Strategische schenker focust op één of enkele domeinen of aspecten en wil een meetbaar verschil maken; steunt ook onderzoek en lobbying
Sociaal investeerder geeft leningen of zakelijk advies aan sociale ondernemingen en wil een sociale of eerlijke opbrengst
Lokale schenker heeft een sterke band met een plaats of regio; steunt lokale voorzieningen; bezoekt meestal de organisaties die hij steunt of eventueel zal steunen
Relatie met de begunstigde – afhankelijk van: - Weinig of veel tijdsinvestering - Steun aan projecten of structurele benadering - Lokale benadering of groot bereik gewenst … Belegger in menselijk kapitaal wil niet zomaar geld geven, maar wil vaardigheden en rijkdommen van personeel gebruiken om sociale problemen aan te pakken
Geldschieter (‘Grant-maker’) heeft regelmatige contacten met middenveldorganisaties; geeft beredeneerde en gerichte steun; hecht belang aan evaluatie
Vernieuwer vaak een ondernemer die steun wil geven aan individuen om een vernieuwend model uit te werken; geeft vaak ook niet-financiële steun
Gebaseerd op Options for donors (uit: Short changed) van New Philanthropy Capital
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
13
Een gids voor schenkers
Hoe kan ik de impact van mijn steun ‘meten’?
Dat kan op diverse manieren, zoals ook de organisaties zelf heel diverse werkingen en doelstellingen hebben. Uiteraard zijn de omvang van de steun en de duur ervan belangrijke factoren. Belangrijk is ook op welk niveau de steun zich afspeelt (zie figuur 2). Hoe meer gefocust de inbreng van de schenker, hoe zekerder en beter meetbaar het resultaat van zijn actie zal zijn. Anderzijds heeft een bijdrage tot een meer algemene doelstelling (op samenlevingsniveau) een ruimer bereik maar misschien een moeilijker meetbare impact. Wie bij manier van spreken één arme zou steunen, zal het effect van zijn steun letterlijk zien; wie bijdraagt tot de strijd tegen de armoedeproblematiek in haar geheel, uiteraard veel minder. Figuur 2: Resultaten op verschillende niveaus
Individu
G RO OT BEREIK
ZEKER RE S ULTA AT
Voorbeelden van resultaten: Verbetering welzijn, levenskwaliteit
Gemeenschap, familie
Goede sociale cohesie in gemeenschap, actieve rol van doelgroep in gemeenschap
Voorzieningen, diensten
Betere toegankelijkheid van voorzieningen, organisatie heeft voeling met noden doelgroep
Samenleving
Versterkt middenveld, minder vooroordelen, genuanceerd publiek debat, verandering in wetgeving
Gebaseerd op het Framework of results at four levels van New Philanthropy Capital
— Wellicht het belangrijkst in deze aangelegenheid is (opnieuw) het vertrouwen dat tussen schenker en begunstigde bestaat of ontstaat. Dat is zeker het geval als het beoogde resultaat of effect kwantitatief moeilijk meetbaar is: hoe meet je de persoonlijke ontwikkeling van mensen in armoede, hun toenemend zelfvertrouwen, hun sociaal netwerk enzovoort? Daartegenover staan meetbare indicatoren zoals: het aantal kamers of appartementen dat wordt aangeboden, het aantal gratis consultaties, het aantal deelnemers aan alfabetiserings- of gezonde-voedingscursussen enz. — Nogal wat organisaties werken vandaag de dag met een (eventueel summier) beleidsplan. Daarin verwoorden ze hun visie en hun strategische en operationele doelstellingen, gaan ze na over welke middelen ze beschikken om die te halen en nemen ze desgevallend actieplannen en resultaatsindicatoren op. Een dergelijk beleidsplan is een instrument om na te gaan of doelen worden bereikt. Ook als er geen uitgeschreven beleidsplan is, kunnen heldere afspraken worden gemaakt over te bereiken resultaten en/of effecten. Het is uiteraard aan te bevelen dat de verwachtingen realistisch zijn, en dat er rekening wordt gehouden met de capaciteit van de organisatie zelf en met de omvang en de duur van de steun. — Er kunnen afspraken in de tijd gemaakt worden, waardoor een overeenkomst na verloop van tijd (om de twee, drie of vijf jaar) samen herbekeken en eventueel geheroriënteerd wordt, in het licht van de bereikte resultaten.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
14
Een gids voor schenkers
TIEN GEBODEN VAN DE SCHENKER
1.
Kies of u gericht of ‘breed’ wil schenken.
2.
Ga na wat werkt (eventueel met de hulp van derden).
3.
Informeer u over de instanties en organisaties actief in uw actiedomein.
4.
Denk structureel, ook bij steun aan projecten.
5.
Wees realistisch in uw verwachtingen.
6.
Leg zelf geen beperkingen op.
7.
Communiceer klaar en duidelijk met de begunstigde(n).
8.
Houd de lange termijn voor ogen.
9.
Weet dat er ook andere dan financiële ondersteuning is.
10. Geef vertrouwen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
15
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
16
“Hier heb ik eindelijk mensen ontmoet die mij niet veroordelen en bij wie ik kan zijn wie ik ben.” “Hier kun je in vertrouwen spreken omdat iedereen dezelfde problemen heeft. Je kunt elkaar raad geven en elkaar helpen.” “Hier komen bezorgt mij energie en geeft me goesting om uit de vicieuze cirkel te ontsnappen.” (Grepa, mensen met schulden ontmoeten elkaar)
OVER INKOMENS EN RONDKOMEN Armoede betekent geldgebrek en staat diametraal tegenover rijkdom. Dat zegt het woordenboek. In de problematiek van armoede en sociale uitsluiting is het thema ‘inkomen’ dan ook per definitie prominent aanwezig, ook in de media, zoals de vaak terugkerende discussies in verband met de koopkracht en de stijgende levensduurte aantonen. Maar dit is slechts een deel van het verhaal. We mogen armoede en sociale uitsluiting niet tot een louter financieel probleem herleiden. Deze boodschap staat in deze hele publicatie centraal. De financiële problematiek is er bovendien een met heel diverse sluip- en invalswegen: hoe worden mensen arm? Daar leven misverstanden over. We schetsen in deze bladzijden kort hoe de financiële vork in de steel zit. De voorbeelden uit de praktijk zijn illustratief.
RONDKOMEN IN / EN ARMOEDE Te weinig middelen hebben om te voorzien in je basisbehoeften en om van elementair tot levensnoodzakelijk comfort te genieten sorteert bij veel mensen een sneeuwbaleffect. Een dergelijke situatie bezorgt stress en leidt tot een bestedingspatroon en een levenswijze waarin essentiële facetten ontbreken. Hierdoor krijgen mensen gezondheidsproblemen die niet goed worden aangepakt, neemt het sociaal isolement toe en zijn er psychologische gevolgen: schaamte, schuldgevoelens, depressie... Bekend is ook het fenomeen van de generatiearmoede, waardoor armoede als het ware binnen de familie wordt ‘doorgegeven’. De perceptie van armoede is vaak dat ‘mensen het (deels) zelf gezocht hebben omdat ze te veel uitgeven’. Ook (een combinatie van) tegenslagen als werkloosheid, echtscheiding, een fysieke of psychische ziekte, … of een gebrek aan administratieve vaardigheden leiden echter soms tot armoede.
1 Het grondrecht op inkomen Artikel 23 van de Belgische Grondwet zegt: “Elke persoon heeft het recht om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. (…) Deze rechten omvatten in het bijzonder het recht op sociale zekerheid, op bescherming van de gezondheid en op maatschappelijke, medische en juridische dienstverlening.” Dit grondrecht wordt in ons land hardgemaakt dankzij het uitgebreide sociale zekerheidsstelsel dat vooral na de Tweede Wereldoorlog werd uitgebouwd. Met zijn uitkeringen en vervangingsinkomens vormt het een belangrijk vangnet dat is gebaseerd op solidariteit. Heel in het kort: wie werkt betaalt voor wie niet werkt. De ‘klassieke’ sociale zekerheid is een verzekering tegen soci-
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
17
Over inkomens en rondkomen
Croix Rouge Saint-Vith/Burg-Reuland: Geven en ontvangen Het plaatselijke Rode Kruis neemt in Sankt Vith initiatieven om de veelal verborgen armoede te verhelpen: er is een goed verzorgde winkel van tweedehandskleren, een wassalon en een sociale kruidenierszaak. Bijzonder aan de werking is dat de ‘klanten’ zelf ook hun steentje bijdragen aan de initiatieven, wat hun sociaal isolement doorbreekt en solidariteit creëert. “Het is moeilijk arm te zijn in een rijke streek”: het zijn de woorden van een dakloze in de Oostkantons, waar de gemiddelde levensstandaard inderdaad vrij hoog is. “Maar achter die façade nemen ook hier de problemen met armoede toe,” stelt Marie-Hélène Düsseldorf vast; zij is voorzitster van de Rode Kruis-afdeling van Sankt Vith/ Burg-Reuland. “Het gaat vaak om verborgen armoede, omdat in een provinciestadje als Sankt Vith de sociale druk groot is om je te voegen naar de geldende sociale normen. Ook wie maar weinig middelen heeft, wil dat zijn kinderen even netjes gekleed zijn als de rest, dat ze kunnen gaan tennissen, dat ze mee kunnen op schoolreis naar Rome… Dit zorgt ervoor dat mensen in armoede hun problemen alleen maar groter zien worden: eenoudergezinnen, mensen met een klein pensioentje, jonge werklozen, politiek vluchtelingen, mensen met psychische problemen, met een alcohol- of drugsproblematiek…. Maar ook mensen met een laag salaris hebben het vandaag de dag vaak moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen, door de toenemende levensduurte en de steeds hogere huurprijzen.” Het lokale Rode Kruis spant zich bijzonder in om concrete oplossingen aan te reiken voor sociale problemen. Sinds kort hebben ze het geluk te kunnen beschikken over een eigen gebouw in het centrum van Sankt Vith. Dat is zeven dagen op zeven open en biedt drie diensten aan: een winkel in tweedehandskleren, een wassalon en een sociale kruidenierswinkel. Gebruikte kleren worden gerecupereerd in een vijftiental containers die over de hele streek verspreid staan. Ze worden gesorteerd, gewassen en hersteld voor ze tegen bijzonder democratische prijzen weer worden doorverkocht. Marie-Hélène Düsseldorf maakt er een erezaak van dat de boetiek een winkel is als de andere: “Alles is netjes en in goede staat, en het wordt mooi gepresenteerd. Hetzelfde geldt voor de producten die we krijgen voor onze voedingswinkel. Dat is voor mij een zaak van menselijke waardigheid: niemand hoeft beschaamd te zijn om hier bij ons zijn voorraad te komen inslaan!” Een ander basisprincipe van de werking is dat er aan uitwisseling wordt gedaan: “We hebben een vijftigtal vrijwilligers die geregeld meewerken. Meer dan de helft van hen geniet zelf van onze diensten. Zo zijn er veel vrouwen die, terwijl hun was in het wassalon wordt gedaan, een handje komen toesteken om kleren die bestemd zijn voor onze boetiek te helpen verstellen. Zo doorbreken ze hun sociaal isolement en ontstaat er een gevoel van solidariteit tussen degenen die helpen en die geholpen worden. Bij ons geeft en krijgt iedereen!”
ale risico’s: ze grijpt in wanneer die het inkomen verminderen (werkloosheidsuitkering, pensioen, uitkering bij arbeidsonbekwaamheid na een beroepsongeval…) of de uitgaven vermeerderen (kinderbijslag, uitkering bij langdurige ziekte…). De sociale verzekering maakt dat de nood aan sociale bijstand in de vorm van een leefloon of een ander gewaarborgd minimuminkomen in ons land minder groot is.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
18
Over inkomens en rondkomen
Centre social protestant: Veel meer dan een sociaal restaurant In het Centre social protestant komen mensen die in armoede leven samen om elkaar te ontmoeten, samen te eten en aan activiteiten deel te nemen die ze zelf voorstellen. Het zijn momenten van contact en ontspanning, een behoefte van alle mensen, ook zij die in armoede leven. Elke weekdag, klokslag twaalf uur, schuiven een dertigtal mensen van alle slag en soort aan rond de tafels van het sociaal restaurant van het Centre social protestant in Brussel. Ze wonen in de buurt of komen van verderop, en ze hebben het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen en voor goede voeding te zorgen. Voor een bijzonder mild prijsje – eigenlijk een symbolische som – krijgen ze een gezonde en complete maaltijd die wordt bereid door de kokkin van het centrum. Het restaurant is ook een ontmoetingsplek voor mensen die vaak in grote eenzaamheid leven: habitués treffen er elkaar, ze wisselen nieuwtjes uit, praten over koetjes en kalfjes… Velen blijven ook nog in de namiddag om mee te doen met de animatieactiviteiten. “Het programma daarvan wordt samengesteld in functie van de wensen die onze klanten formuleren,” legt Carine Mollatte uit, de coördinatrice van en de drijvende kracht achter het Centre social protestant. “We hebben bijvoorbeeld een zangkoor opgericht waardoor mensen al zingend hun kennis van het Nederlands kunnen verbeteren. Op andere dagen zijn er naai- of breiateliers, bewegingsoefeningen in de Pilates-techniek of ‘filosofiecafés’: we tonen een film waarover vervolgens wordt gepraat, of iemand leidt een bepaald thema in.” Er vinden ook geregeld kookateliers plaats om samen te leren hoe je gezond en eenvoudig kunt eten zonder daar fortuinen voor te moeten uitgeven. Het bereiden en het proeven van de maaltijden zijn ook weer momenten van gezelligheid, net als de uitstapjes en excursies: “Dat is een van de grote vragen die ons publiek van mensen in armoede heeft: nu en dan uit de dagelijkse sleur vol problemen kunnen ontsnappen en ontspannende momenten meemaken, zoals iedereen van ons,” aldus Carine Mollatte. “Wij proberen daarop in te spelen door culturele uitstapjes te organiseren, of een weekendje aan zee of in de Ardennen. Maar door onze beperkte middelen – wij werken met een ploeg van een tiental vrijwilligers – kunnen we dat niet al te dikwijls doen.”
2 De hamvraag Hoe komt het dat mensen, ondanks de uitgebreide sociale bescherming in ons land en de diverse soorten uitkeringen en vervangingsinkomens, financieel niet rondkomen en elementaire deelaspecten van het leven niet kunnen invullen? Om het antwoord op deze vraag te objectiveren, werken we met het begrip ‘armoederisicogrens’. De armoedegrens Armoede wordt meestal in relatieve termen gemeten (met andere woorden als een percentage) aan de hand van de armoederisicogrens. Volgens deze maatstaf lopen mensen een risico op armoede als hun inkomen lager is dan een bepaalde ‘norm’, een inkomen dat men associeert met een aanvaardbare levensstandaard. De norm of ‘armoederisicogrens’ wordt berekend op basis van enquêtegegevens (de EU-SILC-enquête) en komt in België en Europa overeen met 60 procent van de mediaan van alle inkomens.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
19
Over inkomens en rondkomen
B E VO LK IN G
Schematisch voorgesteld, geeft dat met cijfers voor 2006:
Mediaan inkomen De mediaan is het inkomen van de middelste persoon als alle personen volgens de grootte van hun inkomen worden gerangschikt. Men gaat uit van het netto (gezins)inkomen en houdt rekening met het aantal personen in een gezin: voor een alleenstaande is de mediaan gelijk aan 17.194 euro per jaar; per bijkomende volwassene komt daar de helft bij en per kind onder de 14 jaar komt er 30% bij.
Armoederisicogrens De armoederisicogrens is gelijk aan 60% van de mediaan van de inkomens. Armoederisicogrens voor een alleenstaande: 10.316 euro per jaar of 860 euro per maand. Armoederisicogrens voor een alleenstaande met twee kinderen: 16.506 euro per jaar of 1.375 euro per maand Armoederisicogrens voor een koppel met twee kinderen: 21.665 euro per jaar of 1.805 euro per maand
15% van de bevolking leeft onder de armoederisicogrens
Leefloon Het leefloon bedraagt (sinds september 2008) voor een alleenstaande 711,56 euro per maand. Wie een gezin ten laste heeft, krijgt als gezin 948,74 euro, en wie met één of meer mensen samenwoont, krijgt de helft daarvan of 474,37 euro. Het leefloon ligt onder de hierboven vermelde armoederisicogrens (860 euro per maand voor een alleenstaande). Veel mensen kunnen er alleen mee rondkomen met bijkomende materiële of financiële hulp van het OCMW (zie onder punt 5), andere instanties, verenigingen of hun familiaal of sociaal netwerk. Onder de armoederisicogrens Hoe komt het dat mensen onder de armoederisicogrens leven? — De minimale sommen van de bijstand waar ze wettelijk recht op hebben (waaronder het leefloon en andere vormen van inkomensgaranties, zoals werkloosheids- en invaliditeitsuitkeringen) zijn te klein om de grens te halen, zowel voor koppels met of zonder kinderen als voor alleenstaanden. Anders gezegd: de ‘wettelijke armoedegrens’ ligt lager dan de hierboven beschreven grens. Dat komt omdat ook budgettaire beperkingen en politieke compromissen een rol spelen. — Mensen leven soms in armoede omdat ze géén recht hebben op de wettelijk bepaalde minimale bescherming. Dat komt door sancties en schorsingen, omdat ze geen erkend vluchteling zijn en geen domicilie of paspoort hebben, omdat er geld wordt ingehouden om schulden te betalen enz. De toekenning van een inkomen kan door een trage behandeling ook (te) lang op zich laten wachten. — Door wat hierboven staat, kan er een vicieuze cirkel ontstaan: omdat het leefloon te laag is, worden mensen thuisloos, waardoor ze niet langer een domicilie hebben en dus hun recht op leefloon verliezen. Dat gegeven creëert een onstabiele situatie en legt ook een hypotheek op de vertrouwensrelatie van de betrokkenen met het OCMW. — Mensen leven in armoede omdat ze geen of te weinig gebruik maken van hun recht op minimale bescherming. Dit fenomeen heet ‘onderbescherming’ en het is een complex gegeven, dat bijvoorbeeld te maken kan hebben met sociaal isolement of met het niet kennen van je rechten. Anderen willen, kunnen of durven uit schaamte geen hulp vragen. De behandeling door de lokale OCMW’s van deze mensen is erg uiteenlopend. Het gegeven van de onderbescherming bewijst in elk geval dat een louter financiële bijstandsregeling niet volstaat en dat er méér moet gebeuren: informatieverstrekking, psychologische bijstand…
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
20
Over inkomens en rondkomen
— Mensen kunnen gebukt gaan onder een (onoverkomelijke) schuldenberg. Die kan op diverse manieren ontstaan en groeien: onverwachte kosten (huis, ziekte, scheiding, auto enz.), een sputterende activiteit als zelfstandige, een levensstijl waarin inkomsten en uitgaven niet met elkaar in evenwicht zijn, de aantrekkingskracht van verleidelijke consumptiegoederen… Een ander criterium ‘In armoede leven’ is behalve onder een becijferde inkomensgrens leven, ook een beleefde realiteit of een aanvoelen: hoe schatten mensen hun eigen financiële situatie in? Wat zijn hun behoeften? Wat kunnen ze zich permitteren en wat niet (een huis met voldoende ruimte en comfort, een auto, een computer, verwarming, familie en vrienden uitnodigen, voeding, sociale activiteiten, reizen, lichaamsverzorging)? Hebben ze het volgens hun eigen aanvoelen moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen? Op basis van de EU-SILC-enquête wordt niet alleen het aantal mensen onder de armoederisicogrens berekend, maar ook het percentage mensen dat leeft in een huishouden dat het moeilijk heeft om de eindjes aan elkaar te knopen (zie punt 3). Soms geven deze twee criteria wel eens andere resultaten. Zo hebben oudere mensen minder vaak het aanvoelen niet rond te komen, hoewel ze ‘officieel’ wel vaak onder de armoederisicogrens zitten. De Toevlucht: Voedselhulp, een luisterend oor en… plannen De vrijwilligers van de vzw De Toevlucht delen in diverse Vlaamse steden en gemeenten voedsel uit aan wie dat nodig heeft. De vzw verwijst mensen ook door en biedt een luisterend oor. “In 1994 startten we vanuit de Evangelische Kerk met voedselhulp voor één gezin in het Antwerpse, vandaag rekenen 1750 gezinnen op ons.” Willy Verbruggen is voorzitter van de vzw De Toevlucht, een voedselhulporganisatie die actief is in en rond de stad Antwerpen, en ook in Hoeselt (Beverst), Geraardsbergen, Lokeren, Brussel en straks Ieper. De werking steunt op een 65-tal vrijwilligers en de maandelijkse voedselbedeling is er voor iedereen die dat nodig heeft. Wie voor het eerst komt, krijgt een pakket op maat van het gezin. Wie terugkomt, moet een inkomensfiche of referentiepapier meebrengen van het OCMW of een andere instantie. De norm is het leefloon en jaarlijks is er een controle. De mensen vinden de weg door doorverwijzing van OCMW’s en andere gemeentelijke diensten of door mond aan mond-‘reclame’… De vereniging krijgt voedsel van de Europese Unie – bloem, melk, suiker, ontbijtgranen, rijst, spaghetti… - haalt het op bij voedselbanken maar ook op groente- en fruitveilingen, en koopt regelmatig verse groenten. Het aanvragen, verzamelen, stockeren en verdelen van al dat voedsel vergt een strikte coördinatie. Mensen hebben nog andere vragen. “Geld geven we niet,” verduidelijkt Verbruggen, “wel trachten we de mensen zo goed mogelijk door te verwijzen.” Daarnaast is er ook behoefte aan een luisterend oor. Dat probeert de vzw te bieden door de werking van de Evangelische Kerk, waar mensen elkaar ontmoeten, een praatje slaan bij een kop koffie enz. Vaak worden ook voor een symbolische bijdrage kleding, schoenen en speelgoed aangeboden. Iedereen is welkom. In Antwerpen werkt de organisatie met een zestigtal nationaliteiten en proberen de vrijwilligers de mensen in hun eigen taal (Russisch, Kosovaars…) te woord te staan. Het huren, verwarmen en onderhouden van de gebouwen, de verzekeringen, twee bestelwagens, de vele kilometers… er komt financieel wat bij kijken. De vzw draait al jaren met een budget van zowat 19.000 euro, focust gericht op (project)subsidies (onder meer van de stad Antwerpen) en krijgt kleine giften. De Toevlucht heeft veel ambitie en grootse plannen. “Het is voorlopig nog een droom,” zegt Verbruggen, “maar we worden geconfronteerd met buitenslapers en met mensen, ook kinderen, die niet elke dag een behoorlijke maaltijd krijgen. We denken daarom aan een ‘grootkeuken’ waar mensen voor een zeer lage prijs kunnen eten, en misschien kunnen we ook bedden aanbieden voor noodgevallen.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
21
Over inkomens en rondkomen
3 Enkele cijfers — In België leeft 14,7% van de bevolking – dat zijn anderhalf miljoen mensen – onder de armoederisicogrens zoals we dat begrip hierboven bepaalden: 11,4% in Vlaanderen en 17% in Wallonië. (De bestaande Brusselse steekproef is te klein om betrouwbare cijfers op te leveren.) Het gevoel ‘de eindjes niet aan elkaar te kunnen knopen’ ligt over de hele bevolking bekeken in dezelfde orde van grootte, maar is bij ouderen bijvoorbeeld minder uitgesproken dan elders. — In België telde men in 2007 maandelijks gemiddeld bijna 80.000 ontvangers van een leefloon. Zowat de helft van hen is alleenstaand zonder kinderen, de meeste trekkers wonen in steden en het overwicht van vrouwen is de jongste jaren groter geworden (bijna 60%). Een kleine 30% van de leefloontrekkers leeft in Vlaanderen, hetzelfde percentage in Brussel en zowat 45% in Wallonië. — In Brussel is 37% van de leefloontrekkers niet-Belgisch, in Wallonië 19% en in Vlaanderen 24%. In totaal heeft een kwart van de leefloontrekkers in België niet de Belgische nationaliteit.
Figuur 3: Gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het leefloon - 2007 78970
35641 21690
België
Brus s els
21639
V laanderen
Wallonië
Hoof ds t. Gew es t
Bron: POD Maatschappelijke Integratie
— Tussen ongeveer 3 en 5,5% van de bevolking in België doet geen volledig beroep op haar rechten inzake leefloon of aanvullende financiële steun. — Eind 2007 stonden bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren 338.993 mensen geregistreerd met een problematisch consumenten- en/of hypothecair krediet. Mensen met schulden in verband met huur, gezondheidszorg, energie en telecommunicatie zijn niet in dit cijfer opgenomen. — In 2006 nam het aantal personen met drie of meer kredietcontracten toe met 93.212, een hoog aantal en een veeg teken. Het aantal kredietnemers en -overeenkomsten stijgt jaarlijks, net als de geleende bedragen. — In 2007 deden ongeveer 108.000 mensen een beroep op de Voedselbanken, een initiatief waarbij voedsel overschotten worden ingezameld ten bate van de minderbedeelden in ons land. Meer dan 650 verenigingen van zeer uiteenlopende aard – sociale centra, opvangtehuizen, sociale restaurants, … - zorgen voor de distributie van het voedsel. De cijfers stijgen jaar na jaar: in 1995 werd 3.910 ton voedsel ingezameld, in 2007 12.000
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
22
Over inkomens en rondkomen
ton (waarde 27.900.000 euro). Gebruikers zijn, behalve mensen die over geen middelen beschikken, gepensioneerden, werklozen, leefloontrekkers, gefailleerden en mensen met een laag loon. (www.voedselbanken.be) — In de restos du cœur, vooralsnog overwegend een Waals initiatief, werden in 2006 meer dan 400.000 maaltijden (of voedselpakketten) geserveerd. (www.resto-du-coeur.be)
Efrem: Pionierswerk voor een verdoken probleem De vzw Efrem richt zich tot zelfstandigen in moeilijkheden en gefailleerden, een vaak verborgen problematiek. Ze biedt steun en advies, probeert haar methode uit te dragen en brengt de thematiek aan in de publieke opinie en bij de overheid. Dat lukt aardig, al blijft de steun van overheidswege of van zelfstandigenorganisaties vooralsnog achterwege… In 2008 kreeg de vzw Efrem uit het West-Vlaamse stadje Mesen de Prijs Armoede Uitsluiten. “Voor ons is dat een bekroning van ruim tien jaar pionierswerk in het ondersteunen van zelfstandigen in moeilijkheden en gefailleerden,” zegt directeur Dirk Verschoore. “En het is even belangrijk als eerste duidelijke (h)erkenning van de problematiek. Die blijft nog te vaak verborgen in de huiskamer of de intieme kring.” De organisatie heeft als werkingsgebied West-Vlaanderen en bereikt hoofdzakelijk zelfstandigen uit de horeca (vooral dorpscafés), aannemers, kleine winkeliers en landbouwers. Op jaarbasis gaat het om een 120-tal gezinnen die door een sociale dienst of collega-zelfstandige worden doorverwezen. De organisatie ervaart dat zelfstandigen verhoudingsgewijs gemakkelijker in de problemen komen op het platteland dan in steden. De werking berust op vijf pijlers: — een combinatie van psychosociale ondersteuning, juridisch, sociaal en economisch advies, bemiddeling en begeleiding; — het opzetten van een netwerk van vrijwilligers en specialisten; — de ontwikkeling van structuren en methodieken met een mogelijk multiplicatoreffect voor andere regio’s en organisaties; — het bespreekbaar maken van het falen van zelfstandige ondernemers, waardoor de nood aan hulpverlening duidelijk wordt; — de noden van zelfstandige ondernemers in kaart brengen en aanbrengen in de publieke opinie, bij organisaties die banden hebben met zelfstandig ondernemerschap en bij de overheid, met het oog op oplossingen. “Acht jaar hebben wij als vrijwilligersorganisatie gewerkt, maar dat werd onhoudbaar door de vele hulpvragen en de moeilijkheidsgraad van de materie. Ondertussen werken naast de vrijwilligers drie beroepskrachten bij Efrem,” aldus Verschoore. In 2003-2005 ontving de organisatie een substantiële toelage als pilootproject van Cera en werd de basis van een kwalitatieve werking gelegd. De verhoopte erkenning door de federale of Vlaamse overheid blijft tot op vandaag uit. Op lokaal niveau doen gemeentebesturen en OCMW’s graag een beroep op de Efrem-expertise, maar ook hier is er geen structurele ondersteuning. Dat houdt de vzw niet tegen in haar gestage ontwikkeling. “Het tij begint te keren: er is meer aandacht voor de problematiek van de zelfstandigen. Alleen wordt er te veel gefocust op de opstart en de belangenverdediging van actieve zelfstandigen, en te weinig op de uitstroom ervan,” expliciteert Verschoore. “Maar we timmeren verder aan de weg. Efrem is initiatiefnemer van een nieuwe vzw OZON, O3 – oor, ondersteuning en overlegplatform voor en van zelfstandige ondernemers in nood – met de ambitie om ook in andere provincies te gaan werken.” In 2008 wil de organisatie starten met een praatgroep voor zelfstandigen in moeilijkheden, onder begeleiding van een ervaren therapeut. “Dat is een idee van jaren waarvoor we nog steeds de financiële middelen niet hebben,” aldus Verschoore. “De strijd voor een mentaliteitsverandering en meer middelen wordt voortgezet.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
23
Over inkomens en rondkomen
Figuur 4: Leven onder de armoederisicogrens in België (in %)
72
Gezin met kinderen w aar niemand w erkt 31,7
Eenoudergezinnen
31,2
Werklozen
28,4
Huurders 23,7
A lleenstaanden 20,3
Gepensioneerden Totale bevolking
14,7
Bron: EU-SILC 2006
4 De mensen achter de cijfers Wie loopt een verhoogd armoederisico? Anders gezegd: wie leeft er onder de armoederisicogrens? — mensen die afhankelijk zijn van een uitkering en in het algemeen mensen die in de (zowat 30%) laagste inkomenscategorieën zitten: zij moeten in veel gevallen meer uitgeven dan hun inkomen groot is. Onder meer de kosten voor huisvesting lopen hoog op: gemiddeld 36,5% van het totale inkomen voor de laagste 10% inkomens. Ter vergelijking: bij de 10% hoogste inkomens bedraagt dat percentage nog 19,3%; — 65-plussers lopen objectief een groter armoederisico dan wie jonger is: 23,2% versus 13%. Zij scoren dan weer lager als men kijkt naar het percentage mensen die het aanvoelen hebben niet rond te komen. Aan de andere kant van de levensloop lopen ook kinderen tot 15 jaar een hoger risico dan andere categorieën (zie het hoofdstuk ‘Groot worden met te weinig kansen’); — wat types huishoudens betreft, bedraagt het armoederisico voor alleenstaanden 23,7% en voor alleenstaande ouders zelfs 31,7%; — bij werklozen bedraagt het armoederisico voor heel België 31,2%. Omgekeerd vormt het hebben van werk een belangrijke bescherming tegen armoede (4,2% van de werkenden in België loopt nog een verhoogd risico). Bij gezinnen met schuldoverlast heeft meer dan 60% geen beroepsinkomen; — het opleidingsniveau speelt een belangrijke rol: laagopgeleiden lopen een verhoogd armoederisico (22,5%). Dat cijfer daalt bij hoogopgeleiden tot 6,7%; — als we de woonsituatie bekijken, lopen huurders een armoederisico van 28,4% en eigenaars een risico dat lager ligt dan het gemiddelde (10,2%).
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
24
Over inkomens en rondkomen
Het OCMW van Montigny-le-Tilleul: Proper werk! De ‘sociale wasserij’ van het OCMW van Montigny-le-Tilleul is een origineel project met een dubbel doel: (oudere) mensen die afhankelijk zijn – maar ook werkende mensen – helpen met de was en de strijk, én jobcoaching en een opleiding voor wie in de wasserij werkt. Het CPAS van Montigny-le-Tilleul, een voorstad die een eind van Charlerloi vandaan ligt, beheert sinds 2003 een origineel project in de sociale economie: het betreft een was- en strijkdienst die ook dienstdoet als opleidingscentrum en als een plaats waar mensen werken aan hun herintegratie op de arbeidsmarkt. “Ook al zijn de sociale problemen in Montigny niet zo schrijnend als in andere gemeenten van de agglomeratie, toch woedt ook hier de werkloosheid en worden vooral de laaggeschoolde arbeiders daardoor getroffen,” is de analyse van Bernard Antoine, secretaris van het CPAS. “Tegelijk worden wij hier, zoals elders, ook geconfronteerd met de vergrijzing van onze bevolking en neemt het aantal eenzame en hulpbehoevende hoogbejaarden toe. Door onze sociale wasserij op te richten hebben wij op deze twee problemen ingespeeld.” Concreet verschaft de wasserij momenteel werk aan vier mensen die er een beroepsopleiding krijgen en opgevolgd worden in het kader van jobcoaching. Het gaat met name om mensen die een leefloon ontvangen, stagiairs binnen ‘artikel 60’, die op deze manier hun recht op sociale uitkeringen kunnen terugkrijgen, en mensen met een handicap. “Onze stagiairs werken met industriële toestellen en in omstandigheden die erg lijken op de privésector. Uiteraard zijn er aanpassingen die rekening houden met hun specifieke moeilijkheden. Onze doelstelling is dat hun kansen op herintegratie op de reguliere arbeidsmarkt toenemen,” aldus Bernard Antoine. De sociale wasserij richt zich in de eerste plaats tot mensen die om gezondheidsredenen of vanwege hun leeftijd niet langer in staat zijn zelf de was te doen. Hun wasgoed wordt thuis opgehaald, gewassen, gedroogd en gestreken, en dat alles binnen de 48 uur. Doel is vooral oudere mensen te helpen om hun zelfstandigheid te bewaren en langer thuis te wonen. Maar de strijkdienst staat ook open voor alle mensen uit de gemeente, ook degenen die werken, legt Bernard Antoine uit: “In veel huisgezinnen wordt ‘de strijk’ beschouwd als een ondankbare taak. Het kost tijd die je anders aan ontspanning en aan je gezin zou kunnen besteden. Inwoners die dat wensen, kunnen hier hun wasgoed afgeven om het te laten strijken. De prijs die ze voor deze dienst betalen, draagt ertoe bij dat dit sociale-economieproject als geheel levensvatbaar blijft.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
25
Over inkomens en rondkomen
5 Wat doen de overheden? De maatschappelijke dienstverlening en de bijbehorende bijstand om mensen menswaardig te laten leven, zoals de Grondwet voorschrijft, zijn van overheidswege de taak van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). Sociale bescherming Een sprekend cijfer: zonder sociale bescherming zoals die in de wetgeving geregeld is, zou naar schatting maar liefst 41% van de mensen in België onder de armoedegrens leven! (Ter herinnering: momenteel bedraagt het percentage 14,7%.) Er zijn diverse vormen van sociale bescherming en hun doeltreffendheid veronderstelt dat ze hoog genoeg en welvaartsvast zijn. Figuur 5: Sociale bescherming in België
Klassieke sociale zekerheid Pensioenen Werkloosheid Arbeidsongevallenverzekering Beroepsziektenverzekering Gezinsbijslag Ziekte- en invaliditeitsverzekering Jaarlijkse vakantie
Sociale bijstand (“residuaire regelingen”) Leefloon (vroeger “bestaansminimum”) Inkomensgarantie voor ouderen Gewaarborgde gezinsbijslag Uitkering aan personen met een handicap
Inkomensongelijkheid en bijsturing De inkomensongelijkheid neemt de jongste jaren toe in ons land: de laagste inkomens beschikken over een steeds kleiner aandeel in het totale netto-inkomen en de hoogste inkomens over een steeds groter aandeel. Het totale inkomen van de 20% rijkste mensen in België is 4,2 maal groter dan dat van de 20% armste inwoners. Die ongelijkheid wordt deels bijgestuurd door de keuze voor een progressieve personenbelasting, wat voor een vorm van herverdeling zorgt. Het OCMW, méér dan leefloon De kern van de zaak
In elke Belgische stad en gemeente is er een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). De OCMW’s krijgen hun middelen van het federale, het regionale en het gemeentelijke niveau; ze hebben ook eigen inkomsten. Sinds 2002 werken OCMW’s onder meer op basis van de Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Het recht op het leefloon, wat het laatste sociale vangnet is, en op andere financiële tegemoetkomingen is daar een belangrijk facet van, maar het OCMW poogt mensen vooral ook in de samenleving te herintegreren door hen weer in het arbeidsproces in te schakelen of een opleidingstraject uit te stippelen dat naar betaald werk en sociale rechten (bv. werkloosheidsuitkering) kan leiden. Zie hieronder (‘Artikel 60’). Doel is hoe dan ook meer persoonlijke autonomie. Behalve hulp en begeleiding geven de OCMW’s ook adviezen en zorgen ze voor sociale steun en psychologische bijstand.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
26
Over inkomens en rondkomen
Enkele problemen van mensen die in armoede leven met de OCMW’s is dat er sprake is van een ongelijke behandeling afhankelijk van de gemeente (er zijn ‘rijke’ en er zijn ‘arme’ gemeenten…) en dat de OCMWmedewerkers niet altijd de tijd hebben om de noodzakelijke persoonlijke begeleiding te bieden. Armoede is een complexe problematiek die niet alleen kan worden opgelost door mensen een minimale geldsom te geven. Het vergt ook begeleiding, empowerment, steun en advies. Meer en meer werken OCMW’s dan ook samen met verenigingen die actief zijn in de armoedebestrijding en waar duizenden vrijwilligers zich inzetten. ‘Artikel 60’
Een veel geciteerde tewerkstellingsbevorderende maatregel staat bekend als ‘artikel 60’, een verwijzing naar artikel 60, §7 van de organieke wet op de OCMW’s. Dat geeft het OCMW de opdracht al het nodige te doen om voor een begunstigde werk te vinden. Doel is het bevorderen van de werkervaring of het streven naar voldoende tewerkstelling, waardoor de betrokkenen recht krijgen op bepaalde sociale uitkeringen (doorgaans werkloosheidsuitkeringen) en dus niet langer van het leefloon afhankelijk zijn. Het OCMW treedt bij deze vorm van dienstverlening zelf als werkgever op. Werknemers zijn dan ook door een arbeidsovereenkomst met het OCMW verbonden en kunnen ter beschikking worden gesteld van een gebruiker: een gemeente, vzw, openbaar ziekenhuis, een ander OCMW... De werkgever (het OCMW dus) geniet van een vrijstelling van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid en een toelage (ten laste van de POD Maatschappelijke Integratie). Maatschappelijke dienstverlening
Iedereen die vindt dat hij/zij geen menswaardig bestaan leidt, kan in theorie een beroep doen op het OCMW, los van zijn inkomsten. Zo kan wie niet in aanmerking komt voor het recht op maatschappelijke integratie (dat wil zeggen: het leefloon en/of activering op de arbeidsmarkt zoals hierboven beschreven), het recht op maatschappelijke dienstverlening inroepen. Vooral mensen die niet in het bevolkingsregister zijn ingeschreven, onder wie veel kandidaat-vluchtelingen, doen dat. Maar ook wie een leefloon krijgt en daar niet mee rondkomt, kan een beroep doen op het recht op maatschappelijke dienstverlening. Mensen die zonder verblijfsdocumenten in ons land verblijven, hebben alleen recht op medische hulp. Maatschappelijke dienstverlening betekent concreet financiële steun (bv. voorschotten op een werkloosheidsuitkering, kinderbijslag, pensioen, bijpassen bij medische kosten), hulp in natura (voedsel, woningverwarming) of andere hulp (medische hulp, hulp bij budgetbeheer). De praktijk en de invulling ervan verschillen per OCMW. Deze bijzondere bijstand, al dan niet eenmalig en tijdelijk, kan gekoppeld zijn aan bijzondere behoeften: denk aan de cheque voor huisbrandolie, cultuurcheques, bonnen voor voedselpakketten, de medische kaart…
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
27
Over inkomens en rondkomen
Moulin de Vincent: Mensen weer perspectief bieden Door de dialoog tussen schuldeisers en schuldenaars te herstellen, door mensen te informeren en door voedselhulp aan te reiken brengen de vrijwilligers van Le Moulin de Vincent wat meer rust en sereniteit in het leven van mensen met schulden. De Moulin de Vincent in Hornu doet sinds jaren inspanningen om de meest behoeftige mensen te hulp te komen, door hen opnieuw perspectief te bieden. Zo probeert de schuldbemiddelingsdienst in de eerste plaats mensen uit een negatieve spiraal te halen. Bernadette Antoine, sociaal assistente, legt uit: “Wij willen de dialoog herstellen tussen schuldeiser en schuldenaar. Een schuldprobleem wordt steevast als een mislukking ervaren, waardoor mensen hun zelfvertrouwen verliezen. Van het moment dat je met schuldeisers een vorm van common ground vindt waardoor de druk wat vermindert, kunnen mensen met een schuldprobleem weer positieve energie putten en de toekomst met wat meer rust tegemoet zien.” Behalve een verlichting van het armoedeprobleem op korte termijn wordt daarnaast de voedselhulp ook opgevat als een middel tot preventie en sensibilisatie: “We proberen met degenen die de hulp ontvangen altijd een gesprek te hebben: hoe zijn ze in hun toestand verzeild geraakt, en wat kunnen we samen doen om verbetering te brengen in hun situatie. Er zijn soms zelfs mensen die er niet van op de hoogte zijn dat ze recht hebben op het statuut van ‘groot gezin’! We bekijken samen hun budget en doen suggesties voor kleine ingrepen: is het echt noodzakelijk dat je je kind elke dag twee euro geeft om ’s middags een sandwich te kopen? In het ideale geval mag de voedselhulp maar een tijdelijk extra zetje zijn en is het niet de bedoeling dat ook mensen met een groot armoedeprobleem zich in hun armoede nestelen. Maar je moet anderzijds ook toegeven dat het in sommige gevallen, zoals dat van oudere mensen met een bescheiden inkomen, toch ook om een langetermijnoplossing gaat.” Elke dinsdag bereidt een ploeg vrijwilligers een gezondheidsmenu, voor de bescheiden som van 2,50 euro. Het publiek dat op deze repas sympas afkomt, bestaat vooral uit mensen die sociaal zijn uitgesloten en die er hun ‘uitstap van de week’ van maken: ze kleden zich op zoals je dat voor een restaurantbezoek doet, en de sfeer is erg gezellig. De enthousiaste vrijwilligers zijn jammer genoeg te weinig talrijk in verhouding tot de noden, betreurt Bernadette Antoine: “Wij zijn continu op zoek naar vrijwilligers omdat er met een dergelijk statuut onvermijdelijk ook altijd een zekere mate van instabiliteit samenhangt. En uiteraard hebben wij ook nood aan giften en steun. We krijgen producten van de Voedselbank, maar die moeten we aanvullen met groenten, eieren, vetstoffen enzovoort. Je ziet ook dat de vraag naar voedselhulp pijlsnel stijgt: er leven vandaag de dag ook in België mensen die echt honger lijden!”
Schuldbemiddeling en budgetbegeleiding Schulden: een berg die groter wordt
Er is een stijgende vraag naar schuldbemiddeling en budgetbegeleiding. Dat wijst op de toenemende problematiek van de schuldoverlast in ons land. Tussen 2001 en 2006 is in Vlaanderen het aantal dossiers volgens een enquête met 35% toegenomen, en ook in Wallonië is de stijging drastisch: een verdrievoudiging tot 16.000 dossiers in de periode 1997-2005. De belangrijkste oorzaak van schuldoverlast zijn onvoorziene tegenslagen bij mensen die geen financiële bumper hebben om de onkans op te vangen. Wie gaat gebukt onder overmatige schuldenlast? Hoofdzakelijk gezinnen met slechts één inkomen en in bijna drie kwart van de gevallen genieten de betrokken gezinnen van een vervangingsinkomen. 36% is alleenstaand. De meeste mensen zijn huurder.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
28
Over inkomens en rondkomen
Figuur 6: De strijd tegen schuldoverlast in België – wie, wat en hoe?
Welke schulden?
Middelen in de strijd
Actoren in de strijd
Consumenten- en hypothecaire kredieten
Registratie
Centrale voor Kredieten aan Particulieren
Schulden inzake energie, water, gezondheidszorg, telefonie, ...
Wie?
Budgetbegeleiding en -beheer Collectieve schuldenregeling
Diensten Schuldbemiddeling (OCMW’s, CAW’s en verenigingen)
Sensibilisering
... ondersteund door
...
GREPA-steunpunt , Vlaams Centrum Schuldenlast en Observatoire du Crédit et de l’Endettement ...
Vooral gezinnen met één inkomen of één vervangingsinkomen, vaak alleenstaanden, meestal huurders
Schuldbemiddeling: wie en hoe?
De erkende diensten Schuldbemiddeling gaan de strijd aan met overmatige schuldenlast. Ze doen dat door preventie, schuldbemiddeling en nazorg. Ze maken deel uit van OCMW’s en Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW’s) in Vlaanderen en van OCMW’s en verenigingen in Wallonië en Brussel. Ze helpen mensen op diverse manieren: — door aan budgetbegeleiding of budgetbeheer te doen: in het eerste geval worden de inkomsten, de uitgaven én het plan voor de schuldafbetaling samen bekeken, in het tweede geval beheert de maatschappelijk werker van de dienst zélf de inkomsten, de uitgaven en de afbetaling; — bij een collectieve schuldenregeling, wat een wettelijk vastgelegde procedure is, stelt de beslagrechter een bemiddelaar aan (vaak is dat een advocaat) aan wie het inkomen wordt overgemaakt, die met de schuldeisers onderhandelt en aan de schuldenaar leefgeld uitkeert. De dienst treedt op als adviseur. Schulden voor dagelijks gebruik
In Brussel, Vlaanderen en Wallonië zijn er koepelorganisaties die door de overheid worden gesubsidieerd: het GREPA-steunpunt voor de Brusselse schuldbemiddelingsdiensten, het Vlaams Centrum Schuldenlast (vroeger ‘Vlaams Centrum Schuldbemiddeling’) en het Observatoire du Crédit et de l’Endettement. Zij volgen de problematiek, leiden mensen op die bij de diensten voor schuldbemiddeling personen met schuldenlast bijstaan en brengen de problematiek onder de aandacht. Uit hun gegevens blijkt onder meer het toenemende aandeel van andere dan traditionele kredietschulden. Bij steeds meer mensen met schuldoverlast is er sprake van schulden inzake energievoorziening, belastingen, telefonie en gezondheidszorg. Zeg maar: de noodzakelijke dagelijkse behoeften. De hoogte van de schulden neemt ook toe. Uit deze evolutie mogen we afleiden dat vermoedelijk steeds meer mensen zich door een gebrek aan financiële middelen medisch niet meer laten verzorgen (en dus, cynisch gezegd, ook geen schulden maken; zie hierover het hoofdstuk Ziek van armoe).
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
29
Over inkomens en rondkomen
GREPA: Schuldenlast, erover praten om eruit te geraken In de Brusselse vzw GREPA ontmoeten mensen met schulden lotgenoten en doorbreken ze zo hun isolement. Ze wisselen informatie uit, doen nieuw zelfvertrouwen op en nemen op den duur zelf initiatieven. Ze worden zich ook bewust van hun consumptiegedrag. “Ik heb eindelijk mensen ontmoet die me niet veroordelen en bij wie ik kan zijn zoals ik ben”, “Je kunt hier in vertrouwen met mensen praten omdat iedereen dezelfde problemen heeft, en je kunt elkaar raad geven en helpen”, “Naar hier komen geeft me fut en goesting om uit m’n situatie te ontsnappen”. Aan het woord zijn enkele deelnemers aan een praatgroep voor mensen met schulden. Voor Anne Defossez, directrice van GREPA, illustreren deze (en vele andere) getuigenissen hoe doeltreffend de aanpak is die haar Brusselse vzw heeft opgezet: “Als steunpunt werken wij dagelijks samen met de schuldbemiddelaars van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zo zijn wij ons bewust geworden van de nood die mensen met schuldproblemen hebben aan plekken waar ze onder elkaar kunnen zijn om hun ervaringen te delen. Velen van hen leven erg geïsoleerd: door hun geldproblemen kunnen ze geen sociaal leven leiden, zich ontspannen, vrienden uitnodigen… En dat gebrek aan contacten veroorzaakt zelf ook weer uitsluiting, want het is nog moeilijker eruit te ontsnappen als je er alleen voor staat. Dat is een vicieuze cirkel die we te allen prijze moeten doorbreken.” Onder leiding van een psycholoog – die de gesprekken in goede banen leidt, zonder aan therapie te doen – wisselen de deelnemers hun ervaringen uit, geven ze elkaar raad of nuttige adressen, en spreken ze elkaar moed in. En wat vooral van belang is: ze laten hun schaamtegevoel achter zich en doen geleidelijk aan weer zelfvertrouwen op. “Misschien is dat wel het belangrijkste doel van het project,” onderstreept Anne Defossez. “In tegenstelling tot wat mensen soms denken, voelt het grootste deel van de mensen met schulden zich erg verantwoordelijk voor wat ze meemaken. Vaak zijn ze gegeneerd en beschaamd, zelfs al zijn ze het slachtoffer van omstandigheden buiten hun wil. Die negatieve gevoelens werken verlammend. Daarom is het belangrijk dát eerst te overwinnen, voor je in de diepte kunt gaan werken.” De eerste testgroep had normaal vijf keer moeten samenkomen, maar men vond de ervaring zo positief dat er besloten werd om nog vijf extra ontmoetingen te organiseren. Daarna geeft de groep ruimte aan anderen: het is niet de bedoeling dat de praatgroepen eindeloos blijven duren; de mensen moeten zich zelf organiseren. “En dat doen ze ook al. Er zijn er die elkaar in het weekend treffen voor een uitstapje, en een deelnemer met talent voor informatica leert anderen hoe ze met de computer moeten werken… Er worden banden gesmeed en er ontstaan gemeenschappelijke projecten.” GREPA organiseert trouwens ook een activiteit die meer preventief van aard is: verbruiksateliers voor mensen in armoede. “Er zijn al wel instrumenten om mensen te sensibiliseren, maar vele daarvan reiken pasklare antwoorden aan en zijn zelfs soms wat betuttelend: er wordt mensen gezegd wat ze moeten doen en wat ze niet mogen doen. Dat werkt niet goed,” legt Anne Defossez uit. “Wij verkiezen ook hier een participatieve pedagogie, die vertrekt bij wat mensen hebben meegemaakt. Aan de hand van bijvoorbeeld een rollenspel denken wij samen met hen na over wat hen ertoe drijft om te consumeren, over het verschil tussen wat nuttig is en wat bijkomstig, over de invloed van reclame… Dat kost iets meer tijd dan een pasklare module, maar op termijn is het veel efficiënter!”
Nog meer strijd tegen schuldenlast In de schoot van de Nationale Bank werd in de strijd tegen de schuldenlast de Centrale voor Kredieten aan Particulieren opgericht. Zij registreert alle consumenten- en hypothecaire kredieten die natuurlijke personen in België aangaan voor privédoelen. De kredietgevers leveren de informatie aan en zijn verplicht het bestand van de Centrale te raadplegen. Zo kunnen ze beter inschatten of er voor een kandidaat-kredietnemer al dan
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
30
Over inkomens en rondkomen
niet problemen dreigen. (De Centrale registreert alleen kredietschulden, geen schulden in verband met energie- en waterfacturen, gezondheidskosten, achterstallige belastingen, huur enz.)
