RAAP-NOTITIE *notitienummer*
Plangebied Kluutweg 7, Almere Gemeente Almere Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Colofon
Opdrachtgever: Stalbouw.nl Titel: Plangebied Kluutweg 7, Almere, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) Status: 1e concept Datum: 16 december 2010 Auteur: drs. R. Timmerman Projectcode: ALKW Bestandsnaam: RA*notitienummer*-projectcode.doc Projectleider: drs. S. Warning Projectmedewerker: drs. R. Timmerman ARCHIS-vondstmeldingsnummers: 41601 ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 43834 (aanmelding); 33972 (afmelding) Autorisatie: drs. Y. Raczynski Henk
ISSN: 0925-6369
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.
telefoon: 0294-491 500
Leeuwenveldseweg 5b
telefax: 0294-491 519
1382 LV W eesp
E-mail:
[email protected]
Postbus 5069 1380 GB W eesp
© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2010 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Inhoudsopgave Samenvatting 1 Inleiding 1.1 Kader en doelstelling 1.2 Plangebied 1.3 Onderzoeksopzet en richtlijnen 2 Bureauonderzoek 3.1 Methoden 3.2 Resultaten 3 Veldonderzoek 3.1 Methoden 3.2 Resultaten 3.2.1 Diepteligging dekzand en afdekkende laag 3.2.2 Bodemvorming in dekzand 3.2.3 Geogenese 3.2.4 Archeologie 4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Conclusies 4.2 Aanbevelingen Literatuur Gebruikte afkortingen Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[3 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Samenvatting In opdracht van Stalbouw.nl, heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in november 2010 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met voorgenomen bodemingrepen in plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere. Voorafgaand aan het veldonderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd om na te gaan of er reeds archeologische vondsten uit het plangebied geregistreerd staan en om ten behoeve van het veldwerk de landschappelijke (geologische en bodemkundige) kenmerken alsmede de gespecificeerde archeologische verwachting te bepalen. Het archeologisch booronderzoek begint met een landschappelijke verkenning teneinde toereikend inzicht te krijgen in de opbouw, het reliëf en de gaafheid van het pleistocene dekzand (fase 1) en om de in het bureauonderzoek opgestelde specifieke archeologische verwachting te toetsen. Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat in het plangebied prehistorische vindplaatsen aanwezig kunnen zijn op plaatsen waar de top van het dekzand intact is. Gezien de hoogteligging van het dekzand van minimaal 8 m -NAP en de relatieve zeespiegelstijging waardoor het plangebied waarschijnlijk rond 4800 voor Chr. onbewoonbaar is geraakt (Makaske e.a., 2008) kunnen eventueel aanwezige archeologische resten dateren uit het Neolithicum of eerder. Tijdens het verkennend onderzoek zijn in totaal zes boringen verricht (figuur 2: boringen 1 tot en met 6). De boringen zijn ingemeten met behulp van een RTKGPS. De boringen zijn gezet met een Aqualockbuis met een diameter van 7 cm. Er is geboord tot minimaal 2,0 m in de top van het dekzand (maximaal 7 m -Mv). De gehele boorkern is in detail beschreven volgens het RAAP Bodem Beschrijvingssysteem. Dit systeem voldoet aan NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989). Hierbij zijn de volgende kenmerken beschreven: -
de aard van het sediment;
-
de aanwezigheid van bodemprofielen (met name podzolbodems);
-
de aard van de overgang tussen de verschillende lagen (bijvoorbeeld of deze erosief is of niet).
-
de mate van sortering en afronding van het zand
Alle boringen zijn met een gutsboor nagestoken, teneinde de in het PvE verlangde nauwkeurigheid van de boordiepte te verkrijgen (5 cm). Waar deze diepte afweek van de aqualock diepte is de boorkern teruggerekend naar de gutsboor diepte. Van de top van het dekzand is minimaal de bovenste 30 cm bemonsterd. Uit boring
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[4 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
3 is van een dieper liggend humeus traject een aanvullend monster genomen. De monsters zijn nat gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 1 mm. De zeefresiduen zijn bij kamertemperatuur gedroogd en vervolgens onder een binoculair met opvallend licht (Leica, vergroting maximaal 64 x) geïnspecteerd op het voorkomen van artefacten en mogelijk antropogene objecten (zogenaamde archeologische indicatoren, zoals vuursteen, aardewerk, al dan niet verbrand bot en hazelnoot en houtskool). Uit de resultaten van het veldonderzoek blijkt dat in het grootste deel van het plangebied intacte podzolprofielen aanwezig zijn. In boring 1 is een C-profiel aanwezig, dat hoeft gezien de diepteligging niet te duiden op een erosieve grens (in de diepere delen kan als gevolg van natte condities geen podzol vorming optreden) In vijf van de zes dekzandmonsters (83%) is houtskool aangetroffen (figuur 2; tabel 2). De meeste monsters bevatten boring 1 en 2 bevatten weinig houtskool, boring 3, 5 en 6 bevatten veel en soms (boring 6) wat grotere stukjes houtskool. Het monster uit de diepere humeuze laag onder het dekzand uit boring 3 bevatte slechts een klein beetje houtskool. In de monsters zijn geen andere indicatoren voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats aangetroffen. Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de top van het dekzand in het plangebied (grotendeels) intact is waardoor de kans groot is dat behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Conform het gemeentelijke beleid wordt aanbevolen vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek in het plangebied uit te voeren. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden conform een hiervoor opgesteld Programma van Eisen dat is goedgekeurd door de gemeentelijk archeoloog van Almere, dhr. drs. J.W.H. Hogestijn.
