Annemarie Cottaar
Ik had een neef in Den Haag .
\
Nieuwkomers in de twintigste eeuw
Ik had een neef in Den Haag
·
-
-
-
-
Annemarie Cottaar
Ik had een neef in Den Haag Nieuwkomers in de twintigste eeuw
WAANDERS UITGEVERS·
HAAGS GEMEENTEARCHIEF
I n houd 7
Voorwoord
10
Inleiding
16
Vakbekwame vreemdelingen gevraagd vreemdelingen 1848-1931
34
Klein Italië in Transvaal italianen
54
Van pindaventer tot restauranthouder chinezen
70
Een pleisterplaats in Den Haag indonesiërs
88
Een onuitwisbaar Indisch stempel indische n ederlanders
112
Tussen kousenband en kawina surinamers
..:CONOMISCH-HISTORISCHE BIBLIOTHEEK
-- 1W11999
loc92 S 2:;I'\ AMSTERDAM
--
--
- - - --
De geur van rubber en tabak
136
gastarbeiders
Een veilig heenkomen
158
vluchtelingen
La Petite Belgique Joods in Scheveningen Van vakantie tot permanent verblijf Mislukte Hongaarse opstand
•
'
190
Nawoord
194
Noten
202
Literatuur
204
Register
208
Colofon
"
••
, • .1.
.
-
- -
- - --
Voorwoord Vreemdelingen hebben altijd deel uitgemaakt van de Haagse bevolking, maar in de stadsgeschiedenis is er weinig over hun belevenissen terug te vinden. Het 7Sojarig bestaan van Den Haag vormde een goede gelegenheid om eens stil te staan bij de wijze waarop nieuwkomers zich hier in de afgelopen eeuw een plaats hebben verworven en een bijdrage aan de stad hebben geleverd. Het Haags Gemeentearchief nam het initiatief voor een historische studie en de gemeente Den Haag zorgde voor de financiering. De uitvoering was in handen van het Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (LISWO). Het onderzoek vond niet alleen plaats in bibliotheken en archieven, maar vooral in de huiskamers van de migranten zelf. In de inspirerende en vaak hartverwarmende gesprekken vertelden zij uitgebreid over hun ervaringen. Soms vroegen mensen of al die persoonlijke herinneringen wel belangrijk genoeg waren om in een boek te verwerken. De meesten waren zich evenwel bewust van de historische kennis die zij met zich meedroegen - van het belang van vastgelegde ervaringen voor anderen, niet in de laatste plaats voor hun nazaten . Zij haalden vergeten documenten tevoorschijn en stelden hun fotoalbums beschikbaar. Zo hebben zij niet alleen de geschiedenis van hun groep verrijkt, maar juist ook die van Den Haag. Naast de migranten speelden ook andere mensen een belangrijke rol in dit onderzoek. Allereerst de leden van de begeleidingscommissie, te weten: Steven Broers, Jan Lucassen, Flip Maarschalkerweerd, Nel Statema en John Waalring. Vervolgens de medewerkers van het gemeentearchief, in het bijzonder S. Veldhuijzen en Wim de Koning Gans. Tot slot Gerard van der Harst, die de gegevens uit de vreemdelingenregisters in een database verwerkte, en Leo Lucassen en Wim Willems, beiden verbonden aan het Centrum voor de Geschiedenis van Migranten, die het manuscript nauwgezet van commentaar voorzagen. Dankzij de gemeente Den Haag en haar 7so-jarig jubileum is er nu een boek, waaruit een ieder kennis kan vergaren over hoe het migranten in deze stad is vergaan. Misschien is het ook een aansporing om er op uit te trekken en eens te gaan kijken naar de eerste islamitische begraafplaats aan de Kerkhoflaan en die mooie terrazzovloeren in de Passage. En bedenk wat er van Den Haag zou zijn geworden zonder al 7
die Hagenaars die ooit als vreemdeling de stad binnenkwamen.
De registratie van buitenlanders vond plaats bij de vreemdelingendienst aan de Laan Copes van Cattenburch. Op de foto uit '9s8links voor de tafel brigadier G.J. Spaay. [Politie Haaglanden]
-
-
------
Inleiding Dit verhaal over migranten in Den Haag begint in 1848. Niet omdat in dat jaar de eerste buitenlander voet op Haagse bodem zette, daarvoor moeten we veel dieper terug in de tijd, maar omdat de politie toen begon met het systematisch bijhouden van vreemdelingenregisters. Daarin tekende zij op welke buitenlanders in de stad verbleven, waar ze zich vestigden en de reden van hun verblijf. Uit die periode zijn alleen de registers van de jaren 1848 en 1849 bewaard gebleven. Daarin komen de namen voor van de Italianen Brignoli, Bapretti en Bertani, die de stad in juni 1849 opluisterden met hun orgelmuziek. Zij bleven niet lang; na twee weken vertrok de een richting Delft, de andere twee richting Haarlem. In dezelfde maand trad een internationale muziekgroep op in een hotel aan het Spui. De Hongaarse muzikant Selig, die Constantinopel opgaf als woonplaats, werd begeleid door de Belgen Van Haute en Van der Spurt. Ook arriveerden een Franse artiste dramatique, een Zwitserse suikerbakker en de Franse tinnegieter Leon Mannier, die zijn intrek nam in het Gasthuis. Verder komen we in de registers een rij namen tegen van in groepen reizende Belgische strohoedenmakers, die ook tientallen jaren later nog naar Den Haag kwamen. Al deze vreemdelingen hadden één ding gemeen: ze kwamen om te doen waar ze goed in waren. De reconstructie van hun geschiedenis in de daaropvolgende periode is moeilijk, doordat de registratie van vreemdelingen tussen 1849 en 1874 verloren is gegaan. Voor de periode 1875 tot 1931 zijn de jaarlijks bijgehouden boeken wel beschikbaar; de vreemdelingenregisters van de jaren daarna zijn vernietigd. l Gelukkig zijn er naast deze registratie talloze andere documenten waaruit we iets over vreemdelingen in Den Haag aan de weet kunnen komen, zoals paspoortregisters, het bevolkingsregister en plaatselijke kranten. Voor de jongste tijd zijn er uiteraard de verhalen van migranten zelf. Een buitenlander die in de negentiende eeuw naar Nederland wilde komen, werd weinig in de weg gelegd. In de Vreemdelingenwet van 1849 stond te lezen dat in principe iedereen welkom was, tenzij men onvoldoende middelen van bestaan had of bekend stond als een politieke onrustzaaier. Geregistreerde vreemdelingen kregen 10
van de gemeente een reis- en verblijfpas, die voor drie maanden geldig was en daar-
na kon worden verlengd. Wie zich vervolgens voorgoed wilde vestigen, ondervond nauwelijks tegenwerking. Dat veranderde pas tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen de controle aan de grenzen toenam. Aanleiding was de grote stroom Belgische vluchtelingen en de angst voor infiltratie van buitenlandse revolutionairen. Aan de bepalingen in het Vreemdelingenreglement van 1918 lagen echter dieperliggende oorzaken ten grondslag. De belangrijkste waren de toegenomen invloed van de staat op de economie en de verbreiding van het algemeen kiesrecht. Hierdoor kreeg de staat, die de werkloosheidsuitkeringen ging financieren, meer belang bij het afschermen van de arbeidsmarkt tegen vreemdelingen, met name in tijden van economische tegenspoed. 2 Het in bepaalde gevallen voorrang geven aan Nederlanders werd vanaf 1918 mogelijk door een uitgebreid visumstelsel. Een visum werd alleen afgegeven wanneer de arbeidsmigrant geen bedreiging vormde voor de positie van Nederlandse arbeiders. Hoewel de visumplicht voor de meeste landen na een paar jaar weer werd afgeschaft, bleef zij voor Duitsland tot 1926 van kracht. Dienstbodes werden overigens uitgezonderd van de maatregel, omdat aan hen in Nederland een groot gebrek bestond. Het afschaffen van de toelatingsregels in de tweede helft van de jaren twintig was van korte duur. Met het uitbreken van de crisis in 1930 werkten ambtenaren druk aan een nieuwe regeling, ditmaal in de vorm van een wet. Die kwam er in mei 1934. Voortaan moesten werkgevers die vreemdelingen in dienst wilden nemen een vergunning aanvragen bij het Ministerie van Sociale Zaken. Sommige werkgevers van buitenlandse herkomst, zoals Italiaanse terrazzowerkers en joodse vluchtelingen in de confectie, omzeilden de nieuwe wet door landgenoten die bij hen werkten als zelfstandig ondernemer te laten registreren. In andere sectoren bleek het onmogelijk om Nederlanders op grote schaal aan het werk te krijgen in banen die daarvóór door buitenlanders waren bezet. Het gevolg was, dat de immigratiebeperkingen voor bepaalde sectoren langzaamaan soepeler werden toegepast. Dit beleid zou ook na de Tweede Wereldoorlog in grote lijnen hetzelfde blijven. 3
Nieuwkomers nader beschouwd In 1998 maken buitenlanders 4,3 procent uit van de Nederlandse bevolking, een aanzienlijk lager percentage dan tijdens de zeventiende eeuw, toen het om zo'n tien procent ging. In die periode van economische voorspoed was de komst en vestiging van immigranten van grote betekenis voor de Nederlandse economie. Dat lag anders in de decennia vanaf 1848. Kijken we naar het aandeel vreemdelingen op de Nederlandse bevolking, dan zien we het percentage vanaf het einde van de acht11
tiende eeuw dalen van 6 procent naar minder dan 2 procent omstreeks 1870. Daarna
volgt een langzame stijging, maar pas na 1960 neemt het verschijnsel immigratie weer werkelijk in belang toe. Bij de hedendaagse cijfers moeten we wel bedenken dat het percentage buitenlanders , vanwege de naturalisaties, niet alle mensen van vreemde herkomst omvat. De Nederlanders uit de voormalige koloniën, dus Surinamers en Indische Nederlanders, vallen er eveneens buiten. In Den Haag bereikte de dalende lijn van de immigratie in 1909 een dieptepunt met één procent. In die jaren was er verder nog één procent migranten die in de koloniën waren geboren - voornamelijk zogenaamde Indischgasten - en derhalve niet als vreemdeling stonden geregistreerd .4 Pas in 1920 begint het percentage vreemdelingen te stijgen tot 2,6 procent, in 1930 tot 3,6 procent. 5 Na de oorlog ligt het (D
CL ::J
CTQ
percentage rond de 1,5. Pas in de jaren zestig vindt een langzame stijging plaats naar 3,3 procent (1974), die vooral valt toe te schrijven aan de komst van ZuidEuropeanen, Turken en Marokkanen. De buitenlanders die zich vóór 1931 in Den Haag inschreven, kwamen alleen bij hoge uitzondering uit verre streken. Er was de conferencier Florencio Iturralde uit Vera Cruz (Mexico) , die in 1926 zijn intrek nam in hotel Dyers op het Buitenhof. En de Indiase musicus Kehan Meaheboab, die in 1925 op een Engels paspoort naar Den Haag kwam en tijdelijk bij mevrouw Van Goens op de Frederik Hendriklaan ging wonen . Pas in de loop van de jaren dertig zien we voor het eerst Chinezen verschijnen . In die tijd kwamen er altijd wel mensen uit Nederlands-Indië en uit Suriname naar Den Haag. Zij waren echter geen vreemdelingen, maar Nederlanders of Nederlands onderdaan en we vinden hen daarom niet terug in de vreemdelingenregisters. De meeste buitenlanders kwamen uit de omringende landen. In de negentiende en de twintigste eeuw vormden Duitsers zonder meer de grootste groep vreemdelingen in Den Haag. Pas in het begin van de jaren zeventig vond er een omslag plaats. Toen namen Turken de eerste plaats in, gevolgd door Britten en Marokkanen. Betrekken we de Nederlandse migranten uit de voormalige koloniën erbij, dan zien we dat in januari 1997 Surinamers de grootste immigrantengroep (40.605) in Den Haag vormden, gevolgd door Indische Nederlanders (24.270),6 Turken (23.140) en Marokkanen (17.922).7 Buitenlanders maakten in dat jaar 10,2 procent
van de Haagse bevolking uit; migranten uit Suriname, de Antillen en NederlandsIndië/ Indonesië (eerste en tweede generatie) 15 ,9 procent. 8 Aan de hand van de uiteenlopende motieven die migranten hadden om naar N ederland te komen, is het mogelijk drie categorieën nieuwkomers te onderscheiden. Ten eerste de religieuze en politieke vluchtelingen die hier een veilig onderkomen zochten. Veranderingen in de heersende religieuze of politieke opvattingen doen mensen tot op de huidige dag op de vlucht slaan. In de afgelopen 150 jaar zochten 12
talrijke groepen vluchtelingen in Den Haag een veilig heenkomen, zoals Belgen
tijdens de Eerste Wereldoorlog en joden die aan de vervolgingen in nazi-Duitsland probeerden te ontkomen. In de naoorlogse periode van de dekolonisatie zagen honderdduizenden zich genoodzaakt om de voormalige Nederlandse koloniën te verlaten. Voor Den Haag is vooral de komst van Indische Nederlanders belangrijk geweest en later die van Hindostanen 9 uit Suriname. De tweede categorie bestaat uit tijdelijke migranten en passanten. Zij kwamen naar Nederland met het doel hier een beperkte periode te werken en terug te keren zodra zij voldoende geld hadden gespaard. Zij waren gericht op een toekomst in hun land van herkomst. Honderdduizenden jonge vrouwen en mannen kwamen om die reden naar Nederland voor een baan als dienstbode, soldaat of matroos. Bij de passanten ging het om sterk uiteenlopende sociale groepen, zoals handelsreizigers of personeel voor de talrijke ambassades in Den Haag. Maar ook om handwerkslieden die rondtrokken om geld te verdienen of zich in een vak te bekwamen. Verder waren er degenen die voor vertier zorgden: Bosnische berenleiders, Italiaanse clowns en Duitse operagezelschappen. Zij kwamen en trokken weer verder, zonder dat er in hun verblijf regelmaat viel te ontdekken. Dat lag anders voor de trekarbeiders, die zich lieten leiden door de wisseling van de seizoenen. Zo verbleven de Belgische strohoedenmakers tussen november en juni in Den Haag om in de zomer weer naar huis terug te keren, waar zij het land moesten bewerken. De migranten uit de derde categorie, de permanente immigranten, kwamen eveneens met economische motieven, maar zij vestigden zich voorgoed. Een recent voorbeeld vormen de Turken en Marokkanen die in de jaren zestig en zeventig naar Nederland kwamen. Hoewel zij zich hadden voorbereid op een tijdelijk verblijf, bleken de meesten van hen uiteindelijk te blijven. De overkomst van hun vrouwen en kinderen maakte deze keuze definitief. De scheidslijnen tussen de verschillende categorieën zijn overigens niet zo absoluut als ze lijken. Immers, wie vlucht zoekt niet alleen een plek waar hij zich veilig weet, maar ook een plaats waar hij een nieuw bestaan kan opbouwen.
Pioniers voor het voetlicht De binnenkomende vreemdelingen vormen een uiterst gemêleerd gezelschap, met tal van interessante beroepsgroepen en vestigingspatronen. Dat geldt voor heel Nederland, maar zeker ook voor Den Haag. We beginnen daarom met een kleine reeks portretten die een indruk geven van de belangrijkste Haagse sectoren waarin de migranten tussen 1848 en 1931 werkten. JO Daarna richten we ons op de nieuwkomers die vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw naar Den Haag kwamen, 13
waarbij we af en toe terugblikken in de tijd. Per groep zal de aandacht vooral uit-
gaan naar de mannen en vrouwen die zich als eersten in Den Haag vestigden - onze interesse geldt kortom de pioniers, de wegbereiders voor de landgenoten die in hun voetsporen naar Nederland kwamen. Wat waren hun ervaringen in het Den Haag van de jaren dertig tot zestig, toen de begrippen allochtoon en autochtoon nog niet tot het dagelijks spraakgebruik behoorden? Waarom verlieten zij hun geboorteland en kozen zij voor' die stad achter de duinen'. Of was het louter toeval dat zij daar terechtkwamen? Hoe is het hun hier vergaan, maar vooral ook: welke erfenissen hebben zij nagelaten? Met onze benadering over een wat langere termijn denken wij een tegenwicht te kunnen bieden aan het vaak zo sombere beeld over de aanwezigheid van nieuw-
ro 0... ::J CfQ
komers. Sinds jaar en dag richt het leeuwendeel van het onderzoek naar naoorlogse migranten zich op de problemen waarmee zij kampen als minderheid in Nederland. Zo zijn er vele studies verschenen over de discriminatie die zij ervaren, achterstanden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, en hun deelname aan het criminele circuit. Het lijkt wel alsof alleen de schaduwzijden van hun aanwezigheid de moeite waard zijn te belichten, waardoor de succesvolle integratie buiten beeld blijft. Alleen door na te gaan hoe nieuwkomers zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld binnen de Haagse verhoudingen, wordt het mogelijk om daar zicht op te krijgen, alsook op de veranderingen in het Haagse stadsbeeld. In zo'n benadering past het om de aandacht vooral te laten uitgaan naar de mensen van het eerste uur. Zij moesten zich wel oriënteren op hun nieuwe omgeving, want zij waren aangewezen op Nederlanders C.q. Hagenaars die hen wegwijs konden maken in de samenleving. Tegelijkertijd legden zij het fundament voor de landgenoten die na hen kwamen. Zij vormen dus als het ware de schakel tussen heden en verleden, tussen Haagse samenleving en land van herkomst. Zij legden de basis voor wat wij tegenwoordig de multiculturele samenleving noemen. Zij zorgden ervoor dat de mensen na hen zich in Den Haag omringd wisten door vertrouwde zaken uit het land dat zij achter zich lieten. Het stads decor is in de loop der tijd onmiskenbaar veranderd door hun aanwezigheid. Heden ten dage kost het geen enkele moeite om aan kousenband of een Turks brood te komen. Maar hoe ging dat in de jaren vijftig en zestig? Waar haalden de eerste Chinese restaurants hun tahoe en taugé vandaan? En waar werden in het pre-videotijdperk Hindostaanse films vertoond? In dit boek komen niet alle groepen nieuwkomers in Den Haag aan bod. We hebben een keuze gemaakt uit de grootste, de meest smaakmakende en de meest beeldbepalende groepen. Ook binnen categorieën migranten hebben we een selectie gemaakt. Allereerst de vooroorlogse Italianen, onder wie terrazzowerkers en ijsbereiders, en Chinezen in uiteenlopende beroepen. Vervolgens komen drie belangrijke groepen uit de voormalige Nederlandse koloniën aan bod: Indonesiërs, de
14
Indische repatrianten (Nederlanders in Indië geboren) en Surinamers. In het hoofd-
-
-~~------------~---~------~-------------------------------
stuk over de gastarbeiders staat een aantal Haagse fabrieken centraal waar de eerste buitenlanders die voor de arbeidsmarkt werden geworven, werk vonden. We bekijken met name hoe het de Zuid-Italianen, Turken en Joegoslaven is vergaan . Tot slot besteden we aandacht aan groepen vluchtelingen die Den Haag in het verleden hebben aangedaan: vluchtelingen uit België tijdens de Eerste Wereldoorlog, joodse vluchtelingen in de jaren dertig en Hongaren in de jaren vijftig. Een intermezzo in dit laatste hoofdstuk vormen de Hongaarse pleegkinderen uit de jaren twintig, die niet vluchtten voor een oorlog, maar als gevolg daarvan in Den Haag kwamen aansterken . De speurtocht naar de geschiedenis van al deze migranten, die steeds in een ver of dichtbij verleden begint, loopt niet altijd door naar het heden . Dit boek vormt dan ook geen atlas van migranten in Den Haag anno 1998. Zo zal de lezer er niet in aantreffen hoeveel Turkse jongeren naar de moskee gaan, hoe de Chinezen hun eigen taalonderwijs verzorgen of welk percentage Surinamers bij een sportvereniging is aangesloten. Wél wat de eerste religieuze voorzieningen voor moslims in Den Haag waren, door wie de eerste Surinaamse voetbalclub in 1962 werd opgericht en welke onuitwisbare sporen Italiaanse terrazzowerkers hebben nagelaten. In onze reconstructie hebben we geprobeerd om de inmiddels allang ingeburgerde nieuwkomers zelf zoveel mogelijk aan het woord te laten . Het is immers hun geschiedenis die we tot leven willen wekken.
15
...l
00 ~
< ..., ([)
00
([)
...l
3
\0 W ...l
c.... ([)
-
_e
::J OQ ([)
::J M. Giliam - Löchner, 17 november 1997
De dienstmeisjes Hennie en Helga vóór het huis van de familie Rost van Tonningen aan de Willem de Zwijgerlaan, ca. '930. Het was Helga die Hilde Eigner overhaalde ook een betrekking in Den Haag te zoeken. [Part.coll. H.Eigner]
-
.--------
-~---
-
- --
----~ ""
Vakbekwame vreemdelingen gevraagd
< ï
(I) (I)
3 0.... (I)
::J C1Q (I)
In de periode vanaf 1848 tot in de jaren dertig kwamen de meeste migranten in de sector huishoudelijke diensten terecht. Daarnaast, in een steeds wisselende volgorde, vinden we hen in de sectoren handel, horeca en vermaak. De sector prostitutie trok alleen tussen 1875 en 1895 veel vrouwelijke migranten aan. Andere sectoren, zoals de kleding- en voedingsindustrie, de metaal en de bouw, namen variërende kleine aantallen migranten op - wat niet wil zeggen dat bijvoorbeeld de strohoedenmakers en de ketellappers geen markante bijdrage aan de Haagse economie hebben geleverd.
::J Duitse meisjes maken de dienst uit
00 ~
00 \0
w
18
De huishouding is onmiskenbaar de sector waarin voor de Tweede Wereldoorlog de meeste vreemdelingen in Den Haag werk vonden. Voor dienstmeisjes, gouvernantes en huisknechten was in de betere Haagse wijken altijd volop emplooi. In de periode 1875-1884 werkte 26 procent van de vreemdelingen in de huishouding, terwijl dit in de periode 1925-1931 was opgelopen tot maar liefst 67,6 procent. Deze stijging werd vooral veroorzaakt door een toename van het aantal Duitsers. In tegenstelling tot voorheen waren het in die periode 1925-1931 hoofdzakelijk vrouwen die vanuit Duitsland naar Den Haag kwamen. Was de verhouding in 1920 nog 1590 Duitse mannen tegen 2547 Duitse vrouwen, tien jaar later kwamen er slechts 1936 mannen en 7124 vrouwen. l Ook bij de Oostenrijkers zien we de verhoudingen in deze periode verschuiven, van 239 mannen en 311 vrouwen in 1920 naar 228 mannen en 1518 vrouwen in 1930. Deze stijging valt volledig toe te schrijven aan de komst van
dienstbodes , die bijna de helft (44,6 procent) van de steekproef 1875-1931 uitmaakten .2 Dit betekent dat in deze periode circa 23.500 dienstbodes in de Haagse vreemdelingenregisters werden ingeschreven. De leveranciers die in de jaren twintig en dertig hun waren bezorgden bij de grote huizen in het Statenkwartier, Duinoord, Scheveningen en het Benoordenhout, troffen in de deuropening regelmatig een dienstbode aan met een Duits accent. Velen van hen waren hun land ontvlucht vanwege de slechte economische situatie waarin Duitsland na de Eerste Wereldoorlog verkeerde. Zij hadden bovendien al snel door in Nederland met open armen te worden ontvangen, vanwege het tekort aan huispersoneel. Dit tekort was ontstaan doordat veel Nederlandse meisjes in die tijd de voorkeur gaven aan een baan in een fabriek of winkel. Dat betaalde beter en het gaf bovendien meer vrijheid . In de ogen van Martha Löchner, Lea Rakowski en Hilde Eigner was Nederland een paradijs en zij dachten met elke verdiende gulden in Duitsland wonderen te kunnen verrichten. Tijdens de depressie heerste er grote armoede in Duitsland; de inflatie liep huizenhoog op. Als mijn vader op zaterdag zijn loon kreeg, ging hij direct naar de winkel om het uit te geven, want 's maandags was het al weer minder waard. Een vriendin van mij, die in Den Haag werkte, schreef brieven over de rijkdom hier en dat je vanaf het strand van Scheveningen Engeland kon zien liggen. 3 De gemiddelde leeftijd van de meisjes die naar Den Haag kwamen lag rond de 23 jaar, maar er waren ook veel jonge meisjes bij. Martha Löch-
---
_~ ~
a;
-
-
___
._
_
___________
In het pensi o n Qu ist aa n het Stadhoudersplein '7-'9 werkten in '9 2 ' vie r Duitse dienstme isjes. V.l.n .r. Cor, Piet e n Jeanne Quist, de d ie nstmeisjes en Dirk Peiffer. [H CAJ
19
~_o=_
ner was zestien toen zij naar Den Haag kwam, om in eerste instantie als kindermeisje te werken. Lea Rakowski was zelfs nog twee jaar jonger toen zij begin jaren twintig de armoede van haar geboorteplaats Bottrop (in het Ruhrgebied) ontvluchtte. Zonder geld en zonder een woord Nederlands te spreken arriveerde zij op het Staatsspoor, waar ze werd opgevangen door een zogenaamde stationsdame. Dat was een vrijwilligster die nieuwkomende meisjes de weg wees en ervoor waakte dat zij niet in verkeerde handen vielen . Zij zette de meisjes op de tram waarmee ze bij haar werkgever konden komen. Haar eerste ritje maakte Lea met tramlijn drie . Ze zou twaalf jaar in Den Haag blijven werken. 4 Hilde Eigner kwam niet uit
Duitsland, maar uit Oostenrijk. s Haar eerste werkervaring deed zij op bij een rijke familie in Neudorf, dichtbij Graz. Niet ver daarvandaan werkte een ander dienstmeisje, dat op een dag naar Holland vertrok. Enkele maanden later kreeg Hilde een brief waarin het meisje schreef over haar leven en werk in Den Haag. Het waren vooral de goede verdiensten die Hilde deden besluiten de gok te wagen . Bovendien had haar werkgever haar verzekerd dat zij altijd terug kon komen. In 1929, het jaar van de beurskrach, vertrok zij naar Nederland om bij de familie Josephus Jitta op de Frankenslag te gaan werken. De verhalen van de vrouwen mogen dan uiteenlopen, we weten dat er hoge eisen werden
·
,~
._-
~--
--
gesteld aan het huishoudelijk personeel en dat zij voortdurend beschikbaar moesten zijn. Zo begon de werkdag van Hilde Eigner bij de familie Huyberts in Wassenaar om zeven uur, om pas 's avonds om kwart over tien te eindigen. 6 Alleen op woensdagmiddag was zij vrij . Toen zij na vijftien jaar trouwe dienst op donderdagavond een handwerkcursus wilde volgen, werd dat geweigerd, hoewel zij bereid was haar vrije woensdagmiddag ervoor op te offeren. 7 In hun spaarzame vrije tijd zochten de Duitse dienstbodes elkaars gezelschap op, soms bij één van de werkgevers thuis, maar ook maakten zij uitstapjes naar Scheveningen en uitgaansgelegenheden in de stad. Voor de bijeenkomsten van de Mädchenverein van de Haagse
--
evangelische gemeente, waar de meisjes elkaar na gedane arbeid troffen, stelde de gemeenteraad enkele ruimtes beschikbaar boven de voormalige brandweerkazerne aan de Prinsestraat. Later verhuisden zij naar Huize Westeinde. Het Mädchenheim was elke avond van acht tot tien uur geopend en op zondag vanaf drie uur 's middags. De meisjes konden ook terecht bij andere religieuze organisaties. Zo zorgde de Duitse katholieke kerk voor de opvang van Haagse dienstmeisjes, ook alom de band met Duitsland te onderhouden en het zedelijk welzijn van de meisjes te bevorderen.8 Onzedelijk gedrag vormde een aanleiding tot ontslag en de Duitse meisjes hadden het in dat opzicht moeilijk. Zij moesten namelijk, wanneer een situatie uit de hand was gelopen, kunnen bewijzen dat niet zij, maar hun werkgever of de zoon des huizes het initiatief had genomen bij seksuele avances. Dat beleid had alles te maken met de opstelling van de Haagse inspecteur van de vreemdelingenpolitie destijds, die steevast de kant van de werkgevers koos en zich daardoor berucht maakte bij het Duitse gezantschap in Den Haag. Omdat ontslag onherroepelijk tot uitzetting leidde, konden de dienstmeisjes gemakkelijk worden gechanteerd. Eerder beschreven is het voorbeeld van de in Den Haag werkende Maria Bernbacher. Toen zij weigerde op de avances van haar werkgever in te gaan, zette hij haar onder druk met het alternatief van uitzetting. Zij had het geluk op tijd een andere werkkring te vinden, waardoor zij de dans ontsprong 9 De meeste Haagse huishoudens mochten dan blij zijn met het Duitse en Oostenrijkse personeel, dat netter, harder en vooral ook tegen lagere lonen werkte dan de Nederlandse meisjes, gedurende de crisisjaren gingen er niettemin stemmen op om buitenlanders naar huis te sturen en de 'eigen Haagse meisjes' meer kans op werk te bieden . Velen liepen werkloos rond en de gedachte leefde dat zij gebaat zouden zijn met een baantje in de huishouding. Terwijl in 1927 nog over de 'dienstbodennood' werd gesproken en de noodzaak om vrouwen uit het buitenland te halen, waren die ideeën begin jaren dertig radicaal veranderd.
