Argenta Spaarbank NV
2011 P i j l e r
3
t o e l i c h t i n g e n
2
Pijler 3 toelichtingen 2011
Pijler 3 toelichtingen 2011
Inhoudstafel
3 1. Inleiding
5
2. Risk management
6
2.1. Financieel risico
7
2.2 Liquiditeitsrisico
9
2.3. Kredietrisico
10
2.4. Operationeel risico
13
2.5. Andere risico’s
14
3. Toelichtingen bij het eigen vermogen
16
3.1. Bestanddelen en kenmerken van de eigenvermogensposten
16
3.2. Het voor reglementaire doeleinden nuttig eigen vermogen
17
4. Reglementaire kapitaalsvereisten
19
4.1. Eigenvermogensvereiste voor het kredietrisico
20
4.2. Eigenvermogensvereiste voor het marktrisico
20
4.3. Eigenvermogensvereiste voor het operationeel risico
21
4.4. Toepassing floor van 80% (overgangsfase STA naar IRB)
21
5. Het kredietrisico
21
5.1. Definitie van de begrippen achterstallig en dubieus
21
5.2. Benaderingen en methoden bij bepalen van waardeaanpassingen
21
5.3. Kredietrisicomatiging
23
5.4. Bijkomende informatie bij de exposure categorieën
25
5.5. Toelichtingen bij de dubieuze risicoposities
29
6. Bijkomende toelichtingen bij het gebruik van de standaardbenadering
31
6.1. Gebruik ratings van ratingbureaus
31
6.2. Afgeleide producten
31
6.3. Andere aan het kredietrisico gerelateerde risico’s
32
7. Bijkomende toelichtingen bij het gebruik van de (F) IRB methode
33
7.1. Kredietrisico – (F)IRB goedkeuring
33
7.2. Interne ratingsystemen
33
7.2.1. Structuur van de interne ratingsystemen
33
7.2.2. Integratie van de Basel II parameters
33
7.2.3. Organisatie van het IRB implementatie proces
34
7.2.4. Controlemechanismen bij het IRB modelproces
34
7.3. Opgebouwde modellen – retailcliënteel
35
7.4. Risicopositie op retailcliënteel
36
Pijler 3 toelichtingen 2011
Inhoudstafel
4 8. Toelichting bij de posten buiten balanstelling
38
9. Het renterisico – een bijkomende toelichting
39
10. Internal Capital Adequacy Assessment Process (ICAAP)
41
11. Toelichtingen bij effectisering
42
11.1. Doelstellingen van de Vennootschap
42
11.2. Rol in effectiseringstransacties
43
11.3. Toegepaste Basel II benaderingen
43
11.4. Grondslagen voor de financiële verslaggeving
43
11.5. Effectiseringsposities (als onderdeel van de beleggingsportefeuille)
44
12. Afsluitende toelichting
46
Pijler 3 toelichtingen 2011
Inleiding
5 1. Inleiding In het kader van het Basel II akkoord (voor Belgische kredietinstellingen van toepassing ingevolge de uitgevaardigde circulaire PPB-2007-1-CBP, titel XIV) dient elke financiële instelling die onderworpen is aan het reglement eigen vermogen bepaalde gedefinieerde toelichtingen bij haar risico- en eigenvermogenspositie publiek te maken. In het navolgend document worden de vereiste toelichtingen over de geconsolideerde financiële positie van Argenta Spaarbank nv, met maatschappelijke zetel te 2018 Antwerpen, Belgiëlei 49-53 (hierna de Vennootschap) openbaar gemaakt. Het document wordt jaarlijks integraal opgenomen op de website van de Argenta Groep (www. argenta.be). De toelichtingen in dit document hebben betrekking op de Vennootschap en haar dochterondernemingen (hierna samen de Bankpool). De consolidatiekring wordt bepaald volgens de ‘International Financial Reporting Standards” (hierna IFRS).
Hoewel er geen kapitaalband is met de Vennootschap heeft de raad van bestuur (op basis van IFRS regel SIC12 Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten – Special Purpose Vehicles (hierna SPV)) – geoordeeld dat Green Apple als SPV dient geconsolideerd te worden. Hierdoor blijven de (via deze SPV) overgedragen hypothecaire leningen op de balans van de Bankpool behouden (meer informatie betreffende deze SPV Green Apple is terug te vinden in hoofdstuk 11. Toelichtingen bij effectisering. De Vennootschap heeft geen dochterondernemingen die niet werden opgenomen in de consolidatiekring. Er zijn, buiten de wettelijke belemmeringen, geen andere bestaande of verwachte materiële, praktische of juridische belemmeringen die een overdracht van eigen vermogen of terugbetaling van verplichtingen tussen de Vennootschap en haar dochterondernemingen in de weg staan.
Tabel 1: Overzicht IFRS (en Basel II) consolidatiekring Deelnemingsverhouding Argenta Spaarbank nv Argentabank Luxemburg SA (ABL) CBHK nv (kredietverstrekker) Green Apple BV (SPV)
31/12/2010
31/12/2011
-
consoliderende entiteit
consoliderende entiteit
99,71 %
volledige consolidatie
volledige consolidatie
0%
fusie met de Vennootschap in 2010 volledige consolidatie
volledige consolidatie
Pijler 3 toelichtingen 2011
Risk management
6 2. Risk management Professioneel en compleet risicobeheer is een essentiële voorwaarde voor het realiseren van duurzame winstgevende groei. De Argenta Groep onderkent dat en beschouwt risk management als een van zijn kerncompetenties. Het kader voor risicobeheer wordt voortdurend geactualiseerd en aangepast op basis van dagelijkse ervaringen met risk management. Het aantonen dat toereikende risicobeheerprocedures aanwezig zijn is een sleutelvoorwaarde voor het verwerven en behouden van het vertrouwen van alle externe belanghebbenden: cliënten, beleggers, kantoorhouders, toezichthouders en ratingbureaus. De strategie en het beleid van de Argenta Groep en van de samenstellende entiteiten hieromtrent, met inbegrip van de internal governance structuur van de financiële instellingen die dochtervennootschappen zijn, wordt bepaald door de organen (directiecomité en raad van bestuur, conform de taak- en bevoegdheidsverdeling zoals vastgelegd in de statuten) van Argenta BVg (hierna BVg). De voornaamste dochtervennootschappen – in het bijzonder de Vennootschap en Argenta Assuranties (hierna Aras) – staan in voor het operationele bestuur binnen de krijtlijnen bepaald door BVg.
Het risicobeheer bij de Vennootschap In 2010 werden de directiecomités van de Vennootschap, Aras en BVg geïntegreerd en hebben ze een aantal gemeenschappelijke leden; de Chief Executive Officer (hierna CEO) de Chief Financial Officer (hierna CFO) en de Chief Risk Officer (hierna CRO). Die eenheid van leiding onderstreept het belang van een commerciële, risico- en financiële groepsstrategie die naadloos op elkaar zijn afgestemd, met de nadruk op de lange termijn relatie met zowel de cliënten als de onafhankelijke kantoorhouders. In 2011 heeft de Argenta Groep haar conservatief en transparant risicomanagement verder uitgebouwd. Hierbij werden op het gebied van risico-governance en risicoappetijt de zaken nog scherper gesteld op de volgende manier: • Het verder uitwerken van het Risico Appetijt Framework (hierna RAF) in een concrete beleidslijn en limieten, met een duidelijke link naar het business plan. • Een vernieuwde beleidslijn ‘Thesaurie en Asset Liability Management’ (hierna ALM) voor de Vennootschap, met versterkte risk input in elk van de kernactiviteiten.
1
• De verdere uitbouw van het Internal Capital Adequacy Assessment Process (hierna ICAAP). • Het uitwerken van een cartografie van alle beleidsdocumenten binnen Argenta. • Integratie van de Validatiecel binnen de directie Risk (zonder verlies aan onafhankelijkheid). Het belang van een sterk risicomanagement (vandaag en in de toekomst) wordt onderbouwd door onderstaande risico governance elementen: • Het RAF is een transparant knipperlichtensysteem waarbij op basis van drie indicatoren (een groen, oranje en rood knipperlicht) per risicoklasse het dagelijks risicomanagement opgevolgd wordt. • De conservatieve risicoappetijt van de Vennootschap wordt beheerst vanuit vijf grote invalshoeken1: kapitaaltoereikendheid, assetkwaliteit, inkomens- en waardestabiliteit, liquiditeit en concentratie. • Argenta’s Groepsrisicomanagement geniet sinds 2010 ook van een sterke kruisbestuiving tussen de bank- en verzekeringsrisk-knowhow. Deze resulteerde in Q1 2011 in een ICAAP-benadering op het niveau van de BVg holding. Het groepsrisicobeheer bevindt zich, naast de onafhankelijke controlefuncties Interne Audit en Compliance, op het niveau van de Argenta Groep. De directie Risk & Validatie op niveau BVg pakt de specifieke bedrijfsrisico’s in tweede lijn aan. Het risicobeheer in eerste lijn wordt binnen elke entiteit in volle verantwoordelijkheid georganiseerd en gedragen en is dus de verantwoordelijkheid van de bestuursorganen van de verschillende groepsvennootschappen. Hiervoor kan de Bankpool wel een beroep doen op ondersteunende diensten op groepsniveau en er wordt op groepsniveau geëvalueerd of de risico’s binnen Argenta’s RAF passen. Verder worden er belangrijke inspanningen gedaan om de rollen en verantwoordelijkheden in deze gespecialiseerde domeinen duidelijk te omschrijven en te onderscheiden: • Risk verzorgt de onafhankelijke tweedelijnscontrole. • Het basisprincipe: “identificeren, meten, rapporteren en beheren” blijft uitdrukkelijk van toepassing voor alle materiële risicofactoren (o.m. rente- en business risico), die vervolgens gekapitaliseerd worden door Risk in het ICAAP. Risk draagt inzake ICAAP de eindverantwoordelijkheid. • Risk heeft aldus een belangrijke radarfunctie bestaande uit de verdere proactieve identificatie van nog niet volledig geïdentificeerde risico’s. Daarnaast is het haar taak om mee het (economisch) kapitaalbeheer te sturen.
Binnen elke invalshoek kunnen verschillende risicotypes (of risicocategorieën) voorkomen.
Pijler 3 toelichtingen 2011
7 • Risk vervult een belangrijke rol inzake beleid en toetsing ingeval van modellering van de risico’s (o.a. prepayment hypothesen, replicating portfolio traject). • Risk zal actief interveniëren op de prijszettingcomités (hierna Prico’s) via een correcte transferprijs en risicopremie voor de retail activa en passiva. • Risk doet ook de nodige formele risk checks (o.m. van de renterisicobalans) en speelt vanuit haar finaliteit een actieve rol op de comités waaronder het Groepsriskcomité, het Asset and Liability Comittee (hierna Alco). Het maandelijkse Groepsriskcomité heeft een alternerende agenda met de ene maand ICAAP-onderwerpen, de volgende maand retailkredietrisico en vervolgens operationeel risico. Naast de tweedelijnsriskcontrole is het valideren van de risicomodellen een van de noodzakelijke kernactiviteiten van financiële instellingen. Basel II verplicht de financiële instellingen immers om de ontwikkelde risicomodellen te laten valideren door een onafhankelijke validator. De Validatiecel heeft in 2011 de uitwerking van de voorwaarden om te mogen opereren onder Foundation –Internal Rating Based werkwijze (hierna F–IRB) verder opgevolgd en gevalideerd. Daarnaast werden er in het kader van F-IRB, modellen ontwikkeld voor het kredietrisico van de beleggingsportefeuille van de Vennootschap. Het betreft meer bepaald de blootstelling op financiële instellingen, op ondernemingen en op covered bonds. In 2010 werd daartoe een intern meetsysteem geïmplementeerd. Eind 2010 werd de validatie ervan opgestart en deze werd verder gezet in Q1 2011.
Deze risico’s worden voor heel de Argenta Groep op dezelfde uniforme wijze beheerd, via het vermelde RAF, de beleidslijnen en de uitgeschreven procedures.
2.1. Financieel risico Het financieel risico (marktrisico) behelst het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in marktprijzen. Bij dit marktrisico worden ondermeer de volgende drie soorten risico’s onderscheiden: renterisico, valutarisico en overige prijsrisico’s.
Renterisico Het belangrijkste marktrisico waaraan de bankactiviteiten van de Bankpool worden blootgesteld, is het renterisico. Het gaat om het financiële risico dat voorvloeit uit de impact van een verandering in rentevoeten op de rentemarge en op de reële waarde van de rentende instrumenten. Dit risico wordt stelselmatig opgevolgd met behulp van een norm die in termen van “duration gap” wordt gedefinieerd. Deze norm wordt vastgelegd op basis van het maximaal aanvaardbare verlies bij een rentewijziging van 1 % (100 basispunten). De Argenta Groep en de Vennootschap richten zich voornamelijk op eenvoudige beleggingen zoals overheidsobligaties, bancaire en niet-bancaire obligaties en hypothecaire leningen, waardoor het financieel risico gemakkelijker kan worden beheerd.
Het risicoprofiel van de Vennootschap In dit jaarverslag worden de activiteiten van de Bankpool besproken en in overeenstemming met de bepalingen in artikel 119, 5° van het Wetboek van Vennootschappen wordt hieronder een overzicht gegeven van de doelstellingen en het beleid inzake de beheersing van de bancaire risico’s.
De Vennootschap heeft risicobeheermethodes geïmplementeerd en toegepast om de marktrisico’s waaraan zij wordt blootgesteld te verzachten en te controleren. De blootstelling aan dergelijke risico’s wordt voortdurend gemeten en gecontroleerd met behulp van professionele softwareprogramma’s. Op deze wijze worden alle materiële bronnen van renterisico geïdentificeerd.
Het beleid en de organisatiestructuur van de Vennootschap met betrekking tot dit risicobeheer zijn zodanig opgezet dat de gekende risico’s op afdoende wijze worden gesignaleerd, geanalyseerd, gemeten, opgevolgd en beheerst.
Bij het meten van het renterisico wordt zowel vanuit een inkomensperspectief (earnings at risk perspective, net interest income) als vanuit een economisch waardeperspectief (economic value, evaluatie in functie van de waarde van het eigen vermogen) gerapporteerd.
Wegens haar activiteiten wordt de Vennootschap blootgesteld aan verschillende risico’s. Het risicobeheer voor de Vennootschap maakt hierbij ondermeer een onderscheid tussen de volgende categorieën van risico: financieel risico (voornamelijk het renterisico), het liquiditeitsrisico, het kredietrisico (inclusief concentratierisico en landenrisico), het operationeel risico en de andere risico’s.
De Vennootschap besteedt bij haar processen voor risicobeheersing veel aandacht aan een coherente interne organisatie, die haar in staat moet stellen deze activiteiten oordeelkundig, objectief en efficiënt uit te voeren en hieromtrent tijdig en volledig te rapporteren aan de diverse bevoegde beleidsorganen.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Risk management
8 In de eerste plaats betreft dit het Alco, een beleidsorgaan dat rechtstreeks toeziet op de actieve positionering inzake renterisico, met specifieke verantwoordelijkheden bij de bewaking van het dagelijkse beheer van de financiële posities en rapportering aan het directiecomité. Het Alco heeft als permanente opdracht om zowel (de gevoeligheid van) het netto interest inkomen te optimaliseren als om de marktwaardegevoeligheid van het eigen vermogen binnen gestelde limieten te houden. Daarnaast worden de betrokken gegevens ook maandelijks aan de raden van bestuur van de Argenta Groep gerapporteerd. Gevoeligheidsanalyse – renterisico in het banking book
Een stijging van de rentevoeten met 100 basispunten heeft een negatieve impact van 97,22 miljoen EUR (-4 %) op de economische waarde van het banking book. Een daling van de rentevoeten met 100 basispunten zou een negatieve impact hebben van 70,16 miljoen EUR (-2,89 %). De economische waarde van het banking book wordt hierbij voor interne opvolging berekend op basis van de verdiscontering van de contractuele cashflows aan IRS flat curve. Bij de berekeningen worden de uitstaande posities per 31 december constant gehouden (statische balans). Strategieën voor risicovermindering
De onderstaande vermogens- en inkomstengevoeligheid geeft de impact weer van een parallelle renteschok op het netto renteresultaat en op de overige componenten van het eigen vermogen. Vermits de Vennootschap tot op heden enkel een banking book heeft, wordt met deze cijfers de totaliteit van de Bankpool weergegeven. De berekeningsmethode werd lichtjes gewijzigd zodat de vergelijkende cijfers ook met deze methode werden berekend. Een stijging van de rentevoeten met 100 basispunten zou het (rente)resultaat met 40,84 miljoen doen stijgen (15,13 %). Een daling van de rentevoeten met 100 basispunten zou het resultaat met 18,37 miljoen doen dalen (-6,81 %).
Om de marktsensitiviteit binnen de door de raad van bestuur van de Vennootschap goedgekeurde risico appetijt te houden en de knipperlichtniveaus van de Nationale Bank van België (hierna de NBB) niet te overschrijden werden er in 2011 bijkomend interest rate caps gekocht. Deze exogene indekking geldt als aanvulling op de altijd maximaal nagestreefde endogene bijsturing van de balans. Voor de endogene indekkingen is er het hele pallet van sturing op binnenbalans producten ter beschikking, zowel bijvoorbeeld op het gebied van prijs, nieuwe producten als aanpassing van productkenmerken. Endogene acties kunnen een belangrijke impact hebben die zich echter relatief traag en stelselmatig manifesteert. De grootteorde van de exogene indekking werd bepaald vanuit een passiva- en activa- perspectief. Enerzijds moeten de bedragen aan de passiva zijde die gevoelig zijn voor herprijzing (minus de bedragen aan activa gevoelig aan herprijzing) een opwaartse rentetrend kunnen volgen.
Tabel 2: Gevoeligheidsanalyse renterisico Inkomstengevoeligheid renteresultaat
delta 2010
delta in %
delta 2011
delta in %
Rentestijging met 100 basispunten
39.421.203
18,26%
40.843.847
15,13%
Rentedaling met 100 basispunten
-22.876.353
-10,60%
-18.378.018
-6.81%
Economische waarde
delta 2010
delta in %
delta 2011
delta in %
Rentestijging met 100 basispunten
-94.473.531
-4,83%
-97.225.783
-4,00%
Rentedaling met 100 basispunten
5.654.084
0,29%
-70.167.901
-2,89%
Pijler 3 toelichtingen 2011
9 Dankzij een rente-indekking met een cap kan de tariefzetting op het spaarboekje gedeeltelijk mee volgen met een eventuele toekomstige rentestijging, terwijl dit zonder hedge moeilijk zou zijn door minder frequente herprijzingen van het actief. Anderzijds moeten de lange termijn rentevaste activa vlottend gemaakt kunnen worden bij een opwaartse rentetrend. Dankzij een rente-indekking kan de gebudgetteerde rentevaste hypotheekproductie met lange looptijd vlottend gemaakt worden bij een eventuele toekomstige rentestijging. Dit biedt dan zowel bescherming vanuit zowel een inkomens- als waardeperspectief. Op de financiële verwerking van afdekkingen zijn onder IFRS strenge regels van toepassing en niet iedere economische afdekking die voor de afdekking van het renterisico wordt gebruikt, wordt onder IFRS aangemerkt als hedge waardoor er volatiliteit in het IFRS resultaat kan komen. Risk besteedt aandacht aan de omkadering van de financiële risico’s, meer bepaald het renterisico, teneinde voldoende inkomens- en waardestabiliteit te bekomen.
