Antwoordsleutel bij ‘Het verpleegkundig proces in de praktijk’ Hoofdstuk 1 1. Zorgen voor. De verhalen kunnen verschillend zijn. Het moet in ieder geval gaan over een verpleegkundige die iets voor een patiënt ‘doet’ (bijvoorbeeld een patiënt wassen, medicatie toedienen of een anamnese afnemen). Zorgen (hebben) om. Het moet een verpleegkundige laten zien die haar gevoelens toont (bijvoorbeeld inlevingsvermogen of bezorgdheid) over een patiënt. Bijvoorbeeld een verpleegkundige die langer blijft om een telefoontje naar de oppas te plegen omdat de patiënte bezorgd is over haar kinderen. 2. De verpleegkundige aangelegenheden zijn dat de patiënt: a. twee pakjes sigaretten per dag rookt. b. veel hoest. c. kortademig is wanneer hij de trap oploopt. d. doodsbang is dat hij kanker heeft (angst). 3. 1 = c, 2 = a, 3 = d, 4 = d en c, 5 = e, 6 = e, 7 = e, 8 = f, 9 = b, 10 = b 4. a = intermenselijke vaardigheden b = verpleegtechnische vaardigheden c = cognitieve vaardigheden d = creativiteit en nieuwsgierigheid e = intermenselijke vaardigheden Hoofdstuk 2 1. Intellectuele nederigheid wordt het beste weergegeven in situatie b, omdat Patrick de grenzen van zijn kennis laat zien. Hij volgt een cursus psychologie, zoekt een geneesmiddel op en bestudeert het ontstekingsproces opnieuw. De verpleegkundige uit situatie a volgt een bijscholingsbijeenkomst waar ze deze nieuwe kennis zou kunnen hebben opgedaan. De situatie gaf echter ook aan dat deze bijscholing verplicht was, dus je kunt niet met zekerheid zeggen wat de grens van haar kennis is. Misschien vond ze dat ze alles al wist over de infuuspomp en woonde ze de bijscholing alleen maar bij omdat deze verplicht was. 2. Zelfstandig denken wordt het beste weergegeven in situatie d, omdat Samantha voor zichzelf dacht. Ze volgde niet ‘blind’ de richtlijnen voor het kiezen van de juiste naald, maar stemde de richtlijnen af op de behoeften van de patiënt. Ze voerde een zelfstandige verpleegkundige interventie uit bij de patiënt die symptomen vertoont van een te lage bloedsuikerspiegel voordat ze de arts belde. 3. (a) ‘... ze helpt hem te reanimeren en hem aan de beademing te leggen.’ Dit is in deze situatie de enige activiteit die waarschijnlijk het gevolg was van het klinische inzicht van de verpleegkundige. De neurologische controles kon ze uitvoeren omdat deze een onderdeel vormden van een gestandaardiseerd zorgplan. Het toedienen van de medicatie waren medische instructies. (b) In deze situatie wordt geen klinisch inzicht getoond omdat er geen patiënt bij betrokken is. (c) ‘... geeft zijn bedlegerige patiënt tenminste iedere twee uur wisselligging.’ Op basis van deze gegevens maakte Robert de inschatting dat de patiënt risico liep op
drukplekken; vervolgens beoordeelde hij wat hij kon doen om dit te voorkomen. Het lijkt of de situatie het klinisch inzicht van Robert weergeeft. (d) ‘...besluit vandaag een heel dun naaldje te gebruiken ...’ ‘...vindt ze het goed om de familie van een patiënt buiten het bezoekuur om te laten komen ...’ en ‘...geeft ze hem wat vruchtensap...’ De woorden besluit en vindt het goed impliceren dat dit besluiten zijn die voortkomen uit het klinische inzicht van Samantha over patiëntengegevens en verpleegkundige activiteiten. 4. De verpleegkunde is een toegepaste wetenschap – c. De verpleegkundige neemt zelfstandig maatregelen voor de patiënt. D zou eveneens kunnen. De verpleegkundige neemt hier mogelijke principiële besluiten, al zegt het voorbeeld daar niets over. Ze kan besloten hebben een heel dun naaldje te gebruiken omdat ze collega’s hetzelfde heeft zien doen, uit gewoonte, op grond van regels die ze zich herinnert of op emotionele gronden. Deze situatie toont de verpleegkunde als toegepaste wetenschap niet zo duidelijk als situatie c. In situatie a is de verpleegkundige actief, maar er blijkt niet dat het om een toegepaste wetenschap gaat. In b vergaart de verpleegkundige kennis, maar hij past dit niet toe. De verpleegkunde maakt gebruik van kennis uit andere vakgebieden – b. De verpleegkundige leert van andere vakgebieden (psychologie, geneesmiddelenleer en fysiologie). In a lijkt het of de verpleegkundige kennis uit andere vakgebieden goed zou kunnen gebruiken, maar er wordt niet gezegd uit welke vakgebieden en er wordt niet gezegd dat die kennis daadwerkelijk gebruikt wordt. Situatie c zou goed kunnen als duidelijk zou blijken uit welk ander vakgebied de kennis komt (bijvoorbeeld de geneeskunde). Deze situatie laat duidelijk zien dat er kennis uit andere vakgebieden wordt toegepast, maar uit welk vakgebied is niet duidelijk vermeld. In d zou de verpleegkundige eveneens kennis uit andere vakgebieden kunnen hebben gebruikt bij haar besluiten, maar de situatie zegt hier niets over. Ze had haar besluiten eenvoudig kunnen baseren op wat de andere verpleegkundigen deden, op gewoonte, op grond van regels die ze zich herinnert, op emotionele gronden, enzovoort. Verpleegkundigen hebben te maken met veranderingen in stressvolle omgevingen – a is hiervan het beste voorbeeld: de patiënt stopt met ademhalen, hij had een infuus met drie verschillende infuusoplossingen, de verpleegkundige moest haar werk onderbreken om naar een bijscholing te gaan, de patiënt kreeg een ander observatieschema en zijn medicatie was veranderd. Al deze veranderingen geven een stressvolle situatie, net als controles die elk kwartier moeten worden verricht en drie verschillende infuusoplossingen dat zijn. B geeft geen verandering of stressvolle situatie aan. Deze verpleegkundige vindt studeren wellicht ontspannend. Situatie c is de minst stressvolle situatie waarbij ook geen veranderingen optreden. Mogelijk is dit de enige patiënt waarvoor hij de zorg draagt en vindt hij het ontspannend om voor bedlegerige patiënten te zorgen. Situatie d laat zien dat de verpleegkundige een aantal besluiten heeft genomen, mogelijk op basis van enkele principes. Je zou kunnen denken dat het hier om een veranderende, stressvolle situatie gaat, maar dat blijkt niet echt uit de situatie. Er wordt in de situatie ook geen melding gemaakt van veranderingen. Verpleegkundigen maken in hun werk veel, verschillende en belangrijke besluiten – d toont een reeks van besluiten die de verpleegkundige heeft genomen. In situatie c neemt de verpleegkundige slecht één besluit, en dat is niet ‘veel of verschillend’. Uit
5. 6.
7.
8.
situatie a blijkt niet duidelijk of het een besluit van de verpleegkundige was om de patiënt te reanimeren, maar dit is wel mogelijk. Er is echter dan nog steeds maar één besluit met betrekking tot de zorg in situatie a. In situatie b maakt de verpleegkundige geen besluit over werk, dat wil zeggen geen besluit over de zorg voor een patiënt. Er wordt echter wel gesuggereerd dat hij zijn kennis uit wil breiden. Verpleegkundige C toont een kritische houding. Verpleegkundige A liet geen onderzoekende houding zien. Ze nam het advies van de nachtdienst klakkeloos over (autoriteit), zonder een enkele aanwijzing dat meneer van der Steen werkelijk een hypoglykemie doormaakte. De beschrijving van de nachtdienst zou op alles kunnen duiden – niet per se op diabetes. Verpleegkundige A heeft mogelijk ook niet kritisch nagedacht door te concluderen dat meneer van der Steen een hypoglykemie doormaakte. Verpleegkundige B maakte dezelfde denkfouten als verpleegkundige A. Erger nog, ze wist niet waarop ze meneer van der Steen moest observeren (voor zover we dit uit de beschreven situatie kunnen aflezen). Ze heeft ook geen informatie over diabetes opgezocht in een studieboek om aan de hand hiervan haar eigen oordeel te vormen. Het lijkt alsof ze weinig vertrouwen heeft in haar eigen oordeelsvermogen. Verpleegkundige D dacht niet kritisch na voordat ze meneer van der Steen vruchtensap gaf. Passief en zonder vragen te stellen nam ze het advies van de nachtdienst over om vruchtensap te geven terwijl ze niet zeker wist of dit nodig was. Ze was helemaal voorbarig door direct een zorgplan voor de hypoglykemie op te stellen zonder eerst de patiënt te hebben onderzocht. Hieronder volgen enkele mogelijke antwoorden; er zijn meerdere antwoorden mogelijk, afhankelijk van je redeneringswijze. a. Creatief denken. Het denken resulteerde in een nieuwe aanpak. b. Rationeel, verstandelijk denken. Hoewel de verpleegkundige mogelijk kritisch heeft gedacht, komt dit niet uit de situatie naar voren. Aan een verpleeghulp vragen om de patiënt te helpen, getuigt niet van een nieuwe aanpak. c. Conceptualiseren. De verpleegkundige beseft dat de aanwijzingen (verkrampt gezicht en trillende handen) duiden op angst. Je kunt in deze situatie ook voor rationeel, verstandelijk denken gekozen hebben. d. Reflectief denken. De verpleegkundige nam de tijd om stil te staan bij de situatie van mevrouw Ginsburg. Ze dacht hierbij aan haar eigen ervaringen. Ze dacht verder niet na over mogelijke andere interventies. a. (E), b. (E), c. (W), d (P) In feite geven a en b ook praktische wijsheid weer. Als ethische kennis ontbreekt, kan de verpleegkundige in a ook zeggen dat haar praktijkbegeleider had gezegd dat dit de juiste reactie was of dat het beleid van de instelling is om vertrouwelijk met patiëntengegevens om te gaan. De verpleegkundige in b heeft mogelijk van een collega gehoord dat de familie de rapportage niet mag inzien. Als haar handelen uit dit idee voortkomt, kun je spreken van praktische wijsheid. Als haar handelen zijn oorsprong vindt in het inzicht in het principe van autonomie en vertrouwelijkheid, dan betreft het ethische kennis.
Hoofdstuk 3.
1. Methoden a, d en f voldoen aan de gestelde manier van gegevens verzamelen. De gegevens zijn systematisch en continu verzameld en op zo’n manier vastgelegd dat ze te raadplegen zijn; ze overtreden geen enkele van de overige criteria. In b vindt de gegevensverzameling niet continu plaats. In c zijn de gegevens niet sytematisch vastgelegd. In e is de patiënt of de familie niet betrokken bij de gegevensverzameling; er zijn namelijk geen subjectieve gegevens aanwezig. 2. a. C b. C c. A d. A e. C f. C g. A h. C i. C j. A 3. Subjectieve gegevens: f, j, n, r Objectieve gegevens: a, b, c, d, e, g, h, i, k, l, m, o, p, q Primaire gegevensbron: c, e, f, i, j, k, l, m, n, o, q, r Secundaire gegevensbron: a, b, d, g, h, p 4. Beide manieren zijn juist. Als je besluit om eerst het dossier te lezen, kun je dat om de volgende redenen doen: a. Het kan je enige informatie geven over haar, zodat je je tijdens het gesprek meer op je gemak voelt. b. Je kunt vooraf enkele hoofdvragen formuleren. c. Het voorkomt dat je onderzoeken verricht die al zijn gedaan of dat je vragen stelt die al aan de orde zijn geweest. d. Als je gegevens vroegtijdig doorneemt, kun je het op een later tijdstip niet meer vergeten. Als je besluit om het dossier niet te lezen, doe je dat om de volgende redenen: a. Je gaat zo onbevooroordeeld mogelijk het gesprek in en je kunt dan objectiever zijn. b. Je hebt te weinig tijd om én het dossier te lezen én de anamnese af te nemen en de onderzoeken te verrichten. Je kunt de anamnese en de onderzoeken eerst doen om op tijd klaar te zijn. 5. a. De verpleegkundige die de bloeddruk heeft vastgelegd, heeft hiervoor lichamelijk onderzoek vericht (L). De verpleegkundige die het dossier leest, gebruikte geen enkele van de methoden van gegevensverzameling. Je zou kunnen zeggen dat ze een observatie deed, omdat ze de gegevens uit het dossier heeft afgelezen – maar dit is nogal een overdrijving van het begrip ‘observatie’. b. G c. O d. O e. L f. O g. G h. L i. G j. L (Auscultatie doe je met je gehoor, maar het is een speciale onderzoeksvaardigheid die vereist dat je met een stethoscoop kunt omgaan.) k. G (De verpleegkundige verkreeg de gegevens uit een gesprek (G) met de anaesthesist; deze gebruikte hiervoor zijn tastzin of de observatie. 6. a. G
b. O c. G d. O e. O f. G g. O h. G i. O j. O 7. Enkele voorbeelden van vragen die de verpleegkundige zou kunnen stellen: a. Gesloten vragen: ‘Is het een heftige of een zeurende pijn?’ ‘Is de pijn constant of met vlagen?’ ‘Hoe lang duurde de pijn?’ ‘Neemt u medicijnen voor de pijn?’ b. Open vragen: ‘Kunt u me er meer over vertellen?’ ‘Kunt u de pijn voor me beschrijven?’ ‘Wat doet u om de pijn te verlichten?’ ‘Wat maakt dat de pijn erger wordt?’ 8. a. Als voorbereiding op het gesprek zou je het volgende moeten doen: • (1) Formuleer je gespreksdoelen. • (2) Stel het tijdstip van het gesprek vast. Je moet ongeveer vijftien tot twintig minuten uittrekken voor het gesprek (zonder tussentijdse onderbrekingen). Zorg dat de patiënte niet van de afdeling af hoeft voor onderzoeken of behandelingen, dat het gesprek niet onderbroken hoeft te worden voor de maaltijd, enzovoort. • (3) Vraag het bezoek om te vertrekken. • (4) Vraag haar of ze een pijnstiller wil en wacht tot deze werkt. • (5) Zorg dat ze een glas water heeft; vraag haar of ze nog naar het toilet moet. • (6) Probeer er achter te komen of ze emotioneel en/of angstig is. Ga hier eerst mee aan de gang voordat het gesprek begint. • (7) Zet de televisie uit; schakel de telefoon door. • (8) Sluit de bedgordijnen; doe de deur dicht. (Opmerking: je hoeft aan deze lijst niet toe te voegen dat je haar dossier moet lezen, want uit de casus blijkt dat dit al gedaan is. b. Om erachter te komen of mevrouw Coenen haar reden van opname weet, kun je de volgende vragen stellen: ‘Kunt u me vertellen waarom u hier bent?’ of ‘Waarom bent u naar het ziekenhuis gekomen?’ Omdat je in het dossier al hebt gelezen dat ze voor een knieoperatie is opgenomen, kun je beter iets vragen als: ‘Ik heb gezien dat u opgenomen bent voor een knieoperatie. Kunt u me ook vertellen hoe u tot dit besluit gekomen bent?’ c. In een allesomvattende anamnese moet je ook vragen stellen over het seksueel functioneren. Omdat de patiënte ouder is, alleenstaand is en pijn heeft, mag je niet aannemen dat zij celibatair leeft of niet geïnteresseerd is in seks. Het zou feitelijk zo moeten zijn dat, als er een partner is, de verpleegkundige de patiënt kan helpen het veranderd seksueel functioneren te accepteren. Dit kan belangrijk zijn als bijvoorbeeld de pijn als gevolg van artritis bij deze patiënte het seksueel functioneren belemmert. 9. De volgende gegevens moet je verifiëren:
• • • •
Omdat de subjectieve en objectieve gegevens niet overeenkomen: a, b en f. Omdat de subjectieve gegevens niet overeenkomen: d. Je zult je vragen herhalen om te verifiëren of de cliënte betrouwbare informatie heeft gegeven. Als de antwoorden dezelfde zijn en de cliënte lijkt helder, kun je ervan uitgaan dat de gegevens valide zijn: e. Er kunnen factoren zijn die de nauwkeurigheid van de gegevens belemmeren: g. De cliënte vertelt je dit omdat zij niet aan haar verslaving wil werken. Het kan echter ook zijn dat ze niet goed op de hoogte is van de bronnen in haar omgeving. De gegevens bij c hoeven niet te worden geverifieerd. Bij een stevige roker kun je vergeelde tanden en vingertoppen verwachten.
