ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN ALMERE 101 PROGRAMMA VAN EISEN Plangebied 3Z6 (Almere Buiten): Aanpassing Fluittocht
Colofon Status: definitief Datum: maart 2014 Auteur: W.J.H. Hogestijn Autorisatie: drs. W.J.H. Hogestijn ARCHIS-waarnemingsnummer: niet van toepassing ISSN: 1574-1168
Gemeente Almere Dienst Stedelijke Ontwikkeling Bureau Archeologie & Monumentenzorg Postbus 200 1300 AE Almere www.almere.nl Bestandsnaam:
Samenvatting…………………………………………………………………………................... 1. Administratieve gegevens plangebied……………………………………………………. 2. Onderzoekskader………………………………………………………………………..... 2.1 Afbakening plan- en onderzoeksgebied…………………………………………………….……… 2.2 Huidige en toekomstige situatie van het plangebied…………………….. 2.3 Doelstelling…………………………………………………………………. 3. Beleidskader………………………………………………………………………………. 3.1 Beleidskader…………………………………………………………………. 3.2 Risico’s………………………………………………………………………. 4. Bureauonderzoek: inventarisatie archeologische gegevens…………………………... 4.1 Inleiding…………………………………………………………………….. 4.2 De (pre-)historische situatie en mogelijke verstoringen………………… 4.3 Bekende archeologische waarden en onderzoeksmeldingen……………. 4.4 Archeologische verwachting……………………………………………..... 4.5 Gegevens uit overig onderzoek…………………………………………..... 4.6 Gespecificeerd verwachtingsmodel……………………………………….. 4.7 Samenvatting en conclusie bureauonderzoek en advies vervolgonderzoek…………………………………………………………… Geraadpleegde literatuur………………………………………………………………….............. Overzicht van figuren en tabellen…………………………………………………………………..
3 5 5
Bijlage 1: Programma van eisen vooronderzoek fase 1 en 2………………………………
25
Programma van eisen (PvE) voor archeologisch vooronderzoek……………………………….. Doelstelling………………………………………………………………………………… Onderzoeksmethodiek…………………………………………………………………….............. Verkennend onderzoek (fase 1)………………………………………………………….. Karterend onderzoek (fase 2)…………………………………………………………….. Produkten…………………………………………………………………………………............... Basisrapportage……………………………………………………………………………. Kaarten met onderzoeksresultaten………………………………………………………. Boorbeschrijvingen in Excel…………………………………………………………….… Residuen boormonsters………………………………………………………………..….. Deponering vondstmateriaal en ARCHIS-meldingen…………………………………….......... Personeel……………………………………………………………………………………………… Organisatie…………………………………………………………………………………………… Beoordelingscriteria offerte………………………………………………………………………….
25 27 28 28 30 31 31 31 32 33 33 33 33 34
Bijlage 2: Standaardkleuren Archeologische Indicatoren…………………………….......
35
Bijlage 3: Kaart Projectgebied 3Z6 Fluittocht (Almere Buiten)…….....
37
5 7 10 11 11 13 15 15 15 15 18 20 22 22 24 24
2
Samenvatting In het plangebied 3Z6 Fluittocht (Almere Buiten) bestaat het voornemen om delen van de tocht op diepte te brengen en om een groter wateroppervlak te creëren. De voorgenomen werkzaamheden betreffen het uitbaggeren van de bestaande waterpartij en uit het weggraven van een deel van vooral de westelijke oevers. Bij het baggeren wordt het slib verwijderd dat gelegen is boven de oorspronkelijke waterbodem waarbij die bodem niet verstoord zal worden. Bij de verbreding zullen ongestoorde lagen worden verwijderd. Het oppervlak waarover nieuw water zal worden gecreëerd bedraagt ca. 2200 m2. Het is mogelijk dat bij deze werkzaamheden Oude Getijdenafzettingen zullen worden geraakt, deze zijn gevormd gedurende het Mesolithicum en het Neolithicum. De graafwerkzaamheden kunnen de eventueel in deze afzettingen aanwezige archeologische resten verstoren en vernielen. Het doel van het bureauonderzoek is een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor dit deel van de oevers van de Fluittocht op te stellen door inventarisatie van bekende en te verwachten archeologische waarden en andere voor het onderzoek relevante gegevens. Aan de hand hiervan wordt bepaald of en wat voor soort archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Hiertoe is op 17 maart 2014 de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) geraadpleegd die ook wel Selectiekaart wordt genoemd. Uit de ABA blijkt dat een deel van de voorgenomen werkzaamheden zich bevinden binnen een Selectiegebied. Gezien de aard van de werkzaamheden (oppervlak en diepte) geldt dat deze vergunningplichtig zijn op grond van de Archeologieverordening, en dat er een onderzoeksplicht geldt. In dat kader is dit voorliggende Bureauonderzoek met Programma van Eisen (PvE) opgesteld. Op basis van het voorliggende bureauonderzoek kan worden gesteld dat in het hele plangebied prehistorische nederzettingsresten aanwezig kunnen zijn op plaatsen waar de top van het dekzand intact is en in de Oude Getijdenafzettingen (oeverwallen). Gezien de hoogteligging van het dekzand van 9 tot 12 of meer meter min NAP, de hoogteligging van de Oude Getijdenafzettingen van 5 tot 8 meter min NAP en de relatieve zeespiegelstijging zullen eventueel aanwezige archeologische resten ouder zijn dan circa 6.300 voor Chr. (archeologische resten in het dekzand) en ouder dan circa 3.800 v. Chr. (archeologische resten in/op de Oude Getijdenafzettingen). Dit betekent dat zij zullen dateren uit de Midden-Steentijd (Mesolithicum / circa 8.800 – 5.300 voor Chr.) (dekzand) en Nieuwe Steentijd (Neolithicum / circa 5.300-3.500 v. Chr). Vindplaatsen zijn eveneens te verwachten in bodemlagen die verband houden met de Bølling en Allerød interstadialen, zoals veen (sterk samengedrukt) en de ‘Laag van Usselo’. Ook in het Jong Dekzand 1 (Vroege Dryas stadiaal) en Jong Dekzand 2 (Late Dryas stadiaal) kunnen vindplaatsen worden verwacht. Op basis van de bestaande gegevens en de aangegeven verstoringsdiepten, is het waarschijnlijk dat juist de top van de Oude Getijden afzettingen verstoord zal kunnen worden. In die top kunnen zich smalle kreken en begeleidende oeverwallen bevinden. Op die oeverwallen kunnen in het Mesolithicum en Neolithicum verschillende activiteiten hebben plaats gehad, zoals landbouw, bewoning en begraving. De vigerende wettelijke en beleidsmatige kaders in ogenschouw nemende en overwegende dat: In dit deel van het plangebied voor zover bekend geen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden en het bodemarchief er vermoedelijk intact is; In het plangebied zeker drie niveaus aanwezig zijn, waarin prehistorische resten bewaard kunnen zijn gebleven, namelijk: 1. de Oude Getijdenafzettingen; 2. de top van het dekzand; 3. hieronder gelegen lagen (Bølling / Allerød / Kreftenheye formatie) De voorgenomen ingrepen de eventueel aanwezige archeologische resten (met name in de Oude Getijdenafzettingen) kunnen beschadigen, onbereikbaar maken en/of kunnen vernietigen; Er nog geen effectieve mogelijkheden voorhanden zijn om naar scheepsresten en scheepsladingen te zoeken;
3
In het vigerend bestemmingsplan De Vaart IV geen voorschriften inzake archeologische monumentenzorg zijn opgenomen en dat daarom hier de Archeologieverordening en Archeologische Beleidskaart Almere van kracht zijn; De raad van Almere op 18 juni 2009 het nieuwe archeologiebeleid heeft vastgesteld; Onder het nieuwe beleid alleen nog onderzoek verricht hoeft te worden voor bodemingrepen in Selectiegebieden; De genoemde ingrepen en werkzaamheden voor een deel in een Selectiegebied zijn voorgenomen; De ingrepen niet onder het vrijstellingsbeleid vallen;
Wordt geadviseerd: Archeologisch vooronderzoek uit te voeren in die delen waar de verbreding is voorgenomen. Dit onderzoek bestaat normaliter uit meerdere fasen, te weten: Fase 1: een landschappelijke verkenning teneinde toereikend inzicht te krijgen in de opbouw, het reliëf en de gaafheid van het pleistocene dekzand, Oude Getijdenafzettingen en hieronder gelegen lagen; Fase 2: een karterend onderzoek teneinde aanwijzingen op te sporen voor steentijdvindplaatsen in de archeologisch relevant geachte lagen; Fase 3: een of meer waarderende onderzoeken teneinde aanvullende gegevens te verzamelen voor het vaststellen van de begrenzing, de diepteligging, de aard en de fysieke waarde (gaafheid en conservering) van de in eerdere fasen herkende archeologische steentijdvindplaatsen; Fase 4: een aanvullend onderzoek om te kunnen bepalen op welke wijze met de herkende archeologische resten omgegaan dient te worden teneinde deze veilig te stellen. Gezien de aard van de ingrepen wordt een investering in kenniswinst profijtelijker geacht, en meer in de geest van de ‘nieuwe’ archeologische monumentenzorg van Almere. Geadviseerd wordt om: Fase 1, de verkennende fase, te laten bestaan uit het ter plaatse van de verbredingen zetten van een raai handgutsboringen (diameter 3 cm) met tussen afstanden van 10 meter; deze gutsboringen reiken tot een diepte van ca. 1 tot 2 meter onder de top van de Oude getijdenafzettingen; de uitvoerende partij levert een senior prospector en zal bij het plaatsen van de gutsboringen te zijde worden gestaan door twee medewerkers van Bureau Archeologie & Monumentenzorg; deze seniorprospector brengt de gemeentelijke medewerkers de kneepjes van het beschrijven van de boorkernen bij; eventuele betredingslagen m.n. die welke rijk blijken aan houtskool worden bemonsterd (zie verder PvE); Fase 2: mogelijkheid a: indien in Fase 1 evidente archeologische indicatoren worden aangetroffen zal een karterend booronderzoek worden uitgevoerd teneinde inzicht te krijgen in de kwaliteit ervan, zoals verbreiding en begrenzing;; mogelijkheid b. als dergelijke aanwijzingen niet (voldoende) aanwezig zijn, een droge ontgraving en ontsluiting van de top van de te verstoren Oude Getijdenafzettingen en een fysisch geografische opname en beschrijving van het profiel. Voor deze mogelijke vervolgen kan een separaat PvE worden opgesteld. Alvorens enige bodemverstoring plaatsvindt, wordt het onderzoek uitgevoerd conform het bijgevoegde Programma van Eisen (PvE). Het terrein dient door de opdrachtgever toegankelijk te worden gemaakt om het booronderzoek en het daarop volgende veldonderzoek conform het gemeentelijke Programma van Eisen te kunnen uitvoeren. Gewezen wordt op het feit dat het booronderzoek uitgevoerd moet worden conform het vastgestelde gemeentelijke Programma van Eisen. Eventuele onvermijdbare afwijkingen van het PvE worden te allen tijde vooraf aan de gemeente Almere, dienst Maatschappelijke Ontwikkeling/Bureau Archeologie voorgelegd en schriftelijk overeengekomen. Niet aantoonbaar overeengekomen afwijkingen in producten worden niet door de Gemeente geaccepteerd voordat deze door, of op kosten van de opdrachtnemer gecorrigeerd zijn.