De post aandelenfondsen is beperkt en in 2010 en 2011 werden er enkel posities verkocht en werden er bijgevolg geen bijkomende aandelenfondsen op de balans opgenomen.
2.2 Liquiditeitsrisico Het liquiditeitsrisico is het risico dat de Vennootschap niet tegen een redelijke kost aan haar financiële verplichtingen kan voldoen op hun vervaldag. Zij dient dus in staat te zijn om te voldoen aan de liquiditeitseisen van depositoof andere contracthouders, zonder onaanvaardbare verliezen te lijden bij het vrijmaken van activa waarmee in normale en moeilijke omstandigheden aan de financiële verplichtingen moet kunnen worden voldaan. De verhoogde aandacht voor het liquiditeitsrisico komt voort uit de globalisering van de financiële markten, de grotere volatiliteit van de funding, de sterke groei van nieuwe producten en gestructureerde transacties zoals effectiseringen. Hoewel deze elementen in de eerste plaats van invloed zijn op multinationale financiële instellingen, wordt de liquiditeitsproblematiek bij de Bankpool ook zeer ten harte genomen.
Valutarisico Het risico dat de reële waarde of de toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van wisselkoersveranderingen. De Bankpool is enkel actief in de Benelux en doet geen andere beleggingen dan in euro, waardoor het geen valutarisico loopt.
Overige prijsrisico’s Het risico dat de reële waarde of de toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van veranderingen in marktprijzen (anders dan veranderingen die voortvloeien uit renterisico of valutarisico). Dit staat hierbij los van het gegeven of deze veranderingen worden veroorzaakt door factoren die specifiek gelden voor het individuele financiële instrument of de emittent hiervan, of door factoren die alle soortgelijke op de markt verhandelde financiële instrumenten beïnvloeden.
Voor het meten, opvolgen, controleren en rapporteren van het liquiditeitsrisico heeft de Argenta Groep een aangepast Management Informatie Systeem (hierna MIS), inclusief noodplan om zowel onder normale als onder uitzonderlijke omstandigheden het liquiditeitsbeheer op een adequate wijze te kunnen uitvoeren. Het liquiditeitsrisico wordt mede opgevolgd door twee risico-indicatoren namelijk de Liquidity Coverage Ratio (hierna LCR) en de Net Stable Funding Ratio (hierna NSFRatio). De LCR zet de liquiditeitsbuffer hierbij af tegenover een gedefinieerde afvloei van de aangetrokken gelden op 1 maand en de NSFR zet de beschikbare liquiditeit af tegenover de vereiste liquiditeit over een periode van een jaar. Beide normen dienen minstens boven de 100 % te liggen. In het RAF wordt bovendien een niveau van > 120% nagestreefd. Vanuit reglementair standpunt wordt de liquiditeitspositie opgevolgd via de zogenaamde ‘observatieratio’ van de NBB, wat principieel hetzelfde meet als de LCR, maar wel reeds bindend is in België2 sinds 01/01/2011.
Aandelenrisico De Bankpool doet geen beleggingen in individuele aandelen. Het per 31 december 2011 beperkt aanwezig aantal aandelenfondsen (in de juridische vorm van beveks of sicavs) kwam historisch op de balans bij de uitgifte door de Vennootschap van nieuwe compartimenten in bestaande aandelenfondsen.
2
Verder werd bepaald dat (in het kader van het liquiditeitsbeheer) minimaal 66 % van de beleggingsportefeuille dient te bestaan uit Europese Centrale Bank (hierna ECB) eligible obligaties.
Uit “Circulaire CBFA_2009_18 d.d. 8 mei 2009: Beheer van liquiditeitsrisico”.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Risk management
10 Het dagelijks liquiditeitsbeheer, de definitie van “early warning indicators” (hierna EWI’s) en de organisatie van stresstesten werden beschreven in een “Liquidity Contingency Plan” (hierna LCP).
De financieringsstructuur van de groep wordt zo beheerd, dat er een substantiële diversificatie wordt behouden en dat de mate van afhankelijkheid van financiering op de kapitaalmarkten zeer beperkt blijft.
Dagelijks worden rapporten over de funding verspreid over een breed doelpubliek. Daarnaast is de bespreking van de waarschuwingsindicatoren een vast punt op het tweewekelijkse Alco. Het hogere management wordt met andere woorden op een continue basis betrokken bij het liquiditeitsbeheer.
Rapportering naar de toezichthouder
Het liquiditeitsmodel van de Vennootschap kan als volgt worden samengevat: • Een belangrijke basis aan cliëntendeposito’s (zie onderstaande liquiditeitsbronnen met deposito’s van cliënten (66,14 %) en door retailcliënteel aangekochte kasbons (17,43 %). • Een totale onafhankelijkheid van interbancaire financiering: de Vennootschap dient geen beroep te doen op de interbancaire markt om zich te financieren – een lage “loan to deposit” ratio, wat weerspiegelt dat de toegekende kredieten in belangrijke mate lager zijn dan het totaal van de deposito’s van het cliënteel. • Effectenportefeuilles die liquide zijn en gemakkelijk omzetbaar zijn in liquide middelen (beleenbaar bij de ECB of verkoopbaar – zie vervolgtoelichting). Uit het overzicht van de financieringsbronnen is af te leiden dat de Vennootschap ook deposito’s van kredietinstellingen heeft. Het betreft hier funding door middel van repo transacties die niet werden aangegaan in het kader van het liquiditeitsbeheer maar in het kader van beleggingsopportuniteit op de financiële markt. Liquiditeitsbronnen Het funding beleid is gericht naar de particuliere cliënt via de uitgifte van zicht-, spaar-, termijnrekeningen en effecten. De deposito’s van cliënten vormen het belangrijkste deel van de primaire financieringsbronnen van de bankactiviteiten van de Bankpool. Deze deposito’s kunnen zowel beschouwd worden als bronnen van liquiditeit alsook als bronnen van liquiditeitsrisico. Betaalrekeningen en spaargelden van particulieren zijn immers direct of op korte termijn opvraagbaar, maar leveren niettemin een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit van de financieringsbasis op lange termijn. Deze stabiliteit staat of valt dan ook met het behoud van het vertrouwen van de rekeninghouder in de solvabiliteit, de rendabiliteit en het risicobeheer van de Vennootschap.
De belangrijke inspanningen die in de loop van de voorbije jaren in het kader van het liquiditeitsbeheer werden geleverd, werden in 2011 verder gezet. De Vennootschap heeft in 2010 en 2011 alvast steeds ruim voldaan aan alle wettelijke en interne liquiditeitsnormen.
2.3. Kredietrisico Algemeen gesteld treedt kredietrisico op wanneer een cliënt of tegenpartij niet meer in staat is om aan zijn contractuele verplichtingen te voldoen. Dit kan het gevolg zijn van insolventie van een cliënt of tegenpartij. Dit risico ontstaat zowel bij de traditionele kredietverlening als bij beleggingsactiviteiten (overige rentedragende activa). Bij deze laatste zijn spreadverwijdingen en ratingverlagingen indicatoren voor kredietrisico. Voor de Vennootschap zijn in essentie twee deelterreinen van belang voor wat kredietrisico betreft: de markt van de hypothecaire kredietverlening aan particulieren enerzijds en de beleggingsportefeuille anderzijds.
Kredietrisicobeheer Het beheer van de kredietrisico’s binnen de Bankpool wordt geregeld door de beleidslijnen kredietrisicobeheer (retail kredietverlening) en “beleidslijn Thesaurie & ALM” (overige rentedragende activa). In de beleidslijnen worden de uitgangspunten, regels, richtlijnen en procedures geformuleerd voor het signaleren, meten, goedkeuren en rapporteren van het kredietrisico. Al de entiteiten en afdelingen van de Bankpool beschikken over adequate meetinstrumenten, richtlijnen en procedures om het kredietrisico te beheren, met inbegrip van een volledig onafhankelijk krediet goedkeuringsproces met vastgestelde limieten voor kredietwaardigheid en toezichtprocedures. Kredietverlening aan particulieren De Vennootschap heeft een concentratie in kredietverlening aan particulieren in België en Nederland, meer bepaald de hypothecaire leningen voor particulieren. Dit maakt de Vennootschap gevoelig voor de ontwikkelingen
Pijler 3 toelichtingen 2011
11 in de huizenmarkt en de terug betalingscapaciteit van de particuliere kredietnemer in België en Nederland. De Bankpool streeft algemeen een laag risicoprofiel na in zijn kredietverlening. Deze strategische optie wordt ondermeer bevestigd in de kredietacceptatievoorwaarden en procedures van de Vennootschap waarvan bedongen zekerheidsstellingen (in hoofdzaak hypothecaire inschrijvingen op panden) een van de basismodaliteiten is, samen met de strategische focus op kredietverlening aan retail cliënteel. Het jaar 2011 werd gedomineerd door de aanhoudende financiële crisis in Europa. De hypothecaire portefeuille van Argenta ondervond hier weinig of geen last van (wat gestaafd wordt door de stabiele achterstandspercentages en lage default rates). Beleggingsportefeuille Een nauwgezet en intern verfijnd proces van ratingtoekenning speelt een grote rol in het opvolgingsproces op de kwaliteit van Argenta’s effectenportefeuille. Zo wordt de asset kwaliteit van de verschillende portefeuilleonderdelen van nabij opgevolgd door gebruik te maken van het gemiddelde ratingconcept, op basis van de interne ratings enerzijds en de overeengekomen ratingfactoren anderzijds. Het beheerskader wordt duidelijk omschreven en gedetailleerd binnen een herziene beleidslijn ALM & Thesaurie met ondermeer de onderstaande uitgangspunten: • Er werd een landenlimiet ingevoerd, die naast het overheidsrisico, ook het risico van alle tegenpartijen/ debiteuren per land meet. • Er werd een afzonderlijke limiet ingevoerd voor repo’s, derivaten en covered bonds naast de obligatielimiet. • Tegenpartijlimieten worden niet enkel bepaald op basis van de rating maar nu ook op basis van hun looptijd. • ABS en RMBS worden enkel toegelaten onder zeer strikte voorwaarden: 5% retentie door emittent/initiator; permanente monitoring van onderliggende risicoposities op achterstal, wanbetaling, gekend onderliggende en duidelijk zicht op de structuur: geen RMBS op RMBS/ABS op ABS maar direct onderliggend collateral. Binnen dit beleidskader werd in 2011 ook aandacht besteed aan de uitwerking en toepassing van het limietenkader waarbij de ratio’s inzake landenconcentratie en asset kwaliteit mee een belangrijke rol spelen. De Vennootschap heeft een sterk gespreid beleggingsportefeuille met een concentratie op de Belgische overheid van nominaal 5,8 miljard EUR. De Vennootschap heeft geen Griekse overheidseffecten in portefeuille.
De portefeuille bevatte op 31 december 2011 600 miljoen euro nominale exposure op de overheidsschuld van de Zuid-Europese landen Portugal, Italië, Spanje en daarnaast Ierland, waarvan 419 miljoen euro op Italië. De exposure op deze landen heeft een korte resterende looptijd waardoor het resterend bedrag op 31 december 2012 terugvalt op 236 miljoen euro. De op 31 december 2011 aanwezige latente minwaarden op deze exposure bedroegen 38,7 miljoen euro. Deze latente minwaarden hebben slechts een beperkte potentiële impact op het eigen vermogen waardoor de eigen vermogenssterkte van de vennootschap steeds gevrijwaard blijft. Uit een simulatie op de eigen vermogensratio blijkt dat bij een realisatie van deze minwaarden (wat momenteel niet aan de orde is) de tier 1 ratio zou dalen van 16,18 % naar 15,79 % wat nog steeds een ruim overschot geeft t.o.v. de onder Basel II van toepassing zijnde vereiste. Kredietrisico en Basel II-kapitaalakkoord De Bankpool heeft een jarenlange ervaring in het toekennen en beheren van hypothecaire kredieten aan retailcliënteel, wat resulteerde in een historiek van lage kredietverliezen. Onder retailcliënteel wordt verstaan: particulieren, zelfstandigen en uitoefenaars van vrije beroepen die hun gewoonlijke verblijfplaats in België (voor de Belgische activiteiten) of Nederland (voor de Nederlandse activiteiten) hebben en die bij de Vennootschap terecht kunnen voor hun normale niet-beroepsmatige kredietbehoeften. Omwille van deze beleidsoptie en de vermelde jarenlange ervaring heeft de Bankpool er dan ook voor gekozen om onder het Basel II-kapitaalakkoord zijn retailkredietverstrekking, behoudens niet-materiële uitzonderingen, op basis van interne ratings te laten plaatsvinden en de eigen vermogensvereisten volgens de IRB(F) methode te berekenen. Hierbij wordt bij de kredietverstrekking aan iedere tegenpartij een rating toegekend. Deze ratings kunnen zowel intern als extern zijn. Hiertoe ontwikkelde de Vennootschap, voor zover van toepassing, zelf een of meer modellen. Onderscheid wordt gemaakt tussen modellen voor PD (kans op wanbetaling) en LGD (verlies bij wanbetaling). Voor de retailkredietportefeuilles waarvoor gekozen wordt voor een intern ratingsysteem , werd telkens zowel een PD- als een LGD-model ontwikkeld. In het PD-model worden kredietdossiers ingedeeld in verschillende ratingklassen, afhankelijk van de via het model berekende falingkans. De indeling van de ratingklassen gebeurt op basis van variabelen met eraan verbonden modaliteiten, die zowel productkenmerken als kenmerken
Pijler 3 toelichtingen 2011
Risk management
12 verbonden aan de ontlener betreffen. Iedere ratingklasse heeft een beneden- en een bovengrens voor wat betreft het falingpercentage en krijgt een gemiddeld falingpercentage. De gefaalde dossiers worden in een aparte ratingklasse ondergebracht. Ook de LGD-pooling gebeurt op basis van een aantal variabelen. Aan iedere LGD-pool wordt een gemiddeld LGD-percentage toegekend. Op die manier wordt ieder uitstaand krediet in portefeuille ondergebracht in een bepaalde LGD-pool en wordt aan dat krediet het gemiddelde LGD-percentage van die pool toegewezen. Maandelijks wordt de totale retail kredietportefeuille aan de PD- en LGD-modellen aangeboden om er het kapitaalbeslag voor onverwachte verliezen uit af te leiden. De keuze voor deze IRB methode had ondermeer wijzigingen tot gevolg voor het operationeel kredietrisicobeheer, het autorisatiekader, de waarderingsregels, de prijszetting, de interne opvolging en rapportering, en de verantwoordelijkheden van directiecomités en raden van bestuur. Vanaf rapporteringtoestand 30 september 2009 wordt de eigen vermogensvereiste voor de retail hypotheekportefeuilles volgens de IRB-methode berekend. Ten gevolge van de overgangsbepalingen van Basel II bepaalt de zogenaamde 80 % floor (op het volgens de Basel I principes berekend eigen vermogen) de uiteindelijke eigen vermogen verplichtringen. Voor de beleggingsportefeuille werd gedurende 2011 het gebruik van de ratingtool verder geïntensifieerd. Dit is het instrument dat Argenta hanteert voor het bepalen van interne ratings van de tegenpartijen binnen de effectenportefeuille van de Vennootschap. Zo werden het afgelopen jaar aan alle debiteuren binnen de bancaire en corporate portefeuille van de bankpool een interne rating toegekend. Op die manier werden ongeveer honderd tegenpartijen intern grondig gescreend volgens een welbepaalde werkwijze conform de interne governance procedure. Deze procedure omvat naast een grondige eerstelijnsanalyse, eveneens een riskcheck op en een validatie van deze interne rating door de tweede lijn. Eveneens werden al deze voorgestelde interne ratings bekrachtigd of beslist op een ratingcomité. Deze aanpak kadert binnen de verdere “F-IRB” uitrol binnen het Basel framework. De beleggingsportefeuille blijft echter bij uitstek het onderwerp uitmaken van regelmatige rapportering aan en bespreking binnen het Alco, het directiecomité en de raad van bestuur. Bijzondere waardeverminderingen Op individuele basis kunnen bepaalde bijzondere waardeverminderingen voor kredietverliezen worden aangelegd, wanneer een krediet als gefaald beschouwd wordt, wat
betekent dat er objectieve aanwijzingen zijn dat de Vennootschap niet alle verschuldigde bedragen in overeenstemming met de contractuele voorwaarden zal kunnen innen. Het bedrag van de bijzondere waardevermindering is het verschil tussen de boekwaarde en de realiseerbare waarde. In concreto wordt een krediet als gefaald beschouwd wanneer een van de volgende gebeurtenissen heeft plaatsgevonden. • De Vennootschap acht het onwaarschijnlijk dat de debiteur zijn kredietverplichtingen volledig kan nakomen zonder dat de Vennootschap zal moeten overgaan tot acties zoals het uitwinnen van zekerheden. • De debiteur is meer dan 90 dagen achterstallig bij het nakomen van een materiële kredietverplichting. Voor de kredieten die als gefaald worden beschouwd, wordt bijgevolg nagegaan of er (hierbij onder andere rekening houdend met de bekomen zekerheden) bijzondere waardeverminderingen dienen te worden aangelegd. Naast de op individuele basis bepaalde bijzondere waardeverminderingen worden er ook collectieve – op portefeuillebasis gebaseerde – waardeverminderingen aangelegd. Deze collectieve waardeverminderingen kunnen enkel aangelegd worden voor de “leningen en vorderingen”. Voor de retail hypotheek portefeuille bestaat deze in de vorm van een Incurred But Not Reported (hierna IBNR) voorziening. Een ‘bestaande maar niet gerapporteerde’ waardevermindering op leningen wordt verantwoord voor de vorderingen waarvoor geen bijzondere waardeverminderingen zijn aangelegd op individuele basis. Zekerheden Bij het toestaan van hypothecaire leningen worden steeds persoonlijke of zakelijke zekerheden gevraagd. Hoe lager de kredietwaardigheid van een kredietnemer, hoe meer waarborg die cliënt zal moeten geven. In het kader van het uitwinningbeleid komt het sporadisch voor dat bepaalde zekerheden verworven worden en op de balans terechtkomen. Voor deze zekerheden (in casu de panden waarop een hypothecaire inschrijving of volmacht gevestigd is) vinden individuele nieuwe schattingen plaats indien de dossiers waaraan de zekerheden verbonden waren als gefaald (zie definitie van gefaald bij de bovenstaande beschrijving van de bijzondere waardeverminderingen) beschouwd worden. Alle zakelijke zekerheden worden periodieke via een statistische methode herschat. Uitwinningbeleid Indien alle andere middelen zijn uitgeoefend om een
Pijler 3 toelichtingen 2011
13 krediet in faling financieel af te handelen, wordt er (waar er een pand aanwezig is) overgegaan tot de openbare verkoop. In 2011 waren er (inclusief verkopen die betrekking hebben op Nederlandse kredietdossiers met Nationale Hypotheek Garantie (hierna NHG) maar wel zonder verkopen bij Green Apple) 42 openbare verkopen (52 in 2010) waarbij het saldo van de verkoop de vordering niet volledig dekte. De totale restschuld hierbij bedroeg 2.179.970 EUR (t.o.v. 2.434.055 EUR in 2010). In 2010 werden in het kader van dit beleid twee panden aangekocht voor 281.940 EUR. In 2011 werden er drie panden aangekocht voor 314.130 EUR Deze panden zijn terug te vinden onder de post “vastgoedbeleggingen” op de IFRS balans. De conservatieve kredietpolitiek en het strikte omkaderingsbeleid hadden tot gevolg dat de kredietverliezen binnen de diverse activiteitsdomeinen van de Vennootschap laag waren in de voorbije jaren. Concentratie van kredietrisico Concentratie kan bestaan uit verschillende elementen: • Concentratie in kredietverlening aan een individuele tegenpartij of een groep van onderling gerelateerde tegenpartijen (single name concentratie of wederpartijconcentratie). • Concentratie in kredietverlening via een ongelijkmatige verdeling over sectoren of landen/regio’s (sectorconcentratie). Dit laatste risico kan ontstaan wegens significante risicoposities op groepen van tegenpartijen waarvan de kans op wanbetaling gedreven wordt door gemeenschappelijke onderliggende factoren. In de beleidslijn kredietrisicobeheer worden limieten opgenomen met betrekking tot het concentratierisico. Deze limieten worden stelselmatig opgevolgd en gerapporteerd. Een van deze limieten heeft betrekking op de maximale exposure per tegenpartij in de retailkredietverlening en stelt dat deze maximale exposure op 1 retail tegenpartij (behoudens uitdrukkelijke beslissing van het kredietcomité en het directiecomité) nooit groter mag zijn dan 1 miljoen EUR. Mogelijke concentratierisico’s die resulteren uit de aanwezigheid in slechts 2 hypotheekmarkten (namelijk België en Nederland) worden getemperd door een beperking van het kredietrisico per individueel dossier, evenals door een strikte opvolging van de evoluties in de Nederlandse en Belgische hypotheek- en residentiële vastgoedmarkten.