--
- -
~
--
-
-
-
--
• Duitse en Oostenrijkse dienstmeisjes werden in het Interbellum met open armen ontvangen. Hun reputatie van Sauberkeit en werk ijver maakte hen geschikte werkneemsters voor welgestelde gezinnen. [Part. coll. H. Eigner] .. Hilde Eigner kwam in 19 29 op 21-jarige leeftijd naar Den Haag. Haar eerste baan was bij de
-
In verband met het vrijkomen van vele vrouwen uit de Nederlandsche industrie heeft de Arbeidsbeurs, behoudens uitzonderingen voor speciale gevallen, den invoer van Duitsche dienstmeisjes stopgezet. Men meende op deze wijze de belangen der werklooze Nederlandsche meisjes te dienen en haar een kans te geven als dienstbode op de arbeidsmarkt. Veel resultaat is helaas niet bereikt. De meesten dier fabrieksmeisjes blijken voor huishoudwerk niet of minder geschikt. Als regel kunnen zij niet koken, wat door de Haagsche huisvrouw gevraagd wordt. l o
familie Josephus Jitta op de Frankenslag. De foto is genomen in Scheveningen in de jaren vijftig. [Part. coll. H. Eigner]
21
Nu heeft de Nederlandse kookkunst zelden kunnen bogen op grote roem, maar het lijkt niet erg aannemelijk dat Nederlandse vrouwen geen baantje konden krijgen als dienstmeisje vanwege hun falende talenten achter het fornuis . Toch staat in het gemeenteverslag jaar na jaar vermeld dat de kokerij hét grote struikelblok vormde. De vraag naar dienstpersoneel overtrof in 1936 het aanbod zelfs drie keer.
-
-
-
Toen in dat jaar de balans werd opgemaakt en de cijfers toonden hoe bepaalde sectoren, zoals het huispersoneel, het hotelbedrijf en het terrazzo- en granitobedrijf, afhankelijk waren geworden van de komst van buitenlanders, besloot de gemeente het over een andere boeg te gooien. Deze vreemdelingen zijn niet allen door Nederlanders te vervangen; vooral aan vrouwelijk huis- en hotelpersoneel is hier een blijvend tekort, terwijl bovendien bij de beoordeeling dezer cijfers in het oog dient te worden gehouden, dat verscheidene dezer vreemde arbeidskrachten reeds vele jaren in Nederland woonachtig zijn en geacht kunnen worden met de bevolking te zijn samengegroeid. ll Talrijke Duitse vrouwen raakten inderdaad zo vergroeid met de Nederlandse samenleving, met name door een huwelijk met een Nederlandse man, dat zij bleven. Martha Löchner
werd al na vier jaar mevrouw Giliam. Hilde Eigner bleef ongehuwd in Nederland wonen na de plotselinge dood van haar verloofde. Lea Rakowski was een van de Duitse vrouwen die in de loop van de jaren dertig terugkeerden naar hun geboorteland. De aantrekkende economie en het nationaal-socialisme hadden haar en haar landgenoten voldoende vertrou wen gegeven om een nieuwe toekomst in Duitsland op te willen bouwen.
< ï
(1) (1)
3 0... (1)
..... 00 ~
00
..... \D W
..... Het bordeel op de Kalvermarkt nummer 9 stond in de jaren tachtig van de vorige eeuw bekend als Madame Jeanne of Madame Audureau, later ook wel als Madame Massaro. De bordeelhouder André Joseph Quolin kwam uit Brussel en had voornamelijk buitenlandse prostituees in dienst. [HGAJ
Duitsche Greet en andere prostituees In de periode 1875 tot 1884 vormde prostitutie de tweede sector waarin migranten terechtkwamen; in totaal zo'n 480 publieke vrouwen (lI,S procent van alle vreemdelingen) uit verschillende landen. In de jaren daarna komen we hen nauwelijks meer tegen in de registers. In 1905 kondigde de gemeente Den Haag een bordeelverbod af; de prostitutie werd illegaal en daardoor minder zichtbaar. In de negentiende eeuw ging het om een levendig bedrijf. De vrouwen werden vanaf 1856 twee keer per week gratis geneeskundig onderzocht in het bordeel of in het ziekenhuis. 12 De bordelen mochten verder alleen met een vergunning van de politie worden geopend, ze mochten aan de buitenkant niet als zodanig herkenbaar zijn en zeker niet naast een kerk of een openbaar gebouw liggen . Tussen 1871 en 1895 werkten er jaarlijks gemiddeld zo'n 100 prostituees in Den Haag. 13 Het aantal niet geregistreerde vrouwen bedroeg mogelijk het dubbele . Rond 1870 konden mannen in zo'n twintig bordelen terecht; vijftien jaar later was dit aantal geslonken tot vijf. Wel kwamen er steeds meer clandestiene huizen. De bordelen die het langst bleven bestaan, lagen aan het Huijgenspark, de Kalvermarkt, de Hofsingel en de Fluwelen Burgwal. Het aantal buitenlandse prostituees in het Den Haag rond 1850 is geschat op II procent van het totaal, terwijl slechts IS procent van de vrouwen in de stad was geboren. 14 Kennelijk oefende een vrouw dit beroep bij voorkeur toch liever niet in haar geboorteplaats uit. De buitenlandse prostituees in onze steekproef uit de
Haagse vreemdelingenregisters kwamen tussen 1876 en 1887 in een beperkt aantal bordelen terecht: op de Kalvermarkt bij Madame ]eanne Audureau, op de Fluwelen Burgwal 28 bij Madame Leschot en op het Oranjeplein 76 in het bordeel van Gerlach. Twee van deze bordelen trokken we na in het bevolkingsregister, om te bekijken welke publieke vrouwen er onderdak vonden. Het bordeel op de Kalvermarkt 9 stond bekend als Madame Jeanne of Madame Audureau, later ook wel als Madame Massaro. Aan het hoofd van de vrouwen die er werkten, stond evenwel een man, de in 1828 in Brussel geboren André ]oseph Quoilin. Bij zijn inschrijving in 1874 stond er bij zijn beroep nog vermeld: particulier. Maar in 1877 kreeg hij het predikaat 'bordeelhouder' en de vrouwen die vanaf dat moment tot het eind van de jaren tachtig bij hem werden ingeschreven heetten 'publieke vrouwen', op een enkele dienstbode of gouvernante na. Bij de inschrijvingen onder zijn naam vinden we af en toe een ander adres, zoals de Brouwersstraat, de Paulus Potterstraat en de Fluwelen Burgwal. Kennelijk stonden de bordelen met elkaar in verbinding of wisselden ze vrouwen uit. Degenen die bij Quoilin stonden ingeschreven kwamen bijna zonder uitzondering uit het buitenland. Dat de vrouwen werden gerekruteerd onder de ontslagen of zwanger geraakte buitenlandse dienstbodes lijkt in het geval van Den Haag niet op te gaan, want de meeste vrouwen kwamen rechtstreeks van over de grens. 1S De 29 vrouwen die in 1883 op dit adres werden ingeschreven, kwamen voornamelijk uit Frankrijk, Duitsland en België. Slechts één was in Nederland geboren. Het buitenland speelde dus een belangrijke rol in het rosse leven van het laat-negentiendeeeuwse Den Haag. Dat blijkt ook uit de plaatsen waar de prostituees na enige tijd naartoe gingen: in bijna de helft van de gevallen was dat, zowel in 1883 als in 1886, een gemeente in het buitenland, voornamelijk in België (Brussel) en Frankrijk. Het is niet onaannemelijk dat die band toe te schrijven is aan de plaats van herkomst van bordeelhouder Quoilin. Het bordeel van Leschot aan de Fluwelen Burgwal 28 vertoonde hetzelfde patroon, ook al was de eigenaresse een geboren Haagse. Als
--------
-
.
- ~
--,.-.-
-
-
~
-
-
~-
--
-~
-
dochter van een behanger stond zij eerst als modiste ingeschreven in de Nobelstraat. In 1880 begon zij op de Fluwelen Burgwal een bordeel en werd zij omschreven als Publiek Huishoudster- Een jaar later huwde zij de reiziger Eduard Joseph Dantz, die al vanaf het begin bij haar inwoonde_ Hij was waarschijnlijk de connectie met het zuiden, want ook hij zag in Brussel het levenslicht. In 1885 vertrok het echtpaar naar zijn geboortestad en nam Marie Georis, eveneens in België geboren, het bordeel over. In de jaren tachtig waren de in België geboren prostituees in de meerderheid, gevolgd door de Franse en Duitse. Slechts een enkeling was in Nederland geboren . Ook de vrouwen van bordeel Leschot gingen na één of meer maanden meestal naar het buitenland, doorgaans naar België. Na 1887 komen we in de vreemdelingenregisters geen inschrijvingen meer tegen van buitenlandse publieke vrouwen. Waarschijnlijk oefenden ze hun beroep toen minder zichtbaar uit, want in het rosse leven van Den Haag vervulden ze nog steeds een rol. We hoeven maar te denken aan de fameuze affaire rond Margaretha Fuhrtrop, beter bekend als 'Duitsche De Duitse prostituee Margaretha Fu h rtrop, beter bekend als ' Duitsc he Greet', vestigde zich in 1884 als bordeelhoudster in Den Haag. Haar rendez-vous-huis
ZEER
Il E L ~ N ORIJK!
Ph!I.IS 25 CENT.
Het Haagsche Zedenen Politie-schandaal .~
(De .,Duitsche Greet- historie") ,"
werd , naar verluidt,
I
Il OO~
S. DE VRIES.
bezocht door heren uit de hoogste hofkringen. [HGA} ,\kl 1), III I~lh:1I CII bricvclI val! "DL'I rSCIII: GIHTT" L'1l V.l l1
.\\l'\'f. de \\'l'll. In 1·'IU:.\\un',
"\I«l.\kL111~
H JlnnkOl'.
There is something rotten ... .M'
F. C. DOORNH,\ GEN.
24
'''' I.~I·I:.''U··S ~ 't ".'lLh l ".
·S-GRt\\·ENII AGf:.
--
Greet' .'6 Zij vestigde zich in 1884 als bordeelhoudster in Den Haag en werd rond de eeuwwisseling een aantal malen over de grens gezet, omdat zij geen middelen van bestaan meer had. Via Amsterdam keerde zij naar de residentie terug, waar zij haar deftige clientèle tegen betaling meisjes van 15 en 16 jaar aanbood. Haar rendez-vous-huis werd, naar verluidt, bezocht door leden van de hoogste hofkringen. Zelfs het Haagse politiecorps en de burgemeester raakten erdoor in opspraak. Met name de Nederlandschen Vrouwenbond tot verhooging van het zedelijk bewustzijn, in de persoon van mevrouw de Fremery, ging fel tekeer tegen de praktijken van Duitsche Greet en de bescherming die haar van hogerhand ten deel viel. Zelfs toen zij wegens koppelarij van een minderjarige werd veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, kon zij ongestoord het land verlaten.
Strohoeden makers uit de Jekervallei Bij een bijzondere groep Belgen valt een verband aan te wijzen tussen het beroep dat zij uitoefenden en de streek van herkomst: de strohoedenmakers uit het Waalse gebied langs de rivier de Jeker bij Luik. Al vanaf de Middeleeuwen stond deze streek bekend om zijn goede kwaliteit stro en vaardige strovlechters . De krijt- en mergelachtige ondergrond van het gebied maakte het stro - van spelt oflate zomertarwe - sterk en soepel, en bovendien glanzend. In de late herfst of de winter prepareerden de vrouwen het stro voor bewerking. Zij sneden het, maakten het schoon, bonden het zuivere stro in bundels en bleekten het nog verder in zwavelkisten. Vervolgens werd het op dikte gesorteerd, gekliefd en geplet. Dan was het klaar voor verdere bewerking en zetten de vrouwen zich aan het vlechten . Tot de Eerste Wereldoorlog vormde het strovlechten in de Jekervallei een belangrijke bron van inkomsten. Iedereen stak de handen uit de mouwen om het karwei te klaren. Het vlechten gebeurde meestal in groepjes, 's winters in de kleine huisjes bij de haard en 's zomers buiten op straat. Behalve enkele plaatsen waar
-
Zolang er strohoeden
het vlechten naar een atelier verhuisde, zoals
gaan werken, ofwel 'campagne te maken'. Het
werden gedragen, was er
in Roclenge, bleef het vlechten aan huis gebonden. Strohoedenmakers waren seizoenarbeiders; op hun komst kon je bij wijze van spreken de klok
werk bij hun bazen in de Europese steden be-
werk voor de Belgische strohoedenmakers in Den Haag. De jongens van slagerij R. Tijbout op de hoek Badhuisstraat/Stu u rmanstraat rond 1910. [HGAJ
gelijk zetten. Als het vlechtwerk was voltooid, namen de mannen het materiaal mee om er hoeden van te maken en deze vervolgens te verhandelen. Vanaf het begin van de achttiende eeuw waren er strohoedenmakers die het Jekerdal verlieten om hun geluk te beproeven in de grote steden van Europa. Zo vestigde Henri Corbusier uit Wonck zich in Londen om daar handel in hoeden te drijven. Voor assistentie
heiligen en het einde van juni. In de zomer keerden de meeste mannen terug naar huis om als landarbeider te werken op de grote boerenhoeven in de omgeving. Voorzover we op dit moment weten, gaan de banden van strohoedenmakers met Den Haag terug tot het begin van de negentiende eeuw. 1 ? Pas na 1888 komen we hen in het vreemdelingenregister niet meer tegen. De geboorteplaat-
verliet hij zich op arbeidskrachten die hij in de Jekervallei rekruteerde . Een hoedenhandelaar
sen van de strohoedenmakers die vermeld staan in de bevolkings- en paspoortregisters,
uit Roclenge ontving van hem de order om
zijn onder meer: Bassenge, Glons, Houtain St. Simon, Roclenge en Wonck. Zij kwamen
maar liefst 50 dozijn hoeden in Londen af te leveren. Ook hoedenbedrijven elders in Europa bleven voor hun arbeidskrachten een beroep doen op hun herkomstgebied . Vandaar dat grote aantallen arbeiders hun familie in het werk25
stond uit het stikken of naaien van hoeden, het vorm geven en afwerken. Het campagne maken speelde zich af in de periode tussen Aller-
seizoen achterlieten om in den vreemde te
meestal in groepjes en keerden na enkele maanden weer huiswaarts. In Den Haag verbleven zij op een beperkt aantal adressen van strohoedenmakers, annex fabrikanten die zich al eerder in de stad hadden gevestigd: Achter-
om 95 (bij Vallee), de Korte Houtstraat 9 (bij Alexandre), de Gedempte Gracht 7 (bij Fraikin), de Vlamingstraat 3 (bij Frison) en de Vlamingstraat 13 (bij Lanen). Op de Korte Poten II was de dameshoedenzaak van F.J. Colson gevestigd, onder de naam Madame Cols on et Co. Naast de vele strohoedenmakers die ieder jaar heen en weer trokken, vestigde een beperkt aantal van hen zich blijkbaar definitief in Den Haag. Deze gevestigde strohoedenmakers waren bijna zonder uitzondering gehuwd met een Haagse vrouw, wat hun blijvende verbondenheid met de stad verklaart. Maar er werden ook relaties tussen migranten onderling aangeknoopt. Zo trouwde de kleinzoon van de Italiaanse schoorsteenveger Andreoli - een ware pionier - in 1871 met de eigenaresse van de hierboven genoemde hoedenwinkel , Elisabeth Sophie Colson. ls
De blauwe tram naar Scheveningen Jaarlijks komen duizenden toeristen naar Den Haag om te genieten van wat de stad te bieden heeft en vooral vanwege de Scheveningse kust. Om al die toeristen op hun wenken te kunnen bedienen, verschenen er aan het eind van de negentiende eeuw gerenommeerde hotels als het Kurhaus (1885) en het Palace-Hotel (1904), en befaamde café-restaurants als Seinpost (1886). Voor het werk in deze sector werden jarenlang veel buitenlanders aangetrokken, omdat er een structureel tekort was aan Nederlands personeel. De bediende, de kok, de kelner, de linnenjuffrouw, de 'Chef van de Duitsche keuken' en de buffetjuffrouw, ze kwamen van ver om de Haagse horeca te versterken. Nog in 1930 las een in Duitsland wonende jonge vrouw van Poolse afkomst in een Duitse krant een annonce waarin een buffetjuffrouw werd gevraagd voor café-restaurant Rotonde in Scheveningen. Ze besloot de stap te wagen en nam de trein naar Den Haag, zonder eerst ook maar enig contact te hebben gelegd met haar toekomstige werkgevers. Op het station aangekomen vroeg zij een voorbijganger welke tram zij moest nemen; het werd de blauwe naar Scheveningen.
Ik werd op proef aangenomen en kreeg een slaapplaats op de bovenste etage van het Kurhaus bij het andere personeel. Ik was buffetjuffrouwen tapte bier. Ik heb er een paar jaar gewerkt. Vrije dagen waren er niet in die tijd, hoogstens een halve dag. Om 10.00 uur ging de zaak open en daarvoor werd alles schoongemaakt. Kleedjes op de tafel, verse bloemen in de vaasjes en tafels dekken. Alles in Scheveningen hing van het weer af. Normaal werkten we tot een uur ofzes, zeven, maar als het mooi weer was, gingen we veel langer door. Ik verdiende niet zoveel, maar het eten, drinken en slapen was gratis. 19
.. De Scheveningse hotels hadden in de zomer dringend behoefte aan extra personeel, dat zij voor een belangrijk deel uit het buitenland (Duitsland) betrokken. Op de foto het personeel van het Oranjehotel aan de Gevers Deynootweg omstree ks '920.
[Beheers-
kantoor Scheveningen/HGAJ
• Vanaf,849 tot in de jaren twintig kregen geregistreerde vreemde lin gen
Tussen 1885 en 1904 vormde de horeca de tweede sector waarin migranten terechtkwamen. Zo'n 17 procent van de vreemdelingen uit de steekproef, wat omgerekend neerkomt op zo'n II20 personen , vonden daarin gedurende die jaren werk. Na 1904 zette een geleidelijke afname in tot 2,3 procent in de jaren twintig en dertig. In de gemeenteverslagen lezen we dat tot 1925 het meeste seizoenpersoneel uit het buitenland werd betrokken. Daarna slaagden de hoteliers er nauwelijks meer in om via internationale arbeidsbeurzen vakbekwame tijde-
van de gemeente een reisen ve rblijfpas, die drie maanden geldig was en daarna kon worden ve rlen gd. [HG AJ
~lLtioun.lit.ejt
:
Gratis.
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. t .. ..
.' J
"'
', ...... '" ( • .., .. ~
EN VERnLI.JFPAS (Goed VOOl' Olllg Jll[/,l/,ndellJ (;
I':~ I
1-: EX'I' E
'~-(;IL\ ,'EXII,\(m.
Iloudlll'
"M
buro."
g.ho,." t. O/Hll' rr/um
l
L I"lIOl l' I.
5~
l'oorhoo{(J
~ ja".,... IJleipI',
lIi·,II.. III'tllllt:r ll
•.
~1'-1~ 1 k l,} <./'Y1JVO g'k."" " ;'.rë"'1-·.W~QAN)l ~l
1"0"(,,,,1, 10 h,·,,,,,,,,,,
I~,,\
Ilon,.~~
\.)~ lv[ clw ~\·vvlt4 . ~ clC"",e,~ l e ~
r...tÁL,l..U'<.
i'l\
zich
1!1'\1;\~imih~llnl
""'1 '"
Ilt'hhoorl;\ rloor
t' .... "
~~ci, ~ , ,
lijke krachten te vinden. Na 1932 staken 'internationale moeilijkheden' bovendien een spaak in het wiel van de immigratie. De meeste buffetjuffrouwen, kelners en koks vonden gemakkelijk hun weg naar de Scheveningse hotels, het Grand Hotel Garni, Hotel d' Orange en het Kurhaus . In de eerste twee hotels werden alle personeelsleden als 'bediende ' aangeduid, maar in de beschrijvingen van h et Kurhaus-personeel treffen we een scala van taken aan die de immigranten uitvoerden . Begrippen als aide cuisine, casserolier, garderobier en patissier mogen anders doen vermoeden , het personeel kwam toch werkelijk in hoofdzaak uit Duitsland. Dat gold ook voor de vele musici die in Scheveningen optraden. De 63 muzikanten die het Kurhaus in 1886 aantrok, kwamen allemaal uit Duitsland; een derde van hen , onder wie de Hongaarse concertmeester Ludwig Blenn, gaf Berlijn als laatste woonplaats op. In het vreemdelingenregister staat het niet vermeld, maar het ging om leden van de Berliner Philharmoniker. 20 Overigens was niet iedereen even blij met hun komst. Dat de Duitse directie van het Kurhaus, dat volgens sommige Hagenaars gewoon Kuurhuis h ad moeten heten, ook nog eens een Duits orkest als vaste attractie had aangetrokken , ging hen net iets te ver. 21 Hoe het ook zij, de Duitse muzikanten zouden 25 seizoenen lang blijven optreden . In de loop van zijn bestaan werd het Kurhaus het podium voor talloze andere buitenlandse artiesten. We hoeven maar te denken aan Duke Ellington , die Nederland voor het eerst be zochtin 1933 en zijn openingsconcertgafin h et Kurhaus. Daarnaast trokken in de jaren dertig Hongaarse muzikanten met hun rajkà-orkesten veel publiek. De Hongaren waren niet alleen in de grote concertzalen te horen; liefst twee derde van de 159 muzikanten die in de jaren dertig in café's en restaurants speelden, kwam uit het buitenland 22 en onder hen heb ben zich ongetwijfeld vele Hongaarse en Roemeense zigeunermuzikanten bevonden. Vanaf het midden van de jaren twintig duiken de namen van Horváth, Kokos, Barath, Balogh, Kovács en andere Hongaren althans regelmatig op. In 1931 arriveerde de Roemeense Gregor
~ .-
-
-
-
-
-
Hongaarse zigeunerorkesten traden vanaf het einde van de negen tiende eeuw regelmatig in Nederland op. Het orkest van Kuka Béla speelde in '900 in het Kurhaus. [M agyar Fotográfiai Mu zeurn ]
29
-
Serban met zijn vader in Den Haag, waar hij een opleiding aan het Koninklijk Conservatorium volgde. Volgens hem was er in de jaren dertig weliswaar veel werk voor Balkan-orkesten, maar kon de concurrentie ook moordend zijn, met al die Hongaarse en Russische muzikanten die in dezelfde sector emplooi zochten. 23 Uit een lijst van het Rijksarbeidsbureau van eind jaren veertig valt op te maken dat Hongaren en Roemenen een sterke band onderhielden met Nederland. Van de 50 Hongaarse en Roemeense muzikanten die daarop staan vermeld, was bijna een derde met een Nederlandse vrouw getrouwd.24 De Hongaarse muzikanten reisden doorgaans in familieverband en trokken, met een vaste uitvalsbasis, langs talloze Nederlandse steden. Tussen 1927 en 1931 deden zij onder meer Leiden, Zandvoort, Den Haag, Hengelo en Vlissingen aan. Daarna trokken de meesten verder naar Duitsland of Hongarije, terwijl anderen langer bleven. 25 Zo woonde Ernö Kalman Horvath samen met zijn gezin
tussen 1928 en 1934 enkele malen meer dan een jaar in Den Haag, net als zijn familieleden Denes Horvath en Berthalan Horvath . Wanneer zij 's avonds in een Scheveningse club hun zigeunermuziek ten gehore hadden gebracht, was het niet ver lopen naar huis. De adressen waar deze families kamers huurden , lagen namelijk bijna zonder uitzondering in Scheveningen, te weten de Rotterdamsestraat, Katwijksestraat, Harstenhoekstraat, Harstenhoekweg, Dirk Hoogenraadstraat en de Renbaanstraat. 26 Waar muziek te horen is, wordt ook gedanst. De Haagse horeca kon niet zonder danseurs. Albert Lutu kwam van ver, uit Kipifur in Belgisch Congo. Als een Haagse mevrouw geen aangifte bij de politie had gedaan van de diefstal van haar gouden schakelband, waren we wellicht niets over hem aan de weet gekomen. Nu viel te achterhalen dat hij op een avond een paar keer met haar had gedanst in café Casino op het Gevers Deynootplein, waarna zij haar armband miste . De politie bezocht hem op zijn
< ï
(1) (1)
3 C(1)
::J
C1Q (1)
::J
00 ~
00 \.0
w
30
kamer in de Rotterdamsestraat, zonder een bewijs aan te treffen voor haar beschuldiging. Wel bleek dat Lutu zich niet bij de Vreemdelingendienst had gemeld. Hij werd gemaand dat alsnog te doen. Vanaf die augustusmaand in 1933 is er in het archief van die dienst een wervende artiestenfoto bewaard gebleven van Albert Lutu en zijn danspartner. 27
De Kaldarasch van de Rijswijkseweg
mee wijdde op 30 oktober 1909 een paginagroot artikel aan de groep, van wie de mannen met hun ravenzwarte haren, gitzwarte ogen en mooie kostuums een goede indruk schijnen te hebben gemaakt. De vrouwen droegen in hun
huurde kamers. Er waren ook mensen die hun eigen overnachtingsvoorzieningen meebrach-
lië, Frankrijk, Rusland, België, Duitsland en Noorwegen. Ze getuigen van een zwervend
ten, zoals de groep Kaldarasch-zigeuners die in 1909 in Den Haag neerstreek. Zij overnachtten
bestaan, dat overigens niet altijd gemakkelijk was. Zo hadden de Kaldarasch, om toegang tot
in grote tenten die van alle gemakken waren voorzien. Het ging om de Compagnie Chibalko
Nederland te krijgen, wekenlang aan de grens moeten wachten, terwijl ze toch voldeden aan alle eisen van de vreemdelingenwet. Ze beschikten over geldige passen en hadden voldoende contant geld (50.000 FF) en sieraden in hun bezit. Bovendien hadden zij aanbevelingen op zak van alle grote fabrikanten van Euro-
den tussen een grote wigwam en een gewone kampeertent - op grote wagens die ze met de achterkant in de tent plaatsten. Vervolgens
pa. Alleen beschouwden de autoriteiten hen als zigeuners en daar had men nu eenmaal weinig mee op. Reden voor de journalist van Pak me
richtten zij de tent in met meubilair, tapijten en een kachel. De ketellappers, die economisch
mee om eens een kijkje in het kamp te nemen . Hij werd onmiddellijk gegrepen door hun bijzondere vakbekwaamheid.