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[5 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
1 Inleiding 1.1 Kader en doelstelling In opdracht van Stalbouw.nl heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in november 2010 een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen bouwwerkzaamheden en bodemingrepen in plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere. De bouwwerkzaamheden en bodemingrepen kunnen nadelige effecten hebben op eventueel archeologisch waarden in de ondergrond. Het onderzoek diende te worden uitgevoerd omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Het archeologisch vooronderzoek begint met een landschappelijke verkenning teneinde toereikend inzicht te krijgen in de opbouw, het reliëf en de gaafheid van het pleistocene dekzand (fase 1) en op basis hiervan een meer onderbouwde uitspraak te doen van de archeologische verwachting voor het plangebied.
1.2 Plangebied Het plangebied (circa 1 ha) ligt ten noorden van het perceel Kluutweg 7 te Almere (figuur 1). Het gebied staat afgebeeld op kaartblad 26D van de topografische kaart van Nederland (schaal 1:25.000); de hoekpunten van het plangebied zijn: 152.679,99 / 483.131,70 152.720,15 / 483.075,15 152.604,60 / 482.989,92 152.559,52 / 483.052,20 Ten tijde van het onderzoek was het plangebied in gebruik als grasland.
1.3 Onderzoeksopzet en richtlijnen Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. Het booronderzoek is uitgevoerd volgens het Programma van Eisen (PvE) Kluutweg 7 te Almere, gemeente Almere (Timmerman, 2010), opgesteld d.d. 09-11-2010 door drs. R. Timmerman en goedgekeurd d.d. 23-11-2010 door mevr. drs. H. Visscher, Beleidsadviseur Archeologische Monumentenzorg, Gemeente Almere. RAAP Archeologisch Adviesbureau en de door RAAP toegepaste procedures zijn goedgekeurd door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), de
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[6 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
instelling die het beheer heeft over de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en die valt onder de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; http://www.sikb.nl). Zie tabel 1 voor de dateringen van de in deze notitie genoemde archeologische perioden.
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[7 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
2 Bureauonderzoek 2.1 Methoden Volgens de Archeologische Beleidsadvieskaart van de gemeente Almere ligt het plangebied binnen een gebied dat vooronderzoeksplichtig is voor vindplaatsen uit de Steentijd. Voorafgaand aan het veldonderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd om na te gaan of er reeds archeologische vondsten uit het plangebied geregistreerd staan en om ten behoeve van het veldwerk de landschappelijke (geologische en bodemkundige) kenmerken alsmede de gespecificeerde archeologische verwachting te bepalen. In het kader van het bureauonderzoek zijn verschillende bronnen geraadpleegd (zie literatuurlijst). Om inzicht te krijgen in het voorkomen van archeologische vindplaatsen in of nabij het plangebied is naast het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed te Amersfoort de Archeologische Beleidsadvieskaart (ABA) van de Gemeente Almere geraadpleegd
2.2 Resultaten 2.2.1 Geologie algemeen Zuidelijk Flevoland maakt deel uit van een groot dalingsbekken (het zogenaamde Zuiderzeebekken) dat op zijn beurt deel uitmaakt van het Noordzeebekken. In de jongste periode op de geologische tijdschaal (het Kwartair) is in het IJsselmeergebied een 300 tot 450 m dik pakket zand en klei afgezet. Het Kwartair, dat onderverdeeld wordt in het Pleistoceen en Holoceen, kenmerkte zich door grote klimatologische veranderingen. Verschillende (relatief koude) glacialen en (relatief warme) interglacialen hebben elkaar afgewisseld en in belangrijke mate de dikte en variatie van de afzettingen bepaald (Schute, 1999). In het Weichselien, de laatste ijstijd (110.000-13.000 jaar geleden) bereikte het landijs Nederland niet. Tijdens deze periode werden twee formaties afgezet. Aanvankelijk vond sedimentatie plaats van fluviatiele, meest grofzandige afzettingen die tot de Formatie van Kreftenheye worden gerekend. Later werden (voor een groot deel vanuit de drooggevallen Noordzee) door wind goed gesorteerde zanden met leemlagen afgezet: de zogenaamde dekzanden (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). Deze overdekken vrijwel overal het rivierzand van de Formatie van Kreftenheye. Tijdens warmere perioden in het Weichselien vond waterafvoer plaats door het oerstroomdal van de Eem dat Zuidelijk Flevoland