4
5
1. Administratieve gegevens plangebied
Uitvoeringsperiode Opdrachtgever Onderzoekskader Uitvoerder Bevoegd gezag Naam deskundige namens bevoegd gezag Gemeente Plaats Gebiedscode / Toponiem Oppervlakte plangebied Coördinaten
Beheer en plaats documentatie Landelijk registratienummer (CIS) Kadastrale gegevens (Brongegevens: Kadaster, Directie Oost/ Zwolle) Beheerder/eigenaar van de grond en/of contactpersoon
ISSN
2014 Gemeente Almere, Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO)/Stad/ / Bestaande Stad. 3Z6 Aanpassing Fluittocht Bureau Archeologie en Monumentenzorg, Dienst Stedelijke Ontwikkeling Gemeente Almere drs. W.J.H. Hogestijn, stadsarcheoloog Almere Almere Buiten 3Z6 / Fluittocht westzijde Circa 2200 m2 , noordelijke deel: 146.169/492.260 & 146.278/492.109 zuidelijke deel: 146.400/491.935 & 146.432/491.895. Bureau Archeologie & Monumentenzorg, Dienst Stedelijke Ontwikkeling 60862 AMR04 F 00904 (ged.) STAATSBOSBEHEER Binnensingel 3 7411 PL Deventer 1574-1168
2. Onderzoekskader 2.1 Afbakening project- en onderzoeksgebied . Het gebied waar de werkzaamheden zijn voorgenomen, is gelegen in Almere Buiten, deelgebied 3Z6 (zie Figuur 1 en 2). Het oppervlak van het te onderzoeken gebied is 2200 m2 groot. De werkzaamheden bestaan enerzijds uit het door baggeren op diepte brengen van de Fluittocht, en anderzijds uit graven met name aan de westelijke zijde om het wateroppervlak te verbreden. Bij het baggeren wordt slib verwijderd dat zich bevindt boven de oude waterbodem. In dit slib zijn geen in situ archeologische waarden aanwezig, zodat er vanuit archeologische optiek geen reden is om aan dat slib relevant geachte archeologische verwachtingen te koppelen. Dit houdt in dat er geen aanleiding is om in dat deel van het gebied voorafgaande aan de baggerwerkzaamheden archeologisch veldonderzoek uit te laten voeren. In het onderstaande wordt dan ook gefocust op de verbredingen voor zover die gelegen zijn binnen het onderzoeksplichtige gebied
6
Figuur 1: Ligging 3Z6 Fluittocht.
7
Figuur 2: Ligging projectgebied 3Z6 Fluittocht op detailniveau. De zwarte lijnen geven globaal het tracé aan waar de beoogde grondwerkzaamheden in en langs de Fluittocht zullen plaatsvinden en waar voorafgaand bodemonderzoek zal plaatsvinden. Licht roze zijn de Selectiegebieden aangeduid, in rood/lichtrood de behoudenswaardige vindplaatsen, en met groen de gebieden die zijn onderzocht en waar niet langer een onderzoeksplicht op rust. In de gele cirkel bevindt zich het in 2013 hervonden scheepswrak De Vliegende Hollander. 2.2 Huidige en toekomstige situatie van het plangebied Bij een veldinspectie bleek dat het terrein deels met bos is beplant maar dat daarvan aan de westzijde al een deel is gekapt (zie Figuur 5) en dat een groot deel van de met riet begroeide oevers is gemaaid. Het oppervlak aan de westzijde is doortrokken van diepe bandensporen, modder en bezaaid met takken, stammen en stronken (zie Figuur 3). Het verdient daarom aanbeveling om het terrein kort voor de uitvoering van het veldonderzoek te inspecteren op toegankelijkheid en begaanbaarheid. Een deel van de westelijke oeverzone bleek bij het veldbezoek niet gemaaid vanwege de aanwezigheid aldaar van een duidelijk zichtbare beverburcht (zie Figuur 4).
8
Figuur 3: Impressie van de westelijke oever van de Fluittocht. (d.d. 16 maart 2014)
Figuur 4: Talrijke kaalgevreten takken van de beverburcht op de westelijke niet gemaaide oever van de Fluittocht. (d.d. 16 maart 2014) In Figuur 2 is globaal aangegeven waar in het onderzoeksplichtige gebied de Fluittocht zal worden verbreed, nl. ter weerszijden van de genoemde beverburcht. Aan de oostzijde van de Fluittocht is een
9
bescheidener verbreding van het wateroppervlak beoogd, die niet in deze figuur is aangeduid. Het totale oppervlak van de graafwerkzaamheden ten behoeve van deze vergroting van het wateroppervlak bedraagt ca. 2200 m2. Met name de genoemde graafwerkzaamheden kunnen eventueel hoog in het profiel aanwezige archeologische waarden in het projectgebied aantasten en vernietigen.
Figuur 5: Huidige situatie plangebied 3Z6 Fluittocht (Almere Buiten) op een luchtfoto uit 2013. De vette zwarte lijnen geven globaal aan waar (binnen het onderzoeksplichtige gebied, aangeduid met een roze kleur) de verbreding van het wateroppervlak zal worden voorafgegaan door vooronderzoek. Buiten en direct grenzend aan het projectgebied (nl.aan de oostelijke zijde) komen kabels en leidingen voor ten behoeve van bijv. elektra en gas (zie Figuur 6). Echter, een Click melding zal sowieso moeten worden uitgevoerd door de opdrachtnemer.
10
Figuur 6: Kabels en leidingen. Aan de zijde waar de verbreding van de Fluittocht zal worden gerealiseerd, bevinden zich volgens deze gegevens geen elektrakabels in de ondergrond.
2.3 Doelstelling Onderhavig archeologisch onderzoek is, conform landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid (zie paragraaf 3), nodig in verband met de beoogde toekomstige inrichting en de daaraan voorafgaande grondwerkzaamheden die eventueel aanwezige archeologische waarden in het projectgebied zouden kunnen aantasten en vernietigen. Het doel van het bureauonderzoek is een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel voor het projectgebied op te stellen door bekende en te verwachten archeologische waarden en andere voor het onderzoek relevante gegevens te inventariseren. Aan de hand hiervan wordt bepaald of en wat voor soort archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. 3. Beleidskader 3.1 Beleidskader De hoofdlijnen van het archeologiebeleid van de gemeente Almere zijn beschreven in De schatkamer van Almere. Beleidsnota Archeologische Monumentenzorg Gemeente Almere 2001-2005 (vastgesteld
11
in september 2001). Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van de Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 vastgesteld alsmede de Archeologieverordening en de Toelichting hierop. Al eerder stelden B&W de Archeologische Beleidskaart Almere (versie 8 juli 2009) vast. De Archeologieverordening is op 12 juli 2009 in werking getreden. Het beleid uit de Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 is eveneens vanaf 12 juli 2009 van kracht. Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 De Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 is het vervolg op de nota De Schatkamer van Almere. Beleidsnota Archeologische Monumentenzorg Gemeente Almere 2001-2005 (vastgesteld in 2001). De Nota Archeologische Monumentenzorg 2009 bestaat uit twee delen: deel 1 over het Selectiebeleid archeologie 2008-2012 en deel 2 over het Programma Publiekbereik Archeologie. Samenvattend is de strekking van de nota dat in de periode 2009-2012 het selectiebeleid zich zal richten op minder archeologische vindplaatsen dan vroeger selecteren voor behoud en het verrichten van minder onderzoek, maar wel van betere kwaliteit. Tot nu toe werd ca. 45% van een groot plangebied onderzocht; deze proportie zal vergroot worden, dan wel het onderzoek worden geïntensiveerd om in de afgelopen jaren ontstane tekorten aan behoudenswaardige vindplaatsen in te lopen. De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan drie condities is voldaan: 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter en 2. het plangebied betreft een terrein dat niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen en 3. het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm. Archeologische Beleidskaart Almere Bij de nota hoort de Archeologische Beleidskaart Almere 2009 (verder ABA genoemd). De inzet van beschikbare middelen ten behoeve van onderzoek zal gerichter geschieden door te focussen op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. Door deze stringentere selectie wordt in een kleiner oppervlak van de gemeente archeologisch vooronderzoek verplicht dan in de afgelopen jaren het geval is geweest. Projecten buiten de geselecteerde gebieden zijn wat archeologie betreft vergunningsvrij, behalve scheepswrakken. Binnenkort zal een pilot met betrekking tot het opsporen van scheepswrakken op het land worden plaatsvinden. Dit zal gefinancierd worden met gelden uit het Cultuurconvenant. Dit zal dan leiden tot een wijziging van het beleid. De onderzoeksplichtige gebieden, ook wel Selectiegebieden genaamd, staan aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Almere. Voor het projectgebied 3Z6 Fluittocht zijn deze aangegeven in Figuur 2. In dit gebied zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen bekend. Het gebied zelf is nog nooit onderzocht. In de directe omgeving zijn wel vindplaatsen bekend in het bijzonder ten westen ervan in een perceel aan de Groene Kadeweg (zie hieronder en Figuur 2). Bestemmingsplan Het plangebied is gelegen in de werkingssfeer van het bestemmingsplan “De Vaart IV” (BP 3Z03). In de planvoorschriften van dit bestemmingsplan is geen aanlegvergunningenstelsel opgenomen in het kader van de archeologische monumentenzorg. Ook kent het bestemmings-plan geen bestemming die ziet op de bescherming van archeologische waarden. Daarom geldt de Archeologieverordening en de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA). Archeologieverordening In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden waarbinnen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Voor de op de Archeologische Beleidskaart Almere aangeduide Selectiegebieden geldt een onderzoeksplicht.