vrij succesvol waren, hoefden geen kou te lijden, want ze beschikten over kostbare donzen dekbedden. Hun kampementen bestonden vaak uit meerdere grote tenten, omdat ze in omvangrijke familiegroepen reisden. Daarmee onderscheidden zij zich van andere arbeidsmigranten, die er doorgaans zonder verwanten op uit trokken om werk te zoeken. Een ander verschil was dat de Kaldarasch zich nergens ves-
kwam uit Kipifur in Bel-
tigden, maar na gedane arbeid verder trokken,
gisch Congo. In 1933
naar een volgende plaats met potentiële klanten . Om die reden valt deze groep tot de cate-
op het Gevers Deynoot-
heid vermeldde de politie dat de mannen en familie reisden. Het Haagse weekblad Pak me
lange gevlochten haren talrijke gouden munten, tekenend voor de welstand van de groep. Hun passen bevatten stempels uit Spanje, Ita-
tenten opsloegen langs de Rijswijkseweg. 28 Ze vervoerden dezé tenten - die het midden hiel-
danste hij in café Casino
gekomen, waar zij gedurende anderhalve maand hun arbeid verrichtten . Als bijzonder-
Niet alle vreemdelingen die Den Haag aandeden, verbleven in hotels, logementen of op ge-
Chaudronnier, een ketellappers gezelschap van wie de leden in Hongarije, Frankrijk, Servië, Siberië en Warschau waren geboren en die hun
De danseur Albert Lutu
beschikten over een adres in de Kettingstraat 19. Op 7 oktober waren zij uit Sluis naar Den Haag
Hun arbeid bestaat uit vertinnen en koperslaan. Daartoe maken zij een blaasbalg in den grond, die ze uithollen voor een vuurtje. Zoo ongeveer moeten ook de oude Phoeniciërs en Egyptenaren hun metaal hebben bewerkt. Maar 't is er niet minder om wat uit hunne handen komt, want talrijke orders, die per gewicht worden opgenomen, toonen aan dat zij uitstekende vaklieden zijn.
plein met een dame, die
gorie passanten te rekenen. In de steekproef uit het vreemdelingenregister
Ketellappers hadden dan ook volop werk in een tijd dat metalen ketels, potten en pannen niet
hem later van diefstal van
van 1909 treffen we vier Servische leden van de
haar armband verdacht.
groep van deze Compagnie aan: Peter (32) en Milosch (43) Ivanowitsch, Stefan Bielitscha
werden vervangen als er een gaatje in kwam, maar gerepareerd. Zij trokken doorgaans rond
Voor die beschuldiging werd echter geen bewijs gevonden. [HGAJ
(37) en Jacob Stefanowits (39) . Zij stonden overigens niet als tentbewoners genoteerd, maar
in compagnieën. De leider van de groep, die gemiddeld uit zo'n veertig personen bestond (mannen, vrouwen en kinderen), regelde het
~-
< I
(0 (0
3 0.... (0
00 ~
00
32
-
Twee leden van de Compagnie Chibalko Chaudronnier, een ketellappersgezelschap dat in '9°9 naar Den Haag kwam. Hun welstand was af te lezen aan hun mooie kostuums en het geld en de sieraden die zij in hun bezit hadden. [HGA]
33
contact met de autoriteiten en haalde de opdrachten binnen. Hij richtte zich daarbij niet alleen op particulieren, maar ook op de industriële sector. Hetvertinnen van bakkerstroggen en ijzeren ketels voor zuivel- en jamfabrieken leverde veel inkomsten op. Deze ketels moes ten zeer vakkundig worden gerepareerd, omdat alleen een glad oppervlak goed schoon viel te maken. De werkzaamheden van de Kaldarasch beperkten zich overigens niet tot het beoefenen van hun ambacht. Zij verdienden soms ook aanzienlijke sommen geld met het tegen betaling laten bezichtigen van hun kampement, het maken van muziek en het opvoeren van volksdansen . Na 1909 werden er in Nederland geen Kaldarasch of andere zogenaamde zigeunergroepen met tenten meer gesignaleerd. De meeste rondtrekkende arbeidsmigranten gingen toen over op het bewonen van een moderne ambulante woonvorm: de woonwagen. In hetzelfde jaar dat de Kaldarasch hun tenten langs de Rij swijkseweg opzetten, stonden er al een paar van die woonwagens in Den Haag. De eigenaars hadden een standplaats gekozen aan de Waldorpstraat, waar drie jaar eerder de eerste woonwagen van Den Haag werd gesignaleerd. 29 De bewoners van de wagens waren gezinnen, waarvan de geboortelanden (Frankrijk, Duitsland, België) een reizend bestaan verraden. Evenmin als de ketellappers kregen zij een reis- en verblijfpas van de Haagse politie. Dat was vrij uitzonderlijk, afgaande op de opmerkingen in het vreemdelingenregister, en duidt erop dat 'zigeunergroepen' en (buitenlandse) woonwagenbewoners in de regel als ongewenste vreemdelingen werden beschouwd. Het ging hier om een gezelschap van acrobaten en artiesten: Joseph en Kori Petalo uit Zweden (Duitse nationaliteit) en Denis Noël uit België kwamen naar Nederland om feesten en kermissen af te reizen. Het was geen toeval dat zij Den Haag in augustus aandeden, want in die maand was het volop feest in de residentie . De grote kermis en de verjaardag van koningin Wilhelmina op de 31ste zorgden ieder jaar voor veel volk in de stad, een ideale entourage voor mensen die hun brood verdienen met handel en vermaak.
-.
-.
E. Caral, 30 juli 1997
Op zondag werd de werkkleding van de terrazzowerkers verwisseld voor een mooi pak en flaneerden zij over de Scheveningse boulevard (1930). Van links naar rechts: Tiziano Rigutto, Pieri Bearzatto, Mauro Rigutto en 11 Sultan Fo. [Part.coll. P. Bearzatto 1
--=-~-
Klein Italië in Transvaal De migratie van Italianen naar Nederland kent een geschiedenis waarin streekgebonden specialisaties een belangrijke rol spelen. Piemonte leverde schoorsteenvegers, Toscane beeldenrnakers, Friuli terrazzowerkers en BeUuno ijsbereiders. Italianen uit verschillende streken zochten elkaars gezelschap niet; dat was in Den Haag niet anders dan in Italië. Natuurlijk zijn niet alle Italiaanse migranten in beroepscategorieën te vangen. We komen hen in veel meer beroepen tegen dan de klassiek Italiaanse. Zo kwam in 1878 de steenhouwer Zaniuli uit zijn toenmalige woonplaats Brussel naar Den Haag om in de bouw van het ministerie van Justitie te werken. Overnachten deed hij in een logement aan het Spui 281. Scharenslijpers, zo als Carlo en Celeste Lanza uit Tirol, deden Den Haag in 1882 aan, terwijl Teresa Nardini in 1900 als onderwijzeres werkte bij Mr. Van Steden op de Laan Copes van Cattenburch. Ook waren er talloze Italiaanse kelners en koks in dienst bij gerenommeerde Haagse hotels en restaurants, zoals Des Indes en De Oude Doelen.
Monopoliepositie
36
'Italiaans' of 'Italiaans type' vermeldde de rubriek 'kleur' van de vreemdelingenregisters wanneer het om Toscaanse beeldenrnakers ging. Ze kwamen uit Bagni di Lucca en werkten doorgaans met een aantal dorpsgenoten samen in compagnia. De gipsen heiligenbeelden die zij maakten, sierden kloosters, kerken en katholieke scholen; daarnaast legden zij zich toe op de meer wereldse beelden voor de gewone huiskamer. Aan het eind van de negentiende eeuw kwamen de figuristi naar Den Haag.
Eind maart1891 streken drie leden van de familie Prosperi neer in de Ravesteinstraat Sla, om samen met hun dorpsgenoten Berti en Canuti hun beelden aan de man te brengen. De beeldenmakers verbleven soms een paar jaar afwisselend in Den Haag en Rotterdam, om vervolgens enige tijd in hun geboortestreek door te brengen. In september 1901 keerde Annibale Prosperi terug, met in zijn kielzog de beeldenrnakers Donato, Enrico, Lucci en Luchesi, om te gaan werken bij de firma Van Hasselt & Co, Heemstee la (na de demping van de gracht werd dat de Nieuwe Haven), een fabrikant van kunstwerken. J Ze overnachtten in de buurt van hun werk: op het Spui 255-257, de Kalvermarkt en de Schedeldoekshaven. In het vreemdelingenregister van 1881 werd op 15 maart Giacomo Paletti uit Albogno ingeschreven. Deze veertienjarige knaap, nog geen anderhalve meter lang, had een lange reis achter de rug. Waarschijnlijk was hij uit zijn geboortedorp in Piemonte te voet naar Bazel gegaan en vandaar met een schip de Rijn afgezakt naar Rotterdam. Giacomo kwam naar Den Haag om als schoorsteenvegersknecht te gaan werken bij de firma Andreoli in de Zuilingstraat, waar de derde generatie Andreoli's inmiddels de scepter zwaaide. In de Gouden Gids treffen we de Italiaanse schoorsteenvegers niet meer aan, maar er was een tijd dat ze in Den Haag het monopolie in deze branche hadden. Daarvoor moeten we dan wel een eeuw teruggaan in de tijd . Toen stonden namen als Ravelli, Beltrami, Togni en Andreoli garant voor goed werk. 2 Al in de zeventiende eeuw vestigden Italiaanse schoorsteenvegers zich in Nederland en in de twee eeuwen daarna maakten hun bedrijven een grote bloei
.. -
~
.
-.
Op woensdag en zaterdag was er 's middags op de school in de Kritzinger-
door. Zij werkten met goedkope arbeidskrachten en er was weinig kapitaal nodig om een bedrijf op te zetten. Bovendien had Nederland weinig ervaring met de schoorsteenvegers-
vestigd aan de Voldersgracht . Dat er soms goede zaken werden gedaan, blijkt wel uit de vele huizen die Joseph Maria Andreoli bij zijn over-
branche, om de eenvoudige reden dat er nog maar weinig huizen met stenen schoorstenen waren. Dat veranderde toen houten huizen
lijden in 1843 in Den Haag bezat; zijn zoon beschikte zestien jaar later over een vermogen van circa 165.000 gulden. 3 Ondanks de concurrentie hielden de verschil-
werden vervangen door stenen woningen, met lange rookkanalen om de rook van het haard-
lende schoorsteenvegersfamilies wel contact met elkaar en de knechten wisselden onderling regelmatig van baas en plaats in Nederland. Meestal bleven de patroons en keerden de
Pieri Bearzatto. Professore
vuur af te voeren. De eerste Italiaanse schoorsteenveger in Den Haag was waarschijnlijk Bartholomeus Maria
Fontanella (met snor)
Bertina uit Valle Vigezzo. Hij trouwde in 1738
straat een Italiaanse klas. Op de foto uit 1950 staat rechts priester Don Leto Casini en zit links van hem (met stropdas) Ernesto Cora!. Het eerste meisje op de tweede rij rechts is Wanda, de dochter van
staat achterin.
de Haagse Johanna Haring en het jonge gezin
(Part. coll. E. Coral]
vestigde zich in 1744 in een pas aangekocht pand in de Nieuwe Molstraat. Toen Bartholomeus in 1764 overleed, volgde zijn zoon hem op. Hij kreeg te maken met meer concurrentie, want in die periode begon het aantal streekgenoten in de schoorsteenvegersbranche aan-
37
zienlijk toe te nemen. Ravelli, Schudelaro en Comaita zijn namen van schoorsteenvegers die zich toen in Den Haag vestigden. Rond 1800 waren er vijf schoorsteenvegersbedrijven ge-
knechten na verloop van een jaar of vijf terug naar Italië. Zij kregen kost en inwoning, een geldbedrag en een gouden horloge aan het einde van hun leertijd. De patroon haalde de knechtjes uit Italië; het ging meestal om familie of mensen uit hetzelfde dorp. Net als bij de terrazzowerkers en ijsbereiders bleef de band met de streek van herkomst bestaan. Op latere leeftij d keerden patroons ook naar hun geboorteland terug, tenzij ze getrouwd waren met een Nederlandse vrouw. Aan het eind van de negentiende eeuw namen Nederlanders de schoorsteenvegersbranche over, zoals de Haagse fa-
milie Baggerman. Waarschijnlijk leidden de wetten op kinderarbeid ertoe dat Italianen hun monopoliepositie verloren.
Terrazzowerkers uit Friuli
De eerste schuurmachine o p benzi ne schafte het t errazzo bedrijf R. Vallan
&. Zn. omstreeks '936 aan. Rechts vader Romano Vallan, links zijn zoon Gino. [Part.coll. G. Vallan]
De reputatie van mozaïek- en terrazzowerkers uit het Noord-Italiaanse Friuli is wijdverbreid. Hun geboortedorpen - Taurino, Sequals, Spilimbergo, Fanna en Managio - lagen aan de voet van de bergen. Vanwege het vochtige klimaat en de onvruchtbare grond was er sprake van een geringe agrarische ontwikkeling. Bij een toenemende bevolking was het noodzakelijk naar andere bestaansbronnen te zoeken. Zo werden ambachtelijke specialisaties ontwikkeld die men elders te gelde probeerde te maken . Al aan het begin van de negentiende eeuw trokken de mozaïekwerkers naar Oostenrijk en Frankrijk om daar Romeinse vloeren te restaureren. Zij stonden in hoog aanzien, omdat hun werk veel vaardigheid vereiste. Ieder steentje legden zij met de hand in, terwijl bij terrazzo de steentjes (afval uit marmergroeven) over de grond werden gestrooid en vervolgens in de specielaag daaronder gestampt en gerold. Het was Gian Domenico Facchina (1826-1904) uit Sequals die rond 1867 een nieuwe techniek be dacht voor een groot mozaïekwerk, bestemd voor de Opéra in Parijs.4 Hij legde de steentjes niet meer ter plaatse in, maar plakte ze eerst op een stuk papier. Dat papier werd vervolgens omgekeerd op het vochtige cement en er daarna afgetrokken. Na deze vondst werden de Friulaanse terrazzowerkers overal uitgenodigd voor prestigieuze bouwwerken. De eerste Italiaanse mozaïekwerkers uit Sequals die in 1881 in het vreemdelingenregister van Den Haag werden ingeschreven, waren in dienst van Facchina in Parijs. Terrazzowerkers kwamen niet alleen uit Frankrijk, maar vooral via Duitsland naar Nederland. Het was Isidore Odorico uit Sequals die daar waarschijnlijk als eerste grote werkplaatsen opende. In 1830 begon hij in Wenen , om vervolgens in Dresden, Berlijn en Frankfurt terrazzobedrijven op te zetten. s In de bloeiende bedrijven van hem en zijn collega's vonden
in de negentiende eeuw duizenden Italianen werk. Het hoogtepunt moet rond 189° hebben gelegen. De vraag naar terrazzowerk kwam niet alleen uit Duitsland zelf, maar ook uit de omringende landen, zoals Nederland. Zo waren de werknemers van Odorico betrokken bij de bouw van het Kurhaus in Scheveningen, dat in 1885 werd geopend. Op een gegeven moment moeten zij de sprong naar een zelfstandige vestiging in Nederland hebben gewaagd - zeker toen de zaken in Duitsland na 1905 vanwege de economische crisis terugliepen. De grote pionier in Nederland was Giovanni Batta Gobeschi. Als zoon van een Poolse ldeermaker en een Friulaanse moeder werd hij in 1858 in Fanna geboren. In 1895 kwam hij via Amsterdam naar Den Haag, waar hij drie jaar later Comelia Verbeek trouwde. Veel eigenaren van florerende terrazzobedrijven in Den Haag en daarbuiten leerden het vak bij hem . Zijn bekendste werk is ongetwijfeld de vloer van de Haagse Passage. Slechts een oplettende passant zal zijn op ingenieuze wijze verwerkte signatuur in de vloer ontdekken (vóór nummer 11). Terrazzowerker Marzolla daarentegen bracht na zijn restauratiewerkzaamheden in 1997 op een meer prominente wijze bij nummer 46 de naam van zijn bedrijf onder de aandacht. De vestiging van terrazzowerkers in Den Haag volgde het patroon van kettingmigratie: enkele pioniers verkenden de mogelijkheden en zodra er sprake was van succes, volgden anderen. Sommige Italiaanse bazen gaven aan terrazzowerkers uit het geboortedorp de voorkeur boven anderen uit Friuli. Zij lieten hun vrouw achter, om in november, als de vorst het werken in Nederland onmogelijk maakte, naar huis terug te keren . In maart/ april meldden zij zich dan weer bij hun patroon in Den Haag. Niet iedereen kon elk jaar de terugreis maken, herinnert Emesto Coral zich. Mijn vader is in de jaren twintig de wereld ingetrokken, want in Friuli was geen werk. Hij had familie in Australië en Zuid-Amerika en een paar dorpsgenoten in Nederland. Omdat hij dichtbij vrouwen kinderen wilde blijven, heeft hij gekozen voor Nederland. Via Lim-
burg, Brabant en Zeeland is hij in Den Haag terechtgekomen in de Schilderswijk. In december 1933 kwamen mijn moeder, twee broers en twee zusters over. Mijn jongste zus en ik zijn hier geboren. Voor die tijd ging mijn vader eens in de twee, drie jaar naar huis, vaker was te duur. Dat zie je oo~ aan de geboortes van mijn zusters. Hij ging geloof ik in 1924 weg. In dat jaar werd mijn oudste zuster geboren en de volgende in 1928.6 De twee oudste nog levende terrazzowerkers in Den Haag zijn Gino Vallan en Pieri Bearzatto, beiden in 1911 in Friuli geboren, in respectievelijk Managio en Arba . Na de vierde klas lagere school in Arba, het hoogste wat daar te bereiken viel, assisteerde Bearzatto als sjouwer bij het metselwerk. In de jaren 1924-1926 had zijn vader in Den Haag gewerkt, maar toen bleek dat er ook in Italiaanse dorpen weer werk voor metselaars was, keerde hij naar zijn geboortestreek terug. Hij ging huizen bouwen en verbouwen in Fanna voor Friulanen die in Amerika werkten en een groot deel van hun verdiensten naar hun geboorteland stuurden. De levensomstandigheden bleven echter zwaar en in 1927 vertrok zoon Pieri naar Den Haag. In de oorlog raakten de grondstoffen voor het terrazzowerk op en schakelden P. Bearzatto en B. Rigutto over op potjes van zand en cement, die ze aan de man brachten als 'Italiaans aardewerk' . [Par t. col!. P. Bearzatto]
Ik weet zelfs de datum nog, want het was twee dagen voordat prinses Juliana 18 jaar werd. Ik was nog maar vijftien en een nicht en een neef van me hebben me toen mee naar de stad genomen om de feestelijkheden bij te wonen. Ik kwam rechtstreeks uit Italië, verder dan Spilimbergo en Tauriano was ik nooit geweest. Een jongen uit het dorp, die iets
ouder was, reisde met me mee. Zo ging dat meestal. Ik ging bij een oom en tante Rigutto wonen, in de Wolmaranstraat. Zij waren vlak na de Eerste Wereldoorlog naar Den Haag gekomen . Ik had geen enkele ervaring en moest hier alles leren. Dus ik begon met mengen, materiaal klaarmaken en schuren. Het schuren was zwaar werk. Vóórdat ik hiernaartoe kwam werd er nog met zandsteen geschuurd, later werd dat een amarilsteen, die in een ijzeren klauw aan een dikke stok was bevestigd, de I' ars. Om meer kracht te kunnen zetten werd er soms nog een zak zand aangehangen. Daar kreeg je spierballen van, dat kan ik je verzekeren. 7 Bearzatto begon zijn carrière in het bedrijf van zijn oom Bernardo Rigutto in de Kockstraat (later Veenkade). In 1940 werden zij compagnons. Dit had alles te maken met de Wet Arbeid Vreemdelingen van 1934 die het werken van vreemdelingen in loondienst aan een stelsel van vergunningen bond. Maar de Italianen waren niet voor één gat te vangen . Knechts begonnen een eigen zaak of werden compagnon van de eigenaar van een bestaand bedrijf. Het aantal terrazzobedrijven in de jaren dertig nam dan ook sterk toe en de overheid kon niets ondernemen. Bearzatto heeft het overigens maar één keer meegemaakt dat iemand zonder vergunning door de vreemdelingenpolitie werd weggehaald van de werkvloer. Zelf is hij nooit lastiggevallen. Ook Romano en Gino Vallan begonnen in 1934 met een eigen bedrijf, dat zij onder de firmanaam R. Vallan & Zn. bij de Kamer van Koophandel inschreven. 8 Vader Romano verbleef al vanaf 1923 in Den Haag en Gino trad in augustus 1929 in zijn voetsporen. Als leerling-terrazzowerker werkte hij niet alleen in Den Haag, maar ook bij de firma Candido in Leiden. 9 Begin jaren dertig werkten vader en zoon samen aan de vloeren van het in aanbouw zijnde Bronovo ziekenhuis. Ervaring hadden ze dus genoeg toen ze hun eigen bedrijf begonnen, maar toen het economisch tij begon te keren waren ze genoodzaakt elk klein werkje aan te nemen . Met de bakfiets trokken ze erop uit om terrazzowerk in het Westland uit te voeren .
Het bedrijf van Pieri Bearzatto en Bernardo Rigutto op de Veen kade in 1956. Tegen de werkplaats staat een venster voor de kerk in de Reitzstraat. Rechts vooraan: Nevila en Oelio Bearzatto. [Part.coll. P. Bearzatto]
41
De eerste generatie terrazzowerkers trouwde in hoofdzaak (70 procent) met een Italiaanse vrouw, terwijl hun kinderen vaker een 'gemengd' dan een 'Italiaans' huwelijk sloten.JO Gino Vallan behoorde in 1938 tot de uitzonderingen toen hij een Haags meisje trouwde; Bearzatto volgde het gangbare patroon. Hij leerde zijn vrouw in 1930 in Italië kennen en liet haar na verloop van tijd naar Nederland komen . In 1935 zijn zij in Den Haag getrouwd. Toen zij in 1939 voor een paar weken naar Italië ging, brak de oorlog uit en kon ze niet meer terug. Pas in 1948 zou het gezin in Den Haag worden herenigd. Dat duurde zo lang, omdat je moest kunnen aantonen dat je woonruimte had en dat was niet eenvoudig in het naoorlogse Nederland. Na de inval van de Duitsers was er nog wel vraag naar terrazzowerk, maar het werd steeds minder. Een aantal Italianen ging bij de Duitse organisatie Todt werken, onder meer aan de afwerking van bunkers, anderen probeerden met
klusjes het hoofd boven water te houden. Toen de grondstoffen voor het terrazzowerk opraakten, schakelden Bearzatto en Rigutto over op het maken van bloempot jes en vaasjes. Als materiaal gebruikten ze zand en cement, maar ze verkochten hun producten wel als ' Italiaans aardewerk'. Zo scharrelden ze enige tijd door, tot ze een Nederlandse reiziger leerden kennen die het spul voor hen aan de man wilde brengen. Dat bleek een perfecte combinatie, want binnen de kortste keren konden ze niet meer aan de vraag voldoen.