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[8 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
van noordwest naar zuidoost doorkruist (Soonius, 1999). Deze rivier sleet zich een weg in de dekzandplateaus. Tijdens koudere perioden werden door verstuiving rivierduinen gevormd (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Delwijnen). Het pleistocene oppervlak helt globaal af in noordwestelijke richting. In het oosten dagzoomt het dekzand plaatselijk (circa 2 à 3 m –NAP), terwijl deze in het noordwesten van Zuidelijk Flevoland afgedekt worden door holocene afzettingen van soms meer dan 7 m dikte (circa 10 m –NAP). Op het pleistocene zandoppervlak ontwikkelde zich in het warmere Holoceen in de loop van duizenden jaren een vegetatie waarvan de sporen in de vorm van zogenaamde podzolbodems nog steeds zichtbaar zijn in het bodemprofiel. Een podzolbodem is te herkennen aan een doorgaans sterk humeuze bovenlaag (Ahorizont), een uitspoelings- of uitlogingshorizont (E-horizont) en een inspoelingshorizont (B-horizont). Indien sprake is van een intact bodemprofiel in de top van het zand, dan duidt dit op geen of een zeer geringe aantasting (erosie) van het pleistocene landschap. De opwarming van het klimaat in het Holoceen had naast vegetatiegroei tot gevolg dat de zee- en grondwaterspiegel stegen. In de gebieden buiten de mariene invloedssfeer begonnen zich veenmoerassen te ontwikkelen, in Zuidelijk Flevoland waarschijnlijk rond 7000 voor Chr., aan het begin van het Atlanticum. Dit veen (Formatie van Nieuwkoop, Basisveen Laag) wordt voornamelijk in het westen van Zuidelijk Flevoland op het dekzand aangetroffen. Het veen ontbreekt vaak in de relatief hoog gelegen delen van het dekzandlandschap en in grote delen van de Eembedding. In de Eembedding kon vrijwel geen veen ontstaan door de bijna continue afvoer van water (Menke e.a., 1998). Rond 5000 voor Chr. drong de zee vanuit de Noordzee de lage delen van het landschap binnen. Deze delen ontwikkelden zich als getijdenbekkens. Zo kwamen het mondingsgebied van de Eem en het bekken van Amsterdam in contact te staan met de zee en vormde zich een waddengebied met kreekstelsels, oeverwallen en komgebieden. Deze afzettingen behoren tot het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk). De hoogteligging van de top van deze afzettingen varieert tussen 5 en 8 m –NAP. Na deze periode nam de invloed van de zee af en trad in Zuidelijk Flevoland weer veengroei op (Hollandveen Laagpakket; voorheen Hollandveen). Door de continu verslechterende afwatering veranderde een groot deel van het veengebied ten westen van de huidige IJssel vanaf ongeveer 1500 voor Chr. in een lacustrien gebied. Door de erosie van het veen tijdens stormen werden de meren groter en groeiden ze aaneen. Op de bodem van het merencomplex (dat in de Romeinse tijd met de naam ‘Flevo’ werd aangeduid) sedimenteerde detritus-gyttja: een in een rustig milieu gevormde laag met brokjes verslagen veen, fijn zand en slik. Deze afzetting wordt tot de Flevomeer Laag (Formatie van Nieuwkoop) gerekend. Door een toenemende mariene invloed kwam het Meer Flevo rond 800 na Chr. in verbinding met de zee te staan en werd vanaf dat moment het Almere genoemd. De sedimenten die tot de Almere Laag (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) worden gerekend, bestaan uit grove detritus, verslagen veen, brak zand en brakke klei. Na de beëindiging van de deltavorming trad een sterke verzilting van
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[9 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