Hiernaast wordt er ook gezorgd voor een spreiding van de risico’s door een groot aantal leningen voor een beperkt bedrag, gespreid over België en Nederland (ook regionaal) toe te staan. Door de spreiding in de tijd van de kredietverlening (iedere week/maand worden er wel kredieten toegestaan) worden de risico’s getemperd (in zowel hoog als laagconjunctuur worden immers kredieten toegestaan). Ten slotte kan ‘effectisering’ naast een funding en liquiditeitstool ook aangewend worden om het risicovolume van de kredieten en dus de mate van concentratie te sturen. De twee uitgevoerde effectiseringstransacties hadden beide betrekking op de Nederlandse hypotheekkredieten. De basis voor de kwantitatieve beoordeling vormt de analyse van de samenstelling van de portefeuille (balans) naar economische sectoren (overheden – openbare besturen, krediet- instellingen, overige leningen waaronder bedrijfsobligaties, hypothecaire kredietverlening, andere retailkredietverlening) en landen. De eerder vermelde beleidslijn “Thesaurie & ALM” bepaalt in welke obligaties er met welke ratings mag belegd worden. De ratings van alle rentedragende vastrentende effecten worden nadien stelselmatig opgevolgd. Indien (na de aankoop) de rating van een obligatie daalt onder de vooropgestelde minimum ratingvereiste, worden de betrokken obligaties opnieuw besproken in het Alco en het ratingcomité (hierna RC). Het Alco en bijgevolg ook het directiecomité van de Vennootschap dienen zich hierbij uitdrukkelijk uit te spreken voor het al dan niet behouden van de positie. Over de behouden posities wordt tenslotte eveneens gerapporteerd aan de raad van bestuur.
2.4. Operationeel risico Doordat risico’s inherent zijn aan alle operationele activiteiten en beslissingen, hebben alle ondernemingen waaronder financiële instellingen, te maken met operationeel risico. Operationele risico’s treden op als gevolg van hetzij tekortschietende of falende interne processen, mensen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. De impact kan bestaan uit financiële schade of reputatieschade. Operationeel risicobeleid Het beheer van de operationele risico’s binnen de Argenta Groep wordt geregeld door de beleidslijn beheer operationeel risico, eind 2010 goedgekeurd door het directiecomité en raad van bestuur. In de beleidslijn worden de uitgangspunten, regels, richtlijnen en procedures geformuleerd voor het identificeren, opvolgen, meten en rapporteren van operationele risico’s.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Risk management
14 Het definieert eveneens de rapporteringlijnen van de verschillende dochtervennootschappen, die zelf verantwoordelijk blijven voor het beheer van hun eigen operationeel risico. Het risicodepartement van de Argenta Groep verzekert dat elke dochtervennootschap het operationeel risico op een gelijkvormige manier beheert en dat elke dochtervennootschap elk risico beheert dat een impact zou kunnen hebben op de business of op andere dochterondernemingen binnen de Argenta Groep.
Operationeel risico en Basel II-kapitaalakkoord De Vennootschap gebruikt de standaardmethode voor het berekenen van de vereiste voor het operationeel risico.
2.5. Andere risico’s Zonder exhaustief te willen zijn, werden onder deze paragraaf nog enkele andere risico’s opgenomen. Strategisch risico
Alle (operationele) risico’s die worden geïdentificeerd door de eerste-, tweede- of derdelijnsverantwoordelijke en alle incidenten die worden vastgesteld, worden geregistreerd in de risicodatabank. De scoring van de risico’s gebeurt door alle partijen aan de hand van eenzelfde scoringstabel, wat maakt dat de scoring uniform is. De aanbevelingen die worden geformuleerd door Audit, Compliance, Risk, Informatierisicobeheer en Validatie tijdens de uitoefening van hun tweede- of derdelijnscontrolefunctie en de acties die daaruit volgen, worden opgevolgd via deze databank en de status van de acties wordt periodiek beoordeeld en gerapporteerd door de betreffende controlefunctie. Het samenvoegen van alle informatie en het afstemmen van de aanpak met betrekking tot operationeel risico laat de Argenta Groep toe te voorzien in een efficiëntere bijsturing van de beheersmaatregelen, wat een duidelijke invulling is van de focus op het kwalitatieve beheer van het operationele risico.
Het strategisch risico, waaraan de Vennootschap blootgesteld is, is het risico op beïnvloeding van de huidige en toekomstige winsten en kapitaal door slechte beleids- of operationele beslissingen, slechte implementatie van beslissingen of gebrek aan aanpasbaarheid (responsiveness) aan veranderende marktomstandigheden (zowel commercieel als financieel). Om de strategische doelen, zoals bepaald in de business strategie, te bereiken stelt de Vennootschap middelen ter beschikking (o.m. communicatiekanalen, systemen, mensen, netwerken, managerstijd en managerscapaciteiten). De uiteindelijke realisatie van de business strategie hangt af van de adequaatheid van de ter beschikking gestelde middelen en van de wijze waarop deze middelen worden aangewend en zal permanent geëvalueerd worden. Business risico
Dit streven naar kwaliteit is een kerndoelstelling voor eenieder binnen de Argenta Groep en zal zich onder andere reflecteren in een verhoogd niveau van de maturiteit van de interne controle. Om zich te aligneren met de gangbare bedrijfspolitiek ter zake alsook de goede praktijken op het vlak van risicobeheer, zijn de verantwoordelijkheden met betrekking tot informatiebeveiliging en het continuïteitsbeleid (hierna BCM) in 2011 opgesplitst in eerste- en tweedelijnsverantwoordelijkheden. De tweedelijnsverantwoordelijkheden terzake werden overgedragen van de directie Informatierisicobeheer aan de afdeling Operationeel Risico binnen de directie Risk & Validatie. In 2011 lag de focus op de integratie van Informatiebeveiliging en BCM in het beheer van het operationeel risico. Daarnaast werd specifiek voor BCM vooral tijd geïnvesteerd in de actualisering van de BCM-documentatie en de uitvoering van business impact analyses bij alle directies. De beleidslijnen BCM en Informatiebeveiliging werden in 2011 goedgekeurd door het directiecomité en de raad van bestuur.
Het business risico is het risico dat de huidige en toekomstige winsten en kapitaal beïnvloed worden door veranderingen in business volumes, of door veranderingen in marges en kosten; beide veroorzaakt door veranderende marktomstandigheden of door de onmogelijkheid om er als organisatie op in te spelen. Ook wordt onder dit risico verstaan een slechte diversificatie van de winsten (earnings) of de onmogelijkheid om een voldoende en degelijk niveau van winstgevendheid te bewaren. Om het business risico, waaraan de Vennootschap blootgesteld is te diversifiëren, heeft Argenta Groep, naast haar klassieke activiteiten, een strategische keuze gemaakt voor de verkoop van producten die fee income genereren. Deze vierde activiteitenpijler, beleggen, moet naast de pijlers verzekeren, kredieten en sparen & betalen een grotere diversificatie van de gegenereerde winst tot stand brengen. Belangrijk hierbij is tevens de aandacht die er geschonken wordt aan de cross selling om zoveel mogelijk cliënten in meerdere pijlers te werven.
Pijler 3 toelichtingen 2011
15 Reputatierisico Het reputatierisico is het risico op schade (verlies) door het verslechteren van de reputatie of standing veroorzaakt door een negatieve perceptie van het imago van de organisatie bij zijn klanten, tegenpartijen, aandeelhouders en/of regulerende instanties. Het is een second order risk, m.a.w. een risico dat voortvloeit uit een ander risico, maar wel een eigen impact heeft. De Vennootschap beschouwt dit risico als een verticaal risico, met andere woorden als een risico dat alle andere risico’s doorkruist. Door het opvolgen en beheren van de andere risico’s wordt het reputatierisico eveneens beheerd. Externe dienstverleners De Vennootschap is blootgesteld aan het risico van beëindiging van belangrijke overeenkomsten met externe dienstverleners. Een dergelijke beëindiging kan leiden tot discontinuïteit of vertraging van belangrijke bedrijfsprocessen waartegen de Vennootschap zich zo veel als mogelijk indekt door middel van adequaat bedrijfscontinuïteitsbeleid en transitiebepalingen in de betreffende overeenkomsten.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Toelichtingen bij het eigen vermogen
16
3. Toelichtingen bij het eigen vermogen
3.1. Bestanddelen en kenmerken van de eigenvermogensposten
In deze paragraaf worden de posten van het eigen vermogen van de Bankpool toegelicht. Deze eigenvermogensposten vormen de basis voor de berekening van het nuttig eigen vermogen onder de Basel II reglementering. Bestanddeel “geplaatst kapitaal (gestort kapitaal)” In 2010 had er een kapitaalsverhoging plaats van 118 miljoen EUR waardoor het geplaatst kapitaal per 31/12/2010 naar 421.255.000 EUR gestegen is. In 2011 vonden er geen kapitaalsverhogingen plaats bij de Vennootschap. Bestanddeel “herwaarderingsreserve voor verkoop beschikbare financiële activa”
tende effecten die in micro hedges werden aangemerkt als afgedekte positie (-79.199.204 EUR), de verschuiving van de minderheidsbelangen (-590 EUR) en een bevroren AFS reserve van geherclassificeerde activa (-15.532.649 EUR) verkrijgen we een bedrag van -126.000.194 EUR op de afzonderlijke lijn “herwaarderingsreserve voor verkoop beschikbare financiële activa”. Bestanddeel “reserves (met inbegrip van ingehouden winsten)” Onder deze post zijn ondermeer de statutaire reserves van de Vennootschap terug te vinden, evenals de ingehouden winsten van voorgaande jaren. Per 31/12/2011 bestaat het bedrag van 547.548.306 EUR uit reserves ten bedrage van 536.534.438 EUR en een post van 11.013.868 EUR met betrekking tot de in Bgaap aangelegde waardevermindering voor gebouwen. Bestanddeel “baten uit het lopende jaar”
De “voor verkoop beschikbare financiële activa” (AFS – Available For Sale) worden gewaardeerd tegen reële waarde waarbij alle schommelingen van de reële waarde opgenomen worden op een aparte lijn van het eigen vermogen tot realisatie van de activa of tot het moment dat zich een bijzondere waardevermindering voordoet. Per einde 2011 waren er voor belastingen en inclusief minderheidsbelangen per saldo voor 88.327.954 EUR latente minderwaarden op de vastrentende effecten en 106.315 EUR latente meerwaarden op de niet-vastrentende effecten. Na de verwerking van de latente belastingen (plus 56.953.888 EUR) op de latente marktwaarden, de overboeking van de positieve marktwaarde van de vastren-
Onder deze post wordt het resultaat van het lopende boekjaar verwerkt. Bestanddeel “kasstroomafdekking” In 2011 werd een swap van notioneel 100 miljoen EUR aangegaan die volgens de IFRS hedge accounting principes als cash flow hedge (kasstroomafdekking) verwerkt werd. Per 31 december 2011 had de betrokken swap een negatieve marktwaarde van 5.119.814 EUR en na verrekening van een latente belastingvordering van 1.740.225 EUR stond er een bedrag van 3.379.589 EUR op de lijn ‘kasstroomafdekking” in het eigen vermogen.
Tabel 3: Overzicht eigen vermogensposten en haar bestanddelen per einde jaar Bestanddelen
31/12/2010
31/12/2011
Geplaatst kapitaal (gestort kapitaal)
421.255.000
421.255.000
Herwaarderingsreserve voor verkoop beschikbare financiële activa
-21.642.099
-126.000.194
Reserves (met inbegrip van ingehouden winsten)
475.588.505
547.548.306
81.959.802
70.225.611
Baten uit het lopende jaar Kasstroom afdekking Totaal eigen vermogen toewijsbaar aan de aandeelhouders Minderheidsbelang Totaal eigen vermogen en minderheidsbelang
0
-3.379.589
957.161.208
909.649.134
86.834
93.422
957.248.042
909.742.556
Pijler 3 toelichtingen 2011
17 Bestanddeel “minderheidsbelang” Onder deze post worden de ‘reserve uit herwaardering en waarderingsverschillen’ en ‘overige eigen vermogensbestanddelen’ van de minderheidsbelangen verwerkt. De minderheidsbelangen bij de Vennootschap hadden in 2011 betrekking op de aandelen van haar dochtervennootschap Argentabank Luxemburg SA (hierna ABL) die niet in het bezit zijn van de Vennootschap. Verder is bij de minderheidsbelangen het volledige kapitaal (18.000 EUR) van de SPV Green Apple terug te vinden. Hoewel er geen kapitaalband is met de Vennootschap werd deze vennootschap omwille van de IFRS regels (SIC 12) wel mee geconsolideerd.
Het nuttig eigen vermogen bestaat uit twee groepen bestanddelen: het eigen vermogen sensu stricto en de aanvullende bestanddelen van het eigen vermogen. Per 31/12/2011 bedraagt de post “gestort kapitaal” in deze berekening 417.410.014 EUR wat verkregen wordt door van het gestort kapitaal een bedrag van 3.844.986 EUR af te trekken. Deze 3.844.986 EUR vertegenwoordigt het niet-afschrijfbare gedeelte van (in het verleden) in Bgaap aangelegde herwaarderingsmeerwaarden voor materiële vaste activa. Dit bedrag wordt conform de vroegere eigenvermogensreglementering steeds van het gestort kapitaal afgetrokken.
et voor reglementaire doel 3.2. H
Per 31/12/2011 bedroeg de post ‘reserves’ 536.534.437 EUR (zie onder 3.1. Bestanddeel reserves).
Mede op basis van bovenstaande bestanddelen wordt het voor reglementaire doeleinden nuttig eigen vermogen samengesteld. Onderstaand overzicht geeft dit nuttig eigen vermogen voor 31/12/2010 en 31/12/2011 weer.
Voor de berekening van het eigen vermogen mogen de instellingen de winst van het boekjaar “na aftrek van alle voorziene kosten en dividenden” opnemen. De post ‘baten (resultaat) uit het lopende boekjaar’ per 31/12/2011 wordt dan ook verkregen door de winst van het boekjaar te verminderen met de geplande dividenduitkering van 14,5 miljoen EUR.
einden nuttig eigen vermogen
Tabel 4: Overzicht samenstelling nuttig eigen vermogen per einde jaar 31/12/2010
31/12/2011
Eigen vermogen sensu stricto
Samenstelling nuttig eigen vermogen
981.340.558
1.064.481.267
Totaal aanvullende bestanddelen
258.338.672
334.723.528
13.872.229
13.468.652
- eerste deel aanvullende bestanddelen - achtergestelde leningen
244.466.443
321.254.876
Totaal nuttig eigen vermogen
1.239.679.230
1.399.204.795
Tabel 5: Overzicht van het eigen vermogen sensu stricto per einde jaar Eigen vermogen sensu stricto
31/12/2010
31/12/2011
- Gestort kapitaal
417.410.014
417.410.014
- Reserves
467.936.975
536.534.437
71.959.802
55.725.611
85.475
92.832
0
0
- Baten uit het lopende boekjaar (minus geplande dividenden) - Minderheidsbelangen - Reserve uit de herwaarderingen AFS eigen vermogensinstrumenten - Begrensde innovatieve instrumenten
100.000.000
100.000.000
- Immateriële vaste activa
-22.273.818
-29.607.916
- Aftrekpost mogelijke en voorzienbare verliezen en kosten
-53.777.890
-15.673.711
Totaal eigen vermogen sensu stricto
981.340.558
1.064.481.267
Pijler 3 toelichtingen 2011
Toelichtingen bij het eigen vermogen
18 Per 31/12/2011 bedraagt de post ‘minderheidsbelangen 92.832 EUR. Dit bedrag werd bekomen door het volledige bedrag van de minderheidsbelangen van 93.422 EUR te verminderen met de herwaarderingsreserve voor “voor verkoop beschikbare financiële activa” van 590 EUR van dochtervennootschap ABL.
Per einde 2011 werd tenslotte nog 15.673.711 EUR afgetrokken van het nuttig eigen vermogen. Dit bedrag heeft betrekking op de resterende negatieve marktwaarde van 2 payer en 2 receiverswaps. Het bedrag dat afgetrokken wordt, zal naar nul gaan op eindvervaldag (zijnde einde boekjaar 2012) van deze swaps.
De post ‘reserve uit de herwaarderingen AFS eigen vermogensinstrumenten’ betreft de niet gerealiseerde minderwaarden op de aanwezige portefeuille eigen vermogensinstrumenten. Deze dienen van het eigen vermogen sensu stricto te worden afgetrokken. Per 31/12/2011 waren er echter geen niet-gerealiseerde minderwaarden op aandelenposities.
De post ‘reserve uit de herwaarderingen AFS eigen vermogensinstrumenten’ betreft 90% van de niet gerealiseerde meerwaarden op de aanwezige portefeuille eigen vermogensinstrumenten (90% van 106.315 EUR). Dit bedrag mag immers bij het aanvullend eigen vermogen geteld worden.