Bouwen na de oorlog
Er is zeer weinig belangstelling bij jongeren voor het terrazzovak. Dat zal op den duur catastrofale gevolgen hebben. Er is reeds een tekort en dat kan niet, zoals voor de oorlog, door buitenlanders worden opgevuld. Nederland is - itt voorheen - arm en dus niet in de
gelegenheid voldoende buitenlandse arbeidskrachten tewerk te stellen. C... ) Dus moeten er nieuwe Nederlandse terrazzowerkers worden aangekweekt.11
Na de oorlog trokken de terrazzowerkers regelmatig naar Rotterdam. In het Unilever-gebouw brachten Gino Vallan (links met hoed) en zijn personeel in 1960 maar liefst 5.000 vierkante meter glasmozaïek aan. [Part.coll. G. Vallan]
Het is 1946, Nederland staat aan het begin van de wederopbouw en heeft dringend behoefte aan vakbekwame arbeiders. In de jaren erna stagneert in sommige plaatsen zelfs de nieuwbouw, vanwege het gebrek aan vakkundige terrazzowerkers. De officiële beleidslijn van Sociale Zaken om buitenlandse arbeidskrachten te weren en zoveel mogelijk Nederlanders aan het werk te helpen, blijkt niet langer te handhaven. Het ontbreekt simpelweg aan animo om de plaats in te nemen van een Italiaanse terrazzowerker. Het grote tekort aan terrazzowerkers was ontstaan doordat een groot aantal Italianen in de Tweede Wereldoorlog naar Italië was teruggekeerd. Onder degenen die in Den Haag achterbleven, waren veel ouderen die zich langzamerhand uit het bedrijf terugtrokken. Het terrazzowerk vereiste bekwame vaklieden, daar was iedereen het over eens. Een opleiding duurde drie jaar, vervolgens moesten de leerlingen dan nog bijna twee jaar werkervaring opdoen om volleerd terrazzowerker te worden. Dat duurde niet alleen te lang voor de bouwsector, maar ook voor veel leerlingen. Het Rijksarbeidsbureau was wel bereid een oogje toe te knijpen, maar was tevens bevreesd voor het moment dat de vraag weer terugliep, waarna het moeilijk zou worden de vreemdelingen nog uit te wijzen . Bovendien bestond de kans dat dezen zich dan als zelfstandigen vestigden of overschakelden naar een andere sector, zoals de ijsbereiding. Een enquête uit november 1946 leert dat op dat moment landelijk gezien de verhouding Italianen -Nederlanders in de terrazzobedrijven fiftyfifty was: 383 Italiaanse tegenover 381 Nederlandse terrazzowerkers. Van de 249 ondernemingen waren er 118 het eigendom van Nederlanders. Uit het overzicht blijkt bovendien de grote voorliefde van Italiaanse terrazzowerkers voor Den Haag; het beeld week hier beduidend af van het landelijk gemiddelde. Weliswaar waren er van de 22 bedrijven in de stad negen in
Nederlandse handen, onder de terrazzowerkers werden maar liefst zestig Italianen tegenover zeven Nederlanders geteld. Eind jaren veertig moest de overheid toegeven dat de maatregelen om het Italiaanse monopolie te breken niet hadden gewerkt. Onder bepaalde voorwaarden, zoals de verplichting ook Nederlanders aan te nemen, mocht werving in het buitenland plaatsvinden. Alleen terrazzobedrijven die de overheidsvoorschriften aan hun laars lapten kregen geen werkvergunning voor nieuwe Italiaanse werknemers. In 1951 werkten er in de Haagse terrazzobedrijven 85 Italianen naast 20 Nederlanders. Verder waren er 40 leerlingen en 62 overige (Nederlandse) werknemers in dienst. Dat waren waarschijnlijk allemaal schuurders, want de regel was dat op elke vakman ten minste één schuurder werkte. Het verloop onder leerlingen was groot, wat volgens de ambtenaren van Sociale Zaken kwam doordat Italianen niet graag met Nederlanders samenwerkten. De laatsten zouden niet bereid zijn tot lange werktijden. Franco Cristofoli, eigenaar van het grootste nog bestaande terrazzobedrijfin Den Haag: Ja, ze hadden een andere mentaliteit. Maar men had natuurlijk ook liever een Italiaan dan een Nederlander, omdat de communicatie met Italianen beter verliep. Tot er een bedrijf was dat zei: 'Jongens, de Scheveningers zijn goeie schuurders.' En dat was ook zo, het waren harde werkers. Bij ons hebben twee, drie schuurders gewerkt die Vrolijk heetten. 12 In de naoorlogse jaren was er dus volop werk voor terrazzowerkers. Er werd overal gebouwd en door het gebrek aan hout was er een grote vraag naar granitovloeren . Met sommige aannemers, zoals Wilma en de drie generaties van het Bouwbedrijf Meijer, was er een vertrouwensrelatie opgebouwd en als die werk buiten de stad hadden, gingen de terrazzowerkers mee. Franco Cristofoli (1933) herinnert zich zijn eerste contact met een aannemer, vlak na het overlijden van zijn vader. Ik wilde eigenlijk helemaal geen terrazzowerker worden, maar bouwkundig tekenaar.
Op het moment dat de Italianen zich in Transvaal vestigden, markeerde de De La Reyweg nog de grens van de stad en was er volop werk bij de stadsuitbreiding richting Zuiderpark. Het voordeel was dat ze 's morgens zo naar de bouwplaats konden lopen, om in de woningen granitovloeren en aanrechten te maken . In de loop van de tijd legden zij zich ook toe op het aanbrengen van raamdorpels, sierbanden , gevelbanden en douchecellen . Pieri Bearzatto nam in 1959 een steenhouwerij aan het Westeinde over en begon voor zichzelf; in 1968 nam zijn schoonzoon het bedrijf over. Begin jaren zestig begon de vraag naar terraz-
• Schafttijd van de
Mijn familie speelde op mijn gemoed om het
zowerk terug te lopen. Gino Vallan schakelde over op het aanbrengen van glasmozaïek. In opdracht van aannemer Voormolen bracht hij in 1960 bij Unilever in Rotterdam m aar liefst 5.000 m 2 glasmozaïek aan . Hij stopte in 1986
Unilever in Rotterdam.
bedrijf over te nemen; eigenlijk ben ik gechanteerd. Als er iemand belde werd er direct
[Pa rt. col l. G. Vallan]
naar mijn vader gevraagd. Ik was twintig,
met werken en inmiddels is de derde generatie actief in zijn bedrijf. Dat is niet het gangbare
maar had de stem van een jongetje. Dan zei ik dat mijn vader wel terug zou bellen, maar hij
patroon. Voor andere terrazzowerkers werd het moeilijker om opvolgers voor het bedrijf te krijgen. Hun kinderen hadden gezien hoe hard hun ouders moesten werken en zochten werk
ook de Italiaanse ambas-
was dood en begraven. Ik had het lef niet om baas te spelen. Op een gegeven moment belde ik naar een groot bedrijf om te vragen of wij
sadeur (midden voor met
terrazzowerkers bij
• Iedere zondag waren er Italiaanse kerkdiensten in de kapel van Groenestein. Pinksteren '953 woonde
voor een bepaald project een prijs konden op-
in een andere richting. Bovendien gingen heel wat bedrijven ten onder aan de harde onderlin-
hoed) de dienst bij. Mid-
geven. Ja, dat kon, maar dan moest ik de baas
ge concurrentie: als één terrazzobedrij f zich in-
denin rechts, met kind op
schreef voor een bepaalde prijs, ging een ander daar onder zitten. Dat luidde voor veel bedrij-
Cristofoli van de Italiaanse
maar sturen. Na lang aarzelen durfde ik te zeggen dat ik dan langs moest komen. 'Ben jij de baas?' En ik stamelde dat de baas er niet
levensmiddelenzaak in de
meer was. Toen mocht ik langskomen met
Pretori usstraat. Zij n zoon
mijn prij sopgave. Mijn concurrent was Spadon uit Leiden, maar Groen & Bregman uit Benthuizen vonden dat ik een kans moest hebben en hebben mij de opdracht gegund.
de arm, staat Francesco
Duilio is de derde van links op de tweede rij. [Pa rt. col l. E. Cora l]
Boccja aan de Laan van Poot
Ik ben er vanaf dat moment kind aan huis geweest. Voor hun bruiloften en partijen werd
De terrazzowerkers vestigden zich in de Schil-
ik altijd uitgenodigd.
wijk bevond zich een grote concentratie Italianen uit Friuli. Zij woonden onder meer in de
Veel van de mooie terrazzovloeren die de Italianen aanlegden zijn inmiddels door sloop en
Engelenburgstraat, de Pretoriusstraat, de Wesseisstraat en de Wolmaranstraat. Soms waren
derswijk en Transvaal. Met name in de laatste
renovaties verdwenen . Dat gebeurde met de
zij in de kost bij Nederlanders die hen kennis
vloeren van het Kurhaus en het ziekenhuis Bronovo, maar ook met het terrazzowerk dat
lieten maken met de Hollandse stamppot en de
zo kenmerkend was voor de Haagse badhuizen en vooroorlogse scholen. Het dagelijks werk 44
ven op den duur het einde in. Niet elke vakman bleek ook een zakenman.
boterhammen met kaas. Maar het gebeurde ook wel dat zij samen met andere Italianen woon-
verrichtten ze vooral in de woningbouw en
ruimte huurden of bij familie introkken. Vóór en vlak na de Tweede Wereldoorlog vormden
minder bij prestigieuze objecten.
de Friulanen in Transvaal een hechte gemeen-
--~------
-~
-
-
-- --
---
schap. Op zondag liepen ze in groepjes door de Engelenburgstraat naar de kapel van Groenestein. Daar las een Italiaanse pater, Corbetta of Don Pietro Tagliaferri, de mis en zongen de Friulaanse koorleden van Coro Italiano L'Aja, met Duilio Cristofoli achter het orgel. De Italiaanse kerkdiensten werden vooraf aangekondigd in La Voce d'Italia, een krantje dat de Italiaanse missie in de Emantsstraat uitgaf. Na de kerkdienst was er het café. Na de mis gingen we, zoals dat in het Italiaans heet, in fila indiana [achter elkaar] door de Engelenburgstraat, Paul Krugerlaan, Schalkburgerstraat en dan naar het café. Daar werd gepraat, gekaart (briscola), gebiljart, gedronken en om een uur of twee gingen we naar huis om te eten. Vóór de oorlog, tot in de jaren zestig, was dat het café van Jan Butijn in de Wolmaranstraat, daar kwamen heel veel
Italianen. Later gingen we naar een café in de Kaapstraat. De eigenaar was een Nederlander. Wij noemden het café altijd Manke Willem, maar eigenlijk heette het Udine. 13 De kinderen van de terrazzowerkers troffen elkaar op de Mauritskade nr. 21. Daar was vóór de oorlog met subsidie van de fascistische Italiaanse regering het Casa del Fascio geopend .14 Tot de zomer van 1943 was er een complete Italiaanse lagere school met lesmateriaal en onderwijzers ondergebracht. De kinderen uit Transvaal verzamelden op het Hobbemaplein , waar een aparte bus hen ophaalde. Eten deden ze tussen de middag op de zolder van het gebouw. Florencia zorgde voor fruit en ijs. Erwas ook een schermclub en er werd aan literatuur gedaan. Kinderen die een goed stel hersens hadden, mochten naar Italië om verder te leren. Anderen kregen de gelegenheid in de vakantie
een tijdje naar Italië, naar Rimini, te gaan. Toen de school in 1943 haar deuren sloot, gingen de Italiaanse kinderen ui t Transvaal voortaan naar een Nederlandse school aan de Kritzingerstraat. Daar moesten ze min of meer opnieuw beginnen, want het Nederlands beheersten ze nauwelijks. De Friulanen ontmoetten elkaar behalve op het werk vooral in een paar Haagse café's. Pas in 1969 werd de eerste vereniging, Fogolar Furlan, opgericht. Het is de enige Friulaanse vereniging in Nederland , maar elders zijn er zeker nog160, want Friulanen vind je in de meest wonderlijke uithoeken van de wereld. Door het blad dat de koepelorganisatie in Italië uitgeeft, onderhoudt de eerste generatie een band met de streek van oorsprong. Het clubgebouw stond in de Retiefstraat en later in de Honthorststraat. Maar het ging niet alleen om kaarten ofbiljarten, het was ook de bedoeling het Italiaanse jeu de boules , boccia, in Den Haag te spelen. Omstreeks 1970
stelde de gemeente een stuk grond aan de Laan van Poot beschikbaar. Er was nog geen sporthal en een wc-hok van de handbalclub Hellas deed dienst als opslagplaats voor de drank. Dat duurde tot 1988. Voor subsidie wilden de Friulanen niet bij de gemeente aankloppen. Zij hadden het altijd zelf gedaan en dat wilden ze zo houden. In 1992 verrees er een nieuw clubgebouw met twee overdekte boccia-banen aan de Hengelolaan. Nu ontstaat er een nieuw probleem, want de integratie gaat een rol spelen. Er komen niet alleen Friulanen, maar ook Italianen uit andere streken en ook steeds meer Nederlanders. De boel moet verder open, want als je je alleen op Friuli richt gaat het dood. Je moet je doelstellingen aanpassen, accepteren dat het verandert, zonder alles van vroeger de sloot in te gooien. En wat je vasthoudt? Het boeiende is dat je dat niet weet.
--
---------
• De Friulaanse terrazzowerkers introduceerden in Den Haag de Italiaanse variant van jeu de boules,
boccia. Aan de Laan van Poot kregen zij in 1970 hun eerste baan. Met bal Pieri Bearzatto en rechts leunend tegen de muur Gigi Brunetti. [Part. col I. P. Bearzatto 1
• Het café van Jan Butijn in de Wolmaranstraat was vóór de oorlog dé ontmoetingsplaats voor Friulanen. Daar werd
Een paar keer per jaar hebben we een groot eetfestijn en muziek. We maken dan allerlei traditionele gerechten uit Friuli. In ieder geval polenta en - we zijn de enigen in N ederland die dat maken - 'brovada emuset'. Het ziet eruit als zuurkool. Het wordt gemaakt van geschrapte koolraap die in wijn met kruiden wordt gedaan. Die koolrapen komen in blik uit Italië. De tegelleggers die hier af en toe werken gaan meestal met Kerstmis terug naar Italië. Wij bellen ze dan op om zoveel blikken mee te nemen. Dat eten we dan met polenta en oude kaas. Dan zit er echt wel honderd man te eten, maar het is alleen de tweede generatie. Na ons is er niets meer. Dan is het afgelopen. I 5
gedronken, gekaart en gebiljart. Op deze foto uit de jaren dertig staat
Van de zoete op de droge
uiterst links Titziano Rigutto en uiterst rechts Leone Rigutto. [Part. col I. R. Rigutto 1
In het spoor van de terrazzowerkers kwamen de Italiaanse olie en pasta naar Den Haag. Francesco Cristofoli, wiens kleindochter Fiorella nu de winkel Italy in de Piet Heinstraat runt, kwam in 1927 naar Nederland om voor een oom in Utrecht de administratie van een terrazzobedrijf te doen . In 1930 opende hij een winkel met Italiaanse producten, maar omdat er in Utrecht niet zoveel Italianen woonden, kwam hij in 1934 naar Den Haag, waar hij zich in Transvaal, het hart van de Italiaanse gemeenschap, vestigde. Naast de winkel begon hij een café in de Engelenburgstraat, maar die onderneming liep op niets uit. Wij woonden op 187 en het café was op 185. Je kon dus zo achterom gaan. Op zondag sprong mijn vader bij, maar het heeft niet zo heel lang geduurd. Mijn vader kende al die mensen natuurlijk en dan hadden ze trek in een kop koffie en kwamen ze naar binnen. Als de rekening werd gebracht, was dat de grootste belediging. Ik kan me herinneren dat mijn vader bussen had van 2,5 kilo koffie, die gingen er in een week doorheen. Allemaal gratis. Want ze kwamen er om bier te drinken. Als ze koffie kregen, werd dat niet betaald. Het café is daarna in andere handen over-
47
gegaan. 16
Veel producten importeerde Cristofoli zelf. De meeste liet hij per spoor naar Nederland vervoeren, alleen de wijn kwam met de boot vanuit Toscane. Dat was een stuk goedkoper dan per trein. In de tijd dat Nederlanders nog dachten dat ze het van olijfolie aan hun darmen kregen, verkochten de Cristofoli's vanuit hun pakhuisje in de Pretoriusstraat de meeste ingrediënten voor een goede Italiaanse maaltijd: pasta, tonijn, sardines, tomatenpuree en Parmezaanse kaas . Eén kant van het pakhuis werd in beslag genomen door de vaten wijn die ze zelf bottelden. Nederlanders kochten er nog wel eens een flesje Marsala, want die hielden van zoet. Duilio Cristofoli was 17 jaar toen hij in 1938 in de zaak bij zijn vader ging werken. Al snel werd het zijn taak het land rond te reizen om Italiaanse producten bij particulieren af te leveren. De Italianen waren over heel Nederland verspreid. Ik reisde eerst met de trein, een abonnement kostte toen 30 gulden in de maand. Ik had een tas met monsters bij me. Je moest meestal wachten tot de baas thuiskwam, want die ging over de wijnen. De vrouw ging
over de pasta. De bestellingen werden door Van Gend en Loos of de bodedienst bezorgd, wat het goedkoopste was. Op een gegeven
terrazzowerker naar Nederland. Tien jaar later stapte hij over naar de horeca. J 8 Eerst als kelner
kantie, naar een bepaalde provincie om daar
bij La Pergola in Amsterdam, waar hij later restaurant Mirafiori opende. Op doktersadvies keerde hij begin jaren vijftig naar Italië terug, in de hoop dat de warmte zijn spieren - hij had
klanten afte reizen. We hadden destijds een
ischias - wat losser zou maken . Dat gebeurde
auto. Het ging nog steeds om particulieren. Toen mijn vader overleed had ik daar geen tijd meer voor en dacht ik dat het beter was een winkel te openen en ook Nederlanders
weer naar Nederland terug te keren. In 1948 had zijn broer al geprobeerd om in de Wagenstraat een tweede Mirafiori te beginnen, maar
meer bekend te maken met het Italiaanse
dat was mislukt, vandaar dat Vittorio Zupelli
voedsel. Dat was in 1967, op nummer 40 in de Piet Heinstraat. We bestaan nu dertig jaar. Ik
naar Den Haag kwam. Net als de eerste Chinese restauranthouder beschouwde Zupelli de re-
had drie vaatjes voor de etalage gezet en werd bekend doordat ik drie soorten losse wijn verkocht: rood, wit en rosé. In het begin was
sidentie als een uitdaging. Zijn devies was : als het je lukt de Hagenaars in je restaurant te krijgen, kun je overal aan de slag. Hij nam
het moeilijk, maar veel Nederlanders begon-
eerst een klein restaurantje in de Sweelinck-
nen toen met wijn drinken. Eindelijk stapten ze van de zoete wijn over op de droge. l ?
straat over, maar omdat het daar niet groter was dan een huiskamer, verhuisde hij binnen een paar maanden naar de Papestraat. Daar
Vanaf dat moment leverde Cristofoli niet meer aan particulieren, maar met de import van Italiaanse producten ging hij gewoon door. In diezelfde jaren zestig kregen Nederlandse slijters
opende hij in 1960 Ristorante Roma , waar nu zijn zoon Luigi in de keuken staat en zoon Ezio
moment ging ik een aantal malen per jaar, meestal met kerst, Pasen en voor de grote va-
en na verloop van tijd besloot het gezin toch
de gastheer is . Vader Zupelli is in 1978 naar Italië teruggekeerd .
ook steeds meer interesse voor Italiaanse wijnen. Bovendien schoten naderhand de pizzeria's als paddestoelen uit de grond en ook die bevoorraadde Cristofoli. De groothandel is nu in handen van zijn zoon en zijn dochter Fiorella beheert de winkel. Het personeel bestaat nog
De Italiaanse pizza mag in Nederland netzo ingeburgerd lijken als het Chinese eten, toch dateert de eerste pizzeria in Den Haag pas van 1970. Het was Il Vesuvio op de Laan van Meerdervoort; een paar jaar later volgde Capri in de
steeds uit Italianen, die niet per se uit Friuli
Prins Hendrikstraat. De man achter beide be-
hoeven te komen. Zo bepaalde vijftien jaar lang de Sardijnse Antonio Lostia, die eerst bij Vredestein had gewerkt, het gezicht van de winkel.
drijven was Alfredo d'Emilio uit Capri. In 1953 was hij naar Den Haag gekomen op advies van een vriend die bij de Spaanse ambassade werk-
In 1998 staan er naast Fiorella een oudere dame en een jongen achter de toonbank. Haar vader
te en in Italië in dienst moest . Alfredo kon zijn plaats innemen. Alle papieren kwamen vanuit
helpt op vrijdag en zaterdag, maar komt eigenlijk elke dag wel even langs. Vanwege het verschil in leeftijd en omdat ze allemaal Italiaans
Nederland naar Italië en toen hij in de trein
zijn, denken de klanten altij d dat het om één familie gaat. En dat laten de Cristofoli's maar zo.
werd gecontroleerd, kon hij met een gerust hart zijn arbeidscontract laten zien. Het was in de tijd dat de beroemde hertog van Baena de scepter zwaaide op de Spaanse ambassade; d'Emilio bewaart er goede herinneringen aan . Na verschillende banen bij andere ambassades be-
Pizza cha cha cha piccante Vittorio Zupelli, de grondlegger van het oudste nog bestaande Italiaanse restaurant in Den 48
Haag, kwam in 1930 op zestienjarige leeftijd als
sloot hij als rij-instructeur te gaan werken . Eerst in loondienst, later als eigenaar van , hoe kan het ook anders: rijschool Ambassade. Omdat hij uit een Italiaanse kappersfamilie stamde, werkte hij tussendoor ook nog even als da-
-- ---
In 1961 werd in Florencia al
meskapper bij Elisabeth Arden op het Plein.
maakt. De mensen proefden en wilden dan
koffie gedronken vóórdat
Toen hij met zijn pizzeria's begon, bleek er een taak voor hem weggelegd .
iets meer van dit of dat: meer oregano, meer kaas, meer salami. Eigenlijk moet een pizza
de werkdag begon. De
licht zijn, niet zo zwaar, maar de Nederlan-
ijssalon in de Torenstraat
We hadden een aantal gerechten en de pizza was eigenlijk een extraatje. We probeerden de mensen er kennis mee te laten maken en
ders vinden het zo lekker. Op Koninginnedag had ik altijd een Pizza Beatrice, maar niemand wilde die hebben. Toen ik de naam ver-
koppen koffie doorheen.
na verloop van tijd ging het vanzelf. Een pizza
anderde in Pizza Cha Cha Cha Piccante, liep
[Foto va n Theo Meijer, HGAJ
is een geheimpje. Het geheim houd je voor je-
ie als een trein. 19
zelf, dat geef je niet door aan een ander. Als kind heb ik pizza's leren maken bij een oude
V óór de oorlog waren er overigens ook al een
opende 's ochtends alom half vijf de deuren en per dag gingen er wel
6.000
pizza bakker op Capri. Daar draaide je het deeg nog met de hand in een houten kist, niet met de machine. Als ik ze de oven in moest schuiven, moest ik op een kistje staan. De 49
pizza was echt op de Italiaanse manier ge-
paar Italiaanse restaurants in Den Haag. Op de Nieuwe Uitleg nummer 2 zat medio jaren dertig restaurant Umbria. In de oorlog kwam het tot bloei door de Duitse officieren die er kwamen eten. Na de oorlog is het restaurant ver-
us
-
--------~-
-
--
--
-
-------------
plaatst naar de Lange Houtstraat. Omstreeks 1960 is de eigenaar naar Italië teruggekeerd en is in het pand restaurant Toscana gekomen. In de jaren dertig had je ook Chez Eliza op de Hooikade, van een Italiaan uit Cadore, Bartoio Gei, en zijn Nederlandse vrouw Eliza, die als kokkin bij de Holland Amerikalijn had gewerkt. Tot na de oorlog is het een Italiaans restaurantgebleven.
Een gelateria in l'Aja
Soms kwam de Italiaanse ijscoman ook naar de kleine klanten toe . Nico Naeff fotografeerde in april '955 de kar van Giovanni da Rin in de Maartensdijklaan. [NFA]
Iemand had Emilio Gamba het advies gegeven een Italiaanse ijssalon te beginnen in 'de grote stad aan zee, waar de Koningin woont.' 'Hoe heet die stad?' had Emilio gevraagd. 'L'Aja,' was het antwoord . Op de plattegrond zag hij de blauwe zee voor Scheveningen en bedacht dat dit een uitgelezen plek was voor een ijssalon. Maar het was februari en de Scheveningse boulevard lag er koud en verlaten bij. Daarom nam hij de tram naar Den Haag, waar hij in een café bij toeval landgenoten aantrof die naar een Italiaans orkest kwamen luisteren. Hij kreeg het adres van Bartoio Gei's pension aan de Hooikade. Gei bleek een streekgenoot te zijn en hij was het die Emilio attent maakte op een pand aan de Herengracht dat al enige tijd te huur stond. Het was op nr. 3, tussen bioscoop Odeon en de hoek. Enige tijd later werd op die plek zijn eerste gelateria gevestigd. Het was 1934. Een jaar later liet Emilio zijn broer uit Frankfurt overkomen en opende hij een tweede zaak in de Wagenstraat. 20 Forno di Zoldo is het dorp waar de Gamba's oorspronkelijk vandaan komen . Het ligt in de Noord-Italiaanse provincie Belluno, de streek waaruit de meeste Italiaanse ijsbereiders in Nederland afkomstig zijn. Zo komen de families Talamini, De Lorenzo, Zangrando en Gregori uit Vodo di Cadore en Da Rin uit het nabijgelegen Vigo di Cadore . Hetwas lange tijd een arm gebied met weinig bestaansmogelijkheden in de landbouw en veeteelt. De bewoners ontwikkelden verschillende specialisaties, zoals het vervaardigen van houtsnijwerk, het maken van meubels en het weven van kleden. In de winter trokken de mannen weg om hun pro-
ducten in de Italiaanse en Oostenrijkse steden te verkopen of er hun ambachten, ketellappen en suikerbakken, te gelde te maken. In 1866 kwam de streek na een strijd tegen Oostenrijk bij Italië, maar de bewoners waren aanzienlijk verarmd. Bovendien begon de bevolking toe te nemen. Opnieuw moesten zij hun toevlucht nemen tot aanvullende bestaansbronnen. Ze legden zich toe op het vervaardigen van brillen en het toerisme (Cortina d'Ampezzo), maar het was de massale emigratie die werkelijk soelaas bood. Bij de Italianen uit deze streek zijn twee migratieroutes te herkennen. De eerste ging vanaf 1850 overzee, naar Noord- en Zuid-Amerika (Argentinië) en Australië. Sommigen vestigden zich daar voorgoed, anderen keerden na verloop van tijd terug of reisden verder naar een ander land. Het tweede migratiespoor liep dwars door Europa: Zwitserland, Oostenrijk, Duitsland, en verder naar het oosten. In Wenen, Boedapest en Leipzig reden in de jaren negentig van de vorige eeuw al tientallen Italia nen met hun ijscokarretjes rond. Eén van hen was de vader van Emilio Gamba. Hij verkocht zijn ijs in Wenen, maar toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak moest hij terug naar Italië. Daar opende hij in 1924 een ijssalon in Triëst en later in het nabij gelegen Pula (Joegoslavië). Zoon Emilio trok zijn eigen spoor en ging naar Frankfurt, waar zijn broer een ijssalon dreef. Vandaar kwam hij naar Nederland. Hij opende winkels in Den Haag en Amsterdam (Reguliersbreestraat), maar trok eind jaren veertig met zijn gezin naar Zuid-Afrika en Argentinië, om zich in 1955 definitiefin Amsterdam te vestigen. Familieleden bleven de zaken in Den Haag beheren. Edoardo Talamini kwam via Noord-Amerika en Canada naar Nederland. Datwas in 1933. We hebben hier met een migrant in optima forma te maken. Edoardo werd in 1894 geboren in Duitsland waar zijn vader ijs verkocht in Berlijn. Van hem leerde hij het vak. Vervolgens werkte hij in Polen, België, Frankrijk en Oostenrijk, waarna hij de oceaan overstak om zijn geluk in Amerika en Canada te beproeven. Daar verwierf hij de Amerikaanse nationaliteit en heette hij Edward. Toen hij zich in Den
• Florencia in 1938. Achter de toonban k vanaf de vierde van links: Renata Talamini, Janus Rompa en Giovanni Talamini. De oorspronkelijke koffiemachines (rechts) worden ook nu nog gebruikt. [Part. coll. R. Talamini]
• Edoardo Talamini (1894-1964), de grondlegger van Florencia, op 18-jarige leeftijd . [Part. col I. R. Talamini]
52
Haag vestigde, was hij nog geen veertig jaar oud en had hij een groot deel van de wereld gezien. De band met Italië, het land van zijn ouders, bleef echter bestaan. Hij verbleef er regelmatig: twee van zijn kinderen werden er geboren en ook het personeel kwam bij voorkeur uit die streek. Het bedrijf van Talamini, dat zou uitgroeien tot het grootste van Den Haag, begon bescheiden in een hal in de Kleine Nobelstraat. Terwijl Edoardo met een ijswagentje de straat op ging, deed zijn dochter Renata zaken in de winkel. De dagomzet lag in die beginjaren rond de 12,50. En dat was niet alleen uit de verkoop van ijs, voor dit bedrag werden ook tientallen koppen koffie geserveerd. In de zaak stonden tafeltjes en stoeltjes, maar toen de klanten te lang bleven zitten, begreep Edoardo dat er iets aan de inrichting moest veranderen. Zaken gingen bij hem nu eenmaal vóór de gezelligheid en dus kwamen er hoge tafeltjes zonder stoeltjes; ze staan er nog steeds. Na verloop van tijd betrok hij een pand aan de Torenstraat en nog een en nog een, tot Florencia de huidige omvang bereikt had. Naast de huisvesting veranderde ook de omzet van omvang. In 1964 gingen er maar liefst zesduizend koppen koffie per dag doorheen. Niet alleen in de winkel, ook kantoren in de omtrek kwamen de koffie met keteltjes tegelijk halen. Florencia was (en is) een ontmoetingsplek, een trefpunt, waar al koffie werd gedronken vóór-
dat de werkdag begon. In de jaren vijftig stond de zaak om zes uur 's morgens al vol klanten. In die tijd ging men om half vijf open, tegenwoordig liggen de openingstijden tussen zeven uur 's ochtends en half één 's nachts. 21 Het ijs van Florencia vond onder meer zijn weg naar de Haagse bioscopen, hotels en restaurants. Talamini was voortdurend in de weer om de kwaliteit van zijn ijs te verbeteren en de productie te mechaniseren. Daarom was hij vaak in de kelder te vinden waar hij experimenteerde en hij schroomde niet zijn beste vriend, de werktuigbouwkundige Van Wijk, 's nachts uit zijn bed te bellen om zijn nieuwste ideeën voor te leggen. Edoardo kwam in 1964 op tragische wijze om het leven toen de mouw van zijn trui in een ijsmachine werd getrokken. Zeventig jaar oud had hij bijna de helft van zijn leven in Den Haag doorgebracht.22 Hij werd opgevolgd door zijn zoon Giovanni. Zijn andere zoon, Riccardo, koos voor een geheel andere carrière en begon een tandartsenpraktijk in de Prinsestraat.
