Antwerpen, Sint-Jacobskerk Syllabus – Beschrijving – Kapellen, netjes op een rij in de Noordbeuk DE HEILIG-KRUISKAPEL (D) Deze kapel wordt ook Robynskapel genoemd naar Joos Robyns, drossaard van Borgerhout, die de H. Kruiskapel na de Beeldenstormen een luisterrijke aankleding bezorgt. Het altaarschilderij ‘Keizer Constantijn de Grote vereert het Heilig Kruis, gevonden door St.-Helena’, (Wenceslas Coeberger 1605) Keizerin Helena toont aan haar zoon Constantijn Jezus’ kruis, dat zij volgens de overlevering zou teruggevonden hebben. De keizer, met zijn soldaten achter zich, krijgt de laurierkrans als zegeteken aangereikt. De banderol beeldt dan weer een andere legende uit, waarin Constantijns militaire overwinning voorspeld werd op voorwaarde dat hij het teken van Jezus’ kruis zou laten aanbrengen op de schilden: “hoc signo XP victor eris” (door dit teken zult gij overwinnen). Het teken in kwestie is hier het Griekse Christusmonogram bestaande uit de hoofdletters chi (X) en ro (P). De burgers die van die overwinning profiteren, staan aan de andere zijde van het kruis. Onder hen twee portretfiguren in de eigentijdse klederdracht van de schilder: de opdrachtgevers Joos Robyns en zijn echtgenote Elisabeth van Dornhoven, met modieuze kanten molensteenkraag. Op de altaarbekroning staat nogmaals een groot kruis als zegevierend teken van het christelijk geloof. De flankerende engelenfiguren, met kelk (verdwenen) en lans, zinspelen op het bloed dat na Jezus’ kruisdood uit zijn doorboorde zijde vloeide en volgens de legende opgevangen werd in de kelk, de zgn. heilige graal, die op het Laatste Avondmaal reeds had dienst gedaan als recipiënt van de eucharistische wijn, het ‘bloed van Christus’. Het antependium vertoont in trompe-l’oeil een reliëf met daarin de tekst: “O crux, ave spe[s] unica” (o kruis, gegroet, gij enige hoop).
~1~
Antwerpen, Sint-Jacobskerk Syllabus – Beschrijving – Kapellen, netjes op een rij in de Noordbeuk DE ST.-CHRISTOFFELKAPEL van de Turfdragers (E) De turfdragers, die aanvankelijk een gildenhuis huurden bij de Torfbrug, waar de turf gelost werd, en nadien bij de Suikerrui, bezaten sedert 1520 een gildenaltaar in St.-Jacob. Was er voor hen geen plaats meer in de overvolle O.-L.-Vrouwekerk? Het altaar Dit houten altaar van 1606 is, samen met dat van de Driekoningen, het oudst bewaarde van de kerk. Er prijkt nog steeds een drieluik op, bekroond door een horizontale kroonlijst met de houten beelden van de 3 patroonheiligen. -
centraal ‘St.-Christoffel’: het Jezuskind op de schouders en steunend op een reuze nstok. Naar analogie met de zware last die Sint-Christoffel over het water moest dragen had, kozen de turfdragers hem tot patroonheilige, ook toen ze zich na 1800 als kolendragers ontpopten. Het aantal leden van het ambacht was vastgesteld op 27, doch het 28s te deel van de taksinkomsten was bestemd voor het onderhoud van hun St.-Christoffelaltaar alhier. Vandaar dat ze spreken van “28 leden met (inbegrip van) St.-Christoffel”.
-
St.-Matteüs, eens belastingontvanger van beroep, is de tweede patroon van de turfdragers omdat zij het statuut van ‘gezworen (kool-)meesters’ genoten omwille van de heffing van cijnzen. Het boek en de pen verwijzen evenwel naar zijn latere roeping als evangelist.
-
St.-Hubertus, iconografisch links, bekleedt de derde plaats. Zijn patronaat heeft waarschijnlijk te maken met een ander broederschap dat zich eveneens van dit altaar bediende.