10. a. Geen van beiden. De patiënt beslist autonoom. Eerlijkheid en vertrouwelijkheid kunnen die autonomiteit geweld aandoen, maar in dit voorbeeld zijn beiden niet aan de orde. b. Eerlijkheid. c. Eerlijkheid. d. Vertrouwelijkheid. e. Vertrouwelijkheid en eerlijkheid. Vertrouwelijkheid omdat de verpleegkundige de informatie niet vertrouwelijk wil houden; eerlijkheid omdat ze de cliënte vertelt wat ze van plan is met de informatie te doen. 11. (Merk op dat de tekst niet duidelijk zegt wat je in zo’n geval moet doen.) Als je de verpleegkundige gauw terug verwacht, kun je de gegevens mondeling overdragen. Het is doorgaans echter het beste dat de verpleegkundige die de metingen verricht, deze ook vastlegt; op deze manier worden verkeerde interpretaties en fouten voorkomen. Tevens dien je de gegevens zo snel mogelijk nadat je ze hebt verkregen, vast te leggen in het dossier van de patiënt. 12. Gezondheidsbevordering: h, j, l Voeding: h, j, l Uitscheiding: g, l, n Activiteit en rust: a, b, c, d, e, f, g, i, k, o, p, q Waarneming en cognitie: f, j, r Zelfperceptie: geen enkele Rollen en relaties: b (mogelijk) Seksualiteit: geen enkele Coping en stresstolerantie: b, f Levensprincipes: geen enkele Veiligheid en bescherming: h, m, s Welbevinden: j, n, r 13. a. Beide beoordelen ze enkele aspecten van het gezinsfunctioneren en -structuur (bijvoorbeeld coping, gezinsrollen en communicatie). Beide beoordelen de fysieke gezondheid en de ADL-activiteiten. b. De gezinsanamnese in maar een onderdeel van de anamnese in de thuiszorg (kader 3–6) en is minder uitgebreid dan in kader 3–7. De anamnese in de thuiszorg kijkt naar de fysieke anamnese van een individu; kader 3–7 kijkt naar de
gezondheidstoestand van alle gezinsleden. De gezinsanamnese richt zich op de globale gezondheid van het gezin, terwijl de anamnese in de thuiszorg zich richt op het gezin in relatie tot het functioneren en ondersteunen van de individuele patiënt. Hoofdstuk 4 1. De patiëntenproblemen zijn c, e, h en i. Het zijn doorgaans allemaal verpleegkundige diagnosen. a. Appendicitis is een reactie die in het orgaan (appendix) gebeurt, op het weefselniveau. Reacties op cel- en weefselniveau duiden echter meestal op een medische diagnose. Appendicitis is een stressveroorzakende factor die een probleemreactie op het niveau van de totale persoon veroorzaakt, zoals pijn. b. Obstructie van de catheter is een verpleegkundig probleem. Het zou de etiologie kunnen zijn van een urineretentie of een infectie. c. –––– d. Astma is een medische diagnose. e. –––– f. Een darmresectie is een ingreep. Het zou de oorzaak kunnen zijn van diverse patiëntenproblemen. g. Niets per os is een medisch voorschrift. Het kan een dorstgevoel, droge mond en andere fysieke reacties veroorzaken. h. –––– i. –––– j. Het is noodzakelijk dat de huid goed verzorgd wordt. Er is een risico op huidbeschadiging. k. Een laag aantal witte bloedlichaampjes is een laboratoriumwaarde en een reactie op het cel- en systeemniveau (zie a). Het zou een symptoom van een probleem kunnen zijn. l. Een patiënt die niet meewerkt, is een probleem van de verpleegkundige en niet per se van de patiënt. m. Een patiënt die constant aandacht nodig heeft, is een probleem van de verpleegkundige en niet per se van de patiënt. Het probleem is waarom de patiënt constant om aandacht vraagt. 2. Je zou met haar kunnen bespreken hoe verpleegkundige diagnosen: (a) bijdragen aan het verlenen van individuele zorg, (b) de zorgplanning kunnen vergemakkelijken, (c) de kwaliteit van de zorg verbeteren, omdat de planning en de uitvoering doelgerichter plaatsvindt, (d) haar kunnen helpen aan de patiënt en andere hulpverleners duidelijk te maken wat de grenzen van haar beroepsdomein zijn, (e) kunnen helpen bij de personeelsplanning, de budgettering en de werkverdeling, (f) de communicatie tussen verpleegkundigen onderling verbetert, (g) de autonomie en de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige verhoogt en (h) haar kunnen helpen bij het leren werken met geautomatiseerde patiëntendossiers. 3. Stressveroorzakende factoren: bloedprop in haar rechterdij, infuus, heparine-infuus (dit is ter behandeling van de bloedprop; tegelijkertijd is het een stressveroorzakende factor door de mogelijke bijwerkingen), volledige bedrust (als je niet weet wat de
fysiologische en psychologische consequenties van volledige bedrust zijn, is het aan te raden hier nog eens wat informatie op na te slaan). Reacties: dij is gezwollen en voelt warm aan, dij ziet wat rood, patiënte belt regelmatig de verpleegkundige om haar been te laten controleren of om pijnstillers te vragen, leest in de bijbel, bloedstollingstijd is na 24 uur weer normaal. 4. Reactie: gezwollen dij Niveau: weefselniveau Dimensie: fysieke dimensie Reactie: warme dij Niveau: weefselniveau Dimensie: fysieke dimensie Reactie: rode dij Niveau: weefselniveau Dimensie: fysieke dimensie Reactie: belt regelmatig de verpleegkundige Niveau: niveau van de totale persoon Dimensie: intermenselijke dimensie (waarschijnlijk psychologische reactie: door angst en vrees) Reactie: vraagt om pijnstillers Niveau: niveau van de totale persoon Dimensie: intermenselijke dimensie Reactie: leest in de bijbel Niveau: niveau van de totale persoon Dimensie: spirituele dimensie Reactie: bloedstollingstijd is na 24 uur weer normaal Niveau: systeemniveau Dimensie: fysieke dimensie 5. Medische diagnose: femurfractuur Probleem: (1) acute pijn Gerelateerd aan etiologie: oedeem en weefselbeschadiging Medische diagnose: femurfractuur Probleem: (2) risico op huidbeschadiging: drukplekken of ontvelling Gerelateerd aan etiologie: druk van de tractie en immobiliteit Medische diagnose: longontsteking Probleem: (1) ineffectief ademhalingspatroon Gerelateerd aan etiologie: obstructie van de luchtwegen en verminderde uitzetting van de borst
Medische diagnose: longontsteking Probleem: (2) verminderd activiteitsvermogen Gerelateerd aan etiologie: verminderde zuurstofvoorziening door ineffectief ademhalingspatroon 6. a. M l. M
b. V
c. M
d. M
e. V
f. M
g. M
h. V
i. M
j. V
k. V
7. a. F (feitelijke pijn) b. D (risico op vallen) c. D d. D e. D f. F g. M h. D i. F j. M k. F (Ze heeft symptomen die duiden op pijn.) l. D (Haar medische diagnose en de ontstekingsverschijnselen doen vermoeden dat ze pijn gaat krijgen, als ze die niet al heeft. Je zou voor M kunnen kiezen, omdat ze nog geen verschijnselen van pijn vertoont.) m. M (Met een been trekken is een teken van pijn, maar de pijn lijkt niet voldoende om een feitelijke diagnose te stellen. Het trekken van het been kan ook veroorzaakt worden door zwakte of stijfheid van het gewricht.) 8. De verpleegkundige diagnosen zijn b,c,d en e. a. Dit is een multidisciplinair probleem; de verpleegkundige kan dit probleem niet zelfstandig behandelen of aritmieën of een hartinfarct voorkomen. De delen van de verpleegkundige diagnosen die je moet hebben omcirkeld, zijn: b. Verminderde zelfwaardering en verstoord seksueel functioneren. c. Risico op huidbeschadiging. d. Roodheid en ontvelling; misschien ook urine-incontinentie. e. Verwardheid en desoriëntatie. 9. Cluster 1 Domein 1. Gezondheidsbevordering • bloeddruk van 190/100 • heeft haar ‘bloeddrukpillen’ niet heeft ingenomen omdat ‘die pillen me echt niet beter maken’ • heeft moeite heeft om te onthouden dat ze ze in moet nemen Cluster 2 Domein 2. Voeding • weegt 25 kilo te zwaar • eet veel junkfood en kant-en-klaarmaaltijden • zittend beroep • doet niet aan lichaamsbeweging • eet graag in een goed restaurant Cluster 3 Domein 4. Activiteit/rust (Klasse 4. Cardiovasculaire- en pulmonaire reacties) • bloeddruk van 190/100 • heeft haar ‘bloeddrukpillen’ niet regelmatig ingenomen • weegt 25 kilo te zwaar • eet veel junkfood en kant-en-klaarmaaltijden • zittend beroep • doet niet aan lichaamsbeweging Er lijken drie thema’s als een rode draad door de aanwijzingen te lopen: de problemen met het innemen van de medicatie, haar overgewicht en haar hypertensie. Omdat
hypertensie een medisch probleem is, kun je die het beste plaatsen bij zowel het overgewicht als bij het niet innemen van de medicatie. Verpleegkundestudenten zien hypertensie vaak als een probleem, en het is hier daarom als een apart cluster getoond (cluster 3). Stap 1: clusteren van de aanwijzingen. In cluster 1 is het niet innemen van de medicatie gerelateerd aan de hoge bloeddruk. In cluster 2 hebben alle aanwijzingen te maken met eten, oefeningen en gewicht. Cluster 3 lijkt op cluster 1 maar bevat alle aanwijzingen die mogelijk gerelateerd zijn aan een hoge bloeddruk, niet alleen die te maken hebben met de inname van de medicatie. Stap 2: vaststellen probleem en etiologie. In deze stap formuleer je voorlopig het probleem en de etiologie om zo de aanwijzingen in een patroon onder te kunnen brengen. In cluster 1 is het probleem dat ze haar pillen niet heeft ingenomen. Dit doet ze omdat ze een kennistekort heeft over of de pillen wel helpen en omdat ze ze vergeet in te nemen. Een probleem ten aanzien van ‘therapieontrouw’ past in het domein van gezondheidsbevordering. Je kunt ook als probleem ‘kennistekort’ of ‘vergeetachtigheid’ hebben vastgesteld; wees je echter bewust dat niemand alles weet en dat iedereen wel eens dingen vergeet. De verpleegkundige moet zich alleen zorgen maken om de dingen die op de een of andere manier aan het probleem van de patiënt bijdragen. In cluster 2 is de meest voor de hand liggende verklaring voor haar overgewicht dat ze te veel calorieën inneemt, terwijl ze te weinig calorieën verbrand. ‘Overgewicht’ is als apart probleem vastgesteld. Omdat het slechts een onderdeel is van de etiologie van cluster 3, krijgt het probleem daar minder aandacht dan nodig en is daarom als apart probleem aangemerkt. ‘Overgewicht’ valt onder het domein van ‘voeding’. In cluster 3 is de meest voor de hand liggende verklaring de hypertensie – een fysiologisch probleem. De exacte oorzaak van de essentiële hypertensie is onbekend, maar het overgewicht, het slechte eten, het gebrek aan lichaamsbeweging en het niet innemen van de bloeddrukpillen, zijn allemaal factoren die eraan bijdragen. Het is een medisch probleem (hypertensie) dat valt onder het domein van ‘activiteit/rust’ (klasse 4, cardiovasculaire- en pulmonaire reacties); je neemt het probleem daarom niet op in een zorgplan. Voor verpleegkundigen is hypertensie louter een aanwijzing naar een andere verpleegkundige diagnose (zoals de vastgestelde problemen van cluster 1 en 2 die bijdragen aan de hypertensie). 10. Cluster 1. In je eigen woorden zou je bijvoorbeeld hebben kunnen schrijven: ‘neemt de bloeddrukpillen niet in wegens kennistekort over het nut van de medicijnen, en wegens het niet kunnen onthouden’. Met een NANDA-label zou je schrijven: ‘therapieontrouw (antihypertensiva) gerelateerd aan kennistekort (therapeutische werking en vergeetachtigheid)’. Cluster 2. In je eigen woorden zou je bijvoorbeeld hebben kunnen schrijven: ‘Overgewicht wegens slechte eetgewoonten en gebrek aan lichaamsbeweging’. Met een NANDA-label zou je schrijven: ‘Overvoeding gerelateerd aan slechte eetgewoonten en gebrek aan lichaamsbeweging’. Cluster 3. Een medische diagnose: hypertensie. Je hoeft hiervoor dus geen verpleegkundige diagnose op te stellen. 11.
a. (3) De verpleegkundige handelt waarschijnlijk op basis van ervaring als ze reeds eerder voor bejaarden heeft gezorgd. Stereotypen zijn vaak ook gebaseerd op een zeer geringe kennis van een bepaalde patiëntencategorie. Als dit bij deze verpleegkundige het geval is, dan kan dit verklaren waarom ze uitgaat van stereotypen. b. (2) De verpleegkundige laat haar persoonlijke vooroordeel hier bepalen hoe ze met de famile omgaat. c. (4) en (5) Het kan ook duiden op een te vroege gegevensverzameling. Susan had kunnen vragen: ‘Waarom heeft u hierbij hulp nodig?’ Er is hier geen sprake van stereotypen omdat die gebaseerd zijn op onbekendheid met een bepaalde categorie mensen. d. (6) Deze situatie geeft eigenlijk geen diagnosefout weer. We nemen aan dat, omdat de verpleegkundige verstarde, ze belangrijke diagnosen over het hoofd heeft gezien. 12. a. Mogelijke verklaringen: De patiënt heeft een rode stuit omdat hij door de halfzijdige verlamming niet goed kan bewegen in bed en omdat zijn oudere huid kwetsbaar en dun is. Of de patiënt heeft een kapotte stuit omdat (1) hij oud is, (2) hij immobiel is door een linkszijdige verlamming. Als je had gezegd: ‘Niet in staat te bewegen vanwege de halfzijdige verlamming’, dan zou dat een onvolledige verklaring zijn, omdat het niets zegt over de kapotte huid. b. Mogelijke verklaringen: • Lars kan uitgedroogd raken omdat (1) hij vocht verliest door diarree en braken en (2) hij geen vocht binnen kan houden vanwege het braken. • Mogelijk vochttekort vanwege extreem vochtverlies en onvoldoende inname van vocht. • Onvoldoende lichaamsvocht door diarree en braken. Je zou ook hebben kunnen zeggen: ‘vochtverlies door diarree en braken’, maar dat zou onvolledig zijn omdat het alleen het vochtverlies betreft en niet zegt over de onvoldoende inname van vocht en de mogelijke gevolgen (vochttekort). Hoofdstuk 5 1. a. Label b. Risicofactor c. Label d. Kwalificatie e. Samenhangende factor 2. a. 2,1 b. 1 c. 4 d. 3 e. 5 3. De correcte diagnosen zijn a, d, e, g, h. Diagnose a is geen NANDA-label. b – Beide delen van de uitspraak hebben dezelfde betekenis. c – Verhoogde lichaamstemperatuur is een symptoom en geen cluster. f – Probleem moet specifieker omschreven worden; de verpleegkundige kan noch aan het probleem noch aan de etiologie iets veranderen. i – Probleem moet specifieker omschreven worden; etiologie roept juridische vragen op. j – Huilen is een symptoom en geen probleem. 4. Risicofactoren: mogelijkheid blind te worden, postoperatief voorschrift: niets per os.