12
Beide typen terreinen zijn aangeduid op de digitaal te raadplegen ABA (in Almere in Kaart). Binnen de genoemde gebieden zijn met enkele uitzonderingen, alle werkzaamheden / projecten archeologievergunningplichtig. De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico’s daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen Steentijdvindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit te behouden in situ. In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming. Tevens is in de Archeologieverordening opgenomen dat behoudenswaardige vindplaatsen altijd zullen worden behouden. De facto heeft de integrale afweging van belangen al vooraf plaatsgevonden, nl. door het besluit van de raad om (na een eerste en vlakdekkend landschappelijk gericht veldonderzoek) in de karterende fase van een (groter) plangebied slechts 45% te onderzoeken van elke archeologisch relevante laag. Hierdoor wordt het onderzoek ruimtelijk beperkt, wordt ca. 55% van het aanwezige bodemarchief niet opgespoord en dus ook niet behouden, en worden de kosten sterk beheerst. In de Beleidsnota Archeologische Monumentenzorg is bovendien vastgelegd dat behoudenswaardige vindplaatsen ingepast, herkenbaar en beleefbaar ingericht en langdurig gemonitord zullen worden. Ten slotte mag de grond waarin de vindplaats is gelegen, niet worden uitgegeven (indien deze in gemeentelijk eigendom is).
3.2. Risico’s Met de thans beschikbare technieken is het niet mogelijk om op het droge scheeps- en vliegtuigwrakken en scheepsladingen op te sporen. Dergelijke resten kunnen bij de uitvoering van de graafwerkzaamheden worden ontdekt. In dat geval dienen de werkzaamheden ter plekke onmiddellijk te worden gestaakt, en de stadsarcheoloog te worden geïnformeerd. Deze zal al dan niet daarin bijgestaan door externe deskundigen aangeven hoe met de resten wordt omgegaan. Dergelijke toevalsvondsten kunnen verschillende consequenties hebben, en die variëren van enige plaatselijke vertraging van de graafwerkzaamheden (en doorgaan op een andere lokatie), tot nader onderzoek en planaanpassing met beheer- en behoudsmaatregelen. Geadviseerd is om Fase 1 uit te voeren met gutsboringen om de 10 meter en bij navolging daarvan wordt de kans wel wat kleiner geacht dat later bij de graafwerkzaamheden ‘onverwacht’ een groter scheepswrak wordt aangetroffen. Echter, vooral de ontdekkings- en onderzoeksgeschiedenis van De Vliegende Hollander bij de Groene Kadeweg, laat zien dat het uitermate makkelijk is om een bekend scheepswrak bij bodemonderzoek dmv boringen en sonderingen ‘te missen’.
4. Bureauonderzoek: inventarisatie archeologische gegevens 4.1 Inleiding In het kader van de ruimtelijke planvorming is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, om bekende en te verwachten archeologische waarden en andere voor het onderzoek relevante gegevens te inventariseren en vervolgstappen te bepalen. Dit onderzoek is uitgevoerd door de gemeente Almere in juni 2009 conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.1. Bij het bureauonderzoek is het eerder gedefinieerde onderzoeksgebied betrokken (zie paragraaf 2.1). De resultaten van dat bureauonderzoek staan hieronder beschreven. 4.2 De (pre-)historische situatie en mogelijke verstoringen Het archeologisch erfgoed van de gemeente Almere omvat steentijdvindplaatsen en scheepswrakken uit de Late-Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. In de Steentijd werd het grondgebied van Almere, evenals de rest van de provincie Flevoland, door groepen jagers-verzamelaars geëxploiteerd. De resten hiervan, bijvoorbeeld in de vorm van kampementen en grafvelden, bevinden zich onder andere in de
13
top van het dekzand. Dergelijke archeologische waarden, kunnen zich ook ondieper in de Oude Getijdeafzettingen bevinden. De scheepswrakken liggen in de jongere afzettingen boven het dekzand (namelijk in de Almereafzettingen en Zuiderzee-afzettingen) en liggen dus veelal dichter onder het maaiveld. Met de inpoldering in de vorige eeuw is het gebied van Almere weer drooggevallen (1968). Rond 1985 is de Groene Kadeweg aangelegd, en rond 1995 is het huidige bos aangeplant. Bij de eerste grondwerkzaamheden is ook een begreppeling aangebracht ten behoeve van de drainage. In Figuur 7 is te zien dat deze drainagegreppels aan het huidige maaiveld door zetting en inklinking nog zichtbaar zijn en dat de sporen daarvan exact in het verlengde aan weerszijden van de vaart aanwezig zijn. Dat deze greppelsporen exact in elkaars verlengde liggen duidt er mogelijk op dat de greppels zijn aangelegd vóór de realisatie van deze vaart.
Figuur 7: In verschillende kleuren is de hoogteligging van het oppervlak aangegeven(groen = hoog en, rood= laag (voorlopige AHN 2 analyse door W. Smith). Duidelijk te zien zijn de depressies (noordwest-zuidoost georienteerd) die de ligging aangeven van de drainagegreppels. Met de twee blauwe stippellijnen is aangegeven dat deze depressies aan weerszijden van de vaart exact in elkaars verlengde liggen.
4.3 Bekende archeologische waarden en onderzoeksmeldingen Voor de bureau-inventarisatie van bekende archeologische waarden en onderzoeksmeldingen wordt normaliter het ARCHeologisch InformatieSysteem (ARCHIS) geraadpleegd, zo ook in dit geval. ARCHIS omvat onder andere de Archeologische MonumentenKaart (AMK) van Flevoland en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), i.e. de archeologische verwachtingenkaart. Naast informatie over archeologische terreinen en archeologische verwachtingen, omvat ARCHIS ook informatie over archeologische vondstmeldingen, archeologische waarnemingen, archeologische onderzoeksmeldingen en archeologische onderzoeken. Het totaal biedt inzicht in de archeologische status van het onderzoeksgebied.
14
In ARCHIS staan in een zone van 500 meter rondom het projectgebied de volgende onderzoeksmeldingen geregistreerd: 28.801, 29.445, 29.547, 30.496, 31.067, 31.795, 34.295, 38.355, 39.304, 40.116, 41.094, 45.3891, 45.523, 47.820, 48.603, 53.098, 54.921, 56.279, 56.762 en 57.378. Daarnaast staan nog de volgende waarnemingsnummers geregistreerd: 48.764, 55.205, 421410 (onderzoeksmelding 19.543), 42.8289 (vondstmeldingsnummer 411431; onderzoeksmelding 25.008), 428291(vondstmeldingsnummer 4114328 & 417898; onderzoeksmelding 25008 & 42979), 429620 (vondstmeldingsnummer 416244 en onderzoeksmelding 35991), 437320 (vondstmeldingsnummer 422221 en onderzoeksmelding 54921), 438345 (vondstmeldingsnummer 422833, onderzzoeksmelding 57378), 438347 (vondstmeldingsnummer 422835 en onderzoeksmelding 39304) en 438351 (vondstmeldingsnummer 422838 en onderzoeksmelding 48603). Enkele van deze meldingen zullen in het onderstaande kort worden toegelicht Onder onderzoeksmelding 19.543 staat een in 2006 door RAAP Archeologisch Adviesbureau ten behoeve van bouwwerkzaamheden uitgevoerd booronderzoek geregistreerd aan de Groene Kadeweg. Bij dat onderzoek zijn op een aantal lichte verhogingen van het dekzandoppervlak fragmenten bewerkt vuursteen aangetroffen en fragmenten van verkoolde hazelnootdoppen. Deze resten dateren uit het Mesolithicum en bleken zodanig goed bewaard dat deze terreinen zullen worden gevrijwaard van bebouwing en te zijner tijd op een herkenbare en beleefbare wijze zullen worden ingericht. Waarnemingsnummer 437320 heeft betrekking op het scheepswrak De Vliegende Hollander. Dit wrak, dat sinds de aanvankelijke ontdekking in 1977 niet meer was teruggevonden, kon uiteindelijk in december 2012 worden gelokaliseerd. In 2013 is er een kleinschalige waardestellend onderzoek uitgevoerd waarbij is vastgesteld dat dit schip van kiel tot reling goed bewaard is gebleven. Het dateert op basis van de stratigrafie en een dendrochronologische analyse zeker van voor 1600 AD. Waarnemingsnummer 55.205 betreft gegevens van hout afkomstig van een scheepswrak uit de late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd gelegen op het toponiem Grote Vaartweg (kavel C3). Het wrak is in 1977 verkend. Het schip komt voor nader onderzoek in aanmerking. AMK 2006 In het kader van het schrijven van het voorliggende PvE met bureau-onderzoek is de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) 2006 geraadpleegd. Hierop staan binnen het projectgebied 3Z6 Fluittocht of aangrenzend daaraan, geen terreinen met een archeologische status weergegeven.