SOS Schulden op school: Werken aan een school zonder uitsluiting Schoolrekeningen zijn voor veel gezinnen die in armoede leven een probleem. Daar kunnen de scholen zelf iets aan doen door een kostenbesparingsbeleid. Deze vereniging helpt hen daarbij. Dat vergt bewustmaking, kennisoverdracht, engagement en maatwerk. Praktijkvoorbeelden bewijzen dat het kan. “Goed onderwijs is een recht voor ieder kind en jongere, ongeacht de thuissituatie. Alleen kunnen veel gezinnen maar met grote moeite de schoolrekening betalen, of zelfs helemaal niet,” vertelt Kris Bruwaert, projectcoördinator bij de vzw SOS Schulden op School. “De rekening blijft onbetaald of de ouders lenen bij derden.” De oorzaken van openstaande schoolrekeningen zijn complexer dan administratieve slordigheid of onwil. Vaak wijst schoolschuld op schrijnende armoede, maar ook steeds meer ouders met een matig inkomen krijgen het moeilijk om de rekening tijdig en volledig te betalen. “De vzw werkt sinds 2000 aan dit prangende en onderschatte probleem,” aldus Bruwaert, “met en in scholen die een kostenbesparingsbeleid voeren. Dat komt iedereen ten goede, in het bijzonder gezinnen met een beperkte financiële armslag.” De eerste jaren werkte de vereniging met enkele individuele scholen en ging ze op zoek naar duurzame oplossingen voor goed en goedkoop onderwijs: een bewustmakingsbeleid voor leraren om vooroordelen rond armoede te doorbreken, het verhelpen van onkennis over armoede, stimuleren van positieve betrokkenheid door leerkrachten bij gezinnen die in armoede leven… De jongste jaren – mede met financiële steun van het departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap – is de slagkracht aanzienlijk uitgebreid. “We werken nu meer samen met regionale samenwerkingsverbanden tussen scholen en Lokale Overlegplatforms (de zgn. LOP’s),” verduidelijkt Bruwaert. “Nog meer willen we goed en goedkoop onderwijs voorstellen als een traject, en dus niet symptomatisch werken. In dat traject willen we zicht (en grip) krijgen op de situatie in een scholengemeenschap en ontwikkelen we vanuit die kennis specifieke instrumenten voor de school.” Twee praktijkvoorbeelden: het LOP Mechelen basisonderwijs organiseerde een rondetafel met het lokaal beleid, het OCMW, welzijnspartners en verenigingen waar armen het woord nemen. Het doel: een engagementsverklaring rond sensibilisatie, kostenbeheersing en optimalisering van de communicatie met de kansengroepen. Zo’n charter is een aanzet om te komen tot schoolzorgplannen-op-maat. In een secundaire school in Wetteren doen jongeren en hun leerkrachten samen inzichten op over sociale uitsluiting in de eigen (schoolse) omgeving. Bruwaert: “Scholen hebben een eigen dynamiek en leggen eigen accenten in het verlengde van hun mogelijkheden en van de schoolcultuur. Wij willen met een trajectbegeleiding vooral expertise aanbrengen en ervaringen delen vanuit goede praktijkvoorbeelden. Dat kan divers zijn: werken met een ervaringsdeskundige als brugfiguur tussen de school en de gezinnen, werken aan de communicatie, een solidariteitsfonds…” In de nabije toekomst wil de organisatie zich meer richten op secundaire scholen, omdat zij in het verleden vlug afhaakten of de boot afhielden. Dat is onder meer te wijten aan de schaalgrootte, de kleinere impact op het leerkrachtenteam en de grotere afstand tussen gezin en school. Bruwaert besluit: “Een succesformule bestaat niet. De problematiek van armoede is te complex om in modellen te gieten. Maar de talloze praktijkvoorbeelden tonen aan dat een school zonder uitsluiting een haalbare doelstelling is.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
31
6 Tot besluit In de strijd om zoveel mogelijk mensen menswaardig te laten leven spelen, behalve de diverse overheden en hun beleidskeuzes en instrumenten, tal van verenigingen – ook die waar mensen in armoede het woord nemen – en duizenden vrijwilligers een bijzonder belangrijke rol. Zij staan in voor voedselbedelingen en andere levensnoodzakelijke behoeften, ze luisteren naar de verhalen die mensen kwijt moeten, bieden informatie aan en, heel belangrijk, brengen mensen die lijden onder vereenzaming met elkaar in contact. Ze sensibiliseren ook de overheden voor de armoedeproblematiek en haar vele verdoken facetten. Hun sociale rol is onvervangbaar. Als geen ander beseffen zij dat armoede veel meer is dan een financieel probleem, maar dat alles uiteraard daarmee begint, dat het velen van ons kan overkomen en dat de gevolgen vernietigend zijn voor het zelfbeeld van mensen. De honderden verenigingen waarvan we in deze bladzijden slechts een beperkte staalkaart bieden, proberen deze vicieuze cirkel te doorbreken. Tot slot geven we een overzicht van enkele uitdagingen die in dit hoofdstuk aan bod kwamen met suggesties van concrete antwoorden die een schenker daarop kan geven:
Uitdagingen
Voorbeelden van wat een schenker kan doen
Mensen een inkomen bieden
Een sociale-economieproject steunen dat mensen die enkel een leefloon ontvangen, een beroepsopleiding geeft en hen zo kansen biedt op herintegratie op de reguliere arbeidsmarkt
Ervoor zorgen dat mensen hun rechten op sociale bescherming kennen en opnemen
Een laagdrempelige vereniging steunen die mensen informeert over voorzieningen en steunmaatregelen die hen kunnen vooruithelpen
Noodhulp – basisnoden van mensen in armoede lenigen (voedsel, kledij, hygiëne, enz.)
Een bestelwagen of koelinstallatie financieren om te garanderen dat pakketten van de Voedselbanken met kwaliteitsvolle voeding bij de meest behoeftigen raken
Het sociaal isolement van mensen in armoede doorbreken
Als vrijwilliger helpen in de gemeentelijke winkel met tweedehandskledij voor OCMW-cliënten
Schuldenlast vermijden en verlichten
Investeren in een organisatie die mensen sensibiliseert om schulden te voorkomen of die mensen met geldproblemen helpt om hun schuldenberg klein te krijgen
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
32
In armoede leven is nooit kleren dragen die niet al door iemand anders zijn gedragen. In armoede leven is nooit iets kopen dat al niet door iemand anders is gekocht.
GROOT WORDEN MET TE WEINIG KANSEN
In armoede leven is het beu worden dat je andere mensen altijd dankbaar moet zijn. In armoede leven is uitkijken naar muntstukken die misschien in een apparaat zijn blijven liggen. In armoede leven is hopen dat je tandpijn wel vanzelf zal overgaan. In armoede leven is zien hoe je moeder eten maakt, maar dan zonder stuk vlees, en rondkijken of niemand zag wat je at. In armoede leven is spelen met de lotto terwijl je je dat niet kunt permitteren. In armoede leven is hoop blijven koesteren. (Meirion, 12 jaar, in: Waiting for the future. Poems by children on poverty and bad housing, 2006)
In België leeft ongeveer één kind of jongere op vijf in een huishouden dat het moeilijk heeft om de eindjes aan elkaar te knopen of ronduit arm is. Dat cijfer daalt de jongste jaren niet en ligt in bepaalde soorten gezinnen veel hoger. Moeten opgroeien in armoede is een schending van de rechten van het kind. Het komt de gemeenschap bovendien duur te staan: door kinderen jeugdarmoede en de levenslange gevolgen ervan gaat talent verloren dat een samenleving goed zou kunnen gebruiken. Voorkomen dat kinderen in armoede opgroeien en kansen missen is des te belangrijker omdat je via hen de bekende vicieuze cirkel van de generatiearmoede kunt doorbreken. Wat kunnen we als samenleving doen? Behalve de overheid zijn op dit terrein heel wat verenigingen en organisaties actief. Deze bladzijden bieden een kleine staalkaart van hun werking en van de problematiek.
EEN JEUGD IN ARMOEDE Behalve directe en zichtbare gevolgen in het leven van alledag – een gebrekkige voeding, geen eigen ruimte, sjofele kleren, niet kunnen meedoen aan activiteiten op school en elders… – heeft een leven onder de armoedegrens voor kinderen en jongeren ook zware gevolgen op termijn: dit zijn mensen in volle ontwikkeling, die kansen moeten krijgen en eigen keuzes moeten kunnen maken. Dat is niet het geval als er sprake is van een weinig kwaliteitsvol gezinsleven in afhankelijkheid en armoedestress. De strijd tegen kinderarmoede vergt een specifieke, overkoepelende strategie die de vele dimensies van het probleem aanpakt en rekening houdt met de ervaring van de jongere. Het einddoel is dat mensen hun eigen leven in handen kunnen nemen. In dit thema komen zowat alle belangrijke facetten van de armoedeproblematiek samen, maar op een nog complexere manier: kinderen en jongeren die in armoede leven, ondergaan deels dezelfde problemen als volwassenen in een dergelijke situatie, maar door hun afhankelijkheid en eigenheid als opgroeiende mensen wordt de problematiek nog verscherpt.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
33
Groot worden met te weinig kansen
Ell Circo d’Ell Fuego: Het circus van het zelfvertrouwen Kansarme kinderen en jongeren samen een circusvoorstelling laten maken: dat doet het project Ell Circo d’Ell Niño in Antwerpen-Noord met steeds meer succes. Hierdoor krijgen de deelnemers meer zelfvertrouwen, hun familie raakt bij het project betrokken en de wijk krijgt een positief beeld. De Antwerpse vereniging Ell Circo d’Ell Fuego brengt mensen met diverse achtergronden samen. Het bindmiddel is… circus. Coördinator Kaat Mortier: “In samenwerking met de jeugdwerkorganisatie KIDS vzw zijn we in 2005 gestart met dit sociaal-artistieke project voor buurtkinderen uit Antwerpen-Noord. We werken uitsluitend met vrijwilligers en organiseren voor de kinderen en jongeren creatieve, sportieve en culturele activiteiten. Ze werken samen om een eigen circuscreatie aan de groep én de buitenwereld te tonen. We hanteren daarbij pedagogische concepten als zelfstandig, samenwerkend, probleemoplossend en ervaringsgericht leren. ‘Vrijblijvend’ is het dus niet. Op termijn geven de nieuwe ervaringen de deelnemers meer zelfvertrouwen om hun (kans)armoede te doorbreken.” Het eerste project was succesvol. Er kwam een vervolg en dat resulteerde in een instroom- en een gevorderdengroep. “Het project moet uitdagend blijven,” aldus Mortier. “Vandaar het idee om een eigen productiegroep op te starten, samen met een decor- en kostuumatelier.” Onder leiding van een scenograaf zijn de jongeren van begin tot eind betrokken bij de totstandkoming van een productie. Het geeft hen de kans om engagement en verantwoordelijkheid op te nemen en een positief beeld te tonen aan de wijk. De organisatie wil de kinderen en jongeren ook in haar reguliere werking integreren. In het voorjaar van 2008 ging de eerste productie, een ‘Da Vinci-steltenact’, in première. Momenteel bereikt Ell Circo d’Ell Niño een tachtigtal kinderen en jongeren vanaf zes jaar die te maken hebben met maatschappelijke achterstelling. De meerderheid is van allochtone origine en komt uit Antwerpen-Noord, de vestigingsplaats van de vereniging. De vzw KIDS-Noord is een belangrijke toeleider. KIDS richt zich vooral tot kinderen en jongeren in achtergestelde buurten die het moeilijk hebben om aan te sluiten bij wat in de stad te beleven valt. Kaat Mortier: “De groep groeit jaar na jaar en veel kinderen komen al op eigen initiatief. Vooral bij wie reeds verschillende jaren meedoet, merken we stilaan meer betrokkenheid van ouders en familie. Met het kostuum- en decoratelier willen we dan ook de ouders, broers en zussen actief betrekken bij het maken van kostuums en decors voor hun ‘kids’.” Dankzij de toenemende bekendheid van dit succesproject komen er steeds meer vragen uit Antwerpen en andere steden voor gelijkaardige projecten. “De kracht van dit project zit in de betrokkenheid en samenwerking van lokale actoren,” beklemtoont Mortier. “Je kunt het niet zomaar kopiëren, maar wij bieden met onze expertise coaching aan nieuwe sociale circusateliers. Doel is dat ze zelfstandig worden.” Ell Circo d’Ell Fuego krijgt een bescheiden werkingstoelage van de stad Antwerpen als jeugdwerk. “Gelukkig investeert KIDS vzw een deel van haar werkingsbudget in Ell Circo d’Ell Niño omdat ze zo hard in ons project geloven,” besluit Mortier.
1 Geschonden rechten van het kind Zoals alle EU-landen heeft ook België de conventie van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind geratificeerd. Behalve artikel 26 over het recht op sociale zekerheid is daarin in deze context vooral artikel 27 van belang. Dat luidt als volgt: Artikel 27: Levensstandaard 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. 2. De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, hebben de primaire verantwoordelijkheid
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
34
Groot worden met te weinig kansen
voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. 3. De Staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma’s voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting. In de conventie als geheel staan twee noties centraal: het feit dat kinderen afhankelijk zijn én dat ze eigen (burger)rechten hebben, bijvoorbeeld om aan alle domeinen van de samenleving te participeren. Ouders hebben een rol te spelen, maar ook het beleid en de samenleving moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Kinderrechten zijn bovendien universeel en ondeelbaar: er zijn burgerlijke en politieke rechten, naast economische, sociale en culturele rechten. Die vormen één geheel. Anders gezegd: alle domeinen zijn van even groot belang. Of in één kernachtige zin samengevat: kinderen hebben het recht niet in armoede op te groeien.
Welcome-Babbelkot: Een plek waar men luistert en praat De buurtwerking van deze vereniging, die steunt op vrijwilligers, richt zich tot kansarme gezinnen en bereikt vooral allochtone vrouwen met kinderen. Ze organiseert alfabetiseringslessen, zet een praatgroep op en biedt psychologische hulp in moeilijke situaties. Welcome-Babbelkot doet sinds een aantal jaar aan buurtwerk en werkt aan de sociale cohesie in Etterbeek. Er is een école de devoirs (huiswerkklas; een buitenschools initiatief dat de ongelijkheid in het onderwijs bestrijdt door kinderen te steunen), er zijn activiteiten voor adolescenten en alfabetiseringscursussen richten zich vooral tot vrouwen van buitenlandse herkomst. Zo biedt de organisatie hulp aan gezinnen die in armoede leven en bevordert ze het intercultureel samenleven. Met beperkte middelen – er zijn subsidies voor één voltijdse en een halftijdse werkkracht – slaagt Welcome-Babbelkot erin een maximale impact te hebben: met haar diverse acties bereikt de vereniging ongeveer 150 gezinnen uit de buurt. “Dat komt omdat we kunnen rekenen op de inzet van zowat vijftig vrijwilligers. We zijn overigens continu op zoek naar nieuwe mensen om activiteiten te begeleiden, en vooral om alfabetiseringscursussen te geven nadat ze daar eerst zelf een vorming voor kregen,” aldus zuster Françoise Coppieters, bestuurster van de vzw. Maar bij haar gezinsbezoeken en door te praten met vrouwen die een cursus volgen kwam zuster Françoise tot het besef dat de diensten die de vzw aanbiedt niet tegemoetkwamen aan bepaalde zeer ernstige situaties: “Er zijn vrouwen die echt afzien en die te kampen hebben met ernstige problemen inzake opvoeding en affectie. Er zijn gevallen van eenzaamheid, ontworteling en zelfs gevangenschap waar wij ons machteloos tegenover voelen. Daarom hebben we twee initiatieven genomen: eerst hebben we een praatgroep opgericht waarin de moeders samen, met onze hulp, oplossingen zoeken voor problemen die zij in de opvoeding ondervinden. En we zorgen ook voor een psychologische permanentie voor de vrouwen in de moeilijkste gezins- en persoonlijke situaties.” Voor de gemiddelde Belg is het raadplegen van een psycholoog, een huwelijksadviseur of een gezinsbemiddelaar een gewone zaak geworden, maar dat is niet het geval bij mensen die het moeilijk hebben en bij mensen van vreemde afkomst, zowel om culturele als om financiële redenen. In samenwerking met lokale partners kan Welcome-Babbelkot nu een beroep doen op een tweetalige etnopsycholoog die Frans en Arabisch spreekt en bij wie de moeders die met moeilijkheden kampen nu terechtkunnen om te praten en ervaringen uit te wisselen. “Uiteraard kan hij geen mirakels verrichten en blijven veel vrouwen verwikkeld in een dagelijkse strijd om te overleven. Maar dankzij zo’n luisterend oor staan ze sterker om dat gevecht aan te kunnen. Ze zeggen ons bijvoorbeeld dat hun man veranderd is, dat ze met hun kinderen minder fouten maken dan vroeger en dat ze zich, door erover te praten, goed voelen en moed scheppen. Zoals elke mens hebben ook zij behoefte aan goede raad en moeten ze over hun moeilijkheden kunnen praten.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
35
Groot worden met te weinig kansen
Figuur 7: Hefbomen in de strijd tegen kinderarmoede
Werk dat de ouder(s) financiële zekerheid biedt
Minimale levensstandaard (uitkeringen, activering, dienstverlening, …)
Geïntegreerde aanpak (over sectoren en actoren), ook op lokaal niveau
Onderwijs vanaf jeugdige leeftijd, ontwikkeling van talenten, onafhankelijk van de sociale achtergrond
Hoe kinderen uit armoede houden/halen?
Empowerment, inspraak van kinderen + ouders steunen in rol van opvoeders
Betaalbare en toegankelijke kinderopvang
Degelijke woning (ruimte, veiligheid, hygiëne, speelmogelijkheden, …)
Participatie, meedoen (in vrije tijd)
2 De hamvraag Hoe komt het dat kinderen in (kans)armoede leven? En hoe kunnen we dat vermijden? Het antwoord leest u deels in het hoofdstuk Over inkomens en rondkomen: waar ouders in armoede leven, geldt dat ook voor hun kinderen. Laten we het hier omkeren: welke voorwaarden moeten vervuld zijn om kinderen en jongeren niet in armoede te laten leven of/en om uit eruit te ontsnappen? De hoofdrollen zijn weggelegd voor het onderwijs, de samenleving die het fenomeen van kinderen en jongeren in armoede niet mag tolereren, en de ouders. 1. Een onderwijs waar iedereen zijn talenten kan ontwikkelen is de belangrijkste hefboom om uit de vicieuze armoedecirkel te ontsnappen. Dat veronderstelt een schoolloopbaan die op zeer jeugdige leeftijd begint en waarvan het verloop niet afhangt van de sociale achtergrond van leerlingen, zoals nu soms het geval is. 2. Werkende ouders – of een werkende ouder – zijn uiterst belangrijk. Het moet dan wel gaan om werk dat de ouder(s) de mogelijkheid biedt om hun gezin financiële zekerheid te geven. 3. Alle kinderen moeten kunnen genieten van een voor hun ouders betaalbaar en toegankelijk systeem van hoogwaardige kinderopvang. Dat helpt om werk en gezinsleven te verzoenen en het komt de ontwikkeling van de kinderen ten goede. 4. Toegankelijke en voldoende hoge uitkeringen zullen voor een aantal mensen onmisbaar blijven met het oog op een minimale levensstandaard. Ze worden het best gecombineerd met het aan het werk zetten (‘activering’) van de betrokkenen en met vormen van sociale dienstverlening. 5. Een degelijke woning, óók bekeken uit het standpunt van kinderen, is essentieel. Belangrijke aspecten zijn ruimte, hygiëne, privacy, veiligheid, speelmogelijkheden in de buurt enz. 6. Kinderen moeten zich in hun vrije tijd kunnen ontplooien en ‘erbij kunnen horen’: sport, recreatie, cultuur… Daartoe moeten drempels worden weggewerkt: problemen met vervoer, een te hoog inschrijvingsgeld, de veronderstelde voorkennis…
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
36
Groot worden met te weinig kansen
Reliance: Een ambulant jongerenhuis In achtergestelde wijken is het gebrek aan vrijetijdsruimte voor jongeren een bekend probleem. Reliance bedacht een oplossing: een Wijk-container waar de jeugd uit de buurt mee verantwoordelijk voor is en die zich van wijk naar wijk verplaatst. Dat creëert onverwachte effecten, die veel te maken hebben met het feit dat de jongeren in hun eigen milieu worden opgezocht. Over een lokaal kunnen beschikken: het is een steeds weerkerende vraag van jongeren in achtergestelde buurten. “Er zijn over het algemeen maar weinig plekken waar ze hun vrije tijd kunnen doorbrengen en de gezinnen beschikken niet over de middelen om de jongeren te laten deelnemen aan activiteiten buiten de wijk,” stelt Christophe Parthoens, directeur van Reliance vast. Reliance is een ‘Service d’aide en milieu ouvert’ (A.M.O.; dienst voor hulpverlening in open milieu, erkend en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap) die actief is in de streek van Visé en de Basse-Meuse. “De enige vormen van ontspanning waarover zij beschikken zijn de televisie en… de straat. De adolescenten bezetten de openbare plekken en sommige bewoners voelen zich niet langer op hun gemak.” Bij gebrek aan een lokaal of een jeugdhuis heeft Reliance nu een andere oplossing bedacht, geïnspireerd door een experiment in Québec in Canada. In Montréal zag Parthoens hoe een bus van wijk naar wijk reed. Daar vatte hij het idee op van de Roulotte de Quartier, een ‘wijkcontainer’ die zelf naar de jongeren komt in diverse sociale woonwijken van de Basse-Meuse. In de container kunnen zij samenkomen of een stage volgen, en kan er een kantoortje worden ingericht voor individuele opvolging, naargelang van de noden en van het moment in het jaar. Deze zomer bijvoorbeeld vonden de decorstukken van de Semaine de l’impro er onderdak en was er vervolgens een stage in lastechnieken. Dit originele project is voor de bewoners erg motiverend, vooral voor de jongeren in de wijken. “Wij hebben een werfcontainer op de kop kunnen tikken die de leerlingen van een technische en beroepsschool in de streek hebben geschilderd en hersteld,” aldus Christophe Parthoens. “Sommigen van hen zijn toekomstige gebruikers van de container. In elke buurt zullen jongeren worden aangesteld als tussenpersonen, die de straatwerkers bijstaan bij het beheer van dit instrument. Zo’n participerende aanpak is een noodzakelijke voorwaarde voor het welslagen van een dergelijk project: jongeren moeten zich de container echt eigen maken. Ze moeten er zich verantwoordelijk voor voelen en er een plek van henzelf van kunnen maken. Er worden nog bijkomende gunstige effecten verwacht, zoals het creëren van nauwere banden tussen de buurten die het gebruik van de container samen moeten beheren. Veel vormen van vandalisme bijvoorbeeld zijn te wijten aan vormen van rivaliteit tussen mensen van verschillende wijken. Er zal ook een partnership worden aangegaan met de betrokken gemeentelijke administraties om de container wekelijks van de ene buurt naar de andere te verplaatsen. Ook dat is een manier om vooroordelen te ontkrachten en bruggen te bouwen tussen de jongeren en het gemeentepersoneel. “Eigenlijk,” zo besluit Christophe Parthoens, “is de container in de eerste plaats een voorwendsel om weer sociale banden te creëren.”
3 Enkele cijfers — In België leeft 14,8% van de kinderen jonger dan zestien in een huishouden met een inkomen onder de armoedegrens. In Wallonië bedraagt dat cijfer 18,3%, in Vlaanderen 9,8%. Brusselse cijfers gaan in de richting van 25 tot 30%. Die cijfers liggen hoger als we de volgende kwalificatie gebruiken: ‘kinderen/jongeren die leven in een huishouden dat het moeilijk heeft om de eindjes aan elkaar te knopen’. In Wallonië en Vlaanderen komt er dan ongeveer vijf procent bij, zeker bij de leeftijdsgroep 16-24 jaar. — Ook over heel Europa zijn de cijfers onrustwekkend: gemiddeld één kind op vijf (20%) leeft in de EU in een gezin met een inkomen beneden de armoedegrens. België staat in de ranking ongeveer op de tiende plaats, ver na een land als Denemarken (ca. 9% van de kinderen onder de armoedegrens) en ver voor bijvoorbeeld Italië (25%).
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
37
Groot worden met te weinig kansen
— Kinderen die leven in een gezin waar niemand werkt, lopen in ons land een risico van meer dan 70% om in armoede te moeten leven! Zij maken dan ook het grootste aantal uit van de kinderen die onder de armoedegrens leven. Ter vergelijking: als beide ouders werken, bedraagt het armoederisico nog maar 3 tot 5%. — Een kind dat wordt geboren in een gezin waar geen inkomen uit werk is, loopt in Brussel driemaal meer risico in zijn eerste levensjaar te sterven dan een kind in een tweeverdienersgezin. — Het armoederisico voor kinderen in eenoudergezinnen ligt op 31,7% (Vlaanderen 23,8% en Wallonië 39,6%). Dat heeft in veel gevallen te maken met het gegeven dat veel alleenstaande moeders, zeker als ze meer dan één kind hebben, niet aan het werk zijn: slechts 30% van deze moeders met twee of meer kinderen heeft een job. — Kinderen die in een gezin met drie of meer kinderen leven, lopen 20,1% risico op armoede. — Een ander cijfer, althans voor Vlaanderen, komt van Kind & Gezin, dat werkt met de notie ‘kansarm gezin’. Een gezin is kansarm als het zwak scoort op drie van de zes volgende criteria: maandinkomen, de opleiding van de ouders, de ontwikkeling van de kinderen, de arbeidssituatie van de ouders, huisvesting en gezondheid. 7,3% van de in 2007 geboren kinderen – dat zijn 4.828 kinderen – werd in een kansarm gezin geboren. Opmerkelijk: zowat 40% van hen woont in Antwerpen of Gent, en in bijna zes op de tien gevallen had de moeder (bij háár geboorte) niet de Belgische nationaliteit. — Eind 2007 trad de dienst voor alimentatievorderingen (DAVO) op voor 25.206 kinderen. De dienst is opgericht in 2003 binnen de FOD Financiën met als doel gescheiden ouders een garantie te bieden op alimentatie. Deze dienst vordert het achterstallige onderhoudsgeld bij de ex-partner en kan ook voorschotten uitbetalen aan alleenstaande ouders met een laag inkomen. L’Archée: Herinschakeling, van de eerste tot de laatste stap In L’Archée kunnen jonge vrouwen terecht die in een crisissituatie verkeren; heel vaak hebben ze kleine kinderen. Ze brengen er weer structuur in hun leven en bereiden zich voor op een nieuw zelfstandig bestaan. De vzw begeleidt hen daarbij van begin tot eind. Al meer dan 25 jaar kunnen jonge vrouwen die in een problematische situatie leven voor opvang en begeleiding terecht bij de vzw L’Archée in Libramont; in veel gevallen hebben ze ook kinderen. “Vaak gaat het om jonge vrouwen of zelfs adolescenten in een crisissituatie. Ze hebben een chaotisch parcours achter de rug, waren in hun opvoeding het slachtoffer van verwaarlozing en in bepaalde gevallen is er ook sprake van echtelijk geweld,” zegt Vinciane Lenoir, directrice van de instelling. “Wij bieden onderdak voor een minder of meer lange periode en werken met de vrouwen aan hun herintegratie in de samenleving, om ze weer vaste grond onder de voeten te helpen geven. De allereerste prioriteit bestaat er over het algemeen in dat we hun administratieve toestand in orde brengen: veel vrouwen die bij ons belanden, verloren al hun sociale rechten, en ze hebben soms zelfs geen identiteitsbewijs meer. Als ze eenmaal weer over minimale financiële middelen beschikken, begint een begeleidingsproces met één groot doel: de gasten de middelen in handen geven om weer een zelfstandig leven te leiden. Het gemeenschapsleven in de twee huizen die de vereniging beheert, is een kans om opnieuw te wennen aan een normaler dagelijks ritme: de gasten nemen huishoudelijke taken op zich, ze koken gezond en voor weinig geld, ze richten hun privéruimte in… Dankzij de samenwerking met diverse scholen in Libramont gaat het met het schoollopen van de kinderen die in L’Archée verblijven over het algemeen erg goed. Ook dat is een belangrijke stabiliserende factor.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
38
Groot worden met te weinig kansen
“In de loop van de maanden leggen wij met de moeders een klein spaarpotje aan, dat tot twee of drieduizend euro kan bedragen,” legt Vinciane Lenoir uit. “Dat bescheiden budget dient om een reeks kosten te betalen op het moment dat ze onze instelling verlaten, zoals de verhuizing, de aankoop van meubels, het storten van een huurwaarborg… Hierdoor kunnen zij zich in goede omstandigheden weer vestigen, en wel op de plaats van hun eigen keuze: in hun geboortestreek of, als ze dat wensen, in Libramont zelf. In dat laatste geval kunnen wij blijven instaan voor opvolging. Specifiek voor onze werking is ook dat wij hen in dat proces tot op het eind begeleiden, tot en met de hulp die we bieden om meubels te monteren of het regelen van een adresverandering bij De Post. Vaak hebben ze niemand die dat samen met hen doet. In zo’n herintegratieproces is de laatste stap net zo belangrijk als de eerste.” L’Archée moet dankzij de steun van het Waalse Gewest binnenkort over een nieuw gebouw kunnen beschikken waardoor de huidige twee huizen op één plaats zullen worden samengebracht. Elke gift in natura waardoor het voor de jonge moeders makkelijker wordt om zich opnieuw zelfstandig te vestigen is uiteraard welkom: tweedehandskleren voor vrouwen en kinderen, maar ook en vooral meubels en huishoudapparaten die in goede staat verkeren.
4 De mensen achter de cijfers De meest kwetsbare kinderen en jongeren Enkele groepen van kinderen en jongeren zijn bijzonder kwetsbaar, zoals niet-begeleide buitenlandse minderjarigen die in België asiel zoeken en kinderen van asielzoekers tijdens de asielprocedure. De tweede groep verblijft soms in gesloten asielcentra (een betwiste praktijk); voor de eerste groep – in 2007 ging het om ongeveer 1.334 jongeren – zijn er de jongste jaren enkele maatregelen getroffen: een tijdelijke verblijfsvergunning, de toewijzing van een voogd, twee open observatie- en onthaalcentra voor een tijdelijke opvang, begeleiding en bescherming. Toch blijken honderden van hen ‘spoorloos’ te verdwijnen, een schrikbarende vaststelling. Figuur 8: Noden van kinderen
MEER INTEG R AT IE
Zelfvertrouwen, goed gevoel
Een thuis, een gemeenschap
Fysieke en mentale gezondheid
Onderdak en veiligheid
Gebaseerd op: Eleanor Stringer en Tris Lumley, A long way to go. Young refugees and asylum seekers in the UK. A guide for donors and funders, New Philanthropy Capital, 2007
Erg kwetsbaar zijn ook kinderen die leven in dakloze gezinnen, waarvoor in België nauwelijks opvangmogelijkheden bestaan. Verder noemen we nog: kinderen die het slachtoffer zijn van huiselijk of ander geweld, kinderen van een zieke of gehandicapte ouder-kostwinner, drugsverslaafde jongeren, kinderen van wie een of beide ouder(s) in de gevangenis zit(ten), straatkinderen, Roma kinderen enz.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
39
Groot worden met te weinig kansen
Kwetsbare gezinstypes In enkele types van gezinnen is het risico dat kinderen in armoede leven opvallend groter dan elders. De factoren die daartoe bijdragen zijn een combinatie van tewerkstelling (beter: het gebrek daaraan), de gezinsstructuur (een of twee ouders) en het aantal kinderen (drie of meer). Drie bijzondere risicogroepen zijn: 1. gezinnen waarin niemand werkt
Het grootste deel van de Belgische kinderen die in armoede opgroeien, leeft in een huishouden zonder werkende ouder, een erg kwetsbaar type gezin. De grote helft van hen groeit op in een eenoudergezin, iets meer dan 30% in een tweeoudergezin. België scoort slecht, ook op Europees vlak: alleen in Groot-Brittannië en Hongarije leeft een nog groter percentage kinderen in een dergelijk gezin. Maatregelen om de toegang tot de arbeidsmarkt – lees: tot kwaliteitsvolle jobs – specifiek voor deze groep te bevorderen blijven dan ook belangrijk. Ze moeten gepaard gaan met aandacht voor het perspectief van de kinderen, bijvoorbeeld over de kwaliteit van de kinderopvang en van het gezinsleven. 2. eenoudergezinnen
Deze groep, die óók een hoog armoederisico heeft en deels overlapt met de groep ‘gezinnen waar niemand werkt’, maakt 13,1% uit van de Belgische bevolking en dat aandeel neemt toe. Zo stijgt bij de migrantenbevolking het aantal alleenstaande moeders; die laatsten hebben het door culturele factoren vaak nog eens extra zwaar. Ook voor deze groep is een kwaliteitsvolle job een belangrijke hefboom om uit de armoede te klimmen, in combinatie met adequate uitkeringen (kinderbijslag, schoolpremies e.d.). Veel alleenstaande moeders zijn niet aan het werk, soms omdat een investering in het gezin in hun sociale omgeving meer gewaardeerd wordt dan de financiële autonomie van de vrouw. Een andere mogelijke verklaring is het fenomeen van de werkloosheidsval, waardoor werken voor hen minder interessant wordt (zie hiervoor het hoofdstuk (Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede). 3. kroostrijke gezinnen
Voor koppels met drie of meer kinderen is het risico op armoede iets groter dan het gemiddelde (ca. 20% in 2005). Het heeft er alle schijn van dat wat dit betreft met name de (onder meer Brusselse) migrantenpopulatie erg kwetsbaar is. Voor de problematiek van armoede in migrantengezinnen: zie het hoofdstuk Armoede in veel talen.
Huis der Gezinnen: Lieve (Franse en Nederlandse) woordjes Huis der Gezinnen in het achtergestelde Kuregem (Anderlecht) richt zich tot kansarme, allochtone en autochtone aanstaande ouders en gezinnen met kinderen van 0 tot 8 jaar. De organisatie werkt rond drie thema’s: opvoedingsondersteuning, taalstimulering en gezonde voeding. Ze doet dat op een laagdrempelige manier, preventief en met aandacht voor interculturele facetten. We focussen hier op de taalstimulering. Coördinator Sigrid Arents: “Je kind helpen als je de taal van het onderwijs niet voldoende beheerst is voor ouders een hele opgave. En in Brussel is de omgevings- en de onderwijstaal vaak een andere dan de thuistaal. Met ons taalstimuleringsproject Amodou zijn we ongeveer acht jaar geleden gestart. Het is sinds vorig jaar tweetalig Frans/ Nederlands, richt zich tot kinderen van nul tot acht jaar en hun ouders, en vindt wekelijks plaats op woensdagnamiddag. We bereiken in hoofdzaak anderstaligen die het Nederlands of het Frans niet machtig zijn, maar er komen ook analfabete ouders. Amodou komt van ‘à mots doux’, lieve woordjes, maar er zit ook de ‘doe’ van ‘doen’ in: we zijn al doende met taal bezig.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
40
Groot worden met te weinig kansen
Amodou prikkelt ouders en kinderen, en daagt hen op een leuke manier uit. “We willen kinderen én hun ouders stimuleren in hun taalvaardigheid. Dat is ook het unieke van het project: kinderen gaan samen met hun anderstalige ouders aan het werk.” Ze worden aangezet om meer met elkaar te communiceren, waardoor de verbondenheid tussen ouders en hun kinderen, en ook tussen de ouders en de kinderen onderling, groeit. Wekelijks komt een ander onderwerp aan bod. De ene week ligt de nadruk op een doeactiviteit en de week nadien vertrekt men vanuit een meer theoretische invalshoek. Thema’s zijn onder meer oriëntatie in de ruimte, televisie, de schoolkeuze, het lichaam, boeken en lezen, buiten spelen, spelletjes voor op reis enzovoort. “In de doeactiviteiten zetten we ouders en kinderen ‘aan het werk’: we willen hen in een aangename setting zin doen krijgen in het samen spelen, knutselen, verkleden, voorlezen… We hopen hen zo aan te moedigen om er ook elders mee aan de slag te gaan.” Amodou wordt telkens afgerond met een verhaaltje dat in het Frans én het Nederlands wordt voorgelezen. Gemiddeld komen vijftien tot twintig ouders met een of meer kinderen naar de groepswerking. Voor de toeleiding wordt nauw samengewerkt met de buurtscholen en andere partnerorganisaties (de speelotheek, de buitenschoolse kinderopvang…). De werking van het Huis der Gezinnen is dan ook sterk lokaal verankerd. Het Huis is door Kind & Gezin erkend als Inloop-team (Integraal Laagdrempelig OpvoedingsOndersteuningsPunt) en wordt gesteund door de Vlaamse Gemeenschapscommissie Welzijn en Gezondheid. Ook de gemeente Anderlecht, het Federaal Impulsfonds voor Migrantenbeleid en andere organisaties steunen de organisatie.
5 Wat doen de overheden? De Grote Keuzes — Vaststaat dat alleen een geïntegreerde aanpak op de diverse domeinen – kwaliteitsvolle tewerkstelling, talentontwikkeling in het onderwijs, kinderopvang, voldoende hoge sociale uitkeringen, de bescherming van kinderen, huisvesting, aandacht voor welzijn en gezondheid, participatie aan sport en cultuur – de cirkel van de generatiearmoede succesvol kan doorbreken. Dat is politiek gezien geen gemakkelijke opdracht, gezien de bevoegdheidsverdelingen tussen ministers en departementen. De huidige focus ligt vaak op de tewerkstelling van de ouders en de bestrijding van financiële armoede (bv. door het toekennen van belastingvoordelen). Dat is uiteraard erg zinvol en blijvend noodzakelijk zoals de cijfers aantonen, maar het kan niet de enige invalshoek zijn. Er zullen altijd kinderen opgroeien in gezinnen waar niemand werkt. — Tot op heden bekijkt men de problematiek zelden door de ogen van het kind en/of de jongere. Hun stem wordt niet gehoord. De klemtoon ligt op financiële armoede en materiële facetten. Empowerment van de jongeren zelf is nog weinig aan de orde. Nochtans leren enkele zeldzame onderzoeken en praktijken uit het buitenland dat het bevragen van kinderen vaak andere informatie oplevert over hun armoedesituatie dan gesprekken met volwassenen; informatie die kan leiden tot betere of meer gerichte antwoorden op hun problematiek. Zo blijkt dat voor kinderen in armoede niet zozeer het gebrek aan middelen het probleem vormt, maar veeleer hun uitsluiting bij activiteiten die voor andere kinderen vanzelfsprekend zijn en de schaamte omdat ze niet op gelijke voet kunnen deelnemen. Het participeren op zich heeft bovendien voordelen voor de kinderen zelf. Het brengt hen immers vaardigheden bij die hen veerkrachtiger maken om uit de armoede te geraken: het kunnen uitdrukken van hun noden, het zich kunnen inleven in anderen, inzicht en informatie leren verwerven, leren beslissingen nemen, zelfvertrouwen opbouwen, … — De vraag rijst ook of maatregelen ‘universeel’ moeten zijn en zich dus tot alle gezinnen richten, dan wel of je maatregelen moet treffen die meer specifiek oog hebben voor de (zwakste) doelgroepen. Of dient een com-
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
41
Groot worden met te weinig kansen
binatie van de twee zich aan? In België wordt doorgaans voor de eerste optie gekozen (bijvoorbeeld meer werkgelegenheid en meer kinderopvang voor iedereen). Maar worden hiermee de doelgroepen voldoende bereikt en geholpen? De Europese Unie De strijd tegen kinderarmoede, een probleem dat zich in diverse gradaties in alle EU-lidstaten voordoet, is de jongste jaren uitgegroeid tot een prioriteit in het sociale inclusieproces van de Europese Unie. Voor de aanpak hanteert men de Open Coördinatiemethode. In maart 2006 verbond men er zich toe kinderarmoede significant te verminderen en alle kinderen gelijke kansen te bieden: toen lanceerde de Commissie het actieplan Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind. Desondanks maken nog lang niet alle lidstaten expliciet werk van de bestrijding van kinderarmoede. Er is in veel gevallen een groot gebrek aan gegevens en onderzoek over de problematiek en de inspanningen zullen blijvend moeten zijn. België en het NAP Sociale Inclusie De Europese Open Coördinatiemethode krijgt in België vorm in het Nationaal Actieplan Sociale Inclusie (NAPIncl). Daarin is kinderarmoede een beleidsprioriteit. Dit zijn ter zake de kortetermijndoelstellingen (uit het NAPIncl 2006-2008): — een daling van het aantal kinderen dat in arme huishoudens leeft tot 12% in 2010. (Ter herinnering: het huidige percentage bedraagt 14,8%); — een daling van het aantal kinderen dat in jobless huishoudens leeft tot 7% in 2010. (Nu: 13,5%). Enkele instrumenten om de doelstellingen te bereiken zijn: — de materiële levensvoorwaarden van mensen verbeteren, bijvoorbeeld door sociale uitkeringen aan de welvaart te koppelen, of met initiatieven als de schoolpremie; — inspanningen om de participatie van jonge kinderen aan het sociaal leven te bevorderen (kleuteronderwijs, kinderopvang, maar bijvoorbeeld ook sportbeoefening); — het verlagen van de kosten van het onderwijs en het verhogen van de gelijke kansen (intense informatie over studiebeurzen, huiswerkbegeleiding, voorrangsregelingen, investeren in de basisuitrusting van scholen, beroepsonderwijs valoriseren); — ouders steunen in hun rol als opvoeders (ervaringsdeskundigen armoede en interculturele bemiddelaars bij de Centra voor Leerlingenbegeleiding, opvoedingswinkels, subsidies voor steungezinnen, de participatie van ouders bij het schoolgebeuren versterken); — vermijden dat kinderen geplaatst worden (versterken van het hulpaanbod, versterking van de jeugdzorg en jeugdhulpverlening, crisishulp voor gezinnen…); — het ontwikkelen en accumuleren van kennis over de problematiek. Voordelen voor gezinnen Er zijn in België een aantal voordelen die bestemd zijn voor gezinnen met kinderen. Te denken valt daarbij aan de kinderbijslag (en een eventuele toeslag daarbij bij werkloosheid of ziekte) en de belastingaftrek voor kinderen ten laste, maar ook aan gratis (of goedkoper) openbaar vervoer, de belastingaftrek voor kinderopvang, schoolpremies enz. Enkele maatregelen richten zich tot specifieke doelgroepen, zoals een bijkomend bedrag kinderbijslag voor alleenstaande ouders. Anderzijds ligt het bedrag van een aantal uitkeringen (type leefloon) nog altijd onder de armoedegrens, ook voor gezinnen met kinderen. Zie het hoofdstuk Over inkomens en rondkomen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
42
Groot worden met te weinig kansen
Technicum Noord-Antwerpen: ‘Te (kans)arm voor een diploma?!’ Deze beroepsschool helpt haar armste leerlingen om hun slaagkansen te verhogen. Ze doet dat met financiële en materiële steun, en die is ingebed in een overkoepelende strategie voor armoedebestrijding. Het project loont. Het TNA in het noorden van Antwerpen ervaart de grootstedelijke problematiek aan den lijve. Als secundaire beroepsschool biedt ze ambachtsgericht onderwijs op maat aan. En dat is voor leerlingen duur. Denk aan materialen, grondstoffen, werkkledij, de veiligheidsuitrusting… Specifieke afdelingen in het TNA trekken ook veel leerlingen van ver buiten de Antwerpse regio aan, voor wie de verplaatsing geld kost. De meeste leerlingen zijn ‘gasten’ met taalmoeilijkheden en studieproblemen, en kampen met financiële tekorten en familiale mistoestanden. Het TNA ondersteunt al enkele jaren kansarmen en participeert aan projecten voor armoedebestrijding. In 2006 startte de school met het project ‘Te (kans)arm voor een diploma?!’, dat jongeren in een extreme armoedesituatie financieel en materieel helpt om hun slaagkansen te verhogen. “Het was een moeilijke opgave,” zegt Marc Vanhoutte, verantwoordelijke Personeel en Financiën, “om de ‘echte’ kansarmen of sociaal zwakkere gezinnen te bereiken. Je moet een maximum aan discretie waarborgen en cruciaal is samenwerking binnen en buiten de school. De uiteindelijke doelgroep kwam tot stand na een vooronderzoek door de leerlingenbegeleiding en klastitularissen, en in samenwerking met het OCMW en andere externe organisaties.” “Van elke leerling uit de doelgroep werd een uitvoerig sociaal verslag gemaakt, een handig werkinstrument voor de betrokken leerkrachten en medewerkers. Het thema ‘kansarmoede’ vormde een rode draad door het hele schooljaar, voor álle leerlingen, waardoor stigmatisering weinig kansen kreeg. Er werd een analyse gemaakt van alle schoolkosten, en in het schoolreglement kwam een procedure voor de ondersteuning van ouders met financiële moeilijkheden. Uitgangspunt daarbij is dat zij de kosten deels zelf moeten betalen, bijvoorbeeld met een spreidingsplan. Omdat armoede niet aan de schoolpoort stopt, worden ook de buurt en sociale organisaties bij enkele acties betrokken. We gaan met alle middelen en bij alle denkbare instanties op zoek naar financiële steun. We waren misschien nog het meest verrast door het effect van dit project op de leerlingen van de doelgroep: bij activiteiten haken ze minder vaak af en ze vertonen ook minder spijbelgedrag.” Het TNA wil dit initiatief een permanent karakter geven. Vanhoutte: “De samenstelling van onze schoolpopulatie zal op korte termijn niet wijzigen en met dit project voorzien we eigenlijk in de basisbehoefte die het recht op een diploma is. Bovendien loont het: een aantal studenten die de school al enkele jaren steunde, heeft zijn einddiploma secundair onderwijs en het attest bedrijfsbeheer behaald. Maar het blijft voor ons als school een zoektocht naar financiering om de projecten rond armoedebestrijding te bestendigen. Gelukkig kunnen we rekenen op een jaarlijkse ondersteuning van BASF Antwerpen. Van de gasten krijgen we een welgemeende dank: ze hebben een schaamtegevoel overwonnen en beseffen dat ze aan hun eigen situatie hebben kunnen werken.”
Het onderwijs De kinderen van vandaag zijn de ouders van morgen. Dé cruciale hefboom om mensen uit de armoede te helpen is onderwijs en vorming in brede zin, maar ondanks de al decennialang nagestreefde democratisering blijven ongelijkheden een feit in het Belgische onderwijs, meer dan in veel andere landen. Er is een bewezen verband tussen de sociaal-economische status van ouders en de leerprestaties van veel kansarme kinderen, met alle gevolgen van dien: zij hebben meer kans op een ‘lage’ scholing (en op laaggeletterdheid en laaggecijferdheid), waardoor het risico op werkloosheid en andere vormen van uitsluiting groter wordt, en de vicieuze armoedecirkel dreigt te blijven bestaan. Behalve jongeren voorbereiden op hun beroepsloopbaan – de economische kijk op het onderwijs – moet dat onderwijs overigens ook andere competenties aanbrengen om te vermijden dat jongeren in armoede belanden. Dat veronderstelt van het hele schoolteam vaardigheden om met de armoedeproblematiek om te gaan.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
43
Groot worden met te weinig kansen
Heel veel scholen nemen initiatieven om kansarme kinderen zich voluit te laten ontplooien en boeken daarbij ook resultaten. Het Vlaamse beleid maakt van het gelijkekansenonderwijs een prioriteit, met de inzet van specifieke middelen. Daarnaast zijn er de klassieke studietoelagen, het gratis maken van het basisonderwijs, meer middelen voor het technisch en beroepsonderwijs en voor scholen met veel kansarme leerlingen (waardoor die leerlingen in alle scholen welkom zullen zijn), de werking van de Centra voor Leerlingenbegeleiding die armoede in rekening brengt, campagnes om kleuters vroeger aan hun schoolloopbaan te laten beginnen en zo taalachterstand te voorkomen enz. In het Franstalig onderwijs wordt gestreefd naar een betere sociale mix in scholen en een betere bestaffing in onderwijsinstellingen voor jonge kinderen. Er zijn verder programma’s voor schoolverlaters en voor huiswerkbegeleiding. Technische en beroepsscholen van Marche en Rochefort: Herwaarderen van handenarbeid Technisch en beroepsonderwijs heeft niet de reputatie die het verdient, met alle imagogevolgen van dien. Mede daardoor haken leerlingen ook vroegtijdig af. Om daar iets aan te doen maakten derdejaars van Marche en Rochefort een film over hun ervaringen en ambities, en een magazine waarin ze het beeld van hun scholen willen ombuigen. Ook het proces dat hiertoe leidde, was bijzonder waardevol. Dat het technisch en beroepsonderwijs vandaag de dag geen al te beste reputatie heeft, is geen geheim. Vaak belanden leerlingen er dan ook op grond van een negatieve motivatie en krijg je een schoolpopulatie die elders een mislukking achter de rug heeft. Als bemiddelaar in verschillende technische en beroepsscholen in de provincie Luxemburg is Augustin Feye goed geplaatst om te weten dat die slechte reputatie vaak verre van terecht is en dat ze fnuikend is voor de toekomst van zowel de betrokken jongeren als van ons land: “Ook nu nog, wanneer de technologie hoogtij viert, blijft handwerk de basis van alles. Een samenleving die daar misprijzend op neerkijkt, is kortzichtig. We moeten dringend de technische vakken herwaarderen en een ander beeld geven van jongeren die een beroepsopleiding volgen.” Aan ideeën is er geen gebrek! “Met de derdejaars van de athenea van Marche en Rochefort hebben we een film gemaakt waarin ze het hebben over hun ervaringen en hun problemen, maar ook over hun ambities en hun toekomstperspectief,” legt Augustin Feye uit. “Bij het maken van de film kregen we assistentie van professionals, die ons onder meer hebben geholpen om een casting te organiseren met alles erop en eraan: het ging er echt ernstig aan toe! In totaal hebben zowat veertig leerlingen zich op een of andere manier ingezet: als scenarioschrijver, acteur, technicus… Hun kortfilm is in de streek al bij diverse gelegenheden vertoond en was ook al te zien op de lokale televisiezender. Ze waren er erg trots op!” Ook een magazine voor en door de leerlingen is al verschenen. De reportages en interviews daarin hebben net dezelfde doelstellingen als in de film: de kijk van de samenleving – ook die van de jongeren zelf – op handenarbeid veranderen en er alle rijkdom en potenties van laten zien. Het gaat er óók om de adolescenten te betrekken bij een constructief initiatief. “Dit zijn groepsprojecten waardoor we bij jongeren een hele reeks competenties aanspreken en die noodzakelijk leiden tot een dialoog tussen de leerlingen, de leraren, de ouders en de directies van de betrokken scholen. Nog los van het resultaat dragen ze dus op zichzelf al bij tot een betere werk- en leefsfeer in de scholen.”
Kind & Gezin en L’Office de la Naissance et de l’Enfance (ONE) Deze instanties steunen gezinnen met pasgeboren en jonge kinderen. Preventie, gratis doktersconsultaties en adviesverstrekking zijn belangrijke onderdelen van de werking. Doordat ze de meeste gezinnen met baby’s bereiken zijn zij een belangrijke antenne om armoedeproblemen te ontdekken, gezinnen al in een vroeg stadium te helpen en eventueel door te verwijzen. Met name Kind & Gezin legt in haar aanpak de nadruk op ‘aandacht voor gezinnen die in armoede leven’. Een belangrijk instrument daarbij zijn de zogeheten ‘INLOOPteams’, zoals het Huis der Gezinnen er een is (zie hierboven).