Samenhangende factoren: voortschrijdend gezichtsverlies, gevolgen van een operatie, recent verlies van baan. 5. a. Therapieontrouw (medicatie) gerelateerd aan gebrek aan kennis (over de effecten van de medicatie) en vergeetachtigheid. (Dit is geen NANDA-label.) b. Huidbeschadiging: drukplek op stuit gerelateerd aan onvermogen zichzelf te draaien in bed (of gerelateerd aan immobiliteit). c. Overvoeding: gerelateerd aan onregelmatig eetpatroon, emotie-eten en onvoldoende lichaamsbeweging. of: Overvoeding gerelateerd aan excessieve inname van calorieën en onvoldoende lichaamsbeweging. d. Potentiële complicatie bij hysterectomie: bloeding. e. Risico op infectieoverdracht gerelateerd aan overdraagbare aard van de aandoening. (Dit is geen NANDA-label.) of: Mogelijke lage zelfwaardering gerelateerd aan sociale gevolgen van de aandoening. of: Risico op gewijzigde seksuele patronen gerelateerd aan pijn, overdraagbare aard van de aandoening en gevolgen voor relaties. 6. Overvoeding Diarree Risico op infectie Risico op aspiratie Sociaal isolement Obstipatie Gewijzigde bescherming Verminderd activiteitsvermogen 7. a, c, d, e 8. Voorbeelden: a – Verminderd activiteitsvermogen (niveau II) c – Verstoorde zintuiglijke waarneming (visueel) d – Matige chronische rugpijn e – Verminderde mobiliteit (onvermogen om te zitten) 9. a. Incontinentie van faeces b. Diarree c. Vermoeidheid d. Risico op aspiratie e. Ineffectief ophoesten 10. 1. a 2. c 3. d 4. b 5. e 11. a. Ineffectieve ontkenning b. Zelfzorgtekort: kleden/uiterlijke verzorging + 2 c. Halfzijdige veronachtzaming d. Urine-incontinentie, stress e. Urge-incontinentie
6. f
f. Weefseldoorbloeding, verminderde perifere g. Vochttekort, risico op h. Ouderrolconflict i. Beslisconflict (wel of geen abortus) j. Activiteitsvermogen, verminderd 12. Langdurige stress, verlies van geloof in God, langdurige beperking van activiteit wat isolement veroorzaakt. 13. a. Mevrouw Peters b. Jan c. Meneer A 14. a. Vermeende obstipatie gerelateerd aan verstoorde denkprocessen zich uitend in overmatig gebruik van laxeermiddelen en zetpillen en verwachting dagelijks te kunnen ontlasten. b. Obstipatie gerelateerd aan onbekende etiologie. c. Obstipatie gerelateerd aan onvoldoende inname van vocht en vezels, en inadequate lichamelijke activiteiten door zwakheid door chronische longaandoening. d. Ineffectieve probleemhantering gerelateerd aan complexe etiologie zich uitend in zeggen niet met de situatie om te kunnen gaan en observatie niet in staat om problemen op te lossen. e. Potentiële complicatie bij infuustherapie; phlebitis, infiltraat, infectie. f. Risico op geweld (tegen zichzelf gericht) gerelateerd aan toxische reactie op de medicatie. g. Gezondheidszoekend gedrag (trainingsprogramma). 15. a. laag b. laag c. hoog d. matig e. hoog f. matig g. matig h. laag i. laag 16. a. 4 b. 5 c. 1 d. 3 e. 1 f. 3 g. 1 h. 3 i. 2 Hoofdstuk 6 1. De meetbare doelen zijn: b, c, d, g, h, i, j en n. 2. Mogelijk worden andere tegenstellingen gevonden, maar overwegend moeten de antwoorden overeenkomen met de hier volgende: b. Afwezigheid van roodheid en zwelling. Huid intact. Wondranden schoon en vertonen tekenen van herstel. Granulatieweefsel aanwezig als teken van genezing van de wond in de tweede instantie. c. Lichaamstemperatuur bedraagt minstens 36.7°C. De huid voelt warm en droog aan en is roze van kleur. Geen koude rillingen. d. Kan zichzelf zonder hulp aankleden. e. Mondslijmvlies is roze, vochtig en vertoont geen zweertjes. Geen bloedinkjes aanwezig. 3. Voorbeelden van verwachte resultaten, waarbij de antwoorden uit vraag 2 zijn gebruikt Onderwerp a. (Cliënt) b. De huid, De huid, Wondranden, Granulatieweefsel
c. De lichaamstemperatuur, De huid, De cliënt, d. De client e. Het mondslijmvlies Werkwoord a. produceert b. vertoont, is, vertonen, is c. is, voelt/ziet, heeft d. kleedt ... aan e. is/vertoont Speciale voorwaarden a. (geen) b. (geen), (geen), bij wondgenezing in eerste instantie, bij wondgenezing in tweede instantie c. (geen), (geen), (geen) d. zonder hulp e. (geen) Uitvoeringscriteria a. regelmatige, normaal gevormde zachte ontlasting b. zonder roodheid en zwelling, intact, intact, aanwezig c. minstens 36.7°C, warm/droog en roze, geen koude rillingen d. zichzelf e. roze/vochtig/zonder zweertjes en bloedinkjes 4. Acute rugpijn gerelateerd aan een spinale artrodese en spierstijfheid door een verminderde mobiliteit. Goede resultaten moeten op de patiënt zijn afgestemd. Je kunt dus niet zeggen: ‘vitale functies zijn normaal’, maar opschrijven wat bij deze patiënt de normale polsslag, bloeddruk enzovoort is. Enkele suggesties zijn: a. De patiënt heeft minder pijn. Dit blijkt uit: 1. Zegt dat pijn < 3 is op een schaal van 1 – 10, binnen 20 minuten na toediening pijnstiller. 2. Heeft op de vijfde dag na de operatie geen pijnstillers meer nodig. 3. Heeft na de pijnmedicatie geen pijnlijke trekken meer op zijn gezicht of gespannen spieren; vitale functies binnen normaalwaarden voor deze patiënt (je moet hier de waarden daadwerkelijk opschrijven). b. Heeft in mindere mate stijve spieren. Dit blijkt uit: 1. Zegt dat hij ontspannen is nadat hij gedraaid en anders is neergelegd. 5. Mogelijke doelen: • Pijnniveau aanvaardbaar: geeft lichte pijn aan, zegt dat hij geen pijn heeft of rusteloosheid of • Pijnniveau – indicatoren: Geeft pijn een 4. Zegt geen pijn te heben: 5 Rusteloosheid: 5
6. De huid is intact gebleven als: (1) er geen roodheid bij de drukplaatsen is, (2) de huid intact is en (3) de huidturgor goed is. 7. De resultaten die juist zijn geformuleerd: b, c, f, i, m, n, o. Fouten die gemaakt zijn:
a. b. c. d. e. f. g. h.
i. j. k. l. m. n.
Wenselijk resultaat Cliënt ontwikkelt voldoende beenkracht voor 1/ 9. Vertoont geen tekenen van bloedingen: Hct en Hb zijn normaal, gebruikt <1 kraamverband per uur. –––– Voelt zich morgen beter. Verbeterde eetlust. –––– Zit iedere dag vier uur in de rolstoel (op een afdeling met dertig bedden met slechts twee rolstoelen). De cliënt bespreekt zijn verwachtingen ten aanzien van de opname en vertelt wat de effecten zijn van koolhydraatrijk voedsel op de bloedsuikerspiegel; hij heeft een basiskennis over vervangende voedingsmiddelen bij diabetes. –––– Kan zelf insuline spuiten. Zegt dat de pijnstillers voldoende werken en drinkt minstens 100 ml per uur. Het infuus blijft doorlopen met 125 ml per uur. –––– ––––
Fouten (welke richtlijn is overschreden). a. Voldoende beenkracht is niet meetbaar; cliënt wel denken, maar niet opschrijven. b. Normaal is niet specifiek; maar omdat we de patiënt niet kennen, kunnen de normen niet specifieker worden gemaakt – in dit geval is b acceptabel. c. –––– d. Beter voelen is niet specifiek genoeg. e. Er is geen werkwoord noch speciale voorwaarden of criteria; niet waarneembaar/meetbaar. f. –––– g. Niet realistisch. h. Gebruik de cliënt niet. Te lang en te complex. Afgeleid van meerdere verpleegkundige diagnosen: verwachtingen van de opname en voeding. i. –––– j. Geen uitvoeringscriteria beschreven (bijvoorbeeld steriele techniek). k. Afgeleid van meerdere verpleegkundige diagnosen: pijn en vochttekort. l. Dit is een verpleegkundig doel en geen uitspraak over de wenselijke reactie van de patiënt. m. –––– n. –––– 8. Onderstreep: risico op situationeel lage zelfwaardering, chronische pijn, overgewicht, risico op therapieontrouw met betrekking tot ‘niets per os’.
9. De volgorde van prioritieit is: b, d, a, c. (Waarvan b en d vandaag aangepakt moeten worden). 10. Redenen voor de prioriteiten uit oefening 9. Diagnose b heeft de hoogste prioriteit. De pijn moet onder controle zijn voordat je interventies voor d kunt opstellen (instructies niets per os). Pijn vermindert het concentratievermogen en tevens is acute pijn een fundamentele fysieke behoefte (Maslow). Diagnose d komt als tweede, omdat je niet eerst de pre-operatieve medicatie zult geven en daarna gaat uitleggen waarom nuchter blijven belangrijk is. De medicatie werkt namelijk versuffend op het centrale zenuwstelsel en belemmert je leervermogen. Diagnose a komt waarschijnlijk voor c omdat (1) het op korte termijn door de verpleegkundige aangekaart kan worden en (2) omdat een lage zelfwaardering het emotie-eten in de hand kan werken. Voorlichting wat betreft d zal tijdens de opname moeten gebeuren. Het probleem wordt niet veroorzaakt door een gebrek aan kennis en het enige wat de verpleegkundige kan doen is doorverwijzen. 11. Voorbeelden van doelen voor de twee diagnosen met de hoogste prioriteit (er zijn andere doelen mogelijk): Verpleegkundige diagnose: chronische pijn gerelateerd aan ontstoken kniegewrichten door reuma. Doelen/wenselijke resultaten: Kan voor de operatie ADL-activiteiten uitvoeren. Geeft aan dat de pijn voor de operatie te allen tijde acceptabel is. Verpleegkundige diagnose: Risico op therapieontrouw met betrekking tot ‘niets per os’ gerelateerd aan inzicht in het belang ervan voor de narcose. Doelen/wenselijke resultaten: Niets per os handhaven. Kan na de instructie aangeven wat de narcose en het voorschrift ‘niets per os’ met elkaar te maken hebben. 12. (1) Signalen en symptomen: Ontsteking: Plaatselijke diffuse roodheid van de huid bij insteekplaats; gevoelig bij aanraken, huid voelt warm aan bij het rode gebied. Mogelijk pusvorming bij insteekplaats. Phlebitis: Hardheid rondom de ader – meestal boven de insteekplaats, rood van de ader en het gebied rondom de ader, warmte en gevoeligheid bij insteekplaats en bij de ader. Infiltratie: Zwelling bij insteekplaats, pijnlijk bij aanraking of bij het toedienen van vloeistoffen; bloed loopt niet terug wanneer de infuuszak lager ligt; huid rondom de insteekplaats is hard, koud, bleek; infuusvloeistof loopt niet goed door. (2) Verwachte doelen/resultaten voor elke complicatie: Ontsteking: • Geen roodheid, warmte of pusvorming bij insteekplaats. • Zegt dat het niet gevoelig aanvoelt. • Lichaamstemperatuur < 37.8°C. Phlebitis: • Geen hardheid, roodheid of warmte van de ader en bij insteekplaats. • Zegt dat het niet gevoelig aanvoelt.
• Pols en lichaamstemperatuur binnen normaalwaarden van de patiënt. Infiltratie: • Huid niet koud, bleek, hard of opgezet bij insteekplaats. • Zegt dat het niet gevoelig aanvoelt bij aanraking. • Geen pijnklachten bij toedienen van vloeistoffen of medicatie. • Infuus loopt door op voorgeschreven snelheid. Hoofdstuk 7 1. a. Iedere 2 uur wisselligging (ook ’s nachts). Deze instructie compenseert het mobiliteitsprobleem van de patiënt. b. (1) Zorg dat de lakens strak liggen, zonder kreukels en kijk er er geen voorwerpen in het bed zijn achtergebleven; (2) inspecteer de huid op drukplekken bij het draaien; (3) zorg voor voldoende eiwitten en vitamine C in de voeding; (4) gebruik geen zeep, maar masseer de huid licht met lotion na het baden. Deze interventies veranderen niets aan de etiologie, maar ze pakken het probleem aan door de patiënt te observeren op signalen en symptomen, en door maatregelen te nemen die de huid intact trachten te houden, los van de etiologie. 2. a. Instructies voor observatie: (1) controleer continu de insteekplaats op tekenen van ontsteking, phlebitis of infiltratie; (2) controleer insteekplaats op gevoeligheid; (3) controleer ieder uur infuussnelheid. b. Preventieve instructies bij ontsteking: (1) was je handen; (2) infuuszak niet langer dan 8 uur gebruiken; (3) verschoon infuussysteem elke 24 uur (avonddienst); gebruik hierbij aseptische technieken volgens instellingsprocedure; (4) haal het infuus niet los bij het verschonen van het nachthemd, enzovoort. Preventieve instructies bij phlebitis: (1) controleer insteekplaats op gevoeligheid; (2) meet pols en lichaamstemperatuur om de 8 uur; bij verhoging, opnieuw na een uur. (Je kunt instructies hebben opgesteld als: ‘bij optreden symptomen, verwijder infuus en schakel arts in’ of ‘bij optreden symptomen, verwijder infuus, breng op andere plaats opnieuw in en schakel arts in’. Dit zijn geen preventieve instructies, omdat ze pas worden verricht als de symptomen optreden.) c. Leerinstructies: (1) leer patiënt om infuusarm zo min mogelijk te gebruiken; (2) leer patiënt om hulp te vragen als er onprettige symptomen optreden, als de infuuszak bijna leeg is of als de druppelsnelheid veranderd. 3. Interventie 1: waarschijnlijk b en e. Beide duiden op het doen van oefeningen, waarbij b speciaal duidt op regulering van de spierkracht. NIC-label d heeft betrekking op het doen van oefeningen die de mobiliteit van de gewrichten versterkt, en niet het vermogen. De andere interventies lijken niets van doen te hebben oefeningen en kracht, maar ze kunnen wel op een andere manier bijdragen aan het ‘verminderd activiteitsvermogen’. Interventie 2: f lijkt nuttig, maar g verwijst specifiek naar gewichtscontrole. Controle over voeding (f) heeft waarschijnlijk ook betrekking op andere voedingsdoeleinden, zoals het voorkomen van een vitaminentekort.
Om zeker te zijn dat je de goede labels gebruikt, moet je de de NIC-labels en activiteiten opzoeken in een naslagwerk van de NIC. 4. De verpleegkundige instructies zijn: c, d, e, h en i. 5. a. P b. C c. A d. C e. A f. P g. C h. P 6. Onafhankelijk: a, b, e, f, g, h, i, j, k, l en m Afhankelijk: c en d Observatie: h en i; f zou gezien kunnen worden als observatie, omdat precies is aangegeven hoe geobserveerd moet worden. Behandeling: a, b, e, g en m kunnen zowel bij preventie als bij behandeling geplaatst worden, afhankelijk van het probleem (m valt waarschijnlijk onder gezondheidsbevordering). C en d vallen onder de categorie behandeling. Preventie: a, b, e, g en m kunnen zowel bij preventie als bij behandeling geplaatst worden, afhankelijk van het probleem. Instructies j, k en l vallen onder de categorie preventie. Instructie f is preventief in de zin van voorkomen van beschadigingen van het rectaal slijmvlies. Gezondheidsbevordering: instructie b zou gezien kunnen worden als gezondheidsbevorderend als de rouwverwerking van mevrouw Alders normaal verloopt en er geen problemen zijn op dat gebied. Het zou eerder duiden op de etiologie van een probleem. Instructie m is de enige verpleegkundige instructie die gezondheidsbevordering als doel heeft. Lichamelijke zorg: c, d, f, g, h, i, j en mogelijk e. Instructie: a, k en m. Counseling: b. Mogelijk l als je de patiënt zo nodig moet helpen bij het nemen van een beslissing. Doorverwijzing: l. Zorg voor de omgeving: e, g en j. 7. a. o.k. b. 1 – Onduidelijk, onnauwkeurig. 3 – Onvolledig. 4 – Niet specifiek. Je zou kunnen schrijven: ‘Geef drinken, 100 ml/uur bij wakker zijn’. Als de patiënt een voorkeur had voor een bepaald soort drinken, zou je dat ook kunnen vermelden. c. 3 – Onvolledig. Tijdstippen dienen ook vermeld te worden: ‘Controleer dagelijks het serumkaliumgehalte en meld als gehalte < 3.5. d. 2 – niet beknopt. ‘Verschoon wondverband dagelijks. Zie afdelingsprocedure’. e. o.k. f. 1 – Onduidelijk. 3 – Onvolledig. 4 – Niet specifiek. Voorbeeld: ‘Moedig de patiënt aan om 3 x daags naar het einde van de gang te lopen (kan zelfstandig lopen)’. 8. Correct: a, c en e. Interventie d is overbodig en onnodig omdat de patiënt al bedrust moet houden. D, f en g spreken over ‘instrueren’; dit is vanwege de geestelijke gesteldheid nu niet aan de orde. Hoofdstuk 8. 1. Je kunt het geven van het klysma en het helpen met het douchen delegeren aan de verpleeghulp. Tevens kun je de verpleeghulp helpen herinneren dat het ‘niets per os’beleid van kracht is en de kan met water uit de kamer laten weghalen. De
2.