4.4 Archeologische verwachting IKAW De IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) is een archeologische verwachtingenkaart die op basis van kenmerken van de ondergrond, zoals bodemtype, bodemopbouw en bodemreliëf, een uitspraak doet over de kans op het aantreffen van archeologische waarden. Op grond daarvan geldt voor het projectgebied een lage trefkans. Zie figuur 10 met een uitsnede uit deze kaart. De trefkans met betrekking tot scheepswrakken is onbekend, deze kunnen en worden immers in het gehele voormalige Zuiderzeegebied aangetroffen. Bij een recente uitvoerige evaluatie van de IKAW 2.1 is overigens vastgesteld dat deze verwachtingenkaart voor Almere niets toevoegt aan het toeval. De resultaten van het veldonderzoek in Almere bieden geen enkele onderbouwing van de relevantie van de zonering op de IKAW 2. Deze zonering zou duiden op verschillen in frequenties van vindplaatsen, en in de karakteristieken van de aanwezige archeologisch resten (met name omvang van vindplaatsen, dichtheden in vuursteen en de ouderdom).
15
Figuur 8: De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW, geraadpleegd op 18 maart 2014)) in het gebied rondom de Fluittocht. Voor de Fluittocht en de directe omgeving daarvan geldt vooral een lage trefkans op archeologische resten. In het meest noordelijke deel zou een middelhoge trefkans aanwezig zijn
Een belangrijke reden voor de irrelevantie van de IKAW 2.1 voor dit deel van Flevoland is dat deze grotendeels gebaseerd is op een gering aantal boringen, destijds geplaatst door de voormalige Rijksdienst IJsselmeerPolders (RIJP). Van de boringen die de RIJP heeft gezet, reikt gemiddeld slechts circa 1 boring per 5 hectare tot in de top van het dekzand (i.e. van de matig diepe boringen). Hierdoor zijn vooral grotere dekzandkoppen en dekzandruggen in de RIJP-boringen oververtegenwoordigd. De vroegere bewoners van Almere bewoonden echter niet uitsluitend de grote zandkoppen, maar ook de veel kleinere kopjes. Dergelijke kleine kopjes zijn niet op de IKAW aangegeven, simpelweg omdat ze niet zijn herkend in het zeer grofmazige boorgrid. Het doel van dat booronderzoek was destijds overigens ook nadrukkelijk niet archeologisch, of palaeogeografisch van aard. Indien deze IKAW gebruikt zou worden als een selectie-instrument, dan heeft dat al te snel tot resultaat dat uiteindelijk een niet-representatieve populatie van archeologische vindplaatsen ontdekt zal worden, en behouden kan worden voor onderzoek in de toekomst. Het gebruik van een dergelijk selectief instrument strookt niet met het vigerende, en ook niet met het nieuwe archeologische selectiebeleid van de gemeente Almere. RIJPkaart diepteliggging van de top van het pleistocene dekzand In Almere In Kaart (AIK) is met hoogtelijnen het oppervlak van de top van het pleistocene dekzand (Formatie van Twente, Laagpakket van Wierden) ten opzichte van het NAP weergegeven. Een uitsnede daarvan is verwerkt in Figuur 10. Deze RIJP hoogtelijnenkaart is gebaseerd op de digitale boorgegevens van de voormalige Rijksdienst IJsselmeerPolders (RIJP), aangevuld met een aantal sonderinggegevens. Voor het plangebied zijn gegevens met betrekking tot de diepteligging en het
16
reliëf van het dekzand voorhanden. In het plangebied ligt het grootste deel van het dekzand op circa 9 tot 12 meter min NAP. De kaart is zoals hierboven al is aangegeven, onvoldoende gedetailleerd voor betrouwbare informatie op lokaal niveau over de diepteligging en het reliëf van het dekzand. Dit hangt samen met de geringe dichtheid aan boringen en sonderingen waarop de kaart is gebaseerd. De grote lijnen zijn overigens wel helder. Ten oosten en net aan de noodzijde bevinden zich geulen die zich diep hebben ingesneden in de top van het dekzand. In deze dalen stroomde in de steentijd verschillende waterlopen, die deel uitmaakten van het stroomgebied van de Eem.
4.5 Gegevens uit overig onderzoek Uit onderzoek dat sinds 2000 in Almere is uitgevoerd, is vast komen te staan dat de uitgangspunten op basis waarvan de IKAW is opgesteld voor de Almeerse archeologische situatie nauwelijks relevant kunnen worden genoemd. Uit onderzoek is ook duidelijk geworden dat er in het stroomgebied van de Eem en haar zijarmen uit klei opgebouwde oeverwallen aanwezig zijn. Op goed ontwikkelde oeverwallen in het juist ten noorden van het Eemstroomgebied gelegen stroomgebied van de IJssel en Overijsselsche Vecht, zijn nederzettingen van de Swifterbantcultuur bekend. Daarom kunnen ook in het Eemstroomgebied op oeverwallen in het projectgebied resten van vroegere bewoning aanwezig zijn (zie Figuur 10). Gezien onder andere de diepteligging van de oudste bekende oevers, is het niet ondenkbaar dat een deel daarvan en van de daarin besloten archeologische resten, zelfs uit het Mesolithicum kan dateren.
Figuur 9: De ligging van de Eemdelta ten opzichte van het plangebied 3Z6 Dierentehuis Groene Kadeweg.
17
Het voorkomen van dergelijke oeverwallen is in dit deel van Flevoland ruimtelijk gezien waarschijnlijk frequenter dan we op basis van het eerder beschikbare kaartmateriaal konden vermoeden. Een recent gestarte analyse van gedetailleerde hoogtemetingen van het oppervlak (Aktueel Hoogtebestand Nederland 2, verder AHN) heeft laten zien dat er meer aan de hand is. In Figuur 9 is slechts een globale indruk van de grootste en meest in het oog springende waterlopen weergegeven. Aan het huidige oppervlak van Almere tekent zich op basis van die AHN analyse een myriade af van oude waterlopen met aan weerszijden oeverwallen. Oude geulen van enkele tientallen meters breed tot hooguit een paar meter. Vermoed wordt dat deze nu aan het oppervlak ‘zichtbare’ waterlopen zich hoog in het profiel van de Oude Getijden Afzettingen bevinden. We krijgen nu een eerste maar betere indruk van hetgeen van erosie gespaard is gebleven uit de hoogste en dus relatief jongste delen van de Oude Getijden Afzettingen. Eventueel dieper onder de top van de Oude Getijden Afzettingen bewaard gebleven oeverwallen – en die dus ouder zijn – zijn overigens zelden aan het huidige oppervlak middels de AHN 2 herkend. In en buiten het plangebied komen Oude Getijde Afzettingen voor en dus misschien ook oeverwallen. Aan de Oude Getijde Afzettingen en dan met name de oeverwallen, moet op basis van onderzoek elders in de provincie in principe een hoge archeologische verwachting worden toegekend. Deze afzettingen bestaan voor een groot deel uit op wadplaten en rietgorzen onder water afgezette meer of minder zandige kleien, en meer of minder gerijpt. In het door RAAP Archeologisch Adviesbureau uitgevoerde booronderzoek aan de Groene Kadeweg (zie RAAP-rapport 547) is een pakket lichtgrijze tot blauwgrijze, matig zware tot zware klei aangetroffen. De top van deze afzettingen bevindt zich op gemiddeld 3,0 meter min maaiveld (hoogste waarneming 1,95 meter min maaiveld). Dit pakket behoort tot de Oude Getijde Afzettingen. De relatief hoge ligging van de top van de Oude Getijde Afzettingen zou het gevolg kunnen zijn van een net buiten dat onderzoeksgebied gelegen restgeul met oeverwal. Bij de AHN 2 analyse is een dergelijke geul overigens niet herkend (zie ook Figuur 10)De in het onderzoek aan de nabij gelegen Groene Kadeweg aangetroffen afzettingen zijn (door RAAP) geïnterpreteerd als de komkleifaciës van de Oude Getijde Afzettingen. Op grond van de in de boringen vrijwel altijd aanwezige riet- en plantenresten zijn de meeste afzettingen als komkleien (rietgorzen) geïnterpreteerd. Geul- en oeverafzettingen zijn in de boringen (binnen 3,0 meter min maaiveld) niet aangetroffen. De aanwezigheid van dergelijke geulen net buiten het onderzoeksgebied blijkt uit Menke e.a. (1998: fig. 3.5; zie Figuur 9)). Daarop staan een smalle geul ten westen en een wat grotere geul ten noordoosten van het onderzochte gebied aangegeven. In Figuur 11a en 11b is het verloop van een aantal geulen en oevers aangegeven zoals deze zich aan het oppervlak aftekenen volgens de AHN 2. In het zuidelijke deel is een smalle geul herkend die wellicht doorloopt tot in het uiterste zuiden van het onderzoeksplichtige gebied.