De post ‘begrensde innovatieve instrumenten’ bestaat uit het volledige kapitaal van de in 2006 uitgegeven Tier 1 lening van 100 miljoen EUR (Argenta Spaarbank N.V. Deeply Subordinated Perpetual Callable EUR Fixed to Floating Rate Notes). Deze Tier 1 lening is genoteerd op de Luxemburgse beurs (ISIN code BE09321174444) en heeft volgende kenmerken: nominaal bedrag: 100.000.000 EUR uitgifte datum 31 oktober 2006 eerste call datum 31 oktober 2016 call optie de uitgever heeft het recht om het effect tegen nominale waarde terug te betalen op 31/10/2016 en op elke volgende coupondatum coupon vaste rente van 5,855% tot 31 oktober 2016 nadien variabele rente van 3 maand Euribor + 275 bp
Het bedrag van 13.372.969 EUR wordt bekomen door vooreerst de (in het verleden in Bgaap aangelegde) herwaarderingsmeerwaarden voor gebouwen van 11.013.868 EUR (zie 3.1) te verhogen met de uitgevoerde aanpassing bij het gestort kapitaal (zie 3.2, zijnde 3.844.986 EUR). Het berekende totaal van 14.858.854 EUR ( 11.013.868 EUR + 3.844.986 EUR) dient dan nog vermenigvuldigd te worden met 90%. Het bijkomend aanvullend eigen vermogen bedraagt 321.254.876 EUR per 31/12/2011 en bestaat volledig uit achtergestelde leningen. Voor maximaal 50% van het eigen vermogen sensu stricto mogen er (mits naleving van de in de eigenvermogensreglementering gestelde voorwaarden) “achtergestelde leningen” als bijkomend aanvullend eigen vermogen gebruikt worden. In 2011 werden er voor 175.935.712 EUR achtergestelde leningen verkocht aan particuliere beleggers. Het totaal bedrag aan uitgegeven nog lopende achtergestelde leningen bedroeg hierbij 494.337.485 EUR per 31/12/2011.
De post “immateriële vaste activa” van 29.607.916 EUR wordt ook van het eigen vermogen sensu stricto afgetrokken en bestaat uit de categorie “immateriële vaste activa” zoals deze terug te vinden is op de actiefzijde van de geconsolideerde balans.
Tabel 6: Overzicht van het aanvullend eigen vermogen per einde jaar Aanvullend eigen vermogen
31/12/2010
31/12/2011
Aanvullend kern eigen vermogen
13.872.229
13.468.652
99.199
95.684
Reserve uit de herwaarderingen AFS EV instrumenten Herwaarderingsreserve materiële activa
13.773.110
13.372.969
Bijkomend aanvullend eigen vermogen
244.466.443
321.254.876
Totaal aanvullend eigen vermogen
258.338.672
334.723.528
Pijler 3 toelichtingen 2011
Reglementaire kapitaalsvereisten
19 4. Reglementaire kapitaalsvereisten In dit hoofdstuk worden de minimum kapitaalvereisten van de Vennootschap weergegeven op basis van de in Basel II pijler 1 vermelde risico’s (zijnde het kredietrisico, het marktrisico en het operationeel risico). De Vennootschap paste in Basel II tot en met 30/06/2009 de standaardbenadering toe bij deze berekeningen. Vanaf 30/09/2009 verkreeg zij de voorwaardelijke goedkeuring om de (F)IRB methode toe te passen voor haar hypothecaire retailportefeuilles. Onderstaande tabel geeft het totaal gewogen risicovolume (RWA – Risk Weighted Assets) en de eigen vermogensvereiste per 31/12/2010 en 31/12/2011 weer.
Ten gevolge van de bepalingen in Basel II met betrekking tot de overgang van het gebruik van de standaardbenadering naar het gebruik van de IRB benadering dient de Vennootschap in 2011 bij de berekening van haar eigenvermogensvereiste rekening te houden met een floor. Deze floor bedraagt voor 2011 80% en wordt toegepast op het volgens de Basel I normen berekende vereist nuttig eigen vermogen. De Basel I RWA berekeningen vormen hierdoor terug de basis voor de eigen vermogensvereisten. In het onderstaande overzicht is de toetsing van de belangrijkste vereisten terug te vinden, berekend volgens de respectievelijke van toepassing zijnde Basel II pijler 1 regelgeving.
Tabel 7: Totaal gewogen risicovolume per einde jaar Gewogen risicovolume volgens Basel II
Basel II RWA
Basel II RWA
31/12/2010
31/12/2011
Kredietrisico – standaardmethode (STA) 240.825.051
119.662.241
Regionale en lokale overheden
Centrale overheden of centrale banken
0
0
Publiekrechtelijke entiteiten
0
0
1.047.634.987
1.359.337.743
400.051.838
404.650.816
Instellingen Ondernemingen Retailcliënteel
80.844.418
145.491.342
Gedekt door onroerend goed
49.682.645
103.580.759
Achterstallige risicoposities Gedekte obligaties Instellingen voor collectieve belegging Overige posten Effectiseringsposities
9.191.915
11.097.294
34.279.394
65.655.768
6.223.847
6.243.885
159.914.493
183.147.375
5.362.012
68.730.381
1.671.021.148
1.569.500.918
Kredietrisico – (F)IRB methode Gedekt door onroerend goed Effectiseringsposities Totaal kredietrisico Marktrisico Operationeel risico Totaal gewogen risicovolume
43.076.363
127.306.684
3.748.108.111
4.164.405.206
0
0
412.793.336
413.525.775
4.160.901.447
4.577.930.981
Pijler 3 toelichtingen 2011
Reglementaire kapitaalsvereisten
20 Tabel 8: Eigen vermogenvereisten per einde jaar 31/12/2010
31/12/2011
1.239.679.230
1.399.204.795
34.030.907
35.001.122
640.175.371
655.941.223
80 % regel
80 % regel
532.915.705
526.227.092
13,23%
14,66%
Tier 1-ratio
14,73 %
16,18%
Cooke ratio
18,61 %
21,27%
Totaal van het nuttig eigen vermogen voor de dekking van de eigen vermogensvereisten Vereiste op basis van de vaste activa Algemene solvabiliteitscoëfficiënt Toepassing floor IRB overgangsperiode Totaal vereiste na toepassing floor op Basel I Core Tier 1 ratio
De berekeningen per 31 december 2011 houden rekening met de specifieke Basel II-regels voor de berekening van gewogen risico’s waarvoor de Vennootschap een goedkeuring heeft gekregen. De Vennootschap maakt gebruik van de (F)IRB methode voor de retail hypotheekportefeuilles en MBS-portefeuille, en de standaardmethode STA voor de overige exposures. Ten gevolge van de Basel II-bepalingen die gelden bij de overgang van de STA- naar de IRB-methode dient het nuttig eigen vermogen minimum 80 % te bedragen van het (volgens de Basel I principes berekende) vereist eigen vermogen. Het vereist eigen vermogen per 31 december 2011 bedraagt dan ook 526.227.092 EUR (80 % van 657.783.865 EUR). De Cooke ratio van 21,27 % per 31 december 2011 wordt bekomen door het nuttig eigen vermogen (1.399.204.795 EUR per 31 december 2011) te delen door het berekende gewogen risicovolume (6.578.301.810 EUR per 31 december 2011). Per 31 december 2010 bedroeg Cooke ratio 18,61 %. In 2010 en 2011 was het totaal gereguleerd nuttig eigen vermogen steeds groter dan elk van de drie vermelde vereisten, zodat de Vennootschap volledig voldeed aan alle eigen vermogensvereisten.
igenvermogensvereiste voor 4.1. E het kredietrisico
De berekeningen werden tot en met 30/06/2009 gedaan en gerapporteerd volgens de Basel II standaardmethode. Vanaf 30/09/2009 kreeg de Vennootschap de voorwaardelijke goedkeuring om de (F)IRB methode toe te passen voor haar retail kredietportefeuilles.
Ten gevolge van de overgangsbepalingen (floor van 80% op de volgens Basel I normen berekend vereist eigen vermogen) zijn de berekeningen van Basel I terug de belangrijkste voor de Vennootschap.
De eigenvermogensvereisten voor kredietrisico worden berekend volgens volgende methode: gewogen risicovolume (RWA – Risk Weighted Assets) * 8% waarbij gewogen risicovolume = (EAD - Exposure At Default) * wegingpercentages Het gewogen risicovolume voor het kredietrisico bedroeg 3.748.108.111 per 31/12/2010 en 4.164.405.213 EUR per 31/12/2011. Dit resulteerde in een eigen vermogensvereiste van 333.152.417 EUR. Ten gevolge van de floor van 80% zal dit gewogen risicovolume echter verhoogd worden (zie 4.4 Toepassing Floor van 80% (overgangsfase STA naar IRB)).
igenvermogensvereiste voor 4.2. E het marktrisico
De Vennootschap doet momenteel geen eigenvermogensberekeningen voor het marktrisico, vermits deze berekeningen enkel voor het trading book dienen te gebeuren en de Vennootschap op 31/12/2011 geen trading book had.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Het kredietrisico
21 igenvermogensvereiste voor 4.3. E
5. Het kredietrisico
De Vennootschap berekende het vereiste voor het operationeel risico tot en met 30/06/2008 via de basisindicatormethode (BIA – Basis Indicator Approach). De eigenvermogensvereiste is hierbij gelijk aan 15% van het rekenkundig gemiddelde van het operationeel resultaat van de drie recentste boekjaren.
Het beheer van het kredietrisico werd al beschreven bij hoofdstuk 2. Risk management. In dit hoofdstuk “kredietrisico” wordt meer informatie gegeven over het begrippen achterstallig en dubieus, het aanleggen van waardeverminderingen, de indeling en toewijzing naar de Basel II categorieën, bijkomende informatie over de ‘exposure categorieën” en ten slotte nog een bijkomende toelichting bij de dubieuze kredieten.
het operationeel risico
Na het vervullen van de formele vereisten (o.a. het indienen van een informatiedossier bij de toezichthouder en verder uitbouwen van een operationeel kader voor het operationeel risicobeheer) gebruikt de Vennootschap vanaf 01/07/2008 de standaardmethode voor het berekenen van het vereiste voor het operationele risico. Bij deze standaardmethode dienen de activiteiten en dus ook het operationeel resultaat toegewezen te worden aan meerdere bedrijfslijnen. De eigenvermogensvereiste verschilt van bedrijfslijn tot bedrijfslijn en dit wordt bekomen door het operationeel resultaat te vermenigvuldigen met 12%, 15% of 18%. Bij de Vennootschap werd het operationeel resultaat toegewezen aan de bedrijfslijnen retail courtagediensten, retail bankdiensten en vermogensbeheer (die allen met 12% dienen vermenigvuldigd te worden). De eigen vermogensvereiste bedroeg 33.082.062 EUR per 31/12/2011 (t.o.v. 33.023.467 EUR per 31/12/2010).
4.4. Toepassing floor van 80%
(overgangsfase STA naar IRB)
De eigenvermogensvereiste voor het kredietrisico berekend volgens de IRB methode bedroeg 333.152.415 EUR. Indien hierbij het operationeel risicovereiste van 33.082.062 EUR wordt bijgeteld, bekomt men een totaal eigen vermogensvereiste van 366.234.477 EUR. De eigenvermogensvereiste volgens Basel I bedroeg 657.783.865 EUR per 31/12/2011. Indien we hier de (voor 2011) geldende floor van 80% toepassen, bekomen we een eigen vermogensvereiste van 526.227.092 EUR. Aangezien deze floor hoger is dan het volgens de IRB methode berekende vereiste wordt de 526.227.092 EUR als minimum aan te houden eigenvermogen weerhouden. Dit vereist eigen vermogen komt overeen met een gewogen risicovolume van 6.578.301.810 EUR (t.o.v. 4.577.930.981 EUR indien de IRB methode zou gevolgd zijn). Onder de IRB methode zou de Tier 1 ratio 23,25% bedragen per 31/12/2011.
efinitie van de begrippen 5.1. D achterstallig en dubieus
Een krediet wordt in de eigenvermogensrapportering als “achterstallig” beschouwd als zij meer dan één maand en meer dan 25 EUR achterstand heeft. Een krediet wordt in de eigen vermogensrapportering en boekhouding als “dubieus” (gefaald of default) beschouwd wanneer één van de volgende gebeurtenissen heeft plaatsgevonden: • De Vennootschap acht het onwaarschijnlijk dat de debiteur zijn kredietverplichtingen volledig kan nakomen zonder dat de Vennootschap zal moeten overgaan tot acties zoals het uitwinnen van zekerheden. • De debiteur is meer dan 90 dagen achterstallig bij het nakomen van een materiële kredietverplichting. Voor de kredieten die als dubieus worden beschouwd, wordt bijgevolg nagegaan of er (hierbij onder andere rekening houdend met de bekomen zekerheden) bijzondere waardeverminderingen dienen te worden aangelegd.
enaderingen en methoden 5.2. B bij bepalen van waarde aanpassingen
Voor een actief zal een bijzondere waardevermindering aangelegd worden wanneer zijn boekwaarde hoger is dan zijn realiseerbare waarde. De Vennootschap onderzoekt al zijn activa op elke balansdatum op indicatoren die aanleiding kunnen geven tot een bijzondere waardevermindering. De boekwaarde van activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, wordt verlaagd tot hun geschatte realiseerbare waarde en het bedrag van de wijziging van de lopende verslagperiode wordt opgenomen in de winst- en verliesrekening. Indien in een volgende periode het bedrag van de bijzondere waardeverminderingen op activa andere dan goodwill of voor verkoop beschikbare eigen vermogensinstrumenten, als gevolg van een gebeurtenis die zich voordoet na de waardevermindering daalt, wordt het bedrag tegen geboekt via de winst- en verliesrekening.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Het kredietrisico
22 Financiële activa Voor een actief (of voor een groep van financiële activa) zal een bijzondere waardevermindering worden aangelegd wanneer er (1) objectieve aanwijzingen zijn ten gevolge van een of meer gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld na de eerste opname van het actief en (2) deze tot verlies leidende gebeurtenis(sen) een effect heeft (hebben) op de geschatte toekomstige kasstromen uit het financiële actief dat betrouwbaar kan worden geschat. Afhankelijk van het soort financieel actief kan de realiseerbare waarde als volgt worden geschat: • De reële waarde door middel van een waarneembare marktprijs. • De contante waarde van verwachte toekomstige kasstromen verdisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet van het financieel actief, of. • Op basis van de reële waarde van verkregen zekerheden. Bijzondere waardeverminderingen die worden toegerekend aan voor verkoop beschikbare eigenvermogen instrumenten kunnen in latere periodes niet worden teruggeboekt via de winst- en verliesrekening. Naast de individuele bijzondere waardeverminderingen worden er ook collectieve – op portefeuillebasis gebaseerde – waardeverminderingen aangelegd. Vooreerst is er de collectieve – op portefeuillebasis gebaseerde – waardevermindering in de vorm van een IBNR voorziening.
kredietportefeuilles waarvoor in Basel II kredietrisicomodellen zijn uitgewerkt. Op basis van de PD worden de portefeuilles opgedeeld in risicoklassen. Voor elke risicoklasse wordt nagegaan wat de kans is dat een krediet in deze klasse binnen de drie maanden in default komt. Om de impact van seizoenschommelingen te beperken, wordt met een lange termijn PD gewerkt. Daarnaast wordt er een – op portefeuillebasis gebaseerde – waardevermindering aangelegd voor een beperkte portefeuille MBS’en.
Specifieke regels van “voor verkoop beschikbare financiële activa” Indien een daling van de reële waarde van een voor verkoop beschikbaar financieel actief direct in het eigen vermogen is opgenomen en er objectieve aanwijzingen zijn dat het actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, wordt het cumulatieve verlies dat direct in het eigen vermogen was opgenomen, overgeboekt van het eigen vermogen naar de winst- en verliesrekening, ondanks het feit dat het financieel actief niet van de balans is verwijderd. Het bedrag van het cumulatieve verlies dat van het eigen vermogen naar de winst- en verliesrekening wordt overgeboekt is gelijk aan het verschil tussen de verwervingsprijs (na aftrek van eventuele aflossingen op de hoofdsom en amortisatie) en de actuele reële waarde, verminderd met eventuele eerder in de winst- en verliesrekening opgenomen waardeverminderingverliezen op dat actief. • Beleggingen in eigenvermogen instrumenten
Een ‘bestaande maar niet gerapporteerde’ waardevermindering op leningen wordt verantwoord voor de vorderingen waarvoor geen bijzondere waardeverminderingen zijn aangelegd op individuele basis.
Een aanzienlijke of langdurige daling van de reële waarde van een belegging in een eigen-vermogensinstrument beneden de kostprijs vormt een objectieve aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering.
Deze collectieve beoordeling van bijzondere waardeverminderingen bevat de toepassing van een ‘loss confirmation period’ met betrekking tot de waarschijnlijkheidsberekening op wanbetaling. De ‘loss confirmation period’ is een concept dat rekening houdt met het feit dat er een bepaalde periode zit tussen het moment dat indicatoren voor bijzondere waardeverminderingen zich voordoen en het moment dat deze worden meegenomen in de kredietrisicosystemen van de entiteit.
Deze situatie zal telkens individueel worden beoordeeld, maar indien er geen bijkomende beoordelingselementen aanwezig zijn, beschouwt de Vennootschap een duur van 24 maanden als langdurig en een daling van minstens 30 % als aanzienlijk
De toepassing van de ‘loss confirmation period’ zorgt er zo voor dat bijzondere waardeverminderingen die zich al wel hebben voorgedaan maar nog niet als dusdanig zijn geïdentificeerd, in voldoende mate worden meegenomen in de aangelegde waardeverminderingen. De IBNR wordt berekend en aangelegd voor alle retail
In de winst- en verliesrekening opgenomen bijzondere waardeverminderingverliezen op een belegging in een eigenvermogen instrument dat wordt geclassificeerd als beschikbaar voor verkoop kan niet via de winst- en verliesrekening worden teruggenomen. • Beleggingen in andere dan eigenvermogen instrumenten Er worden bijzondere waardeverminderingen toegepast in geval van duurzame minderwaarde of waardeverlies die te wijten zijn aan financiële moeilijkheden van de debiteur.
Pijler 3 toelichtingen 2011
23 Indien de reële waarde van een voor verkoop beschikbaar schuldbewijs in een volgende periode stijgt, en de stijging objectief in verband kan worden gebracht met een gebeurtenis die plaatsvond na de opname van het bijzondere waardeverminderingverlies in de winst- en verliesrekening, dient het bijzondere waardeverminderingverlies te worden teruggenomen, waarbij het bedrag van de terugname in de winst- en verliesrekening wordt opgenomen.
5.3. Kredietrisicomatiging Kredietrisicomatiging (CRM – Credit Risk Mitigation) is een door een instelling gehanteerde techniek ter beperking van het kredietrisico dat verbonden is aan één of meer risicoposities die de instelling heeft. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de risicoposities voor en na de bewegingen ten gevolge van de niet-volstorte en volstorte kredietprotecties (zie kolom aangepaste risicopositie bij tabel 9).
De “niet-volstorte kredietprotectie” is een techniek van kredietrisicomatiging waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan de risicopositie van een instelling, wordt beperkt dankzij de garantie van een derde partij om een bepaald bedrag uit te keren bij wanbetaling van de leningnemer of bij andere specifieke gebeurtenissen. De “volstorte kredietprotectie” is een techniek van kredietrisicomatiging waarbij het kredietrisico dat verbonden is aan de risicopositie van een instelling, wordt beperkt dankzij het recht van de instelling om, bij wanbetaling van de tegenpartij of bij andere specifieke kredietgebeurtenissen (credit events) in verband met de wederpartij, bepaalde activa of posten te liquideren, over te nemen, daarvan het eigendom te verwerven of te behouden, dan wel de risicopositiewaarde te verlagen tot of deze te vervangen door het verschil tussen de risicopositie zelf en een vordering op de instelling. De totaalbedragen bij de “niet-volstorte kredietprotectie – garanties” en “volstorte kredietprotectie – zekerheden” (zijnde de uitstroom) komen overeen met het totaal van de kolom instroom.