het Almere op als gevolg van de verminderde afvoer van de IJssel. De Zuiderzee kreeg zijn vorm. In de periode 1600-1932 sedimenteerden de afzettingen van de Zuiderzee Laag (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) in de vorm van mariene kleien en zanden en na de sluiting van de Afsluitdijk in 1932 de afzettingen van de IJsselmeer Laag (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren) (Ente, e.a., 1986) in de vorm van voornamelijk lacustriene kleien en plaatselijk zandigere afzettingen. 2.2.2 Geologische ondergrond van het plangebied Volgens de geologische kaart van Zuidelijk Flevoland bestaat de bodem ter hoogte van onderhavig plangebied van boven naar beneden uit Zuiderzee-afzettingen op Almere-afzettingen mogelijkerwijs op Oude zeekleiafzettingen (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer), op Hollandveen (basisveen) op pleistoceen dekzand (Menke e.a., 1998). In plangebied AL1R (Almere Stichtse Kant, ten westen van het plangebied) zijn in 2008 tot en met 2010 diverse fases van het archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat het dekzand zich ten westen van het onderhavige plangebied op circa 5-8 m -NAP bevindt (figuur 2). Op de Pleistoceen diepte kaart welke in ARCHIS is geraadpleegd bevindt het dekzand zich op 8 tot 10 m -NAP. Volgens de bodemkaart van Zuidelijk Flevoland kan een deel van het plangebied gediepploegd of gemengwoeld, waarschijnlijk in het kader van tochtwal verbetering (Menke e.a., 1998). Op de AHN (www.anh.nl) lijkt het alsof het plangebied op een verhoging in het landschap ligt hetgeen gezien de ligging in de buurt van de oerloop van de Eem niet verwonderlijk is. Dit blijkt ook uit de geologische kaart, waarop het plangebied net op de maximale verbreiding ligt van de oude zeeklei, het huidige laagpakket van Wormer. 2.2.3 Bekende Archeologische waarden Het archeologisch bodemarchief in Zuidelijk Flevoland bestaat vrijwel uitsluitend uit prehistorische bewoningsresten en scheepswrakken uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. In de top van de Formatie van Kreftenheye en op diepere bodemniveaus hierin, kunnen de oudste, uit het Paleolithicum stammende, bewoningsresten worden aangetroffen. Eenduidige paleolithische vondsten zijn echter tot nu toe onbekend en de kans om ze door middel van booronderzoek op te sporen is klein. Prehistorische bewoningsresten bevinden zich in Zuidelijk Flevoland tot dusverre met name in de top van het dekzand. Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW; ROB, 2005) heeft het plangebied een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten in het dekzand. Voor de Almeerse situatie is deze kaart echter slechts beperkt bruikbaar. Uit het onderzoek dat sinds 2000 in Almere is uitgevoerd blijkt namelijk dat de prehistorische bewoners van Almere het gehele pleistocene zandlandschap gebruikt hebben.
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 0 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Op grond van de ouderdom van het dekzand en het tijdstip van verdrinking ervan is het dekzandlandschap bewoonbaar geweest in grofweg het Mesolithicum en Neolithicum (Peeters, 2007) Het plangebied bevindt zich op een terrein van hoge archeologische waarde met monumentnummer 12435 (CMA-code 26D-012) Het gaat hier om opduikingen van het Pleistoceen, waarin houtskool is aangetroffen (figuur 1). Na aanvullend onderzoek bleek dat het gaat om rivierduinen met in de verspoelde top houtskoolconcentraties. De ARCHIS waarnemingen 27229 en 403743 maken melding van de aanwezigheid van houtskool en/of onverbrand bot in de top van het Pleistoceen. Waarnemingsnummer 55210 betreft een scheepswrak met een onbekende datering (figuur 1). 2.2.4 Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat in het plangebied prehistorische nederzettingen aanwezig kunnen zijn op plaatsen waar de top van het dekzand intact is. Gezien de hoogteligging van het dekzand van minimaal 8 m NAP en de relatieve zeespiegelstijging waardoor het plangebied waarschijnlijk rond 4800 voor Chr. onbewoonbaar is geraakt (Makaske e.a., 2008) kunnen eventueel aanwezige archeologische resten dateren uit het Neolithicum of eerder. De omvang van dergelijke vindplaatsen kan sterk variëren. Tot op heden zijn bij archeologisch booronderzoek in Almere in de top van het dekzand steentijdvindplaatsen vastgesteld met een omvang van circa 25 m doorsnede tot ruim 3 hectare. Omdat voor het Mesolithicum naar verwachting de aanwezigheid van (tijdelijke) kampementen het meest waarschijnlijk is, zijn de afmetingen van een eventueel aanwezige steentijdvindplaats naar verwachting beperkt. In een dergelijke vindplaats zouden “harde” archeologische indicatoren in de vorm van bewerkt vuursteen en natuursteen en verkoolde hazelnootdoppen en verbrand (vis)bot aanwezig kunnen zijn. Bovendien kan houtskool worden aangetroffen. Dit kan een aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van