18
Figuur 10. Op een topografische ondergrond is (op basis van een voorlopige AHN 2 analyse door W. Smith) het verloop van een aantal waterlopen met begeleidende oeverwallen aangegeven zoals die vermoedelijk aanwezig zijn in de top van de Oude Getijdenafzettingen. Tevens zijn enkele hoogten en laagten van de top van het dekzand weergegeven, en de locaties van de beschreven RIJP-boringen.
19
Figuur 11a: Op een topografische ondergrond in combinatie met een uitsnede van de ABA zijn de hoogteverschillen van het gebied in verschillende kleurklassen geprojecteerd.
Figuur 11b: Als op Figuur 11a maar nu met bluawe lijnen aangegeven waar de reliëfverschillen waarschijnlijk oude waterlopen en oeverwallen aanduiden die zich bevinden in de Oude Getijden Afzettingen.
20
Zeer nabij het projectgebied zijn in het verleden boringen geplaatst vanwege de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (zie Figuur 10). Ter plekke van boring 492-146-26 (geplaatst in 1977) bevond het maaiveld zich op een hoogte van 4.10 m min NAP. De huidige maaiveldhoogte ter plaatse is 4.88 m min NAP. De top van de Oude Getijden Afzettingen is destijds vastgesteld op ca. 6.75 m min NAP. Ter plekke van boring 492-146-02 (geplaatst in 1975) bevond het maaiveld zich op een hoogte van ca. 3.90 m min NAP. Tegenwoordig bevindt zich het maaiveld ter plekke van die boring op 4.65 m min NAP. De top van de Oude Getijden Afzettingen is destijds vastgesteld op een hoogte van 6.5 m min NAP. Ter plekke van boring 492-146-03 (geplaatst in 1975) bevond het maaiveld zich op een hoogte van 3.90 m min NAP. De huidige maaiveldhoogte bedraagt 4.79 m min NAP. De top van de Oude Getijden Afzettingen is destijds vastgesteld op een diepte van 6.90 m min NAP. Op basis van deze RIJP boringen bevond de top van de Oude Getijden Afzettingen zich midden jaren 70, zich ca. 2.65m, 2.60 en 3 meter onder het toenmalige maaiveld. Het maaiveld zelf is sindsdien gedaald, resp. met 0.78 m, 0.75 m en 0.89 m. Bij genoemde booronderzoek is vastgesteld dat de sedimenten boven de Oude Getijden Afzettingen bestaan (bestonden?) uit ondermeer Flevodetritus. Ook zijn er Almere- en Zuiderzeeafzettingen herkend. De sedimenten boven de Oude Getijden Afzettingen hebben sinds de drooglegging in aerobe omstandigheden boven het grondwater gelegen, terwijl de oudere sedimeten zoals de Oude Getijden Afzettingen vooral anaeroob en onder het grondwater zijn gelegen. De Flevodetritus bestaat uit vooral fijn plantaardig materiaal, en deze component is sterk gevoelig voor oxidatie. De jonge Almereafzettingen bestaan voor een groter deel dan de detritus uit een minerale component maar bevatten ook een organische component, die bevattelijk is voor oxidatie. Het gevolg van oxidatie (veroorzaakt door de ontwateringen sinds de drooglegging) is volumeverlies van het sediment, en dus maaivelddaling. De verwachting is dat de klink en zetting sinds midden jaren-70 vooral heeft plaats gehad in de sedimenten die gesitueerd zijn boven het grondwater, dat wil zeggen in de Almereafzettingen en in de Flevodetritus. In de Zuiderzeeafzettingen wordt weinig volume verlies door oxidatie van plantaardige resten verwacht simpelweg omdat daarin sowieso al weinig plantenresten aanwezig waren. De verwachting is ook dat de top van de Oude GetijdenAfzettingen, min of meer op dezelfde hoogte is gelegen als in de jaren-70. Het maaiveld is die top in de afgelopen 30 jaar genaderd tot op ca. 1.90 m. Omdat er slechts 1 boring is geplaatst op korte afstand van de Fluittocht is er niets te zeggen over de aan- of afwezigheid van oeverwallen in het projectgebied. Gezien de aanwezigheid van een geul (mogelijk vertakkend?) ten noorden van de Fluittocht (zie fig. 13) kan niet worden uitgesloten dat deze zich ook zuidelijker dus verder in de Fluittocht hebben voortgezet en deze hebben doorkruist. Deze geulen staan overigens haaks op de ‘waterlopen’ die aan het huidige oppervlak waarneembaar zijn. Het vermoeden is dan ook dat deze geulen ouder zijn dan de AHN 2 geulen. Het verschil in oriëntatie duidt op (minstens) een mogelijke wijziging in het afwateringsregime van het gebied Samenvattend. De beoogde grondwerkzaamheden ten dienste van de verbreding van het wateroppervlak kunnen de hogere delen van de Oude Getijden Afzettingen raken, en daardoor de eventueel daarin aanwezige archeologische resten beschadigen en vernietigen. 4.6 Gespecificeerd verwachtingsmodel Op basis van het voorliggende bureauonderzoek kan worden gesteld dat in het hele plangebied prehistorische nederzettingsresten aanwezig kunnen zijn op plaatsen waar de top van het dekzand intact is en in de Oude Getijden Afzettingen (oeverwallen). Gezien de hoogteligging van het dekzand van 9 tot 12 of meer meter min NAP, de hoogteligging van de Oude Getijdenafzettingen van 5 tot 8 meter min NAP en de relatieve zeespiegelstijging zullen eventueel aanwezige archeologische resten een leeftijd hebben van voor circa 6.300 voor Chr. (archeologische resten in het dekzand) en ouder dan circa 3.800 v. Chr. (archeologische resten in/op de Oude Getijdenafzettingen). Dit betekent dat zij zullen dateren uit de Midden-Steentijd (Mesolithicum / circa 8.800 – 5.300 voor Chr.) (dekzand) en Jonge Steentijd (Neolithicum / circa 5.300-2.000 v. Chr). Vindplaatsen zijn eveneens te verwachten in bodemlagen die verband houden met de Bølling en Allerød interstadialen, zoals veen (sterk samengedrukt) en de ‘Laag
21
van Usselo’. Ook in het Jong Dekzand 1 (Vroege Dryas stadiaal) en Jong Dekzand 2 (Late Dryas stadiaal) kunnen dergelijke vindplaatsen worden verwacht. Daarnaast kunnen in de jongere afzettingen, zoals detritus, Sloef-/Almere- en Zuiderzeeafzettingen in het projectgebied scheepswrakken, scheepsonderdelen en scheepsladingen of delen hiervan verwacht worden. Voor wat betreft complextypen, kunnen visweersystemen en rituele deposities verwacht worden in natte landschappelijke zones zoals die aanwezig waren ten tijde van de vorming van de Oude Getijden Afzettingen. Deze zijn echter niet of nauwelijks traceerbaar bij booronderzoek. De onderzoekservaringen in Flevoland geven aan dat deze vooral kunnen worden aangetroffen bij open ontsluitingen. Vindplaatsen uit de Steentijd zullen bij het Inventariserend Veld Onderzoek (IVO) herkend kunnen worden door de aanwezigheid van vooral (bewerkt) vuursteen en -bewerkingsafval, aardewerkscherven, andere steensoorten (bijv. graniet, zandsteen, kwartsitische zandsteen), fragmenten van verkoolde hazelnootdoppen, (verbrand) (vis-)bot, opvallende hoeveelheden houtskool en oker. Aan de flanken van vindplaatsen kunnen in holocene afzettingen, met name veen en detritus, archeologische resten aanwezig zijn. 4.7 Samenvatting en conclusie bureauonderzoek en advies vervolgonderzoek De vigerende wettelijke en beleidsmatige kaders in ogenschouw nemende en overwegende dat: In het plangebied geen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden en het bodemarchief in het plangebied intact is; In het plangebied zeker drie niveaus aanwezig zijn, waarin prehistorische resten bewaard kunnen zijn gebleven, namelijk: 1. de Oude Getijdenafzettingen; 2. de top van het dekzand; 3. hieronder gelegen lagen (Bølling / Allerød / Kreftenheye formatie) De voorgenomen ingrepen de eventueel aanwezige archeologische resten kunnen beschadigen, onbereikbaar maken en/of kunnen vernietigen; Er nog geen effectieve mogelijkheden voorhanden zijn om naar scheepsresten en scheepsladingen te zoeken; In het vigerend bestemmingsplan De Vaart IV geen voorschriften inzake archeologische monumentenzorg zijn opgenomen en dat daarom hier de Archeologieverordening en Archeologische Beleidskaart Almere van kracht zijn; De raad van Almere op 18 juni 2009 het nieuwe archeologiebeleid heeft vastgesteld; Onder het nieuwe beleid alleen nog onderzoek verricht hoeft te worden voor bodemingrepen in Selectiegebieden; Het plangebied voor een groot deel in een Selectiegebied is gelegen; Nog niet door verzoeker is aangetoond dat de ingreep valt onder het vrijstellingsbeleid; Wordt geadviseerd: Archeologisch vooronderzoek uit te voeren in de twee Selectiegebieden waar de bouw van het dierentehuis incl. parkeerplaatsen, het rooien van bos en de aanleg van afrastering / hekken zal plaatsvinden. Dit kan bestaan uit meerdere fasen, te weten: Fase 1: te laten bestaan uit het ter plaatse van de verbredingen zetten van een lange (ca. 200 meter) en een korte raai (ca. 50 meter) handgutsboringen (diameter 3 cm) met tussen afstanden van 10 meter; deze gutsboringen reiken tot een diepte van ca. 1 tot 2 meter onder de top van de Oude Getijden Afzettingen; de uitvoerende partij levert een met deze regio zeer bekende en ervaren senior prospector (fysisch geograaf) en zal bij het plaatsen van de gutsboringen ter zijde worden gestaan door twee medewerkers van Bureau Archeologie & Monumentenzorg; deze senior-prospector brengt de gemeentelijke medewerkers de kneepjes van het beschrijven van de boorkernen bij; eventuele betredingslagen m.n. die welke rijk blijken aan houtskool worden bemonsterd (zie verder PvE);
22
Fase 2: mogelijkheid a: indien in Fase 1 evidente archeologische indicatoren worden aangetroffen zal een karterend booronderzoek worden uitgevoerd teneinde inzicht te krijgen in de kwaliteit ervan, zoals verbreiding en begrenzing; mogelijkheid b. als dergelijke aanwijzingen niet (voldoende) aanwezig zijn, een droge ontgraving en ontsluiting van de top van de te verstoren Oude Getijdenafzettingen en een fysisch geografische opname en beschrijving van het profiel.