Tabel 9: Overzicht van de risicoposities per categorie Gegevens per 31/12/2011
Risicopositie
Niet-volstorte kredietprotectie garanties
Volstorte kredietprotectie zekerheden
Totale instroom
Aangepaste risicopositie
Centrale overheden of centrale banken
7.472.185.106
0
0
2.146.182.085
9.618.367.191
Regionale en lokale overheden
908.350.440
0
0
0
908.350.440
Publiekrechtelijke entiteiten
116.328.468
0
0
0
116.328.468
Instellingen
4.839.059.359
1.449.949.764
0
24.905.000
3.414.014.595
Ondernemingen
1.084.305.293
69.415.153
0
0
1.014.890.140
Retailcliënteel
206.397.192
0
0
0
206.397.192
Gedekt door onroerend goed
994.776.964
651.722.168
0
0
343.054.796
7.816.550
0
0
0
7.816.550
297.970.105
0
0
0
297.970.105
6.243.881
0
0
0
6.243.881
388.827.623
0
0
0
388.827.623
29.997.328
0
0
0
29.997.328
Totaal exposure (STA)
16.352.258.309
2.171.087.085
0
2.171.087.085
16.352.258.309
Gedekt door onroerend goed (IRB)
17.545.120.344
0
0
0
17.545.120.344
900.990.252
0
0
0
900.990.252
34.798.368.905
2.171.087.085
0
2.171.087.085
34.798.368.905
Achterstallige risicoposities Gedekte obligaties Instellingen voor collectieve belegging Overige posten Effectiseringsposities
Effectiseringsposities (IRB) Totale risicoposities
Pijler 3 toelichtingen 2011
Het kredietrisico
24 De niet-volstorte kredietprotectie bij de Vennootschap kan onderverdeeld worden in twee groepen. Vooreerst betreft het een verschuiving naar aanleiding van overheidswaarborgen en waarborgen van financiële instellingen. In onderstaand overzicht wordt een verklaring gegeven bij de 1.449.949.764 EUR van de categorie “instellingen”.
Het WEW heeft als doel het bevorderen van het eigenwoningbezit en is verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering van de NHG. Jaarlijks stelt zij regels op voor het verstrekken van NHG. Deze ‘voorwaarden en normen’ moeten worden goedgekeurd door de Minister van VROM en de VNG. De uitvoering van de NHG vindt plaats bij de geldverstrekkers. Controle op dossiers vindt plaats op het moment dat een schadedeclaratie wordt ingediend. Het WEW ondersteunt de geldverstrekkers bij de uitvoering van de NHG en beheert het fondsvermogen in verband met het risico van de NHG.
Daarnaast is er nog de NHG die bij de meeste in Nederland toegestane hypothecaire leningen aanwezig is. De NHG wordt verstrekt door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (hierna WEW). Het is de naam van de garantie die een ontlener kan krijgen als deze een lening afsluit voor het kopen of verbouwen van een woning. Hierbij staat het Waarborgfonds garant voor de terugbetaling van het hypotheekbedrag aan de geldverstrekker.
Het WEW is een private instelling met achtervangovereenkomsten met het Rijk en de gemeenten. Dit betekent dat het WEW te allen tijde aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. Als gevolg hiervan beschouwt De Nederlandsche Bank (hierna DNB) de Nationale Hypotheek Garantie als een overheidsgarantie. Hieruit vloeit voort dat leningen met NHG voor de geldverstrekker solvabiliteitsvrij zijn. Dit voordeel voor geldverstrekkers wordt aan consumenten “teruggegeven” door de lagere hypotheekrente op een hypotheek met NHG.
Het WEW is op 10 november 1993 opgericht door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna VROM) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna VNG). Achtergrond hiervan was de wens van het Rijk en de gemeenten in Nederland om te komen tot verzelfstandiging van het instrument gemeentegarantie met rijksdeelneming. Per 1 januari 1995 was deze verzelfstandiging een feit met de introductie van de NHG.
Tabel 10: Overheidswaarborgen bij de categorie instellingen per einde jaar Naam tegenpartij
Risicopositie 2010
Garantiebedrag 2010
Risicopositie 2011
Garantiebedrag 2011
Belgische overheid
128.030.204
127.946.973
80.784.366
78.792.818
Deense overheid
15.243.626
14.995.613
0
0
Duitse overheid
129.102.353
127.342.566
96.846.419
95.079.523
Franse overheid
50.646.132
50.564.625
127.981.468
127.735.228
149.256.668
148.324.430
0
0
0
0
99.999.422
99.985.222
Ierse overheid Luxemburgse overheid Nederlandse overheid
580.063.657
575.582.282
220.530.432
220.014.975
Oostenrijkse overheid
338.817.908
333.215.031
221.385.363
218.303.055
Portugese overheid
184.943.157
180.292.163
134.563.177
130.013.040
Sloveense overheid
75.318.170
73.995.690
115.061.912
112.910.259
Spaanse overheid
353.883.331
349.005.268
371.992.001
367.115.644
Zweedse overheid
150.407.761
149.975.741
0
0
Totaal niet-volstorte kredietprotectie - garanties
2.131.240.382
1.449.949.764
Pijler 3 toelichtingen 2011
25 Of iemand voor NHG in aanmerking komt, hangt onder andere af van zijn inkomen, de koopsom van de woning en eventuele kosten voor kwaliteitsverbetering. De voorwaarden (o.a. hoofdverblijf, bouwkundig rapport, taxatierapport) om een NHG garantie te kunnen bekomen worden uitgebreid toegelicht op de website www.nhg.nl. Deze niet-volstorte (NHG) garantie is terug te vinden bij de Basel II categorie “gedekt door onroerend goed”. Er wordt rekening gehouden met de annuïtaire daling van deze NHG garantie in alle berekeningen (deze daling is onder andere verwerkt in de LGD parameter).
ijkomende informatie bij de 5.4. B exposure categorieën
In deze paragraaf wordt in tabelvorm informatie gegeven bij de uitsplitsing volgens exposure type, de aangepaste risicoposities per risicowegingspercentage, de globale geografische indeling van alle risicoposities, de geografische onderverdeling van de risicoposities naar risicopositiecategorie en ten slotte een indicatie van de gewogen gemiddelde resterende looptijd van sommige categorieën.
Tabel 11: Uitsplitsing van risicoposities (voor CRM) volgens type Gegevens per 31/12/2011
Balansposten
Buitenbalans
Derivaten
Totaal
Centrale overheden of centrale banken
7.423.088.449
49.096.657
0
7.472.185.106
Regionale en lokale overheden
908.350.440
0
0
908.350.440
Publiekrechtelijke entiteiten
116.328.468
0
0
116.328.468
Instellingen
4.486.463.477
2.826
352.593.056
4.839.059.359
Ondernemingen
1.084.305.293
0
0
1.084.305.293
Retailcliënteel
185.068.318
21.328.874
0
206.397.192
Gedekt door onroerend goed
160.179.862
834.597.102
0
994.776.964
7.816.550
0
0
7.816.550
Achterstallige risicoposities Gedekte obligaties Instellingen voor collectieve belegging Overige posten Effectiseringsposities (STA) Gedekt door onroerend goed (IRB) Effectiseringsposities (IRB) Totale risicoposities
297.970.105
0
0
297.970.105
6.243.881
0
0
6.243.881
388.827.623
0
0
388.827.623
29.997.328
0
0
29.997.328
17.396.768.545
148.351.798
0
17.545.120.343
900.990.252
0
0
900.990.252
33.392.398.591
1.053.377.257
352.593.056
34.798.368.904
Pijler 3 toelichtingen 2011
Het kredietrisico
26 Tabel 12: Geografische indeling van de risicoposities (materiële posities) De belangrijkste geografische landen zijn hierbij België en Nederland (naast de particuliere kredietverlening betreft het hier voor België in hoofdzaak ook de risicoposities op de Belgische overheid). De geografische indeling van de beleggingsportefeuille is in deze en de volgende overzichten gebaseerd op het land van de uitgever. Landcode
Land
Risicopositie
Aandeel
Kapitaalbeslag
AT
Oostenrijk
367.673.663
1,06%
2.636.423
AU
Australië
390.157.865
1,12%
6.702.150
14.278.188.720
41,03%
102.164.321
58.447.159
0,17%
323.868
BE
België
CA
Canada
CN
China
1.314.999
0,00%
2.991
CY
Cyprus
87.577.421
0,25%
1.575
CZ
Tsjechië (Republiek)
133.443.002
0,38%
2.135.089
DE
Duitsland
313.200.264
0,90%
5.136.825
DK
Denemarken
113.529.491
0,33%
1.888.719
ES
Spanje
835.602.041
2,40%
8.165.331
FI
Finland
186.473.324
0,54%
1.618.351
FR
Frankrijk
946.421.476
2,72%
11.647.066
GB
Verenigd Koninkrijk
608.545.165
1,75%
20.272.341
IE
Ierland
182.123.136
0,52%
4.766.875
IT
Italië
658.996.411
1,89%
8.725.605
LU
Luxemburg
NL
Nederland
135.445.124
0,39%
10.552.840
13.707.453.972
39,39%
107.151.045
143.121.540
0,41%
6.361.295
30.632.311
0,09%
245.216
NO
Noorwegen
NZ
Nieuw-Zeeland
PL
Polen
139.837.422
0,40%
2.237.478
PT
Portugal
312.644.745
0,90%
13.702.903
SE
Zweden
318.247.424
0,91%
5.129.303
SI
Slovenië
205.162.866
0,59%
86.066
SK
Slowakije
209.623.387
0,60%
0
US
Verenigde Staten
430.450.710
1,24%
11.462.604
Andere
Posities < 1 miljoen
4.055.266
0,01%
36.137
34.798.368.905
100,00%
333.152.416
Totale risicoposities
Pijler 3 toelichtingen 2011
27 In onderstaande tabel wordt de geografische uitsplitsing van de grootste risicopositiecategorieën weergegeven. De geografische uitsplitsing van de effectiseringsposities is terug te vinden bij de toelichtingen bij de effectiseringsposities.
Tabel 13: Geografische onderverdeling van de risicoposities naar risicopositiecategorie Risicopositiecategorie
Land
Risicopositie
Instellingen
AT
257.739.171
Instellingen
AU
370.802.867
Instellingen
BE
192.359.548
Instellingen
CA
20.181.674
Instellingen
DE
231.196.689
Instellingen
DK
47.212.403
Instellingen
ES
577.454.522
Instellingen
FI
75.997.026
Instellingen
FR
597.933.643
Instellingen
GB
500.437.936
Instellingen
IE
119.055.838
Instellingen
IT
146.020.488
Instellingen
LU
4.487.831
Instellingen
NL
788.836.555
Instellingen
NO
106.164.120
Instellingen
PT
235.380.268
Instellingen
SE
267.758.455
Instellingen
SI
115.061.912
Instellingen
US
184.978.411
Totaal instellingen Instellingen voor collectieve belegging
4.839.059.358 BE
6.243.881
Ondernemingen
AT
20.209.698
Ondernemingen
AU
19.193.100
Ondernemingen
BE
157.589.150
Ondernemingen
DE
33.812.238
Ondernemingen
ES
45.239.661
Ondernemingen
FI
10.036.222
Ondernemingen
FR
205.594.827
Ondernemingen
GB
28.430.637
Ondernemingen
IT
43.051.883
Ondernemingen
LU
21.222.177
Ondernemingen
NL
249.741.963
Ondernemingen
NO
36.957.418
Ondernemingen
US
213.226.319
Totaal instellingen voor collectieve beleging
6.243.881
Totaal ondernemingen
1.084.305.294
Gedekte obligaties
AT
25.440.479
Gedekte obligaties
DE
10.430.860
Gedekte obligaties
ES
83.731.983
Pijler 3 toelichtingen 2011
28
Het kredietrisico
Risicopositiecategorie
Land
Risicopositie
Gedekte obligaties
FR
30.519.599
Gedekte obligaties
GB
78.116.365
Gedekte obligaties
IT
39.220.790
Gedekte obligaties
NZ
30.510.030
Totaal gedekte obligaties Centrale overheden of centrale banken
297.970.105 AT
63.632.044
Centrale overheden of centrale banken
BE
5.985.596.765
Centrale overheden of centrale banken
CY
87.561.670
Centrale overheden of centrale banken
CZ
133.442.974
Centrale overheden of centrale banken
FI
100.296.533
Centrale overheden of centrale banken
FR
106.858.596
Centrale overheden of centrale banken
IE
62.691.491
Centrale overheden of centrale banken
IT
389.011.001
Centrale overheden of centrale banken
LU
10.041.658
Centrale overheden of centrale banken
NL
20.000.000
Centrale overheden of centrale banken
PL
139.835.631
Centrale overheden of centrale banken
PT
73.492.405
Centrale overheden of centrale banken
SI
90.100.955
Centrale overheden of centrale banken
SK
209.623.385
Totaal centrale overheden of centrale banken
7.472.185.107
Publiekrechtelijke entiteiten
DK
66.231.585
Publiekrechtelijke entiteiten
SE
50.096.883
Regionale en lokale overheden
BE
743.881.649
Totaal publiekrechtelijke entiteiten
116.328.468
Regionale en lokale overheden
CA
38.017.016
Regionale en lokale overheden
DE
35.430.934
Regionale en lokale overheden
ES
51.046.005
Regionale en lokale overheden
IT
39.974.836
Gedekt door onroerend goed
BE
6.680.806.321
Gedekt door onroerend goed
CN
1.314.998
Gedekt door onroerend goed
DE
2.301.443
Gedekt door onroerend goed
ES
1.788.041
Gedekt door onroerend goed
FR
5.429.255
Gedekt door onroerend goed
GB
1.528.123
Totaal regionale en lokale overheden
908.350.440
Gedekt door onroerend goed
LU
3.217.591
Gedekt door onroerend goed
NL
11.834.935.096
Gedekt door onroerend goed
US
1.260.946
Gedekt door onroerend goed
Overige
7.315.494
Totaal gedekt door onroerend goed
18.539.897.308
In de IFRS jaarrekening zijn de resterende looptijden per IFRS categorie terug te vinden. Onderstaand overzicht geeft een toelichting bij de gewogen gemiddelde resterende looptijd van enkele Basel II categorieën. Bij de instellingen betreft het de resterende looptijd van financiële instrumenten met een looptijd van minstens een dag. Zichtdeposito’s bij andere financiële instellingen (waaronder de NBB) en cash collateral werden niet mee opgenomen in de berekening van de resterende looptijd bij deze instellingen.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Tabel 14: Toelichting resterende looptijd (gewogen gemiddelde)
29 Resterende looptijd in jaren
Centrale overheden of centrale banken
3,06
Regionale en lokale overheden
2,12
Publiekrechtelijke entiteiten
1,31
Instellingen
1,87
Ondernemingen
1,96
Gedekt door onroerend goed
17,64
Gedekte obligaties
2,78
Effectiseringsposities - ABS
0,58
Effectiseringsposities - MBS
5,60
oelichtingen bij de dubieuze 5.5. T risicoposities
Er zijn enkel achterstallige posities (meer dan 1 maand en meer dan 25 EUR) bij de risicoposities – categorieën “retail cliënteel” en “gedekt door onroerend goed”. Onderstaande posities worden in de eigenvermogensberekening gecatalogeerd onder de kredieten met betalingsachterstanden. Deze kredieten met betalingsachterstanden situeren zich geografisch bijna volledig op de kernlanden België en Nederland.
De op individuele basis bepaalde waardeverminderingen bedragen 40.688.716 EUR per 31/12/2011. Onderstaand overzicht geeft de evolutie en uitsplitsing naar activaklasse weer van de vermelde waardeverminderingen. Er werd in 2008 voor de eerste keer een collectieve waardevermindering, in de vorm van een IBNR voorziening aangelegd. Deze bedroeg 3.367.715 EUR per 31/12/2009 (de berekeningswijze werd al toegelicht bij 5.2. Benaderingen en methoden bij het bepalen van waardeverminderingen en voorzieningen) en is geëvolueerd naar 2.339.256 EUR per 31/12/2011.
Het betreft hier de sommaties van risicoposities die zowel volgens de standaardmethode als volgens de IRB methode verwerkt worden.
Tabel 15: Geografische indeling van de achterstallige risicoposities per einde jaar Land
Achterstallige risicopositie 2010
Achterstallige risicopositie 2011
BE
200.279.112
186.837.070
NL
41.341.339
42.968.748
Andere Totale achterstallige risicoposities (volgens STA benadering)
1.715.865
1.730.906
243.336.316
231.536.724
Tabel 16: Evolutie van de op individuele basis bepaalde waardeverminderingen Beginsaldo 31/12/2010
Aangroei via resultaat
Vrijgave via resultaat
Eindsaldo 31/12/2011
Consumentenkrediet
2.903.719
1.045.597
-1.020.146
2.929.170
Hypothecaire leningen
29.595.998
23.865.034
-25.472.951
27.988.081
745.424
465.271
-415.386
795.309
10.065.762
3.605.754
-5.076.702
8.594.814
452.340
237.924
-308.922
381.342
43.763.243
29.219.580
-32.294.107
40.688.716
Leningen op termijn Zichtdeposito’s / voorschotten Overige kredietvorderingen Totaal
Pijler 3 toelichtingen 2011
Het kredietrisico
30 Onderstaande tabel geeft de IBNR voorziening weer zoals die intern per specifieke hypotheek portefeuille werd berekend bij de Vennootschap op basis van de Exposure At Default (hierna EAD). De totale waardeverminderingen/voorzieningen voor de kredietverlening bedragen 43.027.972 EUR per 31/12/2011 bestaande uit 40.688.716 EUR op individuele basis bepaalde waardeverminderingen en een collectieve voorziening van 2.339.256 EUR. In onderstaande tabel zijn de wijzigingen van de op individuele basis bepaalde waardeaanpassingen en de impact naar de resultatenrekening (zie kolom totale impact) terug te vinden voor het boekjaar 2011.
In totaal is er een negatief effect van 4.423.968 EUR op de IFRS resultatenrekening (t.o.v. een negatieve impact van 3.289.246 EUR per 31/12/2010). Hiervan is 3.681.454 EUR afkomstig van het individuele beheer van kredietdossiers (aanleggen van waardeverminderingen en rechtstreekse afboekingen en recuperaties). Bijkomend is er 742.514 EUR afkomstig van collectieve voorzieningen (597.486 EUR met betrekking tot de terugname van een deel van de eerder vermelde collectieve IBNR voorziening en 1,34 miljoen EUR voor het aanleggen van een collectieve – op portefeuille basis gebaseerde – voorziening van 1,34 miljoen EUR.