In het drieluik ‘De Heilige Drievuldigheid vereerd door engelen en heiligen’ van Ambroos I Francken gunt men op de luiken de beide medepatroonheiligen enige aandacht en toont hen op het cruciale moment van hun spirituele ommekeer. -
linkerbinnenluik: ‘De roeping van de apostel Sint-Mattheus’, die toen nog de naam ‘Levi’ droeg. Als tolbeambte staat hij in volle doening achter een loket.
-
rechterbinnenluik: ‘De bekering van Sint-Hubertus’, in het goede gezelschap van 2 honden.
De predellapaneeltjes, eveneens van Ambrosius Francken de Oude, tonen o.m. portretten, hoogst waarschijnlijk van de kapelaan en de hoofddekens van het turfdragersambacht. En wie voor dit altaar een centje wil bijdragen kan terecht bij de collectebus aan de wand met bijhorend rijmend opschrift: “ Doet mildelijcke~ u caritate . vrinden . eerbaer Tis . tot . reparatie . van . Sinte . Huybrechts . outaer . “ Het schitterende glasraam ‘Het Laatste Avondmaal’ (1538) hoort thuis in de reeks glasramen ‘de Zeven Sacramenten’ aan de noordzijde, in dit geval de Eucharistie. Het epitaaf van het kartuizertje Op 17 januari 1707 overlijdt in het klooster van de kartuizers te Antwerpen aan de St.-Rochusstraat, na slechts negen maanden noviciaat, de jeugdige Jan-Antoon van Wonsel. In opdracht van zijn moeder geeft beeldhouwer Jan Claude de Cock in 1712 de knielende monnik natuur getrouw diens gelaatstrekken weer met behulp van een dodenmasker. De jonge ascetische, maar gelukzalig glimlachende monnik buigt mijmerend het hoofd, de handen deemoedig op de borst. Wat hij tijdens zijn kortstondig aardse bestaan voor ogen had, wordt nu vereeuwigd: God schouwen.
~2~
Antwerpen, Sint-Jacobskerk Syllabus – Beschrijving – Kapellen, netjes op een rij in de Noordbeuk Na de opheffing van het contempla tieve klooster door keizer Jozef II in 1783 komt het monument opnieuw bij de familie terecht die het in 1843 aan St.-Jacob schenkt. Bij die gelegenheid wordt een (echt!) doodshoofd toegevoegd als object van contemplatie. Door de frontale opstelling zet het de bezoeker indringend aan tot ‘memento mori’ (denk eraan dat je eens zult sterven) ! Hoezeer dit doodshoofd ook het vaste attribuut is van de ordestichter St.-Bruno en hoe opvallend de parallel ook moge zijn met het kaalgeschoren hoofd van de ascetische monnik, het verstoort de oorspronkelijke weergave van diens schouwen van God dat overigens aanvankelijk benadrukt werd door de toenmalige opstelling naar het altaar toe.