Uit Fase 1 zal moeten blijken of vervolgonderzoek (Fase 2) noodzakelijk is en welke vorm dit gaat krijgen. Indien er vervolgonderzoek noodzakelijk is, zal de precieze locatie daarvan nader worden gedefinieerd door Bureau Archeologie, op basis van de resultaten van het booronderzoek van de voorafgaande fase. Met een keuze voor het voorgestelde vooronderzoek zijn de onderzoekskosten bescheiden. Een consequentie ervan is overigens dat het onderzochte areaal aangemerkt blijft op de Archeologische Beleidskaart Almere met een onderzoeksplicht. Immers, de dieper gelegen afzettingen zijn bij deze variant niet onderzocht. Een andere mogelijke onderzoekswijze is om in Fase 1 en daaropvolgende fase machinaal tot in het dekzand te boren. Dit onderzoek is tijdrovender, arbeidsintensiever en dus (ten opzichte van de eerstgenoemde variant duurder. Vanwege de te verwachten kenniswinst en omdat het hier gaat om een relatief smal maar langgerekt trace wordt geadviseerd om te kiezen voor variant 1. Het onderzoek wordt uitgevoerd conform het bijgevoegde Programma van Eisen (PvE), alvorens enige bodemverstoring plaatsvindt; Het terrein dient door de opdrachtgever toegankelijk te worden gemaakt om het booronderzoek conform het gemeentelijke Programma van Eisen te kunnen uitvoeren. Eventuele onvermijdbare afwijkingen van het PvE worden te allen tijde vooraf aan de gemeente Almere, dienst Maatschappelijke Ontwikkeling/Bureau Archeologie voorgelegd en schriftelijk overeengekomen. Niet aantoonbaar overeengekomen afwijkingen in producten worden niet geaccepteerd voordat deze door, of op kosten van, de opdrachtnemer gecorrigeerd zijn. Geraadpleegde literatuur Borsboom, A.J.; D.C.M.. Raemaekers, Plangebied Groene Kadeweg, gemeente Almere; een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI-1). RAAP-rapport 547. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam, 2000 Gemeente Almere, november 2001. Beleidsnota voor de Archeologische Monumentenzorg 2001-2005; De Schatkamer van Almere. Almere, 2001. Gemeente Almere, Bureau Archeologie. Nota Archeologische Monumentenzorg 2009. Almere, 2009. Gotjé, W. De Holocene laagveenontwikkeling in de randzone van de Nederlandse kustvlakte (Noordoostpolder). Academisch proefschrift. Amsterdam, 1993. Menke, U.; E. van de Laar & G. Lenselink (red). De Geologie en Bodem van Zuidelijk Flevoland. Flevobericht nr. 415. Uitgave van Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directie IJsselmeergebied, Lelystad, 1998. Provincie Flevoland, vastgesteld 7 juli 2005. Raakvlakken Cultuurbeleid Provincie Flevoland 20052008. Lelystad, 2005.
23
Rijksdienst voor de Monumentenzorg en Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Missie, visie en strategie. Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten. Amersfoort, 2005.
24
Bijlage 1: Programma van eisen vooronderzoek Fase 1 en 2 Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Bureau archeologie Programma van Eisen (PvE) voor archeologisch vooronderzoek Opgesteld door:
drs.W.J.H.Hogestijn FIAT drs. W.J.H. Hogestijn Datum: 17 maart 2014 Geldigheidsduur: 12 maanden na vaststelling PvE Bijlage bij offerteaanvraag archeologisch inventariserend onderzoek Bijlage: Kaart plan- en onderzoeksgebied
Plangebied:
3Z6 Verbreding Fluittocht (Almere Buiten)
Deelgebied(en): Omvang te onderzoeken gebied in m2: Ten behoeve van*:
Het gaat om onderzoeksfase*:
X
circa 2200 m2
Bestemmingsplan Tijdelijke ontheffing ex artikel 3.22 Wro Ontheffing ex artikel 3.23 Wro Gemeentelijk projectbesluit ex artikel 3.10 Wro Provinciaal projectbesluit / inpassingsplan ex artikel 3.27 Wro Rijksprojectbesluit / inpassingsplan ex artikel 3.28 Wro X anders, namelijk: werkzaamheden bestaande uit graafwerkzaamheden waarvoor een omgevings- en een Archeologievergunning noodzakelijk zijn
Verkennend onderzoek (fase 1)
25
Doelstelling De gemeente streeft naar het behoud van een representatief deel van haar behoudenswaardige archeologisch erfgoed in situ door middel van planinpassing, waar nodig aangevuld met andere maatregelen. Om dit te kunnen realiseren laat de gemeente in geval van ruimtelijke ontwikkelingen tijdig archeologische waarden in kaart brengen. Het gaat met name om in principe behoudenswaardige archeologische vindplaatsen van (inter-)nationaal belang, te weten steentijdvindplaatsen en scheepswrakken uit historische tijden. In Almere zijn de steentijdvindplaatsen te verwachten op en in het pleistocene oppervlak waarvan de top in het algemeen op een diepte van minimaal 2 meter ten opzichte van het maaiveld ligt (meer in het bijzonder: de Oude Getijdenafzettingen, de top van het dekzand en hieronder gelegen lagen (Bølling / Allerød / Kreftenheye formatie)). Zie voor nadere bodemkundige, paleogeografische, -morfologische en fysisch geografische informatie, het bureauonderzoek. In het bureauonderzoek is ondermeer het onderstaande gesteld: De vigerende wettelijke en beleidsmatige kaders in ogenschouw nemende en overwegende dat: In het plangebied geen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden en het bodemarchief in het plangebied intact is; In het plangebied zeker drie niveaus aanwezig zijn, waarin prehistorische resten bewaard kunnen zijn gebleven, namelijk: 1. de Oude Getijdenafzettingen; 4. de top van het dekzand; 5. hieronder gelegen lagen (Bølling / Allerød / Kreftenheye formatie) De voorgenomen ingrepen de eventueel aanwezige archeologische resten kunnen beschadigen, onbereikbaar maken en/of kunnen vernietigen, met name die gesitueerd kunnen zijn in de top van de Oude Getijdenafzettingen; Er nog geen effectieve mogelijkheden voorhanden zijn om naar scheepsresten en scheepsladingen te zoeken in de afzettingen die gelegen zijn boven de top van de Oude Getijdenafzettingen; In het vigerend bestemmingsplan De Vaart IV geen voorschriften inzake archeologische monumentenzorg zijn opgenomen en dat daarom hier de Archeologieverordening en de Archeologische Beleidskaart Almere van kracht zijn; De raad van Almere op 18 juni 2009 het nieuwe archeologiebeleid heeft vastgesteld; Onder het nieuwe beleid alleen nog onderzoek verricht hoeft te worden voor bodemingrepen in Selectiegebieden; Het projectgebied voor een groot deel in een Selectiegebied is gelegen; De ingreep niet valt onder het vrijstellingsbeleid; Wordt geadviseerd: Archeologisch vooronderzoek uit te voeren in het deel waar beoogd is de oevers te verbreden voor zover gelegen binnen het selectiegebied Dit vooronderzoek bestaat (aanvankelijk) uit : Fase 1: een landschappelijke verkenning teneinde toereikend inzicht te krijgen in de opbouw, het reliëf en de gaafheid van de top van de Oude Getijdenafzettingen, en de eventuele aanwezigheid daarin van prehistorische activiteiten zoals die zich bijvoorbeeld door vondsten en houtskool(stof) kunnen verraden; Fase 2: naar aanleiding van de resultaten van de eerste fase wordt besloten of en zo ja, op welke wijze de volgende onderzoeksfase vorm zal krijgen. Dit kan bestaan uit mechanisch booronderzoek of uit het documenteren van een droge ontsluiting van de meest belangrijke profielen. Uit het onderzoek van Fase 1 zal dus blijken of en wat voor vervolgonderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is, wordt het onderzoeksgebied waar vervolgonderzoek plaats zal vinden nader gedefinieerd door Bureau Archeologie op basis van de resultaten van het booronderzoek van de voorafgaande fase, en wordt daartoe een nader PvE opgesteld.