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
44
Groot worden met te weinig kansen
Bijzondere jeugdzorg De ‘plaatsing’ van kinderen uit gezinnen met opvoedingsproblemen (bijvoorbeeld als gevolg van blijvende armoede) in een jeugdinstelling of bij voogden is een noodoplossing waar toch nog tal van gezinnen mee te maken krijgen. Vaak is het een traumatiserend gebeuren. Er is vastgesteld dat het fenomeen vaker voorkomt in de laagste socio-economische klassen, waarbij tussen ouders en hulpverleners soms de discussie rijst of er sprake is van een armoede- dan wel een opvoedingsprobleem. Vandaag de dag is de tendens in de bijzondere jeugdzorg alvast om te streven naar opname in dagcentra, hulp door opvoedingswinkels en steungezinnen, adviesverstrekking, hulp aan en dialoog met de ouders enz. In één woord: empowerment van ouders én hun kinderen. De Katrol: Steun voor jonge ‘studentjes’ Studieachterstand begint al vroeg en hypothekeert de toekomst van kinderen. Daarom biedt De Katrol studieondersteuning aan huis voor kansarme gezinnen met jonge kinderen. Het project breidt zich almaar uit. Het vergt een grondige aanpak en een stevige organisatie. De Katrol bestrijdt sinds 2002 kansarmoede in West-Vlaanderen, en wel door via ondersteuning aan huis de school een plaats te geven in het gezin. “Ouders die in armoede leven, willen dat hun kinderen het beter hebben dan zijzelf en zien het onderwijs als een hefboom,” zegt Jean-Pierre Markey, een van de initiatiefnemers. “Wij streven ernaar dat hun kinderen geen studieachterstand oplopen. Die begint volgens onderzoek al in de derde kleuterklas en zet zich voort in het eerste en tweede studiejaar. Dat is onze doelgroep.” Ouders in armoede vragen ook: ‘leer ons kennen’. Vandaar de idee om toekomstige leerkrachten (hogeschoolstudenten) en hulpverleners in te schakelen. De gezinnen hadden ook nood aan een ankerfiguur die hen kende en tegelijk de studenten kon ‘coachen’. “Een bijkomende doelstelling was ten slotte het actief betrekken van de ouders bij het schoolgebeuren. Wij willen dat de kracht van het individu het verschil maakt,” verduidelijkt Markey. “Daarom spreken we van ‘ondersteuning’, niet van ‘begeleiding’.” Hoe werkt het in de praktijk? Leerkrachten of directies informeren de ouders over het project. De doelgroep wordt bepaald op basis van de indicatoren die voor het beleid inzake gelijke onderwijskansen gelden, maar ook vertrouwensfiguren uit diensten en organisaties die met gezinnen in armoede werken, verwijzen door. Belangrijk is het gratis en vrijblijvende karakter. Als de ouders geïnteresseerd zijn, moeten ze contact nemen met de ankerfiguur. Bij de eerste ontmoeting wordt het project tot in de puntjes overlopen. De studenten geven vervolgens drie maanden lang twee avonden in de week gedurende één uur studieondersteuning, met mogelijkheid tot verlenging. “We zijn in het academiejaar 2002-2003 gestart in Oostende met één studente toegepaste psychologie,” herinnert Markey zich. “Een jaar later stapte de Hogeschool West-Vlaanderen in het project. Dit voorjaar haalde Oostende de kaap van 315 gezinnen, en al 925 kinderen en 302 studenten deden mee.” Op vraag van de minister van Onderwijs werd het project netoverschrijdend. Het succes blijkt niet meer te stuiten: intussen sturen ook andere hogescholen en universiteiten studenten uit zeer diverse studierichtingen, en sloten acht andere steden zich aan of zullen ze dat doen, waaronder… Rotterdam. De studenten krijgen een vorming en de ankerfiguur zorgt voor een goede matching tussen gezin en student. Die afstemming is geen sinecure en veronderstelt een coördinator. Voor de ankerfiguren zoekt De Katrol subsidies. Er werd een stuurgroep samengesteld om fondsen te werven, en de stad Oostende en de provincie West-Vlaanderen financieren het project. Voorlopig wordt een coördinator door het ministerie van Onderwijs betaald. Intussen zijn er nieuwe deelprojecten gestart: studiebegeleiding voor alleenstaande ouders, en een project om leerlingen van het zesde leerjaar buitengewoon onderwijs te stimuleren en begeleiden bij hun overstap naar het reguliere secundair onderwijs. “Kwaliteit primeert, vandaar dat wij er ook voor kozen om het proces te koppelen aan wetenschappelijk onderzoek. De eerste resultaten zijn meer dan veelbelovend,” zegt Markey niet zonder trots. “En er is een samenwerkingsverband tot stand gekomen tussen de universiteiten van Gent en Leuven om dat onderzoek gezamenlijk aan te pakken.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
45
Groot worden met te weinig kansen
6 Tot besluit ‘Armoede bij kinderen’ is in de armoedeproblematiek een relatief nieuwe invalshoek die erg relevant blijkt te zijn. Hij toont nieuwe sporen om de bekende cirkel van de armoede te doorbreken. Het besef van het belang van deze problematiek neemt toe, bij de diverse overheden maar ook in het verenigingsleven én bij schenkers. Niet toevallig is het thema een EU-prioriteit. Stilaan wordt duidelijk wat de hefbomen zijn om armoede bij kinderen op te sporen, om er iets aan te doen en – beter nog – om het in de toekomst te verminderen of zelfs te voorkomen. Dat laatste veronderstelt dat er vroeg wordt opgetreden, op het lokale niveau én vooral ook op een geïntegreerde manier, over sectoren en actoren heen: door het onderwijs, de ouders, ervaringsdeskundigen, welzijnsorganisaties, bedrijven, sportclubs, Kind & Gezin… De overheden hebben hier een belangrijke taak, maar het bestrijden van kinderarmoede is ook een zaak van een gemeenschap als geheel. Kinderarmoede helpen vermijden is werken aan de toekomst van de samenleving, en dus van ons allemaal. Tot slot geven we een overzicht van enkele uitdagingen die in dit hoofdstuk aan bod kwamen met suggesties van concrete antwoorden die een schenker daarop kan geven: Uitdagingen
Voorbeelden van wat een schenker kan doen
‘Empowerment’: kinderen en jongeren versterken opdat ze hun leven in handen kunnen nemen en de cirkel van armoede kunnen doorbreken
Een organisatie steunen die kinderen via succeservaringen in hun vrije tijd meer zelfvertrouwen geeft
Onderwijs: iedereen de kans bieden om zijn talenten te ontwikkelen
Een school met veel kansarme leerlingen helpen om voldoende basisuitrusting voor praktijklessen te voorzien
Werk voor de ouders: financiële zekerheid voor het gezin
Investeren in opleiding en begeleiding op de werkvloer voor kansarme jongvolwassenen met talenten
Alle kinderen een huis en een thuis bieden
Een niet-gebruikte woning in beheer van een sociaal verhuurkantoor geven opdat men kan tegemoetkomen aan de stijgende vraag naar woongelegenheid voor gezinnen met kinderen en met een beperkt inkomen
Participatie: kinderen erbij laten horen
Financieel of als vrijwilliger bijdragen tot de werking van een vereniging die vakanties voor kansarme kinderen organiseert
Ouders ondersteunen in hun rol van opvoeders
Een lokale organisatie steunen die taallessen en alfabetise ringscursussen organiseert voor allochtone ouders opdat zij hun kinderen kunnen helpen bij het maken van hun huiswerk
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
46
“Veel jongeren belanden bij ons op een leeftijd waarop ze de bladzijde van hun stommiteiten van weleer willen omdraaien en iets willen opbouwen, in alle betekenissen van het woord. Zij werden nooit echt geholpen: hier krijgen ze vaak voor het eerst in hun leven vertrouwen.” (Quelque chose à faire) “Het is eerder verontrustend te moeten vaststellen dat de groep ‘maatschappelijk kwetsbare jongeren’ jonger en groter lijkt te worden. Het zijn uiterst kwetsbare kinderen die weinig zelfvertrouwen hebben, voortdurend aan zichzelf twijfelen en niet in hun eigen kunnen geloven. Een plek vinden in de samenleving is voor hen een traject van lange adem.”
(BLIJVEN) LEREN EN WERKEN,
(Arktos)
TWEE HEFBOMEN TEGEN ARMOEDE Betaalde arbeid werpt een belangrijke dam op tegen armoede en sociale uitsluiting. Een succesvol en motiverend onderwijs- en vormingstraject dat de talenten van jonge en minder jonge mensen ontwikkelt, is de meest directe weg naar die betaalde arbeid. Daarom zijn een aangepast onderwijs en vorming voor iedereen, en goed werk voor zoveel mogelijk mensen, twee cruciale thema’s in het voorkomen en bestrijden van armoede en sociale uitsluiting. Tewerkstelling, onder meer van mensen in armoede, staat dan ook al jaren hoog op de politieke agenda én is ook de eerste zorg van veel armen. Tegelijk moeten we beseffen dat werk een instrument is voor meer welzijn en levenskwaliteit, dat betaald werk nooit voor iedereen een oplossing zal zijn en dat een samenleving óók leeft van erg zinvol onbetaald werk. In deze bladzijden gaan we beknopt in op de uitgebreide problematiek van arbeid, vorming en armoede.
WERKEN = PARTICIPEREN Als we het over betaald werk hebben, zien we dat wie in België tot bepaalde risicogroepen behoort, meer dan anderen kans maakt op langdurige werkloosheid en dus een hoger risico loopt op armoede: laaggeschoolden (waaruit nog maar eens blijkt dat leren en werken samen horen en dat het onderwijs een grote verantwoordelijkheid heeft), personen met een handicap, mensen van buiten de EU, alleenstaande ouders. Het woord ‘werk’ is echter veel rijker aan inhoud dan de woordenboekbetekenis ‘arbeiden’ of ‘het hebben van een betaalde baan’: werken betekent ook dat je aan de samenleving deelneemt, sociale contacten hebt, je nuttig en waardevol voelt enz. Dergelijke waarden kunnen mensen óók beleven in onbetaalde arbeid, zoals vrijwilligerswerk, de zorg voor familie en vrienden, huishoudelijk werk… Voor armen lost zulk werk hun bestaansonzekerheid niet op, maar het laat hen wel participeren aan de samenleving.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
47
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
Quelque chose à Faire: Opbouwwerk (in diverse betekenissen) Bij deze vzw kloppen jaarlijks zowat honderd jonge volwassenen aan die uitgerangeerd lijken. Ze kunnen er vier dagen per week op ‘echte’ bouwwerven werken, doen zelfvertrouwen op – vaak voor het eerst in hun leven – en verwerven dankzij de bijbehorende begeleiding basisvaardigheden als bouwvakker. Op dag 5 volgen ze les. Velen verwerven (meer) autonomie én gaan sociaal iets betekenen. Op het eerste gezicht vertoont Quelque chose à Faire alle kenmerken van een gewone bouwonderneming, alleen is het doel hier niet het maken van winst maar het bieden van hulp aan jonge mensen die uit de samenlevingsboot zijn gevallen. Het is er de vzw meer in het algemeen om te doen deze mensen, door ze aan het werk te zetten, zelfstandig te maken en waardigheid te geven, in de geest van wat de stichter van de vereniging, priesterarbeider Roger Vanthournout, voor ogen had. De meeste jongvolwassenen die zich op het kantoor van Quelque chose à Faire in Monceau-sur-Sambre aanmelden, zijn werkloos, niet gekwalificeerd en hebben geen regulier inkomen; velen verloren zelfs hun rechten op elementaire sociale voorzieningen. Ze belanden van de ene instelling in de andere, moeten zich zo goed en zo kwaad als het kan behelpen en flirten wel eens met de illegaliteit. Het is vaak zonder veel verwachtingen dat ze bij deze ‘deur van de laatste kans’ aankloppen. “En toch zijn ze vaardig met hun handen en proberen wij hen daarvan bewust te maken,” zegt Bernard Spinoit, directeur van deze EFT (Entreprise de Formation par le Travail). “Door vier dagen per week op echte werven te werken, in ploegjes van twee of drie en met een begeleider, krijgen ze weer vertrouwen in wat ze kunnen en doen ze de basisvaardigheden van een bouwvakkerstiel op: metselen, timmerwerk, sanitair en verwarming, dakwerken, elektriciteit, schilderwerk, isolatie, ecologisch bouwen… Eigenlijk is wat wij doen een combinatie van leren in de praktijk en begeleiding, door de handelingen die bij een vak horen én de kennis van een werkman over te dragen. De vijfde dag is gewijd aan ateliers waarin ze hun noties van Frans, rekenen, veiligheid op de werf bijstellen. De stagiairs krijgen ook een vorming ‘sociaal leven’, om hen te helpen zich in de wereld om hen heen te oriënteren.” Jaarlijks krijgt Quelque chose à faire in de streek van Charleroi een honderdtal volwassenen over de vloer aan wie de vereniging een opleiding aanbiedt en die ze herintegreert. “Zo worden ze in hun dagelijks leven weer enigszins autonoom en vinden ze weer een sociale identiteit die hen in hun waarde bevestigt,” zegt Bernard Spinoit. “Het is nu of nooit: veel jongeren belanden bij ons op een leeftijd waarop ze zin hebben de bladzijde van hun jeugdige stommiteiten om te slaan en iets op te bouwen, in diverse betekenissen van het woord. Je moet daarbij bedenken dat velen nog nooit echt zijn geholpen: hier ondervinden ze vaak voor het eerst in hun leven wat ‘vertrouwen geven’ betekent.” Deze EFT realiseert bouwwerken voor zowel particulieren als instellingen, en dat in de hele regio rond Charleroi en zelfs daarbuiten. Giften zijn ook welkom voor de uitbreiding van de eigen lokalen; die is noodzakelijk geworden door de activiteiten die de vzw ontwikkelt. Uiteraard besparen ze hierbij op de kosten en zijn het de mensen van Quelque chose à Faire zelf die de werken zullen uitvoeren…
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
48
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
1 Recht op arbeid Het recht op arbeid wordt omschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948. Artikel 23 daarvan begint als volgt: “1. Eenieder heeft recht op arbeid, op de vrije keuze van zijn arbeid, op billijke bevredigende arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid. 2. Allen, zonder enig onderscheid, hebben het recht op gelijk loon voor gelijke arbeid. 3. Al wie arbeidt, heeft recht op een billijke en toereikende vergoeding die hem alsmede zijn gezin een bestaan verzekert dat overeenkomt met de menselijke waardigheid en die, indien nodig, wordt aangevuld door alle andere middelen van sociale bescherming.” Het recht op arbeid maakt ook deel uit van het Europees Sociaal Handvest en van de Belgische Grondwet (art. 23). Maar in de praktijk blijkt de afdwingbaarheid erg beperkt te zijn. In opvolging van het Algemeen Verslag over de Armoede uit 1995 wordt aan het recht op arbeid nog toegevoegd dat die arbeid duurzaam moet bijdragen tot betere levensomstandigheden en tot de persoonlijke ontplooiing van alle mensen, en dat de economie in dienst moet staan van mens en samenleving. Met andere woorden: er is het recht op arbeid, er is het recht op kwaliteitsvolle arbeid en er is de verzuchting dat de economie – etymologisch betekent dat woord ‘huishoudkunde’ – eigenlijk altijd een sociale economie moet zijn. Deze rechten en dit streven worden in de praktijk lang niet altijd waargemaakt.
Thuislozenboerderij Kodiel: Van krijgen naar geven Kwetsbare thuisloze mensen kunnen in Kodiel werken ‘op hun maat’. Ze verzorgen er dieren, helpen elkaar, delen dingen met buren en vrienden… Samen met de bestaande hulpverlening biedt het initiatief een belangrijke meerwaarde. De boerderij Kodiel* in de landelijke gemeente Merchtem richt zich tot de meest kwetsbare thuislozen, mensen die tijdelijk of blijvend niet in aanmerking komen voor tewerkstelling of vorming. “Onze werking situeert zich een trapje lager dan initiatieven in de sociale economie,” zegt projectleider Hedwig Dom. “Wij willen met een ruime waaier van activiteiten dynamiek opwekken bij mensen met een negatief zelfbeeld en weinig of geen toekomstperspectieven.” De meesten hebben een sociale voorgeschiedenis van langdurige armoede of sociale uitsluiting, hun rendement ligt laag, hun leeftijd speelt tegen hen en ze hebben geen of een te lage vorming en soms een handicap. Vaak is het een combinatie hiervan. Veertien Brusselse thuislozenwerkingen kunnen in Kodiel met hun cliënten terecht. Elke dinsdag en vrijdag worden de deelnemers in Brussel opgehaald met een minibus. Een kleine groep komt zelf met De Lijn. Kodiel heeft een huis met paardenstal en een schuur. Op basis van een samenwerkingsovereenkomst met twee plaatselijke kleinschalige boerderijen wordt er aan veeteelt gedaan, vooral van kleinvee. Dieren verzorgen, vooral het omgaan met paarden, heeft een grote aantrekkingskracht en sorteert een motiverend effect. Mensen die vaak overleven door te krijgen (OCMW-steun, werkloosheidsvergoeding, bedelen) krijgen hier de kans om te geven: geven bij het verzorgen van dieren, elkaar hulp bieden op de boerderij, met buren en vrienden het zelfgebakken brood, scharreleieren, bessen en noten uit de tuin delen… Op jaarbasis komen ongeveer 200 mensen naar Kodiel, van wie drie vierde volwassenen. Er zijn iets meer vrouwen dan mannen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
49
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
Binnen de emancipatorische zorg op maat en samen met de bestaande hulpverlening heeft dit aanbod een belangrijke meerwaarde. Met name de spontane contacten tussen de doelgroep en bezoekers – kinderen uit de buurt, collega’s, vrienden, de huisarts… - zijn zeer waardevol. Dom: “We werken vanuit een non-directieve houding, omdat we de inbreng en vrije keuze van de deelnemers vooropstellen. Onze werking is ook niet verbaal omdat veel gasten verbaal niet sterk zijn. Bovendien willen we het beeld vermijden van ‘de zoveelste instelling waar ze naar verwezen zijn’.” Er zijn nóg positieve hefbomen: “De voorbije jaren merkten we dat Kodiel een educatief-recreatief potentieel heeft. Kansarme ouders met kinderen zijn vaak klein behuisd in de grootstad en hebben onvoldoende middelen voor ontspanning. Daarom is Kodiel voor hen elke eerste zaterdag van de maand open. In de zomer kunnen ook doorverwijzers met hun cliënten tijdens een huifkarrentocht een onbezorgde dag beleven. Dat heeft vaak een zeer positieve invloed op hun relatie.” Dit initiatief heeft sinds juni 2001 al een hele voorgeschiedenis achter de rug, maar werd als vzw pas in februari 2008 gesticht. Dom: “We zijn ontstaan binnen het Centrum voor Algemeen Welzijn (CAW) Archipel vzw. Maar binnen die koepel was er weinig ruimte voor nieuwe projecten, wat een financiële druk op de hele werking legde. Bovendien heeft het CAW zijn maatschappelijke zetel in Brussel en ligt Merchtem in Vlaams-Brabant, wat communautaire problemen gaf. Er was voor ons geen geschikt beleidsniveau voor structurele ondersteuning. Nu is onze hele werking in Merchtem en moeten we het stellen met een halftijdse werkkracht. Om continuïteit te garanderen hopen we op één voltijds equivalent personeel en de bijbehorende werkingskosten.” *De naam Kodiel staat voor ‘in het kordeel gaan’, een specifieke manier om met één hand een paard te mennen. In het plaatselijke dialect luidt de uitdrukking: in ‘t kodiel gaan.
2 De hamvraag Hoe komt het dat niet iedereen die dat wil en nodig heeft, voldoende betaald en kwaliteitsvol werk heeft, waardoor het risico op een leven in armoede drastisch vermindert, het welzijn toeneemt en mensen zich maatschappelijk gewaardeerd voelen? En wat valt eraan te doen? Dit is een complexe vraag met een antwoord dat zich over tal van deelantwoorden vertakt. — Duidelijk is in elk geval dat de problematiek van ‘leren en werken’ een gedeelde verantwoordelijkheid is van de betrokken individuen, van de overheid die onder meer instaat voor onderwijs en vorming, en voor stimulansen op de arbeidsmarkt (bv. het streven naar meer diversiteit), en van de sociale partners die mee de arbeidsmarkt vormgeven en ook geacht worden mensen te begeleiden en op te leiden. Die gedeelde verantwoordelijkheid komt goed tot uiting in de afbakening van de risicogroepen onder punt 3, ‘De mensen achter enkele cijfers’. — Maar ook in ‘de beste der werelden’ zal een aantal mensen om diverse redenen niet in staat zijn te beantwoorden aan de eisen die een betaalde baan op de reguliere arbeidsmarkt stelt. Voor hen moeten er alternatieven worden aangeboden en zij hebben recht op voldoende steun om niet in armoede te moeten leven. — De vele dimensies van de problematiek van een aantal mensen die in armoede leven (opleiding en vorming, de gezinssituatie, huisvesting, gezondheid…) bemoeilijken hun tewerkstelling, zeker op de korte termijn. Het is dan ook een misleidende gedachte dat ‘een job’ al hun problemen zal oplossen. De ervaring leert dat die een-op-een relatie er niet is.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
50
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
— Werken kan objectief of subjectief minder aantrekkelijk zijn dan werkloos blijven, en er zijn hindernissen op de weg naar de arbeidsmarkt. Dat verschijnsel heet de werkloosheidsval, en het heeft te maken met een te klein verschil tussen een uitkering en het nettoloon, met het verlies van bepaalde voordelen (zoals de verhoogde kinderbijslag voor leefloontrekkers), met het niet vinden van geschikte en betaalbare kinderopvang, met verplaatsingen en andere kosten, met het toekomstperspectief dat de job (niet) biedt enz. Niet weinig langdurig werkzoekenden hebben hiermee te kampen. — X is een alleenstaande moeder met een jong kind. Ze werkt halftijds in een schoonmaakbedrijf, verdient 730 euro, krijgt daarbovenop een werkloosheidsvergoeding van 200 euro en kinderbijslag van ca. 100 euro. Samen is dat goed voor iets meer dan 1000 euro. Dat bedrag ligt onder de armoederisicogrens. Betaald werk is een dam tegen armoede, zo wordt in deze bladzijden betoogd, maar waterdicht is die dam niet. Naar schatting 4 % van de werkenden in België leeft onder de armoederisicogrens; het Europese cijfer van de working poor wordt door Eurostat geschat op 8%. Vandaar de nadruk die moet worden gelegd op ‘goede jobs’, waarbij het facet verloning uiteraard een inherent en belangrijk deel uitmaakt van de kwalificatie ‘goed’. Lage lonen komen in bepaalde sectoren meer voor dan in andere en ze treffen vooral jongeren. — Er is zoals bekend nogal wat zwartwerk, een vorm van sociale fraude door werkgevers én werknemers. Zwartwerk ondermijnt de sociale zekerheid en zorgt in bepaalde sectoren voor een neerwaartse druk op de arbeidsvoorwaarden. Waarom werken mensen in het zwart? Omdat ze geen toegang vinden tot de arbeidsmarkt of tot de sociale zekerheid, omdat ze het nut van belastingen en bijdragen niet zien, omdat hun sociale uitkering of regulier loon te laag is, omdat er niet voldoende jobs met kwaliteit zijn enzovoort. Opnieuw is dit dus een complexe problematiek. In deze context past de bedenking dat de op zichzelf uiteraard gerechtvaardigde strijd tegen zwartwerk mensen soms in een nog grotere bestaansonzekerheid kan doen verzeilen. Centre d’Éducation et de Formation en Alternance (CEFA): Jongeren grijpen hun (laatste ?) kans 350 jongeren volgen in het CEFA na een doorgaans turbulent schoolparcours twee dagen per week les; de andere drie voltooien ze hun opleiding in een bedrijf. De resultaten zijn er, te meer omdat de jongeren intensief gesteund worden, met bijvoorbeeld voor jonge moeders kinderopvang. ‘De school van de laatste kans’, zo wordt het Centre d’Education et de Formation en Alternance (CEFA) in Namur vaak genoemd. In haar twee vestigingen in Namur en Andenne krijgt het centrum ongeveer 350 jongens en meisjes over de vloer, die in de meeste gevallen een erg turbulent school- en ook sociaal parcours achter de rug hebben. Twee dagen per week volgen zij in het CEFA lessen algemene vorming en ateliers in een brede waaier van domeinen: vakken die met de bouw te maken hebben, industriële technieken, mechanica, verkoop, huishoudhulp… De overige drie dagen werken ze in een bedrijf, waar ze ‘op het terrein’ hun opleiding voltooien; ze krijgen daarvoor ook een kleine beloning in functie van hun leeftijd. ‘Alternerend leren’ heet dit stilaan welbekende principe en het raakt op kruissnelheid. “De formule werkt,” aldus Alain Fossion, coördinator van CEFA. “De jongeren die wij afleveren, worden bijna allemaal aangeworven door de onderneming waar ze stage hebben gelopen. Je kunt zeggen dat ze tijdens hun opleiding voor hun eigen job zorgen. Dankzij de combinatie van theoretische en praktische leerinhouden verwerven ze een bagage waardoor ze zich op de arbeidsmarkt kunnen integreren. Ons doel is hen zelfstandig te maken, waardoor ze in staat zullen zijn om in hun leven echte keuzes te maken.” Jammer genoeg is niet iedereen in staat om deze laatste kans ook te grijpen. “Gemiddeld haakt ongeveer een derde af,” zegt Fossion. “ Dat is niet verschrikkelijk veel als je weet dat wij werken met een publiek dat vaak zonder structuren leeft en gedemotiveerd is. Maar natuurlijk is het nog te veel, en daarom stellen wij alles in het werk
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
51
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
om deze jongeren tijdens hun opleiding te ondersteunen. Zo is een kwart van ons personeel belast met diverse begeleidingsopdrachten: contacten met werkgevers om eventuele problemen te ontmijnen, individuele en familiale opvolging, administratieve hulp… Een van de meest recente initiatieven is de kinderopvang voor jonge moeders. “De zorg voor hun baby is een hinderpaal voor opgroeiende moeders die een opleiding willen volgen. We konden een partnership aangaan met een Naamse crèche. De baby’s van onze leerlingen kunnen er gratis terecht, in een lokaal dat door de jongeren zélf is gerenoveerd. En de crèche kan ook altijd een beroep doen op onze technische ploegen als er problemen zijn met het gebouw. Dat kan gaan van een lek tot een probleem met de verwarmingsketel. Het is een echte win-winsituatie: de jongeren, de baby’s, de kinderverzorgsters en de twee instellingen… Iedereen komt aan zijn trekken.”
ONDERWIJS, VORMING EN COMPETENTIES — Welke kansen mensen op de arbeidsmarkt hebben, hangt in grote mate af van hun vaardigheden, en dus onder meer van een passende vorming. Het onderwijs heeft dan ook een belangrijke taak in de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. De invulling van die taak laat in ons land nog te wensen over. Het onderwijs kwam al ter sprake in het hoofdstuk over ‘Groot worden met te weinig kansen’. Daar bleek dat er in België van gelijke kansen nog geen sprake is: de sociale en ook de etnische afkomst bepaalt, meer dan in veel andere Europese landen, in veel gevallen nog altijd de kansen die jonge mensen in het onderwijs al dan niet krijgen, en dus hun kansen op de arbeidsmarkt. — Ook de bedrijven hebben hier een taak te vervullen en kunnen mee instaan voor de begeleiding en opleiding van werknemers. Zo investeren ze in hun beider toekomst. Behalve de klassieke ‘technische’ opleidingen kan het gaan om opleidingen die de competenties bevorderen en de geletterdheid van werknemers doen toenemen. ‘Geletterdheid’ behelst de kennis en de vaardigheden om via geschreven taal te communiceren en informatie te verwerken. — Belangrijk is ook dat mensen die in hun loopbaan eerder en elders bepaalde competenties hebben verworven, los van een diploma, die vaardigheden kunnen gebruiken om hun positie op de arbeidsmarkt te versterken. Zulke competenties kunnen mensen ook verwerven door vorming, vrijwilligerswerk, bezigheden in de vrije tijd… Levenslang leren is sinds de jaren 1990 een steeds belangrijker thema, ook internationaal bekeken: het betekent dat mensen dankzij steeds nieuwe leerervaringen zich thuis blijven voelen in de veranderende samenleving (en arbeidsmarkt). Enkele actoren die op dit vlak actief zijn, behalve het reguliere onderwijs, zijn: — voor Nederlandstalig België: de Centra voor basiseducatie, de VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding) , Syntra, het onderwijs sociale promotie, de Centra voor Deeltijds Beroepssecundair Onderwijs (CDBSO) en de Centra Deeltijdse Vorming (CDV); — voor Franstalig (en Duitstalig) België: FOREM (L’Office Régional de la Formation Professionnelle et de l’Emploi), Arbeitsamt der Deutschsprachigen Gemeinschaft (ADG), Bruxelles Formation (IBFFP, Institut Bruxellois Francophone pour la Formation Professionnelle), de Etablissements d’Enseignement de Promotion Sociale, de Centres d’Education et de Formation en Alternance (CEFA), het Institut Wallon de formation en alternance et des indépendants et petites et moyennes entreprises (IFAPME), de Entreprises de formation par le travail, de Centres d’éducation permanente.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
52
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
Centrum voor Deeltijds BeroepsSecundair Onderwijs (CDBSO) Oostakker: Dankzij de kringloopwinkel uit de vicieuze cirkel Jongeren in het deeltijds onderwijs krijgen een niet-schools voortraject aangeboden op hun weg naar een job: in ‘hun’ kringloopwinkel leren ze allerlei vaardigheden aan die hen later van pas zullen komen. Met resultaat: velen vinden ‘echt’ werk. En de kansarme gezinnen uit Gent en omgeving leerden intussen óók de kringloopwinkel kennen. Deze onderwijsinstelling biedt deeltijds onderwijs aan jongeren die het voltijdse systeem niet aankunnen. Ze komen twee dagen per week naar school en vullen de andere drie zelf in. Ideaal is dat ze dan werken, maar voor moeilijk bemiddelbare jongeren is dit vaak zeer moeilijk. Hen biedt het centrum een voortraject op een job aan. Op nietschoolse wijze leren ze arbeidsattitudes en sociale vaardigheden aan en ze doen hun eerste werkervaring op. Dat gebeurt in ’t Bazaarke. In 2006 startte de school met deze kringloopwinkel. “Toen we het idee voorstelden, was er bij onze leerlingen onmiddellijk veel enthousiasme en engagement,” vertelt trajectbegeleidster Els Van Doorselaer: “In een maand toverden de jongeren uit de groepen Schilderwerken, Bouw en Onderhoudswerkman met hun praktijkleerkrachten een leeg klaslokaal om tot een prachtige winkel. Een ander lokaal doet dienst als magazijn.” Naast opgeknapte producten zoals fietsen en elektrische toestellen verkopen de jongeren ook seizoensgebonden groenten en planten; die zijn geteeld in de opleiding Groenwerker. In een latere fase richtte de groep Hulp een strijkatelier in. De jongeren wassen en strijken de binnengebrachte kleren voor ze te koop worden aangeboden. Dankzij een beurtrolsysteem komen alle jongeren zonder werkplaats – een kleine dertig van de 45 – in de winkel. Ze leren omgaan met klanten, geven tips rond kledij en uitleg bij de toestellen, werken met de kassa, doen aan teamwerking enzovoort. De vzw Greenbelgium gaf vorming over duurzame ontwikkeling. Sindsdien neemt dit thema een bijzondere plaats in. Ze participeren – met succes – aan (internationale) projecten hierover. “Ondertussen is onze winkel een succes in Oostakker,” weet Van Doorselaer. “Hoofddoel is onze vaak kansarme jongeren de kans te geven ervaring op te doen om sneller een ‘echte’ job te vinden en zo uit de kansarmoede te klauteren. De resultaten zijn er: zowel jongens als meisjes – overigens met zeer verschillende nationaliteiten – vinden regulier werk, in de startfase zeker 32 van de 45. Intussen hebben we de winkel voor iedereen in de lessen geïntegreerd, juist vanwege de interesse bij de jongeren en de resultaten. Een mooi neveneffect is dat dit project het deeltijds onderwijs een positief imago geeft.” Daar blijft het niet bij: de kringloopwinkel richt zich met zijn erg lage prijzen naar kansarme gezinnen uit Oostakker en de Gentse omgeving. Er zijn al vaste klanten en het is opmerkelijk hoeveel gezinnen van de service gebruik maken. Projectsubsidies bij verschillende overheden en organisaties maakten de start van dit project mogelijk en een artikel in de lokale pers zorgde voor veel publiciteit. “Ons project is uniek in Vlaanderen,” zegt Van Doorselaer trots, “maar er zit een addertje onder het gras. De goederen in de winkel geven de mensen gratis en loon- en huurkosten zijn er niet, waardoor de winkel zelfbedruipend is. Maar als er zich een erkende kringloopwinkel in Oostakker vestigt, moeten wij dicht vanwege oneerlijke concurrentie. Gelukkig tempert dit de dynamiek en trots van onze gasten niet.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
53
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
3 De mensen achter enkele cijfers Risicogroepen Enkele risicogroepen lopen merkelijk meer risico op langdurige werkloosheid – en dus op een inkomen onder de armoederisicogrens – dan andere categorieën. We noemen: — laaggeschoolden, — personen met een handicap, — mensen van buiten de EU, — alleenstaande ouders (vooral vrouwen), — jongeren, ouderen, vrouwen. Algemene cijfers — De werkgelegenheidsgraad bedraagt in België 62%. Ter vergelijking: in Europa haalt Denemarken de hoogste score (77%). De cijfers van de drie Gewesten lopen uiteen: Vlaanderen 66,1%, Wallonië 57% en Brussel 54,8%. — De werkloosheidsgraad in België bedroeg in 2007 7,5%. De verschillen tussen de gewesten zijn opmerkelijk: 17% in het Brussels gewest, 11% in het Waals gewest en 4% in het Vlaams gewest. Voor mannen lag het cijfer op 6,7% en voor vrouwen op 8,5%. Er circuleren ook andere, hogere cijfers, waarin bijvoorbeeld ook oudere vrijgestelde werklozen en bruggepensioneerden zijn opgenomen.
Figuur 8: Werkloosheidsgraad 2007 (in %)
België
7,5
Brus s els Hoof ds t. Gew es t V laams gew es t
17,2 4,4
Waals Gew es t
10,5
6,7
Mannen
8,5
V rouw en
18,8
15-24 jaar 6,8
25-49 jaar 50-64 jaar
4,9
Bron: FOD Economie – Afdeling Statistiek, Enquête naar de Arbeidskrachten
— De langdurige werkloosheidsgraad (12 maanden of langer werkloos) bedroeg in 2007 in België 3,8%, wat boven het Europese gemiddelde van 3,0% ligt. Van alle Belgische werklozen is 50,4% al minstens een jaar werkloos.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
54
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
— De vrouwelijke werkgelegenheid is de jongste jaren toegenomen en ging van 44,6% in 1992 naar 55,3% in 2007. Dat cijfer wordt gerelativeerd door het gegeven dat 42,6% van de werkende vrouwen deeltijds werkt, tegenover 7,8% van de mannen. Werkende vrouwen verdienen ook 15% minder dan hun mannelijke collega’s. — Het aantal huishoudens waar niemand betaald werk heeft, is hoog: in België leeft 12,5% van de volwassenen en 13,5% van de kinderen (Eurostat, 2007) in zo’n gezin (De cijfers voor Europa bedragen twee keer 9,3%.). Het risico op armoede is in deze groep bijzonder hoog. — Van de werkenden loopt in België ‘slechts’ 4,2% een verhoogd risico om in armoede te leven. Bij de totale inactieve bevolking bedraagt het percentage 24,3% en specifiek bij de werklozen 31,2%. — Tot de werkenden die een verhoogd risico lopen om in armoede te leven behoren vooral laaggeschoolde jongeren, alleenstaande ouders met kinderen en mensen met deeltijdse of tijdelijke contracten. Het blijkt ook dat sommige armen wel degelijk beroepservaring hebben, maar dan in een marginale sfeer: zwartwerk, klusjeswerk, tijdelijk of slecht betaald werk enz. Opleiding en werkloosheid — Meer dan 80% van de werklozen heeft hoogstens een diploma HSO, 16,5% volgde alleen lager onderwijs of heeft geen diploma. De hooggeschoolden maken 18,7% van de werklozen uit. Het opleidingsniveau speelt dus een belangrijke rol in het risico op armoede: laagopgeleiden lopen een verhoogd armoederisico (22,5%); dat cijfer daalt bij hoogopgeleiden tot 6,7%. — Naar schatting 15 tot 18% van de volwassenen in Vlaanderen is laaggeletterd en heeft dus ernstige problemen om informatie te verwerken (bv. de bijsluiter van medicijnen, werkinstructies, databanken gebruiken enz.). In Wallonië en Brussel wordt geschat dat 1 volwassene op 10 laaggeletterd is, maar men vermoedt dat dit een onderschatting is. Enkele cijfers die dit vermoeden voeden: in de Franse Gemeenschap haalt 28% van de 15-jarigen nauwelijks het laagste leesniveau (PISA-onderzoek) en in 2006-2007 namen bijna 15.000 mensen in de Franse Gemeenschap deel aan initiatieven van alfabetisering en basiseducatie. — Wat werkloze jongeren betreft, zijn er enkele specifieke risicogroepen (in Vlaanderen): uitstromers zonder diploma (35% van hen is na één jaar nog werkloos), degenen met alleen een ASO-diploma (17%) en schoolverlaters in het alternerend leren die tijdens hun studies geen werkervaring konden opdoen (45,4%). — De werkloosheid ligt bij allochtone jongeren merkelijk hoger dan bij hun autochtone leeftijdsgenoten. Zij zijn meer dan gemiddeld laaggeschoold en langdurig werkloos. Zelfs na een opleiding blijft meer dan de helft van hen werkloos. Als ze aan de slag zijn, is dat vaker als arbeider, deeltijds en in een baan die niet vast is. We mogen veronderstellen dat hun loon dus ook lager zal zijn. — 82,4% van de 20-24 jarigen in België hebben minstens een diploma van het hoger secundair onderwijs, een van de beste scores in Europa. Toch is dit nog onder het in de Lissabon-strategie vooropgestelde niveau van 85%. — In 2006 nam 7,5% van de Belgische volwassenen deel aan levenslang leren, wat onder het Europees gemiddelde ligt van 9,6% (EU-27) en nog ver af van de Europese doelstelling van 12,5%.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
55
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
Arktos: Kwetsbare jongeren perspectieven geven De vormingsorganisatie Arktos werkt met maatschappelijk kwetsbare jongeren en doet dat onder meer met een ‘leerwerkplaats’, waar ze arbeidsvaardigheden ontwikkelen. De ouders worden nauw bij de werking betrokken en de vraag blijft toenemen. Arktos is een professionele vormingsorganisatie die werkt met en voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Gert Bortels is coördinator van Arktos Limburg, een van de vier vormingscentra: “We zien steeds meer jongeren tussen 12 en 18 jaar uit de boot vallen: ze zijn schoolplichtig maar spijbelen frequent en vertonen onaanvaardbaar gedrag. Behalve in het onderwijs dreigen ze ook in de hulpverlening niet meer te ‘passen’. Wij benaderen deze jongeren met een gedifferentieerde aanpak. Drie invalshoeken staan centraal: vorming, signaalfunctie en ondersteuning.” Arktos ontwikkelt methodieken die moeten leiden tot het weer opnemen van de schoolloopbaan of die jongeren meer kansen bieden op de arbeidsmarkt. In de leerwerkplaats ontwikkelen de jongeren een schooljaar lang arbeidsvaardigheden. Ze leren in groep sociale en persoonlijke vaardigheden aan en komen in contact met een economisch principe. Bortels: “We willen hen vooral sterker maken en beter wapenen om op een voor hen leefbare manier mee te kunnen in de maatschappij. We vertrekken van hun kwaliteiten en zoeken naar positieve aanknopingspunten. Zo ondersteunen en coachen we hen om iets te maken van hun leven, ondanks vele negatieve ervaringen. Ze kunnen bijvoorbeeld vier tot zes weken werken – onderhoud, reparatie – op wat we ‘Das Boot’ noemen en waarmee we kleine tochten maken. Een keer per week stelt een groep een menu samen dat aan alle aanwezigen in het Arktosgebouw wordt aangeboden. En dan is er onze Streetkicker, een tafelvoetbalspel waarvan we het productieproces aan het ontwikkelen zijn en dat zal worden gedistribueerd. Het spel kan in openlucht geplaatst worden in buurten en wijken en het prototype is nu klaar.” “De jongeren, meisjes zowel als jongens met diverse culturele achtergronden, komen naar de leerwerkplaats onder meer via de school, de jeugdrechtbank en de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg. Ze komen uit het secundair onderwijs (ASO, TSO en BSO), het deeltijds (beroeps)onderwijs en Syntra (leercontract). Jaarlijks bereiken we gemiddeld ongeveer 250 jongeren: 60% doorloopt een traject dat uitmondt in werk, de voortzetting van de schoolloopbaan of een meer gepaste opleiding,” aldus Bortels. Arktos Limburg vertrekt van een constructief partnerschap waarin de samenwerking met de ouders essentieel is. Bij elke stap worden zij uitgenodigd. Dit wordt door iedereen als zeer positief ervaren. “De vraag neemt niet af,” verduidelijkt Bortels. Dat is ook te merken aan de groei van de Limburgse afdeling: in drie jaar tijd kwamen er tien personeelsleden bij. De huidige ploeg van 24 medewerkers wordt voor 80% gefinancierd met niet-structurele middelen van verschillende overheden en projectgebonden financiering. “Het is eerder verontrustend te moeten vaststellen dat de groep ‘maatschappelijk kwetsbare jongeren’ jonger en groter lijkt te worden. Het zijn uiterst kwetsbare kinderen die weinig zelfvertrouwen hebben, voortdurend aan zichzelf twijfelen en niet in hun eigen kunnen geloven. Een plek vinden in de samenleving is voor hen een traject van lange adem.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
56
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
4 Wat doen de overheden? De Grote Keuzes Centraal in de recente Europese en ook Belgische politiek inzake werkgelegenheid staat het streven naar een hogere arbeidsparticipatie (dat is de totale activiteits- of werkzaamheidsgraad en de arbeidsinzetbaarheid van mensen). 70% tewerkstellingsgraad tegen 2010 is het vooropgestelde doel; België zit momenteel aan ca. 62% en het Europese cijfer bedraagt 64,3%. Deze prioriteit leidt tot maatregelen om werklozen op de arbeidsmarkt in te schakelen (door vorming en reïntegratieprojecten) en om jobs te creëren, ook voor laaggeschoolden. Activering is een topprioriteit en wordt in ons land onder meer ter harte genomen door de OCMW’s, die duurzame (her)inschakeling als doel stellen. Bij het streven naar een hogere werkzaamheidsgraad zijn er kritische geluiden te horen: zo is er een structureel tekort aan jobs voor laaggeschoolden, ligt de verantwoordelijkheid voor werkloosheid en dus inactiviteit niet alleen bij de werkloze, en is er het probleem van de kwaliteit van jobs. Het streven mag ook niet betekenen dat de sociale uitkeringen zouden worden afgebouwd. De EU-ambitie om de meest concurrentiële economie ter wereld te worden legt veel nadruk op de kwantiteit van de arbeid, zo wordt beweerd, ten nadele van facetten als kwaliteit, sociale cohesie, duurzame ontwikkeling… NAP Sociale Inclusie Het Nationaal Actieplan sluit aan bij het algemene beleid inzake werkgelegenheid en de arbeidsmarkt. Sinds 2001 wordt ‘activering’ in de plannen dan ook naar voren geschoven als een belangrijke beleidsprioriteit: er zijn financiële stimuli, werkloosheidsvallen worden aangepakt en de sociale economie wordt verder uitgebouwd. Daarnaast staat ook ‘meer diversiteit op de arbeidsmarkt’ hoog op de agenda, met de bijbehorende specifieke, gedifferentieerde maatregelen om die arbeidsmarkt voor sommige (risico)groepen toegankelijk(er) te maken. Dit zijn in een notendop de doelstellingen van het Nationaal Actieplan Sociale Inclusie 2006-2008: — het verhogen van de werkzaamheidsgraad van specifieke doelgroepen tegen 2010: * vrouwen: tot 60% (2006: 54,0%) * laaggeschoolden: tot 50% (2006: 40,1%) * personen met een handicap: tot 50% (2005: 35,6%) Ook meer jongeren en oudere werknemers moeten aan de slag kunnen gaan. — de werkloosheidsgraad van mensen met een niet-EU-nationaliteit (31,1% in 2006) moet tegen 2010 op hetzelfde niveau komen als die van werknemers met EU-nationaliteit (7,7% in 2006); — een hogere deelname aan levenslang leren, met name van mensen met een laag opleidingsniveau; — het percentage jongeren (18/24 jaar) zonder diploma HSO en die geen opleiding/vorming meer volgen moet naar omlaag: van 13% (2005) naar 10% (2010).
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
57
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
Tabora: Ervaring, engagement en rust voor ‘moeilijke’ jongeren Schoolmoeë jongeren worden door de ervaring en rust van vrijwilligers-senioren geholpen om alsnog hun diploma te halen en zo meer kansen te hebben op de arbeidsmarkt: dat is de kruisbestuiving die in het project Trivia jaarlijks voor zowat tachtig jongeren plaatsvindt, met groot succes. En er wordt gedroomd van méér… “Hier kruisen de wegen elkaar van schoolmoeë jongvolwassenen die toch een diploma secundair onderwijs willen behalen, en senioren die hen daarbij begeleiden”. Marie-Jeanne Sente is al jarenlang coördinator op vrijwillige basis van vzw Tabora, die binnen de sociale economie erkend is met het arbeidszorgcentrum Den Atelier in Kruibeke en een werkplek in de stad Antwerpen. De belangrijkste pijler van de werking is genoemd is naar de antieke godin Trivia (‘Driesprong’), zij die de weg wijst aan mensen die op een kruispunt staan. De jongeren, op jaarbasis een tachtigtal, komen naar Trivia via mond-aan-mondreclame, CLB’s, scholen die interesse hebben en folders. De meesten zijn niet leerplichtig, een vierde is dat nog wel. Sente: “Het zijn de zogenaamde ‘moeilijke’ jongeren, die enkele jaren bleven zitten en voor wie scholen vaak geen uitweg zien. Wij merken dat ze niet leermoe zijn, maar vooral problemen hebben met de schoolse context. Die verdwijnt hier.” De jongeren komen een jaarlang een twintigtal uur per week naar Trivia. Een vrijwilliger-senior begeleidt hen in duo, in een persoonsgebonden leertraject dat vertrekt van het leren zich goed te voelen in wat men doet en het opbouwen van een eigen verantwoordelijkheid. De voorbereiding van de examens van de Centrale Examencommissie staan centraal, maar ook taallessen aan allochtonen en/of analfabeten blijven een noodzaak. De Vlaamse senioren zijn vrijwilligers die meestal via mond-aan-mondreclame bij het project betrokken raken of door een toevallig contact. In totaal rekent de vzw op een constante aanwezigheid van vijftien senioren-begeleiders op jaarbasis. “Behalve hun expertise zijn ook hun levenservaring, relativeringsvermogen, tijdsengagement en rust voor onze cursisten van onschatbare waarde,” aldus Sente. Andere senioren worden door het OCMW naar het arbeidszorgcentrum gestuurd op basis van artikel 60 (tewerkstelling). Zij worden in de werking ingeschakeld voor de restauratie van meubelen en het stofferen van stoelen en zetels. Bijzonder aan deze groep is dat het nagenoeg allemaal hooggeschoolde allochtonen zijn met weinig kansen op een reguliere job op hun opleidingsniveau. Na één à twee jaar bij Tabora vinden ze hun weg op de arbeidsmarkt. De ‘revalorisatie’ is voor hen uitermate belangrijk, net als het respect dat hier voor oudere mensen wordt betoond. Gemiddeld doet een jongere na één jaar intensieve begeleiding zijn examen voor de Examencommissie. De slaagpercentages voor de afgelegde vakken zijn indrukwekkend: in de zittijd van najaar 2007 bedroegen die ongeveer 80%. Verschillende cursisten vinden hun weg naar het hoger onderwijs en/of een goede job. De jongeren betalen 250 euro per jaar voor de begeleiding, lesmateriaal, verzekering en kopies inbegrepen. In samenspraak met Tabora wordt dit bedrag gespreid afbetaald. Als dat niet haalbaar is, bespreekt de organisatie met het OCMW of er extra financiële inspanningen mogelijk zijn. Ook kleinere giften of de opbrengst van een tombola komen van pas. “Naast de mensen die tewerkgesteld zijn binnen artikel 60, zijn we verplicht om met vrijwilligers te werken. Dat geeft een kracht aan onze werking. Het zijn vaak ‘kleinigheden’ die ons met de rug tegen de muur zetten: de treintickets naar Brussel voor de Examencommissie, de stapels kopies van alle leerplannen die elke jongere telkens opnieuw moet afgeven. De senioren van hun kant vragen feedback, ondersteuning, lesmateriaal en vervoersonkosten,” onderstreept Sente. Toch weerhoudt hen dit er niet van verder te werken én te dromen: een tweede vestiging in Kruibeke, een voorbeeldproject met jongeren die schoolmoe en ziek zijn, jongeren helpen die terugkomen voor begeleiding bij hun hogere studies, het uitdragen van het project bij seniorenverenigingen…
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
58
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
Activering op maat en met grenzen Activering als uitweg uit de armoede is dus al een aantal jaren een prioriteit in het Europese en Belgische armoedebeleid. Mensen in armoede activeren betekent in het beste geval dat je ze op hun maat in de samenleving integreert, rekening houdend met hun mogelijkheden en beperkingen. Voor een heel aantal werklozen zal dit betekenen dat hun (her)intrede dankzij een passende job op de reguliere arbeidsmarkt het doel wordt, na een lang of minder lang voortraject. Voor anderen is dat niet het geval – zij kunnen bijvoorbeeld in het circuit van de sociale economie terecht, hebben nood aan gespecialiseerde hulpverlening of gaan vrijwilligerswerk doen – ofwel is er een meer omvattend integraal werktraject op maat nodig, omdat bij sommigen de problematiek ruimer is dan ‘alleen maar’ het niet kunnen betreden van de arbeidsmarkt. Het kan niet genoeg worden herhaald: een betaalde job biedt ontegensprekelijk dé bescherming tegen armoede. Daar past wél een kanttekening bij: een job is niet alleenzaligmakend. Mensen in armoede moeten ook op andere vlakken ondersteund worden: emotioneel, op het vlak van hun zelfvertrouwen en zelfbeeld, wat levenskwaliteit betreft (huisvesting, schuldbemiddeling…). Activering moet dan ook op maat gebeuren en met aandacht voor de nazorg. Het traject zal ook niet altijd uitmonden in betaald werk. Dat hangt mede af van competenties van mensen. Als hiermee geen rekening wordt gehouden, zijn de activeringseffecten in de meeste gevallen niet duurzaam. Activering en de (her)integratie in de samenleving verlopen bovendien ook via onbezoldigd werk, niet alleen via betaalde tewerkstelling. Er zijn de jongste jaren diverse initiatieven genomen om het vrijwilligerswerk structureel op te waarderen en positieve aandacht te geven. Diversiteit Dat iedereen toegang moet hebben tot werkgelegenheid – anders gezegd: dat er tegen discriminatie moet worden opgetreden en dat de arbeidsmarkt de sociale realiteit moet weerspiegelen – blijft ook een hoofddoelstelling van het federale beleid en dat van de Gewesten. Dat gebeurt in overleg met de sociale partners. De hierboven genoemde kansengroepen, en nog enkele andere doelgroepen die ver van de arbeidsmarkt staan, staan centraal in dat beleid: ouderen, mensen van een andere etnisch-culturele herkomst, personen met een handicap, armen, ex-gedetineerden, laaggeletterden. Bedrijven die ter zake plannen ontwikkelen, kunnen onder bepaalde voorwaarden een beroep doen op subsidies van de overheid (zie bijvoorbeeld www.werk.be/ beleid/div/ en http://diversite.wallonie.be/). De jongste jaren zijn ook heel wat initiatieven genomen inzake de trajectbegeleiding van risicogroepen. De vraag blijft volgens sommigen of ook de meest kwetsbare (en dus ‘moeilijkst inzetbare’) werkzoekenden de passende aandacht krijgen. Kinderopvang en andere initiatieven tegen de werkloosheidsval De Vlaamse overheid keurde in 2007 een actieplan goed dat ingaat tegen de zogeheten ‘werkloosheidsval’. Er kwamen belastingmaatregelen waardoor de inkomsten uit werk interessanter worden (de belangrijkste hefbomen op dat vlak zijn federaal), er is meer en meer flexibele kinderopvang en er worden initiatieven genomen inzake goedkope mobiliteit. Het activeringsbeleid staat of valt met het wegwerken van de val: als de levenskwaliteit met een job niet verbetert, wordt zo’n beleid immers ongeloofwaardig. Ook in Wallonië staat de strijd tegen de werkloosheidsvallen op de politieke agenda.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
59
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
Figuur 9: Evolutie van percentage deeltijds werkenden in België, 1995-2007 50
40
30 % 20
10
0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Totaal
Mannen
V rouw en
Bron: FOD Economie – Afdeling Statistiek, Enquête naar de Arbeidskrachten
Het blijkt dat vrouwen veel meer parttime werken dan mannen. Zij passen hun arbeidssituatie meer aan de gezinssituatie aan, zeker als er kinderen zijn. Kinderopvang is dan ook een belangrijke factor in gelijke participatiekansen. En dan met name kinderopvang die toegankelijk is voor gezinnen met lage inkomens. Nog te vaak kan een werkloze niet ingaan op een jobaanbod omdat er te weinig kinderopvang is. En omdat hij/zij geen job heeft, komt hij/zij niet in aanmerking voor voorrangsregels in de kinderopvang, een vicieuze cirkel. De diverse regeringen werken aan de uitbreiding van de buitenschoolse en flexibele opvang van kinderen.