Tabel 17: Overzicht berekende IBNR voorziening per einde jaar Portefeuille
31/12/2010
31/12/2011
EAD
IBNR
EAD
IBNR
Aspa België
5.175.962.383
270.861
5.257.249.989
312.505
Nederland
7.748.567.887
760.593
8.018.499.065
861.381
Green Apple
3.069.016.559
276.550
2.918.156.809
260.021
951.420.036
1.628.738
809.459.665
905.348
CBHK Totaal
2.936.742
2.339.256
Tabel 18: Impact waardeaanpassingen op de resultatenrekening Beginsaldo 31/12/2010
Aangroei via P&L
Vrijgave via P&L
Eindsaldo 31/12/2011
Recuperaties via P&L
Recht streekse afboekingen
Collectieve voorziening
Totale impact op P&L
Consumentenkrediet
2.903.719
1.045.597
-1.020.146
2.929.170
-148.868
314.357
0
190.940
Hypothecaire leningen
29.595.998
23.865.034
-25.472.951
27.988.081
-278.933
4.416.316
-597.486
1.931.980
Leningen op termijn Zichtdeposito’s / voorschotten Overige kredietvorderingen
745.424
465.271
-415.386
795.309
0
196024
0
245.909
10.065.762
3.605.754
-5.076.702
8.594.814
-610.568
2.602.187
0
520.671
452.340
237.924
-308.922
381.342
-10182
275.648
1.340.000
1.534.468
-1.048.551
7.804.532
742.514
4.423.968
0 Totaal leningen en vorderingen
43.763.243
29.219.580
-32.294.107
40.688.716
Pijler 3 toelichtingen 2011
Bijkomende toelichtingen bij het gebruik van de standaardbenadering
31 6. Bijkomende toelichtingen bij het gebruik van de standaardbenadering Voor de financiële instellingen die het vereiste voor het kredietrisico ondermeer volgens de standaardmethode berekenen, dienen conform circulaire PPB-2007-CBP, titel XIV, art. XIV.7 ondermeer onderstaande specifieke toelichtingen gegeven te worden. De Vennootschap deed in 2011 zowel berekeningen volgens de standaardmethode als volgens de IRB methode, vandaar dat beide methodes zullen worden toegelicht. De uitkomst van deze berekeningen werd ten gevolge van de (IRB) overgangsbepalingen per einde 2011 echter wel vervangen door een eigenvermogensvereiste dat berekend werd volgens de Basel I principes.
6.1. Gebruik ratings van ratingbureaus
De Vennootschap gebruikt de ratings van volgende drie ratingbureaus (EKBI – Erkend Krediet Beoordelingsbureau) bij het bepalen van de wegingspercentages: Standard & Poors (hierna S&P), Moody’s en Fitch. Deze extern bekomen ratings worden gebruikt bij volgende Basel II categorieën. De Vennootschap gebruikt de gepubliceerde standaardindelingen om het gewogen risicovolume te bekomen op basis van de ratings van de betrokken effecten.
6.2. Afgeleide producten De Vennootschap gebruikt de “methode gebaseerd op de waardering tegen marktwaarde” voor de berekening van de eigen vermogensvereisten van haar afgeleide producten. Per 31/12/2011 was er een exposure van 352.593.055,57 EUR voor de op de balans aanwezige afgeleide instrumenten (swaps en caps). Deze risicopositiewaarde (potentiële vervangingskost) werd berekend conform de vermelde methode gebaseerd op de waardering tegen marktwaarde. De risicopositiewaarde is hierbij gelijk aan de som van de volgende elementen: (a) de actuele vervangingskost op basis van de marktwaarde van de verrichtingen met een positieve waarde en (b) het potentieel toekomstig kredietrisico, i.e. het product verkregen door vermenigvuldiging van de notionele hoofdsom (of onderliggende waarde) met een respectievelijk percentage. Het percentage wordt als volgt bepaald op basis van de resterende looptijd: - Eén jaar of korter - Eén tot vijf jaar - Langer dan vijf jaar
0% 0,5 % 1,5 %
De exposures van de afgeleide producten, met steeds een financiële instelling als tegenpartij, zijn terug te vinden onder de categorie instellingen. De RWA bedroeg 150.259.068,56 EUR wat leidde tot een eigen vermogensvereiste van 12.020.725 EUR voor deze afgeleide producten.
Tabel 19: Overzicht Basel II categorieën waarbij ratings worden gebruikt per einde jaar Risicopositie (STA) Centrale overheden of centrale banken
Exposure 31/12/2011 16.420.516.543
Regionale en lokale overheden
908.350.440
Publiekrechtelijke entiteiten
116.328.468
Instellingen
3.374.937.383
Ondernemingen
994.845.544
Gedekte obligaties
297.970.105
Effectiseringsposities
930.987.580
Pijler 3 toelichtingen 2011
Bijkomende toelichtingen bij het gebruik van de standaardbenadering
32 Collateral management
Wrong-way risico
Voor de door de Vennootschap afgesloten of gekochte afgeleide producten bestaat er een uitgebouwd collateral management. Met elke tegenpartij is er een Credit Support Annex (hierna CSA) van de International Swaps and Derivatives Association (hierna ISDA) afgesloten. Deze CSA’s zijn voornamelijk afgesloten om het tegenpartijrisico te minimaliseren. Veranderingen in marktwaarde van de afgeleide producten leidden tot de uitwisseling van collateral (in de vorm van effecten of cash).
Het algemeen wrong-way risico is het risico dat ontstaat wanneer de kans op wanbetaling van de wederpartijen een positieve correlatie vertoont met algemene marktrisicofactoren. Zoals reeds vermeld in dit document werd in de beleidslijnen “financieel risico” en “kredietrisico” het algemeen beleid betreffende het kredietrisico en concentratierisico opgesomd. Door middel van dit beleid wordt ernaar gestreefd deze risico’s te beperken waardoor de impact van mogelijke positieve correlatie met de algemene marktrisicofactoren beperkt wordt door een algemene risicospreiding over bv meerdere activaklassen en meerdere tegenpartijen.
Per 31/12/2011 werden er voor (nominaal) 509.059.000 EUR effecten in pand gegeven, werd er per saldo 8.560.000 EUR cash gestort als collateral en 66.830.000 EUR ontvangen als cash collateral voor de eerder vermelde afgeleide instrumenten.
6.3. A ndere aan het kredietrisico gerelateerde risico’s
Wederpartijrisico In de beleidslijn financieel risico worden onder het hoofdstuk “krediet- en concentratierisico” uitgangspunten en limieten opgesomd met betrekking tot de wederpartijen. Het betreft hier limieten (voor beleggingen) per activaklasse, maar ook ten aanzien van het concentratierisico per tegenpartij. In de beleidslijn kredietrisico worden onder het hoofdstuk “concentratierisico en concentratielimieten” de uitgangspunten en limieten opgesomd met betrekking tot de wederpartijen.
Zekerheden In het kader van haar kredietverlening ontvangt de Vennootschap zekerheden. Het betreft hier voornamelijk hypothecaire inschrijvingen op panden en in pand gegeven activa voor retail kredietverlening. Daarnaast heeft de Vennootschap ook zakelijke zekerheden verstrekt op bepaalde activa in het kader van de uitoefening van haar activiteiten. In 2011 werden er zakelijke zekerheden verstrekt voor repo’s en in het kader van afgeleide producten.
Aandelenposities De Vennootschap doet geen beleggingen in individuele aandelen. Per 31 december 2011 waren er een beperkt aantal deelbewijzen van beleggingsfondsen en enkele (historische aangekochte) aandelen aangemerkt als financiële vaste activa. Deze financiële activa werden verwerkt onder de categorie “overige posten” en gewogen aan 150%. Onder de categorie “instelling voor collectieve beleggingen” werden de andere deelbewijzen van aandelenfondsen verwerkt. Deze deelbewijzen (van aandelenfondsen die de Vennootschap actief promoot) zijn bij de uitgifte van de betrokken compartimenten op de balans gekomen. De laatste aandelenfondsen zijn in juni 2007 op de balans gekomen en nadien werd de post Instellingen voor Collectieve Belegging (hierna ICB) enkel nog gewijzigd door verkopen van deelbewijzen. De ICB’s worden gewogen aan 100%.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Bijkomende toelichtingen bij het gebruik van de (F) IRB methode
33 7. Bijkomende toelichtingen bij het gebruik van de (F) IRB methode redietrisico – 7.1. K
(F)IRB goedkeuring
De aanvraag tot gebruik van de FIRB voor de berekening van de eigenvermogensvereiste van de hypotheekportefeuilles werd besproken op het directiecomité van de Belgische toezichthouder van 22 september 2009. De aanvraag werd hierbij voorwaardelijk goedgekeurd voor de hypotheekportefeuilles, zodat de Vennootschap vanaf rapporteringtoestand 30/09/2009 de IRB methode gebruikt. De in de Basel II overgangsbepalingen vastgelegde floor van 80% is tot nader order van toepassing. Verder dient de Vennootschap een 10% LGD floor toe te passen voor al haar hypothecaire leningen inclusief de Nederlandse NHG hypothecaire leningen en dient zij haar IRB modellen en risicobeheeromgeving (zowel voor krediet- als operationeel risico) verder uit te werken. Het uitrolplan dat werd opgemaakt in het kader van de uitbreiding van de F-IRB benadering voor de beleggingsportefeuille van de bankpool werd in de loop van 2011 verder doorlopen. Basel II is een voortdurend verder evoluerend proces binnen de Vennootschap. Gedurende de voorbije jaren werd er stelselmatig verder gewerkt om aan alle regulatoire en interne vereisten te voldoen en om de bestaande applicaties te optimaliseren.
7.2. Interne ratingsystemen 7.2.1. Structuur van de interne ratingsystemen
Op basis van deze scores worden risicoklassen gevormd. Aan iedere risicoklasse wordt een lange termijn PD gekoppeld, zijnde het historisch gemiddelde falingspercentage eventueel gecorrigeerd omwille van conservativiteit of ‘forward looking’. De link tussen de rating en de PD wordt bepaald gedurende het calibratie proces (als onderdeel van de modelontwikkeling) en wordt herzien en aangepast tijdens de jaarlijkse review. Om de grootte van het verlies in te schatten werden LGD modellen ontwikkeld. Ook deze LGD-pooling gebeurt op basis van een aantal variabelen. Aan iedere LGD-pool wordt een gemiddeld LGD-percentage toegekend. Op die manier wordt ieder uitstaand krediet in portefeuille ondergebracht in een bepaalde LGD-pool en wordt aan dat krediet het gemiddelde LGD-percentage van die pool toegewezen. Bij deze inschatting wordt ondermeer rekening gehouden met de pandwaarden en de NHG garantie (als kredietrisicomatigingselementen). De historische gemiddelden worden gecorrigeerd om rekening te houden met een downturn. De EAD is het bedrag dat de cliënt verschuldigd is aan Argenta op het moment van default. Het bestaat ondermeer uit de volgende componenten: het uitstaand kapitaal op het ogenblik van default; de achterstallige kapitaalaflossingen en interesten, vanaf datum achterstal tot datum van default; de verwijlinteresten en de vergoeding voor wederbelegging. Voor de onbenutte kredietlijnen en de offertes in de pijplijn werden geen modellen opgebouwd om een “Credit Conversion Factor” (hierna CCF) te berekenen vermits er beslist werd om tot nader order een CCF factor van 100% te gebruiken. CCF modellen schatten het gedeelte van de buitenbalans verplichtingen in, dat opgenomen zou worden op het moment dat een cliënt in default zou gaan.
De risicoposities op retailcliënteel (hypothecaire leningen) en effectiseringseffecten met als onderliggende waarden hypothecaire kredieten (MBS – Mortgage Back Securities) worden bij de Vennootschap verwerkt volgens de IRB methode.
Voor de MBS portefeuille wordt de IRB weliswaar toegepast via een External Ratings Based Approach met opvolging van een aantal Key Performance Indicatoren (KPI’s).
7.2.2. Integratie van de Basel II parameters
Om de toelating te krijgen om deze IRB methode te mogen toepassen, werden er interne rating systemen ontwikkeld om het kredietrisico van de hypotheekportefeuilles in te schatten. In deze systemen worden modellen ontwikkeld om de Basel II parameters PD en LGD te beoordelen en te evalueren.
De inbedding van de IRB(F) benadering inzake Basel II kredietrisico werd verwezenlijkt door de verwerking ervan in de beleidslijn corporate governance, in het krediet acceptatieproces, in de besluitvorming, in het risicobeheer en de interne toewijzing van kapitaal. De gebruikte kredietrisicomodellen spelen hierin een essentiële rol.
Het PD model kent aan elk kredietdossier een score toe. Deze scoring gebeurt op basis van variabelen met eraan verbonden modaliteiten, die zowel productkenmerken als kenmerken verbonden aan de ontlener betreffen.
De implementatie en inbedding in de operationele kredietafdelingen van de opties inzake Basel II - kredietrisico in ruime zin wordt opgevolgd op basis van de “use test”. Dit aspect omvat ondermeer de implementatie van de
Pijler 3 toelichtingen 2011
Bijkomende toelichtingen bij het gebruik van de (F) IRB methode
34 modellen in de operationele business- en risicobeheeromgeving (kredietapplicatie alsook de Basel II scorings-, meet- en berekeningssoftware). De directie “kredietrisicobeheer” verzorgt het monitoringproces m.b.t. de performance van de modellen. Zij verzamelt de noodzakelijke informatie nodig voor de uitvoering van de monitoringactiviteit en rapporteert hier intern over. De taken van deze directie kredietrisicobeheer en van alle andere bij het kredietproces betrokken partijen zijn beschreven in een beleidslijn ‘kredietrisicobeheer’. De operationele kredietafdelingen zijn belast met het toekennen en beheren van kredieten volgens de voor ieder product en/of jurisdictie geldende autorisatie- en acceptatiekaders en toekenning- en beheersprocedures. Zij werken in dit verband eveneens volledig Basel II compliant, d.w.z. zij maken in hun processen en procedures actief gebruik van de PD, LGD en EAD modellen en voorzien de nodige tijd en aandacht aan de effectieve inbedding van alle relevante Basel II normen en regels. Dit houdt eveneens de nodige inspanningen in om zowel de feedback van de afdeling kredietrisicobeheer in overweging te nemen als het zelf geven van feedback omtrent het gebruik van de modellen in de dagdagelijkse kredietprocessen. Er wordt door de afdeling kredietrisicobeheer periodiek een analyse gemaakt van de frequentie, de redenen en soorten van verschillen (outliers) tussen de modeluitkomsten en de standpunten van de autorisatoren. Op basis van deze analyse wordt er nagegaan of er al dan niet behoefte is aan het incorporeren van nieuwe risicofactoren in de modellen.
7.2.3. Organisatie van het IRB implementatie proces Er werd initieel een directieoverschrijdende projectwerking opgestart om te komen tot de goedkeuring van het IRB dossier door de toezichthouder. De taakverdeling tussen de betrokken partijen wordt duidelijk afgelijnd in ondermeer de beleidslijn kredietrisicobeheer. De directie Kredietrisicobeheer is, naast de operationele aspecten inzake beheer van gefaalde kredieten, verantwoordelijk voor de taken zoals beschreven in artikel VI.66 van de circulaire van 17 oktober 2006 van de Belgische toezichthouder alsmede in het algemeen voor de 1ste lijnscontrole inzake kredietrisicobeheer. De directie kredietrisicobeheer staat ondermeer in voor de verdere modelontwikkeling, het onderhoud en de controle van de interne ratings. Binnen het governance kader voor het beheer van de kredietrisicomodellen en binnen de daartoe opgezette
projectwerking, verleent de overkoepelende directie Risk assistentie bij de (door)ontwikkeling van de interne modellen. Hierbij wordt vanuit de directie Risk ondermeer ondersteuning verstrekt aan de directie kredietrisicobeheer in de vorm van projectmanagement activiteiten (modelontwikkeling, modelimplementatie). Daarnaast voert de directie Risk een 2de lijnscontrole uit. Dit behelst een kritische evaluatie van en het uitvoeren van (onafhankelijke) risk checks op de aangemaakte 1ste lijnrapporteringen.
7.2.4. Controlemechanismen bij het IRB modelproces Het validatieproces van de modellen werd in een eerste fase uitgevoerd door een externe partij en nadien overgenomen door de interne validator (validatiecel) die hiërarchisch rechtstreeks rapporteert aan de voorzitter van het directiecomité van de Argenta groep. De validator (validatiecel) is hierbij onafhankelijk van zowel de business als van de ontwerpers/modellers. De initiële validatie had als doel vast te stellen of het modelontwerp paste in de visie van Argenta’s risicopolitiek (beoordeling van het risico, risk mitigants, controles), of het model methodologisch correct en consistent was met het beleid van Argenta en tenslotte of het ontwerp voldeed aan de regelgeving.
Na de modelgoedkeuring werden de modellen geïmplementeerd in de systemen. De implementatievalidatie heeft als doel na te gaan of het geïmplementeerde model hetzelfde is als hetgeen men ontwikkeld en goedgekeurd heeft. De implementatievalidatie heeft zowel betrekking op de implementatie binnen de organisatorische als de technische implementatie in de eigen IT-omgeving met bijzondere aandacht voor de use test aspecten. Eenmaal het model in gebruik is, is het van belang te weten of het model bevredigend blijft werken. De monitoring van de performance van het risicomodel omvat o.m. een vergelijking van de modelvoorspellingen met de realisaties. De Vennootschap beoordeelt d.m.v. interne standaarden of de verschillen tussen de modelvoorspellingen en de realisaties toelaatbaar zijn. Door de directie kredietrisicobeheer wordt er (zoals reeds vermeld) een analyse gemaakt van de frequentie, de redenen en soorten van beroep tegen modeluitkomsten en de afhandeling daarvan. Zij stelt ook het (in regel) jaarlijkse review rapport op inzake de modellen. Het review rapport stelt activiteiten voor ter optimalisatie van de modelperformantie via gerichte acties zoals bv. het toevoegen van bijkomende variabelen. Op deze manier vinden er aanpassingen of hercalibraties plaats van de modellen.
Pijler 3 toelichtingen 2011
35
Interne audit Interne audit heeft in de loop van de voorbije jaren op continue basis audits uitgevoerd met betrekking tot Basel II – Pillar 1 – kredietrisico. De auditwerkzaamheden zijn uitgevoerd op basis van een door de interne audit opgesteld auditwerkprogramma. Dit werkprogramma is gebaseerd op de circulaire PPB-2007-1- CPB (artikel VI 67) en bevat alle minimumvereisten waaraan een interne rating benadering dient te voldoen. De afdeling ‘interne audit’ heeft immers de taak om vast te stellen dat een bank die zich wil kwalificeren voor de geavanceerde benadering voor kredietrisico van Basel II voldoet aan alle minimumvereisten gesteld in de circulaire PPB-2007-1- CPB. De afdeling ‘interne audit’ doet hierbij een beroep op onafhankelijke interne en externe experten en op de resultaten van de validator, na auditering van de validatiewerkzaamheden. De validator neemt hierbij de rol op van partij die onafhankelijk is van de modelontwikkeling en van de business die de kredietrisicomodellen valideert. De taak van de validator wordt duidelijk omlijnd en concreet omschreven in een model management governance kader. Stresstesten Naast het uitvoeren van en rapporteren over de backtesting van de interne meetsystemen ter bepaling van de PD, LGD en EAD worden er door de directie kredietrisicobeheer in samenwerking met de directie Risk stresstesten uitgevoerd.
Stresstesting is het meten van de effecten van ernstige, maar geloofwaardige economische condities op de eigen portefeuille. De resultaten van de stress testen geven een inzicht in het effect van mogelijke ongunstige economische ontwikkelingen op het risicoprofiel van de Vennootschap. De stresstesten worden uitgevoerd op het kredietrisico in de drie hypotheekportefeuilles met de volgende intenties: (a) de effecten te bepalen op de kapitaal toereikendheid, de eigen rating en de hoogte van mogelijke verliezen (b) vast te stellen in welke mate een buffer gevormd dient te worden om stress scenario’s op te vangen (c) inzicht te krijgen in de relatie tussen macro-economische variabelen en de parameters die bepalend zijn voor het kredietrisico en (d) te voldoen aan de eisen die gesteld worden vanuit de toezichthouder. De stresstesten worden uitgevoerd om de gevolgen van schokken op de hypotheekmarkt te kunnen bepalen. In dit kader is de Vennootschap gevoelig voor een daling van de huizenprijzen, stijgend werkloosheid, een daling van de koopkracht en een stijgende rente.