~3~
Antwerpen, Sint-Jacobskerk Syllabus – Beschrijving – Kapellen, netjes op een rij in de Noordbeuk DE ST.-DYMFNAKAPEL van de familie Rockox (F) Deze bidruimte is toegewijd aan de Ierse martelares van koninklijke bloede, Dymfna (7de eeuw). Een anonieme reeks van 6 geschilderde taferelen in de grote sacristie (17de eeuw) geeft haar levenscyclus weer. Aanvankelijk zijn hier ook St.-Pieter en Pauwel de gevierde heiligen tot zij midden 17 de eeuw hun kapel krijgen in de kooromgang. De familie Rockox die hier begraven is, heeft zich als opdrachtgever laten portretteren op het oorspronkelijk altaarretabel dat nu tegen de westwand hangt (zie verder). De beroemde burgemeester Nicolaas Rockox en zijn echtgenote verkozen in de 17de eeuw hun laatste rustplaats echter bij de Minderbroeders. Het altaar Dit zijaltaar is het enige in Sint-Jacob dat, in navolging van het hoofdaltaar, in de 18de eeuw aangepast wordt aan de nieuwe barokke trend van theatrale beeldhouwkunst. Vandaar dat we hier te maken hebben met het enige zijaltaar zonder een schilderij. Doch uit spaarzaamheid bleef de aanpassing beperkt tot een eenvoudig gemarmerd houten meubel rond een middelmatig beeld van Willem Slavon (1744). Net zoals bij het hoofdaltaar krijgt de hemelse overwinning meer de aandacht dan de heldhaftige marteldood die eraan voorafging. Ter ‘Verheerlijking van Sint-Dymfna’ wordt haar door engeltjes vanuit de hemel een palmtak en een lauwerkrans aangeboden. Beiden worden vergezeld door twee andere engelen wier lange (echte!) lendendoek over de kroonlijst heen hangt. Het glasraam ‘De priesterwijding’ Het raam is een al te sobere reconstructie van Crespin en Calders van na Wereldoorlog II. Een jongeling wordt, onder toezicht van zijn fiere ouders, door een bisschop tot priester gewijd. Het onderschrift in de cartouche luidt: “tu / es // sacerdos // in // eternum” (gij zijt priester voor eeuwig; Ps.110,4). Het andere sacrament dat een levenskeuze behelst, nl. het huwelijk, bevindt zich recht tegenover in de zuidbeuk (ZB3). De familie Rockox Op het luiken van de oude altaartriptiek, ‘Het Laatste Oordeel’, door Jan Sanders (1504-1555), staan de opdrachtgevers geportretteerd. Op het linkerluik (iconografisch rechts) staat de echtgenoot, Adriaan I Rockox (1460-1540) met zijn zonen onder wie Adriaan II, de vader van de beroemde burgemeester Nicolaas Rockox, vriend en mecenas van Pieter Paul Rubens. De grafsteen van Adriaan III Rockox (†1638), kanunnik in de Antwerpse kathedraal, is afkomstig uit de vroegere Minderbroederskerk waar ook zijn bekende oudere broer, burgemeester Nicolaas begraven lag.
~4~
Antwerpen, Sint-Jacobskerk Syllabus – Beschrijving – Kapellen, netjes op een rij in de Noordbeuk DE ST.-JOZEFS- EN DE DRIEKONINGENKAPEL van de Houtzagers (G) Hadden de houtbrekers of houthandelaars hun altaar in de O.-L.-Vrouwekerk, dan vond het kleinere houtzagersambacht met zijn altaar een onderkomen in de nieuwe parochie kerk van St.-Jacob. In de 18de eeuw waren er in Antwerpen 19 officiële zagers. Met de nodige fierheid tonen de ambachtslui op het medaillon van het polychrome antependium hun instrument bij uitstek: de grote houtzaag. Het altaar Het houten altaar (1606) is samen met dat van St.