Voorzichtig met afvoeren. Vertrekt jaarlijks eenige maanden naar Italië en keert geregeld terug. Dergelijke aantekeningen vinden we in het bevolkingsregister bij verschillende Italiaanse ijsbereiders terug. Haagse ambtenaren namen niet meer de moeite om nauwkeurig bij te houden wie op wat voor moment waarnaartoe ging en wanneer hij of zij terugkeerde. Ze wisten inmiddels wel hoe het er bij ijsbereiders aan toeging. Ze woonden en werkten weliswaar in Den Haag, maar dat wilde niet zeggen dat ze de bergen van Belluno voorgoed vaarwel hadden gezegd. Zeker in de wintermaanden, wanneer veel ijssalons dichtgingen, trokken de eigenaren naar het zuiden. Dat gold niet voor de eigenaren van Florencia. Deze ijssalon verkoopt zowel 's zomers als 's winters zijn koude lekkernijen. In januari 1987, toen het acht graden vroor, rekende Giovanni Talamini voorgoed af met de mythe dat er in de winter geen ijs wordt gegeten. Natuurlijk kwamen er veel klanten voor de erwtensoep, maar dagelijks waren er ook nog wel zo'n 500 die een ijsje kwameneten. 23
n ::r
-.
re N
re ::::J Sik Chan is tevreden. Documentaire over drie generaties Chinezen in Den Haag, uitgezonden door de
Een pi ndaventer prijst in juni '934 zijn zoete waren aan op zijn standplaats VÓór de Bijenkorf (hoek Wagenstraat/Grote Marktstraat). Uit vijf kilo suiker, één liter azijn en vijfentwintig kilo pinda's vielen 300 pindakoekjes te maken. [SFA]
NPS
op 7 april 1996.
Van pi ndaventer tot restau ranthouder
::J (1)
N (1)
::J
56
Wie in 1946 de winkel op de hoek van de Aert van der Goesstraat en de Van Loostraat in het Statenkwartier passeerde, zal niets hebben vermoed van de enorme bedrijvigheid in dit pand. De Chinese winkel was namelijk maar een deel van de onderneming van Tsi Chien Choy en zijn echtgenote, de Haagse Maria Baggerman, die in de toko de scepter zwaaide.! In de ruimte achter de toko woonde het gezin niet alleen, er was ook een complete miefabriek ingericht. Iedere nacht hingen voor de kachel zo'n duizend kilo slierten te drogen , waarvoor maar liefst veertien balen bloem waren gebruikt. 's Morgens vroeg ging de mie in dozen, die via groothandelaar Van der Velde hun weg vonden naar een steeds groter wordend aantal klanten . In de tijd dat er nog geen machines waren, was het maken van mie een arbeidsintensief proces, waarvoor doorgaans drie mensen in de weer waren. Om de productie te verbeteren bedacht Choy samen met een kennis het plan voor een mie-machine. Smederij Akkerman in Voorburg maakte het prototype. Het ging er vervolgens om de uitvinding geheim te houden, want de Chinezen die er lucht van kregen probeerden natuurlijk tot Choy's bedrijf door te dringen. Maar daar kregen ze de kans niet voor, want mevrouw Choy werkte ze zonder pardon de winkel uit. Alsof de Choy's nog niet genoeg werk hadden aan de toko, de miefabriek en het restaurant Canton aan de Frederik Hendriklaan, dat eveneens hun eigendom was, bleven zij naar nieuwe manieren zoeken om hun omzet te vergroten. Het assortiment was in die dagen nog bescheiden en beperkte zich naast rijst tot artikelen die ingeblikt en ingepot verkrijgbaar waren, zoals gedroogde visjes, sojaboontjes, taugéboontjes en trassi . Wanneer een van de
overwegend Indische klanten iets wilde hebben dat ze nog niet verkochten, noteerde Maria de naam van het product en gaf zij haar man de opdracht het te bestellen. En naast tahoe en sambal, die zij altijd al zelf hadden gemaakt, gingen op een gegeven moment ook nasi-en bamiballen deel uitmaken van het assortiment. Net als gekonfijte gember, een zeer gewild en prijzig artikel in die dagen . Choy importeerde uit China vele tonnen zoute gemberwortel en zette zijn personeel, maar ook de hele familie , schoonmoeder incluis, aan de slag om die tot 'nootjes' te snijden. Daarna werd het zout aan de gemberwortel onttrokken en in een grote ton met water en suiker gekookt. Van een fabriekje datgemberpotten maakte, betrokken de Choy's gele potten met een geglazuurde groene rand en een houten kurk erop. De groothandel nam de potten gember vervolgens zó snel af datze het nauwelijks konden bijbenen. Lopen we nog een stukje door, naar de Frederik Hendriklaan, dan zien we aan de rechterkant Toko China liggen van Pai Hing Lau . Ook hij beperkte zijn activiteiten niet tot de winkel. Lau opende zijn eerste toko China in de Acaciastraat. Vlak na de oorlog verplaatste hij die naar de Frederik Hendriklaan vanwege de vele Indische repatrianten die in het Statenkwartier neerstreken. Zijn eerste restaurant Walong ging in 1956 open aan de Thomsonlaan. In 1964 sloot hij de winkel aan de Frederik Hendriklaan om er een moderne Hollandse cafetaria te beginnen, maar twee jaar later werd dat het tweede - en nog steeds bestaande - restaurant Walong. Het bleef echter niet bij toko's en restaurants . In de kelder van het restaurant aan de Thomsonlaan maakte Lau mie en kroepoek. Toen die kelder te klein werd, verhuisde h et
--~
Annie Teppener hangt de mie te drogen in de fabriek van haar zwager Pai Hing Lau in de Franklinstraat, begin jaren vijftig. [Pa rt. co l!. W. La u]
---
--
--------
---------~-------
mie- en kroepoekfabriekje naar de Franklinstraat. Den Haag kende vlak vóór en na de oorlog talloze plekken waar in kelders, achterkamers of oude fabrieksruimten mie, tahoe, taugé en tempé werd gemaakt: Wang in de Van Diemenstraat, Ling in de Obrechtstraat, Chen in de voormalige Hus-bakkerij aan de Houtzagerssingel, Cheung aan het Westeinde, en niet te vergeten de Eerste Nederlandse Tempé Industrie (ENT!) in de Buys Ballotstraat.
Stokers en venters
57
Tsi Chien Choy (1917) en Pai Hing Lau (1908) werden geboren in Canton, in de Zuid -Chinese provincie Guangdong. Veel Chinezen uit die streek werkten in die jaren als stokers en kolentremmers in dienst van grote westerse stoomvaartmaatschappijen. 2 In de loop der tijd vestigden zij zich in de belangrijkste Europese havensteden; in Nederland waren dat Amsterdam en Rotterdam. De eerste Chinese zeelie-
den die daar voet aan wal zetten, waren in 1911 in Engeland geworven door twee Nederlandse scheepvaartmaatschappijen, die in verband met een op handen zijnde staking genoeg arbeiders in reserve wilden hebben. Bovendien waren Chinezen bereid tegen lage lonen te werken . Van het begin af aan kregen zij dan ook te maken met de vijandigheid van hun Nederlandse collega's, die hen zagen als 'onderkruipers' op de arbeidsmarkt. In tegenstelling tot hun varende landgenoten in Rotterdam kwamen de 'Haagse' Chinezen overwegend uit de provincie Tchekiang (OostChina) . Deze streek stond bekend om haar handelaren in spekstenen vazen, broches en textiel. Omdat er op de arme landbouwgronden in hun geboortedorpen onvoldoende werk was, trokken de Tchekiangers rond met hun waren, eerst door de omringende gebieden en later door andere delen van de wereld . In de jaren twintig en dertig ondernamen velen de reis naar Europa. In de steden die zij aandeden, zoals Parijs, Berlijn en Milaan, ontstonden na verloop van tijd als vanzelf Chinese gemeen-
::J (I)
N (I)
::J
In de Koediefstraat woonden begin jaren dertig veel Chinese venters. De ac robaat Tchen Tuo Tien, die daar in '934 met zijn gezin woonde, was in dat gezelschap een opmerkel ijke uitzondering. [HC A)
schappen. Via deze plaatsen trokken zij verder naar andere delen van Europa, om daar hun gebruikelijke handelswaar, maar ook dassen en veters, aan de man te brengen. Met hun koffers trokken ze langs huizen en markten. Zij kwamen uit de omringende landen naar Nederland toe; vooral uit Duitsland, waar in de jaren dertig als gevolg van de veranderende politieke omstandigheden de ambulante straathandel aan banden werd gelegd. In de jaren twintig kwamen de eerste Chinezen in Den Haag aan. Het ging om een enkele koopman en enige stokers die een paar maanden in de strafgevangenis op de Pompstationsweg doorbrachten. Pas vanaf 1930 begon de immigratie van Chinezen echt op gang te komen. In het vooroorlogse Den Haag woonden zij meestal in grote concentraties op één adres, zoals in de Koediefstraat 17a (een straatje met pakhuizen en werkplaatsen), waar in de jaren 1931-1932 maar liefst43 Chinezen waren gevestigd. Hetzelfde gold voor diverse adressen in de Rozemarijnstraat, de Lange Beestenmarkt, de Zuid-Buitensingel en de Wagenstraat. Meestal huurde een 'groepshoofd' een huis en trokken anderen bij hem in. Hoewel de kamers volgens de vreemdelingenpolitie niet 'overvuld' waren, sliepen er toch altijd twee Chinezen in één bed.
A-r
nrrUfIP~
rr .;.t~ ;11: ~ ]f~Î c!JI#' 11 ,rl ~
":;)"
1-11.
L~'------'i(t: \, _ t' .: . "
58
'\
De kamerhuur bedroeg gemiddeld een gulden per week, terwijl zij hun kost - in de regel rijst zelf verzorgden. 3 Ging het in de meeste gevallen om kooplieden, in de Koediefstraat 15 viel in 1934 een opmerkelijke uitzondering aan te treffen, namelijk de acrobaat Tchen Tuo Tien , die met zijn gezin (vrouwen vier kinderen) bijna een jaar in Den Haag verbleef. Door een teruggevonden reclamekaart van de Tchen Tuo Tien Truppe weten we dat deze acrobaat het professioneel aanpakte. Hij trad voornamelijk in Duitsland op, wat ook blijkt uit de geboorteplaatsen van zijn eerste drie kinderen : Berlijn en Keulen. De vierde telg zag in 1934 het levenslichtin Den Haag. Tijdens de crisisjaren raakten veel Chinese zeelieden en venters hun baan kwijt. Als vreemdeling bleven zij van steun verstoken en daarom was het noodzakelijk naar andere bronnen van inkomsten te zoeken. In Rotterdam werd op Katendrecht het idee geboren om het in China en Nederlands-Indië geliefde pindakoekje of teng teng te gaan produceren. Uit 5 kilo suiker, 1 liter azijn en 25 kilo pinda's (inkoopprij s f6,60) vielen 3°0 pindakoekjes te maken, die voor 5 cent per stuk werden verkocht. De koekjes werden uitgevent in grote blikken trommels. Toen dit een succes bleek - in het begin verdienden sommigen f 30,- per week of meer trokken steeds meer voormalige zeelieden als 'pinda-Chinezen' door Nederland. Ook in Den Haag probeerden Chinezen hun lekkernij aan de man te brengen. De pindaventers mochten zich in de sympathie van het publiek verheugen, maar de Haagse politie dacht daar anders over. Zij verbood het pinda-venten, nam de blikken trommels bij overtreding in beslag en zette de betreffende arrestant vervolgens op de eerste trein naar Rotterdam . De Telegraafschreefhierover op 15 december 1932 een artikel onder de kop' Chineezenleed in de residentie' . Doordat steeds meer Chinezen met een pindatrommel voor hun buik door Nederland trokken, werd de spoeling echter dunner en raakte het nieuwtje er voor het Nederlandse publiek een beetje af. Het gevolg was dat de verkoopprijzen drastisch daalden. In Den Haag werden
------
--------
--------
Af en toe ziet men een der Chineezen opbrengen, de kleine, magere gestalte met zijn broodtrommel met handelswaar om den nek gehangen, tusschen twee forsche Haagsche Bobby's
in ( ... ). Zoo worden ze dag in, dag uit als wilde dieren opgejaagd. 59
Oe Telegraaf, 15 december1932. [HGA]
-
Brigadier G.J . Spaay van de vreemdelingendienst was een graag geziene gast in de Chinese restaurants. De 'consul van de Chinezen' zit hier voor restaurant Insulinde op de Thomsonlaan in februari 1956 . [SFA]
de recordprijzen van 1931-1932 enkele jaren later al niet meer gehaald. Een pindaventer was in 1936 blij als hij aan het eind van de week}4,had verdiend. Veel Haagse Tchekiang-Chinezen bleven zich dan ook op de handel in kleedjes en kantwerk richten, waarmee zij beduidend meer verdienden. 4 Dat men bij het schatten van de welstand van de Chinezen niet altij d moest afgaan op hun uiterlijk en kleding valt op te maken uit een verhaal van brigadier Spaay van de Haagse vreemdelingendienst. 5 Toen hij een in zijn ogen kwijnend pindamannetje oppakte voor transport naar China, vond hij bij fouillering op het bureau een bedrag van achtduizend gulden op diens magere lijf. Overigens was al eerder aan het licht gekomen dat 'minvermogende' uitgezette Chinezen op volle zee ineens over veel geld beschikten. Volgens Spaay waren het 'handelaren in het kwadraat' en waren er op de wereld geen spaarzamer en harder werkende lieden te vinden.
Consul van de Chinezen
Staan ze op verlies of op winst? Uit geen enkel gebaar is het op te maken. Onbewogen staren ze naar hun spel. Een van die niet meespelende Chinezen, die - even onbewogenachter de kring loopt en over de gebogen ruggen de kansen bekijkt, mompelt een paar woorden. Niemand reageert. Drie, vier ronden gaat het spel verder. Dan kiest het geluk onverwacht de zijde van de enige nietChinees in dit zwijgende gezelschap. Op onverklaarbare wijze leggen de Chinezen de figuren weg, die de gastspeler nodig heeft. De glimlach om zijn lippen verraadt dat het hem voorspoedig gaat. Serie na serie maakt hij vol. Het einde van dit spel Mah-Yong komt snel. De Chinezen springen plots op, lachen en kloppen de winnaar op de schouders. 'Spaay van de politie gewonnen. Politie spelen sterk vandaag.' 6
61
In een beschrijving van de vroegere Chinese gemeenschap in Den Haag mag een portret van brigadier G.J. Spaay niet ontbreken. Hij kwam
in 1936 bij de vreemdelingendienst werken en werd vrijwel direct belast met het toezicht op de Chinezen. Nog steeds verschijnt er bij veel van hen een glimlach om de lippen als zijn naam valt en herinneren zij zich hoe Spaay altijd present was op hun bruiloften en partijen. Hij wist als geen ander hoe moeilijk het voor de Chinezen was om in een vreemd land een nieuw bestaan op te bouwen, in een cultuur die zo veel verschilde van wat zij gewend waren. Daarom hielp hij hen met het invullen van formulieren en het regelen van de huur en zorgde hij in de oorlog voor rijst, bonnen, steun en onderdak. Toen een voorman van 69 Chinese pindaventers, die bij het Gewestelijk Arbeidsbureau stonden ingeschreven, vroeg of zij gehoor moesten geven aan de oproep van de Duitsers om bunkers te bouwen in Hoek van Holland, antwoordde Spaay dat ze dat niet moesten doen. Dus gingen ze niet. Hij was hun raadgever, hun consul, en in de loop der jaren groeide er een bijzondere verstandhouding tussen de brigadier en de Haagse Chinezen. Als blijk van genegenheid lieten zij hem zo nu en dan een spelletje mahjong winnen. Als brigadier bij de vreemdelingenpolitie had Spaay tot taak de Chinese vreemdelingen nauwlettend in de gaten te houden . Er mocht dan wel eens iemand in de cel terechtkomen, Spaay begreep dat je met een vijandige opstelling niets te weten kwam, dus probeerde hij contact met hen te krijgen . Daarin slaagde hij wonderwel. 7 Tot in de jaren zestig treffen we in de verslagen van de vreemdelingenpolitie zinnetjes aan over het toezicht op de Chinezen-kolonie. Meestal de standaardzin: 'Het gebruikelijke toezicht op de Chinezen-kolonie gaf geen reden tot bijzondere opmerkingen.' De jaarlijkse controle vond plaats in de nacht van de 24ste of 25ste december. Voor het kantoor van de vreemdelingendienst, op de Laan Copes van Cattenburch nummer 3, kwamen dan vijf patrouillewagens voorrijden waar de 'turfbrigade' instapte. Vervolgens reden de rechercheurs naar de nauwe straatjes waar de Chinezen woonden en waar een doordringende geur hing van gebrande suiker en gebakken nootjes.
Met zijn dertigen of veertigen zaten de Chinezen bij elkaar in hun armelijk pand te koken, te gokken, te eten. Zij sliepen mannetje aan mannetje op de vloer en hun nat-
()
:::::r ::l
(1)
::l
geregende goed hing aan spijkers tegen de muur uit te wasemen. De oudsten en gebrekkigsten zetten we in samenwerking met de Rotterdamse politie zoveel mogelijk op boten, die nog een dienst op China onder-
openingsuren voor Nederlanders en Chinezen; de laatsten aten doorgaans gratis, omdat ze
hielden. C... ) Wij voerden af als gekken, maar als we het jaar daarop weer gingen controleren
nauwelijks geld hadden. Uiteraard was het menu in die dagen beperkt. Toen de voorraad
in de omgeving van de Rozemarijnstraat en
rijst in 1943 opraakte, maakte Choy nasi van gort. De klanten kregen koekjes toe, bereid uit het struif van suikerbieten dat achterbleef na
op de Lange Beestenmarkt, bleek het aantal Chinezen gelijk te zijn gebleven. Waar ze vandaan kwamen snapte je nooit. 8
haar fornuis ter beschikking. Er waren aparte
het koken van stroop. Eerst werd het struif samengeperst, daarna in blokjes gesneden en
Vanafbegin 1933 tot 1936 nam het geregistreerde aantal Chinezen in Den Haag toe van 81 tot
vervolgens bakten ze er in de olie koekjes van. Daar ging dan nog een beetje 'opklop' eiwit uit
144. 9 De Chinezen die in de periode 1930-1940 in het bevolkingsregister van Den Haag vielen
blik op.
te traceren, keerden doorgaans na enkele jaren terug naar China of trokken verder naar een an-
Choy was zeker niet de enige Chinees die een huwelijk met een Nederlandse sloot. I O In de tijd dat er nog geen Chinese vrouwen in Nederland
dere plaats in Nederland of Europa. Een uitzonderingvormden de Chinezen die in deze jaren een Nederlandse vrouw huwden, zoals Tsi Chien Choy. Hij werkte als kok op het schip dat hem naar Europa bracht. In 1939 kwam hij, 22 jaar oud, in Amsterdam aan, waar hij een jaar lang in een zeemanshuis verbleef. Eén van zijn eerste Nederlandse vrienden was de zwager van Maria Baggerman, die als hofmeester op het schip werkte. Hij woonde in Den Haag en dat was ook de stad waar Choy zich in het eer-
waren, kwam dat zelfs regelmatig voor, zoals in het geval van de in 1996 overleden Tcheng Tschung Siu, die getrouwd was met Eeuwkje Wijkstra. Hij ontvluchtte zijn arme geboortestreek door als stoker op een boot te gaan werken. Daarvoor moest hij de kapitein omkopen en zich verbergen als er controle kwam . Na maanden in het ruim van het schip te hebben gezeten - op het dek mochten de stokers niet komen - kwam hij in Nederland aan. Hij ver-
ste oorlogsjaar vestigde en waar hij zijn toekomstige vrouw leerde kennen. Maria Baggerman kreeg door haar relatie met Choy met heel wat vooroordelen te maken. Hij mocht dan niet
kon helpen. Op het station klampte hij een
met een trommel hebben gelopen, toch werd hij door haar omgeving al snel voor 'pindachi-
voorbijganger aan die hem naar het opgegeven adres bracht.
nees' uitgemaakt, wat wilde zeggen dat de mensen hem als een armoedzaaier beschouw-
In Den Haag kreeg ik van een Chinese kennis
den. Ondanks alle tegenwerking gingen ze in 1942 samenwonen. Voor een huwelijk, gesloten door de kantonrechter, moesten ze eerst toestemming van de vreemdelingendienst zien te krijgen en dat vergde enige tijd. Ze gingen wo-
62
eneenRus. Vlakbij huis, in de Prinsestraat, openden ze hun eerste restaurantje in een pand waar weggevoerde joden een boekwinkel hadden gerund; de moeder van Maria stelde borden en
(1)
N
wen, een Italiaans gezin, een Indonesisch gezin
trok naar Den Haag met niet meer dan een koffertje en een papiertje waarop de naam stond van een Chinees die hem mogelijk verder
een koffer vol met knopen, garen en band. Daarmee moest ik langs de deuren. Maar daar ben ik snel mee opgehouden. Ik schaamde me er diep voor. Het ergste was als mensen mij uit medelijden geld gaven. Zo kreeg ik een
nen in de Pieterstraat, een klein Haags straatje met een internationale uitstraling. Naast de fa-
keer een kwartje van een mevrouw die niets van mij kocht. Ik ben teruggegaan en heb het
milie Choy woonde er een aantal Duitse vrou-
kwartje door de brievenbus gedaan.
---=-'
Het voltallige personeel van Het Verre Oosten in '933. Vooraan eigenaar Cheung die zijn sporen had verdiend als kok van de Chinese gezant in Londen en met een restaurant op Katendrecht. [SFAJ
Voor het eerste Chinese restaurant in Den Haag ben ik toen bestellingen gaan rondbrengen. Op een fiets met een mand voorop reed ik door de stad. De adressen begreep ik niet. Ik liet ze aan voorbijgangers zien, die me dan de weg wezen. Later ben ik in de keuken van het restaurant gaan helpen en heb op die manier het vak van kok geleerd. Toen kon ik zelf een restaurant beginnen. Binnen tien jaar had ik vier restaurants. Geld leenden we van elkaar. Banken hadden we niet nodig. IJ
Bami met een ei en twee plakjes ham
63
Veel Chinezen hebben de loopbaan van stoker of venter tot succesvol restauranthouder afgelegd. Het eerste Chinese eethuis, Het Verre Oosten, opende op 12 augustus 1933 zijn deuren op de Laan van Meerdervoort 50. Daarvóór had de Haagse bevolking uitsluitend in Indische restaurants kennis kunnen maken met
de Oosterse keuken. De eigenaar, de heer K.S. Cheung, had zijn naam reeds gevestigd als ex-kok van de Chinese gezant in Londen en met zijn restaurant in de Delistraat in Rotterdam, dat hij vijf jaar eerder had geopend. 12 In de beginperiode in Den Haag bestond zijn klantenkring hoofdzakelijk uit Chinees-Indische studenten uit Leiden, die voor 65 cent een Chinese lunch van zes gerechten konden bestellen. 13 Verder kwamen er verlofgangers uit Nederlands-Indië; Chinese klanten zag je er zelden. Na de oorlog nam de belangstelling van Hagenaars voor het Chinees eten toe. Naast de nasi- en bamigerechten konden de gasten genieten van meer verfijnde schotels, zoals vogelnestjessoep, eend met asperges en kreeft in champignonsaus. Wilde men deze onbekende gerechten in een vertrouwde omgeving verorberen, dan kon dat ook. Het Verre Oosten deed aan 'uitzending' en bezorgde diners zonder prijsverhoging door de hele stad; eerst met de fiets, later met bestelauto's . In 1958 kwam dat
::l
re N
re ::l
Het Verre Oosten beschikte over een com pleet wagenpark om de rantangs met Chinese gerechten thuis te bezorgen en de vo lgende dag leeg weer op te halen. Dit is de eerste bestelauto eind jaren dertig. [Part. coll. Het Verre Oosten Zoetermeer)
~
~~---
gemiddeld neer op zo'n 1.300 bestellingen per week. 14 In de kaartenbakken van het restaurant bevonden zich de adressen van maar liefst Haagse gezinnen, wat betekent dat
daar een oplossing voor: een rantang van pannetjes boven elkaar, met in het onderste panne-
pakweg veertig procent van de Hagenaars wel eens bami of nasi liet thuisbezorgen.! 5
tje hete kooltjes en dan een kap eroverheen. Zo bleef het eten twee uur warm. De rantangs
Cheung begon met één bestelauto en als er te
werden niet alleen bezorgd, maar een dag later ook weer opgehaald. Met steeds meer auto 's op de weg en de intrede van het 'spitsuur' werd
60 . 000
veel bestellingen waren, huurde hij een paar taxi's. Maar al snel beschikte het restaurant over een compleet wagenpark. De auto's parkeerden ze in de Trompstraat, bij hun garage, waar de buurtbewoners niet altijd over te spreken waren. Een probleem bij de bezorging was
'Z t-
In onze verwarmde etensdragers
'2~ ~4-
BLIJVEN DE DINERS RUIM 2 UUR WARM
~4-'7U~
17J~
x~~~
-;;
.fi..~1;
-IS
1:-
Jt1l
Pf. #. 4è
de vestiging van grote aantallen nieuwkomers uit (het voormalige) Nederlands-Indië in de re-
Hun ervaring was dat Indische mensen liever zelf kookten. 16 Waarschijnlijk waren het niet
~
.Ai.,.