7.3. Opgebouwde modellen – retailcliënteel
De Vennootschap heeft drie globale modellen opgebouwd voor de hypothecaire leningen. Eén model werd opgebouwd voor de portefeuille hypothecaire leningen geïnitieerd door het kantorennet van Aspa. Dit model heeft een PD model met zeven modelvariabelen en een LGD model dat gebaseerd is op historische gemiddelden. Een tweede model werd opgezet voor de zogenaamde CBHK portefeuille, zijnde de portefeuille die werd opgebouwd via het CBHK makelaarskanaal. Het PD model
Pijler 3 toelichtingen 2011
Bijkomende toelichtingen bij het gebruik van de (F) IRB methode
36 Verdere roll out plannen
werd hier opgebouwd met zes variabelen en het LGD model is gebaseerd is op historische gemiddelden. Tenslotte werd een derde model ontwikkeld voor de in Nederland toegestane hypothecaire leningen bestaande uit een PD model dat werd opgebouwd op twee variabelen, waarvan 1 variabele gebaseerd is op 12 gegevens die beschikbaar zijn bij aanvang van het krediet en een LGD model. Voor het beheer en de administratie van de hypotheekportefeuille in Nederland doet de Vennootschap beroep op twee servicers nl. Stater NV en Quion. Een belangrijk onderscheidend element bij de LGD berekening van de portefeuille Nederlandse hypothecaire leningen is de NHG-garantie. NHG is de naam van de garantie die iemand in Nederland kan krijgen als hij/zij een lening afsluit voor het kopen of verbouwen van een woning. De NHG houdt in dat bij het afsluiten van een hypothecaire lening de WEW borg staat voor de lening. De ontlener betaalt hiervoor een eenmalige premie.
Het uitrolplan dat werd opgemaakt in het kader van de verdere verfijning van de retail hypotheekmodellen alsook van de uitbreiding van de F-IRB benadering voor de beleggingsportefeuille van de bankpool, werd in de loop van 2011 verder doorlopen, met indiening van het dossier voor banken & corporates bij de NBB dd. 31/03/2011. Zoals toegelicht in hoofdstuk 2.3 Kredietrisico, werd het gebruik van de ratingtool verder geïntensifieerd. Aan alle debiteuren binnen de bancaire en corporate portefeuille werd intussen een interne rating toegekend conform de interne governance procedure. Deze interne ratings werden tevens bekrachtigd of beslist op een ratingcomité. Bijgevolg kan er - mits aanvaarding door de NBB - in de loop van 2012 gestart worden met het effectieve gebruik voor reglementaire doeleinden van het model voor banken en corporates.
Pooling – toewijziging aan risicoklassen
7.4. Risicopositie op retailcliënteel
De individuele risicoposities worden toegewezen aan 30 risico – PD – klassen (11 PD klassen bij de Aspa kredieten, 8 PD klassen bij de CBHK kredieten en 10 PD klassen bij de Nederlandse deelportefeuille). Samen met de laatste PD klasse – de defaultklasse – worden er zo 30 PD klassen bekomen. Iedere klasse of pool bevat kredieten met een gelijkaardig risicoprofiel. De beste risico’s zitten in klasse 1, de slechtste in laagste klasse (de defaultklasse).
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de exposure, gemiddelde PD, gemiddelde LGD, RWA en gemiddelde risk weight van de hypothecaire portefeuilles per 31/12/2011. In deze tabel staan de effectieve LGD percentages. Bij de RWA berekening werd echter rekening gehouden met de gevraagde LGD floor van 10% i.p.v. de effectieve.
Voor de bepaling van het aantal risicoklassen werd gebruik gemaakt van een iteratief proces dat een initiële opdeling maakte in gelijk verdeelde risicoklassen en telkens de risicoklasse met de meeste observaties in twee gelijke delen splitste.
Bij de buiten balansposten (die bestaan uit onbenutte kredietlijnen en bindende offertes zogenaamde pijplijn) wordt er standaard een CCF factor van 100% gebruikt. De volgende tabel geeft de berekende expected loss (hierna EL) per deelportefeuille weer rekening houdend met de effectieve LGD en de toegepaste LGD floor van 10%.
Tabel 20: Overzicht van de (hypothecaire) exposures volgens (F)IRB methode Exposures
Gem PD %
Gem LGD %
RWA
Totaal exposures
31/12/2011
17.545.120.343
2,08%
8,12%
1.569.500.918
Balansposten
17.417.686.876
2,09%
8,14%
1.557.466.964
8,94%
1,53%
5,95%
12.033.954
8,11%
Provisies
-20.918.331
Buitenbalans
148.351.798
Gem RW %
Pijler 3 toelichtingen 2011
37 Tabel 21: Overzicht berekende EL per deelportefeuille 31/12/2011
ASPA
CBHK
Nederland
Totaal
Totaal opgenomen provisies
4.752.713
10.176.609
5.979.759
20.909.080
ELeff lgd
6.363.806
13.777.085
11.799.996
31.940.887
> non-defaults
1.611.094
3.600.477
5.820.237
11.031.807
> defaults
4.752.713
10.176.609
5.979.759
20.909.080
ELlgd floor
8.369.700
14.086.825
13.010.112
35.466.637
> non-defaults
3.616.987
3.910.217
7.030.353
14.557.557
> defaults
4.752.713
10.176.609
5.979.759
20.909.080
Tabel 22: Eigen vermogensvereiste per einde jaar 31/12/2010
31/12/2011
Kredietrisico - STA
162.291.887
191.909.377
Kredietrisico - IRB
133.681.692
125.560.073
Effectiseringsposities - STA
428.961
5.498.430
Effectiseringsposities - IRB
3.446.109
10.184.535
33.023.467
33.082.062
Totaal eigen vermogenvereiste
Operationeel risico
332.872.116
366.234.477
EV vereiste volgens Basel I principes
666.144.631
657.783.865
Toepassing floor van 80%
532.915.705
526.227.092
Effectieve eigen vermogenvereiste
532.915.705
526.227.092
Per 31/12/2011 was het totaal aan EL (met de effectieve LGD) voor zowel de defaults als non-defaults 31.940.887 EUR. Rekening houdend met de LGD floor van 10% was er een EL van 35.466.637 EUR (zoals opgenomen in de eigenvermogenstabel 90.04). Voor de individuele kredieten opgenomen in de laagste PD klasse (de defaultklasse) waren er individuele provisies voorzien van 20.909.080 EUR. Sinds 2008 werd er
eveneens een collectieve IBNR voorziening aangelegd voor de portefeuilles waarvoor er IRB modellen werden opgebouwd. Deze aangelegde IBNR voorziening bedroeg 2.339.255 EUR per 31/12/2011. Door de toepassing van de floor van 80% worden de volgens de Basel II principes berekende RWA en eigenvermogensvereiste in feite ‘overruled’ door de volgens de Basel I principes berekende vereiste.
Pijler 3 toelichtingen 2011
38
Toelichting bij de posten buiten balanstelling
8. Toelichting bij de posten buiten balanstelling De posten buiten balanstelling kunnen overeenkomstig de berekeningen van het gewogen risicovolume bij het kredietrisico ingedeeld worden in twee groepen: • Posten buiten de balanstelling, met als belangrijkste categorieën de gegeven garanties – borgtochten, kredietverbintenissen en onbenutte gedeelte van toegestane kredietlijnen; • Afgeleide producten: de Vennootschap heeft enkel afgeleide producten ( die werden afgesloten in het kader van het ALM beheer (zogenaamde afdekkingen). Voor de vermelde posten zijn er verschillende methodes om het gewogen risicovolume te berekenen. Voor de afgeleide producten gebruikt de Vennootschap de methode gebaseerd op de waardering tegen marktwaarde. Deze berekeningsmethode werd reeds toegelicht bij 6.2. Afgeleide producten. Buiten de swaps afgesloten in het kader van de effectiseringsoperaties (zie 11. Toelichtingen bij effectisering) zijn er enkel afgeleide producten (swap en caps) die afgesloten werden in het kader van de afdekking van het interestrisico.
Voor de andere posten buiten balanstelling voorziet Basel II het gebruik van omrekeningsfactoren (CCF - Credit Conversion Factor). Deze omrekeningsfactor bedraagt 50% of 100% voor de garanties (afhankelijk van het type van garantie). Hierdoor wordt de risicopositie vermindert t.o.v. dezelfde risicopositie die op de balans staat. Kredietverbintenissen en onbenutte gedeelte van toegestane kredietlijnen zijn de nog niet gebruikte delen van kredieten. De omrekeningsfactor kan 0%, 20%, 50%, 75% of 100% bedragen (onder andere afhankelijk van benaderingsmethode en producttype). Naast de risicopositie van 352.593.055,57 EUR van de ‘afgeleide producten’ was er per 31/12/2011 een risicopositie van 1.053.377.258 EUR ‘andere posten buiten de balanstelling’. Deze bestonden uit garanties ten bedrage van 3.325.174 EUR (niet-kredietvervangende garanties) en 2.826 EUR (kredietvervangende garanties). Hiernaast waren er voor 1.000.952.601 EUR kredietverbintenissen en onbenutte gedeelte van toegestane kredietlijnen en voor 49.096.657 EUR buitenbalans geboekte effectenportefeuille transacties.
Tabel 23: Risicoposities, gewogen risicovolume en eigenvermogen vereiste van de posten buiten de balanstelling (exclusief afgeleide producten) volgens omrekeningsfactor IRB
20%
50%
100%
Totaal
148.351.798
836.936.153
18.989.824
49.099.483
1.053.377.258
Gewogen risicovolume
12.033.954
26.898.847
6.493.879
1.413
45.428.093
Eigenvermogenvereiste
962.716
2.151.908
519.510
113
3.634.247
Risicoposities
Pijler 3 toelichtingen 2011
Het renterisico – een bijkomende toelichting
39 9. Het renterisico – een bijkomende toelichting Bij hoofdstuk 2. Risk management werd reeds een toelichting gegeven bij het renterisico (terug te vinden onder financieel risico). In de IFRS jaarrekening van 2011 zijn cijfermatige toelichtingen terug te vinden bij deze tekstuele uitleg. In dit hoofdstuk wordt meer informatie gegeven bij de gehanteerde aannames van de Vennootschap bij de opvolging van het renterisico. De Vennootschap berekent en rapporteert daarnaast driemaandelijks het aan de niet-handelsactiviteiten verbonden renterisico volgens de richtlijnen van de prudentiële toezichthouderNBB (tabel 90.30 conform circulaire PPB-2006-17-CPB). Het renterisico wordt gedefinieerd als de huidige en toekomstige blootstelling van de winstgevendheid en het vermogen van een instelling aan ongunstige rentebewegingen. Het ‘banking book’ is het geheel van de rentende vermogensbestanddelen van de instelling die niet tot de handelsportefeuille behoren. Niet-rentende vermogensbestanddelen (daarbij inbegrepen de niet-rentende elementen van het reglementair eigen vermogen van de instelling) maken geen deel uit van het banking book. De rentende vermogensbestanddelen van de Vennootschap behoren uitsluitend tot het banking book. Alle keuzes en hypothesen voor de meting van het renterisico in het model zijn in principe gebaseerd op economische variabelen en verwachtingen. Bij het meten van het renterisico dient zowel vanuit een inkomensperspectief (via het renteresultaat) als vanuit een economische waardeperspectief gerapporteerd te kunnen worden. “Economische waarde van het banking book” kan omschreven worden als “de algebraïsche som van de tegen de geldende marktrente en over hun rentelooptijd verdisconteerde verwachte cashflows van de vermogensbestanddelen van het banking book”. “Het renteresultaat is het verschil tussen renteopbrengsten en rentekosten”. Op geconsolideerd niveau wordt er rekening gehouden met de marktwaardewijzigingen van afgeleide instrumenten die via de winst- en verliesrekening worden verwerkt. Vanaf 1 oktober 2008 wordt er op een deel van de afgeleide instrumenten weliswaar hedge accounting (in casu reële waardeafdekking voor een portfolio hedge van interest rate risk) toegepast.
De vermogensgevoeligheid is de blootstelling van de economische waarde van de onderneming aan ongunstige rentebewegingen en inkomstengevoeligheid de blootstelling van het (rente)inkomen van de instelling aan diezelfde ongunstige rentebewegingen. Schommelingen in de economische waarde zijn bij een rentegevoelige onderneming sterk afhankelijk van de durationgap, zijnde het verschil tussen de duration (gemiddelde renteduurtijd van een rentedragend instrument waarbij, naast de rentevervaldag van het kapitaal, eveneens rekening wordt gehouden met de periodiciteit vantussentijdse coupons) van alle activa en de duration van alle passiva, ook “mismatch” genoemd. Hoe groter deze mismatch hoe groter de rentegevoeligheid. Omwille van zijn eenvoud wordt de durationgap bij de rapportering van het renterisico gebruikt naast de economische waarde en het renteresultaat. Alle materiële bronnen van renterisico worden behandeld. Dit impliceert dat de interne systemen alle rentegevoelige activa en passiva alsook de rentegevoelige buitenbalansposities capteren. Voor de berekening van de toekomstige kasstromen en verdisconteringrentes hanteert de Vennootschap als basis de spot “forward rate” swapcurve. Deze keuze is te verantwoorden als weergave van een “marktconsensus” voor de toekomstige ontwikkeling van de rentevoeten. De Vennootschap gaat ervan uit dat deze marktgegevens zich ontwikkelen in een efficiënte markt en dat ze telkens de beste voorspellers zijn voor de toekomst. Nochtans kan in het Alco steeds beslist worden om hiervan af te wijken, wat in voorkomend geval duidelijk wordt toegelicht in het directiecomité, die de beslissing zal bekrachtigen, en hierover zal rapporteren aan de raad van bestuur. Voor de berekening van de economische waarde wordt de spot swapcurve gebruikt op de rapporteringdatum. Op de swaprentes wordt geen marge toegepast, noch voor de activa, noch voor de passiva. Ontwikkelingen in kredietrisico blijven zodoende te onderscheiden van de ontwikkelingen in renterisico omwille van mismatching. Het renterisico beheersysteem dient de impact van welbepaalde (stress)scenario’s te berekenen. Deze scenario’s vertrekken allen van hetzelfde cliëntengedrag en een conservatieve nulgroeihypothese van het balanstotaal (behoud van een actuele balansmix wordt dus verondersteld).
Pijler 3 toelichtingen 2011
Het renterisico – een bijkomende toelichting
40 Aannames betreffende het gedrag van deposito’s zonder vaste looptijd Voor verplichtingen die in principe dagelijks opvraagbaar zijn maar waarvan uit het cliëntengedrag blijkt dat zij (gemiddeld) geruime tijd op de betreffende rekeningen blijven staan niettegenstaande relatief belangrijke wijzigingen van de marktrente, werden in het kader van de economische waardeberekening volgende looptijden bepaald: a) Gereglementeerde spaarrekeningen: 2 jaar; b) Zichtrekeningen: 5 jaar; c) Spaarrekeningen Nederland: 2 jaar. Voor diezelfde producten worden ten aanzien van het rente-inkomen volgende tariefaanpassingen toegepast, gegeven een bepaalde beweging van de marktrente: a) Gereglementeerde spaarrekeningen: 70% van de marktrentewijziging met een vertraging van 6 maanden ten aanzien van die marktrentewijziging; b) Zichtrekeningen: ongevoelig voor marktrentewijzigingen gedurende 5 jaar; c) Spaarrekeningen Nederland: 70% van de marktrentewijziging met een vertraging van 6 maanden ten aanzien van die marktrentewijziging.
Aannames betreffende ‘embedded options’ (rendementsbons, hypotheekleningen) In het kader van het renterisicobeheer herkent Aspa drie “embedded options”. De eerste optie voor de cliënt schuilt in de rendementsbons, waar de cliënt de keuze heeft om de coupons hetzij te knippen, hetzij te laten kapitaliseren. Voor het toekomstig gedrag baseert het model zich op de huidige portefeuilleverdeling tussen beide gedragstypes.. Een tweede optie betreft de mogelijkheid van de cliënten om hun hypotheeklening vervroegd terug te betalen tegen slechts een beperkte bestraffing. In het model wordt op
volgende wijze met deze optie rekening gehouden: a) Voor de hypotheken België wordt een intern ontwikkeld model gebruikt; b) Voor de hypotheken Nederland wordt (tot nader order) uitgegaan van een forfaitair prepayment gedrag van 10%. De derde en laatste impliciete optie betreft deze waarbij Belgische hypotheektarieven bij renteherzieningen kunnen worden afgetopt omwille van contractueel vastgelegde maximale stijgingsniveaus. Implicaties hiervan op zowel economische waarde als renteresultaat zijn standaard ingecalculeerd bij de bepaling van het renterisico. Expliciete opties worden bij voorkeur behandeld vanuit de economische realiteit. Dit betekent waardering aan marktwaarde en opname van de reële kasstromen in de resultatenrekening.
Behandeling van het pijplijnrisico In de periode tussen de goedkeuring van een hypothecaire lening en het verlijden van de notariële akte kunnen marktrentebewegingen de rente beïnvloeden waaraan de hypotheeklening uiteindelijk doorgaat. Bij stijgende rentes zal de cliënt nog kunnen genieten van het tarief dat geldig was toen de hypotheeklening werd aangevraagd. Anderzijds zal de cliënt bij dalende marktrentes kunnen kiezen om het tarief te nemen dat geldig is net voor het verlijden der akte. In deze periode, waarin leningen zijn toegezegd maar waarvan het tarief nog niet vaststaat, ontstaat het pijplijnrisico. Bij een significante pijplijn dienen buiten de standaardmodellering om verfijningen te worden gedaan om het globale renterisico te fine-tunen. De afdeling ‘ALM’ van de Vennootschap rapporteert over het renterisico maandelijks op vennootschappelijk niveau en driemaandelijks op geconsolideerd niveau. Aangezien er geen andere beleggingen worden gedaan dan in EUR, beperkt de rapportering zich tot een EUR rapportering.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Internal Capital Adequacy Assessment Process (hierna ICAAP)
41 10. Internal Capital Adequacy Assessment Process (hierna ICAAP) De dynamische groei van de financiële markten en het stijgende gebruik van complexere bankproducten hebben grote veranderingen teweeg gebracht in de businessomgeving van de Vennootschap. Deze uitdagingen vereisen adequate mensen, processen en systemen voor de beperking en doelgerichte controle van de risicopositie van de Vennootschap. Naast het beschrijven van methodes voor de berekening van de regulatoire kapitaalvereisten (kwantitatieve vereisten) legt het Basel II akkoord verhoogde nadruk op risicomanagement en geïntegreerd groepswijd management (kwalitatieve vereisten).
(transformeren) van op korte termijn aangetrokken geld, naar op lange(re) termijn uitgezette beleggingen), vereist een continue opvolging (en aanvulling wanneer nodig) van dit vereist eigen vermogen. Het ICAAP (intern beoordelingsproces van de kapitaal toereikendheid) omvat alle procedures en berekeningen van de bank die gebruikt worden om volgende componenten te verzekeren: - de gepaste identificatie en inschatting van de risico’s; - voldoende intern eigen vermogen in verhouding tot het risicoprofiel van de bank; - het gebruik en verdere ontwikkeling van risico management systemen.
De Vennootschap wordt verplicht om adequate procedures en systemen te implementeren met het oog op het verzekeren van haar kapitaal toereikendheid op lange termijn met in acht name van alle materiële risico’s.