ONDERNEMENDE WERKLOZEN Het is voor mensen die werkloos zijn of over weinig of geen middelen beschikken niet gemakkelijk om zich als zelfstandige te vestigen en een eigen bedrijf(je) op te richten. In deze problematiek zijn er de jongste tijd interessante evoluties en ontstaan er initiatieven: — het microkrediet: kansarmen komen bij de traditionele banken maar moeilijk aan een krediet, terwijl er bij een aantal mensen in precaire omstandigheden een reële behoefte aan is. Microkredieten zijn een goed instrument voor hun economische en sociale integratie. Wat microkredieten betreft, is er in België het federale Participatiefonds (dat mede is ontstaan vanuit de Koning Boudewijnstichting), in Franstalig België de coöperatieve Crédal en in Nederlandstalig België de coöperatieve Hefboom; — ook opleiding en toeleiding zijn van belang. Mensen moeten een basiskennis hebben om als zelfstandige te beginnen en ze moeten op steun kunnen rekenen. In dat licht zijn er, behalve de belangenbehartigers van ondernemers, ook de activiteitencoöperaties – daar kunnen werkzoekenden hun project uittesten zonder hun sociale rechten te verliezen – en de sociale bedrijvencentra, waar sociaal zwakkere starters en mensen met plannen advies krijgen, maar ook werkruimten en onthaal- en secretariaatsdiensten.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
60
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
L’Entrep’eau: Een milieu-, sociaal en… gezellig project Om kwetsbare mensen te herintegreren is soms een voortraject nodig waarin ze weer zelfvertrouwen krijgen en in een werkomgeving leren functioneren. Dat is wat dit project in de sociale economie aanbiedt: L’Entrepeau recupereert en verkoopt tweedehands meubels en andere voorwerpen die ze bij mensen ophaalt. En – niet onbelangrijk bij integratieprojecten – er heerst een gezellige sfeer in de winkel en bij de maandelijkse brocante! Voor ze dankzij een opleiding of een job aan hun ‘echte’ herintegratie kunnen beginnen, is het voor een aantal kwetsbare mensen bijzonder nuttig dat ze eerst een soort ‘vooropleiding’ krijgen, waarin ze weer zelfvertrouwen opdoen en afspraken en uurroosters leren respecteren. In een rustige omgeving en dankzij een bezigheid die hen sterker maakt vinden ze zo weer aansluiting bij de realiteit van een werksfeer. Dat is wat het sociale-economieproject L’Entrep’eau in Bastogne hen aanbiedt. De hoofdactiviteit – het recupereren en doorverkopen van tweedehandsmeubels en andere objecten – dient diverse doelstellingen, zegt Emmanuelle Joachim, de coördinatrice van de vereniging: “Wij bieden de mensen een ophaaldienst aan waardoor ze bij ons ouwe voorwerpen die nog in goede staat zijn, kwijt kunnen. Die belanden dan niet zomaar bij het groot vuil, maar ze worden zorgvuldig nagekeken en gesorteerd. Ofwel verkopen wij ze in onze winkel in de staat waarin ze verkeren aan liefhebbers van antiek of mensen met een bescheiden inkomen, ofwel worden ze opgekalefaterd en hersteld in ons schrijnwerkers- en schildersatelier. Van het afval proberen wij nog zoveel mogelijk onderdelen te recupereren; de rest gaat naar het dichtstbijzijnde containerpark. Onze werkwijze heeft dus zowel een milieu- als een sociale kant.” Én een gezelligheidsfactor, mogen we er rustig aan toevoegen. L’Entrep’eau beschikt namelijk over een sociaal wassalon en een cafetaria die ook dienstdoen als ontmoetingsplekken. Klanten van de tweedehandswinkel en stagiairs van de vooropleiding treffen elkaar er bij een koffie of een huissoepje. Ook de ‘warme’ omgeving draagt bij tot het hersocialiseren van mensen. Dat is met name het geval tijdens de maandelijkse brocante op de zondagse parking van L’Entrep’eau. Stagiairs krijgen hier de kans om een heel aantal werkervaringen op te doen: meubels herstellen, schilderen, verhuisoperaties, verkoop, sorteren, het cafetaria openhouden… Ze verwerven vaardigheden en krijgen een gepersonaliseerde opvolging. Het project krijgt echter te kampen met toenemende concurrentie uit de privésector: “Mensen hebben de neiging om voorwerpen waarvoor ze nog een prijs kunnen krijgen, te verkopen aan commerciële ondernemingen. Ons halen ze er alleen nog maar bij voor het waardeloze afval. En soms worden we verward met de ophaaldienst voor groot vuil,” betreurt Emmanuelle Joachim. Wie een zolder heeft die opgeruimd moet worden en die nu volgestouwd staat met ouwe rommel en kleine ‘schatten’: weet voortaan dat L’Entrep’eau u gratis komt verlossen, en dat voor een goed doel. Op aanvraag komen ze zelfs naar de vier uithoeken van het land.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
61
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
De meerwaardeneconomie In een samenwerkingsakkoord (2005-2009) stelden de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten de verdere uitbouw van een meerwaardeneconomie voorop. Die streeft niet alleen zuiver economische doelstellingen na, maar ook sociale, ecologische en ethische. Het akkoord is gebaseerd op twee pijlers van de meerwaardeneconomie: de sociale economie en het maatschappelijk verantwoord ondernemen. 1. De sociale economie
Een omzet van 1 miljard euro en 50.000 arbeidsplaatsen: dat is vandaag de dag bij benadering de omvang van de snel groeiende sociale economie in België, die zich naast de privé- en de openbare sector ontwikkelt, vooral in de steden. Bedrijven in de sociale economie willen winst maken en duurzaam zijn, zoals alle privébedrijven, maar dat is niet hun eerste doel. Ze willen ook en vooral maatschappelijke meerwaarden – zeg maar: maatschappelijke ‘winst’ – creëren: kansengroepen integreren en groeikansen geven op de arbeidsmarkt en in de samenleving, milieubewust produceren, ethische producten maken, diensten verlenen aan de lokale gemeenschap, streven naar een grotere rechtvaardigheid en meer menselijkheid… Inkomsten worden herverdeeld, het beheer gebeurt autonoom, er wordt met democratische besluitvorming gewerkt, en ‘maatschappelijke inbedding’, ‘sociale en culturele diversiteit’ en ‘duurzame ontwikkeling’ staan centraal. Het gaat concreet om beschutte en sociale werkplaatsen, kringloopcentra, invoegbedrijven (bedrijven die een aantal langdurig werkzoekenden tewerkstellen), activiteitencoöperatieven, bedrijven voor vorming door arbeid enzovoort. Binnen deze sociale-economie-initiatieven nemen ook de buurt- en nabijheidsdiensten een belangrijke plaats in. Deze bedrijven en initiatieven krijgen verschillende vormen van steun van de diverse overheden (financiële steun, beleidscoördinatie, startcentra die beginnende ondernemingen steunen), onder meer als Sociale Inschakelingsbedrijven. Mensen tewerkstellen die uitgesloten zijn van de arbeidsmarkt en hen een springplank bieden naar een duurzame job is een belangrijk doel. Deze bedrijven spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van de jeugdwerkloosheid, met name van laaggeschoolde jongeren. 2. Maatschappelijk verantwoord ondernemen
‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen’ betekent dat ondernemingen en ook de overheden structureel én op vrijwillige basis sociale en milieuoverwegingen in hun beleid inkapselen, in nauw overleg met hun stakeholders: klanten of gebruikers, personeel, aandeelhouders, leveranciers, de buurt. Dergelijke ondernemingen zijn ook gevoelig voor de tewerkstelling van kansengroepen. Dit wordt onder meer gestimuleerd door de federale Commissie Duurzame Ontwikkeling, die een actieplan ‘duurzaam ondernemen’ heeft ontwikkeld.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
62
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
Wonen en werken: meer werk en minder energieverbruik voor kansengroepen Een koppeling van werk in de sociale economie en energiebesparing voor mensen die het niet breed hebben: dat is in een notendop het project Energiesnoeiers van Wonen en Werken. Mensen uit kansengroepen doen er kennis op en zijn betrokken bij de werking. Hun maatschappelijke integratie is het ultieme doel. In 2007 werd de Leuvense organisatie Wonen en Werken ‘ambassadeur sociale economie en energie’. “We kregen de nominatie als praktijkvoorbeeld van hoe de sociale economie tewerkstelling creëert door energiebesparende maatregelen,” zegt commercieel verantwoordelijke Magda Peeters. “We werkten een project uit rond rationeel energiegebruik bij senioren en minvermogende huurders en eigenaars, samen met de Bond Beter Leefmilieu en Stad Leuven.” Met Wonen en Werken werd ook de Koepel van Vlaamse Kringloopcentra (KVK) tot ambassadeur benoemd voor het gezamenlijke project Energiesnoeiers. Energiesnoeiers zijn mensen uit kansengroepen die worden opgeleid om energiesparende ingrepen uit te voeren bij gezinnen met een laag inkomen. Momenteel nemen in Vlaanderen zowat zeventig organisaties uit de sociale economie deel aan het project. De KVK groepeert en ondersteunt alle actieve en toekomstige energiesnoeiersbedrijven. Peeters: “We zijn steeds op zoek naar innovatieve manieren om onze doelstelling – kansengroepen emancipatiekansen bieden in een arbeidscontext – te verwezenlijken. Het project Energiesnoeiers sluit daar naadloos bij aan. In het najaar 2007 startten we met energiesnoeiers ‘kleine maatregelen’, scans die we uitvoeren bij huurders en eigenaars met beperkte financiële middelen. Dat wordt gevolgd door een energieteam ‘grotere maatregelen’, waarvan de vijf deelnemers zich specialiseren in dakisolatie. Wij plannen voor hen een doorgedreven opleiding, onder meer door de inschakeling van het Aarschotse bedrijf Ecobouw.” Het project heeft diverse doelen: tewerkstelling van kansengroepen, energiebesparing, de verhoging van de woonkwaliteit, hulp bij de aanpak van energiearmoede en sensibilisering. “Als ambassadeur willen we graag onze expertise uitdragen. Organisaties uit Brussel en Wallonië hebben interesse om het model van de energiesnoeiers op te starten en er vonden al uitwisselingsdagen plaats,” aldus Peeters. Wonen en Werken ziet de energiesnoeiers als opstapje naar een duurzame uitwisseling en samenwerking rond bio-ecologisch bouwen. Wonen en Werken startte vanuit een buurtwerking en is twintig jaar actief. Het is een verzamelnaam voor twee vzw’s: Wonen en Werken Opleiding en Wonen en Werken Tewerkstelling. De organisatie is erkend als een buurt- en nabijheidsdienst en sociale werkplaats voor Leuven en omgeving. In al die jaren bouwde ze een indrukwekkende lijst op van activiteiten, projecten, diensten en partnerschappen. Peeters besluit “Eigen aan onze werking is dat we de deelnemers of arbeiders in een krachtige leeromgeving plaatsen. Daarbij stimuleren we het collectieve en individuele leren en de betrokkenheid bij de werking. Vorming en trajectbegeleiding zijn middelen om te komen tot een output die verder reikt dan ‘alleen maar’ tewerkstelling en/of doorstroming. De uiteindelijke streefdoelen zijn de individuele ontplooiing en maatschappelijke emancipatie van onze mensen uit de kansengroepen. Arbeid hanteren wij als hefboom voor maatschappelijke integratie.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
63
(Blijven) leren en werken, twee hefbomen tegen armoede
6 Tot besluit Een betaalde job is een ‘koninklijke weg’ om armoede te vermijden en een gepaste, ‘levenslange’ scholing en opleiding helpen om aan zo’n job te komen. Dat rechtvaardigt de volle nadruk die de thema’s ‘leren’ en ‘werken’ krijgen in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Het recht op arbeid is ook een recht op burgerschap. Die nadruk mag er niet toe leiden dat andere facetten uit het oog worden verloren: de blijvende noodzaak aan sociale bescherming, de maatschappelijke en persoonlijke zinvolheid van ander dan betaald werk, de noodzaak aan een ‘sociale economie’ in de meest brede zin van het woord. Het verhaal van maatschappelijke rechten en plichten heeft inderdaad nog een derde hoofdpersonage: de capaciteiten van individuele mensen. Heel veel overheidsinitiatieven én verenigingen en organisaties met honderden vrijwilligers spreken die capaciteiten aan, vaak met resultaat. Mensen voelen zich (opnieuw) gewaardeerd en nuttig, doen contacten op, groeien door enz. Kortom, het verhaal van leren en werken is er een van het recht van mensen om hun talenten te kunnen ontwikkelen en zo uit de armoede en de uitsluiting te ontsnappen. Tot slot geven we een overzicht van enkele uitdagingen die in dit hoofdstuk aan bod kwamen met suggesties van concrete antwoorden die een schenker daarop kan geven: Uitdagingen
Voorbeelden van wat een schenker kan doen
Kinderen uit kansengroepen gelijke kansen in het onderwijs geven
Een vereniging steunen die huiswerkbegeleiding organiseert voor kansarme (allochtone) kinderen
Laaggeschoolde jongeren integreren op de arbeidsmarkt via begeleid leren op de werkvloer
Als bedrijf stageplaatsen en materiaal ter beschikking stellen voor de opleiding van leerlingen uit het deeltijds beroepsonderwijs
Kansarme jongeren via opleiding of werk helpen om de cirkel van de armoede te doorbreken
Jongeren ondersteunen via studietoelagen, microkredieten of tijdelijke participaties voor het opstarten van een eigen zaak of onderneming
Werk op maat of arbeidszorg bieden aan mensen die tijdelijk of blijvend niet in aanmerking komen voor de reguliere arbeidsmarkt
Financiële steun geven aan een invoegbedrijf of een kringloopcentrum dat langdurig werkzoekenden een springplank biedt naar een duurzame job
Voldoende betaalbare kinderopvang voorzien opdat ook voor kansarme vrouwen met kinderen vorming en een betaalde job haalbaar zijn
Een organisatie bijstaan die kansarme vrouwen met kinderen mogelijkheden tot kinderopvang biedt en hen begeleidt om een gepaste opleiding of job te vinden
De werkzaamheidsgraad van specifieke doelgroepen zoals ouderen en personen met een handicap verhogen
Investeren in aangepaste werkstations voor personen met een handicap
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
64
ARMOEDE IN VEEL TALEN
“Mijn ouders hebben helemaal niet kunnen studeren. Ze hebben trouwens alleen maar de lagere school gedaan. Mijn generatie, ik heb het middelbaar bijna afgemaakt. Ik zou liever hebben dat mijn kinderen tot op het einde zouden geraken. En ik wil al het mogelijke doen dat ik kan doen voor hen, zodat ze het kunnen maken.” “Bij mijn ouders, toen we in Libramont woonde, hadden we Italiaanse en Belgische buren. Er waren buiten ons geen Turken in onze straat, en mijn moeder ging ’s middags op de koffie bij haar vriendinnen naast de deur. Ze sprak heel goed Frans. Het is gebeurd toen we hier kwamen wonen, in een buurt waar meer Turken zijn, dan is ze al haar Turkse vriendinnen beginnen op te zoeken. Ze is haar Frans beginnen te verliezen.” (Twee citaten uit het KBS-rapport Armoede bij personen van buitenlandse herkomst, 2007) “Als mensen stromend water hebben en een kamer voor de kinderen en weten wat studeren is, dan krijg je een heel ander verhaal, ook als ze thuis Berbers spreken.” (Herman Frooninckx, directeur HAM, Mechelen, in: Slaagkansen van allochtone jongeren in het Vlaamse onderwijs. Betrokkenen aan het woord, Koning Boudewijnstichting, 2006)
Recent onderzoek2 bracht voor het eerst de armoede bij enkele grote groepen mensen van buitenlandse herkomst in België in beeld, en dat beeld is schrikbarend: zo leeft meer dan de helft van de Marokkaanse en Turkse migranten onder de armoederisicogrens. Het thema is in veel gemeenschappen nog taboe en wetenschappelijke gegevens zijn schaars. Er is hier dan ook sprake van een omvangrijk en tot nu toe onderschat en ongezien probleem. Het is bovendien een kwestie met ingrijpende maatschappelijke gevolgen, die een hypotheek legt op de totstandkoming van een veelkleurige en harmonieuze samenleving. De nauwe verwevenheid van armoede en migratie is in de strijd tegen armoede een nieuw gegeven en vergt op een aantal vlakken een bijzondere aanpak. Wat zeggen de cijfers en wie zijn de betrokkenen? Wat zijn mogelijke pistes en hefbomen? Welke ‘goede praktijken’ zijn er in ons land?
EEN GEMEENSCHAPPELIJKE EN EEN APARTE PROBLEMATIEK Armoede bij mensen van buitenlandse afkomst vertoont de bekende oorzaken, kenmerken en gevolgen die ook in de andere hoofdstukken aan bod komen: geen of te weinig opleiding, geen job, een problematische huisvesting, meer gezondheidsproblemen, een beperkt sociaal netwerk. Die hoofdstukken gaan dus óók over allochtonen. En zoals voor alle mensen die in armoede leven, is ook voor déze groep armoede een problematiek met veel factoren die op elkaar inhaken. Daarnaast zijn er ook eigen facetten. In de eerste plaats is dat het gegeven dat niet-Europese migranten op al deze domeinen systematisch slechter ‘scoren’ dan andere groepen. We concentreren ons in dit hoofdstuk op enkele andere specifieke aspecten van de armoedeproblematiek bij allochtone mensen, voor zover die momenteel bekend zijn. (Dat is in de eerste plaats het geval voor Italiaanse, Marokkaanse en Turkse migranten, veel minder voor bijvoorbeeld mensen uit zwart Afrika, Azië, Oost-Europa….)
2) Armoede bij personen van buitenlandse herkomst. Rapport van een onderzoek over de relatie tussen migratie en armoede (2007).
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
65
Armoede in veel talen
SIAL: Lubbekenaren helpen vluchtelingen Een 20-tal Lubbekenaren zet zich al jaren vrijwillig in voor de vluchtelingen in de gemeente. Integratie is het doel en daartoe worden de meeste diverse activiteiten en vormen van hulp georganiseerd en aangeboden, waaronder ook intrestvrije leningen. Een informeel netwerk van een 20-tal Lubbekenaren die zich sinds 1999 vrijwillig inzetten voor het onthaal en de ondersteuning van vluchtelingen: dat is SIAL, het Steunpunt Integratie Asielzoekers Lubbeek. Een van hen is Christine D’aes: “De meesten leerden we kennen toen ze als kandidaat-politiek vluchteling aan het OCMW van Lubbeek werden toegewezen. Wij oordelen niet over de motieven waarom mensen vluchten en maken geen onderscheid tussen vluchtelingen met of zonder papieren. Iedereen kan rekenen op begrip, bijstand en gastvrijheid. Samen met de vluchtelingen vechten wij voor hun rechten en kansen. Deze mensen hebben er alle belang bij zich zo goed en snel mogelijk in onze maatschappij te integreren. We willen complementair werken aan het OCMW en andere officiële instanties, die niet voor elk specifiek probleem een oplossing op maat kunnen bieden.” De groep ontplooit zeer diverse activiteiten: informatie verstrekken over het samenleven hier, hulp bieden bij het zoeken naar werk en opleidingen, materiële steun aanreiken zoals kleding en huisraad, wekelijkse Nederlandse lessen, ontmoetingsmomenten organiseren, vervoer en begeleiding naar artsen en ziekenhuizen, hulp bij de schoolkeuze van kinderen, fungeren als tussenpersoon bij oudercontacten, hulp bij de asiel- en of regularisatieprocedure, het organiseren van feesten als ontmoetingsmomenten tussen Lubbekenaren en vluchtelingen… In 2007 kreeg SIAL 10.000 euro van het Armoedefonds en richtte hiermee een rollend fonds op voor intrestvrije leningen aan vluchtelingen om zo meer mogelijkheden te bieden op het vlak van wonen, arbeid en opleiding. “Die behoefte was er al langer,” aldus D’aes. “Het voorschieten van de kosten voor het inslaan van stookolie, de aankoop van een wasmachine, het volgen van opleidingen en intensieve taalcursussen, het overbruggen van wachttijden voor het ontvangen van steun zoals kinderbijslag en werkloosheidsuitkering…: we deden het al jaren. Maar zo blokkeerden we ons beperkte budget, dat afkomstig is van giften, en kwam de financiële hulp voor de ondersteuning van schoolactiviteiten, het lidmaatschap van verenigingen, de familiale verzekering... in het gedrang.” De afbetaling van de interestloze leningen – wanneer beginnen, ritme, duur – wordt individueel afgesproken en opgevolgd. D’aes: “Doordat we iedereen persoonlijk kennen, kunnen we werken op basis van een wederzijds vertrouwen. We laten ook altijd weten dat wat we doen en geven geen formeel recht is, en dat ze moeten proberen zo vlug mogelijk zelfredzaam te zijn.” De vereniging bereikt momenteel een 100-tal personen, van wie een 10-tal families met een renteloze lening. D’aes besluit: “We hebben momenteel een zeer goede en dynamische vrijwilligersploeg. Voor de financiële hulp knopen we de eindjes aan elkaar: we ontvangen privégiften, er worden benefietavonden georganiseerd en we zoeken financiering bij bedrijven. Maar we missen vooral tijd. We zouden meer tijd willen vrijmaken voor uitstapjes met de kinderen en families. Ook dát maakt deel uit van het vertrouwen, de betrokkenheid bij de samenleving, en integratie.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
66
Armoede in veel talen
1 De hamvraag Hoe komt het dat de armoedecijfers bij grote groepen mensen van buitenlandse herkomst zoveel hoger liggen? De arbeidsmarkt De arbeidsmarkt biedt een groot deel van de verklaring. De kloof tussen de kansen van autochtonen op de arbeidsmarkt en die van mensen van niet-EU-afkomst is nergens groter dan in België. De cijfers (zie ook hieronder) zeggen onder meer dat: 1. bij de niet-Europeanen het totaal aantal arbeidskrachten (werkenden en werkzoekenden), in het bijzonder bij Turken en Marokkanen, lager ligt dan bij andere groepen. Dat is met name bij vrouwen het geval; 2. niet-Europese burgers, vooral Turken en Marokkanen, sterk worden getroffen door werkloosheid. Het cijfer bedraagt bij hen 38%; 3. de integratie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt moeizaam verloopt en de werkloosheid bij hen veel hoger ligt dan bij autochtone jongeren. Ook na een uitgebreid traject (met opleiding) slaagt nog geen 60% van de allochtonen erin aan de slag te gaan. En zelfs hooggeschoolde Turkse of Marokkaanse jongeren moeten volgens onderzoek veel langer zoeken naar hun eerste job; 4. niet-Europese migranten vaak banen hebben met lagere lonen, minder goede werkomstandigheden en meer jobonzekerheid. Sommigen spreken van een ‘etnostratificatie’ van de arbeidsmarkt. Hoe komt het dat zoveel mensen van niet-Europese origine problemen hebben op de arbeidsmarkt? Hier dienen zich een aantal verklaringen aan, die vaak met elkaar verband houden: er is het lage onderwijs- en opleidingsniveau van velen. Daardoor zijn ze niet klaar voor de eisen van de huidige arbeidsmarkt, in de eerste plaats van de kwalitatieve jobs op die markt. Verder is er de ontoereikende kennis van het Nederlands/Frans, zijn er culturele verschillen en andere familiestructuren, en is er sprake van discriminatie bij werkgevers en bij klanten. Ook bepaalde verblijfsstatuten (van tijdelijke aard) of het ontbreken daarvan werpen hindernissen op om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt.
Werkvormm: In een recordtijd naar de arbeidsmarkt Werkvormm wil mensen die ver van de arbeidsmarkt staan, vooral laaggeschoolde en taalzwakke nieuwkomers, opleiden, motiveren en steunen. De vereniging doet dat in een breed partnership en met onder meer een succesvolle en kortdurende opleiding… De vzw Werkvormm is een erkende activerings-, werkervarings- en opleidingsorganisatie in de stad Antwerpen. Ze richt zich tot een publiek van werkzoekende werklozen, vooral mensen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. “We ontwikkelen nieuwe projecten en methodieken om deze mensen te bereiken, te activeren, op te leiden en op psychosociaal vlak te ondersteunen. Ons doel is dat ze doorstromen naar een dagvullende activiteit als vrijwilliger, naar een vervolgopleiding of, bij voorkeur, naar tewerkstelling in het reguliere arbeidscircuit,” aldus coördinator Chris Bryssinckx. “Gemiddeld zijn hier op dagbasis honderd deelnemers actief, van wie tot 95% laaggeschoolde taalzwakke nieuwkomers. De meesten ontvangen een leefloon.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
67
Armoede in veel talen
In 2007 startte de organisatie met het project Negen weken: een negen weken durende opleiding tot containerhersteller resulteerde in 90% slaagkansen op een job. “Negen weken verwijst naar negenweker, een vroege aardappelsoort die in nauwelijks negen weken oogstbare aardappels oplevert,” legt Bryssinckx uit. “Dat wilden we ook met onze beroepsopleiding bereiken. Het gaat om een ‘smalle’ sector die voornamelijk gericht is op het havengebied – een twintigtal bedrijven met 1100 à 1200 werknemers – maar er is een grote vraag naar opgeleide mensen. En dat vergroot de kans op de doorstroming van onze cursisten.” Er werden veertig deelnemers, overwegend OCMW-cliënteel, toegeleid. De doelgroep stond zeer ver van de arbeidsmarkt: allochtoon of nieuwkomer, beperkte kennis van het Nederlands, geen werkervaring, geen of weinig vooropleiding, soms een strafblad, slechte mobiliteit, een algemene achtergestelde positie met de bekende armoedekenmerken: schulden, slechte huisvesting, ontoereikende (school)begeleiding van de kinderen… Na een jaar proefdraaien werden de prognoses bewaarheid. Van de veertig deelnemers legden er 35 een succesvol traject af en kregen een contract bij een werkgever. In 2008 werd het succesverhaal verankerd met middelen van het Europees Sociaal Fonds en in samenwerking met de VDAB; ook de Stad Antwerpen, de uitzendsector en de bedrijven werken mee. Het is nu een continue opleiding met flexibele in- en uitstapmomenten, inspelend op de behoefte van de markt. Er stromen dit jaar een 50-tal mensen door. De verankering was nodig om de dure opleiding te financieren. Bryssinckx besluit: “Bij een multiproblematische groep leert onze ervaring dat het niet enkel de afstand tot de arbeidsmarkt is die de slaagkansen op het vinden van werk bepaalt, maar ook en vooral de motivatie. Volgens ons is werk de belangrijkste factor voor integratie. En op negen weken een vak leren met een vrijwel gegarandeerde kans op tewerkstelling is vermoedelijk de kortste weg naar het doorbreken van een achtergestelde positie.”
Op zoek naar andere factoren — De arbeidsmarkt biedt niet de enige verklaring voor de hoge armoedecijfers bij allochtone mensen. Armoede heeft ook met uitgaven te maken. In dit verband ervaart een aantal migranten de sociaal-cultureel bepaalde dwang om verwanten in hun land van herkomst financieel te steunen, hoewel zij het hier zélf moeilijk hebben. Die druk geldt met name voor de eerste en de twee generatie, voor wie de situatie in hun land van herkomst een belangrijk referentiepunt blijft. — Er is kennisarmoede bij veel migranten die in een armoedesituatie leven: vaak hebben ze te weinig kennis van de taal maar ook van de maatschappij waarin ze leven, zoals het schoolsysteem. Hierdoor kent een aantal van hen bijvoorbeeld ook hun rechten en de sociale voorzieningen niet. Dit gebrek aan ‘cultureel en sociaal kapitaal’ verhoogt de kans op armoede én het werkt door op de volgende generatie(s). Er zijn ook nog te weinig allochtone rolmodellen die het belang van dat cultureel kapitaal in het licht stellen. — Er is het fenomeen van de discriminatie op grond van de etnische afkomst van mensen. Dat doet zich zowel op de arbeidsmarkt voor als elders en het vormt uiteraard een ernstige rem op de sociaal-economische integratie. Discriminatie heeft ook belangrijke demotiverende gevolgen, en lang niet alleen bij de gediscrimineerde zelf. — Autochtone armen zijn al een eind ver in het zich organiseren: er is veel ervaringskennis opgedaan, de verenigingen nemen deel aan het politieke debat, ze wegen op het beleid enz. Dat is voor allochtone armen nog weinig het geval: daar is amper mobilisatie of collectieve actie. Armoede staat in de zelforganisaties nog niet vaak op de agenda.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
68
Armoede in veel talen
CIMIC: Meer kansen voor kleuters In dit project leren toekomstige leraren kleuteronderwijs hoe je omgaat met kansarme allochtone kleuters, een erg belangrijke groep als het over schoolachterstand gaat. De Mechelse KHM investeert daartoe in de opleiding van de studenten én in de betrokkenheid van de ouders van de kleuters. Hóe belangrijk het kleuteronderwijs is in het verbeteren van schoolresultaten, blijkt ook uit OESO-analyses. “Veel projecten in verband met de problematische schoolloopbaan van allochtonen zijn gericht op leerlingen uit het secundair en lager onderwijs.” Joke Simons is wetenschappelijk medewerker aan het Centrum voor Intercultureel Management en Internationale Communicatie (CIMIC), een expertisecentrum aan de Katholieke Hogeschool Mechelen (KHM). “Met onze tutoring van allochtone kleuters benadrukken we dat ook in het kleuteronderwijs belangrijke vaardigheden en attitudes worden ontwikkeld die bepalen of kinderen op het einde van de derde kleuterklas voldoende schoolrijp zijn voor het lager onderwijs. De achterstand van veel leerlingen begint híer en ze halen die nooit meer in.” Het project startte in het schooljaar 2007-2008. Het biedt aan vijftig allochtone kleuters uit de derde kleuterklas extra schoolse activiteiten aan om vaardigheden te ontwikkelen, zoals taalstimulering, voorlezen en ruimtelijke oriëntatie, én het reikt de laatstejaarsstudenten van de opleiding Leraar Kleuteronderwijs aan de KHM extra ervaring aan in het werken met (kans)arme allochtone kleuters. De keuze van de kinderen gebeurde na observaties door de studenten en in samenspraak met de kleuterleid(st)ers. Ongeveer 85% van de studenten – ook zij zijn met vijftig – behaalde een diploma BSO of TSO. De meesten hebben ouders die zelf hoogstens een diploma secundair onderwijs behaalden en vier zijn zelf van allochtone origine. Uit een bevraging van oud-studenten bleek dat zij zich in het omgaan met diversiteit en interculturaliteit onvoldoende competent voelden. Om het project een maximale kans op slagen te geven, investeert de KHM hier stevig in. De studenten en begeleidende docenten krijgen drie vormingssessies van een CIMIC-begeleider en er werd een wereldburgertraject ontwikkeld in samenwerking met non-profitorganisaties. De studenten maken daarbij kennis met methodieken en materialen waardoor ze op eigen niveau en op kleuterniveau rond diversiteit kunnen werken. Er is ook een luik over armoede, waarin ze leren over de gevolgen van armoede, luisteren naar getuigenissen van betrokkenen en hulpverleners, en omgaan met methodieken die de sector ontwikkelde om met kansarme ouders om te gaan. De ouders van de kleuters werden één keer uitgenodigd om het project te bespreken, en nadien ook zoveel mogelijk op de activiteiten. Hun betrokkenheid kost veel energie en tijd. Ze reageerden veeleer terughoudend, maar als een ouder eenmaal participeert, verlaagt de drempel om ook andere ouders te overtuigen. Simons: “Het was voor ons belangrijk om ouders – veelal de moeders – bij activiteiten te betrekken. We wilden hen vooral op een speelse wijze vaardigheden aanreiken om de schoolrijpheid van hun kinderen te bevorderen.” Een studentengroep organiseerde tien activiteiten voor kansarme en allochtone ouders, met doorgaans meer dan tien deelnemers. Andere studenten werkten aan een stimuleringsaanbod – wereldoriëntatie en bewegingsopvoeding, muzische vorming, taal en wiskundige initiatie – voor een vlottere overgang van de kleuter- naar de lagere school, rekening houdend met etnische diversiteit. Deze tools kunnen worden uitgeleend in de bibliotheek van de school. Simons besluit: “Het proefproject was een goede start. We willen dit als een vast onderdeel van de stage van onze studenten inbouwen. Maar de extra activiteiten met de kinderen en de ouders, en het extra materiaal kosten jaarlijks gemakkelijk 10.000 euro extra. Onze middelen komen van externe kanalen, onder meer van de provincie Antwerpen.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
69
Armoede in veel talen
Het onderwijs Wie zegt arbeidsmarkt, zegt onderwijs. Zoals bekend dreigen vooral laaggeschoolden op de huidige arbeidsmarkt uit de boot te vallen, in tegenstelling tot de periode waarin veel migranten naar België kwamen. Hoe lager het opleidingsniveau, hoe kleiner de kansen op werk en hoe hoger het armoederisico. De cijfers spreken in dit verband boekdelen: — 63% van de Turken en Marokkanen volgde geen of slechts lager onderwijs (vergelijk: 30,5% van de Belgen) — 6% van de Turken en Marokkanen is hoog opgeleid (vergelijk: 28,5% van de Belgen) — 56,6% van de niet-Europeanen volgde ten hoogste lager middelbaar onderwijs (vergelijk: 46,4% van de Belgen) Anders gezegd: allochtone jongeren hebben minder slaagkansen in het onderwijs. Er stromen er weinig door naar het hoger onderwijs, en ook als ze daar geraken, stromen ze moeilijker door. Er is in het Belgische onderwijs nog altijd sprake van een grote ongelijkheid in kansen, ook voor migranten van de tweede (en derde) generatie. Zie hierover ook het hoofdstuk (Blijven) Leren en werken. Hoe komt dat? De meningen over de oorzaken van het onderwijsprobleem en over hun relatieve gewicht lopen uiteen en zijn deels ideologisch bepaald. Hebben we het vooral over een sociale kwestie of over een etnisch-cultureel probleem? En wie draagt de verantwoordelijkheid: het onderwijssysteem en de scholen (de aanbieders) of de ouders en hun kinderen (de gebruikers). Het gaat in elk geval om een kwestie waarin een combinatie van factoren een rol speelt en waarin de diverse partijen hun rol moeten opnemen om dit te verhelpen. Duidelijk is ook dat de (on)kennis van de onderwijstaal een belangrijk element is, naast de gebrekkige beheersing van de eigen moedertaal. Hoe dan ook, de verantwoordelijkheden zijn verdeeld, en liggen bijvoorbeeld ook bij het bedrijfsleven en het middenveld. Drukkingsgroepen en verenigingen, waaronder ook zelforganisaties, hebben op dit vlak een belangrijke sensibiliserende taak.
TUTORAAT Met ‘tutoraat’ worden alle initiatieven bedoeld waarbij ervaren studenten op een gestructureerde manier leerlingen helpen en ondersteunen bij hun studies; het gaat zowel om allochtone als autochtone leerlingen. Het tutoraat is een goed instrument om de instroom en doorstroom van jongeren in het (hoger) onderwijs te bevorderen. De schoolresultaten verbeteren, jongeren ‘leren leren’ en ze krijgen ook meer zelfvertrouwen. Er is nog een belangrijk aspect: allochtone tutors fungeren als rolmodellen voor hun jongere ‘collega’s’. Die rolmodellen zijn er nog te weinig. Het rapport Student tutoring. Good practices in België (een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, 2007) bevat een aantal goede praktijkvoorbeelden voor instellingen uit het hoger onderwijs die een tutorship-project willen opstarten. Aan de hand van concrete voorbeelden, getuigenissen en verhalen van betrokkenen zelf wordt ook aangegeven hoe men daadwerkelijk kan werken aan hogere slaagkansen van allochtone jongeren in het onderwijs.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
70
Armoede in veel talen
Schola ULB: De tutor, tussen leraar en grote broer Met de schoolloopbaan van veel jongeren van allochtone afkomst loopt het mank, wat een hypotheek legt op hun integratie. De ULB pioniert sinds bijna twintig jaar met een tutoraat. Universiteitsstudenten, vaak zelf van allochtone afkomst, begeleiden jongeren in het middelbaar onderwijs. Ze motiveren hen, helpen hen met bepaalde problemen en geven vooral ook vertrouwen. Diverse studies hebben aan het licht gebracht dat er proportioneel minder jongeren van buitenlandse herkomst in hun schoolloopbaan slagen en een diploma hoger secundair onderwijs behalen. Oorzaken zijn de minder goede kennis van de onderwijstaal en een familiale omgeving waarin sprake is van achterstelling of die weinig motiverend is. De ongelijkheid in de toegang tot beroepen met (hoge) diplomavereisten legt een hypotheek op het slagen van het integratieproces en op de totstandkoming van een harmonieuze multiculturele samenleving. Een van de meest doeltreffende initiatieven om iets aan dit onevenwicht te doen is het studententutoraat. De Franstalige Vrije Universiteit Brussel (ULB) verricht op dit vlak pionierswerk. Het tutor-programma dat zij in 1989 opzette is zich sindsdien blijven ontwikkelen en er werd een zelfstandige vzw voor in het leven geroepen: Schola ULB. Die heeft vandaag de dag contacten met meer dan twintig Brusselse scholen, zowel in het vrij als in het gemeenschapsonderwijs. Een honderdtal tutors begeleidt jaarlijks meer dan 1500 leerlingen. De regelmatige evaluaties van het project tonen de relevantie en het nut van de aanpak aan. Waar gaat het over? “Het principe is eenvoudig,” antwoordt Marie Kuyl, coördinatrice van Schola ULB. “Universiteitsstudenten die vaak zelf een migratieachtergrond hebben, spelen de rol van ‘deskundigen’ voor jongeren van buitenlandse afkomst en/of die te kampen hebben met achterstelling, en die in de hoogste klassen van het middelbaar onderwijs zitten. Over het algemeen op woensdagmiddag gaan ze naar de scholen en geven ze daar bijles aan kleine groepjes leerlingen. Het zijn vrijwilligers die contractueel vergoed worden als jobstudent. Zij ondersteunen op die manier de leraren en bieden voor diverse schoolvakken doelgerichte hulp aan. Op die manier proberen we mislukkingen te vermijden en willen we óók de meest gemotiveerde leerlingen voorbereiden op hogere studies.” Er maakt dus een nieuwe actor zijn opwachting in de scholen: de student-tutor. “Behalve een pedagogische steun in enge zin is zo’n tutor ook een rolmodel waarmee adolescenten zich kunnen identificeren. In hun eigen omgeving ontbreekt het immers vaak aan mensen die een geslaagde schoolcarrière achter de rug hebben,” merkt Marie Kuyl op. De tutor is al een beetje een leraar (prof), maar hij is er ook voor jou (proche). Het is een soort oudere broer of zus die raad geeft, oriënteert, aanmoedigt, opnieuw vertrouwen geeft… Zo iemand doet dat met des te meer effect als hij- of zij zélf afkomstig is uit een milieu dat sociaal of cultureel achtergesteld is.
2 Enkele cijfers 1. Over hoeveel personen gaat het? Op 1 januari 2008 verbleven 971.448 mensen van buitenlandse nationaliteit legaal in België, of 9,11% van de totale bevolking. Meer dan de helft van hen zijn burgers van EU-landen (de EU van de 15), met daarbij Italianen als de grootste groep. Bij de niet-Europeanen zijn Marokkanen en Turken de grootste groepen. Er zijn sterke regionale verschillen, die te maken hebben met de migratiegeschiedenis: er leven meer Italianen in Wallonië en meer dan 80% van de Marokkanen leeft in Brussel en Vlaanderen. De helft van de Turken woont dan weer in Vlaanderen. Met deze cijfers moeten we uiterst voorzichtig omspringen: veel nakomelingen van migranten zijn Belg (door geboorte of naturalisatie) en vallen als zodanig buiten de vreemdelingencijfers! Hier rijst het belangrijke probleem van de definitie van ‘allochtoon’ en ‘van buitenlandse herkomst’. Naargelang van de definitie lopen de cijfers sterk uiteen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
71
Armoede in veel talen
Figuur 10: Armoede volgens herkomst
60 50 40
% 30 20 10 0 België
Italië
Buiten Europa
Turkije
Marokko
He r k om s t % onder armoederis ic ogrens
% dat erv aart moeilijk tot z eer moeilijk rond te komen
Bron: Bea Van Robaeys, Jan Vranken, Nathalie Perrin en Marco Martiniello, Armoede bij personen van buitenlandse herkomst. Rapport van een onderzoek over de relatie tussen migratie en armoede, Koning Boudewijnstichting, 2007
2. Wat is in België het verband tussen etnische/nationale herkomst en het risico op armoede? De cijfers zijn dramatisch en bevestigen wat ook al in buurlanden werd vastgesteld. Zo liggen de armoedecijfers bij allochtone mensen in Nederland en Frankrijk twee tot zelfs vier keer hoger dan bij autochtonen. Wat België betreft: — mensen van niet-Europese afkomst lopen globaal één kans op drie om in armoede te leven; — naar schatting 55,5% van de mensen van Marokkaanse afkomst en 59% bij degenen van Turkse origine hebben een inkomen beneden de armoedegrens. Voor mensen van Italiaanse afkomst bedraagt dat cijfer 21%; — hoeveel mensen hebben een maandinkomen onder de 500 euro: 4,1% van de Belgen, 38,7% van de mensen van Turkse en 25% van Marokkaanse herkomst. Als we ‘minder dan 750 euro’ als grens nemen, komen daar nog eens 29% Turken en 44% Marokkanen bij; — meer dan de helft van de kinderen die in arme gezinnen opgroeien (zie de set van indicatoren in het hoofdstuk Groot worden met te weinig kansen), heeft volgens de cijfers van Kind & Gezin buitenlandse wortels. 3. Hoe ervaren mensen zelf de armoede? Hebben zij het naar eigen zeggen moeilijk om rond te komen? Dit zijn de percentages van de mensen die op deze vraag positief antwoorden: Belgen: 12,2% Italianen: 18,8% Turken: 29,2% Marokkanen: 37,7%
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
72
Armoede in veel talen
Er is bij mensen van Turkse en Marokkaanse herkomst een grote kloof tussen degenen die onder de armoederisicogrens leven en degenen die vinden dat ze maar moeilijk rondkomen: de tweede groep is veel kleiner. Anders gezegd: er is een kloof tussen de feitelijke leefomstandigheden en de perceptie daarvan. De vraag is waarmee mensen zich mentaal vergelijken, wat hun referentie is om hun eigen situatie te evalueren. Zo hebben in vergelijking met arme mensen in de landen van herkomst armen het hier relatief goed; maar in vergelijking met veel Belgen hebben veel allochtone mensen het hier niet goed. De eerste vergelijking wordt vooral door de oudere generaties nog gemaakt, de tweede door de jongere generaties. Die voelt zich dan ook meer gedepriveerd. Opmerkelijk: veel oudere migranten vinden dat de huidige nieuwkomers het veel gemakkelijker hebben dan zij ooit, en dat er voor de nieuwelingen meer mogelijkheden zijn (opvang, taalcursussen, aandacht…).
Form’Anim: Van transithuizen tot referentiepersonen Form’Anim richt zich tot de meest kwetsbare mensen van buitenlandse herkomst: asielzoekers, vluchtelingen, mensen zonder papieren. Allemaal hebben ze te kampen met diverse vormen van uitsluiting. De vereniging helpt hen met sociaal en juridisch advies, taalcursussen, ontmoetingsmomenten, kinderopvang, huisvesting, én ze biedt ook verblijfsmogelijkheden. Ze stimuleert verder de groei van sociale netwerken bij deze mensen. Sinds een tiental jaar concentreert de vereniging Form’Anim in Seraing haar werking op een publiek van gedwongen nieuwkomers: mensen die asiel aanvroegen, vluchtelingen, mensen zonder papieren… Ze moeten ook minder dan tien jaar in België verblijven. De meer dan zeshonderd mensen die de vereniging met haar activiteiten bereikt, hebben in totaal zomaar even 46 nationaliteiten; Russen en Kongolezen vormen de grootste groep. De afkomst van deze mensen en hun specifieke situaties zijn erg verschillend, maar ze delen ook een aantal factoren die tot uitsluiting leiden: schrijnende financiële en materiële armoede, een precair statuut, gebrek aan kennis van de taal en cultuur van het gastland, een moeilijke (of zelfs geen) toegang tot regulier werk. Dat is de reden waarom Form’Anim op verschillende vlakken diensten aanbiedt. De gebruikers kunnen een beroep doen op de sociale en juridische permanentie voor hulp en raad op diverse domeinen: hun asiel- of regularisatieaanvraag, administratieve dossiers, problemen met schulden of met hun gezondheid… Er zijn alfabetiseringscursussen en praatgroepen in het Frans waardoor ze de noodzakelijke basiscompetenties kunnen verwerven met het oog op hun integratie, en er zijn socialiserende gemeenschapsactiviteiten, zoals naaiateliers en de ervaringsuitwisselingsgroep ‘Corps et paroles’, waar ze elkaar ontmoeten… Een sociale integratiedienst begeleidt mensen die in de procedure op een punt gekomen zijn waarop ze toegang kunnen krijgen tot de arbeidsmarkt. Sinds kort is er ook kinderopvang voor de allerkleinsten om hun ouders – vooral dan alleenstaande moeders die in isolement leven – te laten deelnemen aan de activiteiten. De vereniging focust ook in het bijzonder op huisvesting: Form’Anim beheert zelf een vijftiental gemeubelde verblijven, met een capaciteit van in totaal vijftig bedden; die zijn bestemd voor mensen van wie de asielaanvraag loopt. Als die eenmaal ontvankelijk is verklaard, helpt de vzw hen om huisvesting te vinden in de gemeente die hun is toegewezen. Er staat ook een dienst ‘Un toit pour toi’ op stapel, bedoeld om mensen die het moeilijk hebben te begeleiden bij het zoeken naar een decente woonst en om te bemiddelen tussen eigenaars en huurders. Oók specifiek voor de werking van Form’Anim is dat de vereniging de totstandkoming van solidariteitsnetwerken tussen de nieuwkomers zelf stimuleert. Mensen van buitenlandse afkomst die al minstens vijf jaar in België wonen en die zelf het integratieparcours van nieuwkomers hebben moeten afleggen, volgen een opleiding om hen meer vertrouwd te maken met onze instellingen: scholen, banken, de gezondheidssector, het politieke landschap… Binnen hun eigen gemeenschap kunnen zij daarna dienstdoen als referentiepersoon.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
73
Armoede in veel talen
3 De mensen achter de cijfers De 20ste-eeuwse migratie naar België is begonnen met de zogeheten ‘gastarbeiders’ die als (goedkope) werkkrachten naar hier kwamen om in de mijnen en andere zware industrieën te werken. De grote groepen die toen zijn gekomen, vormen nog altijd de grootste gemeenschappen ‘mensen van buitenlandse afkomst’: Italianen, Marokkanen en Turken. Veel gastarbeiders hebben een tijdlang gedacht dat ze zouden terugkeren. Dat bleek gaandeweg niet het geval te zijn, maar zowel de ontvangende gemeenschap als de ‘gasten’ namen onder meer om die reden jarenlang nauwelijks initiatieven met het oog op integratie, bijvoorbeeld wat taal en onderwijs betreft. De kinderen van de gastarbeiders – ‘de tweede generatie’ – groeiden hier op en intussen is er ook al een derde generatie. Bovendien zijn er intussen ook andere groepen migranten die in België hun leven proberen op te bouwen: mensen uit Oost-Europa – al dan niet EU-landen – en uit Balkanlanden, uit zwart Afrika en uit landen als Iran, Oekraïne enz. Generatiearmoede? Veel migranten van de eerste generatie hanteren nog steeds het referentiekader van de samenleving waar ze vandaan kwamen. Die gerichtheid op het ‘thuisland’ maakt dat ze armoede niet als zodanig ervaren – velen waren vroeger overigens ook aan het werk als ‘gastarbeiders’ en waren niet ‘arm’ – én dat ze niet investeerden in een toekomst voor hun kinderen in het ‘land van aankomst’. Ze kochten bijvoorbeeld ook minder vaak een huis, maar spaarden of investeerden in het land van herkomst. Gevolg: de nieuwe generatie heeft kansen gemist om de nodige kennis en vaardigheden op te doen, en heeft het moeilijk op de arbeidsmarkt, ook omdat de jobs van hun vaders intussen verdwenen zijn (mijnbouw, zware industrie). Ze komen in veel gevallen in ‘slechte’ jobs terecht: zwartwerk, ongezonde arbeidsomstandigheden, … Er dreigt met andere woorden een nieuwe generatiearmoede.