haardplaatsen. Houtskool kan echter ook van nature voorkomen. Op basis van het bureauonderzoek alleen kan niet worden vastgesteld in welke mate een eventueel aanwezige vindplaats intact is. Het plangebied is niet bebouwd. Het is mogelijk dat een eventueel aanwezige vindplaats is geërodeerd als gevolg van natuurlijke processen. Zonder inventariserend veldonderzoek kan niet worden vastgesteld in welke mate de top van het dekzand in het plangebied intact is en in welke delen intacte archeologische resten zouden kunnen voorkomen. Gezien de ligging van het plangebied in het voormalige stroomgebied van de Eem, een landschap dat wordt gekenmerkt door stroomgeulen en oevers, geldt een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Steentijd. Op theoretische gronden kunnen bewoningsresten ook verwacht worden in Holocene afzettingen, zoals in de top van de Afzettingen van Wormer (voorheen
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 1 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Oude Getijde Afzettingen) en zelfs in en op het veen. Beleidsmatig ligt een grotere nadruk op de mogelijke aanwezigheid van resten in de top van het dekzand dan op de mogelijke aanwezigheid van resten in de top van de Afzettingen van Wormer Hogestijn e.a., 2001). In het gehele gebied kunnen in de holocene afzettingen scheepswrakken uit historische tijden voorkomen. Op basis van het bureauonderzoek is geadviseerd om een archeologisch vooronderzoek uit te voeren. Het archeologisch vooronderzoek begint met een landschappelijke verkenning teneinde toereikend inzicht te krijgen in de opbouw, het reliëf en de gaafheid van het pleistocene dekzand (fase 1). Op basis van de resultaten van het verkennende onderzoek neemt het Bureau Archeologie van de gemeente Almere een besluit over de noodzaak en de locatie van het vervolgonderzoek. Het vervolgonderzoek kan bestaan uit een kartering teneinde aanwijzingen op te sporen voor archeologische steentijdvindplaatsen in de top van het pleistocene dekzand (fase 2).
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 2 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
3 Veldonderzoek 3.1 Methoden Tijdens het verkennend onderzoek zijn in totaal zes boringen verricht (figuur 2: boringen 1 tot en met 6). De boringen zijn ingemeten met behulp van een RTKGPS. De boringen zijn gezet met een Aqualockbuis met een diameter van 7 cm. Er is geboord tot minimaal 2,0 m in de top van het dekzand (maximaal 7 m -Mv). De gehele boorkern is in detail beschreven volgens het RAAP Bodem Beschrijvingssysteem. Dit systeem voldoet aan NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989). Hierbij zijn de volgende kenmerken beschreven: -
de aard van het sediment;
-
de aanwezigheid van bodemprofielen (met name podzolbodems);
-
de aard van de overgang tussen de verschillende lagen (bijvoorbeeld of deze erosief is of niet).
-
de mate van sortering en afronding van het zand
Alle boringen zijn met een gutsboor nagestoken, teneinde de in het PvE verlangde nauwkeurigheid van de boordiepte te verkrijgen (5 cm). Waar deze diepte afweek van de aqualock diepte is de boorkern teruggerekend naar de gutsboor diepte. Van de top van het dekzand is minimaal de bovenste 30 cm bemonsterd. Uit boring drie is van een dieper liggend humeus traject een aanvullend monster genomen. De monsters zijn nat gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 1 mm. De zeefresiduen zijn bij kamertemperatuur gedroogd en vervolgens onder een binoculair met opvallend licht (Leica, vergroting maximaal 64 x) geïnspecteerd op het voorkomen van artefacten en mogelijk antropogene objecten (zogenaamde archeologische indicatoren, zoals vuursteen, aardewerk, al dan niet verbrand bot en hazelnoot en houtskool). De zeefresiduen en onderzoeksdocumentatie worden te zijner tijd overgedragen aan het depot van de provincie Flevoland op voorwaarden van dit depot. De methode die gehanteerd is voor het verkennend booronderzoek is met name geschikt voor het in kaart brengen van de gaafheid van en de hoogteverschillen in het dekzandlandschap. Tevens kunnen door deze methode de te verwachten grotere (> 2000 m²), vondstrijke nederzettingsterreinen worden opgespoord. Deze methode is niet geschikt om vondstarme en kleine nederzettingsterreinen, verkavelingspatronen, graven en andere zeer lokale archeologische resten in kaart te brengen (Tol e.a., 2004).