Dit houdt in dat in alle omstandigheden (stresscenario’s) en met voldoende graad van zekerheid de eigenvermogensvereisten van de Bankpool, en al haar geledingen, worden gerespecteerd. Dit wordt uitgedrukt door het economisch kapitaal waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende risico’s.
De doelstelling van het risicomanagement van de Vennootschap is dat er een optimale kapitaalstructuur aanwezig is en een risicobeheersing gelijkaardig aan het niveau van de belangrijkste marktspelers en waarbij blijvend voldaan wordt aan de wettelijke eigen vermogensvereisten.
In 2011 is er verder geïnvesteerd in de economische kapitaalmodellen, in het bijzonder in de uitwerking van stress- en scenario testen. Samen met de economische kapitaalberekeningen op basis van simulatiemodellen krijgt de Vennootschap zo een integraal beeld van alle materiële risico’s die de Groep loopt.
De uitvoering van het businessplan waarbij steeds voldoende kapitaal voorhanden moet zijn om de vooropgestelde groei te kunnen volgen, staat hierbij centraal.
Uit de beoordeling van de kapitaal toereikendheid bleek dat de stresstest- en scenarioanalyse-uitkomsten de bindende factoren zijn voor de benodigde hoeveelheid kapitaal. Dit heeft er toe geleid dat de Vennootschap stuurt op een minimum tier1-ratio van 10% voor de bankactiviteiten.
De Vennootschap heeft steeds een politiek van autofinanciering gevolgd. Om een kapitaalniveau te behouden dat voldoende ruimte laat om te groeien en om de financiële en operationele risico’s te kunnen dragen, beoogt de Vennootschap de mogelijke noden aan kapitaal te kunnen voldoen met (a) gereserveerde winst (b) mogelijke kapitaalverhogingen (conform de kapitaalverhoging in 2010) en (c) achtergestelde (tier 2) leningen. Aanvullend kan ondermeer beslist worden om de balans te verlichten door middel van effectiseringen van een deel van de portefeuilles kredieten aan particulieren. Het financiële risicobeleid van de Vennootschap houdt naast de eigen management keuzes dus ook rekening met de prudentiële “Internal Capital Adequacy Assesment Policy”. De risico’s die de Vennootschap loopt, vereisen een risicobuffer onder de vorm van eigen vermogen. De verdere ontwikkeling van haar activiteit als klassieke spaarbank en dus onder meer transformatiebank (i.e., een bank waarvan de activiteit bestaat in het omzetten
De berekeningen volgens de Basel II regels (pijler 1) voor het kapitaalbeheer worden gerapporteerd naar de toezichthouder en intern gebruikt maar de zogenaamde 80%-floor voor het vereiste regulatoir kapitaal blijft ook na 2011 de wettelijke basis. In zijn ICAAP onder pijler 2 berekent Argenta het vereiste economisch kapitaal op basis van Basel II -IRB- risico parameters. Deze zijn lager dan de minimaal aan te houden 80% floor. De Bank for International Settlements (hierna BIS) heeft in december 2010 een gedetailleerde tekst met betrekking tot de Bazel III regels gepubliceerd rond bankkapitaal & liquiditeit, inclusief een tijdschema. Bazel III legt strengere regels op inzake solvabiliteit, liquiditeit en leverage die geleidelijk aan van toepassing zullen worden. De Bazel III regels maken uiteraard deel uit van het RAF. Daarnaast worden in ICAAP ook alle materiële risicofactoren gemodelleerd zodat het totale ICAAP een meer volledig beeld geeft inzake kapitaalbeslag.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Toelichtingen bij effectisering
42 De ICAAP rapportering werd in 2011 stelselmatig om de 6 maanden opgemaakt via een systematische berekening van het intern economisch kapitaal. Wanneer er in de bankpool gesproken wordt over ICAAP wordt het beschikbaar economisch kapitaal van de Vennootschap vergeleken met het vereiste economisch kapitaal. Onder pijler 2 moet voor de Bankpool immers intern worden nagegaan of er op economische basis steeds voldoende eigen vermogen is. Hierbij wordt een zekerheidsinterval van 99,90% gebruikt wat overeenkomt met A- (S&P tabel).
11. Toelichtingen bij effectisering oelstellingen van 11.1 D de Vennootschap
De Vennootschap heeft sinds 2007 twee effectiseringstransacties uitgevoerd. Het operationele kader en het beleid om effectiseringstransacties te kunnen verwezenlijken, werd medio 2007 uitgewerkt, met als resultaat een eerste succesvolle effectisering in september 2007. In december 2008 werd een tweede effectiseringstransactie afgerond.
De conclusie van de berekeningen is dat er in zowel in het 99,90% scenario als voor de 95% en 80% scenario’s een risk bearing capacity (beschikbaar ten opzichte van het vereist kapitaal) is die (zelfs rekening houdend met een veiligheidsbuffer, in casu 130% voor het 99,90% waardescenario) ruim binnen de risico appetijt van de Vennootschap blijft, en dit zowel vanuit een inkomens (earnings) als een waarde (value) perspectief .
In beide effectiseringstransacties betrof het de effectisering van een portefeuille Nederlandse residentiële hypothecaire leningen met NHG via de SPV Green Apple.
Na het berekenen van vereist economisch kapitaal komt het Supervisory Review and Evaluation Process (hierna SREP): het controleproces van de toezichthouder op de uitwerking van het ICAAP proces.
De doelstelling van de tweede effectisering betrof de omvorming van hypothecaire kredieten in ECB beleenbare activa. Dit kwam ook duidelijk tot uiting door het feit dat de Vennootschap bij deze tweede effectiseringstransactie zelf alle (door de SPV Green Apple) uitgegeven effecten gekocht heeft.
Concreet bevat SREP de controle en evaluatie van het ICAAP van de Vennootschap, het resultaat van een onafhankelijke toets van het risicoprofiel en indien nodig voorkomende maatregelen en andere acties van de toezichthouder. Gedurende 2011 werd er in het kader van het SREP proces (Supervisory Review and Evaluation Process), stelselmatig overleg gepleegd met de toezichthouder.
De doelstelling van de eerste effectisering was het aantrekken van nieuwe financiering (aanboren van een nieuwe fundingbron) met het oog op de verbetering van de liquiditeitspositie.
Op geconsolideerd niveau zijn deze door Green Apple uitgegeven effecten niet meer terug te vinden vermits zij bij de consolidatie van de SPV Green Apple geëlimineerd worden. Voornaamste kenmerken van de effectiseringstransactie SPV Green Apple 2007-I NHG • effectisering van initieel 1, 5 miljard Nederlandse residentiële NHG hypothecaire leningen; • uitgifte door Green Apple van 3 klassen van obligaties (GAPPL 2007-1 A XS0322161026, • GAPPL 2007-1 B XS0322161299 en GAPPL 2007-1 C XS0322161299); • front- en BtB swap van initieel nominaal 1,5 miljard EUR met als tegenpartij RBS; • in maart 2012 werd de structuur aangepast en is er geen revolving meer: vervroegde terugbetalingen leiden dan tot het sequentieel aflossen van de uitgegeven obligaties; • aankoop van tranches B (10,5 miljoen EUR) en C (3 miljoen EUR) door de Vennootschap zelf. Voornaamste kenmerken van de effectiseringstransactie SPV Green Apple 2008-I NHG • effectisering van 1,975 miljard Nederlandse residentiële NHG hypothecaire leningen;
Pijler 3 toelichtingen 2011
43 • uitgifte door SPV Green Apple van 3 klassen van obligaties (GAPPL 2008-1 A XS0406581495, GAPPL 2008-1 B XS0406581735 en GAPPL 2008-1 C XS0406582030); • amortiserende front- en BtB swap van nominaal 1,49 miljard EUR met als tegenpartij RBS; • geen revolving periode: vervroegde terugbetalingen van kredieten leiden tot het sequentieel aflossen van de uitgegeven obligaties; • aankoop van tranches A, B en C door de Vennootschap zelf.
11.2. Rol in effectiseringstransacties De Vennootschap is actief in verschillende rollen ten opzichte van effectiseringsoperaties. Als initiator (originator) van effectiseringsoperaties verkoopt de Vennootschap (seller) de te effectiseren leningen aan de uitgever (issuer). In het geval van de twee door de Vennootschap geïnitieerde effectiseringsoperaties was de issuer een onder Nederlands recht opgerichte SPV genaamd Green Apple BV. Deze onderneming kocht de kredieten en gaf obligaties uit om deze aankoop te kunnen betalen. Voor de effectiseringsoperaties van Green Apple SPV werd steeds Fitch Ratings Ltd. (www.fitchratings.com) aangesteld als ratingbureau. De notes zijn genoteerd op de beurs van Luxemburg alwaar de bijhorende ratings op basis van de ISIN codes kunnen worden opgevraagd. De intentie is er om een tweede rating aan te vragen voor de effectiseringsoperaties. Op deze manier kunnen de betrokken effecten blijvend gebruikt worden als ECB eligable financiële instrumenten. De administratie van de SPV Green Apple wordt uitgevoerd door ATC Management Services, een onafhankelijke Nederlandse onderneming gespecialiseerd in effectiseringsoperaties en trust management. Bij beide effectiseringstransacties heeft de Vennootschap initieel aan Green Apple een achtergestelde lening toegestaan (subordinated loan provider), twee miljoen EUR bij de eerste effectiseringstransactie, en één miljoen EUR bij de tweede effectiseringstransactie, onder de voorwaarden opgenomen in een Subordinated Loan Agreement. Deze leningen worden stelselmatig afgelost op het moment dat er voldoende liquide middelen aanwezig zijn. De Vennootschap heeft bij de eerste effectiseringstransactie Green Apple 2007-I de B en C notes ten bedrage van 13.500.000 EUR zelf aangekocht als belegging (investor junior notes). Bij de tweede effectiseringstransactie van de SPV Green Apple werden alle uitgegeven notes aangekocht door de Vennootschap zelf.
De servicing van de portefeuilles worden bij beide effectiseringstransacties door de Vennootschap gedaan, die deze bevoegdheid echter heeft gedelegeerd aan Stater Nederland BV en Quion Hypotheekbegeleiding BV (die voor de effectisering ook al instonden voor de servicing van de betrokken Nederlandse NHG kredieten). De SPV Green Apple heeft in beide transacties een interest rate swap afgesloten met een tegenpartij die op kwartaalbasis de (vaste) interesten op de kredieten (minus specifieke kosten) gaat ontvangen van de SPV en in ruil de variabele rente op de uitgegeven notes dient te betalen. De betrokken externe tegenpartijen hebben stelselmatig een Back to Back (hiernaBtB) swap afgesloten met de Vennootschap. Een gedetailleerdere beschrijving van alle taken bij de twee effectiseringstransacties werden beschreven in de respectievelijke Structured Finance documentatie die opgesteld werd door Fitch, het betrokken ratingbureau. De notes zijn ook genoteerd op de beurs van Luxemburg zodat op basis van de al vermelde ISIN codes meer details van de betrokken notes opgevraagd kunnen worden. Uiteraard is de Vennootschap ook beperkt betrokken bij effectiseringsoperaties door haar rol als belegger.
11.3. Toegepaste Basel II benaderingen
De Vennootschap past de rating based approach toe voor het berekenen van de eigenvermogensvereisten voor de (aangekochte) effectiseringseffecten. De SPV Green Apple wordt onder IFRS volledig geconsolideerd, zodat de onderliggende Nederlandse hypothecaire leningen met NHG garantie terug op de balans komen. Onder de Basel I en II regelgeving houdt de Vennootschap (zowel op solo en conso niveau) kapitaal aan voor het gedeelte van de kredieten die ten gevolge van de annuïtaire van de NHG niet gewaarborgd zijn. Ze heeft door middel van de verkoop van de portefeuille geen kapitaal vrijval gerealiseerd vermits de aan Green Apple verkochte kredieten ook op het solo niveau worden opgenomen in de risicopositie van de Vennootschap.
rondslagen voor de financiële 11.4. G verslaggeving
De effectiseringen kunnen de vorm aannemen van een verkoop van de betrokken activa naar met een speciaal doel opgerichte entiteiten (SPV – Special Purpose Vehicles) of een overdracht van het kredietrisico door middel van kredietderivaten. Een SPV geeft effectentranches uit ten behoeve van de financiering van de aankoop van de activa.
Pijler 3 toelichtingen 2011
Toelichtingen bij effectisering
44 De in een effectisering begrepen financiële activa worden (volledig of gedeeltelijk) niet langer verantwoord wanneer de Vennootschap nagenoeg alle risico’s en opbrengsten van de activa (of delen ervan) overdraagt.
11.5. Effectiseringsposities
(als onderdeel van de beleggingsportefeuille)
Naast de door Argenta zelf uitgevoerde en hierboven beschreven effectiseringstransacties bezit de Vennootschap in het kader van haar beleggingsbeleid een aantal asset backed securities (hierna ABS). Vanaf 30/09/2009 (Basel II) worden zij volgens de IRB methode onder de risicopositiecategorie “effectiseringsposities” verwerkt. Op basis van de ratings van de betrokken effecten worden er volgens de “long term mapping: standardised approach” voor securitisation een gewogen risicovolume percentage toegekend. Zoals reeds toegelicht worden deze berekeningen echter ‘overruled’ door de floor van 80% op de eigenvermogensberekeningen volgende de Basel I principes tijdens de IRB overgangsperiode. Onderstaand overzicht geeft een geografisch overzicht van de (als belegging) aangekochte effectiseringsposities. Deze geografische indeling is (zoals voor de hele beleggingsportefeuille) gebaseerd op de landcode van de uitgever.
De volgende tabel geeft een overzicht van de betrokken effectiseringsposities met vermelding van de ratings, hun EAD en de totale eigenvermogensvereiste. De ratings van de ratingbureaus S&P, Moody’s en Fitch worden opgevraagd op Bloomberg en toegeleverd aan een uitgebouwde risk engine die op basis van de openbaar gemaakte berekeningsmethodes het vereiste eigen vermogen berekenen. De effectiseringsportefeuille per 31/12/2011 bestond uit ABS’n voor een totaalbedrag van 29.997.327,76 EUR en MBS’n voor een totaalbedrag van 900.990.252,33 EUR. Na toepassing van de wegingpercentages op de 930.987.580 EUR aangekochte effectiseringsposities en toepassing van de 8% vereiste, werd er een eigen vermogensvereiste van 15.682.965 EUR bekomen voor deze aangekochte effectiseringsposities. In het kader van het kredietrisicobeheer worden de betrokken effectiseringsposities stelselmatig gescreend. Op basis van dit onderzoek, dat ondermeer gebaseerd is op de periodieke verslagen van de uitgegeven effecten, werd er één individuele waardevermindering aangelegd van 3,5 miljoen en een collectieve – op portefeuille basis gebaseerde – waardevermindering van 1,34 miljoen EUR voor een portefeuille MBS’en die onder de “leningen en vorderingen” classificatie verwerkt worden. De portefeuille effectiseringsposities is (netto) toegenomen van een risico-exposure van 607.441.591 EUR per 31/12/2010 naar 930.987.580 EUR per 31/12/2011.
Tabel 24: Geografische indeling van de effectiseringsposities Risicopositiecategorie
Land
Risicopositie
MBS
BE
81.818.796
MBS
ES
76.322.635
MBS
IT
682.010
MBS
LU
12.900.213
MBS
NL
719.024.420
MBS
PT
3.663.324
MBS
US
6.578.853
ABS
IT
511.080
ABS
LU
5.087.609
ABS
US
24.398.639
Totaal effectiseringsposities
930.987.580
Pijler 3 toelichtingen 2011
45 Tabel 25: Overzicht ratings, EAD en eigen vermogensvereiste van effectiseringsposities Rating S&P
Rating MDY
Rating FITCH
AAA
Aaa
AAA
EAD Kapitaal
-
EAD
-
AAA
EAD
Aa1
-
EAD
A3
-
EAD
Aaa
AAA
EAD
Aa3
A
EAD
ABS
MBS
Totaal
24.398.639
99.178.169
123.576.809
390.378
588.722
979.100
276.318.398
276.318.398
Kapitaal Kapitaal AA
Kapitaal Kapitaal AA-
Kapitaal Kapitaal A3
-
EAD Kapitaal
A
Aa3
-
EAD Kapitaal
A1
-
EAD Kapitaal
BB
Baa2
-
EAD Kapitaal
CC -
-
CCC
1.640.226
1.640.226
14.485.340
14.485.340
85.985
85.985
10.073.803
10.073.803
68.341
68.341
4.625.569
4.625.569
78.450
78.450
46.750.753
46.750.753
277.512
277.512
5.572.567
5.572.567
37.804
37.804
3.663.324
3.663.324
62.130
62.130
2.551.056
2.551.056
25.960
25.960
3.499.322
3.499.322
35.609
35.609
12.900.213
12.900.213
4.649.237
4.649.237
EAD
5.087.609
5.087.609
Kapitaal
5.087.609
5.087.609
Aa1
AAA
EAD
10.757.559
Aaa
AAA
EAD Kapitaal
2.296.065
2.296.065
-
EAD
4.616.416
4.616.416
A
EAD
AAA
EAD
AAA
EAD
Kapitaal
Kapitaal Aa3
Kapitaal Kapitaal A1
Kapitaal A2
A+
EAD Kapitaal
Totaal EAD Totaal eigenvermogensvereiste
10.757.559
72.979
72.979
386.803.471
386.803.471
27.403
27.403
10.030.720
10.030.720
102.073
102.073
4.585.852
4.585.852
97.220
97.220
4.577.719
4.577.719
38.819
38.819
511.080
511.080
20.443
20.443
29.997.328
900.990.252
930.987.580
5.498.430
10.184.535
15.682.965
ANNUAL Pijler 3REPORT toelichtingen IFRS 2011 2011
Afsluitende toelichting
46
12. Afsluitende toelichting De Vennootschap gebruikt momenteel zowel de standaardbenadering als de (F)IRB methode voor het berekenen van de eigenvermogensvereisten. Ten gevolge van de toepassing van de overgangsbepalingen bij een overgang van de standaardmethode naar de IRB methode zijn de berekeningen volgens Basel I terug van wezenlijk belang. De Vennootschap maakt geen gebruik van de AMA methode (operationeel risico), zodat er geen bijkomende toelichtingen opgenomen werden over dit onderwerp (zoals beschreven onder titel XIV, hoofdstuk 2, art. XIV 8 § 1, § 2 en § 3 van de circulaire PPB-2007-CPB van de Belgische toezichthouder ). De gebruikte (volstorte en niet-volstorte) kredietrisico matigingstechnieken werden toegelicht bij 5.3. Kredietrisicomatiging. Bovenstaande (niet extern geauditeerde) toelichtingen werden gegeven in het kader van Basel II pijler 3 en werden in het Nederlands en het Engels op de website van de Vennootschap (www.argenta.be) gepubliceerd. Vragen in verband met de verspreiding van deze verslagen mogen gericht worden aan:
Argenta Spaarbank nv Belgiëlei 49-53 B-2018 Antwerpen Tel: +32 3 285 55 23 Fax: + 32 3 285 51 89
[email protected] www.argenta.be
47
Pijler 3 toelichtingen 2011
Pijler 3 toelichtingen 2011
Argenta Spaarbank Belgiëlei 49-53 B-2018 Antwerpen RPR ANTWERPEN 0404.453.574
[email protected] www.argenta.be