;'..1-
zozeer repatrianten die voor een expansie van de Chinese horeca zorgden, maar de Neder-
i'YriJ 1~
dingsgewijs de meeste in Den Haag (46). De gangbare verklaring voor dit hoge aantal is dat
Oosten betwijfelde echter ofhet de komst van repatrianten was die hun bedrijf deed floreren .
iE. 1, IT.
Jt
momenteel in Zoetermeer gevestigd is . In 1961 waren er 243 Chinese en/of Indische restaurants in Nederland, waarvan verhou-
kingsgroep tegemoet te komen door een kokkie in dienst te nemen voor het bereiden van Indische gerechten. De directie van Het Verre
j;~
lor
regelen. Uiteindelijk is Het Verre Oosten dan ook uitgegroeid tot een productiebedrijf, dat
den aan de specifieke wensen van deze bevol-
~~ ;~
j..tI.~
het echter allengs moeilijker om alles op tijd te
sidentie de vraag naar Oosters eten deed toenemen. Veel Chinese restauranthouders probeer-
;:;.1; .t,
dat het eten in de gewone rantangs (etensdragers) snel koud werd. Cheungs zoon bedacht
.n
;,1; '7J
landse militairen die uit Indië terugkwamen. Winy Cheung, de dochter van de oprichter van Het Verre Oosten:
J.t, t:j- riJ tyJ;, IF.T~ ~$.,.1.11
11,~' j
1.
1~'
In het restaurant van mijn vader in Rotter-
1,~
dam kwamen uitsluitend Chinezen. Andere
tt ,iJ
)(4
Wijkindeling
it !i IfJ
H
f1J~!f~
i 1rt ' l~ 1. 'iJ 1~ H
ti
IJ'
J
{g ;dl
~ I~
f J..~ n~ 1,..~
JIrJ
")(
niet van de Chinezen moest hebben. BovenOctrooi Het Verre Oosten nummer 83 129
Ctensd,.age,.s nooit op de kachel of gasll'la_ zetten
M!'~
1; -I;
n;
ft. 'i J,t,
mensen waren een beetje bang om binnen te stappen. Het was voor hem een hele beslissing om naar Den Haag te gaan, waar hij het
Gelieve de pannen na gebruik te reinigen
dien was het economisch een slechte tijd. Vóór de oorlog aten Nederlanders maar zelden Chinees. Dat kwam eigenlijk pas toen de Nederlandse jongens naar Indonesië gingen. Toen ze terugkwamen, wilden ze wel nasi eten. We waren een ChineesIndisch restaurant en hebben ook jarenlang Indonesische kokkies in dienst gehad. Die
• Voormalige werknemers van Het Verre Oosten begon nen doorgaans op korte afstand van hun oude baas een eigen restau rant. Een goed voorbeeld is Nieuw-China, dat in '939 openging. [HGA] • In gewone rantangs we rd het eten snel koud.
maakten een Indonesische rijsttafel, dat konden de Chinezen niet. De Chinees wil in de eerste plaats geld verdienen. En die ziet al heel snel, wat de Nederlanders wel en niet lekker vinden. Het eten werd gewoon aangepast. Dan krijg je dus de bami met zo'n ei erop en twee plakjes ham. Jaren is dat zo gebleven. Dat vond de Nederlander lekker. Op Scheveningen ben ik in mijn eigen restaurant weer met Chinese specialiteiten begonnen. 17
Cheungs zoon bedacht een oplossing: in het o nderste pannetje hete kooltjes en dan een kap eroverheen. [HGA]
67
Niet alleen voor restauranthouder Cheung, ook voor de achtjarige dochter Winy was de overgang van Rotterdam naar Den Haag groot. In de Delistraat had ze temidden van Chinezen gewoond en volop aandacht gekregen. Als ze van haar nieuwe school in de Haagse Van Merlenstraat naar huis terugliep , dacht ze vaak met heimwee aan die gezellige tijd terug. Winy's moeder kwam uit Den Briel en haar ouders hadden elkaar indertij d in Rotterdam leren kennen. Als ze over straat liepen, hadden ze altijd veel bekijks, zo'n Hollandse vrouw met zulke donkere kinderen. Haar moeder werd dan ook regelmatig staande gehouden met de vraag: 'Goh, wat een leuke kindertjes, van wie zijn die?' Het gezin Cheung woonde in de Barentszstraat en later in de Hugo de Grootstraat, om de hoek bij het restaurant. Kinderen uit de buurt riepen wel eens 'pindachinees' of 'poepchinees' naar haar, maar als dat gebeurde ging Winy steevast met hen op de vuist. Met kungfu konden die kleine Hagenaars niet vroeg genoeg kennismaken. Veel Chinezen die een restaurant in Den Haag openden, kregen hun opleiding in Het Verre Oosten. Na verloop van tijd kwamen er in de buurt van het restaurant steeds meer bedrijven van voormalige personeelsleden die voor zichzelf begonnen en de menukaart van hun voormalige werkgever zonder problemen kopieerden. Winy Cheung zei eens tegen haar vader dat het wel leek of hij een opleidingsschool leidde in plaats van een restaurant. Zelf zei hij daar geen moeite mee te hebben. Het zou zelfs een goede Chinese gewoonte zijn om zo dicht mogelijk bij het oude bedrijf een nieuwe zaak
CHINEESCH~INDISCH 78
RESTAURANT
Laan van Meerdervoort
's - Gravenhage
78
Telefoon 336771
B 0 ven die n uitzending van Chineesche en Indische Diners
TOKO "NIEUW CHINA" voor Uw Ch lneesche en Indische Ingredlenlen
78
Laan van Meerdervoort
's- Gravenhage
78
Telefoon 336771
te beginnen. Zoals hun voormalige werknemer die even verderop aan de Laan van Meerdervoort, op nummer 78, restaurant Nieuw China opende. Door zich op die plek te vestigen kon hij, in een tijd dat er nog weinig reclame werd gemaakt, klanten binnenhalen die verkeerd liepen. Toen de vooroorlogse Chinese gemeenschap in Nederland niet meer aan de steeds groter wordende vraag naar arbeidskrachten wist te voldoen, deden de restauranthouders voor hun personeel een beroep op familie en dorpsgenoten uit het land van herkomst . De communistische overwinning in 1949 maakte het vervolgens echter decennialang problematisch om nieuw personeel in de Volksrepubliek China te werven, waarop de meeste restauranthouders hun toevlucht zochten in Hongkong en GrootBrittannië, het koloniale moederland . Pas na 1978 versoepelde China de emigratiemogelijkheden, waardoor het voor veel Chinezen mogelijk werd om zich bij hun in Nederland wonende familieleden te vestigen. Uit dossiers van .de afdeling Arbeidsvoorziening van het ministerie van Sociale Zaken valt overigens af te leiden dat de Haagse restaurant-
Kerstfeest vierden de Haagse Chinezen in de jaren dertig in de Delistraat in Rotterdam. Vooraan rechts Pai Hing Lau met zijn eerste vrouwen aan het hoofd van de tafel restauranthouder Kwok Shu Cheung met zijn echtgenote Adriaantje Weesie. [Part.col l. W.Lau]
68
houders in de jaren vijftig en zestig lang niet altijd toestemming kregen personeel aan te trekken. l s De overheid wilde vasthouden aan het principe dat eerst op de binnenlandse markt naar arbeidskrachten moest worden gezocht alvorens buitenlanders toe te laten. Zo schreef de Rijksvreemdelingendienst in juni 1955 dat een Chinese restauranthouder uit Amsterdam, gesteund door een aantal collega's uit Den Haag, een verzoek had ingediend voor toelating van Chinese vaklieden uit Engeland. 19 Een niet met name genoemde informant van de dienst meende dat zoiets absoluut niet nodig was. Naar zijn idee had het gebrek aan personeel in Nederland alles te maken met de slechte
arbeidsvoorwaarden en behandeling van het keukenpersoneel in Chinese restaurants. Zo lang er nog Chinezen met een pindatrommel in Den Haag rondliepen - wat in de jaren vijftig nog voorkwam - was er volgens hem geen enkele behoefte aan Chinezen uit het buitenland. Uit gesprekken met Chinese restauranthouders blijkt dat de animo bij de tweede generatie om hen op te volgen niet groot is. Wanneer de kinderen een goede opleiding hebben gevolgd, ligt de keuze voor een ander vak vaak voor de hand. Zo heeft geen van de tien kinderen van de heer en mevrouw Choy voor het restaurantwezen gekozen.
-
-
-
-----
Eén van m'n dochters wilde graag leren, maar ze moest iedere avond van vijf tot acht uur in het restaurant in Den Haag komen helpen. Daarna zat ze dan tot 's nachts twee, drie uur te leren. Ik heb altijd gezegd dat je de kinderen niet kan dwingen om in het restaurant te werken. Ze hebben gezien wat wij hebben moeten werken, dertig jaar lang, om het hoofd boven water te houden. Uiteindelijk hebben ze hun eigen keuzen gemaakt en daar ben ik blij om. Als ze het op school niet naar hun zin hadden en iets anders wilden gaan doen, zei ik altijd: 'Prima, maar dan ga je bij je vader in de zaak werken.' Dat was een goede remedie, want als ze dat een zomervakantie lang hadden gedaan, dan stonden ze weer te trappelen om nieuwe schoolboeken te kopen.
69
Ook de zoon van Pai Hing Lau, Willy, geboren in 1946, wilde na de HBS graag studeren. Toch ging hij in 1965 bij zijn vader in de zaak werken . Eerst met tegenzin, maar toen zijn vader last van zijn hart kreeg en het slechter ging met de zaken, begon hij het een uitdaging te vinden . De aan de Hollandse smaak aangepaste Chinees-Indische gerechten verving hij door Indonesische schotels. Dat gaf zóveel problemen met zowel de Chinese chef-kok als met zijn vader, dat hij zich uiteindelijk toelegde op de authentieke Chinese keuken , met dim-sum als specialiteit. De geijkte Chinese tierelantijnen maakten plaats voor een sobere, klassiek Chinese inrichting. De Indonesische gerechten zijn overigens nooit van de kaart verdwenen , vanwege de blijvende vraag ernaar. Winy Cheung volgde na haar middelbare school een opleiding aan de Hogere Hotelschool en opende rond 1950 een eigen restaurant Het Verre Oosten aan de Badhuisweg in Scheveningen. Haar broer bleef op de Laan van Meerdervoort werken in het restaurant dat steeds meer uitgroeide tot het productiebedrijf dat het uiteindelijk is geworden . Net als Willy Lau zocht Winy naar vernieuwing en die vond zij in de nouvelle cuisine chinoise. Voor de bussen met toeristen handhaafde zij wel het goedkope menuutje, met de traditionele bami en een omelet met tomatensaus. Boven het restaurant begon ze een Japanse afdeling en omdat
ze daarmee de eerste in Nederland was, vroeg Japan Airlines haar te cateren voor hun vliegtuigpassagiers. Het bedienend personeel en de koks haalde ze rechtstreeks uit Japan . Als vreemdelingen moesten zij vaak echter jarenlang op een werkvergunning wachten, waardoor Winy zich uiteindelijk gedwongen zag het Japanse restaurant te sluiten . Vanwege de renovatie in Scheveningen viel in 1986 ook het doek voor Het Verre Oosten, waarmee de naam van de 'eerste Haagse Chinees ' uit het restaurantleven verdween .
-. :::J
CL
o :::J
ro V1
-.
ro: -, V1
Melis Stoke, 'De Haagsche baboe. Indisch leven in de residentie xx I I I',
De Indische Verlofganger, llde jrg. nr. 28 (10 februari 1933), 469.
Mas Kajat (links op deze foto uit 1942) was lid van het muziek- en dansgezelschap Insulinde. [Part. coll. M. van Opstal-Kajatl
Een pleisterplaats in Den Haag
::J
CL
o ::J (0
Vl
(0: ï
Vl
72
Er is wel eens gezegd dat het in de jaren vijftig en zestig in Den Haag niet nodig was om 's avonds op je horloge te kijken om te weten dat het elf uur was.! Op dat tijdstip sloten namelijk de Indische restaurants en verspreidde zich in de Haagse trams de geur van kokkies op weg naar huis. Indonesische vrouwen waren in de loop der tij d onmisbaar geworden in de keukens van de restaurants waar Hagenaars zich tegoed deden aan de smaken en geuren van hun Indische verleden. Uiterlijk mochten ze dan kleiner en fragieler zijn dan de doorsnee Nederlander, het waren krachtige vrouwen met een schijnbaar onuitputtelijke energie. Indonesiërs die vóór de Tweede Wereldoorlog naar Den Haag kwamen, waren voor het merendeel (vrouwelijke) bedienden. Zij waren geen Nederlander, maar wel Nederlands onderdaan 2 en in het vreemdelingenregister van Den Haag vinden we hen daarom ook niet terug. Wanneer mensen migreren naar een ander land, ligt daar meestal meer dan één reden aan ten grondslag. Zo ook in het geval van de ba boes. Natuurlijk was er het economische motief: zij wilden naar Nederland om geld te verdienen in het land van de rijke njonja en toean . Maar daar ging het niet alleen om, anders zouden veel meer Indonesiërs de tocht naar Nederland hebben ondernomen. Nieuwsgierigheid en gevoel voor avontuur waren minstens zo belangrijk. De Indonesische vrouwen wilden het Nederland waar zij al zoveel over hadden gehoord, en dat in de loop van de tijd de gedaante van een paradijs was gaan aannemen, wel eens met eigen ogen zien. De sneeuwen kou aan den lijve ondervinden. En dan waren er ook nog emotionele overwegingen. Veel baboes raakten
gehecht aan de Nederlandse familie bij wie zij in Indië jarenlang in dienst waren en dat gevoel was doorgaans wederzijds. Wanneer het moment aanbrak dat de familie op verlof ging of permanent naar Nederland terugkeerde, kon het gebeuren dat óf de werkgever óf de baboe erop aandrong met hen mee te gaan. Als de eigen baboe toch in Indië bleef, was het mogelijk om speciaal voor de bootreis een bediende in te huren, die ook wel met de term 'zeebaboe' werd aangeduid. Wanneer een baboe de reis al eerder had gemaakt, konden bij de bootmaatschappij inlichtingen over haar worden ingewonnen. 3 Zij moesten in 1878 twaalf gulden voor de overtocht betalen, in 1928 driehonderd gulden . Als een familie drie of meer kinderen had voor wie zij de overtocht betaalde, mocht ze één Aziatische bediende gratis meenemen. De meeste baboes kwamen, evenals hun werkgevers, in Den Haag terecht. Mochten deze baboes al een toekomst in Nederland in gedachten hebben gehad, bij aankomst bleek al snel dat de verschillen met hun geboorteland soms onaangenaam groot waren. In de eerste plaats was het natuurlijk veel kouder dan zij zich ooit hadden kunnen voorstellen . Zo beschreef een werkgeefster hoe haar baboe in de winter als een boeddha voor de kolenhaard zat, haar handpalmen omhoog, om zoveel mogelijk warmte op te kunnen vangen . Uiteindelijk zette zij in januari een advertentie in de krant, opdat de baboe spoedig terug kon reizen. Maar het was niet alleen de koude die zwaar viel. Terwijl baboes in Nederlands-Indië uitsluitend in dienst waren voor het verzorgen van de kinderen, moesten zij in Nederland ook nog koken en schoonmaken, taken die in Indië door andere bedienden werden verricht.
-
-
-
--------=
-----
--
-~-~~
-
Persinggahan was niet
alleen een opvanghuis, maar vervulde ook een sociale functie als ontmoeti ngsp laats. Elke avond kwam er een dertigtal Indonesiërs bij elkaar, in het weekend soms twee maal zoveel. [HG AJ
In Nederland moest ik hard werken voor de familie . Om 6 uur stond ik op om de kolenkachel aan te maken, de tafel te dekken, het huis schoon te maken en op de kinderen te letten. Ik werkte veel harder dan in Indonesië. Ik mocht geen vrienden bezoeken, maar ook niet ontvangen, want de njonja was bang dat ze iets zouden stelen. Het werk viel zwaar: wassen, strijken, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat werken. De njonja controleerde mijn werk door met haar vingers te kijken of er stoflag. Als er iets vermist werd dan riep ze 'dief'. Maar ik schreeuwde terug, ik was dapper en niet bang voor haar. Ik kwam als baboe voor haar kinderen, maar werd gebruikt als een meid. In Java werkt het zo niet. Daar krijgen we misschien weinig loon, maar er zijn veel bedienden: djongos, baboes en kokkies. Elke bediende heeft een aparte taak. 4
Pe rsinggahan
73
De hierboven geciteerde baboe, die in 1914 naar Nederland was gekomen, stond niet alleen in haar klachten over Nederlandse werkgevers. In
een artikel uit 1916 werden de omstandigheden van de Indonesische bedienden in Nederland zelfs vergeleken met die van middeleeuwse lijfeigenen. 5 Hoewel het hier om een minderheid van het totale aantal bedienden ging, was het duidelijk dat er iets moest worden ondernomen om hen te beschermen tegen de willekeur van hun werkgevers. De vereniging Oost en West trok zich het lot van de baboes aan, met name het bestuurslid mevrouw M. ten BoschBoscher. Zij leidde ook belangeloos het ontmoetingscentrum annex restaurant Soedikampir aan de Laan van Meerdervoort, waar de Indonesische vrouwen op zolder konden overnachten. Daarnaast waren er nog panden in de Bankastraat (nummer 50) en in de omgeving van de Wagenstraat, waar vrouwen die onderdak zochten terecht konden .6 Met subsidie van het ministerie van Koloniën werd uiteindelijk op 3 mei 1919 aan de Van Boetzelaerlaan 2 het Tehuis voor N ederlandsch -Indische bedienden Persinggahan (Pleisterplaats) geopend.? Directeur van het nieuwe tehuis werd de heer De Munnik, in zijn taak bijgestaan door zijn echtgenote. Het was een doorgangshuis, waar werkloze bedienden tegen een laag tarief kon-
Op 3 mei '9'9 werd aan de Van Boetzelaerlaan
2
het Tehuis voor Nederlandsch-Indische bedienden Persinggahan geopend, waar werkloze Indonesische mannen en vrouwen tijdelijk konden verb lijven. [HGA]
den verblijven. Sommigen van hen waren hun voormalige werkgevers letterlijk ontvlucht en Persinggahan bemiddelde in zulke gevallen over achterstallig loon of achtergelaten bezittingen. In de jaarverslagen van het tehuis worden schrijnende gevallen beschreven. 8 Maar het kwam ook voor dat er baboes verbleven op verzoek (en kosten) van de familie met wie ze naar Nederland waren gekomen. Het dagtarief was in die gevallen twee gulden. Daarnaast bemiddelde Persinggahan bij het vinden van een nieuwe werkkring. In advertenties waarin zeebaboes en djongos (mannelijke bedienden) werden aangeboden, lezen we dan ook regelmatig de zinsnede 'te bevragen in Persinggahan'. Het aantal gasten - voornamelijk vrouwen - dat er in de jaren twintig verbleef, schommelde tussen de 90 en 150 per jaar; het gemiddelde verblijfbedroeg drie weken . In 1936 kwam het jaarlijks aantal logeergasten voor het eerst boven de tweehonderd , met een maximum aantal van 253 in 1939. Door de aanschaf van opklapbedden werd aan de verhoogde vraag naar onderdak tegemoet gekomen. 9 De bedienden hoefden niet bang te zijn lang zonder werk te blijven, want de vraag naar hun diensten overtrof het aanbod met ongeveer een kwart. Tot 1925 was gemiddeld sprake van zo'n 300 aanmeldingen van Indonesische mannen en vrouwen die werk zochten. Aan de vraag naar zeebaboes kon meestal nog worden voldaan, maar niet aan die naar huishoudelijk personeel in Nederland. Na een daling tijdens de crisisjaren - in 1935 werden er 44 bewoners van Persinggahan vanwege hun werkloosheid financieel ondersteund - kwamen er in 1939 maar liefst 443 aanvragen om personeel binnen: 255 zeebaboes en 127 bedienden konden in dat jaar worden geplaatst. JO De nieuwe Nederlandse werkgevers hadden klaarblijkelijk geen gehoor gegeven aan de aanbeveling in het handboek dat de Vereeniging van Indische verlofgangers in 1925 uitgaf.
75
Hebt U kleine kinderen en vindt gij hulp aan boord voor uwe echtgenoote noodig, neemt dan een baboe mede . Beter is het uw eigen baboe uit Indië mede te nemen, dan een zee-
baboe te engageeren voor de reis. Deze laatste blijft na aankomst in Holland niet bij U in dienst, doch zal trachten onmiddellijk weder met een naar Indië terugkeerende familie mede te gaan. Tracht verder, in Holland zijnde, te zorgen dat uwe baboe zoo min mogelijk omgang heeft met haar rasgenooten. 11 De contacten tussen Indonesische bedienden in Nederland vormden duidelijk een bedreiging voor de werkgevers; het maakte hen immers weerbaarder en minder bereid de zware klussen op zich te nemen. Naast de opvang en bemiddeling vervulde Persinggahan ook een sociale functie als ontmoetingsplaats. Elke avond kwamen er een dertigtal Indonesiërs bijeen, in het weekend soms twee maal zoveel. Een hoogtepunt vormden de Lebaran -vieringen die het einde van de islamitische vastenmaand markeerden. Na dertig jaar een belangrijke functie te hebben vervuld, werd Persinggahan op 27 oktober 1948 gesloten. De Munnik had al in 1936 ontslag genomen - hij overleed twee jaar later - waarna zijn vrouw hem opvolgde. Inmiddels waren er ook andere, particuliere tehuizen gekomen, die vanwege de grotere vrijheid meer gasten trokken. Bovendien kwamen er als gevolg van de slechte betrekkingen tussen Nederland en Indonesië na de oorlog nog maar weinig Indonesiërs naar Nederland. Daarnaast verbeterde de economische positie van sommige bedienden zodanig dat zij in staat waren zelfstandig woonruimte te huren. Met het koken in restaurants verdienden zij met een week werken net zoveel als in een maand bij een familie, met meer vrije tij d op de koop toe. 12
Koken en kaarten
De betere economische positie van de Indone sische vrouwen leidde er niet toe dat zij zich ook meer in het Haagse sociale leven gingen mengen. Wanneer zij in de keukens van restaurants werkten, deden ze dat bijna uitsluitend in het gezelschap van landgenoten. In de grote restaurants werkten acht kokkies of meer, in de kleine één of twee. Door hun werk kwamen ze
De huwelijken van Javaanse vrouwen in Den Haag werden vaak met zeevarenden gesloten. Zo vond op 14 augustus 1935 het dubbelhuwelijk van Samin en Rambidja (links) en zeeman Nawir en Soekidja plaats. [HGA)
76
nauwelijks in aanraking met andere Hagenaars. Hun werkdag begon 's ochtends tussen 9.00 en 11.00 uur en eindigde 's avonds tussen 21.00 en 23.00 uur. Dan gingen ze naar huis. Soms gingen ze daar door met koken om een slametan (dankmaaltijd) of een verjaardagsfeest voor te bereiden, want eten nam een centrale plaats in hun leven in. Het koken voor een slametan begon meestal al dagen van tevoren . Daarnaast brachten ze hun vrije tijd door met hun favoriete bezigheid: het kaartspel. De Amerikaanse antropologe Joan Schutzman Wider deed in de jaren zestig onderzoek onder Indonesische vrouwen in Den Haag. Zij werd regelmatig geconfronteerd met hun goklust. Wanneer ze aan het kaarten waren, leken ze de tijd volledig te vergeten . Van haar is de volgende observatie tijdens een verjaardagsfeest.
ten, tjeki. Zes zijn er al sinds de vorige avond. Er komen nog drie vrouwen bij en een nieuwe tafel wordt gearrangeerd. De uren gaan voorbij en de vrouwen komen alleen van hun plaats om naar de wc te gaan of zich even uit te rekken. Sommigen kunnen de kaarten nauwelijks meer zien, maar spelen door. Als een vrouw al haar geld heeft verloren, trekt ze zich terug, leent iets van een vriendin of verpandt juwelen. Nieuwkomers mogen er altijd bijkomen en na 22.00 uur komen velen direct uit hun werk. Ze spelen tot negen of elf uur de volgende morgen en gaan dan direct door naar het restaurant. Anderen gaan rond 6 uur naar huis en slapen nog heel even. (... ) Wanneer er gegeten moet worden zetten de speelsters de borden gewoon op hun schoot. 13
De kamer is gevuld met rook vermengd met het aroma van de Indonesische gerechten. Acht vrouwen zitten rond een tafel te kaar-
Dik (Abdullah Fagar) Dirham schetst dertig jaar later exact hetzelfde tafereel. 14 Als jonge jongen werd hij door zijn Indonesische pleeg-
- --
~
-~~~~~
-
-~~~~~-~~--
moeder in verschillende kansspelen ingewijd, in het Dadoe-spel, een soort Indonesische roulette, en het Chinese kaartspel Gong Gong. Er was slechts één voorbehoud: hij mocht niet veel geld inzetten. Dik werd in 1947 in Den Haag geboren als zoon van een Indonesische vrouw die als baboe naar Nederland kwam en vervolgens als kokkie in restaurant Waroong Djawa in Scheveningen werkte. Zijn vader, een Indonesische zeevarende, heeft hij nauwelijks gekend. Toen zijn moeder in 1957 overleed, werd hij liefdevol opgenomen door Soepina, die in de Obrechtstraat woonde. Zij was de weduwe van Nurali Soerotjitro, de penghulu (hoofd moskeebeambten, onder meer belast met de huwelijkssluiting) in Den Haag, en zij was degene die hem inwijdde in de Indonesische cultuur. Zij leerde hem de taal en de gebruiken. Dirham noemt zichzelf bi-cultureel, want ondanks zijn Indonesische opvoeding voelt hij heel duidelijk dat zijn roots in Nederland liggen. In zijn jeugd gingen het Indonesische en het Nederlandse vaak als vanzelfsprekendsamen. Mijn pleegmoeder liet zien dat er verschillen bestonden tussen Indonesiërs en Nederlanders, maar dat we wel gelijkwaardig waren. Ze zei altijd datwe ons niet de mindere hoefden te voelen; wij deden de dingen alleen anders. Ik kan me eigenlijk maar één ding herinneren waarvan ze vond dat er wel een intrinsiek verschil was en dat het Nederlandse minder was. Dat was als je je behoefte had gedaan, dat je papier nam om je schoon te maken. Die afkeer gold ook de lage frequentie waarmee Nederlanders zich wasten. Het was de tijd dat Nederlanders en masse nog maar één keer per week in bad gingen en allemaal in dezelfde teil.