La Bobine: Cursussen voor de moeders dankzij kinderopvang La Bobine richt zich vooral tot vrouwen van allochtone afkomst en hun jonge kinderen. Jonge moeders volgen er taal- en alfabetiseringscursussen terwijl hun kinderen worden opgevangen, wat voor veel moeders nieuw is. Tegelijk wordt er gewerkt aan de relatie tussen ouders en kinderen. Doel is een vlottere toekomstige schoolcarrière van de kids mogelijk maken. La Bobine biedt nog allerlei diensten aan én richtte recent een gemeenschappelijke buurttuin in. In de multiculturele wijk Droixhe en Bressoux-bas in de Luikse banlieue kent zowat iedereen La Bobine. Sinds zowat twintig jaar ijvert de vereniging voor een harmonieuze ontwikkeling van gezinnen met een migratieachtergrond. Haar activiteiten richten zich in de eerste plaats tot vrouwen en jonge kinderen, en zijn in de loop van de jaren talrijker en diverser geworden. Veel energie blijft gaan naar alfabetiseringswerk: meer dan honderd vrouwen van buitenlandse afkomst volgen cursussen lezen en schrijven, en ook Frans. De meesten zijn niet of erg laaggeschoold en verblijven sinds kort in België in het kader van een gezinshereniging of ze dienden een asielaanvraag in. Voor hun jonge kinderen wordt er opvang georganiseerd, wat aan diverse noden tegemoetkomt, aldus pedagogisch coördinatrice MarieAnne Muyshondt: “Aan de ene kant kunnen de moeders hierdoor uiteraard de opleiding volgen. Maar de opvang biedt ons tegelijk ook een kans om ons tot de gezinnen te richten en om het toekomstige schoollopen van de kinderen een zetje te geven, want dat is vaak problematisch. Die ondersteuning van de ouder-kindrelatie is dankzij interne vormingssessies een bekommernis geworden die de hele ploeg hier deelt: lesgeefsters, animatrices, maatschappelijk werksters. Daar kwam recent nog een speelplein bij voor de kinderen van nul tot drie jaar, wat de sociale banden in de wijk versterkt,” voegt directrice Geneviève Culot daar nog aan toe.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
74
Armoede in veel talen
In samenwerking met enkele moeders werd ook een film gemaakt – in vijf talen! – om de werking van deze onthaalplek voor te stellen. “Wij hebben expliciet gekozen voor een visuele aanpak om de film ook toegankelijk te maken voor ongeletterde mensen en voor wie geen Frans kent. Het is een bijzonder nuttig instrument, omdat kinderopvang in groep voor ons doelpubliek een vaak volstrekt onbekende praktijk is. Het is dan ook belangrijk dat je goed uitlegt waar het over gaat en dat je de moeders geruststelt,” legt Geneviève Culot uit. In de lokalen van La Bobine bevinden zich ook een sociale en juridische begeleidingsdienst, vinden er informatie- en sensibilisatieactiviteiten plaats en komen diverse partners over de vloer, waaronder de ONE (het Franstalige Kind & Gezin) met haar consultaties… Het meest recente project is de gemeenschappelijke buurttuin. Geneviève Walhin is sociaal begeleidster: “Wij beschikken bij Droixhe over een terrein dat de vrouwen zelf mogen bewerken. Zo krijgen zij de kans om vaardigheden die ze in hun land van herkomst hebben verworven te valoriseren en kunnen ze zich tegelijk voorzien van gezonde en goedkope groenten. Hierdoor krijgen onze activiteiten over gezonde voeding ook een praktischer en concreter karakter…”
Echtgescheiden vrouwen Migrantengemeenschappen krijgen in toenemende mate met echtscheidingen te maken. De situatie van de alleenstaande vrouw (met kinderen) is na zo’n scheiding vaak zorgwekkend. Een scheiding wordt in bepaalde gemeenschappen lang niet altijd aanvaard en er is sprake van stigmatisering en zelfs verstoting. Daarbij komt dat veel vrouwen op de arbeidsmarkt een zeer zwakke positie hebben: door het sociaal-culturele rollenpatroon hebben ze nooit gewerkt, en hun opleiding en talenkennis laten te wensen over. Dat schept grote problemen. Nieuwkomers ‘Nieuwkomers’ zijn mensen die minder dan tien jaar geleden naar België zijn gekomen als asielzoeker, werker, student (met de bedoeling zich te vestigen), nakomer in het kader van gezinshereniging of clandestiene migrant. Bij niet-EU-nieuwkomers duiken er specifieke problemen op: zo ondervindt een aantal mensen problemen in verband met de erkenning van hun diploma. Anderen hebben geen of te weinig beroepservaring en werken hierdoor vaak onder hun niveau. Ook het verblijfsstatuut kan een rem zetten op tewerkstelling én op huisvesting, waardoor deze mensen in een precaire situatie kunnen belanden.
Aïcha: Een levensproject voor niet-begeleide buitenlandse minderjarigen ‘Niet-begeleide minderjarigen’ heten ze officieel, jongeren die zonder hun ouders en zonder papieren naar België komen. Aïcha onthaalt hen, richt activiteiten in en biedt deze jongeren, die doorgaans met een veelheid aan problemen kampen, individuele begeleiding aan: wat zijn hun noden en problemen? Wat zijn hun verwachtingen en welke stappen moeten ze daarvoor zetten? De jongeren zijn altijd welkom in de warme en open lokalen van Aïcha, waar ze uit hun sociaal isolement kunnen treden. In het jargon van hulpverleners heten ze ‘niet-begeleide buitenlandse minderjarigen’ (nbbm), jonge nieuwkomers van nog geen 18 die in België verblijven zonder hun ouders en met een onzeker verblijfsstatuut of zonder papieren. Tot hen richt Aïcha zich in de eerste plaats, een Brusselse vzw die is erkend als proefproject in de jeugdhulp. De diensten die hier worden aangeboden omvatten een permanente opvangdienst, gemeenschappelijke activiteiten en individuele begeleiding die voor sommigen begint als voogdij, conform de wet van december 2002. Zo’n voogdij houdt in dat er op veel dimensies wordt gewerkt, omdat bij deze jongeren die in een situatie van uitsluiting leven, de problemen zich vaak opstapelen: huisvesting, schoollopen, gezondheid en een psychische kwetsbaarheid die te wijten is aan het uiterste moeilijke parcours dat ze achter de rug hebben. “De eerste taak
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
75
Armoede in veel talen
van de voogd is om samen met de jongere een balans op te maken: hoe ziet zijn of haar leven eruit, wat zijn de behoeften en verwachtingen? Daarna proberen we samen te werken aan een duurzame oplossing en een echt ‘levensproject’,” preciseert Anne Graindorge, de directrice van de vereniging. “De adolescenten die wij opvangen hebben beproevingen meegemaakt waardoor ze kwetsbaar zijn geworden, maar die hen ook gesterkt hebben. Het is naar die capaciteiten dat de ploeg van Aïcha op zoek gaat om ze aan te spreken. Dat doen we door te luisteren naar de jongeren – wat zijn hun behoeften, verlangens, moeilijkheden, vragen… - door hen te informeren over de positieve en negatieve gevolgen die bepaalde stappen, beslissingen of gedragingen met zich mee kunnen brengen en door hen te begeleiden naar zelfstandigheid.” Jaarlijks worden op deze manier verschillende tientallen jongeren begeleid. Aïcha stelt de jongeren open en warme lokalen ter beschikking, waar ze een luisterend oor vinden en andere jongeren kunnen ontmoeten. Anne Graindorge: “Er zijn er die gewoon even bij de permanentie binnenspringen om dag te zeggen, een beetje te praten of even op internet te surfen. Andere komen hier met hun problemen of hebben meer concrete vragen, bijvoorbeeld over ondersteuning op school of hulp bij hun administratie. Het hele jaar door organiseren wij creatieve expressieateliers (muziek, dans, zang, toneel…) – en ook stages tijdens de schoolvakanties, waar een gemengd publiek op afkomt: de jongeren brengen dan kameraden uit de wijk of van hun school mee. Zo worden er banden gesmeed en zie je dat onze ‘niet-begeleide buitenlandse minderjarigen’ geleidelijk aan uit hun isolement treden. Dat is een noodzakelijke voorwaarde voor een geslaagde sociale integratie.”
Mensen zonder papieren Er verblijven in ons land mensen zonder verblijfsdocumenten, met daarbij ook niet-begeleide minderjarigen ‘zonder papieren’. Mensen zonder papieren – of die wachten op mogelijke papieren – zijn uiteraard een bijzonder kwetsbare groep bij de personen van buitenlandse afkomst. Door hun statuut hebben ze nauwelijks rechten en kunnen ze bijvoorbeeld niet (officieel) werken. Gevolg: onzekerheid, armoede, een gebrekkige of geen huisvesting, gezondheidsproblemen voor een aantal. Volwassenen in een dergelijke situatie hebben geen recht op maatschappelijke dienstverlening, wel op dringende medische hulp, waarbij het begrip ‘dringend’ overigens in de praktijk uiteenlopend wordt geïnterpreteerd. (Mensen zonder papieren hebben ook geen toegang tot de verplichte ziekteverzekering.) Kinderen zijn er iets beter aan toe: zij hebben recht op onderwijs; ze hebben ook recht op bijstand in natura, maar dan alleen in een federaal opvangcentrum. Veel van de betrokken ouders zien ervan af om voor hun kinderen deze hulp aan te vragen. Mensen die clandestien in België verblijven, bijvoorbeeld omdat ze uitgeprocedeerd zijn, hebben geen recht op sociale bescherming, ook als ze hier al enige tijd verblijven. Als ze aan het werk zijn, is dat per definitie ‘in het zwart’. Dakloze allochtonen Aangezien er bij migranten sprake is van hoge armoedecijfers, zullen er ook huisvestingsproblemen zijn voor deze groep(en) mensen, een probleem waar recent op Europees niveau wat onderzoek naar is gedaan, maar veel cijfergegevens ontbreken nog. In dit specifieke geval kunnen de problemen behalve met armoede ook te maken hebben met het statuut van mensen (tijdelijk verblijf, clandestien) of met discriminatie op de huisvestingsmarkt. Het blijkt dat de cijfers inzake dakloosheid bij mensen van buitenlandse afkomst de jongste tijd in stijgende lijn gaan, met name dan bij de meest kwetsbare groepen. In de eerste plaats zijn dat mensen zonder papieren, die dan nog eens moeilijk terechtkunnen in (officiële) centra voor daklozen. Andere migranten leven in erg kwaliteitsarme huizen, waarbij er zelfs sprake is van ‘hidden homelessness’, ‘verborgen daklozen’.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
76
Armoede in veel talen
4 Wat doen de overheden? Op de diverse niveaus – Europees, federaal, de Gemeenschappen, lokaal – nemen overheden bindende en minder bindende initiatieven inzake de integratie van mensen van buitenlandse herkomst in de ‘landen van aankomst’. Het overgrote deel daarvan betreft het onderwijs en de arbeidsmarkt, de twee actoren die in de armoedeproblematiek de hoofdrol spelen. We beperken ons hier tot enkele voorbeelden. Het Europees Sociaal Fonds en de Nationale Actieplannen Een van de prioriteiten voor de periode 2007-2013 van het Europees Sociaal Fonds luidt: “Het bevorderen van de sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werken”. Er is steun voor trajectbegeleiding en aangepaste opleidingen… Ook in de Nationale Actieplannen is gelijkheid van kansen inzake onderwijs en tewerkstelling een aandachtspunt. Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding Het Centrum bestrijdt alle vormen van discriminatie – structureel en individueel – en bevordert gelijke kansen in de samenleving. Het gaat hier dus om een veel ruimer werkterrein dan discriminatie tegen allochtone mensen. Het Centrum geeft advies, organiseert sensibiliseringsacties, laat onderzoek uitvoeren, ondersteunt projecten van andere organisaties… Het Centrum doet dat in contact met de spelers op het terrein en met de betrokken administraties. (www.diversiteit.be) Het Federaal Impulsfonds voor het Migrantenbeleid Het Federaal Impulsfonds voor het Migrantenbeleid subsidieert vernieuwende projecten die de maatschappelijke integratie en participatie van personen van vreemde nationaliteit of herkomst bevorderen. Verenigingen, gemeenten, provincies, OCMW’s en regeringsorganen kunnen zich hiervoor kandidaat stellen. Figuur 11: Werken aan integratie en levenskwaliteit voor vluchtelingen op individueel niveau
Goede mentale gezondheid Gevoel van veiligheid en erkenning
Goede fysieke gezondheid
Degelijke huisvesting
Sociale, culturele en familiebanden
Integratie, levenskwaliteit in België
Taalvaardigheid
Financiële zekerheid
Billijke asielprocedure
Aangepaste job en vorming
Gebaseerd op: Sarah Sandford en Tris Lumley, Home truths. Adult refugees and asylum seekers. A guide for donors and funders, New Philanthropy Capital, 2006.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
77
Armoede in veel talen
De opvang van asielzoekers België heeft de Conventie van Genève (1951) ondertekend. Daardoor verbond ons land zich ertoe bescherming te verlenen aan vluchtelingen die verblijven op het Belgische grondgebied. Iedereen kan in België asiel vragen. Maar dat betekent niet dat alle asielzoekers ook als vluchteling worden erkend. (Een vluchteling is een persoon die met reden vreest vervolgd te worden wegens zijn of haar ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.) Het overgrote deel is na een asielprocedure ‘uitgeprocedeerd’ en krijgt het bevel het grondgebied te verlaten. Sommigen vertrekken op eigen initiatief, anderen worden gedwongen gerepatrieerd, nog anderen blijven hier clandestien. Asielzoekers die niet als vluchteling zijn erkend, kunnen in aanmerking komen voor een andere vorm van bescherming en het recht op (een tijdelijk) verblijf in België. Dat is bedoeld voor personen die een reëel gevaar lopen in geval van terugkeer naar hun land van herkomst: de doodstraf, een onmenselijke behandeling, willekeurig geweld in een gewapend conflict… Sinds kort is er een Opvangwet voor asielzoekers. Volgens de vereenvoudigde asielprocedure verblijven asielzoekers de eerste vier maanden in een collectieve opvangstructuur, een open opvangcentrum. Daarna kunnen ze doorstromen naar een individuele opvangstructuur (een particuliere woning). Men wil vermijden dat asielzoekers, zeker families met kinderen, te lang in een centrum moeten verblijven. De procedure mag in principe nog maximaal één jaar duren. Gedurende de asielprocedure hebben asielzoekers enkel recht op materiële steun (huisvesting, voedsel, kledij, sociale, medische, psychologische en administratieve begeleiding) en tijdens het onderzoek van de aanvraag mogen ze niet werken. Ze krijgen wel een dagelijkse toelage (of ‘zakgeld’) en hebben de mogelijkheid om alledaagse taken (‘gemeenschapsdiensten’) te verrichten waarvoor ze een geldsom ontvangen als aanvulling op het zakgeld. In mei 2002 ging Fedasil (www.fedasil.be) van start, het federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers, met als hoofdtaak: alle opvangplaatsen in België coördineren en zorgen voor een kwaliteitsvolle opvang en begeleiding. De collectieve en individuele opvangstructuren zijn verspreid over het Belgische grondgebied; in totaal zijn er zo’n 15.500 plaatsen, waarvan 7.000 in opvangcentra en 8.500 in particuliere woningen. De bijna veertig collectieve centra worden beheerd door Fedasil of het Belgische Rode Kruis, de individuele opvangstructuren door de OCMW’s of niet-gouvernementele organisaties (zoals Ciré en Vluchtelingenwerk Vlaanderen). Er zijn ook gesloten opvangcentra. Die vallen niet onder de bevoegdheid van Fedasil, maar onder de FOD Binnenlandse Zaken. Zowel vreemdelingen die geen asiel zoeken als asielzoekers komen daar terecht. De Gemeenschappen en Gewesten In de Gemeenschappen en Gewesten zijn alle beleidsdomeinen mee verantwoordelijk voor de uitvoering van het minderhedenbeleid: van alle bevoegde ministers – in casu: onderwijs, werk, huisvesting, cultuur, ambtenarenbeleid enz. – wordt verwacht dat ze aandacht hebben voor de positie van etnisch-culturele minderheden en voor de diversiteit in de samenleving. Het is ook een materie waarvoor samenwerking met provinciale en lokale overheden van groot belang is. Vlaanderen voert sinds 2000 een inburgeringsbeleid, op grond van het gelijknamige decreet. Nieuwkomers worden bijvoorbeeld geacht – voor sommigen is dat verplicht – een traject af te leggen met als belangrijkste facetten: maatschappelijke oriëntatie, de kennis van het Nederlands en trajectbegeleiding naar de arbeidsmarkt. Daar wordt ook in geïnvesteerd. Wie een traject succesvol aflegt, krijgt een attest van inburgering. Het Vlaams Minderhedencentrum (www.vmc.be) is door de Vlaamse regering erkend als ondersteuningscentrum voor de minderhedensector. Het centrum ontwikkelt en verspreidt expertise over het omgaan met etnischculturele diversiteit. In het Waals Gewest is het decreet uit 1996 inzake de integratie van buitenlandse personen of mensen van buitenlandse afkomst bepalend. Dat beoogt een coherent integratiebeleid, gelijkheid van kansen en een harmonieus samenleven in diversiteit. Op basis van dit decreet worden de Centres régionaux
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
78
Armoede in veel talen
d’intégration gefinancierd en worden subsidies toegekend aan verenigingen die met mensen van buitenlandse afkomst werken. In het onderwijs is in Vlaanderen het decreet Gelijke Kansen in voege, waarbij wordt ingezet op leerlingen die het moeilijk hebben. Scholen krijgen meer middelen voor hun begeleiding, met het aanleren van het Nederlands als een centrale factor. Er wordt naar meer diversiteit op alle niveaus gestreefd, ook in het lerarenkorps en de beleidsinstanties. Recentelijk kreeg daarbij het cruciale kleuteronderwijs extra aandacht en steun. De Franse Gemeenschap streeft naar het wegwerken van (vroege) vormen van ongelijkheid (door scholen positief te discrimineren), wil toekomstige leraren leren omgaan met culturele diversiteit en ambieert een sociale mix in scholen. Wat de arbeidsmarkt betreft, staan de VDAB, Forem en Actiris in Vlaanderen, Wallonië en Brussel voor een stevige trajectwerking en activering van werklozen, ook specifiek voor allochtonen. Diversiteit op de werkvloer wordt gepromoot en ondersteund, maar hier zijn het uiteraard vooral de bedrijven – en hun klanten – die naast de andere actoren hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Forem streeft ook naar interregionale mobiliteit van werknemers om hen meer kansen te geven.
Mariam: vrijwilligers vechten tegen leerachterstand Na school én in de zomervakantie werken kinderen uit allochtone of kansarme gezinnen bij Mariam aan hun leerachterstand, taalontwikkeling enz. Ze doen dat onder begeleiding van vrijwilligers. Ook gezinnen worden er begeleid. In 2003 richtte Karine Meliksetyan de vzw Mariam op, een vereniging die kinderen uit allochtone of kansarme gezinnen de kans geeft om hun leerachterstand in te halen. Het oude parochieschooltje van Malem in de Brugse Poort in Gent groeide snel uit tot een ‘Gents Jeugdpaleis’ waar intussen kleuters, kinderen en jongeren tot 18 jaar na school – ook op woensdag en zaterdag – én tijdens de zomervakantie studieondersteuning krijgen. Ze komen uit 23 Gentse scholen; Mariam werkt netoverstijgend. “Kinderen met een taal- of leerachterstand werken niet actief mee in de klas en raken op jonge leeftijd achter op school. Daardoor worden ze vaak gepest en krijgt hun zelfbeeld een deuk. Bovendien hebben leerproblemen op lange termijn enorme gevolgen voor onze samenleving.” Projectcoördinator Meliksetyan is van Armeense afkomst en werkt met een ongebreideld idealisme en een duidelijke visie: “Alles vertrekt bij ons vanuit het Nederlands, dé sleutel om toegang te krijgen tot de samenleving. Daarnaast werken we ook op allerlei andere vlakken aan de inburgering van de kinderen en jongeren, en hun gezinnen.” Brugfiguren, CLB-medewerkers, Centra voor basiseducatie en de integratiesector van de stad verwijzen kinderen door. De vereniging begon als een naschoolse opvang en focuste op studiebegeleiding. Maar omdat er tijdens de zomermaanden te veel kennis verloren ging, werkt ze sinds drie jaar ook ’s zomers. Dan worden gedurende vijf dagen per week activiteiten georganiseerd die zich richten op studie, taalontwikkeling, kennismaking met de cultuur, geschiedenis, zinvolle tijdsbesteding enzovoort. In totaal realiseert Mariam op jaarbasis zowat 10.000 lesuren. In het schooljaar 2006-2007 werden 60 gezinnen gesteund van 15 nationaliteiten. Sommige kinderen komen verschillende jaren, anderen kunnen na drie of zes maanden begeleiding zelfstandig verder. Alles steunt op vrijwilligerswerk; de ploeg telt 23 professioneel geschoolden. Er wordt intensief samengewerkt met studenten van de Arteveldehogeschool, die lessen geven in het kader van hun stageopdrachten. Effectieve, zichtbare verbetering van schoolse resultaten: dat is dé motiverende factor van waaruit de vereniging werkt. Ze streeft nu naar een uitgebreider team van professionele vrijwilligers om de wachttijden, vooral voor het intensieve
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
79
Armoede in veel talen
taalaanbod, af te bouwen. “Ook gezinsbegeleiding vraagt een aanzienlijke uitbreiding van onze vrijwilligersploeg,” aldus Meliksetyan. “Hier moeten we vooral het vertrouwen winnen, en dat kost tijd. We willen de ouders stimuleren om bewuste keuzes te maken in de opvoeding van hun kinderen. Voor sommigen betekent dit: kunnen weerstaan aan (sociale) druk binnen hun allochtone gemeenschap. Bij anderen beklemtonen we het aspect taal, studiediscipline, hygiëne, voldoende rust, aangepaste (kortere) vakanties, sociale vaardigheden…” Door het remgeld te betalen wil de organisatie ook de meest kansarme kinderen logopedische ondersteuning bieden. Ondanks de resultaten heeft Mariam het moeilijk en zoekt men kansen om het project structureel vorm te geven op langere termijn. Alleen al de jaarlijkse vaste kosten – huur, verwarming en elektriciteit, materiaal – lopen aanzienlijk op. Meliksetyan besluit: “Veel kinderen worden gratis begeleid, maar dat wordt onhoudbaar. We moeten de ouders nu om een kleine bijdrage vragen, wat gezien de kansarmoede een zware last is. We willen ons publiek alleszins niet zien evolueren naar de begoede middenklasse en zoeken actief naar oplossingen.”
5 Tot besluit Ook de strijd tegen armoede bij mensen van buitenlandse herkomst en tegen allerlei vormen van verdoken en open discriminatie is een strijd voor de toekomst van onze samenleving. De cijfers in dit hoofdstuk illustreren nog eens hoe (letterlijk) divers en veelzijdig de armoedeproblematiek wel is. Armoede weegt bij veel mensen op het toekomstperspectief dat ze van hun leven hebben. Toch blijven arme mensen hoop koesteren, op een opleiding, goed werk, een eigen woning, en vooral: een betere toekomst voor hun kinderen… Dat geldt uiteraard ook voor mensen van buitenlandse herkomst. Die betere toekomst zal, zoals bekend, niet vanzelf komen. Het is aan de betrokkenen en aan de samenleving om de dromen waar te maken, in ieders voordeel. De overheden hebben hier een taak, maar zij kunnen niet alle problemen oplossen. Ook de burgersamenleving en de sociale partners hebben een rol te spelen. Ze doen dat ook, mede dankzij honderden vrijwilligers, zoals uit de praktijkvoorbeelden in deze bladzijden blijkt. Tot slot geven we een overzicht van enkele uitdagingen die in dit hoofdstuk aan bod kwamen met suggesties van concrete antwoorden die een schenker daarop kan geven: Uitdagingen
Voorbeelden van wat een schenker kan doen
Allochtonen beroepsvaardigheden bijbrengen om de aansluiting met de arbeidsmarkt te verbeteren
Een project ondersteunen waarbij laaggeschoolde allochtonen worden begeleid naar een geschikte job via een doelgerichte beroepsopleiding
Het taboe van armoede in allochtone gemeenschappen doorbreken
Een spilfiguur ondersteunen die binnen zijn gemeenschap de barrières en de hefbomen die een invloed hebben op intergenerationele armoede wil bespreekbaar maken
Nieuwkomers de materiële omstandigheden bieden die hun integratie kunnen bevorderen
Een lokale vereniging die nieuwkomers begeleidt en hen materiële steun aanreikt, met geld en raad bijstaan
Taalzwakke allochtonen de nodige taalkennis laten opdoen om hun toegang tot de arbeidsmarkt te garanderen
Een gift doen aan een organisatie die alfabetiserings- of taalcursussen organiseert
Het cultureel en sociaal kapitaal van kansarme allochtonen verhogen
Actie-onderzoek financieren om een vernieuwend en efficiënt ‘model’ van kruisbestuiving tussen armoedeverenigingen en migrantenorganisaties te verkennen
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
80
“Ik voel mij hier goed en ik hoop te kunnen blijven. Ik heb er de leeftijd niet voor om nog maar eens met iets nieuws te beginnen. Dat ben ik beu. ik heb hier een plek gevonden waar ik van houd en waar ik mijn leven wil beëindigen.” T., thuisloze die in Fami-Home terechtkon
WONEN, MÉÉR DAN ONDERDAK
“Toen ik uit de instelling voor bijzondere jeugdzorg werd ontslagen, wilde ik het echt alleen proberen. Maar door een stukgelopen relatie ben ik opnieuw op de dool geraakt: geen werk, kraakpanden en zo. Ik werd ook al een paar keer opgepakt wegens drugbezit. Het CAW helpt me nu om zelfstandig te wonen. Het lukt me nu al wat beter om in mijn dagelijks leven wat orde op zaken te brengen.” Benny, 21 (CAW De Kempen)
Wonen is een grondrecht. En terecht. Zonder dak boven je hoofd en muren om je heen, en zonder het gevoel ergens ‘thuis’ te zijn en er te allen tijde terecht te kunnen, is het leven voor volwassenen en a fortiori voor gezinnen met kinderen erg zwaar en mensonwaardig. Maar de woonproblematiek is veel genuanceerder dan de schijnbaar simpele tweedeling ‘thuislozen’ versus ‘de rest’. Het gaat ook om de kwaliteit en het comfort van woningen, om de betaalbaarheid, de toegankelijkheid enzovoort. In de problematiek van armoede en sociale uitsluiting is het thema ‘wonen’ een blijver. Deze bladzijden geven een beknopt beeld van de huisvestingskwestie in België. De voorbeelden uit de praktijk zijn illustratief voor de werking van allerlei verenigingen.
WONEN EN/IN ARMOEDE De kwaliteit van het wonen beïnvloedt de kwaliteit van het leven: dat is de evidentie zelf. Wie niet in een veilige woning met basiscomfort kan leven, loopt meer kans op gezondheidsproblemen, sociaal isolement, leermoeilijkheden bij de kinderen, relatieproblemen enzovoort. De cijfers wijzen het uit: mensen die onder de armoederisicogrens leven, wonen veel vaker in slechte woningen dan anderen. En ze betrekken ‘alternatieve’ maar evengoed woononwaardige verblijven. In het ergste geval hebben ze geen dak boven hun hoofd. Vaak moeten mensen met lage inkomens ook een veel te groot deel van hun inkomen aan ‘wonen’ en alles wat daarbij komt besteden, wat een hypotheek legt op ‘de rest’ van het leven. Het thema ‘wonen’ toont opnieuw aan hoezeer armoede een complex fenomeen is waarvan de diverse aspecten die in deze publicatie afzonderlijk aan bod komen, in elkaar vervlochten zijn.
Relogeas: Van tijdelijk dak naar definitieve autonomie Het is voor een aantal groepen mensen moeilijk om na of in een problematische situatie weer aansluiting te vinden bij de samenleving. Ze hebben steun nodig in de vorm van een opleiding en/of bemiddeling. Relogeas helpt hen op dat traject met tijdelijke goedkope woningen en steunt mensen bij het vinden van een meer definitieve oplossing. “Waartoe dient het mannen en vrouwen die het moeilijk hebben te willen herintegreren op de arbeidsmarkt als die mensen ’s avonds geen behoorlijk dak boven hun hoofd hebben? Dat steeds weerkerende pijnpunt heeft ons er in 1994
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
81
Wonen, méér dan onderdak
toe aangezet Relogeas in het leven te roepen. Huisvesting is een onmisbaar instrument bij een geslaagde herintegratie.” Aan het woord is Bernard Spinoit, voorzitter van de vereniging. Relogeas beschikt vandaag de dag in de streek van Charleroi over ongeveer 25 appartementen die ze voor een bescheiden bedrag verhuren. “Wij begeleiden jaarlijks bijna honderd mensen, vooral daklozen, mensen die slecht gehuisvest zijn of die in een problematische situatie leven. Allemaal zijn ze bezig met een herintegratietraject. Wij krijgen bijna evenveel mannen als vrouwen over de vloer.” Het mannelijke publiek bestaat vooral uit 25- tot 40-jarigen die na een chaotisch parcours (afhaken op school, schulden, een verblijf in een afkickcentrum of in de gevangenis) een nieuwe kans willen grijpen, maar die geen plaats vinden in de traditionele vormings- en huisvestingscircuits. De vrouwen zijn vaak alleenstaand of hebben jonge kinderen; velen van hen zijn van buitenlandse afkomst. We hebben ook een noodopvang voor vrouwen die het slachtoffer zijn van familiaal of echtelijk geweld. Relogeas beperkt zich niet tot het beheren van een ‘park’ van kleine en goedkope appartementen: huisvesting wordt er in de eerste plaats opgevat als een vorm van ondersteuning bij de herintegratie. “Wie bij ons aanklopt, moet ingeschreven zijn in een traject dat hem of haar voorbereidt op de arbeidsmarkt en dat wordt georganiseerd door opleidings-, integratie- of bemiddelingsdiensten waar wij nauw mee samenwerken. Onze kracht is dat wij mensen bij dat traject kunnen ondersteunen door een individuele begeleiding aan te bieden die rekening houdt met de specifieke problemen van ieder individu en met de verplichtingen van zijn of haar opleidingstraject.” Relogeas bevordert ook de sociale contacten van deze mensen, die vaak geïsoleerd en aan de zelfkant leven: de vereniging organiseert huurdersvergaderingen en zet gemeenschappelijke projecten op. Ze stimuleert dat mensen elkaar helpen en voor elkaar diensten verrichten, zoals een gemeenschapstuin beheren of een gemeenschappelijke wasserij. Er worden ook innoverende projecten inzake groepswonen op touw gezet. Een dienst ‘home coaching’ tot slot richt zich tot degenen die hun opleiding achter de rug hebben. “Zelfs wie al werk vond, heeft het nog altijd moeilijk om een betaalbare huisvesting te vinden. Hun atypische profiel kan eigenaars afschrikken. En als ze in de mogelijkheid zijn om een huis te kopen, dan krijgen ze niet altijd een lening te pakken, zijn ze bang dat ze zich zullen vergissen in de staat van het goed, of zijn ze niet op de hoogte van bestaande hulpmiddelen. Het volstaat niet dat je tegen zulke mensen zegt: ‘Ga daar of daar naartoe’. Je moet ze in veel gevallen begeleiden bij hun eerste afspraak, als bemiddelaar dienstdoen en samen onderhandelen om ze daarna zelfstandig te laten worden,” besluit Bernard Spinoit.
1 Wonen, een grondrecht Het recht op een behoorlijke huisvesting behoort tot de sociale grondrechten die in de Belgische Grondwet verankerd zijn (art. 23). Dit is wat het Hoog Commissariaat voor de Rechten van de Mens onder ‘recht op wonen’ verstaat: — er is een juridische garantie dat mensen recht hebben op huisvesting, zoals een huurcontract; — er zijn in en bij de plaats waar mensen wonen voldoende diensten, materieel en infrastructuur, zoals energie, sanitaire voorzieningen…; — de som die mensen betalen om te kunnen wonen, mag de andere fundamentele levensbehoeften niet in het gedrang brengen; — het pand moet bewoonbaar en gezond zijn, makkelijk toegankelijk zijn en binnen het bereik van openbare nutsdiensten liggen. Daar wordt nog aan toegevoegd dat mensen betrokken moeten zijn bij het beleid inzake het recht op huisvesting (participatie). Het is duidelijk dat dit Grondrecht lang niet voor iedereen wordt waargemaakt. Het is ook niet afdwingbaar, in tegenstelling tot enkele andere landen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
82
Wonen, méér dan onderdak
L’Eglantier: Een plek voor gekwetste vrouwen De gekwetste vrouwen die bij L’Eglantier terechtkomen hebben het financieel en relationeel moeilijk, en behoren doorgaans tot achtergestelde groepen. Zij krijgen tijdelijk onderdak en individuele begeleiding om voor zichzelf een nieuwe toekomst uit te bouwen én een nieuwe, zo comfortabel mogelijke woning te vinden. L’Eglantier in Braine-l’Alleud is een opvanghuis waar vrouwen in problematische situaties worden begeleid. Jaarlijks biedt het huis onderdak aan ongeveer zeventig vrouwen, van wie de helft met jonge kinderen. De redenen van hun vraag naar opvang zijn zeer divers – geen woonst meer, een breuk in de familie… - maar huwelijksproblemen en geweld binnen het gezin komt het vaakst voor. Het huis heeft ook een antenne opgericht om vrouwen te helpen die weliswaar te lijden hebben onder echtelijk geweld, maar die niet vragen om te worden opgevangen. Geweld komt in elke sociaal-economische klasse voor, maar de vrouwen die in L’Eglantier worden opgevangen komen voor het grootste deel uit de arme lagen van de bevolking. Vele van hen leven van een uitkering of een vervangingsinkomen, ze hebben schulden of hebben helemaal geen middelen. Daar komt nog bij dat ze vaak een crisissituatie meemaakten die diepe, soms zelfs psychische sporen naliet. Behalve de tijdelijke huisvesting die de vereniging hen aanbiedt, is het daarom ook de eerste missie van de ploeg om voor elke vrouw voor individuele begeleiding te zorgen en hen te helpen om hun leven weer in handen te nemen. Dat gebeurt hier door de tijd te geven om mensen weer bij hun positieven te laten komen, door ze het ritme van het dagelijks leven te laten herontdekken, door na te denken over de toekomst op korte en middellange termijn en door een nieuw levensproject te vinden. Het gemeenschapsleven in het opvanghuis is daar een uitgelezen middel voor. L’Eglantier heeft bijvoorbeeld een ‘Recupcentrum’ (ressourcerie) ontwikkeld om de talrijke giften van de inwoners van Braine-l’Alleud en uit heel Waals-Brabant te recupereren en te recycleren. Daar werken zowat vijftig vrijwilligers aan mee en het bevordert de herintegratie van de vrouwen. Ze kunnen er voor een schappelijke prijs dingen aanschaffen: kleine apparaten, versieringen… Het is ook een manier om samen met hen de zoektocht naar en de inrichting van een nieuwe woning voor te bereiden wanneer ze het huis verlaten. De hele begeleiding is erop gericht om hen in zo comfortabel mogelijke omstandigheden in een kleine woonst te laten intrekken, ook al is het dan met een erg bescheiden inkomen.
2 De hamvraag Waarom kunnen in België niet alle mensen in een voor hen betaalbare woning wonen die beantwoordt aan minimale hedendaagse eisen van kwaliteit en comfort? Waarom wordt het grondrecht op wonen niet voor iedereen waargemaakt? Het gaat hier om een problematiek waarvan de diverse facetten nauw met elkaar zijn verbonden: — mensen met een laag inkomen kunnen moeilijk of niet een goede woning kopen en huren er dus in veel gevallen een. Als ze toch eigenaar zijn, is dat vaak van woningen in een minder goede staat of gaan ze gebukt onder een relatief zwaar hypothecair krediet; — huren op de privéhuurmarkt betekent dat mensen een groter risico lopen op woningen van mindere, slechte of zelfs onbewoonbare kwaliteit. Ze betalen gemiddeld ook meer dan op de sociale huurmarkt en zijn als huurder niet afdoende beschermd, bijvoorbeeld tegen buitensporige huurprijzen. Die prijzen zijn de jongste jaren sterker gestegen dan op de sociale woonmarkt; — het aanbod in de sociale huisvesting, bestemd voor mensen die elders niet terechtkunnen, is ontoereikend, zoals de wachtlijsten in de drie Gewesten aantonen;
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
83
Wonen, méér dan onderdak
— de toegang tot een sociale woning is afhankelijk van voorwaarden waar een aantal mensen niet aan (kunnen) beantwoorden, bijvoorbeeld het kunnen betalen van de huur, onbeperkt verblijfsrecht of, in Vlaanderen, taal- of inburgeringsbereidheid. Nog andere factoren spelen een rol: — er is voor mensen die in een crisissituatie verkeren (na brand, door relatieconflicten, bij een uithuiszetting enz.) niet voldoende noodopvang; — mensen met de laagste inkomens moeten een te groot deel van dat inkomen aan woonkosten besteden en houden te weinig over om van te leven; — een aantal mensen woont door de structurele problemen op de woonmarkt buiten hun wil op kamers en campings; — mensen die zonder verblijfsdocumenten in België verblijven, met inbegrip van kinderen, zijn ook op het vlak van huisvesting uiterst kwetsbaar; — het recht op energie (elektriciteit, gas) is nog niet voor iedereen waargemaakt.
HET ENERGIEVRAAGSTUK Rationeel energieverbruik is in. Behalve het milieuaspect is er ook een stevig sociaal kantje aan dit verhaal: het streven naar rationeel energieverbruik komt ook mensen die in armoede leven ten goede. Hoe minder energie ze verbruiken, hoe goedkoper de rekeningen zullen zijn. Hier knelt vaak het schoentje: deze mensen bewonen in veel gevallen woningen die op energievlak slecht scoren: enkel glas, geen isolatie, verouderde installaties… Er is in het beleid de jongste jaren een evolutie merkbaar. Distributienetbeheerders moeten specifieke maatregelen nemen voor beschermde afnemers, energiebesparende maatregelen vinden bij de diverse overheden meer en meer ingang en worden ook financieel gesteund: bij renovaties, energiedoorlichtingen van woningen, het bekostigen van kleine ingrepen… Dat is voor de betrokkenen nog niet voldoende: een noodzakelijke renovatie blijft voor armen vaak onbetaalbaar, nog altijd worden mensen afgesloten van energie, fiscale maatregelen bereiken de armen niet enz. Mensen moeten ook wéten dat er renovatie- en isolatiepremies bestaan, en daar schort het momenteel nog sterk aan. In het energiedebat moet dan ook meer aandacht gaan naar mensen in armoede, een randvoorwaarde waar het beleid voor moet instaan.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
84
Wonen, méér dan onderdak
Fami-Home: Samen wonen tegen dakloosheid De traditionele opvang voor daklozen zit vaak vol, bereikt niet iedereen en is niet voor iedereen geschikt. Zes Brusselse verenigingen biedt daklozen woningen aan waar ze samen met andere daklozen tijdelijk wonen en weer meer autonoom worden. Maar Fami-Home begeleidt ook mensen in moeilijkheden om in hun eigen woning te kunnen blijven en dus niet dakloos te worden. Opvanghuizen die noodhulp bieden zijn niet alleen vaak volzet, maar ze bieden ook geen duurzame oplossing voor de problematiek van daklozen. Die vaststelling leidde tot het nieuwe concept ‘transitverblijf’, maar ook die formule stoot op haar grenzen: ze richt zich tot mensen die weliswaar in eenzaamheid leven, maar die er wél in geslaagd zijn naar een opvangcentrum te gaan en er de eisen die daar onvermijdelijk bij horen, hebben bijgenomen. Een groot aantal daklozen is echter zo gedesoriënteerd dat ze er zelfs niet meer in slagen om aan de deur van gelijk welke instelling aan te kloppen. Daarom gingen enkele Brusselse verenigingen* die hulp bieden aan daklozen een partnership aan en ontwikkelden ze een nieuw concept dat rechtstreeks leidt van ‘de straat’ naar een plek om te wonen: het logement de cohabitation. Eigenlijk wordt de traditionele logica, die van huisvesting het eindpunt maakt van een herintegratieproces, hier op zijn kop gezet: “Men heeft altijd de neiging om sociale hulp als een lineair parcours voor te stellen, waarop je een aantal etappes moet afleggen om dan uiteindelijk het ultieme doel te bereiken: individueel wonen,” merkt Paul Preudhomme van Fami-Home op, een van de organisaties die aan de basis van dit project staan. “Maar elke individuele situatie is verschillend en huisvesting kan net zo goed het beginpunt zijn van een mogelijke stabilisering. Wij begeleiden momenteel een tiental mensen, verspreid over de drie samenlevingshuizen waarover we beschikken. De eerste resultaten zijn alvast bemoedigend. Zo zien we bijvoorbeeld dat onze gasten ‘investeren’ in de inrichting van hun nieuwe verblijf door voorwerpen van de straat te recupereren. Anderen zetten met onze hulp stappen om hun administratie in orde te brengen.” Enkele bewoners getuigen: “Voor mij is dit soort huisvesting honderd keer beter dan een opvanghuis, waar ze alles in jouw plaats doen. Hier leer je zelfstandig worden. Maar het blijft natuurlijk altijd een beetje een getto: ik leef hier altijd bij dezelfde mensen en ik zou soms ook wel eens anderen willen ontmoeten. Zodra dat kan, zal ik ervoor kiezen om individueel te gaan wonen,” denkt A. Hij staat net op het punt het project te verlaten en een individuele privéwoonst te betrekken. T. ziet het zo: “Ik ben hier goed en ik denk dat ik hier ga blijven. Op mijn leeftijd herbegin je niet meer aan gelijk wat. Ik ben het allemaal moe en ik heb hier een plek gevonden waar ik van houd om er mijn laatste dagen door te brengen.” Fami-Home werkt ook preventief en begeleidt mensen thuis: psychosociale begeleiding, hulp bij administratie, schuldbemiddeling, raadgeving inzake energieverbruik… Doel is mensen in moeilijkheden te helpen om thuis te kunnen blijven wonen. Een deel van de mensen die op déze dienst een beroep doen, bestaat uit ex-daklozen die problemen ondervinden bij hun pogingen om zich te herintegreren. Het gaat dan vooral om relationele moeilijkheden die zich bij het samenleven voordoen. De vereniging helpt hen om hun nieuwe dagelijks leven georganiseerd te krijgen en om een gespreksruimte te creëren waar ze leren hun geschillen op te lossen door erover te praten. * De straatwerkers van Diogenes, het nachtasiel Pierre d’Angle, de AIS Logement Pour Tous, Les Sentiers de la Varappe (die werkt met minderjarigen in een problematische situatie) en tot slot Fami-Home, als dienst voor begeleid wonen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
85
Wonen, méér dan onderdak
ZORGEN VOOR DAK- EN THUISLOZEN Mensen die op straat leven of/en geen thuis hebben, mensen met een zeer onzekere of onwaardige huisvesting… Er zijn enkele categorieën van thuis- of daklozen. Behalve de OCMW’s en de CAW’s (Centra voor Algemeen Welzijnswerk), bekommeren ook vele vzw’s en feitelijke verenigingen zich om hen. Zij worden al dan niet gesubsidieerd door de overheden en werken vaak met vrijwilligers. Hun belangrijke werk houdt onder meer de volgende initiatieven in: — voorzieningen voor crisisopvang, nacht- of winteropvang, nood- en doorgangswoningen — inloopcentra, onthaalhuizen, opvangcentra — beschut of begeleid wonen voor thuislozen — verschaffen van wooninfo of -begeleiding — aanbieden van voedsel, kleding, sanitair, medische verzorging, hulp bij re-integratie enzovoort. Koepelorganisaties — FEANTSA is de Europese federatie van nationale organisaties die werken met thuislozen (www.feantsa.org). De federatie werkte een toolkit uit voor een goed beleid ter zake. Facetten daarvan zijn: het werken met harde gegevens en vanuit de noden van individuen; een globale, multidimensionale aanpak; realisme, pragmatisme en duurzaamheid; het belang van een lokaal beleid. — AMA (Association des maisons d’accueil et des services d’aide aux sans-abri) is de Waalse federatie voor thuislozenzorg (www.ama.be). — BICO Federatie is een Brusselse Federatie (van bicommunautaire voorzieningen) ten voordele van daklozen en mensen in moeilijkheden. — La Strada, het Steunpunt Thuislozenzorg Brussel, werd recent in het leven geroepen door het Verenigd College van de Gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, om tot een meer samenhangend beleid te komen in de bestrijding van thuisloosheid in de hoofdstad. (www.webzinemaker.com/espacesdeparole/) — Er is tot slot het Gemeenschappelijk Daklozenfront Vlaanderen-Brussel-Wallonië. Op hun voorstel werd de Gids voor Daklozen gemaakt.
3 Enkele cijfers — Een uiterst voorzichtig te hanteren schatting – onder meer omdat er geen sluitende definitie is van het begrip – geeft voor België 17.000 ‘dak- en thuislozen’, maar dat aantal ligt vermoedelijk hoger, onder meer omdat deze mensen in statistieken steevast ondervertegenwoordigd zijn. Het gaat in veel gevallen om laaggeschoolde en alleenstaande mannen van middelbare leeftijd, maar de jongste tijd neemt het aantal vrouwen (ook alleenstaanden met kinderen), jongeren en ook oudere mensen toe. De meeste daklozen kampen (na verloop van tijd) met (geestelijke) gezondheidsproblemen. — Een onbekend aantal mensen leeft noodgedwongen op kamers, in caravans of in schuren. — 18,5% van de gezinnen in Vlaanderen huurt een woning op de privémarkt. 4,4% daarvan houdt na aftrek van de woonkosten minder dan 250 euro per maand en per persoon over om te leven. Nog een ander cijfer in dit verband: 33% van de huurders met een inkomen onder het gemiddelde besteedt meer dan één derde van het gezinsbudget aan huur. De betaalbaarheidsproblematiek neemt bij huurders bovendien toe.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
86
Wonen, méér dan onderdak
— 5,6% van de huishoudens in Vlaanderen huurt een woning op de sociale huurmarkt. Maar liefst 39% van de huidige privéhuurders komt wettelijk ook in aanmerking voor zo’n woning, waarvan er dus duizenden te kort zijn. Op de wachtlijst stonden en staan in Brussel ca. 25.000 gezinnen (2007), in Vlaanderen ca. 75.000 (2005) en in Wallonië een kleine 50.000 (2005). — Naar schatting 67.500 van de Vlaamse woningen beschikken niet over een toilet en een badkamer, en hebben zeker vier grote herstellingen nodig. 23% van de Brusselse en Waalse huishoudens en 14% van de Vlaamse woont in woningen met een structureel gebrek. 18% van de Belgische bevolking leeft in een woning die gezondheidsrisico’s inhoudt. Behalve in steden is ook op het platteland de kwaliteit van een aantal woningen laag. — Terwijl 5,5% van de totale bevolking zegt thuis over minder dan één kamer per persoon te beschikken, bedraagt dat cijfer voor mensen die risico lopen op armoede 16,8%. Voor mensen die financiële problemen hebben om hun woning te verwarmen bedragen deze cijfers respectievelijk 14% en 30%. — Naar schatting 1.700.000 mensen wonen in achtergestelde buurten in 17 Belgische stadsgewesten.
EEN CREATIEF PIJNPUNT: SOLIDAIR WONEN Een aantal mensen zoekt een ‘alternatieve’ en creatieve oplossing voor hun huisvestingsprobleem. Ze doen dat in gezamenlijke woonprojecten. Dat is economisch voordeliger, het bevordert de solidariteit over de generaties en sociale groepen heen, en het is een belangrijke steun voor mensen die niet autonoom kunnen wonen. Maar de huidige sociale wetten – samenwonenden hebben bijvoorbeeld een nadelig statuut wat vervangingsinkomens betreft – en de huurwetgeving werpen hier hindernissen op, gecombineerd met het gegeven dat we het over verschillende beleidsdomeinen hebben. Dat leidt tot een bijzonder ingewikkeld administratief kluwen. Er ontbreekt momenteel dan ook een juridisch kader voor deze voor een aantal mensen aantrekkelijke woonvorm. De Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie liet een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden en knelpunten van solidair wonen in België. Meer info: de website van het federaal grootstedenbeleid (www.grandesvilles.be).
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
87
Wonen, méér dan onderdak
CAW Metropool: Solidair groepswonen om sterker te worden Niet alle langdurig thuislozen vinden hun draai in de reguliere hulpverlening. Dit project richt zich tot deze mensen en wil door groepswonen de sterke solidariteitsgevoelens aanwenden om verandering in hun eigen situatie te brengen. Het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) Metropool in Berchem start een project groepswonen voor chronisch thuislozen op, dankzij de steun van het Fonds Domus. De thuislozenzorg in Vlaanderen beleefde de voorbije decennia een ware metamorfose, maar er blijven chronisch dak- en thuislozen die de reguliere hulpverlening – gericht op zelfontplooiing binnen een tijdelijk kader – niet bereikt. Ook wat wonen betreft, kunnen ze zich zelfs in de sociale huisvesting en met woonbegeleiding niet handhaven. Ondanks hun soms nog jonge leeftijd worden ze omschreven als ‘uitbehandeld’. “Eenzaamheid is voor veel van deze mensen een enorm probleem. Herstelbemiddeling met ouders, kinderen of vrienden is vaak onmogelijk, ze hebben enkel nog contacten met hulpverleners en dat is verre van ideaal.” Monique Gauquie is coördinator Wonen en Zorg bij CAW Metropool. “Ondanks alle problemen beschikt deze groep ook over belangrijke kwaliteiten: het zijn lotgenoten, ze zijn getekend door het leven, ze begrijpen elkaar zeer goed en de onderlinge solidariteit is zeer groot. Alleen moeten ze (weer) aanleren om zorgzaam met elkaar om te gaan, mensen leren te vertrouwen en vriendschappen te sluiten.” De organisatie heeft dankzij het woonbegeleidingsproject Anapneusis – dat is zowel kort- als langdurend – in Berchem al enkele kleine groepswoningen kunnen uitbouwen voor daklozen. Deze expertise draagt bij tot de realisatie van dit nieuwe project groepswonen voor chronisch thuislozen. Het project – dat conceptueel is ontwikkeld en nog in de praktijk moet worden omgezet – beantwoordt aan specifieke noden van deze groep mensen en wil tegelijk hun capaciteiten inschakelen om verandering in hun eigen situatie te brengen. De organisatie kreeg onlangs een pand ter beschikking. Na de verbouwingen zijn er een 27-tal studio’s/appartementen gepland. Gauquie: “In de onmiddellijke buurt moet er een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte zijn: een lokaal, een ruimte met een gemeenschappelijke wasmachine, een tuin of binnenplein, en ook mensen met een handicap moeten er kunnen verblijven. Velen hebben door het harde leven op straat al op jonge leeftijd gezondheidsproblemen. Ook de ligging is belangrijk: centraal in een wijk, in de nabijheid van winkels en voorzieningen: OCMW, dienstencentrum voor senioren, woonbegeleidingsdienst van het CAW.” Omwonenden stellen al snel de vraag of een dergelijk ‘getto’ niet tot problemen leidt. “Behalve de specifieke infrastructuur is ook de begeleiding belangrijk,” onderstreept Gauquie. En die is er van bij het begin: individueel (psychosociale begeleiding, praktische opvang, administratieve hulp, budgetbegeleiding, medicatiebeheer enzovoort) en in groep (samen koken en eten, uitstappen naar culturele activiteiten, samen op vakantie). Als chronisch thuislozen mee in het project stappen, worden er twee duidelijke regels afgesproken: geen overlast voor de omgeving en maandelijkse betaling van de huur. Gauquie besluit: “In het beste geval vermindert de intensiteit van de begeleiding tot bijna nihil, maar een minimum aan conflicthantering blijft meestal nodig. Soms gaat iemand weer volledig zelfstandig wonen. Zo vertrok recent iemand terug naar zijn geboortedorp. De plaats werd vrijwel onmiddellijk ingevuld. De vraag blijft immers aanzienlijk hoger dan het aanbod.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
88
Wonen, méér dan onderdak
Gastvrij Sint-Truiden: Huisvesting voor wie op de vlucht is Bij deze vzw kunnen vluchtelingen terecht, onder meer op hun zoektocht naar betaalbare en goede huisvesting. De vereniging pakt de problematiek globaal aan: ze zoekt woningen, bemiddelt, informeert, schiet geld voor… Vzw Gastvrij Sint-Truiden is al meer dan tien jaar actief in de hulpverlening voor vluchtelingen: asielzoekers, ontheemden, migranten. Het onthaalhuis Masala is het hart van de werking. Het is een laagdrempelige plek waar deze mensen terechtkunnen voor activiteiten die worden gedragen door vrijwilligers. Met een breed gamma aan dienstverlening en emotionele opvang trachten zij in te spelen op hun vragen en behoeften. De jongste jaren werd een betaalbare huisvesting voor asielzoekers een prioriteit. Liesbeth De Staelen, administratief verantwoordelijke: “Met de actie ‘Thuis in een goed huis’ streeft onze vereniging naar goede, betaalbare en gezonde huisvesting. Concreet werkt de vzw hiervoor intensief op verschillende vlakken. Er wordt efficiënt en uitgebreid gezocht naar geschikte huisvesting op de woonmarkt. We bemiddelen met kandidaat-verhuurders – meestal is een ‘overtuigingsgesprek’ nodig – en treden ook op als tussenhuurder voor een belangrijk aantal woningen. Waar nodig schieten we de waarborg voor. Die wordt terugbetaald met een afbetalingsplan waarvoor bij verschillende instanties wordt bemiddeld.” De vereniging verzamelt ook informatie over de energiemaatschappijen – tarieven, voorwaarden, afbetalingsmogelijkheden –, zet die om in begrijpelijke taal en organiseert infosessies over energie. Een eigen winkeltje, Bazar Bizar, biedt de mogelijkheid voor de gratis bedeling van meubilair en huisraad. Gastvrij Sint-Truiden is actief in de regio Sint-Truiden en bereikt jaarlijks een 400-tal volwassenen en niet-begeleide minderjarigen. De Staelen: “In totaal bereiken we hiermee ongeveer 1000 mensen. We zien het aantal aanvragen jaarlijks toenemen.” De vereniging telt één voltijdse beroepskracht. “Dat ben ik,” verduidelijkt De Staelen. “Voor de rest werken we met een 20-tal zeer gemotiveerde en dynamische vrijwilligers: een aantal jongeren voor onze jongerenwerking, maar ook tweeverdieners en senioren. Onze ploeg telt ook allochtonen.” In de beginjaren ontving de vereniging een eenmalige ondersteuning van 25.000 euro (van de vzw Welzijnszorg); een jaar later werd dit bedrag gehalveerd. Sindsdien worden – niet zonder moeite – subsidiekanalen en mogelijkheden voor projectfinanciering aangesproken. De Staelen besluit: “Gelukkig worden we sterk gesteund door de stad. Die erkenning betekent een hart onder de riem en is een teken dat we goed bezig zijn. We blijven zoeken naar structurele financiële ondersteuning omdat onze onafhankelijke werking dan gegarandeerd blijft. En dat is onze grootste troef.”