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 3 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
3.2 Resultaten 3.2.1 Geologische opbouw van het plangebied. Binnen het plangebied is een vrij uniforme geologische opbouw aangetroffen. Aan de top bevindt zich een sterk siltige kalkrijke klei, met schelpresten welke wordt gerekend tot de Formatie van Naaldwijk, laagpakket van Walcheren. Van dit pakket is als gevolg van de landbewerking de bovenste 20 tot 30 cm sterk omgezet. Hierdoor zijn de IJsselmeer en Zuiderzee laag niet meer te onderscheiden. Onder deze bouwvoor bevindt zich een sterk siltig, kalkrijke klei, met ijzer vlekken en zandlaagjes. Dit is de Almere laag van het Laagpakket van Walcheren. Tussen de 70 en 90 cm -Mv gaat deze klei geleidelijk over naar een kalkloze tot kalkrijke grijsbruine mineraal arme gyttja. Deze gyttja gaat tussen de 2,2 en 3 m -Mv geleidelijk over naar een iets grovere detritus. Beide afzettingen behoren tot de Formatie van Nieuwkoop, Flevomeer Laag. In boring 1 is in de detritus een kalkrijke kleilaag aangetroffen met veel rietresten. Deze is tot de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer gerekend. In boringen 1 en 3 bevindt zich op het dekzand een dun laagje mineraalarm rietveen. Dit veen wordt gerekend tot de Formatie van Nieuwkoop, Basisveen laag. Tussen de 3,25 en de 4,7 m -Mv begint een matig fijn, goed gesorteerd en afgerond kalkloos zand. De bovengrens is in de meeste gevallen abrupt. Dit zand wordt gerekend tot de Formatie van Boxtel, laagpakket van Wierden. Dit is het dekzand dat tijdens de laatste ijstijd is afgezet. In de top van deze zanden is met uitzondering van boring 1 waar een C-profiel is aangetroffen, een podzolbodem aangetroffen. Waarschijnlijk is de top enigszins aangetast door erosie, want de overgangen naar het veen zijn in de meeste gevallen abrupt In één geval is zelfs een dun spoellaagje tussen de A horizont en de detritus van de Flevomeer laag aangetroffen (boring 4). Rond de 5 m -Mv wordt het zand slechter gesorteerd en komen er humus, zand- en siltlagen in voor. De textuur wisselt ook van matig fijn tot zeer fijn. Dit zand is onder fluvio-eolische omstandigheden afgezet en werd voorheen tot het oud dekzand en de fluvio-glaciale afzettingen gerekend. Thans wordt dit zand ongedifferentieerd tot de Formatie van Boxtel gerekend. In boring drie is in dit zand een humeus traject waargenomen van 6,8 tot 6,9 m -Mv. 3.2.2 Bodemvorming in dekzand Op basis van de kleur van het zand en de organische inhoud zijn in het dekzand verschillende bodemhorizonten herkend (figuur 2; tabel 2). -
De zwart tot donkergrijze, humeuze A-horizont;
-
De grijs tot bruingrijze E-horizont;
-
De donker tot lichtbruine B-horizont;
-
De donker geel tot lichtgrijze C-horizont.
Alleen in boring 1 is geen bodem aangetroffen (C-horizont). Waarschijnlijk is hier voor de verdrinking van het dekzandlandschap reeds erosie opgetreden, of gezien de diepteligging van het dekzand geen bodem ontwikkeld. In de overige boringen zijn podzolbodems aangetroffen in de vorm van AEBC of ABC profielen (Bijlage 1)
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 4 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Erosie van het dekzand Er zijn verschillende aanwijzingen voor erosie van het dekzand waargenomen: de afwezigheid van bodemhorizonten in combinatie met een scherpe overgang tussen het laat-pleistocene Dekzand en holocene afzettingen, en de aanwezigheid van spoelzand. De aan- en afwezigheid van verschillende bodemhorizonten kan een belangrijke aanwijzing zijn voor erosie. Als bijvoorbeeld de B-horizont direct onder de holocene afzettingen wordt aangetroffen, dan is het zeer waarschijnlijk dat de bovenste horizonten (de A- en/of de E-horizont) zijn geërodeerd en daarmee ook een belangrijk deel van het oude potentiele bewoningsniveau. Achterliggende gedachte is dat voorafgaande aan de sedimentatie van het bovenliggende pakket de top van het laat-pleistocene oppervlak is geërodeerd door stromend water. Een andere aanwijzing voor erosieverschijnselen is het voorkomen van spoelzand. Als het dekzand wordt geërodeerd door golfslag, dan kan het zand op een andere plaats worden afgezet in de vorm van een laagje spoelzand. Indien spoelzand is aangetroffen op de A-horizont in het dekzand, betekent dit dat de toppen van het dekzandgebied in de omgeving zijn geërodeerd door golfslag ten tijde van de geleidelijke verdrinking van het dekzand, of door latere waterwerking. Uit de resultaten van het veldonderzoek blijkt dat in het grootste deel van het plangebied intacte podzolprofielen aanwezig zijn. In boring 1 is een C-profiel aanwezig, dat hoeft gezien de diepteligging niet te duiden op een erosieve grens (in de diepere delen kan als gevolg van natte condities geen podzol vorming optreden). 