3.
4.
5.
6.
therapietrouw van mevrouw Altink is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige. De privacy en waardigheid van Nancy Altink kan bedreigd worden als ze het klysma krijgt. Ook tijdens het douchen moet rekening gehouden worden met de privacy. Ze kan zich ook beschaamd voelen omdat ze problemen heeft met lopen. Ze kan zich onprettig voelen als ze over de hysterectomie spreekt omdat dit het niet meer kunnen krijgen van kinderen betreft. Ze moet met haar onderlijf blootliggen als ze de preoperatieve injectie krijgt. a. Mogelijkheden: Verwijs mevrouw A. naar de thuiszorg; regel fysiotherapie thuis. b. Een mogelijkheid: Geef mevrouw A. adviezen over de huishouding, zoals zittend strijken of niet zelf strijken. Ze zou kunnen zeggen dat het douchen bedoeld is om met hulp van zeep en water alle micro-organismen van het lichaam te verwijderen wat de kans op infecties verkleint. In de operatiekamer wordt het operatiegebied extra schoongemaakt met ziektekiemdodend middel. Als de verpleegkundige deze redenen niet weet, kan ze dit opzoeken voordat ze mevrouw A, gaat helpen met douchen. Ga eerst na of ze nog wel een slaappil nodig heeft. Mocht ze al slapen, maak haar dan niet wakker om de pil alsnog te geven. Mocht ze er wel behoefte aan hebben, leg haar dan uit waar de pil voor dient en wat ze er van kan verwachten. Leg uit hoe de pil meer effect kan hebben (bijvoorbeeld door het licht uit te doen en in bed te blijven). Voorbeelden van een therapeutisch gesprek; (a) Probeer haar te laten praten over haar angst om deze zo te definiëren en te verminderen. Ook al zegt ze niet bang te zijn voor de operatie, mogelijk maakt ze zich zorgen over andere dingen (bijvoorbeeld geen kinderen meer kunnen krijgen of hoe ze haar huishouden moet organiseren). (b) Door met haar te praten, kun je proberen te achterhalen of ze treurt over het feit dat ze na de operatie geen kinderen meer kan krijgen. (c) Je kunt in een gesprek aangeven waarom het belangrijk is dat ze niets meer eet of drinkt. (d) Bespreken van de procedures rondom de operatie.
7. a. Bepaal of de handeling nog nodig is. De wisselligging werd uitgesteld omdat de ene behoefte belangrijker werd gevonden dan de andere. Je handeling zou minder succesvol zijn als je die op de geplande tijd uitvoerde. Je had ook kunnen kiezen voor het bieden van pricvacy en comfort – mevrouw Bartelse zou het mogelijk niet op prijs stellen dat de bezoeker haar pijn ziet lijden. b. Zorg dat je weet waarom je een handeling uitvoert. Stel gedegen vragen als je niet begrijpt waar de handeling voor dient. Vergroot je basiskennis. c. Zorg voor privacy en maak het de patiënt zo makkelijk mogelijk. Voer je handelingen uit volgens professionele standaarden. De ANA Code of Ethics stelt dat de verpleegkundige de cliënt in zijn waardigheid respecteert. d. Voer je handelingen uit volgens professionele zorgstandaarden. In veel instellingen is de procedure dat de hoeveelheid toe te dienen insuline door twee verpleegkundigen moet worden gecontroleerd. De verpleegkundige in deze situatie kent deze regel en ze voorkomt op deze manier dat ze geen fout maakt. e. Voer je handelingen uit volgens professionele standaarden (hier hoort veiligheid bij).
f. Ga na of de handeling nog nodig is. Mogelijk is de medicatie niet nodig bij een bloeddruk die lager is dan de normale waarde. 8. 6/8/05, 20.00 uur. D – Zegt dat zijn hoofd zeer doet en dat het licht pijn doet aan zijn ogen. Hij heeft zijn ogen gesloten. –––––––––––––––––––––––––––––––– L. Nap, verpleegkundige A – Een koud washandje op zijn voorhoofd; deur gesloten. Paracetamol gegeven per os om 18.00 uur (zie medicatielijst). Plan: zo min mogelijk storen; duistere kamer, gesloten gordijnen. Schakel dokter de Koning in als hoofdpijn na de tweede paracetamol blijft aanhouden. ––––––––––––––––––––––––––––––––––– L. Nap, verpleegkundige R – Zegt om 19.00 uur: ‘Ik heb nog steeds hoofdpijn’. –– L. Nap, verpleegkundige 6/8/05, 18.00 uur. D – Zegt dat zijn hoofd zeer doet en dat het licht pijn doet aan zijn ogen. Hij heeft zijn ogen gesloten ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– A – Een koud washandje op zijn voorhoofd; deur gesloten. Paracetamol gegeven per os (zie medicatielijst). –––––––––––––––––––––––––––––– L. Nap, verpleegkundige 6/8/05, 19.00 uur. D – Zegt nog steeds hoofdpijn te hebben. ––––––––––––––––––––––––––––––––––– A – Plan: zo min mogelijk storen; duistere kamer, gesloten gordijnen. Schakel dokter de Koning in als hoofdpijn na de tweede paracetamol blijft aanhouden ––––––––––––––––– ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– L. Nap, verpleegkundige (Heb je eraan gedacht om datum, tijdstip en handtekening bij je instructie te zetten? Heb je een streep getrokken door witregels?) 9. 8/6/06, 09.00 uur. Probleem: risico op therapieontrouw: pre- en postoperatieve instructies gerelateerd aan kennisgebrek. S – Zegt de pre- en postoperatieve instructies begrepen te hebben, ook de noodzaak na middernacht nuchter te moeten blijven. –––––––––––––––––––––––––––––––––––– O – Alle pre-operatieve instructies uitgevoerd (zie afdelingsbeleid en procedures). Kreeg uitleg over ‘npo’ en waarom dit is. A – Geen kennisgebrek over pre-operatieve instructies. P – Herinner patiënte er af en toe aan dat ze niets mag drinken. Hang ‘npo’-bordje op de deur. Maak bezoekers ook attent op het niet eten en drinken van Nancy. –––––––––––––– ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– L. Nap, verpleegkundige 10. a. In principe kun je alle activiteiten delegeren aan de verpleeghulp, behalve het toedienen van de medicatie en het onderzoeken van de huid, afhankelijk van de situatie. Als de verpleeghulp bevoegd is om medicatie toe te dienen, dan zou ze de laxantia mogen geven. b. Je zou kunnen zeggen: ‘Was mevrouw A. vandaag maar volledig op bed. Doe voorzichtig met haar huid en droog haar goed af, omdat ze anders mogelijk een doorligplek ontwikkelt. Laat me weten of haar stuit nog rood ziet, of dat haar huid loslaat – of als je andere rode plekjes ziet. Je kunt haar waarschijnlijk zelf draaien, maar laat me weten als je hulp nodig hebt om haar vast te houden als je haar rug en stuit wilt verzorgen.’
c. Je kunt gemakkelijk de huid onderzoeken terwijl je mevrouw. A wast. Je kunt er zelfs voor kiezen om deze taak juist niet te delegeren omdat je haar huid toch moet onderzoeken. Je kunt de huid ook onderzoeken als je haar wisselligging geeft, maar dan moet je wel rekening houden met haar kleding die in de weg zit. d. Mogelijke plannen voor de evaluatie van de gedelegeerde activiteiten: vitale functies: Zorg dat ze iedere 4 uur worden gecontroleerd; neem eenmaal een steekproef en vergelijk deze waarden met die van de verpleeghulp. verschonen lakens/wassen op bed: Kijk of de lakens verschoond zijn en vraag aan de patiënt of de verpleeghulp hem op bed heeft gewassen. Kijk of de patiënt schone voeten heeft, of hij geen slaap in zijn ooghoeken heeft zitten en onderzoek de patiënt op vieze luchtjes (bijvoorbeeld mondgeur of urinelucht). draaien, anders leggen: Kijk op verschillende momenten gedurende de dienst of mevrouw A. anders is gelegd en of ze juist ondersteund wordt. eten geven: Controleer vochtlijsten. Vraag aan keukenassistent wat en hoeveel ze heeft gegeten; kijk na de maaltijd op het dienblad om te zien hoeveel mevrouw A. heeft gegeten; vraag haar wat ze heeft gegeten. e. Het eten geven delegeer je niet. Voor de nieuwe verpleegkundige diagnose ‘risico op aspiratie gerelateerd aan slikstoornis’ is het belangrijk dar je mevrouw A. zelf eten geeft om te kijken hoe ze slikt en om te voorkomen dat ze niet aspireert. In het geval van aspiratie moet er altijd een gediplomeerd verpleegkundige aanwezig zijn om de juiste interventies te kunnen verrichten. f. Stel dat je het eten geven toch moest delegeren, dan zou je (1) nagaan welke ervaringen de verpleeghulp heeft met het eten geven, (2) het risico op aspiratie uitleggen, vertellen wat de signalen en symptomen zijn en wat de verpleeghulp moet doen als dit gebeurt, (3) de verpleeghulp uitleggen wat de beste lichaamshouding is bij, en hoe je het risico op aspiratie kunt voorkomen tijdens het eten geven en, indien mogelijk, (4) demonstreren hoe het eten geven gaat. Als je de technieken niet kunt voordoen, vraag dit dan aan een andere verpleegkundige of ervaren verpleeghulp. Controleer zo mogelijk de voortgang van het eten geven; of vraag iemand anders dit te doen. Hoofdstuk 9. 1. Criteria b, c en d zijn concreet, meetbaar en waarneembaar. Criteria a: ‘veilig’ is niet meetbaar; ‘bedgordijnen omhoog is meetbaar’. Criteria e: ‘voldoende’ is niet meetbaar;‘drie rollen per afdeling’ is wel meetbaar. Criteria f: ‘systematisch’ is niet meetbaar. ‘Iedere vier uur wordt de buik onderzocht op darmgeluiden’ is meetbaar. 2. 1. b en c 2. a (Bij een structuurevaluatie worden de gegevens aan een handboek ontleend; bij een procesevaluatie wordt geobserveerd of een verpleegkundige een procedure volgt, maar komen de gegevens uit de verpleegkundige activiteiten.) 3. c (Eventueel b – de cliënt kan bijvoorbeeld melden dat de verpleegkundige hem instructie heeft gegeven.) 4. c 5. b 6. a
7. b 8. a 3. 1. c 2. b 3. a 4. c 5. a 6. a (eventueel b) 7. a 4. Mogelijke citeria: (1) mondslijmvlies is roze, vochtig en intact; (2) zegt geen pijn in de mond te hebben; (3) geen ontsteking of zweren in de mondholte; (4) kan zonder problemen slikken na de ‘npo’. Mogelijke methoden voor gegevensverzameling: (1) onderzoek de mondholte van de patiënt; (2) observeer de patiënt bij het slikken of vraag of hij zonder problemen kan slikken. (Bij een verpleegkundige audit zou je de gegevens uit het dossier halen – waarschijnlijk uit de voortgangsrapportage.) 5. Tip: zoek de bepalende kenmerken bij ‘angst’ op in een handboek met verpleegkundige diagnosen van de NANDA of in een ander handboek of studieboek. Dit zijn voorbeelden; andere aanwijzingen zijn mogelijk. a. Een verbale aanwijzing waaruit blijkt dat het doel bereikt is: ‘Ik ben ervan overtuigd dat alles goed gaat. Ik heb hier dan wel geen ervaring mee, maar ik weet zeker dat u me alles zult vertellen wat ik weten moet. Ik voel me eigenlijk redelijk ontspannen.’ b. Non-verbale aanwijzingen waaruit blijkt dat het doel bereikt is: ontspannen gezichtsuitdrukking; handen liggen losjes in schoot; zit rustig; geen zenuwachtige bewegingen. c. Verbale aanwijzingen waaruit blijkt dat het doel niet is bereikt: ‘Ik praat er nu liever niet over’ en ‘Ik ben er behoorlijk bang voor.’ d. Non-verbale aanwijzingen waaruit blijkt dat het doel niet is bereikt: beweegt zich onrustig in bed; ademt zwaar; maakt geen oogcontact; trillende stem; bleek; gespannen gezichtsuitdrukking; samenwringen van de handen; snelle pols. 6. Risico op angst. Doel bereikt. Zegt de procedure te begrijpen. Zegt niet angstig te zijn over de gevolgen van de operatie. Vertoont geen lichamelijke signalen die wijzen op angst. (Citeer desgewenst uit de voortgangsrapportage.) Risico op rouw. Doel gedeeltelijk bereikt. Toont zich opgelucht dat ze niet meer zal menstrueren, maar gaat elk gsprek over haar onvruchtbaarheid uit de weg. Hier moet na de operatie op terug worden gekomen. Risico op therapieontrouw met betrekking tot instructie ‘niets per os’. Doel gedeeltelijk bereikt. Kon de redenen noemen waarom ze nuchter moet blijven voor de operatie en zou zich er ook aan houden; ’s nachts heeft ze heeft echter wat water gedronken, zei dat ze het ‘vergeten’ was. 7. Risico op angst. Het probleem is opgelost. Zet het volledige plan stop: verpleegkundige diagnosen, doelen en instructies. Risico op rouw. Het dreigende probleem blijft. Handhaaf de verpleegkundige diagnosen en het doel. Risico op therapieontrouw. De doelen zijn slechts gedeeltelijk bereikt; handhaaf daarom de diagnose. Het eerste doel vervalt omdat deze wel behaald is. 8. b. Zelfs al heeft de cliënt geen feitelijke ‘huidbeschadiging’, alle risicofactoren zijn hiervoor wel aanwezig vanwege zijn immobiliteit. Als de verpleegkundige
interventies worden stopgezet, zal de cliënt waarschijnlijk een huidbeschadiging ontwikkelen. Hoofdstuk 10. 1. Kolom 1, bepalende kenmerken: • Zegt dat hij ziek is. • Is uit bed gezien in plaats van zich aan de voorgeschreven bedrust te houden. • Weigerde zijn middagmedicatie in te nemen. Kolom 2, verpleegkundige diagnose: • Therapieontrouw (medisch behandelplan) gerelateerd aan ontkenning van ziekte. Kolom 3, verwachte resultaten: • Houdt zich aan zijn activiteitenbeperking. • Weet wat de gevolgen zijn van het niet naleven van de therapie. • Stemt in met het zorgplan (bijvoorbeeld ten aanzien van medicatie of bedrust). Kolom 4, verpleegkundige instructies: • Evalueer het ondersteuningssysteem van de patiënt en de noodzaak van de emotionele ondersteuning van het team. • Geef positieve beloningen voor therapietrouw (bijvoorbeeld ten aanzien van medicatie of bedrust). • Stel samen met patiënt een contract op ten aanzien van bedrust en medicatie. • Stimuleer de patiënt om zijn gevoelens en bezorgdheid te uiten over de opname. 2. Kader 10–2 en afbeelding 10–13: zorgplan voor Loes Sanders Richtlijn 1: Niet van toepassing. Dit zorgplan is alleen bedoeld voor verpleegkundige diagnosen en niet voor het medisch behandelpan ten aanzien van de verpleegkundige basisbehoeften. Er staat echter wel wat cliënteninformatie in (naam, opnamedatum, verpleegkundige diagnose en enkele instructies). Richtlijn 2: Niet behaald. De problemen zijn voorzien van een datum maar niet van een handtekening. Richtlijn 3: Behaald. De problemen zijn genummerd op volgorde van prioritieit. Richtlijn 4: Waarschijnlijk behaald. Het plan geeft niet duidelijk aan of de verpleegkundige instructies genummerd zijn naar prioriteit; dit lijkt wel zo. Richtlijn 5: In grote lijnen behaald. Plan vergeet soms afkortingen te gebruiken. Richtlijn 6: Behaald. Leesbaar geschreven, in blokletters. Richtlijn 7: Behaald. Verwijst naar andere bronnen voor gedetailleerde behandelingen (bijvoorbeeld infuustherapie). Richtlijn 8: Gedeeltelijk behaald. Fysiologische en psychologische (zelfwaardering) behoeften worden meegenomen. Spirituele behoeften niet. Maar uit de gegevens van mevrouw Sanders blijkt ook niet dat ze op dit gebied speciale behoeften heeft. Richtlijn 9: De lijst met problemen is op het individu afgestemd. Er zijn niet voldoende gegevens over mevrouw Sanders beschikbaar om de instructies op haar af te stemmen. We weten bijvoorbeeld niet welk drinken of voeding met een hoog gehalte aan vezels ze lekker vindt. Richtlijn 10: Er zijn enkele multidisciplinaire aspecten opgenomen (bijvoorbeeld infuustherapie en toedienen Heparine). Laboratoriumonderzoeken, röntgenfoto’s, enzovoort vallen hier niet onder.