4 De mensen achter de cijfers Wie heeft het vooral moeilijk om in onze samenleving een kwaliteitsvolle en betaalbare woning te vinden? We kunnen enkele groepen van mensen onderscheiden: — mensen met een zwakke inkomenspositie. Het gaat onder meer om wie van een vervangingsinkomen (uitkering, leefloon) leeft: * werklozen, * chronisch zieken/invaliden, * ouderen met een bescheiden pensioen, * alleenstaanden en eenoudergezinnen zijn sterk vertegenwoordigd in de risicogroepen;
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
89
Wonen, méér dan onderdak
— mensen in een crisissituatie, relationeel of financieel (bv. bij een echtscheiding, een faillissement, een internering enz.); — mensen die zonder verblijfsdocumenten of tijdelijk in België verblijven. Zij lopen vaker het gevaar het slachtoffer te worden van huisjesmelkerij of niet aan een huurwoning te geraken. Samenvattend: het gaat om mensen met een zwak tot uiterst zwak sociaal-economisch profiel.
Figuur 12: Hoe worden/blijven mensen thuisloos?
Echtscheiding of relatieproblemen, huiselijk geweld, familiaal conflict, verslaving, schulden, uit huis gezet, zonder woonst na verblijf in de gevangenis, ontankering (geen sociaal netwerk), ziekte, psychische problemen, neiging tot mijden van zorg, rouw, verlies van job, faillissement, kwijtgeraakte sociale steun, zonder papieren, …
Sociale en demografische trends (bv. meer echtscheidingen of immigratie), tekort aan betaalbare en gezonde woningen, sociale huisvesting te moeilijk toegankelijk voor meest kwetsbare groepen (bv. door doelstelling van sociale mix), economische crisis en verminderde koopkracht, zwakke plekken in zorgsystemen (bv. mensen met dubbele problematiek vallen tussen de mazen), te weinig gericht beleid (bv. enkel universeel armoedebeleid of geen consensus over het doel van het beleid), …
Persoonlijke factoren
Structurele factoren
Samenspel van factoren, complexe problematiek
‘Dé thuisloze’ bestaat niet … • dakloos – op straat, in nachtopvang • thuisloos – in noodopvang, tijdelijk in opvangcentrum • onzekere huisvesting (geweld, geen huurovereenkomst, bij vrienden of familie, …) • onaangepaste huisvesting (overbevolkte of onbewoonbaar verklaarde woning, camping, …)
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
90
Wonen, méér dan onderdak
CAW De Kempen vzw: Zorg en verantwoordelijkheid op maat Hoe vang je kwetsbare jongeren op en bereid je ze voor op een zelfstandig leven? Dat gebeurt nogal eens ‘in groep’. CAW De Kempen maakte de omschakeling en legt nu een grotere individuele verantwoordelijkheid bij de jongere zelf. Meer dan 25 jaar geleden werd in Geel De Goede Plek opgericht. Acht kwetsbare jongeren tussen 18 en 25 jaar worden er residentieel opgevangen. “Elk jaar opnieuw blijkt dat het aanbod voor deze doelgroep te klein is. Bovendien is er in de regio geen voorziening voor de opvang van jongvolwassen koppels.” Jos Bortels is adjunct-directeur van CAW De Kempen dat een algemene opdracht vervult voor de bevolking van de Turnhoutse regio maar zich ook specifiek naar kwetsbare jongeren richt. “Dat manco was de aanleiding om het huis met vier plaatsen (twee kamers) uit te breiden én de inhoudelijke werking grondig aan te passen. Meer dan in het verleden staat ‘de zorg op maat’ centraal, om de jongeren grondiger en persoonlijker voor te bereiden op een zelfstandig leven na hun verblijf op De Goede Plek.” Concreet wordt er minder groepsgericht gewerkt: niet meer koken voor een grote groep, geen verplichte groepsactiviteiten… De jongere is zelf verantwoordelijk voor zijn gemeubelde kamer, kookt voor zichzelf, doet zelf inkopen enzovoort. Een groot verschil met ‘vroeger’ is ook het budgetbeheer. Een deel gaat onmiddellijk naar de huur van de kamer, nutsvoorzieningen en verzekeringen. De andere helft beheert de jongere zelf en dient voor eten, drank, kleding en ontspanning. De jongeren kunnen terecht bij een begeleider die aanwezig is tot 10 uur ’s avonds en in het weekend. ’s Nachts is er enkel telefonische permanentie: nachtopvang wordt als te controlerend ervaren. De initiatiefnemers vergelijken het nieuwe concept met een soort jeugdherberg, maar dan met psychosociale begeleiding. Bortels: “De gemiddelde verblijfsduur is zes maanden, maar is sterk afhankelijk van de hulpvraag. In tegenstelling tot vroeger stellen we ons nu voortdurend de vraag of het verblijf van iemand zinvol is met het oog op verzelfstandiging. Dat is voor iedereen anders.” De meeste jongeren hebben kansen in het onderwijs gemist maar worden hier wel begeleid in hun zoektocht naar een job in het reguliere arbeidscircuit. “We merken dat dit zeer procesmatig moet gebeuren. Zo werken we samen met bedrijven uit de buurt waar de jongeren eerst stage moeten lopen. Het is belangrijk dat ze zich stap voor stap kunnen inwerken. Met interimbureaus werken we ook maar daar ligt de prestatiedruk onmiddellijk hoog en zien we de jongeren vaak afhaken,” aldus Bortels. Ook met andere organisaties, zoals de VDAB en initiatieven in de sociale economie, wordt succesvol samengewerkt. In De Goede Plek werken vier beroepskrachten (3,75 VTE), is één vrijwilligster reeds zes jaar actief en zijn er enkele wisselende vrijwilligers. In totaal telt CAW De Kempen momenteel 94 vrijwillige en 143 betaalde krachten, goed voor 104 voltijdse equivalenten. Het pand De Goede Plek werd enkele jaren geleden aangekocht door de provincie, erfpachthouder is het stadsbestuur en het CAW De Kempen kreeg het gebruiksrecht. Bortels besluit: “Het is opmerkelijk dat we ook jongeren al als thuisloos bestempelen. Dit betekent dat ze een heel circuit binnen de hulpverlening hebben afgelegd. Ze zijn ‘ontankerd’: ze hebben geen vertrouwenspersoon, familie of vrienden waar ze een beroep op kunnen doen. Er is een trend dat meer ‘probleem’jongeren op jongere leeftijd beslissen om zelfstandig te gaan wonen. Ze melden zich vaak zelf als dit niet lijkt te lukken. Een ander probleem zijn 17-jarigen: zij komen eigenlijk niet in aanmerking voor deze vorm van opvang. Ze kunnen wel terecht voor hulp in een jongerenadviescentrum. We werken met een wachtlijst maar beseffen ook dat dit eigenlijk niet werkt: jongeren vragen onmiddellijk hulp.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
91
Wonen, méér dan onderdak
5 Wat doen de overheden? In het algemeen kan men zeggen dat de bevoegdheden inzake woonbeleid in België voor een groot deel zijn geregionaliseerd. De federale overheid is tot op heden bevoegd voor de huurwetgeving en de fiscaliteit rond huisvesting. De huurwetgeving werd in 2007 aangepast. De Gewesten werken elk met hun eigen Huisvestingscode en de bijbehorende instrumenten. Zij beheren onder meer de sector van de sociale woningen. De gemeente coördineert in Vlaanderen en Wallonië alle huisvestingsinitiatieven op haar grondgebied en ontwikkelt een eigen beleid ter zake. Inzake de huisvesting van mensen in armoede spelen de OCMW’s een belangrijke rol. Voorbeelden van recente maatregelen Met de beleidskeuzes die ze maakt en de instrumenten die ze creëert, kan een overheid corrigerend optreden in wat wel eens ‘de wooncrisis’ wordt genoemd. Enkele recente voorbeelden: — paritaire huurcommissies installeren die indicatieve huurschalen vastleggen om excessen te vermijden, huurconflicten oplossen door bemiddeling enz. (federaal proefproject); — sociale energiemaatregelen nemen, zoals een gegarandeerde minimumlevering (de drie Gewesten); — huursubsidies: tegemoetkomingen in de huur (en de verhuiskosten), bijvoorbeeld om van een ongeschikte woning te verhuizen naar een woning die wel bewoonbaar is (Vlaams en Brussels Hoofdstedelijk Gewest); — in een publiek-privaat partnerschap woningen bijbouwen en nieuwe sociale woningen bouwen (resp. Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest); — sanctioneren van eigenaars van langdurig leegstaande en/of onbewoonbaar verklaarde woningen (Vlaams en Waals Gewest); — nachtopvang voor daklozen organiseren en meer opvangplaatsen voor vrouwen (met kinderen) inrichten (Brussels Hoofdstedelijk Gewest); — de provincies leggen eigen accenten door premies toe te kennen aan particulieren, bv. voor renovatie; — een aantal gemeenten (lang niet allemaal) heeft een lokale woonraad en maakt lokale woonplannen op; — enz.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
92
Wonen, méér dan onderdak
Het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting Er is in ons land deels sprake van een gecoördineerd armoedebeleid. Dat is mede een gevolg van het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting (NAPIncl), wat op zijn beurt een instrument is van de Open Methode van Coördinatie die de Europese Unie heeft ingesteld om zonder dwingende wetgeving toch dingen in beweging te krijgen. Het garanderen van een kwaliteitsvolle en betaalbare woning is een sleuteluitdaging in het NAPIncl 2006-2008 (en blijft dat ook in het NAPIncl 2008-2010). Daartoe streeft het plan een globaal en coherent huisvestingsbeleid na met verschillende sporen: — de stijging van het aantal sociale huurwoningen (in percentage van het totale aantal huishoudens) van 6,2% in 2003 naar 8% in 2010; — streven naar een kwalitatieve verbetering van het aanbod aan huurwoningen, naar een ruimer aanbod en naar een grotere toegankelijkheid (lees: betere betaalbaarheid) van dat aanbod; — het recht op energie en op water concreet maken; — de positie van huurders versterken en de participatie aan het woonbeleid stimuleren, ook van mensen die in armoede leven; — meer middelen voor sociale verhuurkantoren om meer woningen te beheren en/of om privéverhuurders woningen te laten renoveren en verbeteren; — de begeleiding van daklozen versterken; — financiële middelen voor bijkomende woningen of voor de renovatie van bestaande woningen in (middel) grote steden. Deze maatregel is bestemd voor mensen met een laag inkomen. Er is een interministeriële conferentie die de dialoog tussen de federale staat en de Gewesten en Gemeenschappen bevordert, en er worden in dit kader onderzoeksopdrachten uitgevoerd om statistische en andere gegevens te verzamelen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
93
Wonen, méér dan onderdak
Buurthuis Bonnevie: Huisvestingswerken Bonnevie De woonproblematiek staat niet op zichzelf. Daarom kiest Bonnevie in Sint-Jans-Molenbeek voor een geïntegreerde aanpak en ijvert het buurthuis op zijn schaal en met concrete projecten voor maatschappelijke veranderingen inzake huisvesting. De erkenning door diverse overheden maakt het werken er niet makkelijker op. In de oude stadsbuurt Sint-Jans-Molenbeek-centrum, een van de armste buurten van het Brussels Gewest, ligt Bonnevie. Reeds meer dan dertig jaar drukt dit buurthuis een belangrijke stempel op een geïntegreerde wijkwerking die ijvert voor een verbetering van de leefomgeving – openbare ruimte, samenleven in de buurt – en van de huisvestingssituatie. Met de steun van en erkenning door verschillende overheden heeft Bonnevie een indrukwekkend palmares van diensten, activiteiten en projecten die op elkaar zijn afgestemd zijn en op elkaar inwerken. Het team telt intussen zeventien personeelsleden (11,5 vte). Wat huisvesting betreft, beschrijft coördinator Marie-Claire Migerode de situatie in de wijk: “In deze buurt wonen vele gezinnen in erbarmelijke omstandigheden, in kleine, onaangepaste, onbewoonbare of te dure woningen. De opvoeding van de kinderen, sociale ontplooiing, gezondheid, tewerkstelling… Het hangt allemaal samen met een goede woning. De oorzaak ligt niet bij de armen, maar bij een maatschappij die er niet in slaagt iedereen toegang te geven tot een geschikt huis,” aldus Migerode. De ‘huisvestingswerken’ omvatten daarom, naast diensten voor buurtbewoners, ook vormingsactiviteiten en acties die gericht zijn op maatschappelijke veranderingen en op de toepassing van het recht op wonen. De vereniging richt zich met vier diensten op bewoners die eigenaar of huurder zijn: huurderswerking: sociale permanentie voor huurders die informatie willen over hun rechten en plichten, een nieuwe woning zoeken, een conflict met de eigenaar hebben; renovatiecentrum: advies en begeleiding voor wie zijn huis wil verbouwen; uitleendienst: huren van gereedschap voor een lage prijs, gratis deskundig advies om zelf de kwaliteit van hun woning te verbeteren; klusjesdienst: bij de armste of meest afhankelijke buurtbewoners gaat Bonnevie kleine klusjes opknappen. Daarnaast is de vereniging de jongste jaren met een aantal projecten gestart waarmee ze een concrete uitweg zoekt uit de Brusselse wooncrisis. Migerode: “We zijn zeer trots op ‘Finstraat’, een experimenteel huisvestingsproject in samenwerking met Cire vzw, het Brussels woningfonds en een aantal kansarme gezinnen verenigd in het comité L’Espoir. Dit jaar starten we met de bouw van veertien koopappartementen voor grote gezinnen met een laag inkomen. Die zijn van bij de start nauw betrokken geweest bij de uitwerking van het project. De woningen voldoen aan de normen van een passiefhuis, wat betekent dat ze zeer energiezuinig zijn. Met goedkope leningen zullen deze appartementen aan deze gezinnen worden verkocht. De vzw heeft in al die jaren dankzij haar globale en geïntegreerde manier van werken al veel resultaten geboekt in de Brusselse woonproblematiek. Toch kampt de organisatie ook met problemen, waarvan de erkenning door verschillende overheden, elk met hun eigen subsidiekader, het grootste is. Migerode verduidelijkt: “Alle subsidies zijn projectsubsidies, wat betekent dat er geen middelen zijn voor het bekostigen van de noodzakelijke coördinatiefunctie voor een degelijke geïntegreerde werking. Daardoor kunnen we belangrijke aspecten van onze werking onvoldoende uitbouwen: de coaching van (nieuwe) medewerkers, de inhoudelijke opvolging van de participatieve procesontwikkeling van het project ‘Finstraat’, het uitdragen van onze expertise, de bekendmaking van goede praktijken, de inbreng van het team in een op te richten en uit te bouwen ‘gemeentelijke huisvestingscel’, en de inrichting van een vergader- en ontmoetingslokaal met aandacht voor duurzame materialen.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
94
Wonen, méér dan onderdak
Sociaal wonen: gebundelde krachten Sociaal wonen is een alternatief voor het privéwonen dat tegemoetkomt aan de noden van mensen met een beperkt inkomen. Sociale woningen en appartementen kun je huren of kopen en ze zijn zowel bestemd voor alleenstaanden als voor gezinnen. Sociale huisvesting behoort tot de bevoegdheden van de Gewesten. De regelgeving en de voorwaarden verschillen dan ook van gewest tot gewest. We noemen enkele belangrijke spelers op dit terrein: — Het beheer van de sociale woningen wordt door de gewestelijke overheden opgedragen aan respectievelijk de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij (BGHM), de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) en de Société Wallonne du logement (SWL). Het eigenlijke beheer vindt doorgaans op lokaal niveau plaats, door lokale woonactoren die worden ondersteund. Zie www.bghm.irisnet.be / www.vmsw.be / www.swl.be — De Gewesten betoelagen het Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Vlaams Woningfonds (van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen) en het Fonds du logement des familles nombreuses de Wallonie (FLFNW). Dat zijn sociale woonorganisaties (cvba’s) die voordelige sociale leningen en goedkope huur- (of koop-)woningen aanbieden. Zie www.woningfonds.be / www.vlaamswoningfonds.be / www.flw.be — Het FLFNW staat in Wallonië ook in voor de coördinatie, het financieel beheer en het advies inzake erkenning van de ‘organismes à finalité sociale’. Dat zijn de ‘agences immobilières sociales’ (AIS), de ‘régies de quartier’ (RDQ) en de ‘associations de promotion du logement’ (APL). • De AIS zorgen voor een zo goed mogelijke afstemming tussen het beschikbare aanbod van woningen en de noden van huishoudens met een beperkt inkomen. Door te onderhandelen met eigenaars (privé en publiek) en door vervallen of onbewoonde woningen te renoveren brengt een AIS nieuwe woningen in het huurcircuit ten voordele van deze huishoudens. Een AIS biedt de eigenaar de garantie dat hij een maandelijkse huursom krijgt en dat zijn goed in de oorspronkelijke staat blijft. De huurder krijgt begeleiding om van de woning een duurzame ‘thuis’ te maken. • De RDQ verbeteren de leefomstandigheden in een of meer woonbuurten, onder meer door de socioprofessionele inschakeling van stagairs. • De APL verwezenlijken het recht op een degelijke woning door de terbeschikkingstelling van woningen, het verlenen van administratieve, technische of juridische hulp, het bieden van sociale begeleiding… Hun netwerk (RAPeL, Réseau des Associations de Promotion du Logement) vertegenwoordigt hen bij de gewestelijke overheden. Gezien zijn begeleidingsopdracht van de ‘organismes à finalité sociale’ heeft het FLFNW een forum voor deze vzw’s gecreëerd: ELIS (Ensemble pour le Logement et l’Insertion Sociale). — Het Vlaams Overleg Bewonersbelangen (VOB; www.vob-vzw.be) groepeert meer dan 100 leden die het recht op wonen onderschrijven en emancipatorisch met en voor kansarme en kwetsbare bewoners werken: huurdersbonden, sociale verhuurkantoren, woonwinkels en woonwijzers, opbouwwerk- en welzijnswerkprojecten rond huisvesting. Het VOB is door de Vlaamse Gemeenschap erkend als overleg- en ondersteuningscentrum voor de huurdersbonden en de sociale verhuurkantoren. • Bij de huurdersbonden kunnen privé- en sociale (kandidaat-)huurders terecht voor huuradvies en -informatie. • De sociale verhuurkantoren huren woningen op de privémarkt en verhuren ze onder aan kansarme en kwetsbare bewoners. Zij koppelen dit aan huurdersbegeleiding en lokale netwerkvorming.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
95
Wonen, méér dan onderdak
Wooninspectie Alle woningen moeten voldoen aan minimale kwaliteitsnormen. Die normen zijn opgenomen in de gewestelijke huisvestings- of wooncodes. Op de naleving ervan wordt toezicht uitgeoefend door de gewestelijke inspectiediensten: de Vlaamse Wooninspectie, Directie Gewestelijke Huisvestingsinspectie (Brussel), Administration du Logement (Wallonië). Zij pakken onder meer de huisjesmelkerij aan en verklaren woningen die ernstige risico’s inhouden ‘onbewoonbaar’. Mogelijke sancties voor de eigenaars van ongezonde, ongeschikte of onbewoonbare woningen zijn: de woning niet mogen verhuren, de verplichting tot het renoveren van de woning, het sluiten van de woning (met zoeken van alternatieven voor de bewoners), het betalen van een boete… Casablanco: Werkervaring en leefbaarheid, één front Casablanco laat mensen die moeite hebben om in de reguliere arbeidsmarkt terecht te komen, woningen en verenigingslokalen renoveren. Zij werken onder andere voor particulieren met een beperkte financiële draagkracht. Of hoe je twee sociale doelen in één werking kunt verenigen. Pleisterwerken, plamuren, valse plafonds en wanden plaatsen, isolatie aanbrengen, tegels en vloerbekleding leggen, parketvloeren schuren, metsel- en voegwerk...: al deze vormen van binnenhuisafwerking doen ze bij Casablanco, een vzw die in het Brusselse actief is op het domein van de sociale economie. “De vereniging heeft een dubbele doelstelling,” zegt coördinator Simon Verstraeten: “We bieden werkervaring aan in de bouwsector voor laaggeschoolde mensen met moeilijkheden op de arbeidsmarkt en OCMW-cliënten, en we bevorderen de leefbaarheid, vooral in de meest achtergestelde wijken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.” Casablanco werkt, zoals een aannemer, met een registratienummer en met garantie op de kwaliteit van de afgeleverde werken, maar beoogt vooral werkervaring voor haar mensen. De ervaringsgerichte vakopleiding, mét arbeidscontract, duurt gemiddeld tussen een jaar en anderhalf jaar. Hierdoor verhogen de werknemers hun kansen op de reguliere arbeidsmarkt. Verstraeten: “Om de privémarkt niet oneerlijk te beconcurreren mag Casablanco niet voor iedereen werken. Tot voor kort werkte de vereniging voornamelijk voor Sociale Verhuurkantoren en vzw’s met een maatschappelijk nut. Sinds kort spreekt de organisatie een nichemarkt aan waar de vrije markt onvoldoende in voorziet: particulieren met een beperkte financiële draagkracht.” Casablanco voert herstellings- en binnenhuisrenovatiewerken uit aan hun woning, waarvan ze eigenaar of huurder zijn. De voorwaarden om op Casablanco een beroep te kunnen doen zijn dezelfde als degene die recht geven op een sociale woning. Bij de huurders gaat het om herstellingen die onder de huurdersverplichtingen vallen (schilderen, herstellen van lekkende kranen enzovoort) en waar de huurder om diverse redenen niet toe overgaat: financieel (een vakman voor kleine klussen vinden is niet evident en duur), sociaal (isolement, oudere hulpbehoevende mensen) enzovoort. Bij de eigenaars gaat het om een specifieke groep van vaak grote gezinnen die door de krapte op de huurmarkt een eigen woning hebben gekocht. Dat zijn vooral verouderde huizen waar de nood aan renovatie groot is om aan het basiscomfort te beantwoorden. Vaak ontbreekt het hen aan middelen om te renoveren of zelfs maar te onderhouden. Na een jaar proefdraaien heeft de vereniging, dankzij de steun in het kader van enkele wijkcontracten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van de gemeente Vorst en het OCMW, in 2007 een ploeg van vier personen op poten kunnen zetten. Die werkt voor particulieren met een beperkte financiële draagkracht, tegen de kostprijs van het materiaal. De financiering is gegarandeerd tot einde 2010. Verstraeten: “We willen dit systeem verder uitbreiden: zo zal volgend jaar hoogstwaarschijnlijk een tweede, gelijkaardige ploeg van vier personen worden gevormd, die zal werken tot eind 2012.” Deze ‘ploegen’ maken deel uit van de algemene werking, wat betekent dat de doelgroepwerknemers, net zoals alle andere werknemers van Casablanco, genieten van omkadering, trajectbegeleiding en bijkomende vormingen. “We halen voor 2007 zeer goede resultaten wat de doorstroming naar de arbeidsmarkt betreft,” stelt Verstraeten tevreden vast. “In 2007 zijn in totaal 39 doelgroepwerknemers in dienst geweest bij Casablanco, van maar liefst 14 verschillende nationaliteiten. Acht mensen beëindigden hun parcours in Casablanco in 2007 en allemaal vonden ze elders werk. Eén arbeider is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, waar hij het familiebedrijf van zijn vader heeft overgenomen. Voor dit jaar verwachten we een bevestiging van deze positieve trend.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
96
Wonen, méér dan onderdak
6 Tot besluit Zoals uit de praktijkvoorbeelden op deze bladzijden blijkt proberen, behalve de overheden, tal van organisaties het grondrecht op wonen waar te maken. Zij doen dat op de diverse niveaus – in Europa, België, de Gewesten, lokaal – en voor de verschillende doelgroepen die vooralsnog niet of maar gedeeltelijk van dat recht genieten. Ze werken met beroepskrachten en met veel vrijwilligers, met of zonder steun van een overheid en soms tegen die overheid in. De verscheidenheid is groot en de kansen om deze actoren te steunen zijn talrijk. Allemaal proberen ze mensen die het door hun sociaal-economische situatie moeilijk hebben op de huidige woningmarkt, te steunen bij hun zoektocht en hun pogingen om aan deze basisvoorwaarde voor een menswaardig bestaan te beantwoorden. Hun werk gaat niet over bakstenen. Het is bedoeld om de bestaanszekerheid en de levenskwaliteit van mensen te bevorderen. Tot slot geven we een overzicht van enkele uitdagingen die in dit hoofdstuk aan bod kwamen met suggesties van concrete antwoorden die een schenker daarop kan geven: Uitdagingen
Voorbeelden van wat een schenker kan doen
Voldoende betaalbare en leefbare woningen voorzien
Investeren in de renovatie en isolatie van woningen bestemd voor huisvesting van kansarme gezinnen
In de noodopvang ook een aanbod voorzien voor specifieke groepen thuislozen die moeilijk bereikbaar zijn of voor wie er onvoldoende opvang is
Financiële middelen geven aan een onthaaltehuis dat opvang wenst aan te bieden voor families met kinderen, koppels, mensen zonder papieren, daklozen met een huisdier, ...
Alternatieve woonoplossingen vinden voor daken thuislozen die niet kunnen of willen wonen in opvanginstellingen
Een project ondersteunen waarbij verschillende organisaties samenwerken om enkele ‘chronische’ daklozen te begeleiden bij hun samenwonen en hen zo een kans op herintegratie in de samenleving te bieden
Begeleiding voorzien om thuislozen een kans op een degelijke woning en integratie te bieden
Een initiatief steunen dat erop gericht is dak- en thuislozen die op straat of in opvangcentra leven te begeleiden bij hun zoektocht naar een betaalbare en duurzame woonoplossing
Kansarme mensen toegang tot de privéhuisvestingsmarkt geven
Een vereniging helpen die kansarmen bijstaat om een geschikte huurwoning te vinden en te onderhouden, om hun rechten en plichten als huurder te kennen, …
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
97
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
98
“Welk effect heeft voedingsadvies aan een gezin dat het zonder koelkast moet
ZIEK VAN ARMOE
stellen, of bij wie de gastoevoer is afgesloten? Hoe lang blijft iemand die genas van een longontsteking gezond in een vochtige woning?” “Omdat de ziekte aan mijn gezin te veel kostte, ben ik alleen gaan wonen. Ik heb een rustiger thuis achtergelaten, maar zelf raak ik er maar niet bovenop.” (Uit: Debatopener. 10 jaar Algemeen Verslag over de Armoede, 2005)
De problematiek die in deze bladzijden centraal staat wordt wel eens hard samengevat, in twee woorden die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten: armoede doodt. Ook in onze westerse wereld anno 2008 veroorzaakt armoede problemen met de fysieke en psychische gezondheid. Armoede ondermijnt die gezondheid en problemen met de gezondheid leiden niet zelden tot… armoede. Vandaar enkele schrijnende vaststellingen, die door cijfers worden bevestigd: arme mensen leven minder lang en leven minder gezond. Ze blijven ook minder lang gezond en krijgen vaker te maken met ziekenhuisopnames. Er is in ons land – en in vele Europese landen – nog sprake van een grote sociaal-economische ongelijkheid in gezondheid. Uiteraard in het nadeel van mensen die in armoede leven.
ONGELIJKHEID Het lijkt de evidentie zelf dat een welvarende maatschappij moet kunnen instaan voor de gezondheid van haar burgers. Er is in ons land een goed werkend net van competente gezondheidswerkers en –instellingen in de eerste en tweede lijn, er is een verplichte ziekteverzekering die veel risico’s indijkt, er zijn tal van preventie-initiatieven en er is volop bewustmaking van hoe je gezond moet leven. Toch slaagt onze samenleving er ook op dit vlak niet in aan iedereen dezelfde kansen te geven. Een gezondheidsbeleid dat iedereen in dezelfde mate ten goede komt, kan niet op zichzelf staan. Het succes ervan is afhankelijk van het succes van de overkoepelende strijd tégen armoede en vóór betere levensomstandigheden. Door de nauwe band tussen armoede en ‘ongezondheid’ kost armoede de samenleving ontzettend veel en gaan er krachten en talenten verloren, zoals we ook in andere hoofdstukken vaststelden.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
99
Ziek van armoe
Infirmiers de rue: Tussen de straat en de gezondheidszorg Ambulante zorg op straat voor daklozen: dat is het idee achter Infirmiers de rue, een organisatie die ingaat op noodoproepen, maar die vooral zelf op zoek gaat naar mensen met gezondheidsnoden. Ze biedt eerste hulp en probeert hen te overtuigen om de stap te zetten naar de reguliere gezondheidsdiensten en -werkers. Straatverpleegsters: het is een eenvoudig maar lumineus idee dat vorm kreeg in het hoofd van twee jonge verpleegsters, Sara Janssens en Emilie Meesen. “In 2004 kreeg ik de kans om een terreinonderzoek te doen over de opvolging van drugsverslaafden in de straten van Brussel,” vertelt Emilie Meesen. “Ik werd toen getroffen door de noden op het vlak van gezondheid, niet alleen van drugsverslaafden maar ook van veel andere mensen die geen dak boven hun hoofd hebben. Door hun vele dagelijkse problemen is hun gezondheid vaak de laatste van hun zorgen. Ze laten hun wonden infecteren of gaan ervan uit dat hun buikpijn wel zal overgaan…” Na een verkennende studie bij een dertigtal verenigingen die op het terrein actief zijn, kwamen de twee vriendinnen tot het besluit dat het beste antwoord op deze problematiek erin bestond een ambulante eerstelijnszorg in het leven te roepen. Aanvankelijk waren de twee actief als vrijwilligers; ze gaven zichzelf zes maanden om naar subsidies te zoeken. Vandaag de dag heeft de vzw Infirmiers de rue vier mensen halftijds in dienst en is de vereniging drie dagen in de week actief. “Nu en dan beantwoorden wij een noodoproep die ons via maatschappelijk werkers, passanten of politiemensen bereikt… Maar het grootste deel van de tijd lopen wij gewoon in ploegjes van twee door de straten van de stad, met een kleine rugzak vol basismateriaal om de eerste zorgen toe te dienen. Wij zoeken de daklozen ook op op de plekken waar ze traditioneel leven,” zegt Emilie Meesen. Door hun manier van werken bieden de straatverpleegsters eerste hulp, maar ze willen in de eerste plaats de mensen begeleiden naar de reguliere gezondheidsdiensten, een maison médicale (wijkgezondheidscentrum) of een dokter. Er zijn tal van redenen, goeie en minder goeie, waarom daklozen geen beroep doen op deze diensten: je kunt er niet met je hond naartoe, je moet je beurt afwachten, de roep gaat dat het duur is, ze weten niet waar ze zich moeten wenden… “In veel gevallen moet je een eerste weerstand overwinnen: veel straatbewoners zijn wantrouwend, of ze zijn zo murw dat ze de moed niet meer vinden om de stap te zetten. Door simpelweg te vragen ‘hoe gaat het ermee?’ leg je al meteen een eerste contact. Stilletjes aan hebben ze het dan met ons over hun gezondheidsproblemen. Of wij leggen een verband dat wat soelaas brengt. Door dat soort kleine dingen win je na verloop van tijd hun vertrouwen en kun je mensen voorstellen om een meer reguliere behandeling te overwegen. Het is niet ons doel hen nog meer te marginaliseren. We willen complementair werken met het bestaande net van gezondheidsdiensten.”
DE WANKELE GEZONDHEID VAN DAKLOZEN Dak- en thuislozen leven per definitie een erg ongezond leven. De grote kwetsbaarheid van deze mensen neemt nog toe doordat velen van hen om allerlei redenen de weg niet of te laat vinden naar de noodzakelijke medische zorgen, en doordat hun levenswijze therapietrouw in de weg staat. Fysieke en psychische gezondheidsproblemen zijn in deze groep dan ook systematisch ernstiger en talrijker dan bij andere mensen. De problematiek van daklozen – en nog meer van dakloze mensen zonder papieren – is een uitvergroting van hét basisprobleem dat in deze bladzijden aan de orde is en waar het beleid mee worstelt: ‘armoede en gezondheid’ vergt een holistische aanpak die sectoren, domeinen en disciplines overstijgt, die ook luistert naar de stem van de arme zelf en die zeker ook op het lokale niveau effect sorteert.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
100
Ziek van armoe
1 Recht op gezondheid Gezondheid is vanzelfsprekend een basisrecht. Dat recht wordt in ons land gegarandeerd door de Grondwet, waarin artikel 23 het recht van iedere Belg vermeldt “op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand”. Hetzelfde artikel stelt ook dat iedereen recht heeft op de bescherming van een gezond leefmilieu. Het recht op gezondheid wordt ook expliciet vermeld in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Zo stelt artikel 35 dat het beleid en de maatregelen van de Unie “een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid” moeten waarborgen. Het recht op bescherming van de gezondheid is tot slot wereldwijd verankerd in de Beginselverklaring van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), in het Charter van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties en in het Verdrag van de Rechten van het Kind. Dat de gezondheidspiramide een afdruk is van de maatschappelijke ongelijkheidspiramide – met andere woorden: dat er ook op het vlak van gezond leven vormen van ongelijkheid zijn die worden veroorzaakt door sociaal-economische factoren – is dan ook een flagrant onrecht. Gezondheid is daarenboven ook een voorwaarde om andere basisrechten – het recht op werk, op onderwijs, op ontplooiing – te kunnen waarmaken.
Relais Santé in Charleroi: De ontbrekende schakel Er ontbrak een schakel in de toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor de zwaksten, stelden sociale werkers in Charleroi vast. Relais Santé vult die leemte: ze biedt eerste zorgen bij dringende problemen en oriënteert mensen naar de reguliere gezondheidsdiensten. Dat gebeurt in samenwerking met andere sociale werkers. Sinds enkele jaren is er in Charleroi een breed netwerk van sociale actoren tot stand gekomen: le Relais Social. Doel is de werking van alle diensten die zich richten tot mensen die in armoede leven – en met name daklozen – te coördineren en vormen van samenwerking tussen de diverse structuren tot stand te brengen. Het is in deze context dat maatschappelijk werkers die bezig zijn met de gezondheidsproblematiek hebben voorgesteld om ook een Relais Santé op te richten. “Bij ons werk op het terrein stelden wij vast dat er een schakel ontbrak in de toegang tot de gezondheidszorg voor de zwaksten in de samenleving,” aldus Irène Kremers, die verantwoordelijk is voor het project. “Een voorbeeld uit de praktijk: een dakloze heeft een open armbreuk. Op aanraden van een maatschappelijk werker gaat hij naar de spoedopname van een ziekenhuis, maar hij komt terug zonder te zijn verzorgd, gewoonweg omdat niemand zich om hem heeft bekommerd. Hij was in het ziekenhuis helemaal gedesoriënteerd en wist niet dat je je eerst aan het onthaal moet aanmelden.” Relais Santé is nu deze onmisbare schakel. De dienst, die dichtbij en toegankelijk is, verzorgt vier halve dagen in de week een permanentie. “Voor het onthaal zorgt een ex-dakloze die momenteel in het tweede jaar Opvoeder zit en die dus ‘de wereld van de straat’ zeer goed kent,” preciseert Irène Kremers: “De gratis medische consultaties maken dat wij de eerste zorgen kunnen toedienen en dat we ook aan preventie en informatie kunnen werken. Afhankelijk van zijn of haar gezondheidstoestand wordt een patiënt doorverwezen naar een dokter, een gespecialiseerde dienst of een medische urgentieantenne. De maatschappelijk werker bekijkt de administratieve situatie en legt de dakloze uit hoe hij of zij die in orde kan maken. Wij proberen altijd mensen aan te zetten tot zelfstandigheid, maar als we ze fysiek moeten begeleiden bij hun eerste stappen, dan doen we dat ook.” Als onderdeel van Relais Social spreekt het voor zich dat Relais Santé werkt in een nauw partnership met andere instellingen uit de regio rond Charleroi. De gezondheidswerkers verzorgen permanentiediensten op straat, in dagverblijven en in nachtcentra. “Door te werken met multidisciplinaire teams, met daarin maatschappelijk werkers, verpleegkundigen, dokters…, willen we onze dubbele doelstelling realiseren: de meest dringende problemen worden behartigd, en op langere termijn streven we naar de herintegratie van patiënten in het klassieke zorgcircuit,” besluit Irène Kremers.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
101
Ziek van armoe
2 De hamvraag Waarom zijn arme mensen over het algemeen minder gezond dan anderen? Waarom leven ze minder lang en genieten ze minder lang van een goede gezondheid? 1. Het antwoord op deze vraag zou eenvoudigweg kunnen zijn: lees de andere hoofdstukken van deze publicatie erop na. Alle facetten van de armoedeproblematiek die daar aan bod komen, kunnen hier de revue passeren: mensen in armoede leven vaker in ongezonde woningen en buurten, om nog te zwijgen van thuis- en daklozen. Als ze werken, zijn de arbeidsomstandigheden vaker ongunstig of/en biedt dat werk weinig perspectief en veel onzekerheid. Velen eten minder gezonde voeding en een aantal armen houdt er, mede door hun stresserende levensomstandigheden, nog andere ongezonde gewoontes op na (roken, alcoholgebruik, te weinig beweging). Bij veel mensen die in armoede leven, lijdt hun sociaal leven en dus hun ‘sociale gezondheid’ onder hun situatie. In het algemeen zijn in hun leven onzekerheid en stress op veel momenten levensbepalend, met alle psychische gevolgen van dien. Kortom, de levensomstandigheden van veel mensen die in armoede leven zijn niet meteen gunstig te noemen voor hun fysieke, psychische en sociale gezondheid. De voorwaarden zijn niet vervuld om mensen zelf de controle over hun gezondheid te laten verwerven. Wie in armoede leeft en ziek wordt, belandt dan nog eens in een vicieuze cirkel: hij/zij ‘kost’ meer en vormt een extra belasting voor het gezin. Werken – voor velen een weg om de cirkel te doorbreken – wordt ook moeilijker of is zelfs uitgesloten…
Figuur 13: De kringloop van de armoede
Ongezonde en eentonige VOEDING
Onvoldoende INKOMEN
Geen, gevaarlijk of minderwaardig WERK
Slechte en ongezonde HUISVESTING
Weinig of onaangepast ONDERWIJS
Vaak ZIEK
GEZINNEN met problemen
Bron: www.patsenco.be (een interactief spel rond jongeren in armoede)
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
102
Ziek van armoe
2. Het Belgische gezondheidszorgsysteem en de ziekteverzekering worden terecht geprezen. Toch volstaat dit niet om de ongelijkheid in gezondheid terug te dringen. Hoe komt dat? Daar zijn een aantal redenen voor. We vermelden: — de gezondheidskosten: ondanks de verplichte verzekering moeten patiënten een deel van de kosten zelf betalen. Dat bedraagt momenteel gemiddeld circa 20 tot 25% (het zogeheten ‘remgeld’). Een aantal medische kosten wordt bovendien niet of maar zeer gedeeltelijk terugbetaald: een bril, tandverzorging, bepaalde geneesmiddelen…; — het zorgaanbod is op bepaalde plekken ontoereikend. Met name in kansarme buurten ontbreekt het aan voldoende toegankelijke en kwaliteitsvolle basiszorgen; — gezondheid is meer dan ‘niet ziek zijn’. Het gaat in de eerste plaats om een gezonde levensstijl en welbevinden, en om een gezonde leef-, leer- en werkomgeving. De vele bewustmakings- en preventiecampagnes bereiken de doelgroep ‘mensen in armoede’ lang niet altijd, integendeel: veel campagnes leggen bijvoorbeeld een grote verantwoordelijkheid bij – en verwachten actiebereidheid van – het individu. Veel mensen in armoede worden door zo’n boodschap niet aangesproken: gezond blijven veronderstelt denken op de lange termijn, terwijl zij net een dagelijkse strijd voeren. Ze gaan zich zelfs schuldig voelen bij dergelijke campagnes; — gelijkheid in gezondheid was tot nu toe lang niet altijd een beleidsprioriteit. Zo wordt de impact van maatregelen die werden genomen, niet altijd onderzocht in functie van de verschillende bevolkingsgroepen.
Samenlevingsopbouw Gent: Gezonde kost, weinig kosten Met specifieke groepen van mensen die kwetsbaar zijn wat gezondheid betreft, organiseerde Samenlevingsopbouw Gent kook- en praatsessies om te ontdekken welke belemmeringen zij ervaren om gezond te eten, en om tips en suggesties te verzamelen. Eind 2006 maakte Samenlevingsopbouw Gent in gesprekken met organisaties een inventaris van kwetsbare groepen op het vlak van gezondheid in Gent: mensen in armoede, mensen met een psychiatrische problematiek, jonge allochtone moeders, oudere thuislozen, (geïsoleerde) senioren en jongeren in begeleid zelfstandig wonen. Op die basis zocht de organisatie naar bestaande groepswerkingen om haar project ‘Knabbels en Babbels, met weinig kosten gezonde kost’ te realiseren. “We werkten met een vijftal organisaties die alle groepen vertegenwoordigen, behalve de jonge allochtone moeders; die moesten we zelf rekruteren.” Stéphanie Staïesse is maatschappelijk opbouwwerker: “Om een beter beeld te krijgen van de drempels in verband met gezonde voeding organiseerden we kook- en praatsessies.” Elke groep kwam in 2007 drie keer samen om samen te koken, ervaringen uit te wisselen en te leren van elkaar: samen in groep eten (knabbelen) en samen nagaan waarom gezonde voeding niet vanzelfsprekend is (babbelen). “We startten steeds van gerechten en voorkeuren van de deelnemers zelf en zochten met hen naar een gezonder alternatief door bijvoorbeeld te letten op vetten, suikers en zout. We bespraken ook bereidingswijzen, bewaar- en kooktips.” Gemiddeld waren er per groep een tiental deelnemers. Van alle bijeenkomsten werden de recepten in een handig kookboekje gebundeld mét tips over aankopen, hygiëne en bereidingswijzen, en een seizoenskalender. Staïesse: “Elke groep schoof de betaalbaarheid van gezonde voeding naar voren als een van de grootste belemmeringen. De drempels zijn ook groepsspecifiek.” Zo is voor mensen in armoede betaalbaarheid en koken met de
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
103
Ziek van armoe
inhoud van een voedselpakket bepalend. Wie een psychiatrische problematiek heeft, linkt het aan de hoge kosten van de medicatie en een eventueel verblijf in een opvangcentrum met grootkeuken. Oudere thuislozen vinden ‘boerenkost’ en ‘het eten van vroeger’ belangrijk, wat betekent: te veel vetten en zout. Bij senioren spelen de betaalbaarheid en het aanbod in buurtwinkels een rol. Jonge allochtone moeders dan weer kopen hun dagelijkse hoeveelheden in (Turkse) buurtwinkels en koken cultuurspecifiek met veel olie, suikers en zout. (Met de jongeren in begeleid zelfstandig wonen werd uiteindelijk niet gekookt.) “Het project leidde tot verschillende resultaten,” zegt Staïesse. “De deelnemers kwamen op een aangename manier in contact met gezonde voeding en leerden dat gezond eten niet duur hoeft te zijn.” Daarnaast werden alle ervaringen besproken met de organisaties en diensten waarmee werd samengewerkt, met het oog op een duurzame gedragsverandering. Samenlevingsopbouw Gent vzw had graag de methodiek verfijnd en beoogde structurele veranderingen. Maar voor een tweede ‘Knabbels en Babbels’ ontbraken de financies. “Natuurlijk vinden we dat jammer,” besluit Staïesse. “Gelukkig sorteerde de eerste editie redelijk wat effecten. Vooreerst binnen onze organisatie zelf: er is aandacht voor het thema ‘gezondheid’ in ons meerjarenplan. Met de medewerkers van de drie Gentse wijkgezondheidscentra wisselden we ervaringen uit en blijven er contacten. Zij werken dagelijks met deze groepen en gezond eten is er nu een blijvend aandachtspunt. En ten slotte deelden we onze bevindingen aan de Gentse gezondheidsdienst mee, wat een weerslag vond in het beleidsplan ‘Gezondheid van de stad’.”
3 Enkele cijfers Recente bevindingen — Laaggeschoolden sterven gemiddeld drie tot vijf jaar vroeger dan andere mensen en hebben zelfs 18 tot 25 minder gezonde levensjaren te verwachten dan hooggeschoolden. Er is een systematisch verband tussen opleiding, sociale status en gezondheid. — Een kind met twee werkloze ouders heeft zowat de helft meer kans op vroeggeboorte en een laag geboortegewicht, en er is twee keer zoveel kans op een doodgeboren kind dan bij ouders bij wie één van de partners als bediende werkt. — Laagopgeleide mannen van 40/49 jaar hebben ongeveer twee keer meer kans op overlijden door longkanker dan hoger opgeleide mannen. In de meest achtergestelde buurten sterven meer dan tweemaal zoveel mensen door levercirrose dan in de meest bevoordeelde. — Mannen van 50 die een woning huren, hebben ruim de helft meer kans op overlijden dan eigenaars van dezelfde leeftijd. — In de laagste sociaal-economische groepen meldt 60% van de mensen dat ze in goede gezondheid zijn, in de hoogste groepen 87%.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
104
Ziek van armoe
Maandelijks beschikbaar inkomen
Figuur 14: Relatieve maandelijkse uitgaven voor gezondheidszorgen
> 2500 €
1500-2500 €
3,5
%
6,8
1000-1500 €
8,7
inkomen 750-1000 €
maandelijks beschikbaar < 750 €
10,5
14,4
Bron: Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2004
Nog meer cijfers: de Gezondheidsenquête 2004 Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid en de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie) gaan om de drie à vier jaar op grote schaal na hoe het staat met de gezondheidstoestand van de Belgische bevolking. Dit zijn enkele bevindingen uit de enquête 2004: — 17% van de mensen zonder diploma of met alleen een diploma lager onderwijs heeft somatische problemen, tegenover 4% bij wie een diploma hogere studies heeft. Voor depressieve gevoelens, angststoornissen en slaapproblemen is er een vergelijkbaar verschil. Kansarme mensen nemen dan ook meer psychotrope geneesmiddelen. — Dezelfde enquête geeft aan dat mensen die onderaan op de socio-economische ladder staan, er een minder gezonde levensstijl op nahouden: minder lichaamsbeweging, meer overgewicht (ook bij jongeren), minder gezonde voedingsmiddelen, meer roken… — Wat medische consumptie betreft, gebruiken mensen met een laag opleidingsniveau meer geneesmiddelen dan anderen, en bezoeken ze minder vaak een tandarts (jaarlijks gemiddelde: 0,9 versus 1,6 maal). — Recent wordt ook de factor ‘sociale gezondheid’ meer en meer betrokken bij het gezondheidsonderzoek: de mate waarin mensen zich sociaal en maatschappelijk ‘goed voelen’, bepaalt mee hun gezondheidstoestand. Mensen met een lage opleiding hebben veel vaker een beperkte kennissenkring, nemen minder deel aan het verenigingsleven en evalueren hun sociale contacten vaker negatief. — In de laagste inkomenscategorie wordt 14% van het budget ingenomen door kosten voor gezondheidszorgen, in de hoogste slechts 3%. Mensen met een beperkt inkomen stellen medische zorgen (en dus kosten) vaker uit dan mensen met een hoger inkomen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
105
Ziek van armoe
PSYCHIATRIE EN ARMOEDE Het verband tussen psychiatrie en armoede is complex: armoede kan zowel aanleiding als gevolg van geestelijke ongezondheid zijn. Enerzijds zijn arme mensen vaak psychisch kwetsbaar en ze hebben meer psychische problemen. Anderzijds komen veel mensen met een psychische aandoening in armoede terecht: de ziekte brengt immers veel kosten met zich mee voor behandeling en begeleiding en kan leiden tot verlies van werk en inkomen. De toegang voor kansarme mensen tot de psychische gezondheidszorg (in eerste lijn) is soms beperkt wegens te duur, lange wachttijden, een gebrek aan passende opvangstructuren… Er is dan ook hoge nood aan meer aandacht voor hun geestelijk welzijn en dus aan een kwaliteitsvolle en toegankelijke geestelijke gezondheidszorg, ook voor kinderen en jongeren.