3.2.3 Geogenese Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied gedurende het Weichsel dekzand afwisselend met (beek)afzettingen werd afgezet. Gedurende het Pleniglaciaal (de koudste fase) werd er voornamelijk dekzand afgezet (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). Aan het eind van de ijstijd, als de temperaturen weer toenemen begint de vegetatie weer te groeien en wordt het dekzand gestabiliseerd. Naarmate de vegetatie langer aanwezig is begint zich een bodem te vormen in het dekzand. Rondom boring 1 bevindt zich dan waarschijnlijk al een depressie, waardoor hier de bodemvorming minder snel verloopt. Als gevolg van de langzaam stijgende zeespiegel begint de grondwaterspiegel ook te stijgen. Hierdoor begint zich op een gegeven moment in het plangebied een rietmoeras te vormen, waarin langzaam een pakket rietveen gevormd wordt. De zeespiegel stijgt steeds verder door en uiteindelijk krijgt (de omgeving van) het plangebied te maken met een inbraak van de zee. Dat blijkt uit het dunne kleilaagje dat in boring 1 is aangetroffen. Omdat hier reeds sprake was van een depressie in het dekzandlandschap heeft hier waarschijnlijk een klein geultje of kreekje gelopen welke naar een grotere kreek (of de oer-Eem) afwaterde. Hierna is dit systeem weer gaan verlanden en is de veengroei weer begonnen. In dit uitgestrekte veengebied
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 5 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
heeft zich een meer gevormd, dat zich sterk heeft uitgebreid middels afslag van het omliggende veengebied. Deze afslag blijkt uit het dikke pakket detritus dat op de bodem van dit meer bezonk. Uiteindelijk brak in het noorden de zee door richting dit meer en werden kleiige afzettingen afgezet. Dit bleef zo gedurende de Middeleeuwen, toen geleidelijk de doorgang naar de zee verwijdde en uiteindelijk de Zuiderzee een feit was. In 1932 werd de afsluitdijk aangelegd, waardoor de voormalige Zuiderzee langzaam ging verzoeten. Uiteindelijk is in de jaren 70 van de vorige eeuw de Westelijke Flevopolder drooggemalen en is het plangebied in gebruik genomen als landbouwgrond. 3.2.4 Archeologie In vijf van de zes dekzandmonsters (83%) is houtskool aangetroffen (figuur 2; tabel 2). De meeste monsters bevatten boring 1 en 2 bevatten weinig houtskool, boring 3, 5 en 6 bevatten veel en soms (boring 6) wat grotere stukjes houtskool. Het monster uit de diepere humeuze laag onder het dekzand uit boring 3 bevatte slechts een klein beetje houtskool. Houtskool kan samenhangen met antropogene activiteiten in het verleden, maar houtskool kan ook van nature voorkomen. Houtskool is daarom in zijn algemeenheid geen harde indicator voor de aanwezigheid van archeologische resten. De aanwezigheid van kleine hoeveelheden houtskool kan wijzen op het bestaan van een “deken” van houtskool over het landschap. Een ruimtelijk beperkte grote hoeveelheid houtskool kan soms wel wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in de (directe) omgeving van het plangebied. Hetzelfde geldt voor de onverbrande visbotresten. In de monsters zijn geen andere indicatoren voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats aangetroffen.
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 6 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Conclusies Bij het booronderzoek is binnen het plangebied een grotendeels intact dekzandlandschap in kaart gebracht, dat in noordoostelijke richting afloopt. Binnen deze langzame daling bevindt zich nog een kleinere depressie ter plaatse van boringen 5 en 6, welke waarschijnlijk veroorzaakt wordt door natuurlijk reliëf in het dekzandlandschap. Ter plaatse van boring 1 is mogelijk sprake van een klein stroompje in het basisveen, dat mogelijkerwijs heeft afgewaterd op de oer-Eem, die ten westen van het plangebied wordt verwacht. Er heeft weinig tot geen erosie van het dekzand plaatsgevonden, aangezien in de meeste boringen een intact podzolprofiel waargenomen is. Ter plaatse van boring 1 is mogelijk door de lagere ligging geen bodemvorming opgetreden. In de onderzochte monsters zijn behoudens wat houtskool resten geen "harde" archeologische indicatoren aangetroffen.
4.2 Aanbevelingen Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de top van het dekzand in het plangebied (grotendeels) intact is waardoor de kans groot is dat behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Conform het gemeentelijke beleid wordt, indien planaanpassing niet mogelijk blijkt, aanbevolen vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek in het plangebied uit te voeren. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden conform een hiervoor opgesteld Programma van Eisen dat is goedgekeurd door de gemeentelijk archeoloog van Almere, dhr. drs. J.W.H. Hogestijn.