Richtlijn 11: Het plan laat geen ontslagplanning zien. Deze kunnen echter wel opgenomen zijn in de ‘zorgstandaarden bij pneumonie’. 3. Het zorgplan van Harry Cain staat in de volgende twee afbeeldingen. Lijst met problemen voor Harry Cain Datum en initialen 1/1/07, JW Verpleegkundige diagnosen/problemen 1. Potentiële complicaties bij darmobstructie: 2. Risico op weefselbeschadiging (drukplekken) gerelateerd aan verminderde mobiliteit, slechte voedingstoestand en slechte huidturgor door dehydratie 3. Pijn in abdomen gerelateerd aan abdominale uitzetting 4. Aangetast mondslijmvlies gerelateerd aan vochtverlies vanwege het braken door intestinale obstructie 5. Mogelijke doodsangst gerelateerd aan onbekend ziekteverloop en gebrek aan informatie 6. Mogelijke vrees of angst gerelateerd aan ziekenhuisomgeving, diagnostische onderzoeken, apparatuur en procedures 7. Potentiële complicaties bij infuustherapie: phlebitis, infiltratie 8. Potentiële complicaties bij inbrengen maagslang (via de neus): ulceratie Æ bloeding 9. Potentiële complicaties bij endoscopie slokdarm/maag: perforatie, aspiratie 10. Potentiële complicaties bij coloninloop Bron van de doelen en verpleegkundige instructies Verwijs naar zorgstandaard bij intestinale obstuctie. Verpleegkundige stelt doelen en instructies op. Verwijs naar gestandaardiseerd zorgplan bij pijn. Verwijs naar gestandaardiseerd zorgplan bij aangetast mondslijmvlies. Verpleegkundige stelt doelen en instructies op. Verpleegkundige stelt doelen en instructies op. Verpleegkundige stelt doelen en instructies op. Zie ‘beleid en procedures infuustherapie’. Zie ‘beleid en procedures inbrengen maagslang (via de neus) en drainage’. Zie ‘zorgprotocol voor patiënt bij bariuminloop’. Patiënten-Kardex SMMC-802839 (ref. 11/84) Shawnee Mission Medical Center Datum instr. • 1/1 • 1/1 Radiologie
Röntgenfoto borstkas Liggend abdomen, coloninloop Ondersteunende consulten Datum instr. • 1/1 • 1/1 Laboratorium • Bloedbeeld, elektrolyten • SMA-12 Geplande datum • 1/1 Gedaan • √ Datum instr. Speciale procedures Geplande datum Gedaan Dagelijkse onderzoeken Dagelijkse gewicht Dieet: niets per os Voedselallergie: geen Continueren: Voeding/vocht niets per os □ Zelf □ Met hulp □ Volledige hulp □ Forceren □ Beperkingen • •
Maaltijd Extra
• • • •
IV 7–3 3–11 11–7
• • •
□ Inname en uitscheiding elk uur □ IV D5 LR 125 ml/uur □ Overig
Veiligheidsmaatregelen • □ Bedhekken • □ Beperkingen • □ Overig Activiteiten • □ Bedrust • □ Zelfstandige toiletgang • □ Bungelen • □ Stoel • □ Toilet • □ Draaien • □ Wandelen Verplaatsen per rolstoel Hygiëne • □ Wassen op bed • □ Met hulp • □ Zelfstandig • □ Douchen • □ Waskom • □ Wastafel • □ Mondzorg Darm/blaas • □ Foley In 1/1 • □ Zorg voor catheter • □ Incontinent • □ Colostoma • □ Ileostoma • □ Urostoma Communicatie
Uit
•
1/1 monster evt. ontlasting
Fysiotherapie Datum 1/1 Behandelingen Hart/longen Datum Behandelingen • Maagslang (via de neus ingebracht) voor continue zuigdrainage Medicatie-allergieën: codeïne Isolatie: In Uit Noodgevallen: Familie: Muriël Cain (vrouw) Telefoon: 5551098 Geestelijke: pastor de Vries, 5550097 Religie: katholiek Religieuze riten: geen bijzonderheden Reanimatiebeleid Diagnose: intestinale obstructie en dehydratie Ingrepen en data: Consulten en data: Kamer: 426 Naam: Cain, Harry Opnamedatum: Leeftijd: 78 Behandelend arts: Ellen Hobbema Kardex: voor Harry Cain (Bron: Courtesy of Shawnee Mission Health System, Shawnee Mission, KS.)
Antwoordsleutel bij ‘Kritisch denken in de praktijk’ Voor deze oefeningen is vaak geen eensluidend en correct antwoord mogelijk, omdat het doel hier is dat je oefent om kritisch te denken in plaats van de je feiten opsomt. De kern van een probleem waarbij je kritisch moet denken, is dat er meerdere oplossingen mogelijk zijn en dat er geen oplossing ‘de beste’ is. Vergelijk jouw antwoorden met die van je studiegenoten – zowel de oplossingen als de denkprocessen. Om te bespreken hoe je tot iets bent gekomen, helpt je om je denkprocessen te ontwikkelen. Het is ook belangrijk voor je dat je begint samen te werken met je medestudenten. In je verpleegkundige loopbaan zijn de andere verpleegkundigen, met hun denkprocessen, belangrijke informatiebronnen voor je, net als jouw manier van denken dat voor hen is. Hoofdstuk 1 1. De kwaliteiten die je kunt gebruiken zijn: cognitieve/intellectuele vaardigheden (inclusief besluitvorming en kritisch denken), creativiteit en nieuwsgierigheid, intermenselijke relaties (inclusief verbale en non-verbale communicatie), culturele competentie, verpleegtechnische vaardigheden en technologische vaardigheden. 2. Geen juist antwoord. Hangt af van individu. 3. Geen juist antwoord. Hangt af van individu. 4. Geen juist antwoord. Hangt af van individu. 5. In het plan moet de ervaring beschreven staan die nodig is, met het plan moet je je kwaliteiten kunnen oefenen, en er moet een tijdsbestek in het plan zijn opgenomen. Hoofdstuk 2 Geheugensteuntje: Bespreek de antwoorden met je medestudenten of begeleiders. De antwoorden kunnen uiteenlopen. Je leert minstens evenveel uit deze gesprekken dan dat je leert uit de oefeningen. I. Nauwkeurig taalgebruik 1. Antwoordvoorbeelden ter verduidelijking. (b) verdraagt vloeibare medicatie goed omdat: ze elk uur 50 ml vocht krijgt zonder last te hebben van misselijkheid of te braken. (c) kwam zonder moeilijkheden uit bed omdat: ze naar het einde van de gang liep zonder kortademig te zijn; ze aangaf dat de pijn < 3 was op een schaal van 1–20 bij het draaien in bed; ze naar de badkamer liep zonder hulp van de verpleegkundige en zonder dat er een verandering optrad in de vitale functies. 2. Je moet onderstreept hebben: bejaarde, patiënt, gebruikelijke hoeveelheid onrust en hoogdravende behandelingsstaaltjes. 3. Een mogelijke formulering: Tachtigjarige man opgenomen op kamer 212 vanwege problemen met zijn ademhaling. Zegt: ‘Het lijkt alsof ik niet genoeg lucht krijg.’ Hij ziet bleek, maar niet cyanotisch. Zegt dat zodra hij terminaal ziek wordt, hij geen hoogdravende behandelingsstaaltjes wil. Zegt dat hij wel een infuus en antibiotica wil; hij wil echter niet gereanimeerd worden en in geen geval aan de kunstmatige beademing worden gelegd. II. Jargon, clichés en eufemismen
Je moet de volgende zaken onderstreept hebbem Je kunt de zinnen op vele manieren herschrijven; er zijn een paar voorbeelden gegeven. 1. E – nogal gedrongen (verander in: ‘25 kilo te zwaar’). 2. E – heengegaan (verander in: ‘dood is’). 3. Geen jargon, cliché of eufemisme. 4. E – beetje aan de gezette kant (verander in: ‘Heb je een uniform voor me waar ik met mijn heupen in pas?’) 5. J – Buisjes (verander in: ‘paracentese buisjes waardoor het vocht in zijn oren weg kan lopen’) Dit is een lastige omdat je de buisjes nu hun specifieke naam geeft, maar daarmee haal je het jargon niet weg; je moet daarom een uitleg geven. 6. E – het godswonder (verander in ‘baby’). 7. E – kleinste kamertje (verander in ‘toilet’ of ‘wc’). 8. C – maar weet dat als de nood het hoogst is, de redding nabij is (verander in: ‘wat kan ik doen om u te helpen?’ of ‘het herstel van deze ingreep duurt lang, maar de resultaten zijn goed te noemen’ of ‘de fysiotherapie neemt zes tot acht weken in beslag voordat u de eerste resulaten gaat zien’). 9. J – mobiel (verander in: ‘we gaan vandaag samen een stukje lopen’). 10. J – mictie en Foley-cathether (verander in: ‘hoeveelheid urine’ en ‘buisje die naar de blaas loopt’). 11. C – gezondheid is een recht (beter is: ‘Ik vind dat alle mensen recht hebben op een goede gezondheidszorg’). Nu wordt het jouw mening in plaats van een cliché. Je kunt nu op een verdieping van je standpunt worden gevraagd. 12. J – bloedgassen en leuco’s. (beter is: er wordt zo bloed bij u afgenomen dat wordt onderzocht op zuurstof en witte bloedcellen’). 13. J – vitale functies (verander in: ‘bloeddruk, temperatuur en pols’); ECG (‘hartfilmpje’ of ‘electrocardiogram’: wat je zegt is afhankelijk van het begripsniveau van de patiënt). Hoofdstuk 3 Geheugensteuntje: Bespreek de antwoorden met je medestudenten of begeleiders. De antwoorden kunnen uiteenlopen. Je leert minstens evenveel uit deze gesprekken dan dat je leert uit de oefeningen. I. (Onderscheiden van feiten en interpretaties): leren van de vaardigheid a. Feit. Je kunt dit verifiëren in een studieboek. b. Interpretatie. Het begrip ‘deskundiger’ betekent voor iedereen iets anders. Het kan niet worden waargenomen. c. Feit. d. Feit. Het subjectieve gevoel kan geverifieerd worden door het aan de patiënt te vragen. e. Feit. f. Interpretatie. g. Interpretatie. h. Interpretatie – of je moet het bij mevrouw Berends hebben nagevraagd, en zij moet bevestigend hebben geantwoord. i. Feit.
I. (Onderscheiden van feiten en interpretaties): toepassen van de vaardigheid j. Oordeel. ‘Een goed idee’ is een waardeoordeel. Zonder ‘is een goed idee’ kan de bewering een feit zijn; je kunt kijken of er onderzoeksgegevens zijn die dit feit ondersteunen. Het kan ook klinken als een feit, maar het niet zijn, wat het geval is als er geen onderzoeksgegevens te vinden zijn die het feit ondersteunen. k. Feit. Je kunt dit opzoeken in een studieboek of onderzoeksartikel. l. Overtuiging of mening. Het is een uit observaties getrokken conclusie die dusdanig is geformuleerd dat het een feit lijkt. Maar dit is niet zo omdat baby’s die vaak verschoond worden ook luieruitslag krijgen. m. Feit. Zie de ANA- praktijkstandaarden. n. Oordeel. ‘Goed is de conclusie die gebaseerd is op de waarden (criteria) ‘systematisch, tijdig en overzichtelijk weergegeven’. o. Feit. De verklaring van de verpleegkundige is een feit; je kunt het bij mevrouw Brandse verifiëren. p. Persoonlijke voorkeur. q. Overtuiging/mening. r. Waarschijnlijk een oordeel die gebaseerd is op het idee dat de verpleegkundige over een ‘goed’ christen heeft. Het kan ook een veronderstelling zijn die gebaseerd is op de observaties die de verpleegkundige heeft gedaan ten aanzien van de religieuze uitingen van de patiënt. s. Feit. Dit staat inderdaad in de bijbel en dit kun je dus ook verifiëren. t. Overtuiging/mening. Er bestaat geen manier waarop je deze bewering kunt verifiëren. II. (Conclusies trekken): leren van de vaardigheid 1. Er drijft een wolk voorbij. Er is een zonsverduistering. Er zweeft een ruimtevaartuig boven je huis. 2. Ja, als het begint te regenen dat valt deze regen waarschijnlijk uit de wolk die langsdreef. De eerste conclusie van vraag 1 is waarschijnlijk juist. 3. Ik concludeer dat het regent. Maar er kan natuurlijk ook iemand op het dak staan met een tuinslang, dus ik weet het pas zeker als ik naar buiten loop om te kijken. II. (Conclusies trekken): toepassen van de vaardigheid 1. Bewering c en d. Bij c zou je kunnen vragen wat meneer Yilmaz heeft gezegd. Bij d zou je de verpleegkundige kunnen vragen de wond te beschrijven. 2. a. Feit b. Conclusie c. Feit d. Conclusie e. Feit. 3. Onderstreep de volgende aanwijzingen: Marja de Gruiter heeft een routineoperatie ondergaan en haar tijd in de recoverkamer was zonder bijzonderheden. Om 16.00 uur is ze naar haar kamer teruggebracht; ze was nog wat suf maar reageerde al wel op haar naam. Foley-catheter ingebracht, druppelt heldere, lichtgele urine. Infuus loopt goed door: D5LR 1000 ml. loopt met 75 ml/uur. Goede huidturgor. Vitale functies: bloedddruk 124/76 – 130/82, pols 72 – 86, ademhaling 12 – 20 gedurende de avond. Om 20.00 uur heeft ze een kwartier met hulp op de rand van haar bed gezeten. Ze bewoog traag en klaagde over pijn aan de wond (op een schaal van 1 tot 10 gaf ze de pijn een score van 10, waarbij 10 het ergst is). Ze diende zichzelf morfine toe met een PCA pomp en gaf haar pijn een score van 5 wanneer ze stil in bed lag. Het
wondverband bij haar buik voelde tijdens de nacht droog en intact aan. Om 21.00 uur heeft ze wat slokjes koolzuurhoudende limonade op. Om 21.20 uur klaagde ze dat ze misselijk was. 4. De aanwijzingen zijn: a. Mevrouw G. heeft operatie ondergaan; verpleegkundige observeerde misselijkheid. b. Catheter druppelde helder, lichtgele urine; goede huidturgor; vitale functies vielen binnen de normaalwaarden. c. Infuus liep goed door met 75 ml/uur; goede huidturgor; vitale functies binnen normaalwaarden; wondverband droog; braakte niet. d. Patiënt klaagde over pijn, schaal 10 voor en 5 na toediening morfine; bewoog traag. e. Patiënt klaagde over pijn, schaal 10 voor en 5 na toediening morfine. f. Mevrouw G. heeft operatie ondergaan, heeft wat slokjes koolzuurhoudende limonade op, klaagde over misselijkheid. 5. Conclusie a, e en f hebben meer ondersteunende bewijzen nodig. a. De verpleegkundige nam aan dat de sufheid door de narcose kwam. Maar misschien heeft mevrouw G. wel een epidurale anaesthesie gehad, en die leidt niet tot sufheid. Misschien was het de pijnmedicatie, misschien was ze gewoon slaperig of misschien was er een neurologisch probleem. e. De pijn van mevrouw G. werd beter te dragen na de morfine; maar de pijn werd nog steeds aangemerkt als 5 bij het stil in bed liggen. Om een gegronde conclusie te kunnen doen, kan de verpleegkundige haar vragen om de pijn te beoordelen terwijl ze beweegt. f. De misselijkheid is een feit. De conclusie gaat over wat de misselijkheid veroorzaakt. Als het soort anesthetica niet bekend is, kan de verpleegkundige niet concluderen dat dit de oorzaak is. Morfine of pijn kunnen ook de misselijkheid veroorzaken. 6. a. Aanwijzingen: Omcirkel niets. Alle beweringen zijn of kunnen worden geverifieerd. Onderstreep ‘darmgeluiden zijn afwezig’, ‘dronk 100 ml’, ‘braakte vrijwel direct’ en ‘klaagde over misselijkheid’. Verklaringen: Onderstreep ‘misselijkheid en het braken’ en ‘verminderde gastro-intestinale activiteit’. Omcirkel ‘verminderde gastro-intestinale activiteit door de algehele narcose’. b. Aanwijzingen: Omcirkel niets. Alle beweringen zijn feiten en kunnen dus onderstreept worden. Verklaringen: Omcirkel ‘enigszins angstig’ en ‘omdat hij in een vreemde omgeving is’. c. Aanwijzingen: Je zou ‘slechte huidturgor’ kunnen hebben omcirkeld. Verklaringen: Omcirkel ‘vochttekort’ en ‘doordat hij niet in staat is om te drinken, door diarree en door braken’. Onderstreep ‘niet in staat te drinken’ en ‘diarree en braken’. 7. De conclusies zijn: a. Misselijkheid en braken worden veroorzaakt door een verminderde gastrointestinale motiliteit na de anesthetica. Voldoende. De afwezigheid van darmgeluiden geven aan dat er een verminderde gastro-intestinale activiteit is. De patiënt had algehele anesthesie, dus we kunnen aannemen dat dit de oorzaak is van de misselijkheid en het braken; je kunt dit niet direct als oorzaak waarnemen. Denk eraan dat conclusies niet net zo kunnen worden ‘bewezen’ als feiten.