-Hubertus het oudste van de hele kerk. Met een vernuftig systeem van grote scharnieren wist men hier een gekunstelde combinatie te creëren van een traditionele triptiekvorm met modieuzere portiekzuilen. Alle panelen van het altaar zijn toegeschreven aan Hendrik van Balen de Oude: zowel de polychrome binnenpanelen als de buitenluiken en de predella in grisaille. De buitenluiken tonen als belangrijkste patroonheilige Jozef, met zaag, en zijn echtgenote Maria. Beiden worden weergegeven als een witstenen beeld in trompe-l’oeil tegen een eenvoudige, egale bordeaux achtergrond. Om het realistische karakter ervan te versterken heeft Van Balen op het voetstuk de indruk willen wekken van enkele beschadigingen. Het hoofdtafereel op dit altaar is evenwel ‘De aanbidding van de Wijzen’. Hetzelfde thema wordt tot aan het Frans Revolutionair Bewind op de bekroning weergegeven met de beelden van de heilige Drie Wijzen gericht naar de centrale nis van Maria met Kind. Sinds de 18 de eeuw begrijpt niemand meer waarom uitgerekend de Drie Koningen verschijnen op het altaar van de niet zo rijke (of wijze) houtzagers. Maar Antwerpen zou Antwerpen niet zijn zonder humor... en weet je wat in de 18 de eeuw iemand als antwoord op de vraag suggereerde? “Omdat de Drie Wijzen de ster zagen in het Oosten !”. Misschien werd de devotie tot de Drie Wijzen, die eertijds gekoppeld was aan een zijaltaar tegen het vroegere koordoksaal, bij de vervanging door het huidige doksaal ca. 1660 naar hier overgebracht met enkele aanpassingen tot gevolg? In ieder geval wordt in het globale programma van de altaarpanelen met de kindheid van Jezus de voedstervader Jozef telkens in beeld gebracht. Het middenpaneel wordt geflankeerd door De boodschap aan Maria en De visitatie aan Elisabeth terwijl de steeds zichtbare predellapanelen twee andere taferelen uit het leven van Jozef weergeven: de Geboorte en de Vlucht naar Egypte. De portretten van Jan-Baptist Doncker (1591) en zijn vrouw Magdalena Hockaert (1611) vormden oorspronkelijk de zijpanelen van een drieluik. De lege ruimte vulde men op door de woordspelende leuze van Doncker: “Na het donker hoop ik op het licht” (Post tenebras spero lucem).
~5~
Antwerpen, Sint-Jacobskerk Syllabus – Beschrijving – Kapellen, netjes op een rij in de Noordbeuk DE KAPEL VAN DE ZOETE NAAM JEZUS (H) Het altaarstuk ‘De aanbidding van de Heilige Naam van Jezus’, Marten de Vos Jezus’ naam wordt uitgebeeld door het Christusmonogram “IHS” (Jesus, Hominum Salvator; Jezus, de Redder van alle mensen). Hierbij verdringen zich allerlei categorieën van heiligen, met iconografisch rechts de kerkelijke en iconografisch links de burgerlijke overheid, elk hiërarchisch vertegenwoordigd met de opperste gezagvoerders, paus en keizer, in het midden. De naam van Jezus, de Messias, klinkt de gelovigen ‘zoet’ in de oren, vandaar de titel van de kapel. Het glasraam ‘Besnijdenis van Jezus’, anoniem (1677), hersteld na Wereldoorlog II Bij de besnijdenis op de achtste dag na de geboorte ontvangt een joodse jongen zijn naam. Zo verging het ook Jezus, wat op de kerkelijke kalender herdacht wordt één week na Kerstmis, op 1 januari. Omdat dit joodse ritueel met naamgeving parallel is aan het christelijke doopsel, vertegenwoordigt dit glasraam het eerste in een serie van de zeven sacramenten. Omdat de besnijdenis waarbij Jezus voor de eerste maal bloed verliest, wordt aangezien als een voorafbeelding van zijn lijden en sterven heeft Jean-Baptiste Capronnier bij de restauratie in 1854 Jezus’ passietuigen toegevoegd. Het epitaaf van Cornelis II Lantschot (1572 – Antw., 1656) door Sebastiaan van den Eynde (1660) met diens portret door Abraham van Diepenbeeck. Na zijn terugkeer uit Atrecht (Arras) ontpopt koopman Cornelis II Lantschot zich in Antwerpen als bankier. Vermoedelijk is hij ongehuwd gebleven. Vanuit een diepreligieuze bewogenheid heeft hij echter weinig