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 7 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Literatuur Ente, P., J. Koning & R. Koopstra, 1986. De bodem van oostelijk Flevoland. Lelystad. Hogestijn, J.W.H. & Vestigia b.v, september 2001. Startnotitie in Almere: de schatkamer van Almere: verleden en heden, samen een toekomst. Gemeente Almere, Almere. Makaske, B., D. van Smeerdijk, J. Mulder & T. Spek, 2008. De Stijging van de waterspiegel nabij Almere in de periode 5300-2300 v. Chr. Alterra rapport 478. Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen. Menke, U. E. van de Laar & G. Lenselink, 1998. De Geologie en Bodem van Zuidelijk Flevoland. Flevobericht 415. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Directie IJsselmeergebied, Lelystad. Nederlands Normalisatie-instituut, 1989. Nederlandse Norm NEN 5104, Classificatie van onverharde grondmonsters. Nederlands Normalisatieinstituut, Delft. Peeters, J., 2007. Hoge Vaart-A27 In context: Towards a model of MesolithicNeolithic land use dynamics as a framework for archaeological heritage management. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, Amersfoort. Schute, I., 1999. Hanzelijn: aspectrapport archeologie: huidige situatie, autonome ontwikkeling, effectbeschrijving en effectbeoordeling. RAAP-rapport 408. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Soonius, C., 1999. Studiegebied CRAAG: Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland fase 1: archeologische verwachtingskaart. RAAP-rapport 418. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Timmerman, R. 2010. Programma van Eisen Inventariserend veldonderzoek (mechanische boringen) Plangebied Kluutweg 7 te Almere Gemeente Almere RAAP-PvE 882. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Tol, A., P. Verhagen, A. Borsboom & M. Verbruggen, 2004. Prospectief boren; een studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheologie. RAAP-rapport 1000. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 8 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Gebruikte afkortingen AMK
Archeologische Monumenten Kaart
AMZ
Archeologische Monumentenzorg
ARCHIS
ARCHeologisch Informatie Systeem
IKAW
Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden
KNA
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
-Mv
beneden maaiveld
NAP
Normaal Amsterdams Peil
-NAP
beneden Normaal Amsterdams Peil
PvE
Programma van Eisen
RCE
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen Figuur 1.
De ligging van het plangebied (gearceerd) met ARCHIS-waarnemingen (rood) en AMK-terreinen (blauw) op de IKAW; inzet: ligging in Nederland (ster).
Figuur 2.
Resultaten inventariseren veldonderzoek, fase 1.
Tabel 1.
Archeologische tijdschaal.
Tabel 2.
Overzicht boorgegevens en monsteranalyse.
Bijlage 1. Boorstaten
Periode
Tabel 1. Archeologische tijdschaal.
Datering
Nieuwe tijd
1500
-
Heden
Late Middeleeuwen
1050
-
1500
na Chr.
Vroege Middeleeuwen
450
-
1050
na Chr.
Romeinse tijd
12
-
450
na Chr.
IJzertijd
800
-
12
voor Chr.
voor
Bronstijd
2000
-
800
voor Chr.
Neolithicum (nieuwe steentijd)
5300
-
2000
voor Chr.
Mesolithicum (midden steentijd)
8800
-
4900
voor Chr.
Paleolithicum (oude steentijd)
300.000
-
8800
voor Chr.
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[1 9 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
1 1 2 9 1 2
1
Opmerkingen
Verbrande hazelnoot
Verbrand bot
Bot
V V V Z V V
Aardewerk
C-horizont podzol podzol podzol podzol podzol
Vuursteen
Afdekkend materiaal
c a/e/b/c a/b/c a/e/b/c a/b/c a/b/c
Houtskool
Profieltype
-664 -638 -558 -558 -698 -686
Aard bovengrens
Horizonten
1 2 3 4 5 6
Top pleistoceen (cm -NAP)
Boring
Tabel 2. Overzicht boorgegevens en monsteranalyse.
m7, concreties m6 m4, rood pastic; m5: hum laag 680-700 hk1, 18*grind m3 hk rel veel m1 veel hk m2 veel & groot hk
2 1 2 2
[2 0 ]
Plangebied Kluutweg 7, gemeente Almere; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)
Specificatie codering tabel 2 Top-Pleistoceen; Nap -Mv/Pleistoceen; Einde
meters
boring Afdekkend materiaal
V=veen, K=klei; Z=zand
Aard bovengrens
1 t/m 4 = overgang 1 t/m 4 cm 5 = overgang 5cm of meer 9 = erosief
Houtskool
0 = afwezig; 1 = aanwezig; 2 = veel
Vuursteen
0 = afwezig; 1 = mogelijk antropogeen; 2 = zeker antropogeen (microdebitage en afslagen)
Aardewerk
0 = afwezig; 1 = mogelijk; 2 = waarschijnlijk; 3 = zeker
Bot
0 = afwezig; 1 = visbot; 2 = overig bot
Verbrand bot
0 = afwezig; 1 = aanwezig
Hazelnoot
0 = afwezig; 1 = aanwezig
Opmerking
Hier worden o.a. eventuele determinaties van (vis)bot, vuursteen en zaden vermeld; KS1 = knappersteen aanwezig;, KS2 veel knappersteen aanwezig.
RAAP-notitie *notitienummer* / 1e concept 16 december 2010
[2 1 ]