b. Patiënt is angstig is een conclusie. Dat dit komt omdat hij in een vreemde omgeving is, is een tweede conclusie. De eerste conclusie heeft voldoende bewijzen. Voor de tweede conclusie moet je er achter zien te komen of het ziekenhuis hem die angst inboezemt. Als de patiënt aangeeft dat de angst komt doordat hij in een vreemde omgeving is, dan verandert jouw conclusie in een feit. c. Vochttekort is de eerste conclusie. Doordat hij niet in staat is om te drinken, door diarree en door braken, is de tweede conclusie. Voor allebei zijn voldoende bewijzen. De patiënt had waarneembare signalen die wezen op een vochttekort. Je kunt niet aantonen dat deze factoren (bijvoorbeeld niet in staat zijn te drinken) het vochtekort veroorzaken; in de literatuur kun je echter voldoende bewijzen hiervoor vinden, en je kunt dit dus ook als conclusie aanmerken. Hoofdstuk 4 Geheugensteuntje: Bespreek de antwoorden met je medestudenten of begeleiders. De antwoorden kunnen uiteenlopen. Je leert minstens evenveel uit deze gesprekken dan dat je leert uit de oefeningen. Analyse 1. Heb je dezelfde trefwoorden onderstreept als je medestudenten? Zo nee, wat was dan je redeneringswijze? 2. Heb je sommige woorden anders gedefinieerd dan je medestudenten? Heeft de discussie met je medestudenten je je ideeën over de definities doen veranderen? 3. –6. Een aanname die de auteur had moeten doen om tot de uitspraak te komen is dat verpleegkundigen en andere beroepsbeoefenaars in de zorg ‘dezelfde taal spreken’. Dat wil zeggen dat een uitspraak als ‘ineffectief ophoesten’ door alle verpleegkundigen begrepen wordt – en door andere gezondheidszorgwerkers. Dat duidt erop dat diagnosen duidelijk, nauwkeurig en ondubbelzinnig zijn. 7. Een vraag die je jezelf kunt stellen, is de volgende: Is het mogelijk om je eigen waarden je beslissingen en oordeelsvermogen niet te laten beïnvloeden? Synthese A. Je kunt de diagnose ‘risico op pijn in de onderbenen’ stellen. Nadat je de vragen A1– 6 hebt doorgewerkt, kun je met behulp van synthetiseren de verklaring geven dat omdat meneer Dupree een constante verminderde bloedtoevoer naar zijn benen heeft, hij waarschijnlijk pijn ervaart als zijn benen om meer zuurstof vragen (behoefte aan zuurstof en hoeveelheid beschikbare zuurstof komen niet overeen). B. De etiologie (risicofactor) van ‘risico op pijn in de onderbenen’ voor meneer Dupree is ‘lichaamsbeweging’. Je beschikt niet over voldoende informatie over hoeveel of wat voor soort lichaamsbeweging er nodig is om de pijn te veroorzaken. Maar je kunt redelijkerwijs aannemen dat de lichaamsbeweging voor hem een risicofactor is van de pijn. Hoofdstuk 5 Geheugensteuntje: Bespreek de antwoorden met je medestudenten of begeleiders. De antwoorden kunnen uiteenlopen. Je leert minstens evenveel uit deze gesprekken dan dat je leert uit de oefeningen.
I. Verduidelijken (Leren van de vaardigheid: verduidelijken) 1. Antwoorden kunnen variëren. 2. Antwoorden kunnen variëren. 3. Opvattingen zijn persoonlijk en kunnen variëren. 4. Hij kan bijvoorbeeld vinden dat zijn bezoekjes aan de polikliniek verspilde tijd zijn, helemaal als hij daarvoor vrijaf moet nemen van zijn werk. Antwoorden kunnen uiteenlopen omdat je mocht speculeren; er is geen manier om achter zijn beweegredenen te komen. (Toepassen van de vaardigheid: verduidelijken) 1. Wellicht dat je ‘afgenomen coördinatie’ en ‘nauwlettend in de gaten houden’ moet verduidelijken. 2. Antwoorden kunnen variëren. Je kunt de verpleegkundige die de overdracht heeft geschreven, enkele vragen stellen. 3. Antwoorden kunnen variëren. 4. Mevrouw Hart kan bijvoorbeeld denken dat de verpleegkundigen niet voor haar zullen zorgen. Of ze vindt dat alle mensen zelfstandig moeten kunnen wonen. Dit is louter giswerk, net als het louter giswerk is om de overtuigingen weer te geven van de verpleegkundige die de overdracht heeft geschreven (vraag 5). II. Vergelijken (Leren van de vaardigheid: vergelijken) 1.–3 Dit is een volledig individuele oefening, antwoorden kunnen variëren. (Toepassen van de vaardigheid: vergelijken) 1. Je moet de structuren opsommen zoals deze te zien zijn in de kantlijn in hoofdstuk 5. 2. Je moet de kwaliteiten noemen als duidelijkheid, nauwkeurigheid, logica, enzovoort. 3. Antwoorden kunnen variëren. 4. Antwoorden kunnen variëren. Hoofdstuk 6. Er worden slechts enkele suggesties gegeven. Bespreek de oefeningen in de lessen of met je medestudenten. Leren van de vaardigheid: classificeren 1. Ze zullen afhangen van de verschillende gemeenschappen. 2. Mogelijke categorisering: (grapefruit, tennisbal, knikker), (envelop, één-dollarbiljet, vel blauw papier) of (gras, sneeuw). 3. Andere categorieën zijn gegroepeerd op vorm en natuulijk versus kunstmatig. 4. De dingen van vraag 2 zijn gecategoriseerd op basis van hun vorm: rond versus rechthoekig; gras en sneeuw vallen in de categorie ‘overig’. 5. Bespreek met je medestudenten. Toepassen van de vaardigheid: classificeren 1. Bespreek met je medestudenten. Bespreek waarin de classificaties van elkaar verschillen.
2. Bespreek met je medestudenten. Dit kan een lastige opdracht zijn omdat sommige van de modellen niet zo uitgebreid zijn besproken in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 7. Er worden slechts enkele suggesties gegeven. Bespreek de oefeningen in de lessen of met je medestudenten. Leren van de vaardigheid De bepalende kenmerken van ‘vrees’ zijn ‘bezorgdheid’ en ‘schrik’. Je kunt een zin hebben geschreven die ongeveer als volgt luidt: ‘Als de patiënt alleen maar vage gevoelens van ongemak uit in plaats van totale onzetting, stel dan de diagnose ‘angst’. Ga op dezelfde wijze door met oefening 2 en 3. In oefening 4 is een aanwijzing dat de diagnose ‘longontsteking’ relevant is voor de patiënt. Dit is voor hem een concrete dreiging. Toepassen van de vaardigheid (1a, b, c) De twee meest voor de hand liggende complicaites zijn infiltraat en ontsteking (of phlebitis). Je moet de symptomen hiervan kunnen opzoeken in je studieboeken. (2) Zoek ‘weefselbeschadiging’ en ‘risico op weefselbeschadiging’ op in een handboek met verpleegkundige diagnosen. (3) Je moet voeding, bewustzijnsniveau en mobiliteit betrekken in je gegevensverzameling omdat deze relevant zijn voor de diagnose ‘weefselbeschadiging’. Hoofdstuk 8 Er worden slechts enkele suggesties gegeven. Bespreek de oefeningen in de lessen of met je medestudenten. I.A. Je kunt geen exacte plek op de lijn aangeven. 1. Je moet de geloofwaardigheid van zowel de verpleegkundige als mevrouw Alexander onderzoeken. De twee bronnen geven tegenstrijdige informatie. Aan de ene kant moet je gewoon aannemen wat de verpleegkundige je vertelt, tenzij je redenen hebt om dit niet te doen. Aan de andere kant is de patiënt zelf natuurlijk de beste informatiebron, zeker over zoiets subjectiefs als pijn. Je moet nagaan of de verpleegkundige in het verleden betrouwbaar is geweest (wat zijn je eigen ervaringen met haar en wat zijn de ervaringen van je collega’s met haar). Je moet ook onderzoeken wat de pijnsymptomen van mevrouw Alexander zijn (vraag de verpleegkundige, lees het dossier, observeer mevrouw A. of vraag het aan haar). Op basis van al deze informatie zullen zowel de verpleegkundige als mevrouw A. ergens in het midden uitkomen op de betrouwbaarheidslijn. 2. De zus bevestigt wat mevrouw Zondag zelf zei. Ze zag direct dat mevrouw Zondag niet meer borduurde. Haar doel is waarschijnlijk om pijnmedicatie voor haar zus te krijgen. Ze heeft geen reden om te liegen; waarschijnlijk is ze overbezorgd. Scoort hoog op de betrouwbaarheidslijn. 3. Mevrouw Laurens is zeer betrouwbaar in de informatie die ze geeft. Het hoeft echter niet de pijnmedicatie te zijn die haar duizelig en misselijk maken. Je moet kijken welke medicatie ze heeft en welke speciaal voor haar nierziekte zijn (te vinden in het
dossier). Je kunt haar duizeligheid en misselijkheid valideren door haar te observeren; mogelijk heeft een andere verpleegkundige dit reeds gedaan. 4. De verpleegkundig specialist is volledig betrouwbaar als je aanneemt dat ze de patiënt kent en kennis heeft over nierziekten. Wil je zeker van je zaak zijn, dan kun je het medicijn opzoeken in een medicijnboek. 5. Op de folder op betrouwbaarheid te testen, moet je wel in je achterhoofd houden dat de farmaceut belang heeft dat hij de gezondheidszorg (artsen) kan overtuigen dat ze hun nieuwe procducten gebruiken. I.B. Mogelijkheden: verricht literatuurstudie naar de relatie tussen beta-endorphinen; zoek op het Internet; benader de auteur(s) van het artikel; benader auteurs van andere artikelen over het onderwerp. II.A. (1) implicatie, (2) gevolg, (3) gevolg. (4) implicatie II.B. (1) therapeutische werking kan een verlichting van de pijn zijn; een ongewenste bijwerking kan leverschade en toxiciteit zijn; (2) een koud washandje en ontspanningsoefeningen kunnen bijvoorbeeld de hoofdpijn verminderen; (3) je impliceert dat het koude washandje en ontspanningsoefeningen niet voldoende zijn om de pijn te verminderen – of dat ze niet aanvaardbaar zijn voor meneer X. II.C. (1) Het impliceert dat jij vindt dat haar symptomen ook waandenkbeelden bevatten, zelfs al is de etiologie van de diagnose niet gegeven. Het impliceert ook dat je de echtgenoot hoog genoeg inschat om goed met de waandenkbeelden van zijn vrouw om te kunnen gaan. (2) Je moet onderzoeken of mevrouw B. daadwerkelijk waandenkbeelden heeft; tevens moet je onderzoeken wat de vermogens van meneer B zijn. (3) Vraag bijvoorbeeld: Werkte dit in het verleden ook? Wat zijn de voor- en nadelen ? (4) Oriënteren. Alleen al het feit dat ze verward is betekent dat ze zich constant moet heroriënteren (zie NANDA diagnose ‘chronische verwardheid’). Je moet meer te weten zien te komen over de symptomen en de etiologie van haar verwardheid om te kunnen beoordelen of de twee andere activiteiten wel zin hebben. Hoofdstuk 9 Je leert het beste als je je antwoorden met collega’s bespreekt. Leren van de vaardigheid 1. Alle bloedsuikerwaarden zijn 80 mg/dl of lager. Alle waarden liggen binnen de normale grenzen – niet te laag. 2. Ja. 3. Ja, als de gegevens nauwkeurig zijn. Er zijn voldoende gegevens. 4. Twee bronnen: Mevrouw Lampe, een tengere, oudere dame die niet goed ziet; een glucosemeter die ze gebruikt om haar bloedsuiker te meten. 5. Niets in de casus wijst erop dat de bronnen betrouwbaar zijn. Je moet daarom eventuele fouten in de casus niet uitsluiten. 6. Mogelijke verklaringen waarom de aantekeningen onnauwkeurig zijn: (a) De glucosemeter moet opnieuw worden geijkt. (b) De bril van mevrouw Lampe was vies, of er is een andere reden waarom ze de aantekeningen niet goed kan lezen of waarom ze de meting niet goed kan uitvoeren. (c) Het cognitieve functioneren van mevrouw Lampe kan zijn aangetast. Ze is vandaag suf en enigszins gedesoriënteerd, dus wellicht had ze hier vorige week zelfs
in grotere mate last van. Verschillende factoren kunnen dit hebben veroorzaakt: haar hoge bloedsuikergehalte kan haar cognitieve functioneren hebben aangetast; ze kan een licht herseninfarct hebben gehad; ze kan tekenen gaan vertonen van ouderdomsdementie waardoor ze soms cognitieve stoornissen heeft; ze heeft mogelijk een urineweginfectie waardoor ze verward raakt door een uropsesis. 7. Stel de glucosemeter opnieuw in. Controleer de door haar gemeten waarden van vóór de maaltijden. 8. Nee. Ondanks dat de gegevens aangeven dat het doel is behaald en ondanks dat er voldoende gegevens zijn, kun je niet zeker zijn van hun nauwkeurigheid. 9. Je moet weten of de glucosemeter goed werkt. Je moet weten hoe goed mevrouw Lampe kan zien. Je moet meer informatie hebben over haar geestelijke toestand. 10. Nee. De meting valt overduidelijk buiten de normaalwaarden. Je weet zeker dat de waarden kloppen omdat je de glucosemeter hebt geijkt en omdat je de meting op de juiste wijze hebt uitgevoerd. 11. Nee, niet per definitie. Er zijn ook andere factoren dan de incorrecte metingen of een verkeerd afgestelde glucosemeter die de afwijkend lage bloedsuikerwaarden van mevrouw Lampe van de afgelopen week kunnen veroorzaken. 12. Mevrouw Lampe heeft de metingen niet op de juiste wijze uitgevoerd of ze heeft de waarden niet goed afgelezen (zie antwoord 6 (c) hierboven). Of haar bloedsuikergehalte was in die week afwijkend laag omdat ze (a) te weinig had gegeten of (b) omdat ze zichzelf teveel insuline had toegediend. 13. Je kunt concluderen dat deze waarschijnlijk behaald zijn, hoewel sommige van de metingen lager lagen dan de normaalwaarden. Je hebt dus meer gegevens nodig om te kunnen concluderen dat de doelen zeker behaald zijn. 14. Ja. Dit is naar alle waarschijnlijkheid nog steeds de ‘normale’ waarde voor haar. Zelfs als je van mening bent dat ze de meting niet nauwkeurig kan uitvoeren, heb je dit doel nodig om haar bloedsuikerspiegel te reguleren – ongeacht wie de metingen uitvoert. Als haar waarden in de 60 blijven liggen, kun je echter een doel opstellen die zich ook richt op de ondergrens (bijvoorbeeld: ‘... ligt niet onder de 70 mg/dl’). 15. a. Ja. Je zult haar in de komende dagen vaker moeten zien om er zeker van te zijn dat haar bloedsuikerspiegels niet te laag worden en om haar geestelijke toestand te kunnen blijven beoordelen. Enkele van de noodzakelijk onderzoeken moeten meer dan eens worden uitgevoerd om een constante uitslag te verzekeren. b. Je moet nagaan of ze de meting goed uitvoert en of ze de waarden correct afleest. Je moet een paar keer kijken hoe ze zichzelf de insuline toedient. Je moet haar geestelijke toestand volledig onderzoeken. Je moet haar observeren op wat ze eet en je moet haar een lijst laten bijhouden met wat ze eet; ook moet je nagaan of ze problemen heeft met het bereiden van de maaltijden. Je moet dit meer dan eens nagaan omdat haar geestelijke toestand mogelijk kan veranderen – op sommige momenten zal ze de dingen goed uitvoeren en op andere momenten niet. Toepassen van de vaardigheid 1. a. Mogelijk, maar dit is niet zeker. Er zijn voldoende objectieve gegevens, maar hoe zit het met de betrouwbaarheid van de subjectieve gegevens? Welke factoren kunnen de waarneming van de pijn in haar benen bemoeilijken, zelfs bij de aanwezigheid van trombophlebitis?