Indonesiërs in Den Haag met een
Mannen
naam beginnend
Vrouwen
met SOE of SU.' 5
Onbekend Totaal
77
Maar mijn pleegmoeder stond ook open voor Nederlandse invloeden. Ze was een van de weinige Indonesische mensen die Nederlandse gerechten lekker vond. Ze kon ze niet alleen maken, ze vond het ook echt lekker. Ouderwetse Nederlandse winterkost: hutspot, boerenkool, zuurkool en koolraap. Begin jaren vijftig kreeg ik van mijn moeder ook havermoutpap. Ik kon dat bijna niet door m'n strot krijgen, maar zij zei dan dat de Nederlandse mensen dat ook deden en dat het een goede basis was om mee naar school te gaan. Op zulke, voor mij onnavolgbare momenten kwam ze tot de conclusie dat het Nederlandse beter was. Dat was ook het geval met levertraan. Ik had die gruwelverhalen van mijn vriendjes gehoord en toen kwam ook mijn moeder met levertraan aan. Haar logica volgende zei ik dat 'wij toch Indonesisch waren' en dat ik het daarom niet hoefde te nemen. Maar dat was dan weer anders. En niks geen suiker of iets anders zoets om de 'pijn' te verzachten, zoals dat bij m'n vriendjes wel gebeurde.
Zaken van overzee
Het werk bracht ook Indonesische mannen naar Nederland. Aan de tabel, waarin de resultaten van een steekproef uit het bevolkingsregister zijn opgenomen, kunnen we aflezen dat de meeste Indonesische migranten als bediendewerkten. Ook mannen werkten in Nederland in dienst van families of restaurants, of rekten hun verblijf om in de buurt van een geliefde te kunnen blijven. Anderen waren ambtenaar, militair of student. De Indonesische zeelieden vestigden zich doorgaans niet in Den Haag, maar verble-
totaal
bediende
ambtenaar
militair
student
overig
onbekend
29
11
7
2
8
40
97
9
108
97 127
11
Bron: Bevolkingsregister Den Haag '9'3"939.
7
2
8
2
3
51
206
:J 0....
o :J (0
Vl
(0:
..., Vl
Soepina leerde haar pleegzoon Dik Dirham dat er weliswaar verschillen bestonden tussen Indonesiërs en Nederlanders, maar dat ze wel gelijkwaardig waren. '957. [Part. coll. A. Dirham]
-
-~..,
-
-
-
• Voordat Nurali Soerotjitro zic h i n De n Haag vestigde, werkte hij als hutbediende op de boten van Rotterda msche Lloyd tussen Java en Rotterdam. [Part.col l. A. Dirham]
79
-
ven tussen hun reizen op de terreinen van de scheepvaartmaatschappijen in Amsterdam of Rotterdam. Toch kwamen zij wel in aanraking met hun Haagse landgenoten, want met de schepen die naar Nederland voeren kwamen ook hoeveelheden handelswaar mee. Daarnaast waren er zeelieden die gedurende de korte tijd dat zij in Nederland waren wat bij probeerden te verdienen met het werken in een restaurant, hoewel dat officieel niet mocht. Het was niet toegestaan, maar aan boord van de schepen kwamen veel spullen mee voor de Indonesische vrouwen in Nederland: ingrediënten voor hun maaltij den, textiel en juwelen (de gouden ringen smokkelden de mannen doorgaans aan hun vingers mee) . Een Nederlander die bij een scheepvaartmaatschappij werkte, vertelde dat het in de praktijk onmogelijk was er een eind aan te maken. 16 Eén man kon soms vijf pakken kroepoek meenemen en een ander vier kilo specerijen. Na de oorlog, toen veel Nederlanders, Indische mensen en Molukkers naar Nederland kwamen, explodeerde de handel in rijst. Op elke reis namen de jongens meer goederen mee. Die namen zo veel plaats in, dat het soms onmogelijk was over het schip te lopen. De vrouwen wachtten hen op in de Nederlandse havens. Daar begon het handelen, dat soms dagenlang duurde. Er werd betaald met gouden munten of juwelen. Met het geld dat de zeelieden met hun koopwaar verdienden, kochten ze cadeaus voor hun familie en goederen om in Indonesië te verhandelen. Met name (motor)fietsen , naaimachines en hoeden waren populair. Voor de vrouwen vormden zij ook de schakel met hun geboorteland. Zij brachten de laatste nieuwtjes van hun familie mee en niet te vergeten de specerijen die het verblijf in Nederland veraangenaamden. In de jaren vijftig moesten de zeelieden invoerrechten gaan betalen. Ze kregen dan een document dat ze aan de douane moesten laten zien. Maar de douanebeambten kenden niet de hele bemanning en volgens hen leken ze sowieso allemaal op elkaar. Het kon daarom gebeuren dat het document van de een aan de ander werd doorgegeven. Dik Dirham herinnert zich de komst van de zeelieden nog als de dag van gisteren.
~ ~" !- ,
~JY
STOOMVAÀRT-~PIJ ROTTERDÀMSCHE LLOYD
In Indonesië hadden ze op eigen gelegenheid spullen gekocht, vooral etenswaren: kroepoek, ketjap en kruiden. Die hadden ze opgeslagen in het ruim van het schip. Ze kwamen regelmatig, en ik heb het dan over de jaren vijftig, met drie of vier taxi's vanuit Rotterdam naar het huis van mijn latere pleegouders in de Obrechtstraat, want Nurali Soerotjitro was net als veel zeelieden van Madoerese herkomst. Daar werden de taxi's gelost en de spullen stonden dan meters hoog in de gang. Mijn pleegmoeder vond dat hartstikke leuk en zij trok erop uit om die spullen te verkopen. Dat lukte haar altijd en het verdiende geld gaf ze aan die zeelui. Die kochten er vervolgens weer andere spullen voor. Ze waren met name gek op die hele grote Philipsradio's. Datwas goede handel. Ze noemden het tropenradio's, maar wat er tropisch aan was zou ik niet weten. Als je de jaren vijftig hebt meegemaakt, weet je wel wat ik bedoel. Zo'n radio met een schaal en een kattenoog; er stonden voor mij als kind mysterieuze na-
men op: München, Caïro, Honolulu. Ik fantaseerde daarover. Daarnaast kochten ze platenspelers en fietsen. Via mijn moeder kochten ze al die spullen op de Loosduinseweg bij de firma Post, dat was een vrij grote winkel met radio's, (Engelse) fietsen en kachels. Kachels kochten ze uiteraard niet, maar de rest wel. Ze deden dat in zulke aantallen dat die firma Post ze met een eigen vrachtwagen naar Rotterdam bracht.
•• Er bestonden vele con-
• Soepina omstreeks '940
tacten tussen de Indo-
met de oudere broer van
nesiërs in Den Haag en
Dik Dirham, Amin Oedin
hun varende landgenoten
Soeleman, op haar arm
die tijdelijk in Rotterdam
vóór het huis in de
verbleven . Hier Soepina
Obrechtstraat 263.
tussen Nurali Soerotjitro
Naast haar enkele buren
(rechts) en een neef op
en vriendinnen.
het terrein van de Rotter-
[Part. col I. A. Dirham]
damsche Lloyd in de jaren vijftig. [Part. col I. A. Dirham]
80
Een derde groep Indonesiërs kwam hier niet voor werk, maar om te studeren, aan de Leidse universiteit en in Delft en Wageningen. Toch kozen sommigen voor een woning in Den HaagY Zo zien we op de ledenlijst van de in 1908 opgerichte Indische Vereeniging vier Indonesische studenten ingeschreven staan in de Daguerrestraat 136. Het waren de vier zonen van de Pangeran Notodirodjo, de broer van de Pakoe Alam IV uit Djokja. De bekendste van de vier was Nota Soeroto. 18 Hij was in 1906 in Leiden rechten gaan studeren en behaalde daar als eerste Indonesische student het kandidaatsexamen. Bekend werd hij echter door zijn werk als schrijver van vele artikelen, als dichter met de bundels Melatiknoppen en Fluisteringen van den avondwind en als hoofdredacteur van het blad Oedaya. Toen hij in 1932 naar Indië terugging, had hij 25 jaar in Den Haag gewoond, onder meer in de Weimarstraat 336 en op de Laan van Meerdervoort 60. De al eerder genoemde vereniging Oost en West stelde in 1918 een aparte studiecommissie in om de opvang van studenten uit Indië te verzorgen, zowel de Indonesische als de Indische. Met subsidie van de regering werd op 15 maart 1921 op het Prins Mauritsplein 23 een Tehuis voor Indische Studenten geopend. 19 Het was bedoeld als voorlopig verblijf voor pas aangekomen studenten en bood ruimte aan een vijftiental gasten, die tevens gebruik konden maken van een bibliotheek en een gezelschapszaal. Na verloop van tijd bleven de Indonesische studenten echter weg, naar verluidt vanwege het grote aantal Indische jongens dat in het tehuis verbleef. Maar ook de strenge huisregels hebben mogelijk een remmende invloed gehad.
-,.,.....----
~
-
-
----
De Perkoempoelam Islam,
---
--
- - - -
--------
De Islam komt naar Den Haag
de eerste Islamitische vereniging in Nederland , kreeg in '933 een stuk grond op de Algemene begraafplaats aan de Kerkhoflaan om geloofsgenoten te begraven. Deze begrafenis vond plaats in juli '934. [HGA]
81
Op een enkele uitzondering na waren de meeste Indonesiërs die naar Den Haag kwamen moslims. Tot in de jaren dertig bestonden er echter nog geen aparte islamitische voorzieningen: de eerste moskee in Den Haag zou pas in 1955 verrijzen.2o Vasten tijdens de Ramadan werd door de meeste Indonesiërs niet gedaan, zowel vanwege de kou als de lange werktijden, maar aan de slametan tijdens de Lebaran-viering werd door de meesten wel deelgenomen.
-
-----
De Perkoempoelan Islam was de eerste islamitische vereniging in Nederland, in 1932 in Den Haag opgericht. De voornaamste doelstellingen waren : een eigen gebedsruimte en een begraafplaats . Initiatiefnemer was ].L.Ch. van Beetem (zijn moslimnaam was Mohammad Ali), wiens huis (Taman Persaudaraän ofwel 'het Broederhuis') altijd openstond voor Indonesiërs die in moeilijkheden verkeerden. 2 1 In de jaren dertig telde de vereniging enkele honderden leden onder de Haagse Indonesiërs, voornamelijk arbeidsmigranten en in mindere mate ook studenten, die wekelijks bijeenkomsten organi-
verschil nu bij jonge Indonesiërs. Zij kwamen hier begin jaren zeventig naartoe. Vooral jonge Indonesische meisjes die het tekort aan verplegend personeel in Nederland moesten ondervangen. In de jaren daarna kwamen er ook jonge Indonesische mannen, omdat ze uitgestuurd werden door de regering of omdat ze probeerden op eigen kracht in N ederland te studeren. Een groot deel van hen is blijven hangen. Die jongens en meisjes zijn vaak weer onderling getrouwd en als ik met hen praat over de gebruiken van voor de oorlog, zitten zij me met grote ogen aan te kijken. Ze begrijpen niet waarover ik het heb, ze kennen dat helemaal niet. Maar die gebruiken zijn hier onder een stolp bewaard gebleven.
• De Indonesische vrouwen in Den Haag vormden een hechte groep die regelmatig bij elkaar kwam om te koken of te kaarten. Op de voorgrond rechts mevrouw Kajat en verborgen achter haar buurvrouw dochtertje Martina. De rijzige vrouw achter haar is Mina Cheribon . Omstreeks 1965. [Part. coll. J. WiderJ • Het dansgezelschap
seerden in een particulier woonhuis. De bekende kok Oesin was de eerste voorzitter, Van Beetem secretaris . Het voorzitterschap werd in 1936 door C. Kassana overgenomen. De Perkoempoelan Islam slaagde erin van de gemeente een stuk grond op de Algemene begraafplaats aan de Kerkhoflaan te krijgen om hun geloofsgenoten te begraven. De eerste islamitische begrafenis vond plaats in maart 1933. Van 1933 tot 1966 zijn er 59 mensen begraven, onder wie 48 vrouwen, in de leeftij d van 21 tot 97 jaar, en vijf kinderen. Eén van de vrouwen die er werden begraven, was de moeder van Dik Dirham.
Insulinde trok vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog door heel Nederland . In het midden vooraan met bloemen Kajats vrouw Siti Aminah Alimoestama. [Part. col I. M. van Opstal-Kajatl
82
Een van de dingen die mij nog voor de geest staan, is dat de kist van mijn moeder in ons huis stond. Het moment dat de begrafenisauto's kwamen om de kist op te halen en we naar het kerkhof gingen. Daaraan voorafgaand was een van de rituelen dat mijn broer en ik onder de kist moesten doorkruipen. Mocht de overledene nog bezwarende banden hebben gehad met het aardse, dan namen de kinderen die op dat moment over. Migranten die uit hun eigen cultuur stappen, blijven stilstaan in de tijd. Ze houden de dingen vast die zij hebben gekend. Ik merk het
Veel Indonesiërs dachten dat ze zouden terugkeren naar het land van herkomst. Toch zijn ze gebleven. De economische zekerheid gaf meestal de doorslag. Wat moesten ze doen in Indonesië? Als kokkin kwam je er niet gemakkelijk aan de slag. Daar kon immers iedereen koken! In Den Haag daarentegen was juist veel waardering voor hun kookkunst. Sommigen kijken dan ook met trots op hun loopbaan terug. Ze kwamen naar Nederland als bedienden, maar uiteindelijk zijn ze zelfstandig geworden. Ze wisten dat een restaurant afhankelijk was van een goede kok en dat versterkte hun positie. Al voor de Tweede Wereldoorlog steeg het aantal Indische restaurants onder invloed van verlofgangers en repatrianten. Doorgaans werkten de vrouwen in loondienst, slechts een enkele Indonesiër waagde zich aan het openen van een eigen restaurant. De angst voor mislukking was groot en men liet het zakendoen liever over aan de Chinese of Nederlandse eigenaren. Toen ik naar Den Haag kwam in de jaren dertig waren er een paar Indonesische restaurants en vier 'uitzendingen'. Ik werkte voor iemand die een uitzending had en bracht eten naar Indonesische studenten die in Den Haag woonden. Zij tekenden dan in voor een maand en ik bracht hun elke dag eten. Toen de oorlog kwam, moesten we sluiten. Na 1945 hadden we een coöperatie, waar-
-=-=----
~
- -
~~~-
~--
- -- --
~~~~~~~~~-
in 15 tot 20 mensen investeerden. Maar het ging niet goed, want iedereen wilde het op z'n eigen manier doen. Bovendien was het eten niet bijzonder goed. De meeste kokkies hadden goede banen en als we probeerden hen in dienst te nemen, zeiden ze: 'Maar wat gebeurt er als het restaurant een mislukking wordt?'22 Een van de weinige Indonesische vrouwen die vóór de oorlog een eigen bedrijf had, was Mak Ginem. In haar woonhuis in de Columbusstraat 237 bereidde zij maaltijden die bij de klanten werden thuisbezorgd. De naam van haar uitzendbedrijf was Djokja. Zij was tevens vice-voorzitter van Kaoem Iboe Indonesia, de in 1939 opgerichte belangenorganisatie voor werkende Indonesische vrouwen. 23 Net als de andere Indonesische restauranthouders uit die tijd, Saiman (Senang Ati, Balistraatlo) en Oesin (Soeka Manah in de 2e Sweelinckstraat 111), is zij tijdens de Tweede Wereldoorlog overleden.24
Veertig jaar Soeboer Een Indonesiër die na de oorlog met veel succes een eigen bedrijf opzette, was Mas Kajat. In Indië werkte hij als djaga anak (kinderverzorger) bij de Indische familie Lups en toen zij in 1934 naar Den Haag vertrokken, sprak het vanzelf dat hij met hen meeging. Twee jaar later ging hij als kelner werken en - net als veel van zijn landgenoten - op kamers wonen in de Trompstraat. Zijn toekomstige vrouw, Siti Aminah Alimoestama, was als baboe met een Hollandse notarisfamilie naar Den Haag gekomen. Hij leerde haar kennen als danseres bij Insulinde, een muziek- en dansgroep die optrad onder de vlag van de Studentenvereeniging ter bevordering van Indonesische Kunst (SVII<). In het bestuur zaten onder meer Soepianto Soejono, een hooggeplaatste Indonesiër die gedetacheerd was bij het ministerie van Koloniën , en de sultanszoon Tinggarto. 25 Uniek aan Insulinde was dat het 25 leden tellende gezelschap zowel uit
::J
0..
o ::J
ro VI
..,ro: VI
Mas Kajat opende in 1958 toko Soeboer in de Koningstraat. Voor de afhaalmaaltijden kwamen de klanten met pannetjes naar de winkel. Achter de toonbank Martina Kajat (l inks) en haar zus Maria. [Part. coll. M. van Opstal-Kajat 1
:J
CL
o :J (1) lil
(1):
studenten als uit arbeiders bestond. Kajat zat in de krontjonggroep en deed ook aan pentjak (vechtdans). Ze trokken door heel Nederland met hun voorstellingen, maar ook in het buitenland waren ze na de oorlog graag geziene gasten. Net als het dansgezelschap Ardjoeno, waartoe de bekende 'Haagse' danseres Devi Kartini (Soekartini Soeriodihardjo) en haar man Kassana behoorden, gaven zij de hele oorlog door voorstellingen, alhoewel zij geen lid waren van de Kultuurkamer. Voor velen waren het de enige inkomsten die zij hadden in deze moeilijke tijden. Elke week traden de gezelschappen op voor volle zalen, met soms meer dan 1000 toeschouwers, in het Koloniaal Instituut in Amsterdam (tot de sluiting in september 1944), dat er tevens voor zorgde dat zij per maand vier voorstellingen elders hadden. Dat het optreden vaak onder barre omstandigheden plaatsvond blijkt uit een verslag van een tournee van vijf Indonesiërs, onder wie Kajat, langs de arbeiderskampen in de pas drooggelegde Noordoostpolder. In het kamp Ramspol, zooals trouwens in alle kampen, worden we op dezelfde wijze gehuisvest als alle polderjongens daar, te weten gezamenlijk in een kamer op naast elkaar staande kribben met stroozakken en een aantal dekens. In het midden van elke loods is een waschlokaal en de privaten en urinoirs bevinden zich een eind verderop. Wat dit be teekent in dezen tijd van het jaar, met temperaturen om het vriespunt, terwijl de noordenwind over die eindelooze vlakte aangiert, sneeuwen hagel voor zich uit jagende, laat zich denken .26
86
Na de oorlog werkte Kajat als kelner bij het Indische restaurant Bali in Scheveningen. Op een gegeven moment voelde hij dat de tijd rijp was voor een eigen zaak en in 1958 opende hij toko Soeboer in de Koningstraat. Al snel kwamen er een paar stoeltjes en tafeltjes in de winkel en werd het een toko annex restaurant. In de keuken ging 'oma Koot' uit Borneo mee koken, omdat mevrouw Kajat het niet meer alleen af kon . En dan was er nog oma Koen , die eerder bij restaurant Ardjoena had gewerkt en haar oude
dag in het huis van de familie Kajat doorbracht. Zij hielp de familie wel eens uit de brand als het te druk werd. Bekend waren de heerlijke zoetigheden, zoals teng teng, die mevrouw Kajat zelf maakte. Dochter Martina herinnert zich nog goed dat dansers van het Nederlands Danstheater, destijds op de hoek van de Koningstraat gehuisvest, regelmatig een bezoek aan de toko brachten, terwijl de lumper en zoete koekjes toch funest waren voor hun lijnY Er wordt nogal eens beweerd dat de bloei van de Indische en Indonesische restaurants na de oorlog te danken was aan de komst van Indische repatrianten, maar als we naar het klantenbestand van Soeboer kijken, valt op dat het overwegend om Hollanders ging. 28 Volgens Martina van Opstal-Kajat was niet meer dan twintig procent van de klanten Indisch of Indonesisch. Die kookten immers liever zelf. Voor de Hagenaars lag dat anders; die maakten kennis met een volkomen nieuwe culinaire wereld. Zo gaat Henk Snijders er nog steeds prat op, dat hij vanaf de eerste dag (hij bewaart vol trots het menu dat hij die dag kreeg) klant was bij Soeboer en dat hij meteen door had dat dáár de echte Indonesische gerechten werden bereid. Op zijn menukaart uit 1958 staat, naast de Indonesische namen van de gerechten , met potlood de vertaling geschreven. Maar tegen woordig hoeft niemand hem meer te vertellen wat pepesan, gulee gambing of taho e telor is. In de beginperiode waren bij de Hagenaars vooral de loempia's erg in trek, want groot. Voor de afhaalmaaltijden werden geen rantangs (etensdragers) gebruikt, maar kwamen de klanten met pannetjes naar de winkel. Die werden vol geschept voor }2,50. De Haagse journalist Co os Versteeg beschreef zijn eerste ervaring met Soeboer, begin jaren zestig, als volgt. Wanneer mijn moeder, en later ikzelf, met een of meer pannen naar Soeboer togen, was het feest voor me. Ik voelde weliswaar een zekere gêne als we daar in de zaak met zo'n opvallend oranje emaille pan op onze beurt stonden te wachten, maar het genot van de geur en smaak even later maakte dat meer dan goed. Overigens was het nog een hele keus
de buurt niet meer beviel, maar omdat de Koningstraat werd gerenoveerd. In de Koningstraat hebben we nooit problemen gehad, terwijl mensen het toch nog wel eens hadden over 'die buurt'. Eén keer kwa men er jongens uit de Boekhorststraat eten en die wilden niet betalen. Ze dachten: 'We gaan die pinda wel even proberen.' Maar mijn vader deed de deur op slot en pakte zijn kris. Meteen lag het geld op tafel. Na een beroerte trok vader Kajat zich steeds meer terug uit de zaak en zwaaide zijn tweede vrouw alleen de scepter. Zij hadden in Indonesië een huisje en daar bracht hij de winter door, dat was beter voor zijn gezondheid. 'Maar in december, tegen de kerst, wilde hij zo graag hiernaartoe vanwege z'n konijntje en z'n cognacje. Hij had toch twee werelden in zich.' In 1993 nam de Indische Gaby Coorenengel het restaurant Soeboer van meneer Kajat over en inmiddels is haar zoon Andy Clignett eigenaar. In de bediening is op de woensdag- en donderdagavonden nog steeds Martina van Opstal-Kajat te vinden. De band met het bedrijf van haar overleden ouders, dat in 1998 zijn veertigjarig bestaan viert, is heel sterk. En nog altijd denkt ze met weemoed terug aan de muziekavonden vroeger bij hen thuis, na sluitingstijd. Etalage Waroeng Soeboer in de Koningstraat. [Part. col l. M. van Opstal-Kajatl
87
welke pan mee te nemen. Als je een te kleine pan overhandigde, kon er te weinig in en deed je jezelf te kort. Maar een te grote pan wekte de woede van Soeboer op en dan gaf hij uit nijd juist minder. 29 De dochters Kajat, Martina en Maria, hielpen als het zo uitkwam in de winkel, maar koken hebben ze - tot groot verdriet van hun moeder nooit geleerd. Mevrouw Kajat overleed in 1973. Een jaar later hertrouwde Kajat en nam zijn tweede vrouw het heft in handen. De kaart werd vereenvoudigd en voor het koken werden Indonesische jongens aangetrokken . Al heel wat jaren staat Koen, die eigenlijk Wahyu Widodo Sosrosubroto heet, er in de keuken . In de jaren zeventig verhuisde Soeboer van de Schilderswijk naar de Brouwersgracht, niet omdat
George de Fretes was een kennis van pappa en die kwam dan samen met de Tielmanbrothers bij ons eten in de Koningstraat. Na sluitingstijd gingen ze met z'n allen oefenen, mijn vader speelde dan mee . Prachtig. Met jongens van de Javalins, Oscar van de Hot Jumpers. Dat was heel gezellig. Ik ben nog steeds gek op Indo Rock. Mijn vader tingelde mee, dat ging tot twee uur, drie uur door. We gingen ook wel naar het Palais de Danse als de Tielmanbrothers daar samen met De Fretes optraden. Voor mijn ouders speelden ze dan speciaal een Indonesisch nummer en verleidden ze hen tot een dans. De dansvloer stroomde leeg tot alleen mijn ouders overbleven. Mijn moeder was heel verlegen, maar ze deed het wel. Het was prachtig.
/
::J
re
-. ::J
CL 0..
re
.., -$:U ::J
-.