26
Het onderzoek wordt uitgevoerd conform het bijgevoegde Programma van Eisen (PvE), alvorens enige bodemverstoring plaatsvindt; Het terrein dient door de opdrachtgever toegankelijk te worden gemaakt om het mechanisch booronderzoek conform het gemeentelijke Programma van Eisen te kunnen uitvoeren. Gewezen wordt op het feit dat het booronderzoek uitgevoerd moet worden conform het gemeentelijke Programma van Eisen waarbij mechanisch booronderzoek in principe noodzakelijk is. Ook het aanhouden van het voorgeschreven boorgrid is van essentieel belang. Eventuele onvermijdbare afwijkingen van het PvE worden te allen tijde vooraf aan de gemeente Almere, dienst Maatschappelijke Ontwikkeling/Bureau Archeologie voorgelegd en schriftelijk overeengekomen. Niet aantoonbaar overeengekomen afwijkingen in producten worden niet geaccepteerd voordat deze door, of op kosten van, de opdrachtnemer gecorrigeerd zijn. Archeologisch relevante lagen kunnen voorkomen in de Oude Getijden Afzettingen (i.e. Oude Zeeklei Afzettingen / Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) op een diepte vanaf circa 1,5 m onder het maaiveld. Onderzoeksmethodiek Het archeologisch onderzoek dient aan te sluiten aan de KNA (3.1: processen VS01, VS03, VS05, VS06, DS01, DS02, DS03, DS05). Per onderzoeksfase zijn de eisen concreet: Verkennend onderzoek (fase 1) Het verkennend onderzoek heeft drie doelen: 1. Inzicht te krijgen in de opbouw, het reliëf en de gaafheid van de top van de Oude Getijdenafzettingen; 2. Inzicht te krijgen in de stratigrafie van de bovenliggende lagen; Inzicht te krijgen in de diepteligging, dikte en mate van rijping van de Oude Getijden Afzettingen. Het verkennend onderzoek dient te worden uitgevoerd in een raai met boorafstanden van maximaal 10 meter met handgutsen. Deze reiken tot minimaal 1,5 meter in de Oude Getijden Afzettingen. De noordelijke raai is ca. 200 meter lang en de zuidelijke circa 50 meter. De senior prospector wordt bijgestaan door twee nmedewerkers van de gemeente Almere en hij/zij begeleidt hen bij het beschrijven van de boringen. Voor een uitgebreide onderbouwing van het onderzoek wordt verwezen naar het Bureauonderzoek en het vigerend beleid van de gemeente. Van elke boring wordt de diepteligging van de top van de Oude Getijden Afzettingen ten opzichte van het maaiveld en NAP bepaald. Vergelijking van de thans gemeten afstanden tussen maaiveld en top van de Oude Getijden Afzettingen met die uit de jaren-70, geeft inzicht in de wijze waarop en mate waarin klink/oxidatie/zetting in dit gebied hebben plaats gehad. In dit kader wordt onder andere per boring de aard van de aangetroffen sedimenten beschreven. Aanvullend op het bovenstaande wordt de mate van rijping van de Oude Getijden Afzettingen beschreven, o.a. via het bepalen van het kalkgehalte en door knijpen. Er moet rekening gehouden worden met een mogelijke boordiepte tot ca. 4 meter onder het maaiveld. In de verslaglegging dient de opeenvolging sediment > proces > milieu > landschap > archeologische verwachting helder verwoord te worden. Let wel, wanneer verschillende veldtechnici worden ingezet is het zaak om regelmatig te ‘ijken’. Uw offerte heeft met name betrekking op Fase 1.
Karterend onderzoek (fase 2) 27
Het eventuele vervolgonderzoek kan bestaan uit het nader in kaart brengen van een mogelijk archeologisch relevante laag. Dit onderzoek kan bestaan uit het plaatsen van mechanische boringen, en dit kan nader door de gemeente worden aangegeven in een PvE. Dit onderzoek zal in overleg met de opdrachtgever in nader aangegeven gebieden binnen het in de verkennende fase onderzochte oppervlak worden uitgevoerd. De boringen worden gezet met behulp van een Avegaar (diameter circa 15 cm) in een gelijkzijdig driehoeksgrid van 5 meter (zijden driehoek van 5 meter). Hierbij wordt geboord direct naast de in Fase 1 geplaatste gutsboringen. Van elke boring wordt de diepteligging van de top van de Oude Getijden Afzettingen ten opzichte van het maaiveld en NAP bepaald. Per boring wordt de archeologisch relevant geachte laag bemonsterd en gespoeld met kraanwater over een zeef met een maaswijdte van 1 mm2. Het residu wordt genummerd en onder binoculair (minimaal maximale vergroting 60 x) met opvallend licht bekeken op archeologische indicatoren. Deze indicatoren worden gescheiden bij het residu bewaard. Voor beide fasen geldt tevens het volgende: De x- en y- coördinaten van de boorpunten dienen vastgelegd te worden in het RD-net, waarbij de maximale toegestane afwijking 0,05 meter is; Z-waarde van de top van de Oude Getijden Afzettingen moeten worden vastgelegd ten opzicht van het maaiveld en NAP, waarbij de maximale toegestane afwijking 0,05 meter is; Aangegeven moet worden hoe de vereiste kwaliteit (met name: de accuratesse van de x, y en Z-waarde) gerealiseerd gaat worden (bijvoorbeeld met behulp van een naast de Avegaarboring geplaatste handgutsboring). De Z-waarde met name vanwege de in de praktijk vastgestelde problematiek met betrekking tot de nauwkeurigheid van de metingen van de Z-waarde bij Aqualock- en Avegaarboringen. De boorkern van boringen worden beschreven volgens standaard boorbeschrijving van TNO/NITG. De offerte heeft betrekking op fasen en 2, waarbij inzichteloijk is wat welke fase zal kosten. Voor het Fase 2 onderzoek kan worden uitgegaan van in totaal 30 te plaatsen Avegaarboringen waarvan de monsters op de bovenbeschreven wijze worden behandeld. Uw offerte met betrekking tot deze Fasen 1 en 2 is compleet, dat wil zeggen dat deze bijvoorbeeld ook de kosten van rapportage en deponering. Eventuele gunning zal betrekking hebben op Fase 1. Of tot gunning van Fase 2 zal worden overgegaan zal afhangen van de resultaten van Fase 1 en van de door de opdrachtgever bepaalde noodzaak om nader booronderzoek uit te voeren.
Producten Basisrapportage Het onderzoek wordt afgerond middels een basisrapportage (KNA conform, proces VS05) waarin een analyse, interpretatie en onderbouwing van de verkregen gegevens. Op basis hiervan wordt een conclusie gegeven in termen van vastgestelde dan wel verwachte archeologische waarden. In de rapportage dient aandacht besteed te worden aan scheepswrakken die in de ondergrond van het onderzoeksgebied verborgen kunnen liggen dan wel al bekend zijn. De opdrachtnemer geeft geen advies over de te volgen vervolgstrategie. De opdrachtnemer neemt in de basisrapportage geen verhandeling op over de geologische wordingsgeschiedenis van het onderzoeksgebied of van Almere op. Het onderdeel bureauonderzoek is al vanwege de gemeente uitgevoerd en is derhalve geen onderdeel van dit Programma van Eisen. De opdrachtnemer kan desgewenst de digitale versie van het bureauonderzoek bij Bureau Archeologie opvragen. Indien gewenst, kan de opdrachtnemer bij het opstellen van de basisrapportage, uitgaan van het format dat de gemeente daartoe heeft ontwikkeld.
28
De basisrapportage wordt eerst in concept geleverd en na verwerking van eventuele opmerkingen vanwege de opdrachtgever, volgt een definitieve rapportage. De rapportage ontvangen wij ook digitaal (word). Kaarten met de onderzoeksresultaten Na elke onderzoeksfase wordt een kaart geleverd (digitaal en analoog). Er moeten tenminste drie kaarten geleverd worden: -een kaart met Oude Getijden Afzettingen; Er moeten twee lengteprofielen geleverd worden. De kaart (bij voorkeur schaal 1:5.000/1:2.500 en 2 exemplaren op A3/A4 formaat) toont: Assenstelsel van RD, met RD coördinaten; De begrenzing van het plangebied en van de onderzochte delen: het onderzoeksgebied. Een en ander op basis van de door de opdrachtgever aangeleverde informatie; De boorpunten met boornummer; De aangetroffen archeologische indicatoren, waarbij per indicator een standaardkleur wordt gebruikt zoals aangegeven in bijlage 2; In een door u te ontwikkelen legenda formulier tenminste de volgende informatie: Naam en code onderzoeksgebied; Fase van het onderzoek; De datum (maand en jaar) van kaartvervaardiging. Boorbeschrijvingen in Excel De boorgegevens worden in een Excel-spreadsheet (analoog en digitaal) geleverd, waarbij de kolommenindeling zoals aangegeven in de bijlage worden aangehouden (in verband met aansluiting op ons Archeologisch Informatiesysteem). In het Excel-spreadsheet worden de volgende gegevens opgenomen”: Projectcode van het plangebied 3Z6; Boornummer (geheel positief getal; unieke nummers en doorlopende nummering). Dus ook misboringen worden in het Excel-bestand opgenomen en als misboring gespecificeerd; X- en Y-coördinaten per boring, vastgelegd in RD net, 2 decimalen achter de komma, maximale afwijking 0,05 meter; NAP-waarde huidige maaiveld in cm, 2 decimalen achter de komma; Z-waarde top Oude Getijden Afzettingen ten opzichte van het huidige maaiveld, 2 decimalen achter de komma; Z-waarde onderkant Oude Getijden Afzettingen ten opzichte van het huidige maaiveld, 2 decimalen achter de komma; Boordiepte; Aantal ontkalkte, gerijpte en doorwortelde trajecten per boring in de Oude Getijden Afzettingen (geldt voor Aqualock- en gutsboringen); Z-waarde top en onderkant van ontkalkte, gerijpte en doorwortelde trajecten per boring in de Oude Getijden Afzettingen (geldt voor Aqualock- en gutsboringen), 2 decimalen achter de komma; Kenmerken van de overgang naar de Oude Getijden Afzettingen (geleidelijk; erosief; geldt voor Aqualock- en gutsboringen); Archeologische indicatoren; Overige gegevens onderzoek aan te geven op een door u te ontwikkelen legenda formulier: Omvang onderzocht gebied in ha; CIS nummer; Aantal geplaatste boringen;
29
Periode van uitvoering onderzoek; Status tabellen boorgegevens (concept; definitief) Fase van het onderzoek (1=verkennend; 2=karterend; 3=waarderend; 4=aanvullend); Indien relevant: motivering delen van het onderzoeksgebied waar geen onderzoek is uitgevoerd; Gebruikt type boor en diameter daarvan; Uitleg tabelstructuur boorgegevens; Betekenis codering gebruikt in de tabel met boorgegevens; Opmerkingen, waarin eventuele afwijkingen ten aanzien van de opdracht worden verantwoord.