b. Zelfs als je schrijft: ‘doel bereikt’, moet je het probleem in het zorgplan handhaven. Er is nog steeds een risico op de complicatie, en je moet de patiënte hierop blijven observeren en preventieve interventies uitvoeren (bijvoorbeeld uit bed halen). 2. a. Nee. Hoewel de patiënte voldoende heeft geplast en haar lichaamstemperatuur binnen de normale waarden ligt, heeft de verpleeghulp je niet verteld of de patiënte pijn bij het plassen had of hoe de geur van de urine was. Daarnaast zal het kunnen dat de patiënte een lichte pijn niet voelt omdat ze suf is en morfine krijgt. Het is waarschijnlijk te vroeg om te kunnen concluderen of de patiënte te vaak plast, helemaal omdat ze morfine krijgt en daardoor mogelijk de aandrang niet voelt die het vake plassen veroorzaakt. b. Je moet niet de conclusie trekken: ‘doel bereikt’. Als je dit al zou doen, dan moet je het probleem in het zorgplan handhaven (zie antwoord 1.b. hierboven). 3. a. Het eerste doel is bereikt. Je kunt niet concluderen dat het tweede doel is bereikt, zelfs niet als de patiënte zegt dat ze haar darmen heeft voelen bewegen. Er zijn aanduidingen dat er geen darmbewegingen zijn, en de geestelijke toestand van de patiënte (suf en gedesoriënteerd) maakt dat er twijfel heerst over de nauwkeurigheid van haar bewering. Het is te vroeg om te kunnen concluderen dat het tweede doel ‘niet is bereikt’ omdat dit doel pas op dag 3 geëvalueerd wordt (vandaag is dag 2). Trek de conclusie: ‘te vroeg om te evalueren’. Noteer wat de patiënte zegt en geef haar geestelijke toestand weer. b. Handhaaf het probleem. Er is slechts een van de twee doelen bereikt en je kunt het probleem daarom niet opheffen. Hoofdstuk 10 Er worden slechts een paar suggesties gedaan. Je leert het meeste als je je antwoorden met je collega’s bespreekt. Leren van de vaardigheid 1. (a) Niet iedereen heeft van allebei evenveel; sommige mensen leven langer dan andere mensen; sommige mensen hebben meer gelden dan andere mensen. (Natuulijk hebben alle mensen evenveel tijd – 24 uur per dag – maar er zijn mensen die hebben meer vrije tijd.) (b) Zowel tijd als geld zijn kostbaar. (c) Als je niet voldoende hebt van een van beide, kan dit problemen opleveren. 2. Zowel mensen als dieren hebben een hart dat het bloed door hun lichaam pompt. Allebei zijn warmbloedig. Allebei hebben ze zuurstof nodig. Er zijn vele andere overeenkomsten. 3. Ze kunnen aannemen dat het medicijn op dezelfde wijze wordt opgenomen en uitgescheiden en dat het dezelfde farmacologische werking zal hebben. Toepassen van de vaardigheid A. 1. Beide zijn vrouw; beide hebben dezelfde ingreep ondergaan, aan dezelfde kant; beide liggen liggen in het ziekenhuis (nemen we aan); ze hebben dezelfde verpleegkundige.
A. 2. We weten dat ze een verschillende leeftijd hebben. Waarschijnlijk hebben ze, gezien hun namen, een verschillende culturele achtergrond maar we zijn te weinig gegevens om dit te kunnen bevestigen. A. 3. Je moet weten of ze rechts- of linkshandig zijn (met name van belang met problemen ten aanzien van de mobiliteit). Je moet weten wat hun gevoelens zijn ten aanzien van de operatie; je kunt niet zonder meer aannemen dat omdat mevrouw Winklaar dertig jaar is, zij verdrietiger zal zijn een borst te missen. Je moet de geestelijke toestand van beide dames weten; je kunt niet zonder meer aannemen dat mevrouw Li cognitieve problemen heeft of gedesoriënteerd is alleen maar omdat ze 85 jaar is (niettemin loopt ze een groter risico om door de anesthesie of door de pijnstillers gedesoriënteerd te raken). B. 1. Allebei zijn ze vrouw. Allebei hebben ze een chronische ziekte. Allebei hebben ze dezelfde verpleegkundige. Allebei krijgen ze bepaalde medicatie en allebei hebben ze een aangepast dieet. Allebei hebben ze een kennistekort. B. 2. Nee. B. 3. Het is kenmerkend voor hun verpleegkundige diagnose dat ze een kennistekort hebben en dat ze moeten leren wat hun medicatie en dieet inhoudt. B. 4. Verschillende leeftijd. Verschillende medische diagnose; verschillende medicatie; verschillend dieet. Bij Debbie is de diagnose (diabetes) recent gesteld, terwijl Gloria waarschijnlijk sinds lange tijd chronische decompensatio cordis heeft. B. 5. Het is redelijk logisch om aan te nemen dat de instructies voor een tiener anders zijn dan voor een bejaarde vrouw, simpelweg vanwege hun ontwikkelingsfasen (bijvoorbeeld de behoefte van tieners om erbij te horen). Daarnaast kunnen er problemen met het gezichtsvermogen of het gehoor optreden wanneer iemand ouder wordt. Omdat de diagnose van Debbie recent is gesteld, zal er waarschijnlijk aandacht moeten worden besteed aan haar emotionele problemen (bijvoorbeeld shock, ongeloof en boosheid). De emotionele reacties vragen veel energie en hebben hun invloed op het concentratie- en leervermogen. Gloria zal waarschijnlijk meer moeite hebben om haar eetpatroon aan te passen dan Debbie; het is moeilijk om je eetgewoonten en activiteitenpatroon te veranderen die je reeds een heel leven hebt. Daarnaast zullen de ouders van Debbie haar waarschijnlijk ondersteuning bieden, terwijl Gloria alleen woont. Antwoordsleutel bij ‘Casus: Kritisch denken en het verpleegkundig proces en het verpleegkundig proces in de praktijk gebracht’. Hoofdstuk 1 1. Uitvoering – zorgt ervoor dat ze zo aangenaam mogelijk in bed komt te liggen. Anamnese – vraagt haar. Anamnese – haar temperatuur is. Anamnese – bestudeert het dossier van mevrouw de Booij. Uitvoering – dient zuurstof toe. Anamnese – het uitvoeren van het lichamelijk onderzoek. Diagnose – stelde de diagnose. Planning van de resultaten – selecteert een resultaat. Planning van de interventies – stelt verpleegkundige instructies op met betrekking tot de zorg voor de huid.
2.
3.
4.
5.
Uitvoering – het wassen van mevrouw de Booij. Evaluatie – constateert dat de huid rondom de stuit nog steeds rood ziet (dit kan ook bij de vervolganamnese horen). Evaluatie – stelt vast dat het resultaat niet bereikt is. Evaluatie – verandert de instructie in het zorgplan. De cliëntengegevens zijn: temperatuur 38,3°C, pols 120, ademhaling 32 en bloeddruk 100/68, rode plek op de stuit, verminderde mobiliteit in bed, een klein stukje huid dat loslaat, waterige afscheiding uit de wond. (Jan verkreeg ook de gegevens dat mevrouw de Booij elke twee uur wisselligging kreeg, behalve gedurende de nacht; hij kreeg geen gegevens over haar reacties hierop.) Je moet de volgende zaken hebben omcirkeld die de dynamische/cyclische aard van het verpleegkundig proces aantonen: (1) ... stelt vast dat het resultaat niet bereikt is. Dit toont aan dat Jan het oorspronkelijke resultaat opnieuw onderzoekt. (2) Hij is er zeker van dat er voldoende gegevens zijn. Dit toont aan dat de gegevens en de oorspronkelijke verpleegkundige diagnose opnieuw zijn onderzocht. (3) De andere teamleden verzekeren Jan dat ze het wisselliggingschema om de twee uur hebben uitgevoerd. Dit geeft aan dat hij heeft gecontroleerd of de instructies op de juiste manier zijn uitgevoerd. (4) Hij verandert de instructie in het zorgplan. Dit geeft aan dat het zorgplan wordt bijgesteld. De verpleegkundige instructies zijn: (1) het geven van huidverzorging. (2) een wisselliggingschema om de twee uur, behalve ’s nachts. (3) een regelmatige en continue observatie. (4) iedere twee uur wisselligging. Omdat in de casus geschreven staat dat Jan mevrouw de Booij aan het wassen is, mag je aannemen dat hij daar ook een verpleegkundige instructie voor heeft opgesteld; in de casus staat dit echter niet beschreven en je mag alleen de informatie gebruiken die gegeven is. Jan verrichtte ook enkele andere verpleegkundige activiteiten, zoals ervoor zorgen dat ze aangenaam in bed komt te liggen; we weten echter niet of dit een verpleegkundige instructie is. Verwar verpleegkundige interventies/activiteiten (uitvoering) niet met verpleegkundige instructies (geschreven orders). Het duidelijkste voorbeeld van fasen die elkaar overlappen is: ‘Twee dagen later, tijdens het wassen van mevrouw de Booij, constateert Jan dat de huid rondom de stuit van mevrouw de Booij nog steeds rood ziet, dat er een klein stukje huid loslaat, en dat er een waterige afscheiding uit het wondje komt.’ In dit voorbeeld is Jan bezig met de uitvoering (wassen) terwijl hij zich tegelijkertijd bezighoudt met de anamnese of de evaluatie (controleren van de stuit). Je had ook kunnen kiezen: ‘Jan van der Aa, gediplomeerd verpleegkundige, zorgt ervoor dat ze zo aangenaam mogelijk in bed komt te liggen, en vraagt haar in het kort over haar symptomen.’ Zorgt ervoor dat ze zo aangenaam mogelijk in bed komt te liggen is een onderdeel van de uitvoering en vraagt haar in het kort over haar symptomen is een onderdeel van de anamnese. Uit de bewering blijkt niet duidelijk of dit tegelijkertijd gebeurde; als je echter denkt van wel, dan is er ook sprake van overlappende fasen.
6. Jan toonde zijn creativiteit door het wisselliggingschema zoals dat op zijn afdeling gangbaar was, aan te passen. Hij vond dat het wisselliggingschema niet tot het gewenste resultaat leidde en dat er in dit geval meer nodig was (hij gebruikte hier ook zijn cognitieve vaardigheden). 7. Je moet hebben gekozen: gepland en resultaatgericht: de verpleegkundige baseerde zijn interventies op de behoeften van de patiënt, en niet op de afdelingsprocedures. Je moet ook hebben gekozen flexibel omdat Jan niet strak vasthield aan het initiële plan, maar dit zo nodig veranderde. Hoofdstuk 2 1. Voorbeelden van factoren die van invloed kunnen zijn op het vermogen van mevrouw Lutz om toestemming te geven: ze slikt waarschijnlijk pijnstillers; de verpleegkundige moet weten welke dit zijn en hoe mevrouw Lutz hierop reageert. Mevrouw Lutz kan depressieef zijn vanwege haar ziekte. Haar denken kan worden beïnvloed door door haar verzwakte en ondervoede toestand. Wellicht weigert ze behandeling vanwege de financiële last die dit voor haar familie geeft. 2. De verpleegkundige moet aan mevrouw Lutz vragen om het doel, risico’s en voordelen van de behandeling te verwoorden; wat ze aan pijn kan verwachten tijdens de behandeling; en wat de voor- en nadelen zijn van andere beschikbare behandelingsmogelijkheden. 3. De benadering van de verpleegkundige was niet correct. Het leek erop alsof de verpleegkundige mevrouw Lutz onder druk zette om het formulier te tekenen; ze heeft niet uitgelegd wat de risico’s zijn van de ingreep (ze had aan de arts kunnen vragen of hij mevrouw Lutz had geïnformeerd over de risico’s); ze heeft niet uitgelegd wat mevrouw Lutz aan pijn zou voelen tijdens de ingreep en wellicht is ze hier zelfs oneerlijk over geweest; doordat ze negeerde wat de patiënte zei, zwakte ze de angst van de patiënte af. 4. De anamnese. 5. Vraag 1 vraagt van de verpleegkundige de redeneringsstandaard ‘nauwkeurigheid’ toe te passen: zijn de verkregen gegevens van mevrouw Lutz juist en nauwkeurig? Vraag 2 vraagt van de verpleegkundige de redeneringsstandaard ‘ruimdenkendheid’ toe te passen. (Gaat ze uit van het gezichtspunt van de patiënte?) Ook moet in vraag 2 de redeneringsstandaard ‘nauwkeurigheid’ worden toegepast. (Klopt het? Hoe kan het worden nagegaan?) Hoofdstuk 3 Er worden slechts een paar suggesties gedaan. Je leert het meeste als je de casus met anderen bespreekt. 1. Je kunt hebben opgesomd: Is hij altijd of slechts af en toe gedesoriënteerd? Is hij alleen maar in de war over waar hij is, of is zijn beoordelingsvermogen vaker slecht? Heeft hij in het verleden ’s nachts rondgezworven? Hoe is zijn lichamelijk conditie (bijvoorbeeld kracht, evenwicht of zijn vermogen om te lopen)? Wat is het beleid van de instelling ten aanzien van patiëntenveiligheid en wat zijn de beperkingen van de instelling? 2. Voor een patiënt met een gebroken heup moet je bijvoorbeeld weten welke pijnmedicatie hij heeft (de medicatie kan desoriëntatie veroorzaken). Je moet een
gerichte anamnese verrichten ten aanzien van de pijn. Waarschijnlijk is een grondige anamnese ten aanzien van de geestelijke toestand niet nodig. 3. Om zijn geestelijke toestand te onderzoeken, moet je de primaire gegevensbron aanboren: de subjectieve gegevens die je verkrijgt als je de anamnese verricht bij meneer de Bruin. Je dient hem te observeren en te onderzoeken. Je moet secundaire gegevensbronnen aanboren zoals zijn dossier en de persoon die met hem is meegekomen bij de opname. 4. Voor speciale gesprekstechnieken refereren we naar hoofdstuk 3 ‘het anamnesegesprek met bejaarde mensen’ en ‘cognitieve tekorten’. 5. Je hebt bijvoorbeeld ‘vergelijken’ gebruikt (je hebt de gegevens over ouderdomsdementie en een gebroken heup vergeleken). Hoofdstuk 4 Er worden slechts een paar suggesties gedaan. Bespreek de casus met je medestudenten. 1. Voorbeelden van gevoelens zijn angst, boosheid of blijdschap. 2. Je zou kunnen hebben gedacht: ‘Dit doet hij helemaal zelf!’ of soortgelijke gedachten. 3. Waarden als: ‘mensen moeten beter willen worden’ of ‘verpleegkundigen moeten mensen helpen beter te worden’ beïnvloeden zeker hoe je tegen een situatie aankijkt. 4. Wat je zegt is aan je persoon gebonden en hangt af van vraag 1 tot en met 3. 5. Hij kan zich boos of beschaamd voelen, of ... 6. Er zouden bijvoorbeeld al veel verpleegkundigen kunnen zijn geweest die hem hebben overgehaald om te stoppen met roken; maar misschien is er nooit iemand geweest die op zijn gevoelens hierover is ingegaan of op hoe moeilijk het is om te stoppen. 7. De diagnose ‘therapieontrouw’ zou geen functie hebben, tenzij je redenen kunt vinden waarom de cliënt blijft roken. De enige etiologie die je uit de gegevens kunt halen is dat de cliënt verslaafd is aan nicotine. Je kunt speculeren over andere redenen als ‘hij geeft niets om zijn gezondheid’ of ‘hij heeft een zwakke wil’, maar er zijn geen gegevens die hierop duiden. 8. Er zijn geen gegevens die suggereren dat hij rookt vanwege een gebrek aan kennis. 9. Op basis van de aanwezige gegevens kun je de diagnose ‘verminderd activiteitsvermogen gerelateerd aan inadequate zuurstoftoevoer’ overwegen. Of je kunt de diagnose ‘zelfzorgtekort: wassen/lichaamsverzorging en eten gerelateerd aan verminderd activiteitsvermogen’ overwegen. Op basis van zijn uitbarsting kun je een ‘mogelijke’ diagnose stellen: ‘ineffectieve ontkenning’ of ‘ineffectieve probleemhantering’ – er zijn echter onvoldoende gegevens om hiervoor een feitelijke diagnose te stellen. Hoofdstuk 5 Er worden slechts een paar suggesties gedaan. Bespreek de casus met je medestudenten. 1. De etiologie klopt. De gegevens verklaren niet waarom meneer Gomez zijn situatie ontkent (als hij dat al doet). 2. De etiologie klopt niet. Er zijn geen gegevens die erop duiden dat meneer Gomez een kennistekort heeft – maar dit zou wel het geval kunnen zijn. Je zou wel kunnen zeggen: ‘mogelijke therapieontrouw’.