behoefte om zijn geweldige rijkdom te etaleren. Hij leeft zeer sober, hoeft zelfs geen eigen woonst en woont op de Meir in bij het bevriende echtpaar Roose – Fredericx van der Bouchorst, wier epitaaf prijkt boven de zuidelijke koormuur. Lantschot investeert des te meer in kerkenbouw en armenzorg. Al wat hij nalaat, bestemt hij testamentair voor de Antwerpse Armenkamer, die daarmee een pand in de Falconrui ombouwt tot een godshuis voor twaalf gebrekkige oude mannen. Hij wil enkel een stille uitvaartmis, zonder praal en wenst bijgezet te worden in het graf van zijn ouders in deze kapel met slechts een eenvoudig opschrift op een zerk. Aan de grafkapel worden maar liefst 24.000 gulden toebedeeld, een ontzaglijk kapitaal dat moet dienen om er rogge- en tarwebrood mee te kopen voor de armen. Op de gevel van de godshuis-kapel prijkt nog steeds de naam van de milde gever. En ofschoon het zeker indruist tegen Lanschots bescheidenheid, wilden de aalmoezeniers hem voor zoveel milddadigheid postuum op ‘monumentale’ wijze eren met dit epitaaf. In het lofdicht wordt zijn mededeelzaamheid ten top gedreven door uiteindelijk hemzelf, met enige zin voor woordspeling, a.h.w. te vierendelen. Cornelis Lantschot die hier light, heeft met syn deucht den mens gesticht, met geldt en goet, capel, en kerck: en liet den armen, naer dit werck, noch hondert dusenden daer toe; ja maeckt de miltheyt selver moe. mits elck daer iet begeerden van, is doot gedeylt die grooten man: werelt, syn lof: aerd ’t lyf behiel: den armen ’t gelt: en Godt syn siel. Dan trekken twee curieuze versregels, eenieders aandacht: “men wint den hemel met gewelt, of Is te koop Met kraCht Van geLDt”.
~6~
Antwerpen, Sint-Jacobskerk Syllabus – Beschrijving – Kapellen, netjes op een rij in de Noordbeuk Het jaarschrift in de laatste regel wordt opgehelderd in de sterfdatum vlak eronder. Onterecht wordt dat ‘geweld’ hier verstaan in de afgeleide betekenis van ‘agressie’. In feite wordt het woord gehanteerd in zijn oorspronkelijke betekenis van kracht, sterkte, hevigheid, net zoals bij het ophemelend adjectief ‘geweldig!’ of ‘machtig!’. Jezus zelf getuigt in Mt. 11:12 dat het Rijk der Hemelen bereikbaar wordt voor wie er zich met bewonderenswaardige ijver en moeite op toelegt, en onder deze ‘geweldenaars’ zijn er volgens Hem voorzeker ook tollenaars en ontuchtige vrouwen (Mt. 21:31-32). ‘Te koop met geld’ mag je opvatten als het financieel steunen van ‘goede werken’, al dan niet extra kerkelijk goedgekeurd door er ‘aflaten’ aan te verbinden.
~7~
Antwerpen, Sint-Jacobskerk Syllabus – Beschrijving – Kapellen, netjes op een rij in de Noordbeuk DE ST.- GERTRUDISKAPEL (I) De kapel wordt in 1503 toegewijd aan Sint-Gertrudis († 659, op 33-jarige leeftijd). Deze dochter van Pepijn de Oude van Landen was overste van de abdij te Nijvel, die eeuwen later opgenomen wordt in de orde van de cisterciënzerinnen. Daar Gertrudis van Nijvel bekend staat voor haar toewijding aan reizigers, geldt zij al gauw als hun patroonheilige. Hierdoor geniet ze in de middeleeuwen ook populariteit als schutsheilige van de gelovigen bij hun reis naar de eeuwigheid. Een echte zuster cisterciënzerin Gertrudis die door een van haar mystieke visioenen meer fungeert als beschermster voor ‘de gelovige zielen’ in het vagevuur, is de abdis van Helfta, alias ‘van Saksen’ (1256-ca. 1302). Omdat de idee van het vagevuur vooral opgang maakt in de baroktijd werd blijkbaar in aansluiting op de vroegere devotie tot de gelijknamige Gertrudis van Nijvel een broederschap tot ‘Gertrudis van Saksen’ opgericht, getuige daarvan haar beeld door J.B. de Vos (1867). De rechterhand steekt ze smekend hemelwaarts om genade te bekomen voor de gelovige zielen in het vagevuur. Het voetstuk is beschilderd als een bakstenen kerker met een echt e metalen tralie voor het raam. Twee zielen zitten in de vlammenzee van het vagevuur gevangen. Een vrouw huilt, de handen biddend gevouwen; een man, gek van de pijn, de armen wijd gespreid door de tralies, schreeuwt om hulp. Met ‘vagevuur’ bedoelt men een overgangsfase, een tussenstation tussen het aardse verleden en de hemelse toekomst, dit vanuit de idee dat vele mensen bij hun levenseinde niet echt in staat zijn om een doorslaggevende keuze te maken tussen het goede (God) en het (duivelse) kwaad. Het is dus nog niet duidelijk wat hun uiteindelijke eindbestemming moet worden: de definitieve keuze moet nog rijpen. Deze zuiverende bezinning vraagt nog wat tijd en geduld. Dat is pijnlijk, zeker als je weet dat voor anderen het (hemelse) feest al begonnen is. De koperen zuiltjes van de afsluiting met de initialen ‘G.P.’ van kopergieter Guilelmus Pluymaeckers (1625-‘27) dragen de namen en de wapens van hun schenker. Links van de ingang: die van de familie Rubens, rechts van Cornelis Lantschot. Het glasraam ‘Het leven van Sint-Petrus’, ter vervanging van het vernielde venster op het einde van Wereldoorlog II; onderaan gesigneerd: “M Hizette” (1965). Het grafmonument van Don Francesco Marcos del Pico Ongelofelijk, maar waar: het altaar van 1595 werd op initiatief van de kerkfabriek (!) in 1804 verkocht op de Vrijdagmarkt. Midden 19de eeuw wordt deze leemte opgevuld door onderdak te bieden aan het monument van de markies van Velasco, afkomstig uit de voormalige St.-Filippuskerk van het Zuidkasteel. Het gehavende monument wordt gerestaureerd, deels op kosten van een verwant, en ingehuldigd in 1857. Deze Spanjaard die prat gaat op zijn afkomst had het zelf ook ver gebracht, nl. tot slotvoogd van de Citadel te Antwerpen. In de citadelkerk St.-Filippus laat hij een eigen grafkapel oprichten. Daar hield na zijn dood in 1693 dit theatrale grafmonument van de hand van Peter Scheemaeckers zijn gedachtenis in ere. Het terracotta bozetto van de markies wordt bewaard in de stedelijke Musea.
~8~
Antwerpen, Sint-Jacobskerk Syllabus – Beschrijving – Kapellen, netjes op een rij in de Noordbeuk anoniem, gravure in Simons, Adam, Over ‘t Kasteel van Antwerpen, Utrecht, 1831
Zie hem daar nu eens zieltogend liggen, de rijk uitgedoste markies met modieuze pruik à la Louis XIV en kanten mouwen die zijn krijgshaftig harnas een mondain uitzicht verlenen. De maarschalkstaf in zijn hand zal hem niet meer baten. Met opgestoken linkerhand wil hij nog een poging doen om de Tijd af te weren. Doch genadeloos steekt die zijn attribuut, de zandloper, dreigend op: ‘uw tijd is gekomen, markies, uw faam als krijgshaftig veldheer, noch uw wapenuitrusting zoals lansen en pieken, zelfs uw kanonnen en roffelende krijgstrommels, vermogen niets meer tegen mijn trouwe metgezel de Dood!’ ‘Pietje’, alias ‘magere Hein’ komt aan de andere zijde, aan het hoofdeinde van de markies grijnzend, zeg maar: klappertandend, van achter het gordijn tevoorschijn. Rood geaderd is de sarcofaag, wit zijn de personages, terwijl de zwarte gordijnen afgezoomd zijn met een strook in goudverf. Zowel de combinatie van marmers en kleuren als de theatrale opstelling met gebruik van zware draperieën ligt volledig in de lijn van Gian Lorenzo Bernini en diens grandioze pauselijke graf monumenten in de St.-Pietersbasiliek te Rome.
~9~