Wijkgezondheidscentrum De Vlier: Naar een gezonde buurt Een wijkgezondheidscentrum wil voor iedereen basisgezondheidszorg garanderen. Maar er wordt ook gewerkt rond preventie en een gezonde levensstijl, meer en meer ook in de reguliere werking. Je moet er mensen voor sensibiliseren, maar de nood is er. Als het lukt, verlaag je voor bepaalde doelgroepen ook de drempel van je organisatie, zoals hieronder blijkt. Dit wijkgezondheidscentrum in Sint-Niklaas is een van de 14 in Vlaanderen. De centra willen het recht op bescherming van de gezondheid en toegankelijke basisgezondheidszorg waarmaken. “Wij richten ons tot alle inwoners van groot Sint-Niklaas, maar we zien dat nabijheid belangrijk is: onze klanten komen vooral uit onze eigen buurt, het centrum van de stad.” Aan het woord is coördinator Veerle Van Helsland: “Het forfaitaire betalingssysteem of ‘abonnementsgeneeskunde’ is een belangrijke pijler van de eerstelijnsgeneeskunde van een wijkgezondheidscentrum. Met ‘eerstelijns’ bedoelen we de plek waar mensen het eerst naartoe gaan met een gezondheidsklacht, dus niet de specialist of het ziekenhuis. Bij ons kunnen ze onder hetzelfde dak terecht bij een huisarts, een verpleegkundige en/of een kinesist.” Het forfaitaire betalingssysteem garandeert deze service: maandelijks betaalt het Riziv voor elke aangesloten patiënt een vast bedrag, afhankelijk van haar/zijn persoonlijke situatie. Dat omvat de betaling van consultaties en huisbezoeken, ongeacht hun frequentie. “Gezondheid is meer dan ‘niet ziek zijn’,” aldus Van Helsland. “Vandaar dat we ook preventief werken aan een gezonde manier van leven, met aandacht voor leefomstandigheden, voeding, huisvesting enzovoort.” In 2007 startte het centrum een programma ‘Club gezond’ voor hun doelgroep. Er werden 15 wekelijkse bijeenkomsten georganiseerd over een gezonde levensstijl en mentaal welbevinden. Mensen bereiken bleek niet eenvoudig. Er werd daarvoor samengewerkt met verschillende organisaties (o.a. beschut wonen, welzijnsschakels, CAW) en stedelijke diensten. Van Helsland: “Uiteindelijk bereikte we een vaste kern van een 15-tal aanwezigen. Iedereen nam minstens aan vijf activiteiten deel en de deelnemers waren zeer tevreden. Vooral koken, borstkankerscreening, EHBO en haartooi vonden bijval.” Door deze campagne besliste het centrum zijn aanbod rond preventieve gezondheidszorg uit te breiden. In 2008 wordt er gewerkt rond gezonde voeding en kosteloos dieetadvies, en er startte een project over stoppen met roken voor zwangere vrouwen en kansarme buurtgroepen. “65% van onze patiënten is van allochtone afkomst,” aldus Van Helsland. “Bij bepaalde groepen (Turken en Roma) stellen we meer diabetes vast. Ze zijn niet altijd even therapietrouw omdat de medicatie duur blijft en de noodzaak van opvolging niet altijd duidelijk is. Voor deze patiënten is er een wekelijks diabetesspreekuur. Daarnaast komen er activiteiten rond voedingsproblemen. Ook wordt met Kind en Gezin samengewerkt rond kansarme kinderen en de dieetproblematiek. De Vlier opende eind 2005 zijn deuren. Enkele maanden later telde men 330 patiënten, vandaag 750. Van Helsland: “We beantwoorden aan een nood en hebben vooral het jongste jaar geïnvesteerd in gezondheidspreventie. Dat zal integraal deel gaan uitmaken van de reguliere werking. Al deze activiteiten verlagen ook de drempel naar het centrum en zorgen voor meer bekendheid. De komende jaren willen we werken aan een actievere participatie van onze doelgroep én onze vrijwilligersploeg van twaalf mensen uitbreiden, diversifiëren en meer betrekken bij deze activiteiten. We hebben er alle belang bij dat onze patiënten zo gezond mogelijk leven.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
106
Ziek van armoe
4 Wat doen de overheden? Vier dimensies van een overheidsbeleid Het probleem dat hier aan de orde is – sociaal-economische ongelijkheid inzake gezondheid – heeft veel dimensies en oorzaken die met elkaar wisselwerken. Wie het wil bestrijden, moet daar oog voor hebben en gecoördineerd te werk gaan. 1. Individuen moeten worden versterkt (kennis, leefstijl, empowerment). Een Belgisch voorbeeld is de Wet op de Patiëntenrechten (2002), die de positie van de patiënt versterkt én ook de gelijkheid van alle patiënten bevestigt. De werking van de wet is nog niet geëvalueerd. Andere voorbeelden zijn tabakspreventie en de zorg voor kwetsbare zwangere vrouwen. 2. De woon-, werk- en leefomgeving moet gezond zijn. Het gaat bijvoorbeeld om initiatieven die het leefmilieu mee in rekening brengen in de gezondheidszorg. 3. Gezondheidsdiensten en -voorzieningen moeten toegankelijk zijn. De wijkgezondheidscentra in Vlaanderen (zie de case over WGC De Vlier) en de Maisons médicales in de Franse Gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (zie de case over Réseau santé diabète) zijn een voorbeeld. Op dit niveau hebben we het ook over de prijszetting van geneesmiddelen, de verzekerbaarheid, de hoogte van de terugbetaling, maatregelen voor mensen in een precaire sociaal-economische situatie enz. 4. Op het hoogste niveau moet ernaar worden gestreefd armoede en haar oorzaken en gevolgen weg te werken of te minimaliseren. Denk aan het activeren van werklozen, goede sociale woningbouw, het verbeteren van de toegankelijkheid van het onderwijs enzovoort. Het geheel vergt een beleid dat sectoren en domeinen overstijgt. Dat is in België vooralsnog niet voldoende gerealiseerd. Europa Sociaal-economische gezondheidsverschillen zijn er in alle landen van Europa. De Europese Unie is sinds 2002 begaan met de problematiek: de projecten In good health en Closing the gap werden opgevolgd door Determine (2007-2010). Doel van het initiatief is het bewustzijn over het probleem te vergroten en beleidsmakers ertoe aan te zetten om gelijkheid inzake gezondheid in alle sectoren en op alle niveaus aan de orde te stellen. Dat gebeurt door een consortium van zowat vijftig instellingen, organisaties en regeringsorganen uit 26 landen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
107
Ziek van armoe
Dokters van de Wereld: Wie uitgesloten is van gezondheidszorgen weer insluiten Veel mensen zonder papieren kennen hun rechten inzake gezondheidszorg niet. Dokters van de Wereld / Médecins du Monde biedt eerstelijnszorg, ook op psychisch vlak, informeert hen over hun rechten en zet hen op weg naar gezondheidsdiensten. De organisatie neemt ook andere initiatieven voor wie uitgesloten is van gezondheidszorg, zoals gratis consultaties door specialisten. Een onderzoek dat Dokters van de Wereld heeft gepubliceerd, bracht aan het licht dat in België in theorie 99% van de mensen zonder papieren kan genieten van een ziekteverzekering, maar dat in de praktijk slechts 14% van hen er ook in slaagt om zijn rechten ook te laten gelden. “De belangrijkste obstakels bij de toegang tot de zorg zijn de complexe procedures, het niet kennen van rechten, taalbarrières, de angst te worden aangegeven… Zolang deze hinderpalen er zijn, blijven structuren voor eerstelijnszorg voor wie van onze gezondheidszorg is uitgesloten onmisbaar,” aldus Delphine Guibert, directrice van de missies van Dokters van de Wereld in België. Om die reden nam Dokters van de Wereld begin 2008 een werking over die tot dan werd verzorgd door Artsen zonder Grenzen: in Brussel opende de vereniging een CASO (Centre d’Accueil, de Soins de première ligne et d’Orientation): “Het gaat om een gratis permanentiedienst (psychisch, medisch, sociaal) die dagelijks wordt verzekerd door een gemengde ploeg van vrijwilligers en betaalde krachten,” legt Delphine Guibert uit. “Dankzij de CASO kunnen we de meest dringende gezondheidsproblemen aanpakken en vermijden we dat bepaalde ziektebeelden verergeren en dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de spoeddiensten in ziekenhuizen. Tot het interventieteam behoren ook specialisten in de psychische gezondheid: veel mensen die zijn uitgesloten leven in een situatie die wordt gekenmerkt door ernstig psychisch lijden. Aan de andere kant is de CASO ook een bemiddelaar tussen de armste patiënten en de klassieke medische structuren. Gespecialiseerde sociaal assistenten informeren de patiënten over hun rechten, vergemakkelijken voor hen bepaalde administratieve stappen en kunnen hen ook doorverwijzen naar een huisarts, een maison médicale (wijkgezondheidscentrum) of een ziekenhuisdienst… Als het nodig is, zijn er vertalers beschikbaar en begeleidt de maatschappelijk werker of een vrijwilliger de mensen bij hun eerste stappen.” Dit project versterkt andere initiatieven die Dokters van de Wereld in Brussel neemt ten behoeve van de mensen die van de gezondheidszorg zijn uitgesloten. Zo worden aan daklozen die verblijven in het Centre d’aide sociale urgente sinds tien jaar gratis consultaties aangeboden, en dat verschillende keren per week. Een twintigtal specialisten (gynaecologen, oogartsen, huidartsen, psychologen…) wisselen elkaar als vrijwilliger af en staan elke donderdagavond in voor gratis raadplegingen in het Hôpital Baron Lambert. En ‘Parle avec Elle’ heeft twee antennes opgericht specifiek voor vrouwen die van de gezondheidszorg zijn uitgesloten: intieme vragen worden er besproken tijdens een gesprek of een gynaecologische raadpleging. Er worden oplossingen aangereikt en er worden bruggen gelegd met de bestaande gezondheidsdiensten.
België Een aantal bevoegdheden inzake gezondheid – zoals de ziekteverzekering, de prijs van geneesmiddelen enz. – is in ons land federale materie, terwijl andere taken aan de Gemeenschappen toekomen, zoals preventie- en gezondheidscampagnes. Er zijn ter zake minstens zeven ministers bevoegd en een interministeriële conferentie poogt het beleid te harmoniseren. Een belangrijke informatiebron over de gezondheid van de Belgische bevolking zijn de Nationale Gezondheids enquêtes. Er zijn nog andere wetenschappelijke instrumenten, ook op het niveau van de Gemeenschappen. We vermelden het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en de Observatoires de santé.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
108
Ziek van armoe
De verplichte ziekteverzekering
Een belangrijk instrument dat de toegang tot de gezondheidszorg voor iedereen moet waarborgen, is de verplichte openbare ziekteverzekering. De Belgische overheid nam de toegankelijkheid daarvan als engagement op zich en doet inspanningen, zoals het recente recht op een ziekteverzekering voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (2007). In principe moeten alle inwoners van ons land van de verzekering kunnen genieten (en meebetalen aan dit solidariteitssysteem). Voor 99% van de mensen is dat ook het geval. Een aantal personen is niet (voldoende) verzekerd of uitgesloten. We vermelden: — mensen zonder een vaste verblijfplaats; — mensen zonder papieren. Zij hebben alleen recht op zogeheten ‘dringende medische hulp’; — zelfstandigen die hun bijdragen aan de verplichte verzekering niet kunnen betalen. Hun kinderen hebben sinds kort eigen rechten inzake verzekerbaarheid; — mensen die hun administratieve en financiële verplichtingen niet nakomen (bv. door een probleem van verslaving, thuisloosheid enz.); — mensen die met wachttijden te maken krijgen, zoals ex-gedetineerden. Gedetineerden zelf zijn afhankelijk van de FOD Justitie. De verplichte verzekering dekt niet alles. Ook wat dit betreft zijn er recente maatregelen – tandheelkunde, brilglazen voor kinderen, kinesitherapie en logopedie – die de dekking uitbreiden en de kosten voor de ‘gebruiker’ verminderen. Er blijven medische zorgen die niet of slechts gedeeltelijk worden terugbetaald. De ongelijkheid bestrijden
Er zijn op Belgisch niveau financiële maatregelen genomen om de toegang tot de gezondheidszorg te verbeteren: — de maximumfactuur bepaalt dat gezinnen, na de overschrijding van een bedrag dat ze zelf betaalden voor geneeskundige zorgen (remgeld), in principe alle medische kosten terugbetaald krijgen. Voor sommigen ligt het plafond, dat in functie van het inkomen varieert en minimaal 450 euro bedraagt, nog altijd hoog. Het blijft ook een feit dat een aantal zorgen niet wordt terugbetaald én dat mensen geld moeten voorschieten; — economisch zwakke mensen kunnen dankzij het Omnio-statuut genieten van een verhoogde tegemoet koming. Je moet zo’n statuut (voorlopig nog) zelf aanvragen bij het ziekenfonds, wat een drempel vormt; — het onderwerp maakt deel uit van het Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan (2005-2010); — artsen en tandartsen moeten een minimum percentage aan goedkopere geneesmiddelen voorschrijven; — supplementen in ziekenhuizen worden bestreden; — mensen die een globaal medisch dossier laten aanleggen moeten minder remgeld (het persoonlijke aandeel van de patiënt bij geneeskundige zorgen) betalen. Een probleem voor mensen in armoede blijft vooralsnog dat de verzekering patiënten pas terugbetaalt nadat ze eerst zelf de volledige som voor een prestatie hebben betaald. Zo’n voorschot is problematisch als je budget beperkt is.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
109
Ziek van armoe
Niet-financiële en moeilijker te slechten drempels zijn: de administratieve rompslomp, de doorstroming van informatie, de communicatie tussen patiënt en zorgverstrekker (niet alle zorgverstrekkers kunnen goed met mensen in armoede omgaan)…
Logo’s Kempen: Goedkoop, gezond, gemakkelijk en… lekker Werken rond gezonde voedingsgewoonten doe je door uit te gaan van de leefwereld van je doelgroep, in dit geval kansarmen. De Logo’s Kempen werken in hun project met tussenpersonen en toeleiders. Een proefproject is alvast veelbelovend. Goedkoop, Gezond, Gemakkelijk gereed en Gewoon lekker is een doeproject over gezonde en smakelijke voedingsgewoonten. De LOGO’s Kempen ontwikkelden het in samenwerking met Vormingplus Kempen en het Centrum basiseducatie Noorderkempen. LOGO staat voor LOkaal GezondheidsOverleg. Er zijn er in Vlaanderen 26, ze werken aan de Vlaamse doelstellingen rond gezondheidsbevordering en ziektepreventie, en doen dat in samenwerking met lokale en regionale partners. De regio Kempen (arrondissement Turnhout) heeft er twee: Zuider- en Noorderkempen. Hun werkgebied omvat 27 lokale besturen. Willy Smeulders is coördinator van Logo Zuiderkempen. “Het voorbije jaar hebben we ter voorbereiding van het project gewerkt aan verschillende modules rond gezonde voedingsgewoonten. We willen zo’n thema op een interactieve en aantrekkelijke manier toegankelijk maken voor kansarme groepen en we houden dan ook sterk rekening met de vragen en verwachtingen vanuit hun leefwereld. Je moet zo’n stof aanschouwelijk voorstellen, ruimte laten voor vragen en de deelnemers aan het werk zetten. Zo oefenen ze vaardigheden en groeit hun zelfvertrouwen.” Er werden vier modules ontwikkeld: — vier voordrachten en vier kooksessies rond ‘gezonde voeding’, ‘mijn ideaal lichaamsgewicht’, ‘hart- en vaatziekten’ en ‘diabetes’; — een winkeloefening en ‘leren budgetteren’: de aankoop van gezonde voeding is een belangrijk onderdeel van het gezinsbudget; — de gids ‘Diëten: luxe of noodzaak’, opgemaakt door LOGO Zuiderkempen in samenwerking met Al-arm Geel, een vereniging waar armen het woord nemen; — ‘Aan tafel! Fruit of friet?’: spelvormen over de ‘actieve voedingsdriehoek’. Smeulders: “Het gemeentebestuur, het OCMW, de armenvereniging of welzijnsschakels uit de regio Kempen kunnen zich inschrijven voor het project en maken een keuze uit de modules. Zij zorgen voor de toeleiding van onze doelgroepen, en de begeleiders van deze groepen nemen deel aan de sessies. Zo kunnen zij nadien de persoonlijke begeleiding en opvolging van de deelnemers op zich nemen.” Tot eind 2009 zijn er op tien verschillende locaties – niet onbelangrijk: in de buurt van de leefwereld van de deelnemers – werksessies. In het voorjaar van 2008 liep er een proefproject met deelnemers die waren toegeleid door ’t Antwoord in Turnhout, een vereniging waar armen het woord nemen. Smeulders: “Het was de bedoeling de modules bij te sturen waar nodig. Zowel de deelnemers als begeleiders, welzijnswerkers, diëtisten en alle andere medewerkers konden suggesties en bemerkingen formuleren, wat zeer relevant was. Alleszins was er veel enthousiasme en vonden de deelnemers de sessies zeer toegankelijk en bruikbaar. Onze verwachtingen voor de nabije toekomst zijn dan ook hooggespannen.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
110
Ziek van armoe
De Gemeenschappen (en de provincies) We pikken enkele initiatieven uit de veelheid aan recente regelgeving en instrumenten inzake gezondheidszorg in de drie Gemeenschappen van ons land, en we stellen de vraag: is het wegwerken van ongelijkheid een prioriteit of aandachtspunt? — De Observatoires de Santé (Brussel, Henegouwen, Luxemburg) doen aan onderzoek. De ongelijkheid is met name in de Observatoires van Henegouwen en Brussel een belangrijk thema. — In Wallonië zette de gewestelijke overheid in enkele steden de netwerken Relais Sociaux op. Binnen sommige daarvan werd een Relais Santé opgericht om kwetsbare personen te helpen bij het wegwerken van de hindernissen die voor hen de toegang tot de gezondheidszorg beperken (zie de case Relais Santé in Charleroi). Professionelen gaan zélf naar mensen die niet de stap naar medische verzorging zetten, terwijl ze er wel aan toe zijn. Ze helpen hen en verwijzen hen door naar bestaande structuren. Doel is de integratie van de meest kwetsbare groepen. Dit is een voorbeeld van een proactieve en integrale werking. — Om de versnippering tegen te gaan is in Vlaanderen in 2004 het decreet betreffende het Preventieve Gezondheidsbeleid goedgekeurd. De overheid speelt in Vlaanderen een sturende rol inzake preventie en gezondheidspromotie. Op lokaal en regionaal niveau wordt dat streven gecoördineerd door de Logo’s, lokaal-regionale samenwerkingsverbanden voor gezondheidsoverleg en -organisatie (zie de case LOGO’s Kempen). Zij moeten het effect en de duurzaamheid van acties verzekeren (tabakspreventie, promotie van gezonde voeding, voorkomen van ongevallen, vaccinatie, screening van borstkanker). Ze worden geacht prioritair aandacht te besteden aan kansarme groepen, maar het verminderen van de ongelijkheid is niet meteen een doelstelling van hun werking. In de Franse Gemeenschap verrichten de Centres locaux de promotion de la santé soortgelijk werk. — De Vlaamse en de Franse gemeenschap richten zich beide op het onderwijs, waar gezondheidsbevorderende campagnes worden gevoerd (gezonde voeding, meer beweging…). Het onderwijs kan een belangrijke actor zijn in het wegwerken van ongelijkheid. — De basis voor een goede gezondheid begint prenataal, wat het belang van een goede zwangerschapsbegeleiding in het licht stelt. Zowel Kind & Gezin als ONE (Office de la Naissance et de l’Enfance) heeft bijzondere aandacht voor kwetsbare zwangere vrouwen en voor jonge kinderen in kansarmoede (hier is sprake van een doelgroepenbeleid). — Specifiek voor mensen die sociaal en financieel zwakker staan en een psychische problematiek hebben, zijn er in Vlaanderen de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
111
Ziek van armoe
Réseau santé diabète: Een multidisciplinaire aanpak van diabetes Diabetes is in een wijk als de Marollen een belangrijk probleem. Réseau santé diabète pakt dat preventief en contextueel aan: er wordt geïnformeerd over gezonde voeding, mensen komen samen, de sociale banden worden versterkt… Een geïntegreerde en multidisciplinaire aanpak. In een volkse buurt als de Brusselse Marollen vormt diabetes een belangrijk gezondheidsprobleem. Dat bevestigt Judith Hassoun, coördinatrice van het Réseau santé diabète: “De drie gezondheidsverenigingen van de wijk hebben minstens vierhonderd gevallen gediagnosticeerd, en een belangrijk deel van de bevolking bevindt zich in de risicozone. Doel van het Réseau is de behandeling en preventie van diabetes te verbeteren. Wij doen dat in de eerste plaats door ondersteuning te bieden aan verenigingen en bij lokale activiteiten.” De twee diëtistes en de coördinatrice van het Réseau werken bijvoorbeeld samen met de sociale kruidenierswinkel, waar bewoners die in armoede leven voor een zacht prijsje restanten uit supermarkten kunnen kopen. “Het gaat weliswaar vaak om conserven, maar wij laten zien hoe je die kunt opwaarderen om er gezonde maaltijden mee klaar te maken,” legt Judith Hassoun uit. “De producten die in het bijzonder geschikt zijn voor diabetici worden met een logo aangeduid. Wij zijn ook aanwezig op kookateliers om voedingsadvies te verstrekken en uit te leggen hoe je een recept zodanig kunt bewerken dat het resultaat zowel eenvoudig en smakelijk blijft, als dat je er problemen in verband met diabetes mee vermijdt. Een van de diëtistes spreekt Arabisch en kent de culinaire tradities van de Maghreblanden goed, waardoor we ook een migrantenpubliek bereiken. De ateliers staan open voor iedereen, waardoor je ook uitwisseling krijgt tussen de diabetici en andere deelnemers. Dat is belangrijk: wij merken dat veel patiënten met suikerziekte in een groot isolement leven en de neiging hebben zich ‘te laten gaan’, ook wat hun voeding betreft. Ook door het versterken van de sociale banden bestrijd je diabetes.” In dezelfde geest leiden de medewerkers van het Réseau praatgroepen waarin patiënten het over hun problemen hebben en raadgevingen uitwisselen. Ze organiseren ook permanentiediensten in maisons médicales (wijkgezondheidscentra) en ontvangen diabetici die zich financieel geen consultatie bij een zelfstandige diëtiste kunnen veroorloven. Geregeld vinden er informatie- en animatiecycli plaats en na een enquête waaruit bleek dat er behoefte aan was, is er een gymcursus voor mannen op touw gezet… “Ons doel is echt dat we een geïntegreerde en multidisciplinaire aanpak promoten waar de hele buurt bij betrokken is. Het perspectief is niet alleen puur medisch en curatief, maar we werken op drie centrale factoren: een evenwichtige voeding, fysieke activiteiten en de sociale banden.”
Het OCMW Het OCMW staat mee in voor de toegang tot de gezondheidszorg. Je kunt hun werk als een aanvulling van de ziekteverzekering zien. Er zijn naargelang van de stad of gemeente grote verschillen in de dagelijkse werking. Een belangrijk instrument is de medische kaart: het OCMW geeft die aan zijn cliënt. De kaart biedt de garantie aan de zorgverstrekker (arts, verpleegkundige…) dat het OCMW de medische kosten voor een welbepaalde tijd op zich neemt.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
112
Ziek van armoe
PREVENTIE EN GEZONDHEIDSPROMOTIE Zieke mensen gelijke toegang bieden tot de gezondheidszorg is één ding, ervoor zorgen dat mensen niet of minder ziek worden een ander. We hebben het dan over preventie en de bevordering van een gezonde levensstijl, die per definitie op de lange termijn mikken. Het gamma is zeer breed: het gaat van de klassieke preventie (bv. vaccineren, screenen) over voorlichting en opvoeding (bv. antirookcampagnes) tot het creëren van een gezonde leef- en werkomgeving. De ultieme preventie is vanzelfsprekend dat de algemene levensomstandigheden van mensen kwaliteitsvol moeten zijn, maar dat streven gaat veel verder dan de gezondheidssector. Dit is nog eens een pleidooi voor een beleid dat sectoren en disciplines overstijgt. De boodschap van veel van de huidige campagnes bereikt mensen in armoede niet (voldoende), wat een averechts effect sorteert: de ongelijkheid in de gezondheidszorg wordt er nog groter door! Bovendien zullen kwetsbare groepen pas openstaan voor preventieve boodschappen als eerst de zorg zelf kwaliteitsvol is en afgestemd op hun noden. Toch zijn er ook tal van goede voorbeelden van preventie-initiatieven die kansarmen wél bereiken, zoals die van Kind & Gezin en van een aantal welzijnsorganisaties.
Bernissart: Een gezonde en goedkope wereldkeuken Een goeddeels kansarm publiek van vrouwen uit diverse culturen komt in Bernissart tweewekelijks samen om vanuit hun tradities te werken rond groenten, een evenwichtig ontbijt en fruit, én rond goedkope en toch gezonde voeding. Een diëtiste helpt hen daarbij. De dynamische groep plant diverse projecten waarmee ze naar buiten treedt… Gezonde voeding, openheid, de ontdekking van andere culturen en koken voor een kleine prijs: dat alles met elkaar verzoenen is het doel van de multiculturele kookateliers die in Bernissart in het oosten van Henegouwen worden georganiseerd. In een partnership met diverse lokale verenigingen (waaronder de CLPS-Ho, de ONE, de AMO GRAInE en buurtverenigingen) komen tijdens deze ateliers twee keer per maand een groep van vijftien tot twintig vrouwen van diverse afkomst samen: ze zijn Marokkaans, Turks, Belgisch, Italiaans… “Zij hebben beslist om rond drie thema’s te werken: groenten, een evenwichtig ontbijt en fruit,” legt Isabelle Van Puymbroeck uit; zij is partner bij het project. “De deelnemers stellen typische recepten uit hun eigen culinaire tradities voor en vergelijken die met elkaar. Er is met dit project dus ook een aspect van culturele ontdekkingen verbonden, wat de gezelligheid bevordert. Voor sommige vrouwen is dit ook een middel om uit hun isolement te treden. Vervolgens brengt een diëtiste haar expertise als specialiste in en stelt ze een aantal veranderingen voor om de voedingskwaliteit van de voorgestelde schotels te verbeteren. Aangezien het grootste deel van ons publiek in armoede leeft, kaarten we ook de financiële dimensie aan: hoe beperk je het budget voor voeding zonder dat de kwaliteit erbij inboet, en zelfs door beter te eten? De vrouwen wisselen kleine trucs uit, de animatrices becommentariëren en omkaderen de gesprekken en waken er onder meer over dat er een goed voedingsevenwicht wordt bereikt. De groep is bijzonder dynamisch en heeft nog tal van projecten. Binnenkort ziet een klein boekje met eenvoudige, gezonde en goedkope recepten het licht. En aan het begin van het schooljaar 2008-2009 is er contact opgenomen met scholen om te bekijken hoe zij bij het project betrokken kunnen worden. Er was op 18 oktober ook een grote dag Découvrir, Manger et Bouger à petits prix. De moeders lieten er proeven van de beste schotels die ze tijdens de ateliers klaarmaakten en legden de bezoekers uit hoe je gezondheid, gastronomische tradities en goedkope voeding met elkaar kunt verzoenen. Er waren natuurwandelingen, culturele en sportieve activiteiten… Diverse lokale partners sloten zich bij het project van 18 oktober aan, maar het zijn de vrouwen van de kookateliers die actief betrokken zijn bij de hele organisatie van de dag: het was echt hún dag. De impact bij de bevolking kan er alleen maar groter door worden.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
113
Ziek van armoe
5 Tot besluit Als het ergens duidelijk wordt, dan wel hier op het (letterlijk) levensbelangrijke punt van de gezondheid: een armoedebeleid moet een beleid zijn waarin op een groot aantal domeinen wordt samengewerkt: huisvesting, scholing, werk enz. Er moeten veel partners bij worden betrokken. Dat de gezondheidszorg betaalbaar en toegankelijk is, is belangrijk, maar de oorzaken wegnemen van ongelijkheid wat gezondheid betreft is zo mogelijk nog meer fundamenteel. Preventie en gezondheidspromotie die de mensen in armoede effectief bereiken en overtuigen is in dit opzicht essentieel. Behalve de overheid, die het terugdringen van de ongelijkheid stilaan in haar beleid opneemt, zijn veel organisaties, instellingen en verenigingen met deze problematiek bezig. Hun kracht is vaak dat ze op lokaal niveau actief zijn en hoe langer hoe meer een holistische benadering voorstaan. Gezondheid is meer dan niet ziek zijn. Het betekent ook dat mensen zich ‘goed in hun vel’ voelen. Tot slot geven we een overzicht van enkele uitdagingen die in dit hoofdstuk aan bod kwamen met suggesties van concrete antwoorden die een schenker daarop kan geven: Uitdagingen
Voorbeelden van wat een schenker kan doen
De drempel naar de reguliere gezondheidsdiensten verlagen
Een organisatie ondersteunen die samenwerking zoekt met tandartsen om weerstanden en drempels voor een tandartsbezoek bij kansarme personen weg te werken
Kansarmen ondersteunen om een gezonde levensstijl aan te nemen
Een vereniging van mensen die in armoede leven, steunen om met hun leden te zoeken naar mogelijkheden om met beperkte middelen toch gezond te eten
De doeltreffendheid van preventieve gezondheidscampagnes bij mensen in armoede vergroten
Investeren in een organisatie die een vernieuwende, minder talige methodiek uittest om kansarme moeders in spe in te lichten over de voordelen van borstvoeding
De zorg voor daklozen met gezondheidsproblemen garanderen
Steun geven aan een project waarbij daklozen de eerste zorgen worden toegediend en worden geholpen om de stap te zetten naar een huisarts, een wijkgezondheidscentrum of meer gespecialiseerde medische voorzieningen
De samenwerking tussen welzijnsen gezondheidsorganisaties op verschillende beleidsniveaus verbeteren
Een lokaal initiatief ondersteunen dat overleg organiseert tussen gemeentelijke diensten, welzijnsorganisaties en armenverenigingen om de gegevens over vraag en aanbod van gezonde en betaalbare woningen te centraliseren en een betere afstemming te garanderen
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
114
NIET VOOR ARMEN? “Ook al verandert er niks, we zijn ondertussen toch al wat minder eenzaam, want ik heb hier in de vereniging vrienden gevonden. Is een sociaal netwerk niet het strafste wapen tegen uitsluiting, eenzaamheid, depressie…?” (Een lid van een Vereniging waar armen het woord nemen) “Ik ben héél blij dat ik kan deelnemen aan uitstappen, en ook naar het cultureel centrum kan gaan. Voordat ik naar de vereniging ging, was daar geen sprake van. Ik kon met niemand mee, en de prijs was ook altijd te duur.” (Mia uit Houthalen)
Uitsluiting, niet kunnen ‘meedoen’, is misschien wel de meest fundamentele rode draad in deze publicatie. Mensen in armoede dreigen vaak aan de zijkant te moeten blijven staan of problemen te ondervinden op de arbeidsmarkt en in het onderwijs, de gezondheidszorg, de huisvesting enz. Hun leven in (kans)armoede belemmert hun ontplooiing als individu en als sociaal wezen. In dit hoofdstuk bekijken we enkele andere samenlevingsdomeinen én de participatie van armen aan het armoedebeleid. Deze facetten zijn stuk voor stuk niet minder fundamenteel dan de andere domeinen van het (samen)leven. Het gaat hier dus niet om de spreekwoordelijke ‘kers op de taart’ of om secundaire thema’s. Dit zijn even essentiële aspecten van wat een menswaardig en kwaliteitsvol leven is. Het gaat ook hier over grondrechten.
HET BELANG VAN MEEDOEN Sinds de jaren 1990 worden mensen in armoede erkend als belangrijke gesprekspartners voor een beleid dat op basis van verfijnde en verdiepte kennis van de armoedeproblematiek adequate beleidsdoelen wil formuleren. Ook op andere domeinen wordt vandaag de dag nadrukkelijk gesteld dat de participatie van armen maatschappelijk van belang is. Er worden met vallen en opstaan initiatieven genomen door de overheden, en tal van verenigingen en organisaties zijn ook op deze terreinen actief: de e-samenleving, cultuur, justitie enz. Opnieuw zal in deze bladzijden duidelijk worden hoezeer de problematiek van de armoede er een is met veel dimensies, die steeds weer nauw met elkaar verbonden blijken te zijn. De vaak gehoorde stelling ‘geef armen eerst huisvesting, onderwijs, werk en gezondheidszorgen, en zorg vervolgens voor de rest’ (of zelfs: ‘de rest komt dan wel vanzelf’) gaat dan ook niet op.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
115
Niet voor armen ?
Les Amis d’Accompagner: Samen de stap zetten naar meer autonomie Mensen begeleiden bij hun eerste stappen naar de administraties of naar andere instanties: dat is het doel van deze vzw die met vrijwilligers werkt. Al te vaak slagen mensen in armoede er immers niet in om die stappen te zetten. Tegelijk streeft de vzw ernaar dat armen autonoom worden. Maatschappelijk werkers stellen het steeds opnieuw vast: ook als je mensen in moeilijkheden correct informeert en hen op weg zet naar de bevoegde diensten, zetten velen van hen toch niet de noodzakelijke stappen. “Ze blokkeren, en dat is vooral het gevolg van schrik,” stelt Gérard Pirenne vast. Samen met anderen vatte hij daarom een simpel idee op, terwijl hij met daklozen werkte aan de zijde van pastoor Guy Leroy van de Magdalenakerk in Brussel: laten we een ploeg vrijwilligers samenstellen om deze uitgesloten mensen te begeleiden bij hun eerste contacten met administraties of andere instanties. Zo ontstond de vereniging ‘Accompagner’, die in 2006 een vzw werd en haar naam veranderde in ‘Les Amis d’Accompagner’. Een groep van een dertigtal vrijwilligers staat jaarlijks in voor verschillende honderden ‘zendingen’, waarbij ze assistentie bieden aan mensen die in armoede leven: administraties aanspreken, onderhandelen met eigenaars, contacten leggen met ziekenhuizen… “Het is er ons niet om te doen dat wij de plaats innemen van de ‘begunstigde’, wel dat we hem of haar terzijde staan,” onderstreept Gérard Pirenne. “Dat is een essentieel element van onze werking, waarop we tijdens de opleidingen die onze vrijwilligers krijgen, blijven hameren. We willen een aanvulling zijn bij het bestaande web van instellingen in de sociale sfeer. Alleen al de aanwezigheid van iemand die hen vergezelt, is voor mensen in moeilijkheden op zichzelf al geruststellend. Die kan bemiddelen, faciliteren, geruststellen. Als het nodig is, kan hij zelfs ingewikkelde informatie ‘vertalen’ in een taal die makkelijker toegankelijk is. Maar het doel is steevast dat wie geholpen wordt zijn eigen situatie zo veel mogelijk zelf gaat behartigen. Of het werkt? “Niet altijd natuurlijk, dat zou al te mooi zijn. Er zijn jammer genoeg mensen die het moeilijk hebben om die autonomie te verwerven en die wij dan ook geregeld moeten blijven vergezellen. Maar wij zijn nooit gelukkiger dan wanneer iemand geen behoefte meer heeft aan onze diensten. Heel vaak zie je dat ons optreden net dat duwtje extra is waardoor iemand weer zelfvertrouwen krijgt en de situatie minder dramatisch blijkt te zijn. Laatst heb ik nog een dame vergezeld die als verlamd was bij het idee dat ze in verband met een zaak binnen de familie op een oproep van de politie zou moeten ingaan. Maar toen ze eenmaal ter plaatse was, heeft ze de situatie bijzonder goed aangepakt. En toen de politie haar een tweede keer opriep, is ze helemaal alleen gegaan!”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
116
Niet voor armen ?
1 Meedoen, een grondrecht Participeren aan alle facetten van een samenleving is een grondrecht. Artikel 23 van de Belgische Grondwet over de basisrechten formuleert het zo: “Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.” De bedoelde rechten omvatten het recht op arbeid, sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid, een behoorlijke huisvesting en een gezond leefmilieu. Daarnaast zijn er ook: “2° het recht op juridische bijstand; 5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing.”
Solidarités Nouvelles: Meer burgerschap voor mensen in armoede Mensen die sociaal op een of andere manier uitgesloten zijn op weg helpen om weer autonoom te worden, in een soort ‘levenslang leren’: dat is het doel van deze organisatie uit Charleroi en omgeving. Vooral personen met huisvestingsproblemen worden geholpen om competenties te verwerven, hun leven weer in eigen handen te nemen en zo aan het sociaal leven te participeren, bijvoorbeeld om lotgenoten te helpen. Of om het beleid te bevragen. Hulp bieden aan mensen die problemen ondervinden met hun huisvesting is de rode draad in het werk dat Solidarités Nouvelles in de streek van Charleroi verricht. Zo beheert de vereniging een vijftiental groepslogementen die ze voor een bescheiden prijs verhuurt en waarbij ze ook instaat voor sociale begeleiding. “Dat is een concreet antwoord op bepaalde noodsituaties. Maar wij leggen het accent vooral op het verwerven van competenties en op de steun voor initiatieven die van de uitgeslotenen zelf komen. Onze optiek is ‘levenslang leren’,” onderstreept coördinator David Praile. “Zo zorgen wij er tijdens onze permanentie voor dat we de mensen niet alleen informatie bieden, maar dat we ze ook sleutels aanreiken waardoor ze weer meer greep krijgen op hun leven. Uiteraard is er een schrijnend gebrek aan huisvesting voor een redelijke prijs, maar er zijn ook tekorten op het vlak van burgerschap. Je rechten kennen en erop staan, je als groep organiseren, misbruiken aan de kaak stellen…: het zijn eerste en onmisbare stappen op de weg naar meer participatie aan het sociale leven.” Dat laatste is onder meer wat er is gebeurd toen daklozen begin 2007 en in de lente van 2008 ertoe overgingen te ‘kamperen’ aan de oevers van de Samber, om zo het tekort aan plaatsen waar zij terechtkunnen, aan de kaak te stellen. Dankzij deze acties hebben enkele mensen die uitgesloten waren van de klassieke sociale structuren verantwoordelijkheden op zich genomen en zijn ze erkend als volwaardige gesprekspartners. Hierdoor hebben we weer wat stabiliteit in hun leven gekregen. “Andere initiatieven zijn meer op de lange termijn gericht,” aldus David Praile. “Zo begeleiden wij in Charleroi, Liège en Mons groepen mensen die slecht gehuisvest zijn. Ze ontmoeten elkaar op geregelde basis om onder elkaar en met sociale werkers over hun problemen te praten, wetenswaardigheden uit te wisselen en samen naar oplossingen te zoeken. We doen dat ook in een plattelandsomgeving, met campingbewoners en mensen die in weekendverblijven wonen. Ook zij komen samen om hun stem te laten horen en in bepaalde gemeenten treden wij op om het overleg tussen de lokale overheid en de mensen in armoede te organiseren. Onze Service d’Insertion Sociale heeft ertoe geleid dat bewoners die in armoede leven in Charleroi de groep ‘Bonjour’ hebben opgericht, en dat ze onder elkaar regelingen treffen om vereenzaamde mensen te bezoeken, thuis of in het ziekenhuis. Ze brengen voor hen dan wat materiaal mee of voeren kleine diensten uit. ‘Les Petits Doigts de Féé’ is een ander project dat door de mensen zelf die in een moeilijke situatie leven, wordt gedragen: ze verstellen kleren, en terwijl ze dat doen, leren ze weer wat solidariteit is en hoe je weer sociale banden opbouwt. Om kort te gaan: wij ondersteunen alles wat mensen die sociaal uitgesloten zijn, kan helpen om zich op de weg naar meer autonomie te begeven.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
117
Niet voor armen ?
2 Armen en het armoedebeleid Van een individueel naar een structureel probleem Dat armen participeren aan het beleid dat hen aanbelangt, is in ons land een vrij recente evolutie in het zog van het eerste Algemeen Verslag over de Armoede (1994). Sindsdien groeperen mensen in armoede zich in verenigingen die onder meer op het beleid willen wegen én zijn er beleidsinstrumenten gecreëerd die dit mogelijk maken. Ook ervaringsdeskundigen spelen hier een rol in. Dit is een belangrijke evolutie: het betekent de erkenning van het feit dat armoede veel méér en iets anders is dan ‘een gebrek aan middelen’ waar individuen onder gebukt gaan, al dan niet door hun eigen schuld. Armoede is integendeel een structureel sociaal-economisch – en dus politiek – probleem van groepen mensen. Het luisteren naar de stem van die uitgesloten mensen en van de middenveldorganisaties die hen vertegenwoordigen, is dan ook essentieel in de strijd tegen armoede. Dat kennis en informatie uit het veld belangrijk zijn als bron, wordt door de overheden ook erkend. Er is een openheid om te dialogeren. Tegelijk wijst de relatieve onbekendheid van een belangrijk instrument als het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting erop dat de dialoog en de informatieverstrekking vatbaar zijn voor verbetering. Behalve beleidsbeïnvloeding is ook het versterken van vertrouwen en van de (groeps)identiteit een belangrijke taak van verenigingen die armoede bestrijden. Vaak is er een spanningsveld: wie zich individueel uitgesloten voelt, zal niet meteen opkomen voor een gemeenschappelijk belang. De verenigingen moeten zich daarbij ook steeds opnieuw de vraag stellen of ze wel alle armen in hun diversiteit blijven vertegenwoordigen.
ERVARINGSDESKUNDIGEN Met het onderstrepen van het belang van (beleids)participatie van mensen in armoede groeide in de jaren negentig de idee om ook ervaringskennis te benutten, door de inschakeling van ervaringsdeskundigen. Vandaag staan de vzw De Link (in Vlaanderen) en het Institut Roger Guilbert (in Wallonië) in voor de opleiding van mensen die ervaringsdeskundig zijn in de armoede. Zij leren hun eigen ervaringen te verwerken en te verruimen om zo andere mensen te helpen. Ervaringsdeskundigen spelen een belangrijke rol bij het dichten of verkleinen van de kloof tussen mensen in armoede en ‘de overheid’. Het gaat dan om het verbeteren van onaangepaste communicatie waardoor mensen in armoede niet van al hun rechten genieten. Het gaat ook om de onbekendheid van het aanbod (wat hetzelfde gevolg heeft) en het gaat om de onbereikbaarheid van diensten voor mensen in armoede (duur bellen met wachttijden, mobiliteit…). Ervaringsdeskundigen zijn tewerkgesteld in verschillende sectoren (Kind en gezin, VDAB, de administratie…). Sinds 2005 nam ook de federale overheid ervaringsdeskundigen in armoede in dienst (in opleiding). Het doel van dit initiatief is tweeledig: het perspectief van mensen in armoede in de federale overheidsdiensten binnenbrengen, en de toegankelijkheid van de overheidsdiensten voor alle burgers verbeteren.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
118
Niet voor armen ?
Enkele beleidsinstrumenten en -structuren Naast de tientallen verenigingen waar armen in groep samenkomen om beleidsbeïnvloedend te werken, zijn er in België diverse beleidsinstrumenten gecreëerd om te strijden tegen armoede én om de participatie van armen aan het armoedebeleid mogelijk te maken. We noemen enkele van de genomen initiatieven of opgezette structuren waardoor het armoedebeleid wordt gevoerd en gevoed: — op Europees niveau is er het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting, dat deel uitmaakt van het Strategisch rapport voor de Sociale Bescherming en Insluiting van de Europese Commissie. Dit plan biedt een overzicht van trends en uitdagingen op het vlak van armoede en sociale uitsluiting in België (zie hierover meer in de hoofdstukken rond kinderarmoede, leren en werken en wonen). Het bevat ook de acties en maatregelen die de federale overheid en de gefedereerde entiteiten plannen. De redactie en coördinatie van het plan ligt in handen van de POD Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid; — binnen de federale regering werd in 2008 voor het eerst een staatssecretaris voor Armoedebestrijding aangesteld (toegevoegd aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden). Armoede krijgt verder in de federale en deelregeringen ook aandacht in de beleidsdomeinen welzijn, maatschappelijke integratie, huisvesting, arbeid, gezondheidszorg, cultuur… Een interministeriële conferentie moet de diverse initiatieven op elkaar afstemmen.
FEDERAAL ACTIEPLAN ARMOEDEBESTRIJDING In juni 2008 keurde de federale regering het Federaal Plan Armoedebestrijding goed van staatssecretaris voor armoedebestrijding Jean-Marc Delizée. Grote krachtlijnen en doelstellingen van dat plan zijn: - de ondersteuning van de koopkracht van mensen, met bijzondere aandacht voor de zwaksten en de lage inkomens; - het recht op gezondheid waarborgen; - werk als hefboom van maatschappelijke integratie en welzijn; - een dak boven het hoofd van elke burger; - de gewaarborgde toegang tot energie; - overheidsdiensten die voor iedereen toegankelijk zijn. Het plan bevat in totaal 59 voorstellen die nog eens duidelijk maken dat armoede een problematiek is die domeinen, bevoegdheden en sectoren overstijgt. De realisatie ervan hangt uiteraard af van de beschikbare budgetten.
— Er is sinds 1999 het (federale) Steunpunt tot bestrijding van de armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting (www.armoedebestrijding.be). Het steunpunt is een onderdeel van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding. Het houdt armoede als prioriteit op de politieke agenda en is opgericht in het zog van het ‘Samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende de bestendiging van het armoedebeleid’ dat in 1998 door alle parlementen is goedgekeurd. Deze wet beoogt met name ook de participatie van de armen en hun verenigingen aan het beleid. — Het Vlaamse Armoededecreet (2003) bepaalt dat Verenigingen waar armen het woord nemen – dat is hun officiële benaming – op grond van vastgelegde criteria erkend worden en een duidelijke plaats in het beleid krijgen. Het decreet wil onder meer een samenhangend armoedebeleid ontwikkelen en ook de tewerkstelling van ervaringsdeskundigen bevorderen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
119
Niet voor armen ?
— Het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel-Hoofdstad (in zijn huidige gedaante: 2001; www.observatbru.be) is een studiedienst van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Het Observatorium heeft de opdracht informatie te verzamelen, te analyseren en te verspreiden, in functie van de uitbouw van een gecoördineerd gezondheids- en armoedebeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het werkt beleidsondersteunend en bevordert de communicatie tussen de actoren uit het werkveld, onderzoekers en het beleid. — In het Waals Gewest is de Direction interdépartementale de l’Intégration sociale (DIIS; onder voogdijschap van de minister-president; www.cohesionsociale.wallonie.be) de partner van lokale organisaties bij de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Deze overheidsdienst staat onder meer in voor het opstellen en opvolgen van het Rapport sur la cohésion sociale en Région Wallonne, het Plan de prévention de proximité (PPP) en het Plan d’action pluriannuel relatif à l’habitat permanent dans les équipements touristiques (Plan HP). Participatie: altijd onvoltooid Het (participatie)werk is nooit af. Zo blijven substantiële effecten van de strijd tegen armoede vooralsnog uit. En het succes of falen wat de participatie van armen aan het beleid betreft, is vooral sterk afhankelijk van de factoren tijd, taal en terugkoppeling. Als er niet voldoende tijd is, de gesprekken niet verlopen in een begrijpelijke taal en er door de verenigingen niet kan worden teruggekoppeld met hun leden, dreigt er ontgoocheling en sorteert de voorgenomen participatie veeleer negatieve effecten.
NETWERKEN Om hun sociaal kapitaal en hun positie te versterken (en ook om rationeler te werken, bijvoorbeeld wat het gebruik van ruimtes betreft) sluiten de meeste verenigingen zich aan bij grotere netwerken (stedelijk, regionaal, provinciaal, Brussels/ Vlaams/Waals), waar ze contact met elkaar hebben. Ze bouwen ook hun extern sociaal netwerk uit met bv. andere organisaties uit de civiele samenleving (vakbonden, opbouwwerk enz.), met organisaties die diensten verlenen, met woonwinkels, huurdersbonden, wijkorganisaties, scholen, media enz. Enkele netwerken zijn: — Het European Anti Poverty Network is een Europees netwerk van nationale netwerken en Europese verenigingen die strijden tegen armoede en sociale uitsluiting. Het netwerk wil armoede op de Europese politieke agenda blijven zetten. Over belangrijke kwesties inzake armoede wordt op Europees niveau beslist, vandaar het belang van dit niveau. België wordt erin vertegenwoordigd door het Belgisch Netwerk Armoedebestrijding. (www.eapn.eu). — Het (Nederlandstalige) Brussels Platform Armoede verenigt zeven Brusselse verenigingen waar armen het woord nemen (die worden gesubsidieerd op grond van het Vlaamse Armoededecreet) en enkele andere organisaties die rond armoede werken in het Brussels Gewest. (www.brussels-platform-armoede.be) — Het Forum Bruxellois de lutte contre la pauvreté, ondersteund door de Commission Communautaire Française (CoCoF), groepeert vooral een aantal maatschappelijk werkers die door hun werk in contact komen met armen in Brussel. 178 verenigingen zijn er lid van. (www.geocities.com/lutteisa03/index.html) — Het Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen profileert zich als kenniscentrum inzake armoedebestrijding. Het richt zich op beleidsbeïnvloeding, ondersteuning van de verenigingen en het sensibiliseren van de publieke opinie over armoede. Een zestigtal verenigingen zijn lid. (www.vlaams-netwerk-armoede.be) Het Vlaams netwerk is ook een van de initiatiefnemers van Decenniumdoelen 2017. Geef armoede geen kans: een breed forum van armoedeorganisaties en sociale bewegingen lanceerde daarin zes doelen om armoede in Vlaanderen en Brussel efficiënter aan te pakken. (www.decenniumdoelen.be) — Het Réseau wallon de lutte contre la pauvreté (RWLP) verenigt een kleine twintig verenigingen uit heel Wallonië die heel uiteenlopende groepen van armen bereiken. Het interpelleert de beleidsverantwoordelijken om de rechten van mensen in armoede te garanderen.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
120
Niet voor armen ?
3 Mensen in armoede en hun sociaal kapitaal Sociale netwerken Sociale netwerken van mensen zijn belangrijk: ze bepalen de kwaliteit van het leven, ze werken positief of negatief in op de fysieke en mentale gezondheid, en ze hebben een impact op de levensverwachting. Onder meer de stress die mensen in armoede ondervinden, bedreigt de keuze van hun relaties in brede zin, en dus ook hun sociale netwerken. Onderzoek toont aan dat de kwaliteit daarvan verschilt naargelang iemand zich onder of boven de armoederisicogrens bevindt. Verenigingen waar armen het woord nemen en buurthuizen spelen een belangrijke rol bij het versterken van het sociaal weefsel van wie uitgesloten is. In Wallonië werd recent onderzoek gedaan naar de sociale netwerken van mensen en hun deelname aan het sociaal, cultureel, politiek enz. leven. Enkele resultaten: — 12% van de mensen die de eindjes maar moeilijk aan elkaar kunnen knopen, kunnen in geval van nood bij niemand terecht voor onderdak (tegenover 5% van de rest van de bevolking). Gelijkaardige cijfers zijn er voor psychologische hulp. — Wie al financiële problemen heeft, kan veel minder terecht bij anderen voor financiële hulp (55% van hen ziet hier geen enkele mogelijkheid, tegenover 17% van wie het financieel momenteel niet moeilijk heeft). Groepen van mensen die meer kans maken om op diverse vlakken problemen te ondervinden wat hun sociaal netwerk betreft, zijn ouderen, eenoudergezinnen en mensen met financiële problemen.