3. De etiologie klopt niet. Het onvermogen om je levensstijl te veranderen is een bepalende kenmerk die hoort bij dit NANDA-label en is geen gerelateerde factor. Het is een symptoom van het probleem en geen oorzaak. 4. Waarschijnlijk ‘inadequate therapiediscipline’. Meneer Gomez heeft de bepalende kenmerken van de diagnose ‘therapieontrouw’; de definitie van de NANDA vereist ‘een overeengekomen ... behandelplan.’ Uit de casus blijkt niet of meneer Gomez ooit daadwerkelijk heeft ingestemd met zijn voorgeschreven behandelplan. Deze vraag vereist zeker een uitgebreide bespreking! 5. Je kunt zoiets hebben geschreven als: ‘inadequate therapiediscipline (dieet, roken, werkpatroon) mogelijk gerelateerd aan ontkenning van de ernst van de ziekte zich uitend in zestig uur per week werken, veel vet eten, roken, verslechtering van fysieke verschijnselen en zegt: ‘ik werk ... ook kreeg.’ De uitspraak van meneer Gomez is de sterkste aanwijzing waaruit blijkt dat hij de ernst van de situatie ontkent; op zich zelf vormt deze uitspraak geen bewijs. Zijn gedrag kan ook door iets anders dan ontkenning worden veroorzaakt. Waar het in deze vraag om draait, is dat het naar alle waarschijnlijkheid beter is om de ontkenning als een oorzaak te zien en niet als een probleem. 6. Dit hangt af van het kader dat je hebt gebruikt. Vanuit een kader waarin levensbehoud het uitgangspunt is, heeft het multidisciplinaire probleem de hoogste prioritieit. 7. Jouw standpunt beïnvloedt wat je vindt van de prioriteiten die meneer Gomez aan zijn problemen geeft. Uit de gegevens lijkt het echter alsof hij het meest bezorgd is om zijn vermoeidheid. 8. Antwoorden zijn voor iedereen verschillend. Hoofdstuk 6 Er worden slechts een paar suggesties gedaan. Denk eraan dat de antwoorden zullen variëren naargelang je kennis, ervaring en waarden. Je leert het meeste als je de casus bespreekt met je medestudenten. 1. Punt a – e moeten je bij deze vraag hebben geholpen. Als dit niet het geval is, dan moet je meer informatie nalezen over diabetes en insuline. Als je daarna nog steeds tegen problemen aanloopt, moet je je begeleider om hulp vragen. 2. Verminderde perifere circulatie is een risicofactor. 3. Een algemeen doel zou zijn dat de voet zo goed mogelijk geneest; dit zou moeten blijken uit bijvoorbeeld wondranden die naar elkaar gaan en een schone, droge wond. 4. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, vraag je jezelf het volgende af: (a) Kan de verpleegkundige de meeste zorg verlenen die een vertraagde wondgenezing tegengaat? (b) Zijn er factoren waardoor de patiënt een hoger risico loopt op een vertraagde wondgenezing? Als dit zo is, dan kun je hiervoor een verpleegkundige diagnose opstellen. Dit is een moeilijke vraag omdat het antwoord op (a) waarschijnlijk ‘nee’ is en het antwoord op (b) ‘ja’ is. 5. Voorbeeld: Benoemt de signalen en symptomen van een infectie. 6. Antwoorden kunnen verschillen naargelang je standpunt. Is het mogelijk om als verpleegkundige cultureel verantwoorde zorg te verlenen aan iemand met een andere achtergrond, cultuur of van een ander geslacht? Zijn er situaties waarin iemand met dezelfde achtergrond, cultuur of met hetzelfde geslacht effectievere zorg kan verlenen of het comfort van de patiënt kan op de een of andere manier kan verhogen?
7. Waarschijnlijk niet. Bijvoorbeeld vanwege zijn veranderde voedingsbehoeften door de operatie; waarschijnlijk is hij ook minder in staat om boodschappen te doen en te koken; zijn eetlust kan verminderd zijn door de bijwerkingen van de antibiotica of vanwege zijn mogelijke verminderde activiteit. 8. Voorbeelden: Handhaaft huidige gewicht. Zegt dat hij kookt en eet minstens drie maaltijden per dag. 9. Vaststellen hoe zijn zorgbehoeften in de thuissituatie kunnen worden gestructureerd en hiervoor de benodigde maatregelen treffen. Daarnaast moet je zeker weten dat de patiënt de signalen en symptomen van een infectie kent en de reacties op de de antibiotica. 10. Misschien het in de gaten houden van de diabetes om er zeker van te zijn dat de waarden stabiel blijven, vanwege de gevolgen hiervan op de wondgenezing. Of misschien kun je de patiënt instructies geven ten aanzien van het voorkomen van infecties van de wond. Het hangt af van het kader dat je gebruikt bij het aanbrengen van de prioriteiten. Het meest voor de hand liggende probleem is het valgevaar; het meest ernstige probleem is dat of zijn diabetes niet onder controle is of dat zijn wond geïnfecteerd raakt. Omdat zijn diabetes nu onder controle is, ligt het grootste aandachtspunt waarschijnlijk op de wondzorg om een infectie te voorkomen. Het zijn echter nog geen feitelijke problemen. Als je een feitelijk probleem vaststelt (zoals het onvermogen om eten te kopen en te bereiden), krijgt deze mogelijk een hogere prioriteit. Hoofdstuk 7 Opmerking: De antwoorden geven geen uitgebreide informatie. Er worden slechts een paar suggesties gedaan. 1. Ademhalingscomplicaties zoals pneumonie en atelectase. 2. De anesthesie, pijn aan de wond, overgewicht en vermoeidheid. Mensen met overgewicht kunnen een verminderde longwerking hebben door hun zittende levensstijl. Ze ademt wellicht oppervlakkig om zo de pijn te verminderen – ook omdat ze vermoeid is. 3. Heeft ze recent pijnmedicatie gehad? Zo ja, helpt deze afdoende? 4. Het voorkomen van ademhalingscomplicaties. 5. Ten eerste moet je ervoor zorgen dat de pijn beheersbaar is. Daarna kun je haar bijvoorbeeld leren hoe ze haar wond moet ondersteunen met een kussen als ze de oefeningen doet, om zo de spanning op de wond te minimaliseren. Leg uit dat wanneer ze de oefeningen blijft uitvoeren, dit haar vermoeidheid zal doen afnemen (doordat er meer zuurstofrijk bloed wordt rondgepompt). 6. Een activiteit zou kunnen zijn dat je de oefeningen aan haar laat zien, daarna kun je met haar meeademen terwijl ze de oefeningen doet. Verbale feedback (bijvoorbeeld: ‘Goed gedaan!’) kan haar steunen. Bespreek het plan met de andere zorgverleners; controleer regelmatig of ze opvolging geeft aan het plan. 7. Ze heeft geen ademhalingscomplicaties. Controleer de vitale functies (met name lichaamstemperatuur en ademhaling), longgeluiden, kleur van de huid, enzovoort. Hoofdstuk 8
Opmerking: Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Er worden slechts een paar suggesties gedaan. 1. Feitelijke diagnosen: functionele urine-incontinentie; zelfzorgtekort: wassen/lichaamsverzorging, toiletgang, kleden/uiterlijke verzorging (in plaats hiervan kun je ook schrijven: volledig zelfzorgtekort). Dreigende diagnosen: risico op verstoord lichaamsbeeld en/of situationeel lage zelfwaardering; risico op inactiviteitssyndroom (een complicatie bij immobiliteit die risico op obstipatie, gewijzigde urine-uitscheiding, desoriëntatiesyndroom, verstoord lichaamsbeeld en machteloosheid), risico op verstoorde denkprocessen. 2. (a) Nee, niet op basis van de gegeven informatie. (b) Er zijn risicofactoren: een verminderd zelfzorgvermogen, incontinentie, lichamelijke veranderingen en onvermogen tot communiceren kunnen allemaal schadelijk zijn voor zijn zelfvertrouwen. 3. Je kunt urine-incontinentie toevoegen als etiologie omdat de vochtigheid het risico op huidbeschadiging vergroot. Er is ook de mogelijkheid van een inadequate voedingstoestand gerelateerd aan zijn ziekte en zijn onvermogen om zelf te eten. Een inadequate voedingsstoestand is een risicofactor voor een beschadiging van de huid. Het is belangrijk om deze etiologische factoren toe te voegen omdat ze verpleegkundige interventies vereisen. 4. De huid moet op roodheid worden onderzocht, huidbeschadigingen, oedeem, overmatige droogheid of vochtigheid, kleur en temperatuur, en hydratatie. 5. Zie kader 2–9. 6. (a) Je kunt alle interventies kiezen behalve ‘zorg dat er een trapeze ...’. Meneer W. kan deze waarschijnlijk nu toch niet gebruiken; later misschien wel. Je kunt ‘ontlasting’ hebben onderstreept in de eerste activiteit omdat hij niet incontinent is van ontlasting. In de tweede activiteit moet je ‘zo nodig’ onderstrepen. In de derde activiteit moet je ‘minstens eens per dag’ onderstrepen – dat is niet vaak genoeg. In de laatste activiteit moet je ‘zo nodig’ onderstrepen. (b) In de laatste activiteit moet worden aangegeven om wat voor soort speciaal bed of matras het gaat (bijvoorbeeld schuimrubber matras, luchtmatras of schapenvacht). 7. Bloeding/hemorragie. 8. Gebruik een zachte tandenborstel. Gebruik alleen maar een elektrisch scheerapparaat. Doe voorzichtig bij het wassen van de huid. Zeg het de verpleegkundige als je blauwe plekken of bloedingen constateert (bijvoorbeeld neus, mond of in de urine). 9. Zorg dat de lakens droog zijn, en dat het bed strak en kreukvrij is opgemaakt. Omdat hij immobiel is, zullen gekreukte of vochtige lakens huidbeschadigingen in de hand werken. 10. Voorbeeld: Eet binnen drie weken zelfstandig met zijn rechterhand. 11. (a) Vanwege zijn ‘verstoorde verbale communicatie’ kan hij niet om hulp vragen. Ook kan hij niet aan de verpleegkundige aangeven welke subjectieve symptomen hij ontwikkelt. (b) Zorg dat de bel binnen het bereik van zijn rechterhand ligt. Stel ja/nee vragen over mogelijke symptomen bij complicaties waarover je je zorgen maakt (bijvoorbeeld duizeligheid of desoriëntatie). 12. De logepediste om het spreken te oefenen en om alternatieve methoden te leren gebruiken bij de communicatie. De diëtiste om een dieet samen te stellen met (1) een
hoog gehalte aan proteïne om zijn huid zo gezond mogelijk te houden, en (2) een hoog gehalte aan vezels om obstipatie te voorkomen. De fysiotherapeut voor bewegingsoefeningen en spierversterkende oefeningen. De ergotherapeut om ondersteuning te bieden bij het zelf leren eten en andere zelfzorgactiviteiten. 13. Een verpleegkundige instructrie zou kunnen zijn: Doe gedurende de dag en avond om de vier uur passieve bewegingsoefeningen voor de linkerarm en het linkerbeen en actieve bewegingsoefeningen voor de rechterarm en het rechterbeen. Hoofdstuk 9 1. Waarschijnlijk niet. Mevrouw van der Jagt heeft niet de benodigde bepalende kenmerken van of ‘disfunctionele rouw’ (te korte duur) of ‘inadequate probleemhantering’. Het lijkt erop alsof ze een normaal rouwproces doormaakt waarvoor geen NANDA-diagnose is. Echter, omdat het rouwproces enigszins haar voedingstoestand beïnvloedt, moet de verpleegkundige een manier vinden om deze in de omschrijving van haar gezondheidstoestand op te nemen. 2. Zijn de bepalende kenmerken van toepassing op mevrouw van de Jagt? Is de etiologie specifiek/omschrijvend genoeg om richting te geven aan de verpleegkundige interventies? 3. Je kunt bijvoorbeeld toevoegen: ‘zich uitend in ...’ of ‘door rouw vanwege het overlijden van haar man’. 4. Doel 1 is vaag en niet waarneembaar. Wat wordt er onder een dagelijkse ‘optimale’ inname van calorieën verstaan? Je kunt bijvoorbeeld schrijven: ‘vermindert de inname van de dagelijkse hoeveelheid calorieën met 500’. Je moet een vierde doel toevoegen waarmee een oplossing van het probleem wordt nagestreefd: dat ze afvalt. Geef concreet aan hoeveel kilo en voor wanneer (bijvoorbeeld: ‘valt een halve kilo per week af’). 5. c. Je moet weten hoeveel calorieën er nodig zijn om een halve kilo per week af te vallen; anders stel je een onrealistisch doel (als je bijvoorbeeld stelt dat ze vijf kilo per week moet afvallen, dan betekent dit dat ze haar inname van calorieën met 5000 per dag moet verminderen – dit is waarschijnlijk meer dan dat haar totale inname zou zijn). Principe a is de enige die hier niet van toepassing is. Principe b geeft de redenen waarom er een verandering in het dieet moet plaatsvinden (afvallen); c geeft ook de relatie weer tussen calorieën en gewicht; d geeft aan waarom een uitgebalanceerd dieet belangrijk is. 6. Je kunt haar verwijzingen naar zelfhulpgroepen, bijvoorbeeld een lotgenotengroep van mensen die hun partner hebben verloren. 7. Resultaat 1 – Het is onmogelijk om dit doel te evalueren omdat deze in algemene, niet concrete bewoordingen is geformuleerd. Uit haar eetdagboek blijkt dat ze uitgebalanceerde maaltijden eet, maar is dat dan een ‘optimale’ inname van calorieën? Je kunt geen evaluatie doen op basis van haar gewichtsverlies, omdat er geen doel was die dit specificeerde. Ze viel minder dan een halve kilo per week af, dus ze neemt waarschijnlijk nog steeds te veel calorieën in. Resultaat 2 – Niet bereikt. Ze loop maar twintig minuten per dag in plaats van dertig. Resultaat 3 – Gedeeltelijk bereikt. Ze weet dat ze eet als ze zich verveeld of als ze zich depressief voelt; maar er zijn waarschijnlijk concretere activiteiten te noemen die met haar eetgedrag in verband staan (bijvoorbeeld televisie kijken).
8. 2b – Er zijn geen aanwijzingen dat dit al eerder is gedaan. 3a – Er zijn geen aanwijzingen dat dit is gedaan, behalve dat ze heeft gezegd dat ze eet wanneer ze zich verveeld. 3b – Er zijn geen aanwijzingen dat dit is gedaan; het is een belangrijke stimulering. De verpleegkundige moet al deze zaken doen tijdens het bezoek aan het gezondheidscentrum. 9. a. Ze kan bijvoorbeeld tijdens het televisie kijken iets met haar handen gaan doen: borduren, strijken of foto’s inplakken. ‘Stoppen met televisie kijken’ is op dit principe niet van toepassing; net zo min als ‘stoppen met snoepen’ dit is. b. Ze is niet gestopt met roken, maar ze heeft bepaalde voedingsproducten vervangen door producten van een betere kwaliteit en die gezonder zijn (en naar we aannemen met minder calorieën). 10. Geen suggesties. Antwoorden zullen voor iedereen verschillend zijn.