Produkten dienen te worden aangeleverd zoals hierboven gespecificeerd. Afwijkingen hiervan dienen vooraf met de gemeente Almere te worden afgestemd en schriftelijk overeengekomen. Niet aantoonbaar overeengekomen afwijkingen in producten worden niet geaccepteerd voordat deze door, of op kosten van, de opdrachtnemer gecorrigeerd zijn. Residuen boormonsters Archeologische indicatoren worden separaat in hetzelfde vondstzakje aangeleverd. Elk zeefresidu wordt afzonderlijk verpakt met vondstkaartje waarop tenminste: Code plangebied, conform PvE; Boornummer (moet identiek zijn met boornummer op de kaart en in het Excel bestand); Datum boring; Fase onderzoek, zoals gespecificeerd door de gemeente in het PvE.
Deponering vondstmateriaal en ARCHIS-meldingen De residuen van de boormonsters en bijbehorende documentatie worden, conform de vigerende depoteisen van Flevoland en na afsluiting van het onderzoek (rapportage) conform KNA 3.1 proces DS 01 – DS03 en DS05, klaar gemaakt voor deponering bij het provinciale depot van Flevoland, en in die vorm aan de gemeente Almere toegestuurd. Al voor het onderzoek zal contact met de depotbeheerder worden opgenomen ten einde afstemming te bereiken over onder meer de wijze van aanleveren. De feitelijke deponering doet de gemeente Almere zelf. Resultaten uit het onderzoek worden conform KNA 3.1 aan ARCHIS gemeld. De gemeente ontvangt een schriftelijk bericht van deze melding aan ARCHIS. Personeel Uit uw offerte moet blijken welke deskundigheid u in welke persoon wilt inzetten voor de verschillende werkzaamheden, waarbij aangesloten wordt op de voorwaarden die de KNA (3.1) hiervoor voorschrijft. Van de in te zetten personen ontvangen wij graag een cv waaruit de vereiste deskundigheid blijkt. Organisatie De concrete invulling van het karterend onderzoek zal op basis van de resultaten van de voorafgaande fase van het onderzoek, in overleg vanwege de gemeente worden bepaald en schriftelijk worden vastgelegd in een nadere specificatie van voorliggend programma van eisen.
30
De uiteindelijke kosten voor het gehele onderzoek zullen worden berekend op basis van het daadwerkelijke aantal geplaatste boringen en de daarover overeen te komen prijsafspraken. 5% van de aanneemsom zal pas worden betaald indien het project (dwz. inclusief bijv. rapportage, deponering en ARCHISmelding) volledig is afgerond. Eventuele nieuwe verrekenprijzen zijn eerst van toepassing na voorafgaande en schriftelijke goedkeuring van de opdrachtgever. Eventuele afspraken met betrekking tot meerwerk kunnen uitsluitend schriftelijk en vooraf worden overeengekomen. Facturering dient te geschieden op basis van een gespecificeerde declaratie aan de Gemeente Almere, DSO. De toestemming om de te onderzoeken terreinen te betreden wordt vanwege de gemeente geregeld. Het terrein is geschikt voor het uitvoeren van onderzoek. De toestemming om de te onderzoeken terreinen te betreden wordt vanwege de gemeente geregeld. Bij eventuele gunning ontvangt u van de gemeente schriftelijk nadere informatie over de toegankelijkheid van het onderzoeksgebied. Tijdens het onderzoek onderhoudt u contact via de contactpersoon van de gemeente over de voortgang van het onderzoek. Inhoudelijke afwijkingen van het PvE dienen te allen tijde vooraf met Bureau Archeologie van de gemeente Almere worden afgestemd en schriftelijk te worden overeengekomen. Niet aantoonbaar overeengekomen afwijkingen van het PvE ook als het gaat om uitvoering, terreingesteldheid, producten, worden niet geaccepteerd voordat deze door, of op kosten van, de opdrachtnemer gecorrigeerd zijn. Indien op enig moment blijkt dat de veronderstellingen en uitgangspunten van uw offerte, onjuist blijken te zijn of dienen te worden bijgesteld, zal u hieromtrent onverwijld schriftelijk mededeling doen aan de opdrachtgever. Beoordelingscriteria offerte Doorslaggevend bij de beoordeling van uw offerte is de prijs – kwaliteit verhouding. Onder kwaliteit verstaan wij volledigheid, helderheid, aansluiting op de KNA (3.1) en op het PvE, en – in het bijzonder – inzicht in onze problematiek. Daarnaast betrekken wij de ingeschakelde deskundigheid, de periode van uitvoering en van oplevering in de beoordeling van uw offerte.
31
32
Bijlage 2 Standaardkleuren archeologische indicatoren Geel Rood Blauw Paars Groen Grijze ring Bruin Zwarte ring Wit
Bot Verbrand Bot Vuursteen, mogelijk anthropogeen Vuursteen, anthropogeen Aardewerk Houtskool Verbrande hazelnootdoppen Veel houtskool Geen archeologisch materiaal
Voorbeeld Ddatabasestructuur Excel-spreadsheat boorgegevens XY: aan te passen door opdrachtnemer in en na overleg met de datamanager van Bureau Archeologie van de gemeente Almere (de heer drs. M. Dahhan) Volgorde
Titel kolom 1 Projectcode 2 Boring 3 X-coordinaat 4 Y-coordinaat 5 Top-pleistoceen 6 NAP maaiveld 7 NAP Pleistoceen 8 Einde boring 9 Horizonten 10 Afdekkend materiaal 11 Aard bovengrens 12 HK 13 VST 14 AVST 15 AW 16 Bot 17 Vis 18 Verb 19 HA 20 NS 21 NS-GK 22 NS-GR 23 NS-KN 24 Opmerkingen 25 Textuur 26 Mediaanklasse zand 27 Sortering zand 28 Afronding zand 29 Milieu-
Toelichting bij de in te voeren informatie Projectcode, aan te leveren door opdrachtgever Boornummer X-coordinaat Y-coordinaat Diepteligging t.o.v. maaiveld van de top van het pleistocene dekzand Diepteligging van het maaiveld t.o.v. NAP Diepteligging van het pleistocene dekzand t.o.v. NAP Totale diepte van de boring Bodemprofiel, indien herkend Sediment waargenomen boven het pleistocene dekzand Overgangstraject van het afdekkend materiaal naar het pleistocene dekzand, 1=1 cm; 2=2 cm; enz. 9=erosief Houtskool Vuursteen Anthropogeen vuursteen Aardewerk Bot (niet verbrand) Visbot Verbrand bot Verkoolde hazelnootdop Natuursteen Gebroken kwarts Grind Knappersteen Opmerkingen (inclusief bijvoorbeeld windkanter; potlid) Conform NEN 5102; b.v. Kz2 Kwantitatief en kwalitatief 1. Zeer goed; 2. Goed; 3. Matig; 4. Slecht; 5. Zeer slecht 1. Zeer goed; 2. Goed; 3. Matig; 4. Slecht; 5. Zeer slecht B.v. meerbodem; rivierduin; oever, dekzand
33
interpretatie/litho-genese
34
Specificatie te gebruiken codering binnen de databasestructuur Top-Pleistoceen; Nap -Mv/Pleistoceen; In centimeters Einde boring Afdekkend materiaal V=veen, K=klei; Z=zand Aard bovengrens 1 = overgang 1 cm.; 2 = overgang 2 cm.; 3 = overgang 3 cm.; 4 = overgang 4 cm.; 5 = overgang 5 cm. of meer; 9 = erosief. Houtskool 0 = afwezig; 1 = aanwezig; 2 = veel; 3 = extreem veel. Vuursteen 0 = geen; 1 = weinig ; 2 = veel; 3 = extreem veel; Anthropogeen vuursteen 0 = niet zeker antropogeen; 1 = zeker antropogeen (microdebitage en afslagen). Aardewerk 0 = geen; 1 = weinig; 2 = veel; 3 = extreem veel. Bot (niet verbrand) 0 = geen; 1 = weinig; 2 = veel; 3 = extreem veel. Visbot 0 = geen; 1 = weinig; 2 = veel; 3 = extreem veel. Verbrand bot 0 = geen; 1 = weinig; 2 = veel; 3 = extreem veel. Verkoolde Hazelnootdop 0 = geen; 1 = weinig; 2 = veel; 3 = extreem veel. Natuursteen NS = natuursteen: 0= geen; 1 = weinig; 2 = veel; 3 = extreem veel. Gebroken kwarts NS-GK = gebroken kwarts: 0= geen; 1 = weinig; 2 = veel; 3 = extreem veel; Grind NS-GR = grind: 0= geen; 1 = weinig; 2 = veel; 3 = extreem veel. Knappersteen NS-KN: knappersteen: 0= geen; 1 = weinig; 2 = veel; 3 = extreem veel. Opmerking Hier worden o.a. eventuele nadere determinaties van (vis)bot, type afslag, aardewerk en zaden vermeld; Betekenis waarden “veel” / “weinig”, etc. Waarde Betekenis Geen 0 stuks Weinig 1 tot en met 5 stuks Veel 6 tot en met 20 stuks Extreem veel Meer dan 20 stuks
35
36