ARM TOT IN DE DOOD? Als mensen in armoede sterven en ze hebben geen familie, of de familie kan of wil niets met de begrafenis te maken hebben, dan neemt de gemeente waar de overledene was ingeschreven – in casu vaak het OCMW – de uitvaart op zich. Daar is ze wettelijk toe verplicht. Er zijn grote verschillen in de manier waarop dit gebeurt. Vaak verloopt een uitvaart zoals het hoort, maar nu en dan steken klachten de kop op over het ‘verplichte’ karakter van een uitvaart, haastwerk, weinig respect enz. Het fenomeen van de OCMW-begrafenissen doet zich vooral in de grote steden voor. Het is ook in die grote steden dat er organisaties actief zijn die afscheidsplechtigheden mooier helpen maken. Voor een stand van zaken met praktijkvoorbeelden zie de publicatie Waardig afscheid nemen (www.kbs-frb.be)
Het verenigingsleven Deelnemen aan het verenigingsleven is bij uitstek een teken van maatschappelijke integratie. Mensen vertolken er wat bij de bevolking leeft, bouwen er een netwerk en dus sociaal kapitaal op, en beleven in verenigingen waarden als actief burgerschap. Er is een verband vastgesteld tussen deelnemen aan het verenigingsleven en een democratische ingesteldheid, vertrouwen in de maatschappelijke instellingen, het leven als bevredigend ervaren enz. Uit (Vlaams en Waals) onderzoek blijkt dat laaggeschoolden aanzienlijk minder participeren aan een aantal vormen van verenigingsleven. Anders gezegd: wie al minder kansen had of kreeg in het onderwijs en (dus) op het vlak van inkomen en culturele vaardigheden, vindt ook minder gemakkelijk zijn weg naar het verenigingsleven. Daaraan deelnemen kost, behalve tijd, ook geld en je hebt er vaardigheden voor nodig, zoals in groep kunnen werken, organiseren, goed communiceren enzovoort. Ook de verwerving van die kwaliteiten begint al vroeg, thuis en op school.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
121
Niet voor armen ?
Esp@ce Lecture de Droixhe: boeken leiden tot ontmoetingen De bibliotheek van Droixhe ligt in een achtergestelde, multiculturele wijk en is sinds enkele jaren uitgegroeid tot een levendige ontmoetingsplaats van zeer diverse ‘publieksgroepen’. Een recent project brengt mensen uit diverse culturen (en talen) samen rond boeken. Al enkele jaren stapelen in de bibliotheek van Droixhe twee bibliothecarissen, Isabelle Peeters en Sandrine Vandecasteele, de initiatieven op om de bibliotheek, die zich bevindt in een achtergestelde en multiculturele wijk in de Luikse banlieue, nieuw leven in te blazen. Geleidelijk aan is de wat sombere bibliotheek veranderd in een levendige ontmoetingsplek, waar iedereen welkom is: er is animatie, er zijn opleidingen, tentoonstellingen, vertelsessies, workshops, gesprekstafels, vormen van interculturele uitwisseling… Dat gaat zo het hele jaar door en er wordt nauw samengewerkt met diverse verenigingen. Een ontmoeting met een auteur-illustrator in oktober 2006 deed alweer een nieuw idee groeien: “Dat was een magisch moment, waarop diverse gebruikers van de bibliotheek samenkwamen: jongeren en minder jonge mensen, mensen van Belgische en van buitenlandse afkomst, verstokte lezers en mensen die leren lezen…,” aldus Sandrine Vandecasteele. “Die dag is het voor ons overduidelijk geworden: onze rol bestaat er óók in om diverse publieksgroepen die de bibliotheek bezoeken, samen te brengen.” Dat heeft geleid tot het ontstaan van het project ‘Bookfriend’. “Dat begint met de vorming van duo’s (of soms trio’s). Die bestaan uit een lezer en een volwassene die moeilijkheden ondervindt met lezen of met Frans. Vaak is het iemand die een alfabetiseringscursus volgt,” preciseert Isabelle Peeters. “Deze twee mensen krijgen een boekenbon en gaan vervolgens samen naar de boekhandel om er boeken naar hun keuze te kopen en erover te praten. Daarna vragen wij hen om samen een kort verslagje van de ontmoeting te schrijven. Die verslagjes zullen in een publicatie worden opgenomen: Liège, één gemeente, veel culturen. Emmanuelle heeft net een ochtend doorgebracht in het gezelschap van Nawal en Gurbet. Ze hebben raad gevraagd aan de boekverkoper, en na te hebben geaarzeld tussen jeugdboeken, een roman of de laatste Harry Potter, hebben de drie vrouwen elk een of twee boeken gekozen die ze met hun boekenbonnen hebben betaald. En daarna hebben ze bij een koffie uitgebreider kennisgemaakt. Nawal en Gurbet merkten toen dat zij spontaan boeken hadden genomen voor hun kinderen of familie, en bijvoorbeeld geen kookboek voor henzelf. Dat geeft niet, want nu weten ze waar de boekenwinkel is: zij hebben de drempel genomen en ze zullen er zeker nog terugkeren…
4 Geletterdheid, in twee betekenissen Analfabetisme Het probleem
Analfabetisme of laaggeletterdheid: het gaat niet uitsluitend over volwassen mensen die niet naar school zijn geweest of die niet kunnen lezen of schrijven; het gaat over volwassenen die onvoldoende lezen en schrijven om in de maatschappij te kunnen functioneren en om deel te nemen aan de kenniseconomie. Er zijn uiteenlopende schattingen van het aantal laaggeletterde mensen (afhankelijk van de definitie die men daaraan geeft). In de Franse Gemeenschap (Wallonië en Brussel) is er sprake van minimum 10% van de volwassen bevolking, in Vlaanderen noemt men zelfs cijfers van rond de 15% of meer.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
122
Niet voor armen ?
Oorzaken en drempels
Ondanks de leerplicht in ons land zijn er jongeren die de schoolbanken verlaten zonder voldoende basiskennis of met lees- of schrijfproblemen. Zowel individuele als culturele, familiale of sociale redenen kunnen daar de oorzaak van zijn. Meestal is er in het traject van de laaggeletterden sprake van een moeilijke verhouding met het schoolse leren: een jaar moeten dubbelen, afhaken op school, niet de nodige pedagogische steun krijgen, zich afgewezen voelen, een leerinhoud die ver afstaat van de eigen cultuur, ... Slechts een beperkt deel van de laagst geletterde volwassenen neemt deel aan de volwasseneneducatie of enige andere vorm van scholing. Dat geldt zeker voor autochtone laaggeletterden die moeilijk worden bereikt. Er zijn verschillende drempels: men kent het aanbod van cursussen niet, men beschouwt zichzelf niet als ‘analfabeet’, men voelt de noodzaak niet om een vorming te volgen, men beschikt niet over transportmogelijkheden om in de cursus te geraken, ... De schaamte over hun ‘handicap’ is bovendien bij veel mensen groot en het kan jaren duren voor ze de moed vinden om er iets aan te doen. Vaak is het bij een verandering in het leven (overlijden van partner, verlies van job, kinderen die naar school gaan, ...) dat men de motivatie vindt om zich in te schrijven voor een opleiding. Leren lezen en schrijven is zelden een doel op zich: men wil een job vinden, de kinderen kunnen helpen, meer onafhankelijk worden, zijn plan kunnen trekken in het dagelijkse leven, ... Enkele cijfers
— In Wallonië en Brussel zou 7% van de kinderen het basisonderwijs verlaten zonder getuigschrift (‘Certificat d’étude de base’). In Vlaanderen blijkt 89% van de leerlingen de eindtermen basisonderwijs voor begrijpend lezen te halen; 11% dus niet (2003). Volgens het internationale PISA-onderzoek (2000) beschikt 8% van de Vlaamse vijftienjarigen nauwelijks over de meest noodzakelijke competenties wat betreft het begrijpen van geschreven teksten. — In Vlaanderen schreven tijdens het schooljaar 2005-2006 32.000 mensen zich in voor een opleiding bij een van de Centra voor basiseducatie, en in de Franse Gemeenschap volgden meer dan 15.000 volwassenen een alfabetiseringscursus. Initiatieven
— In de Franse Gemeenschap worden er alfabetiseringscursussen georganiseerd door een tiental Scholen voor sociale promotie (‘école de promotion sociale’), door een dertigtal overheidsdiensten (vooral OCMW’s) en door ongeveer 150 verenigingen. In Vlaanderen zijn er 13 Centra voor basiseducatie die laaggeschoolde volwassenen basisvaardigheden bijbrengen. In Brussel en Wallonië is de meerderheid van de cursisten van buitenlandse origine en zijn er meer vrouwen dan mannen. Zowat de helft beschikt niet over een eigen inkomen en een kwart krijgt hulp van het OCMW. Ook in Vlaanderen zijn cursisten van niet-Belgische herkomst en vrouwen in de meerderheid en zit meer dan de helft in de leeftijdscategorie 25-45 jaar. — De Vlaamse regering keurde in 2005 het ‘Plan Geletterdheid Verhogen’ goed. Daarin zijn acties in verschillende beleidsdomeinen opgenomen: levenslang en levensbreed leren, basiseducatie, ‘brede school’, diversiteitsplannen enzovoort (www.ond.vlaanderen.be/geletterdheid).
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
123
Niet voor armen ?
Centrum voor basiseducatie Brugge: ICT-vorming in de eigen buurt Mensen die niet of moeilijk kunnen lezen en schrijven, dreigen ook computeranalfabeet te worden. Dit project slecht voor hen drempels, in samenwerking met de stad Brugge en met buurtcomités. Het doet dat ook in kansarme buurten. Twee jaar geleden startte het Centrum voor basiseducatie Brugge, dat net als de andere 28 dergelijke centra in Vlaanderen gratis avond- of dagcursussen voor niet- of laaggeschoolde volwassenen organiseert, met het project Basiswoordenschat voor ICT-instappers. “Wij stelden vast dat mensen die niet of moeilijk kunnen lezen en schrijven een tweede keer analfabeet dreigen te worden, terwijl enkele witte raven in onze cursussen het tegendeel bewezen,” aldus educatief medewerker Johan Desender. “Met een basiswoordenschat en een reeks weloverwogen hulpmiddelen die we hebben aangemaakt en verfijnd, leert deze doelgroep nu werken op computer en met het internet. Deze ervaring blijkt voor hen een grote motivatie om… beter te gaan lezen en schrijven!” In totaal volgden in 17 buurten 176 personen drie lessen van telkens drie uur. De vraag bleek groter dan het aanbod. CBE Brugge ontwikkelde dit project dankzij de ervaring die was opgebouwd met erg gemotiveerde cursisten die erin slaagden om met trucjes de hele cursus te volgen. “De meesten durven er niet aan te beginnen. Ze vrezen dat ze hun wachtwoord niet zullen onthouden. Of dat ze niet zullen weten hoe en waar te klikken… Allerlei redenen leggen de drempel voor deze doelgroep zeer hoog,” verduidelijkt Desender. “Vandaar dat we een voortraject ontwikkelden waarin deze mensen stap voor stap, in hun eigen tempo én met hun beperkingen, aan de slag kunnen. Een vaste leraar, een gekend lokaal…: zulke dingen motiveren hen extra.” CBE Brugge werkte samen met de diensten Preventie en Stedenbeleid van de stad om mensen te rekruteren. Het Stedenfonds financierde een deel van het project om de vorming ook te geven in Brugse kansarme buurten. “Dit geeft het project een bijzondere dimensie,” zegt Desender. “Brugge heeft een zeer uitgebeid netwerk van buurtcomités. Die gingen spreken met de buurtbewoners om mensen naar het project toe te leiden. Belangrijk daarbij was dat we niet enkel taalzwakke mensen toelaten, maar ook computerbeginners. We merken dat de analfabete groep zich ‘gewoon’ voelt in de groep en dat de ‘basis’geschoolde mensen erg gelukkig waren met de tips en steun.” Desender besluit: “Het project is een succesverhaal. We kregen een Thuis-in-de-stad-prijs: dat was voor ons een erkenning door de Vlaamse Gemeenschap van het innovatieve karakter van het project en tegelijk betekende het 5000 euro financiële ondersteuning. Later kregen we van de Telenet-Foundation 18.000 euro om een lessenreeks in verschillende Brugse Buurten te organiseren. Ondertussen is de toekomst van het project verzekerd: de dienst Onderwijs van Brugge nam het idee over en financierde het. Een mooi neveneffect is dat cursisten ook de weg vinden binnen het buurtcomité.”
E-analfabetisme Het probleem
De informatiemaatschappij is hoe langer hoe meer een digitale samenleving en pc-vaardigheden behoren tot de basiscompetenties. Voor sommige bevolkingsgroepen, waaronder mensen in armoede, zijn de drempels echter te hoog. Er is dan ook sprake van een toenemende digitale kloof en van een spanningsveld tussen mensen in armoede en technologie. Daardoor missen deze mensen kansen, worden de gevoelens van faalangst en schaamte versterkt en dreigt opnieuw een vicieuze cirkel. Dat is onder meer het geval in het onderwijs, waar ‘de thuiscomputer’ en een internetaansluiting stilaan als vanzelfsprekendheden worden verondersteld, terwijl dat voor veel mensen in armoede niet het geval is.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
124
Niet voor armen ?
Wat zijn de drempels?
— de kostprijs, niet alleen van ‘een toestel’, maar ook van het gebruik ervan; — het niet kunnen omgaan met nieuwe technologieën door een gebrek aan vorming. Hierdoor is het ook moeilijker om de voordelen van de toepassingen te zien; — het doordringen van technologie in het onderwijs en de openbare dienstverlening, wat de al bestaande druk vanuit de samenleving (‘technologie om erbij te horen’) nog doet toenemen. Nieuwe technologie mag geen bron van uitsluiting zijn, maar is in het beste geval een stimulans en hulpmiddel om ongelijkheden in onze samenleving weg te werken. De ongelijkheid in de toegang ertoe is, zoals hierboven blijkt, niet alleen financieel, maar heeft ook te maken met vorming, cultuur, leeftijd, sociale vaardigheden… Het is nog eens een ‘mooi’ voorbeeld hoe de vele dimensies van armoede samen een rol spelen. Twee cijfers
— In Vlaanderen beschikte in 2006 70% van de gezinnen thuis over een computer, in Wallonië 63%. — 40% van de Vlamingen maakt geen of nauwelijks gebruik van internet. In Wallonië had in 2006 één op twee gezinnen thuis toegang tot internet. Groepen waarvan veel mensen geen internet hebben zijn: gepensioneerden, alleenstaanden, koppels zonder kinderen, werklozen. Enkele initiatieven
— Er is een Nationaal Actieplan ter bestrijding van de digitale kloof. Drie assen staan daarin centraal: sensibiliseren, opleiden en toegankelijkheid. Het plan geeft aan verenigingen een belangrijke rol. Ook binnen recente Koninklijke Besluiten betreffende de sociale, culturele en sportieve participatie gaat er veel aandacht naar het dichten van de digitale kloof. Zo krijgen OCMW’s middelen om gerecycleerde computers aan te kopen. En de Programmatorische federale overheidsdienst Maatschappelijke Integratie heeft de taak om de digitale kloof te bestrijden tussen de burgers die toegang hebben tot de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, en zij die dat niet hebben. Er wordt onder meer ingezet op Openbare Computerruimten (zowel openbaar als privé). — In Wallonië en Brussel wordt la Fête de l’Internet georganiseerd, waarin lokale e-inclusieprojecten in de kijker worden gezet en de digitale kloof wordt belicht. De coördinatie is in handen van respectievelijk Technofutur TIC en Banlieues asbl. (www.technofuturtic.be en www.banlieues.be) — In Vlaanderen bundelt het Vlaams Steunpunt Nieuwe Geletterdheid (VSNG, in 2005 opgericht door de vzw LINC) de initiatieven op het vlak van de zogeheten ‘e-inclusie’ en promoot gezamenlijke acties. Een van de jaarlijkse initiatieven is de Digitale Week, de Vlaamse versie van het Fête de l’Internet. Met dit initiatief wil het VSNG het grote publiek sensibiliseren rond de problematiek van de digitale kloof en educatieve initiatieven bekend maken. (www.vsng.be) Ook het ViWTA (Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek) draagt bij tot het maatschappelijk debat hierover. Dit instituut onderzoekt de maatschappelijke facetten van de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, en formuleerde op basis van participatief onderzoek beleidsaanbevelingen in verband met armoede en technologie. (www.viwta.be)
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
125
Niet voor armen ?
Lacunes
— Het gratis gebruik van een computer en internet in bibliotheken, OCMW’s, scholen, verenigingen enz. (zogeheten ‘easy-e-spaces’) is uiteraard een zinvol initiatief, maar deze per definitie beperkte vorm van toegankelijkheid kan nooit dé oplossing zijn voor de digitale kloof. — De Centra voor basiseducatie en Open Scholen organiseren goede opleidingen, maar het zijn er niet genoeg op niet genoeg ‘vertrouwde’ plaatsen, en er is nood aan nóg meer basale cursussen (‘knoppen cursussen’).
Tutti Fratelli: zelfvertrouwen op het podium en in het echte leven Samen theater maken met zeer verschillende mensen is een manier om vertrouwen te geven en mensen elkaar te laten ontmoeten in een gezamenlijk proces. Het bevordert hun sociale en artistieke vaardigheden en stimuleert hun participatie aan de samenleving. Dat is het doel van Tutti Fratelli. “We spelen de Luizenopera – Driestuiversopera – van Bertolt Brecht, een tragikomisch stuk met veel muziek over bedelaars en andere arme luizen, kruimeldieven en hoertjes die met alle middelen op zoek gaan naar overlevingskansen en misschien zelfs een beetje geluk. Maar voor hen die in het donker staan… loopt het geluk altijd achteraan.” Aan het woord is Stef (een fictieve naam), een van de 24 deelnemers die bij Tutti Fratelli vzw aan de slag kon voor de voorstelling. De vereniging is een sociaal-artistieke werkplaats die op de eerste plaats theater maakt met spelers uit alle lagen van de bevolking en van zeer verschillende afkomst. Eind juni 2008 bracht het bonte gezelschap drie voorstellingen in De Roma in Borgerhout. Stef: “Ik belandde eerder toevallig bij Tutti Fratelli, met het idee om wat te helpen met de administratie of voorstellingsteksten te schrijven of zoiets… Geen haar op mijn hoofd dacht eraan dat ik ooit op de planken zou staan, laat staan in een grote zaal als de Bourla of De Roma. Dat idee joeg mij, verlegen als ik ben, de daver op het lijf. Toen ik om de werking beter te leren kennen een repetitie bijwoonde en regisseur Reinhilde Decleir aan de nieuwelingen vroeg om zich voor te stellen, zei ik half voor de grap: ‘Ik wil best een rol spelen in het stuk, als ik zwijgend op een stoel met mijn rug naar het publiek mag zitten.’ En zie, we zijn een paar maanden verder en ik speel toneel! Ik voel, met ups en downs, mijn zelfvertrouwen groeien, net als het vertrouwen in de groep. Als ik op het podium sta te ‘schitteren’, is dat een zelfoverwinning die mij ook in het dagelijks leven veel deugd zal doen. Het is niet uitsluitend mijn verdienste. Veel dank ik aan de steun van mijn medespelers en begeleiders. Het is prachtig om mee te maken hoe een groep mensen van alle leeftijden en uit alle windstreken samen aan één doel werkt: een mooie voorstelling maken. En iedereen waardeert mekaar in zijn eigenheid en talenten. Zo maakt Tutti Fratelli zijn ‘broederlijke’ naam meer dan waar.” Tutti Fratelli gelooft in het creëren van ontmoeting in een sfeer van openheid en vertrouwen en in artistieke projecten waardoor mensen een taal gaan delen. De artistieke begeleiding van professionele regisseurs, muzieken danspedagogen en anderen legt, met veel respect voor de deelnemers, de lat hoog. Bedoeling is mensen uit hun isolement te halen en sociaal vaardiger te maken door hen in contact te brengen met een andere wereld. Het artistieke proces en het engagement voor de groep doen het gevoel van eigenwaarde toenemen en de artistieke en sociale vaardigheden die de deelnemers verwerven, stimuleren hun participatie aan de samenleving. De voorstellingen kwamen tot stand in samenwerking met het Antwerps Platform Generatiearmen, dat zorgt voor de toeleiding van mensen uit de doelgroep én voor de sociale begeleiding tijdens het (productie)proces.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
126
Niet voor armen ?
5 Cultuur en sport; vakantie Het probleem Het Algemeen Verslag over de Armoede besteedde veel aandacht aan cultuurparticipatie door mensen in armoede, waarbij het begrip ‘cultuur’ in ruime zin werd opgevat: het is dat domein van het leven waarin mensen zich uitdrukken (waarden, gedachten, ideeën) en met elkaar communiceren. Cultuur, burgerschap, mondigheid, interculturaliteit en democratie zijn nauw met elkaar verweven. Toen al bleek hoe diep culturele uitsluiting mensen raakt: het treft hen in hun wezen. Lager opgeleide mensen nemen vandaag de dag nog altijd veel minder deel aan het openbare culturele leven. Het betreft zowel de zogeheten ‘elitaire’ als de ‘populaire’ cultuur, en het gaat zowel om ‘cultuurconsumptie’ als om het actief produceren van cultuur. Er is dan ook sprake van uitsluitingsmechanismen. Die houden verband met de opleiding van mensen en het ‘cultureel kapitaal’ dat ze al dan niet verwerven. De problemen situeren zich zowel op financieel vlak als op andere vlakken, zoals een tekort aan toeleiding in brede zin en andere drempels: inhoudelijk, de bekendmaking van het aanbod, de bereikbaarheid, de gebruikte taal, minderwaardigheidsgevoelens, het niet bereiken van de meest geïsoleerden… Anders gezegd: het grondrecht op culturele en maatschappelijke ontplooiing is nog geen verworvenheid.
Globe Aroma: een mozaïek van kunst en van culturen Globe Aroma biedt kunstenaars die als asielzoeker, vluchteling of nieuwkomer in België belanden, kansen om zich te bekwamen, kunst te creëren en van elkaar te leren. Dat levert tastbare en minder tastbare resultaten op: groepswerken, maar ook nieuwe contacten en een rijker sociaal leven. Globe Aroma is een sociaal-artistieke organisatie in hartje Brussel die met kunst van asielzoekers, vluchtelingen en nieuwkomers ontmoetingen tussen mensen uit verschillende culturen bevordert. Directeur Els Rochette: “Deze mensen zijn in hun land van herkomst artiest. Ze komen hier, velen met hun gezin, vaak in schrijnende situaties terecht waarin ze trachten te overleven: onzekerheid, trage procedures, onduidelijke criteria, eenzaamheid… Wij gaan op een positieve manier met hen aan de slag.” Globe Aroma geeft oud- en nieuwkomers met artistieke kwaliteiten die moeilijk toegang vinden tot het kunstencircuit, kansen om hun kunst te creëren en zich te bekwamen. Hun participatie aan de werking van de organisatie zelf versterkt hun maatschappelijke en sociale positie. In 2006 liep het project ‘Mozaïek (her)uitgevonden’. Dat werd ontwikkeld door Kito Sino, een beeldend kunstenaar die afstudeerde aan de academie van Moskou. Hij creëerde een nieuwe mozaïektechniek en richtte een atelier in van twaalf lessen waar een achttal nieuwkomers en autochtonen die aanleerden. Rochette: “Op vraag van de deelnemers hebben we de reeks verlengd. Met een aantal van hen creëerde Sito een gezamenlijk werk – een lange horizontale bandmozaïek – dat geplaatst werd in de Villerszaal van de Sint-Jorissite. De inhuldiging was een belangrijk moment voor alle betrokkenen.” Een jaar later vond ‘Hesinkleur’ plaats. Twintig deelnemers kregen de techniek van het mozaïek én van het lassen aangeleerd. Voor dat laatste werkte Kito samen met de Spaanse kunstenares Yolanda Y Sanchez de Vera. Behalve een individueel werd opnieuw een gezamenlijk werk gemaakt. De cursisten lasten een zitbank die nadien vol met mozaïeken werd geplaatst en sinds de vernissage tentoongesteld staat in de cafetaria van de Sint-Jorissite. Verschillende deelnemers hielden aan dit project goede vrienden over. Rochette: “De informele contacten tussen de deelnemers zijn belangrijk. Voor de pauzes tijdens ‘Hesinkleur’ bracht elke deelnemer afwisselend een delicatesse uit zijn of haar keuken mee. Door samen te eten en te praten kwamen interessante ontmoetingen tot stand, die bijdroegen tot het welslagen van dit project.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
127
Niet voor armen ?
Ondertussen heeft Kito Sino voor zijn techniek een Belgisch octrooi aangevraagd en gekregen (voor de Benelux). Hij getuigt: “Voor mij is Globe Aroma het multiculturele middelpunt van kunst. Iedereen zoekt een plek waar hij zich thuis voelt en ik heb die hier gevonden. Ik kreeg de kans om zelf workshops te organiseren dankzij projectsubsidies en ik heb mij op sociaal vlak verrijkt doordat ik veel nieuwe mensen heb leren kennen.”
Enkele initiatieven — Er zijn zowel op federaal als op het niveau van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap heel wat initiatieven genomen om de cultuurparticipatie te verhogen en er werd en wordt met vallen en opstaan knowhow opgebouwd in deze complexe materie, die eigenlijk het herdenken van het begrip ‘cultuur’ impliceert (zie hieronder). Culturele instellingen streefden naar publieksverbreding, sociaal-artistieke projecten – zoals het woord het zegt: het sociale en het artistieke gaan daarin samen – kregen steun, OCMW’s kregen extra middelen voor de culturele en sportieve ontplooiing van hun cliënten, er kwamen allerlei kortingen en gratis kaarten, burgers kregen de kans zich expressief te uiten (ateliers, toneel), artiesten zetten zich in voor specifieke publieksgroepen… Veel van de regelgeving is nog jong en de impact van de concrete toepassingen ervan is nog niet duidelijk. Ten overvloede: armoede heeft veel dimensies die met elkaar zijn verbonden. Een echte en duurzame deelname van kwetsbare groepen is geen sinecure en veronderstelt een structureel langetermijnbeleid, waarin met name onderwijs, welzijn en cultuur samenwerken. Dat zal de slagkracht van maatregelen sterk doen toenemen. Er zijn immers meer dan financiële drempels… — Het begrip ‘cultuur’ zelf wordt opengebroken. Het gaat er niet langer om dat mensen in armoede – en niet te vergeten: tal van andere doelgroepen – moeten worden ‘verheven’ tot de dominante cultuur. Het begrip ‘cultuur’ zélf wordt verruimd, gediversifieerd, veelvormiger gemaakt. Dit betekent onder meer ook dat de culturele eigenheid van groepen mensen en subculturen wordt erkend. — Dat mensen in armoede ook zélf mee cultuur kunnen máken, is ontzettend belangrijk. De Vierdewereldgroep Mensen voor Mensen zegt het zo: “Meedoen aan zo’n project betekent voor de deelnemers veel meer dan wat er te zien valt op het podium. Het haalt hen uit hun isolement, brengt onvermoede talenten naar boven en bevestigt mensen in hun eigenwaarde. Het maakt hen sterker om ook in het gewone leven stappen te durven zetten. Dergelijke projecten zijn van onschatbare waarde in de armoedebestrijding.”
Figuur 15: Deelname aan het verenigingsleven volgens opleidingsniveau
74,1
Opleidingsniveau
Hoger onderw ijs
62,4
Hoger middelbaar
51,7
Lager middelbaar
%
Opleidingsniveau Lager of geen diploma
47
Bron: Gezondheidsenquête door middel van interview, België, 2004 (Bevolking van 15 jaar of ouder)
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
128
Niet voor armen ?
— Een aantal sectordecreten in Vlaanderen – Sport voor allen, lokaal cultuurbeleid, jeugdbeleid, erfgoedbeleid – hebben aandacht voor de participatie van mensen in armoede. Er zijn middelen en ‘beloningen’ voor instellingen die hun drempels verlagen. En het nieuwe Participatiedecreet (2008) wil “het maatschappelijke en centrale belang van participatie verankeren en duurzaam maken in het cultuur-, jeugd-, werk- en sportbeleid”. Eigenlijk steunt en prikkelt het nieuwe decreet de sectordecreten en de organisaties die daaronder vallen in hun participatieopdrachten. Mensen in armoede krijgen er een prominente plek: er komt een ruimer cultuuraanbod in aanmerking met aandacht voor de smaak van het publiek, er is aandacht voor de eigen cultuurbeleving van mensen in armoede en er wordt gestreefd naar meer samenwerking tussen cultuur, jeugd en welzijn, stads- en plattelandsbeleid, integratie enz. — In de Franse gemeenschap is er voor sportparticipatie een systeem van sportcheques voor jongeren. Dat moet leiden tot meer sociale insluiting van maatschappelijk kwetsbare jongeren. Wat cultuur betreft, is er de nota Prioriteiten Cultuur, die streeft naar een bredere toegankelijkheid en een hogere participatie. Dat is ook de missie van de organisatie Article 27 en het behoort tot de taken van de sector van de éducation permanente. — Het Steunpunt Vakantieparticipatie, een dienst van Toerisme Vlaanderen, bereikte in 2007 in totaal 51.000 mensen, zowel voor daguitstappen als voor individuele en groepsvakanties. Zeker vakanties voor kinderen zijn een groot succes. Toch vormen de 51.000 deelnemers – een grote stijging in vergelijking met de voorafgaande jaren – maar een fractie van de naar schatting 330.000 Vlamingen die niet op vakantie kunnen gaan. Het steunpunt werkt met circa 900 organisaties die lid zijn en ongeveer 200 toeristische partners die logies aanbieden of kortingen. ‘Klanten’ blijken erg tevreden volgens een evaluatierapport: mensen krijgen weer zelfvertrouwen, bijvoorbeeld om vaker het openbaar vervoer te nemen, en ze scheppen uit hun vakantie zelfs moed om werk te zoeken. (www.vakantieparticipatie.be) Pirlewiet: vakantie voor iedereen Vakanties voor kinderen, tieners en gezinnen die in armoede leven: de twee parttimers en 230 vrijwilligers van Pirlewiet doorbreken zo al sinds 1986 jaarlijks het isolement van honderden mensen en bezorgen hen, behalve enkele weken ontspanning, een gevoel van zelfwaarde. “Met onze kampen en vakanties onderbreken wij de vaak onmenselijke omstandigheden waarin onze deelnemers leven.” Bie Boxstaele verzorgt als een van de twee betaalde parttimers de coördinatie en het secretariaat van de vereniging, die voor het overige met 230 vrijwilligers werkt. “Met zo’n vakantie doorbreken we het isolement van deelnemers, bieden we ze ontspanning en stimuleren we hun zelfwaardegevoel.” De vereniging is actief over heel Vlaanderen: zowel de vakantiegangers als de monitoren komen van overal. De grootste groep van de deelnemers woont in de steden: Antwerpen, Gent, Leuven… Aan de kinderkampen in de paas- en zomervakantie nemen ongeveer 300 jongens en meisjes deel van 7 tot 14 jaar. Sommigen verblijven in instellingen voor bijzondere jeugdzorg of gezinsvervangende tehuizen, de meesten wonen thuis. De tienervakantie richt zich tot een twintigtal deelnemers tussen 14 en 16 jaar. Ook hier gaat de aandacht uit naar jongeren uit instellingen en die thuis in een armoedesituatie leven. De gezinsvakanties in de paas- en zomervakantie ten slotte bereiken zowat 220 deelnemers. Alles samen is dat goed voor ongeveer vijfhonderd vakantiegangers per jaar. In 2007 ontving Pirlewiet vzw 64.830 euro fiscaal aftrekbare giften, waarmee zowat een derde van de werkingskosten wordt gefinancierd. Toerisme Vlaanderen is het grootste subsidiekanaal. De Provincie Oost-Vlaanderen erkende Pirlewiet recent als provinciaal jeugdwerk; ook daar is een belangrijke subsidie mee verbonden. Voor het overige zoekt de vzw projectsubsidies en sponsoring. Een moni schrijft: “We verwachten heel wat van onze gasten. Dingen die ze niet gewoon zijn, die vaak heel anders zijn dan thuis. Ze doen het allemaal… Eerst tegen hun zin en met gemor, daarna omdat ze weten dat we toch niet toegeven, en gewoon omdat we het vragen. Of ben ik nu te positief-naïef? De sterretjes-rups-in-de-regen vonden ze toch héél maf.”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
129
Niet voor armen ?
6 Justitie Het probleem Je rechten kunnen doen gelden is essentieel in een democratie. Voor mensen in armoede is dat niet vanzelfsprekend: ze kennen die rechten niet altijd, waardoor ze te weinig een beroep doen op justitie, ze weten niet waar ze terechtkunnen, kunnen de kosten niet betalen en ervaren een grote mentale kloof met de wereld van het gerecht, wat de communicatie bemoeilijkt. De Verenigingen waar armen het woord nemen kaarten een groot aantal thema’s aan die voor verbetering vatbaar zijn: de communicatie, de kosten, het gebrek aan inspraak, de gebrekkige aandacht voor de schuldenproblematiek en gerechtsdeurwaarders, het onthaal, de kennis van de problematiek van mensen die in armoede leven… Daar komt nog bij dat nogal wat mensen in armoede willens nillens in contact komen met het gerecht en daar negatieve ervaringen aan overhouden: ze worden uit hun huis gezet, veroordeeld wegens zwartwerk of voor onbetaalde schulden, hun kinderen worden geplaatst… Mensen in armoede voelen zich het object én het slachtoffer van procedures, vervolgingen enz., terwijl justitie in principe ‘alleen maar’ de uitvoerder is van bestaande wetgeving. Enkele initiatieven — De overheid deed recent belangrijke inspanningen wat de kostprijs betreft. Zowel eerste- als tweedelijnsbijstand is nu voor veel mensen in armoede gratis. Ook de procedure om rechtsbijstand te krijgen is vereenvoudigd. Toch blijven de financiële drempels en de risico’s voor veel mensen (te) hoog. — Er zijn initiatieven om het gerechtelijk taalgebruik en bepaalde procedures te vereenvoudigen, en om de kennis van de armoedeproblematiek bij advocaten en rechters te verhogen, bijvoorbeeld door de thematiek in de opleiding een plaats te geven. Omgekeerd moeten sociale werkers een basiskennis hebben van justitie. Structureel zijn deze initiatieven nog lang niet altijd, en met name het taalgebruik blijft hoge drempels opwerpen. — De Commissies voor Juridische Bijstand moeten met name de meest kwetsbare sociale groepen informeren over rechtshulp, maar doorgaans blijven in de praktijk de verenigingen uitgesloten van deze commissies en zitten zelfs de OCMW’s er niet in. De participatiegedachte en de proactieve benadering van mensen in armoede worden hierdoor niet bewaarheid. — Onder meer de Koning Boudewijnstichting heeft, in samenwerking met het Centrum voor gelijkheid van kansen en het Adviesbureau voor Leesbaarheid, gewerkt aan de vereenvoudiging van de taal van formulieren. Ook justitie zelf deed en doet inspanningen om rechtzoekenden schriftelijk beter voor te lichten. — Bemiddeling (familiaal, burgerlijk, sociaal…) als een vorm van vrijwillig overleg tussen de partijen kan een concept worden om soepeler en met minder vormelijkheden om te gaan met het zoeken naar oplossingen, maar bemiddeling is niet per definitie toegankelijker of bemoedigender dan het gerechtelijke parcours.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
130
Niet voor armen ?
Lacunes — Nog altijd weten mensen in armoede niet altijd tot wie ze zich moeten richten voor correcte juridische informatie of voor het stellen van bepaalde daden (bijvoorbeeld het laten betekenen van een vonnis), ondanks de vele initiatieven. Sommigen pleiten wat eerstelijnshulp betreft voor één dienst, zoals het OCMW. — Het juridische jargon blijft ontmoedigend werken: mensen negeren hierdoor briefwisseling en dagvaardingen, wat tot een vicieuze cirkel kan leiden. Zij zijn niet in staat om de eigen verantwoordelijkheid te nemen, wat door een rechtsstaat wordt verwacht. De mondelinge informatie die voor laaggeschoolden vaak belangrijk is, blijft beperkt en de vraag is wie dit op zich moet nemen. Ook de vele formele vereisten bij justitie blijven drempels opwerpen, zoals de kosten voor het kopiëren van dossiers. — Het vertrouwen van álle gebruikers in het gerecht wekken blijft een uitdaging. Betrokkenheid en participatie zijn sleutelwoorden, maar blijven vaak dode letter. Verenigingen en andere actoren zouden hier een belangrijke rol kunnen spelen om mensen te begeleiden en het apparaat van zijn geheimzinnigheid te ontdoen.
Droits sans Toit: Justitie komt zelf naar de mensen in armoede Wekelijks beantwoorden Brusselse advocaten op twee plekken gratis juridische vragen van mensen in armoede. Die laatsten krijgen daarbij assistentie van een ervaringsdeskundige, die als bemiddelaar dienstdoet. Het gaat om eerstelijnsinformatie en om oriëntatie voor mensen voor wie justitie nog te veel drempels opwerpt. Elke donderdagavond verzorgen Brusselse advocaten bij toerbeurt een juridische permanentiedienst die niet is zoals andere: in een ondergronds lokaaltje in het Centraal Station houden ze zich ter beschikking van de meest kwetsbare mensen, die geen (of maar moeilijk) toegang hebben tot de klassieke structuren in de gerechtsbijstand. Zij krijgen assistentie van een militant van ATD Vierde Wereld die zelf armoede aan den lijve heeft ervaren of een bestaan als zwerver heeft gekend, en die fungeert als interface tussen de wereld van de straat en die van het recht. “Hun aanwezigheid is een van de meerwaarden en een origineel facet van het project,” bevestigt Xavier Rolin, een van de advocaten die de permanentiedienst bemant. “Die persoon maakt de stap naar de raadpleging gemakkelijker. Hij stelt degene die hulp komt vragen op zijn gemak, geeft raad die gestoeld is op zijn persoonlijke ervaringen en vergezelt hem ook soms bij verdere stappen… Tussen twee raadplegingen zorgen de gesprekken die de advocaat en de militant met elkaar voeren ervoor dat de eerste een beter begrip krijgt van de reële situatie van elke afzonderlijke hulpvrager. De meeste vragen gaan over het verblijfsrecht, de asielprocedure, sociale hulp, huisvesting, familiale problemen, de schuldproblematiek… De advocaten zijn er vooral om eerste inlichtingen te geven: wat zijn de rechten van mensen, wat zijn hun kansen op succes, tot wie kunnen ze zich richten? In sommige gevallen oriënteren ze hen naar een confrater die lid is van het netwerk en die het gewoon is om met dit kwetsbare publiek te werken. Sinds een jaar wordt er ook al een tweede permanentiedienst georganiseerd in het kader van een partnership met de ploeg preventiewerkers van Sint-Joost. Het gaat hier om eerstelijnshulp en een echte ‘nabijheidsdienst’, zo gaat Xavier Rolin verder: “Zowat alle mensen die ons komen opzoeken, beantwoorden aan de voorwaarden om gratis juridische hulp en bijstand te kunnen krijgen, maar ze doen daar geen beroep op. Hoe komt dat? Ik denk dat het in hoofdzaak gaat om een probleem van afstand, zowel fysiek als mentaal. Het project ‘Droit sans Toit’ past in die nabijheidslogica: op het terrein komen, mensen die van het recht zijn uitgesloten tegemoet komen… Er wordt veel gepraat over de overbelasting van justitie en de neiging om voor de meest diverse redenen, ook voor futiliteiten, naar de rechtbank te gaan, maar aan de onderkant van de sociale ladder is er een overduidelijke onderconsumptie. Voor de armsten is de uitdaging niet zozeer dat ze nieuwe rechten moeten krijgen, maar dat ze hun bestaande rechten écht moeten kunnen laten gelden!”
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
131
Niet voor armen ?
Tot slot geven we een overzicht van enkele uitdagingen die in dit hoofdstuk aan bod kwamen met suggesties van concrete antwoorden die een schenker daarop kan geven: Uitdagingen
Voorbeelden van wat een schenker kan doen
De zelfredzaamheid van mensen die in armoede leven vergroten
Steun geven aan een laagdrempelige vereniging die kansarme jongeren begeleidt om zelf stappen uit de armoede te zetten, via het opbouwen van een sociaal netwerk, het volgen van een opleiding, het zoeken van werk, …
De participatie van mensen in armoede hanteren als hefboom en middel om armoede meer doeltreffend te bestrijden
Bijdragen aan een project waarbij enkele kansarme gezinnen als toekomstige mede-eigenaars sparen en in participatieve ateliers vorm geven aan hun energiezuinige en betaalbare woonsite, begeleid door een buurtorganisatie en een huisvestingsmaatschappij
De sociale gezondheid van kansarmen verbeteren door hun sociale netwerken uit te breiden
Een organisatie ondersteunen die lotgenoten met schuldenlast samenbrengt om ervaringen en oplossingen met elkaar te delen.
De sociale uitsluiting van kansarmen tegengaan
Een gift doen aan een vrijetijdsorganisatie die activiteiten organiseert om het isolement van kansarme kinderen te doorbreken
Analfabetisme en e-ongeletterdheid terugdringen
Lesmateriaal financieren voor een organisatie die volwassenen leert lezen en schrijven en hen de nodige competenties bijbrengt om in hun privéleven of op het werk administratieve handelingen zelf te kunnen uitvoeren
De culturele participatie van kansarmen vergroten om hen zelfvertrouwen en veerkracht te geven
Financiële steun geven aan een lokale theatergroep om een sociaal-artistiek toneelproject op te starten en kansarme theaterliefhebbers op lange termijn te betrekken bij de gewone werking
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
132
BIBLIOGRAFIE Er is in deze publicatie voor gekozen om niet bij elk cijfer de bronnen te vermelden. We geven hieronder aan welke de belangrijkste publicaties en websites zijn die permanent werden gebruikt én die tegelijk relevant zijn voor wie zich in de armoedeproblematiek in ons land wil verdiepen. We beperken ons in deze lijst tot algemene publicaties en websites. In de teksten zelf wordt verwezen naar tal van andere, meer specifieke informatiebronnen.
Publicaties Debatopener: 10 jaar Algemeen Verslag over de Armoede. Discussienota’s, Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, april 2005. – Een tussenstand en een nieuwe politieke agenda na tien jaar Algemeen Verslag over de Armoede. Armoede uitbannen. Een bijdrage aan politiek debat en politieke actie, Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, december 2005. Strijd tegen armoede. Evoluties en perspectieven. Een bijdrage aan politiek debat en politieke actie, Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, december 2007. Nationaal Actieplan Sociale Insluiting 2006-2008, POD Maatschappelijke Integratie/SPP Intégration Sociale. Geert Campaert, Danielle Dierckx en Jan Vranken, Rapport. Armoedebarometer Decenniumdoelen 2017, UA-Oases, april 2008. Jan Vranken, Katrien De Boyser en Danielle Dierckx (red.), Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2006, Leuven/Voorburg, Acco, 2006. Jan Vranken, Geert Campaert, Katrien De Boyser en Danielle Dierckx (red.), Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2007, Leuven/Voorburg, Acco, 2007. Christian Kesteloot, Christian Vandermotten en Bertrand Ippersiel, Dynamische analyse van de buurten in moeilijkheden in de Belgische stadsgewesten, POD Maatschappelijke Integratie, april 2007. Websites www.armoedebestrijding.be is de website van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting. In de rubriek ‘Feiten & cijfers’ wordt verwezen naar belangrijke Europese, Belgische en Vlaamse/Waalse informatiebronnen, zoals Eurostat, FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie) enz. Ook bij de ‘Veelgestelde vragen’ worden tal van cijfers gegeven. www.armoede.be wil een digitaal verzamelpunt en een portaalsite zijn van informatie over het armoededebat en de praktijk van armoedebestrijding. Met o.a. themadossiers en een pagina met talrijke links naar andere sites over armoede(bestrijding). www.mi-is.be, de website van de POD Maatschappelijke Integratie.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
133
Bibliografie
Brussel www.observatbru.be: het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel is een studiedienst van de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Verzamelt, analyseert en verspreidt gegevens, en publiceert o.m. de Welzijnsbarometer. Brussels armoederapport. Met links naar andere informatiebronnen over armoede. Vlaanderen www.wvc.vlaanderen.be/armoede: over het Vlaamse beleid inzake armoedebestrijding; www.rechtenverkenner.be: bundeling van informatie over sociale voordelen en tegemoetkomingen op federaal, Vlaams, provinciaal en gemeentelijk niveau. Wallonië www.cohesionsociale.wallonie.be/spip: website van de Direction interdépartementale de l’Intégration sociale du Ministère de la Région wallonne; www.statistiques.wallonie.be: Wallonië in statistieken, met ook tal van gegevens i.v.m. armoede en sociale uitsluiting. Het Institut Wallon de l’évaluation, de la prospective et de la statistique publiceert ook Discussion papers in brochurevorm.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
134
LIJST VAN FONDSEN ACTIEF IN DE ARMOEDE BESTRIJDING
De Koning Boudewijnstichting beheert verschillende fondsen en organiseert projectoproepen voor andere stichtingen. Hieronder vindt u een lijst van de fondsen en stichtingen met wie we actief zijn in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Meer informatie over deze fondsen, hun activiteiten en de door hen ondersteunde projecten, vindt u op onze website (www.kbs-frb.be).
Armoedefonds Ondersteuning van verenigingen en instellingen in België om een vernieuwend project van armoedebestrijding te realiseren dat zich inschrijft in een lokale dynamiek van solidariteit met de armen. Het Armoedefonds wordt ondersteund door de volgende fondsen: Fonds Valérie-Anne, Marie-Astrid, Olivier, Géraldine en Jean-Louis Dembour Steun aan solidariteitsprojecten in België. Fonds Germaine Kieckens Steun aan projecten waarbij personen een tweede kans in het leven krijgen. Fonds Arnould van der Straten Waillet Steun aan projecten van kansarmen die een multiplicatoreffect hebben of die blijk geven van sociale vernieuwing. Fonds Germaine Van Gehuchten Hulp aan vrouwen in nood in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Fonds des Amis de l’Accueil Geweld voorkomen tegen kinderen. Fonds André Steun voor vernieuwende initiatieven met een multiplicatoreffect voor kwetsbare kinderen en volwassenen. Fonds Au Carrefour des Jeunes, créé à l’initiative de Paul Tassin Hulp aan jongeren bij hun studies, hun carrière of hun initiatief om een onderneming op te starten. Bethlehem Fonds voor de sociale huisvesting Sociale huisvesting promoten in Brussel. Fonds Carmeuse Steun aan projecten voor kansarme jongeren met sociale, familiale of gezondheidsproblemen, met name projecten in de buurt van bedrijfsterreinen van Charleroi, Liège, Louvain-la-Neuve en Namur. Fonds Lydia Chagoll Steun aan initiatieven die opkomen voor de rechten van het kind in België. Fonds Piet Cleemput Maatschappelijk assistenten profileren als actoren in de armoedebestrijding. Fonds David-Constant Steun aan rechtenstudies, erfgoed en kansarme kinderen in Liège. Fonds Amélie Davignon Steun aan initiatieven die kinderen ondersteunen op het vlak van onderwijs. Fondation Devenir Solidaire Steun aan projecten van sociale en professionele inschakeling.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
135
Fondsen actief in de armoedebestrijding
Fonds Dieter Jongeren in een problematische familiesituatie helpen na de humaniora. Fonds Docteur Alexis Gilis Ondersteuning van initiatieven van burgers die sociale uitsluiting aanpakken in Molenbeek. Fonds Domus Structurele huisvestingsinitiatieven voor daklozen in België. Fonds L’Envol Helpen bij de integratie van jongeren met problemen. Mecenaatsfonds ING - jongeren Steun aan projecten voor de herintegratie van jongeren. Stichting Paul, Suzanne en Renée Lippens Steun aan creatieve projecten voor kansarme kinderen uit het Brusselse. Prinses Mathildefonds Aandacht voor kwetsbare groepen in België. Fonds Mestdagh, voor een samenleving vol met kansen Ondersteuning van projecten van verenigingen en instellingen die zich inzetten voor de strijd tegen armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting in Charleroi (of elders in Henegouwen). Fonds One Child One Dream Professionalisering van organisaties die zich inzetten voor kansontwikkeling bij kinderen. Fonds Osterrieth-Speth Steun aan solidariteitsprojecten voor kansarmen. Postfonds voor alfabetisering Ondersteuning van alfabetisering van jongeren en volwassenen. Proximus Foundation Jongeren en kinderen die het moeilijk hebben, beter integreren. Fonds Celina Ramos Steun aan kleinschalige projecten voor een rechtvaardiger samenleving. Fonds Rempart des Moines Schoolbijstand voor kinderen uit Brussel. Fonds Vrienden van Samilia Mensenhandel en seksuele uitbuiting helpen aanpakken. Fonds Solmido Steun aan sociale projecten rond gezondheid, vorming en onderwijs in Charleroi. Fonds Frédéric Speth Kinderen en moeders in nood beschermen. Fonds Georges-Marie Vandermeir Steun aan vernieuwende projecten rond sociale uitsluiting en kansarmoede in België. Fonds Hugo Van Mierlo Projecten in de Vlaamse Gemeenschap steunen die oog hebben voor een goede vader-kindrelatie, vooral ook in kansarme gezinnen. Barones Monique van Oldeneel tot Oldenzeel Fonds Steun aan organisaties voor dak- en thuislozen in België.
Koning Boudewijnstichting
ARMOEDE EN SOCIALE UITSLUITING IN BELGIË
136
www.kbs-frb.be
De Koning Boudewijnstichting is een onafhankelijke en pluralistische stichting in dienst van de samenleving. We willen op een duurzame manier bijdragen tot meer rechtvaardigheid, democratie en respect voor diversiteit. De Stichting steunt jaarlijks zo’n 2.000 organisaties en individuen die zich engageren voor een betere samenleving. Onze actiedomeinen de komende jaren zijn: armoede, democratie, erfgoed, filantropie, gezondheid, leiderschap, lokaal engagement, migratie en ontwikkeling in de landen van het Zuiden. De Stichting werd opgericht in 1976 toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was. Meer info over onze projecten,
We werken met een jaarbudget van 48 miljoen euro. Naast ons eigen kapitaal
evenementen en publicaties vindt u op
en de belangrijke dotatie van de Nationale Loterij, zijn er de Fondsen van
www.kbs-frb.be.
individuen, verenigingen en bedrijven. De Koning Boudewijnstichting ontvangt ook giften en legaten.
Een e-news houdt u op de hoogte. Met vragen kunt u terecht op
De Raad van Bestuur van de Koning Boudewijnstichting tekent de krachtlijnen
[email protected] of 070-233 728
uit en zorgt voor een transparant beleid. Voor de realisatie doet ze een beroep op een 50-tal medewerkers. De Stichting werkt vanuit Brussel en is actief op
Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel
Belgisch, Europees en internationaal niveau. In België heeft de Stichting zowel lokale, regionale als federale projecten lopen.
02-511 18 40, fax 02-511 52 21
Om onze doelstelling te realiseren, combineren we verschillende werkmethodes. We steunen projecten van derden of lanceren eigen acties, bieden een forum voor
Giften vanaf 30 euro
debat en reflectie, en stimuleren filantropie. De resultaten van onze projecten en
zijn fiscaal aftrekbaar.
acties worden verspreid via diverse mediakanalen. De Koning Boudewijnstichting
000-0000004-04
werkt samen met overheden, verenigingen, ngo’s, onderzoekscentra, bedrijven
IBAN BE10 0000 0000 0404
en andere stichtingen. We hebben een strategisch samenwerkingsverband met
BIC BPOTBEB1
het European Policy Centre, een denktank in Brussel.