V\
n ::T"
re
0..
re
.., V\ J. Meijer, 15 januari 1997
De verlofgangers Aleida Meijer-van den Vrij hoef en Charles Meijer lieten zich op 2 maart '93' in het besneeuwde Haagse Bos fotograferen. [Part. coll. H. Meijer]
Een onuitwisbaar Indisch stempel
VI
Cl
::::r (1)
::::J (1)
0.... (1)
SlJ ::::J 0.... (1)
..., VI
90
Boven de deur van het voormalige gebouw van de Rotterdamsche Lloyd aan de Korte Vijverberg staat een zandstenen beeld van een Javaanse vrouw van vorstelijke bloede. ! Het beeld symboliseert de roepende stem van Insulinde. Wanneer we onze blik omhoog richten, ontwaren we onder de dakrand een aantal beelden, die de steden verpersoonlijken die de Rotterdamsche Lloyd op haar reis naar Indië aandeed. Achter de vrouw die Marseille verbeeldt, zien we een trein en een boot: de aankomst van de Lloyd Rapide in de Franse havenstad en het vertrek van de boot naar Indië. Aankomen en vertrekken. Treffender valt het migrantenbestaan niet te karakteriseren. De stem van Insulinde klonk in Nederland waarschijnlijk nergens zo helder als in Den Haag. Vóór de Tweede Wereldoorlog kwamen duizenden verlofgangers een aantal maanden naar Den Haag om nieuwe energie op te doen en vestigden oud-Indiëgangers zich er definitief na hun pensionering. Na de Japanse bezetting en de Indonesische vrijheidsstrijd zagen vrijwel alle Nederlanders zich, vanwege de onhoudbare situatie in de nieuwe republiek Indonesië, op den duur genoodzaakt het land te verlaten .2 Tienduizenden streken in de residentie neer. De bekende schrijver Tjalie Robinson zei ooit getroffen te zijn door de volledigheid waarmee 60 .000 naoorlogse Indische Nederlanders in het levensbeeld van de stad waren opgenomen. Hij wees echter ook op de Indische mensen die hier al drie , vier generaties woonden en nog steeds te herkennen waren aan hun accent, hun eetgewoonten en hun attributen uit het oude Indië. Zij drukten een onuitwisbaar Indisch tjap (stempel) op het stadsbeeld. 3 Dat getal van 60.000 Indische Nederlanders, die overigens niet allemaal in Nederlands-
Indië waren geboren, is gebaseerd op de beschikbare gegevens tot en met 1960.4 Tot mei 1952 kwamen er 41. 000 Indische nieuwkomers naar Den Haag; vijf jaar later was dit aantal opgelopen tot 55.000 en in 1960 werd een aantal van ruim 63 .000 personen geteld.s We moeten ons bij al deze getallen wel bedenken, dat er n a de oorlog nog jarenlang mensen naar Indonesië vertrokken, dus het aantal Haagse 'blijvers' valt lager uit. Tussen 1945 en 1952 vertrokken 23 .000 personen (van wie een deel uiteraard terugkeerde). In de periode 1952 tot 1957 betrof het een aantal van zesduizend personen, terwijl in de drie jaar daaropvolgend slechts 1.396 mensen de stap waagden. Wanneer we degenen die naar Indonesië vertrokken in mindering brengen op degenen die zich nieuw in Den Haag vestigden, komen we voor de hele naoorlogse periode (tot 1960) op een aantal van 33.000 Indische nieuwkomers . Het stempel van Den Haag als de w eduw e van Indië is anno 1998 nog altijd niet vervaagd. Toch loopt het aantal Indische inwoners gestaag terug. De eerste generatie sterft langzaam uit en hun kinderen voelen niet altijd dezelfde band met Den Haag als hun ouders en trekken weg. De verschuivende verhoudingen vallen goed af te lezen aan de huidige cijfers over het aandeel van Indische mensen in de Haagse bevolking. In hedendaagse tellingen zijn Indische Nederlanders te traceren op 'geboorteland' en 'geboorteland ouders'. We krijgen dus zowel de eerste als de tweede generatie in beeld.6 Wat daarbij in de eerste plaats opvalt, is dat niet Den Haag (23.915) , maar Amsterdam (29.760) de meeste Indische mensen binnen haar gemeentegrenzen heeft. Met name de tweede generatie is daar omvangrijker. Verhoudingsgewijs staat Den Haag overigens nog steeds nummer één :
Boven de deur van het voormal ige gebouw van de Rotterdamsche Lloyd aan de Korte Vijverberg gebouw staat een zandstenen beeld dat de roepende stem van Insulinde symboliseert. [J . Lamet,
HGA]
5A procent van de Haagse bevolking komt uit Indië/I ndonesië, terwijl dat percentage voor Amsterdam 4,2 bedraagt. ? De vraag is wel hoe lang Den Haag nog de meest Indische stad ter wereld zal blijven. 'De weduwe van Indië is allang hertrouwd,' tekende de Haagsche Courant op uit de mond van journaliste Lilian Ducelle. 8 Een vergelijking met twee generaties van een andere koloniale groep, namelijk de Surinamers, die momenteel ruim 9 procent van de Haagse bevolking uitmaakt, wijst eveneens in die richting. Bij de repatrianten denken we in de eerste plaats aan de naoorlogse groep van Nederlanders uit Indië, die de nieuwe republiek Indonesië ná de onafhankelijkheid in 1949 verlieten vanwege de gewijzigde politieke verhoudingen. Velen waren nog nooit in Nederland geweest, anderen kenden het land van het Europees verlof dat zij of hun ouders in Nederland doorbrachten. We richten ons daarom eerst op de periode vóór de oorlog, om het accent vervolgens te verplaatsen naar de komst van de honderdduizenden Indische Nederlanders die zich blijvend in Nederland vestigden. Velen van hen bleken toen een historisch bepaalde voorkeur aan de dag te leggen voor Den Haag. 9
Schakels tussen Oost en West In 1930 woonden er naar schatting twaalfduizend mensen in Den Haag die in Indië waren geboren, ruim een derde van alle mensen uit Indië die op dat moment in Nederland verbleven. !0 Het ging niet alleen om mensen die zich na hun pensionering in Den Haag hadden gevestigd, maar ook om verlofgangers die slechts een aantal maanden in de residentie verbleven.!! Indische ambtenaren hadden na zes jaar onafgebroken dienst recht op een Europees verlof van gemiddeld acht maanden. De overtocht was vrij en voor het levensonderhoud werd een 'verlofstraktement' uitgekeerd, ongeveer de helft van het laatstgenoten salaris.! 2 Vanwaar die voorkeur voor Den Haag? Deze vraag loopt weliswaar als een rode draad door dit boek, maar in het geval van de Indiëgangers ligt het antwoord bijna voor de hand. Veel be-
langrijke instellingen en maatschappijen die met Indië te maken hadden, bevonden zich in de residentie. Allereerst de werkgevers van de meeste verlofgangers, respectievelijk de departementen van Oorlog en Koloniën. Verder talloze ondernemingen die zaken in Indië deden , zoals de N.V. Billiton en de Bond van Eigenaren van N ederlandsch -Indische Suikerondernemingen. Den Haag was de stad waar men een tropenuitrusting kon kopen en vervolgens een reis boeken bij de Rotterdamsche Lloyd. En waar werden de smaken en geuren van de Indische keuken dichter benaderd dan juist hier? De schakels tussen Oost en West . In Den Haag waren ze allemaal te vinden. Al in de eerste jaren van de twintigste eeuw konden Indische families terecht bij Soedikampir, waar ervaren kokkies als Roosminah en Moenah achter het fornuis stonden .!3 Het restaurant aan de Laan van Meerdervoort 187 werd geëxploiteerd door de in 1899 opgerichte vereniging Oost en West, die enkele jaren later
straat en in Scheveningen, aan het Gevers Deynootplein. N.V. Het Indisch Restaurant en Van Geemert zijn twee namen voor het oudste nog bestaande Indische restaurant in Den Haag, in 1919 opgericht en vanaf eind jaren dertig bekend onder de naam Tampat Senang. Bezoekers konden er niet alleen rijsttafelen, maar ook voor een langer of korter verblijf een kamer huren voor zo'n 80 gulden permaand. 15 Huisvesting zochten de verlofgangers in van oudsher bekende ' Indische buurten' als de Archipel, Duinoord (Sweelinckstraat, 2e Schuytstraat, Obrechtstraat) en het Statenkwartier (Frederik Hendriklaan, Van Boetzelaerlaan). Zij huurden er eigen woonruimte of woonden in een pension. Bekend was hotel/pension Duinoord aan het Sweelinckplein: 'het centrum der gegoede Indische families'. In de jaren dertig raakten het Valkenboskwartier en het Regentessekwartier in trek, zoals de Daguerrestraaten de Beeklaan. 16
de Heulstraat, naast de kunstnijverheidswinkel Boeatan, een tweede eetgelegenheid opende. 14 De vereniging behartigde niet alleen de belangen van mensen die naar Indië vertrokken, maar ook van degenen die tijdelijk of voorgoed naar Nederland kwamen. Bovendien verspreidde zij kennis over de koloniën in Het Koloniaal Weekblad (vanaf 1934 Oost en West). In 1911 opende het fameuze Waroong Djawa zijn deuren, eerst op de Kortenaerkade nummer 10, later met vestigingen in de Lange HoutIn
92
Op de hoek van de Beeklaan en de Fultonstraat was in 1930 de familie Meijer gehuisvest. Herman Meijer was acht jaar oud toen hij in dat jaar met zijn ouders en broertje naar Nederland kwamY Zijn vader werkte in Indië bij de Spoorwegen en het gezin had vele jaren doorgebracht in een onherbergzame streek van Zuid-Sumatra, waar de aanleg van een spoorlijn moest worden gerealiseerd. De Meijers waren nog nooit in Nederland geweest. Niettemin sprak het vanzelf dat ze hun verlofperiode in Den Haag doorbrachten. Bovendien woonde tante Jo, een zuster van vader, op de Statenlaan, dus zij kon hen mooi wegwijs maken in het Haagse. De reis vanuit Indië maakten ze met het stoomschip Patria, om in Marseille over te stappen op een trein, de Lloyd Rapide naar Den Haag. Aan de aankomst op het station bewaart Herman een levendige herinnering. Door een misverstand was tante Jo er niet om ons op te halen. Maar er stonden wel mensen te wachten met borden. Pa viel in handen van een man die ons naar Des Indes bracht. Wist pa veel. Moet je je voorstellen, we kwamen zo uit de bossen, mijn broer en ik. We keken
• In augustus 1930 kwam de Indische familie Meijer met verlof naar Nederland. Charles Meijer, zijn vrouw Aleida van den Vrijhoef en hun kinderen Herman en Theo lieten zich twee maanden later in winterse kleding op de foto zetten.
onze ogen uit. Twee dagen later kwam tante Jo en vertelde dat zo'n hotel veel te duur voor ons was en dat we er zo snel mogelijk weg moesten. Voortvarend als ze was, had ze meteen een eerste etage gehuurd in de Fultonstraat, bij mevrouw Uye, een schat van een mens. Zij woonde zelf op de tweede verdieping. Ik weet niet of ze eerder Indische families had gehad, maar ik vermoed van wel, want ze kende onze achtergrond.
[Part. coll. H. Meijer]
• In hotel Duinoord aan het Sweelinckplein brachten veel gegoede Indische families hun verlofperiode door. In 1938 verbleef er een Indisch voetbalelftal dat op 5 juni in Reims een WK-wedstrijd tegen Hongarije moest spelen. Ze verloren de wedstrijd met 6-0. [HGA]
In de Fultonstraat leerde Herman Meijer fietsen en steppen; de fietsenmaker verhuurde tweewielers voor vijf en voor tweeëneenhalve cent. Het zoontje van de verhuizer werd zijn kameraad en naar school ging hij in de Copernicusstraat. In die verlofperiode van nog geen jaar leerde Herman Den Haag goed kennen , vooral aan de hand van tante Jo , die de familie langs alle musts voor de verlofganger leidde: winkelen in de Bijenkorf, voor het glas - en zilverwerk naar Focke & Meltzer en koffie met kerstkransen bij Krul. De kinderen waren vooral verrukt van Jamin . Voor vermaak ging Herman met de kinderen uit de buurt naar de bioscoop; naar Flora, waar in de pauze een clown optrad, en naar City, waar hij voor het eerst orgelmuziek hoorde. Verder was er elke week de sensatie van het badhuis, om de wasbeurten in de teil thuis af te wisselen, en niet te vergeten de eerste sneeuw. In het Haagse Bos werd de familie direct op de foto gezet. Op zondag waren er
dan nog uitstapjes naar Scheveningen, want vader Meijer vond - nu de gelegenheid zich voordeed - dat de kinderen echt alles gezien moesten hebben. Tegenover het educatieve programma stond altijd een kopje warme chocolade bij Seinpost. Na tien maanden keerde het gezin terug naar Indië, waar het gewone leven werd hervat. Het zou bijna een kwart eeuw duren voordat Herman naar Den Haag terugkwam. Als jonge twintiger moest hij in Indië eerst de verschrikkingen van de Japanse bezetting meemaken. Vier jaar werkte hij als krijgsgevangene aan de Birma-Siamspoorweg. In 1947 trouwde hij een Indisch meisje uit Soerabaja, Peggy Maidman. Het besluit om naar Nederland te repatriëren , namen zij al kort na de Indonesische onafhankelijkheid in 1949, toen bleek dat in het bedrijf waar Herman werkte, Nederlanders steeds vaker door Indonesiërs werden vervangen. Er volgde echter nog vijf jaar sparen, alvorens ze met hun zoontje Jerry en de ouders van Peggy op de Van Oldenbarnevelt zouden stappen die hen naar Nederland bracht.
De gesloten stad Het was 26 augustus 1955 en met dertig graden Celsius een stralende dag toen de haven van IJmuiden in zicht kwam . De nonnen aan boord, die na vele jaren hun geboorteland terug zagen, hieven het Waar de blanke top der duinen aan; de andere bootgangers vielen in. De familie Meijer kwam door bemiddeling van de Dienst Maatschappelijke Zorg (DMZ) in een pension in Middelburg terecht. Maar hun besluit om in Den Haag te gaan wonen, stond van meet af aan vast. Die wens hadden ze al bij aankomst in IJmuiden te kennen gegeven. Daar werd hun echter verteld dat Den Haag een 'gesloten stad' was, waar je niet binnenkwam zonder economische binding. Dus ging Herman Meijer er op zoek naar werk. Als hij eenmaal een baan had, volgde de woonvergunning vanzelf. Hij had geluk. Het wervingskantoor voor ambtenaren in de Rijnstraat had net een vacature voor de geneeskundige dienst van het ministerie van Oorlog.
Bij Oorlog was ik eerst twee maanden op proef. Dan kon je er dus à la minute uitstappen, want ik wilde er niet blijven. Tijdens een wandeling kwam ik langs de centrale directie van de PTT in de Zeestraat. Ik ging naar binnen en zei: 'Ik ben op zoek naar een betrekking, mijn naam is Meijer.' 'Oh,' zeiden ze, 'er wordt op je gewacht, ga maar naar boven.' Later bleek het om een andere Meijer te gaan, maar ik kon toch direct aan de slag en ben er tot mijn pensioen blijven werken.
Na hun repatriëring woonden de families Meijer en Maidman een jaar in het pension van de familie Wollrabe aan de Frankenslag 402. V.l.n .r. Louis Maidman, )erry Meijer, Charlotte Maidman-Schulz met op
Door zijn baan bij de PTT kreeg hij de felbegeerde woonvergunning. Samen met Peggy's ouders huurden ze een etage in het particuliere pension van een Indische familie op de Frankenslag, hoek Willem de Zwijgerlaan. Alle kamers werden bewoond door Indische repatrianten. Na een jaar kregen ze het huis in de Parsifalstraat waar ze anno 1998 nog steeds wonen. Een kleine bestelbus was voldoende om de paar spullen die ze uit Indonesië hadden kunnen meenemen te verhuizen . Omdat de vader van Peggy ziekelijk was, schaften ze meteen een televisietoestel aan. Het contact met de 35 kinderen in de straat was binnen een mum van tijd gelegd. De aansluiting bij de ouders volgde vanzelf.
Haag in de Nieuwe Schoolstraat) uitkomst moesten bieden om nieuwkomers om en bij te scholen voor technische beroepen, zoals bankwerker en lasser. De aantrekkingskracht van de 'kampong van Nederland' - een omschrijving die regelmatig in de beleidsstukken wordt aantroffen - baarde de gemeente Den Haag niet alleen zorgen vanwege de situatie op de krimpende arbeidsmarkt. Er heerste ook grote woningnood en de angst leefde dat de vestiging van Indische repatrianten de kansen van woningzoekende Hagenaars die al jaren op een woning wachtten, deed afnemen. Het beleid van het ministerie van Binnenlandse Zaken was om repatrianten over heel Nederland te spreiden - in de noordelijke en oostelijke provincies was immers nog genoeg woonruimte. Alleen kon natuurlijk niemand garanderen dat zij daar ook bleven. Wat hadden Indische mensen te zoeken in Giethoorn of Warffum? Met zulke vragen worstelden de Haagse ambtenaren. Zij begrepen ook wel dat men in die afgelegen streken het contact met lotgenoten ontbeerde en mogelijk in een isolement terechtkwam. Vandaar ook dat velen probeerden om tot elke prijs naar het Westen te komen, in het bijzonder naar Den Haag. Hoe kon de overheid hun dat beletten?
haar arm Willem Tuyn, )oy Tuyn-Maidman , Peggy Meijer-Maidman en Herman Meijer. [Part.coll. H. Meijer]
Het vinden van werk in die dagen leverde voor Indische repatrianten weinig problemen op. Tot het overheidsapparaat als werkgeefster verzadigd raakte en Rijkswerkplaatsen (in Den
Zij nemen voorlopig hun intrek in een pension of trekken clandestien in een primitieve woongelegenheid. En dan begint de ellende: smeekbeden om een woning achtereenvolgens aan het Gemeentelijk Bureau voor Huisvesting, Burgemeester, Minister, Prins en Koningin. En men staat dan voor het alternatief: uitzetten op grond van artikel 23 der Woonruimtewet 1947, Stbl. H 291, of clandestiene bewoners doen voorgaan boven eigen burgers, die jaren hebben gewacht om een behoorlijk onderdak te krijgen. l s De zorg om de 'eigen' burgers mocht groot zijn, dat was de realiteitszin van de gemeenteambtenaren ook. Want welke regels de landelijke overheid ook bedacht, de stroom repatrianten naar Den Haag viel niet echt tegen te houden. De gemeente zag zich dus gedwongen naar bevind van zaken te handelen. Er viel een beroep
Veel Indische repatrianten kwamen in de jaren vijftig in nieuwbouwwijken terecht, zoals hier in de Coevordenstraat '7'
95
te doen op de Woonruimtewet (art. 23) om mensen zonder economische binding met de stad te verplichten hun woning te verlaten. Dat waren de regels, maar zoals zo vaak dwong de praktijk tot een andere aanpak. Mensen die op straat kwamen te staan, moesten immers ook weer elders worden ondergebracht. Repatrianten die vlak na de oorlog naar Den Haag en omliggende gemeenten waren gekomen , hadden in de loop der jaren hun bestemming wel ge vonden . Dat lag anders bij degenen die na de soevereiniteitsoverdracht eind 1949 kwamen . Toen kreeg de stad ook met veel grotere aantallen nieuwkomers te maken en in een relatief korte periode. In de eerste helft van 1950 ging hetom4 .000 personen, wat neerkwam op zo'n 167 gezinnen per maand. 19 Den Haag luidde de alarmklok en probeerde zoveel mogelijk vast te houden aan de voorwaarde van economische binding en inwoning bij kinderen of ouders. Tegelijkertijd moest de gemeente, ondanks de
honderden uitzettingsbevelen, erkennen dat zij in de realiteit van alle dag niemand werkelijk buiten de stad kon zetten. Als het een repatriant eenmaal was gelukt om in Den Haag woonruimte te betrekken, was de kans groot dat hij er ook mocht blijven. De hoop van de gemeente was gevestigd op de toestemming van de Rijksoverheid om extra contingenten woningen te bouwen en om een deel van de woningwetwoningen voor ambtenaren te bestemmen voor de huisvesting van repatrianten. De woningen mochten in principe bestemd zijn voor degenen die zich in opvangcentra bevonden, Den Haag gaf Binnenlandse Zaken in 1952 niettemin te kennen dat de 1. 084 Indische gezinnen die op dat moment onder onhoudbare omstandigheden in Den Haag woonden, voorrang hadden. 20 De maatregelen voor extra woningen vormden overigens slechts een druppel op de gloeiende plaat.
ln
n ::J"'"
re ::l
re CL
re
..., ~
::l CL
re
..., ln
De extra contingenten leverden in 1950, 1951 en 1954 in totaal niet meer dan 1.550 woningen op, de vijf procent woningwetwoningen slechts 373. De extra Rijkssteun voor Den Haag bedroeg dus in totaal 1.923 woningen; de gemeente moest zelf nog zorgen voor de huisvesting van 5.577 vaak inwonende gezinnen.2 ! De opgeleverde nieuwbouwwoningen lagen voor een belangrijk deel in Bouwlust en Morgenstond, waardoor nieuwe 'Indische buurten' ontstonden. 22 'Trekpleister Den Haag, afgesloten gebied', kopte Het Binnenhofin november 1957. 2 3 Juist in die tijd maakte het leeuwendeel van de achtergebleven Nederlanders in Indonesië, vanwege de anti-Nederlandse maatregelen van president Soekarno, zich op om te vertrekken . In vergelijking met de jaren ervoor kwam er in 1958 een record aantal repatrianten naar Den Haag, te weten 4145 personen 24 Niet alleen contractpensions, ook woonruimte bij particulieren moest uitkomst bieden om hen te huisvesten. Minister Klompé deed een oproep aan de Nederlandse bevolking om overtollige woonruimte ter beschikking te stellen of om te verhuizen van een grotere naar een kleinere woning. 25 Weinigen gaven gehoor aan haar noodkreet. Niet zo vreemd, vond raadslid N. Veldhoen (CHU), want de woningmarkt was in de voorafgaande jaren al behoorlijk afgegraasd. 26 Desondanks vond hij dat Den Haag, vanwege de aantrekkingskracht die de stad uitoefende op repatrianten, de verplichting had om alles wat in haar macht lag te gebruiken om hun onderdak te bieden.
Felle kleuren en een kralen ketting
96
Repatrianten die niet zelf woonruimte wisten te regelen, werden ondergebracht in een contractpension, in een van de nota's van de gemeente aangeduid als 'infiltratieoorden voor adspirant Hagenaars'. Want ja, het was een zo veelste mogelijkheid om de stad binnen te komen Y Een pension - of hotelhouder sloot een contract met het Rijk en verplichtte zich om de repatrianten onderdak, voeding en verzorging te geven. Daar stond een vaste vergoeding tegenover: f3,- per volwassene in 1950, tot
f5,50 in 1966 . Als bijdrage in de kosten van huisvesting en voeding moest een gerepa-
trieerd gezinshoofd 60 procent van zijn netto gezinsinkomen afdragen. In 1958 waren er 411 contractpensions in Nederland, met een totaal van 17.102 bewoners. Den Haag had er een jaar later 22; in 1963 was dit aantal teruggelopen tot 15 28 De meeste pensions bevonden zich in Scheveningen, zoals Crescendo aan het Seinpostduin, Quambi in de Gentsestraat en Rumah Bogor aan de Van Stolkweg. Zeker gedurende het winterseizoen was er voldoende capaciteit beschikbaar. 'Ze hadden de pest aan aardappelen, ' zegt de nu 87-jarige AJ de Rijk. 29 Als eigenaar van 16 contractpensions in Den Haag en Dordrecht wist hij als geen ander dat een schep rijst wonderen deed. Waren de richtlijnen van DMZ vijf maal aardappelen en twee maal rijst per week, dan draaide hij h et om. In Rotterdam, waar de rijst met wagonladingen tegelijk werd aangevoerd, ging hij de balen zelf afhalen , net zoals hij iedere ochtend om vijf uur naar de veiling reed om verse groenten te kopen. Bovendien zorgde hij altijd voor vazen met bloemen op tafel; die gewoonte had hij overgehouden aan zijn vorige bedrijf, een bloemenzaak in Vleuten. Vlak na de oorlog begon hij een pension in Scheveningen, waar 's zomers vakantiegangers verbleven en 's winters mensen die hun huis verbouwden . De zaken liepen echter niet zo goed om een jaarcontract met de overheid af te slaan. Drie gulden vijftig per persoon per dag, dat ontving hij voor het verschaffen van logies en maaltijden aan de repatrianten . Een aantal malen per week kwam een ambtenaar van het ministerie controleren of de Indische pensiongangers werkelijk kregen waar ze recht op hadden. De Rijk kon het hoofd b oven water houden , omdat hij eigenaar was van meerdere pensions. Voor andere pensionhouders was het volgens hem vaak een stuk moeilijker. Het viel vooral niet mee om de vrede te bewaren tussen zoveel mensen die gedwongen dicht op elkaar leefden. Gaby Coorenengel kwam in 1956 naar Nederland. Haar familie bracht eerst een paar maanden door in Limburg, in Cadier en Keer, waarna ze naar Scheveningen verhuisden. Ze kwamen terecht in een pension van De Rijk
bare woningen bleken volgens de officiële instanties steeds te klein voor zo'n groot gezin. Maar we mochten wel met z'n zevenen op één kamer WOnen!30 Grace Günther-Butters Ruben, die in 1954 met haar man en twee kinderen naar Nederland was gekomen, heeft het verblijf in een contractpension als minder zwaar ervaren. Het ge zin waar zij deel van uitmaakte, had weliswaar ook maar één kamer, maar zij zegt achteraf dat ze zich zeer bewust waren van de heersende woningnood in Nederland en van de omstandigheden waaronder andere mensen moesten leven. Bovendien waren ze blij Indonesië achter zich te hebben gelaten en vertrouwde iedereen erop dat het ooit allemaal beter zou worden. Hotel Kuyk in de Renbaanstraat was ruim een jaar haar tehuis. De familie Eylers zwaaide er de scepter; dat zij - net als de kokkin, mevrouw Portier - eveneens uit Indië kwamen, maakte veel goed.
• Wethouder Van den Oever vond het nodig Indische repatrianten kledingadviezen te geven.
aan de Gevers Deynootweg. Het dicht op elkaar wonen heeft haar familie aan den lijve ondervonden. Met z'n zevenen kregen ze één kamer toegewezen.
In Nederland moest men een degelijke regenjas hebben en het geld niet aan allerlei snuisterijen besteden (1958). [SFA] • In 1958 kwam in het Internationaal Jeugdhotel in de Leuvensestraat een groep Indische jongeren tussen de twee en drieën twintig jaar terecht. [SF A]
97
In Bandung woonden we in een groot huis, waar alle kinderen een eigen kamer hadden en een eigen baboe. We hadden het heel goed, maar konden niets meenemen. We dachten dat het hier luilekkerland was, maar dat viel tegen . We kwamen in mei en het was koud. In het contractpension kreeg m'n moeder een eigen pitje om zelf te koken, want het pension-eten was niets voor m'n ouders. Ook mochten we maar één keer per week douchen. Het heeft heel wat moeite gekost om uiteindelijk een huis te krijgen . De beschik-
Je had niets anders, je moest wel. Het eten werd op de kamer gebracht, Hollands eten, want ik denk dat Indisch eten te duur was. We kregen er bezoek van een dame die ons vertelde hoe we moesten wassen en aardappels schillen, maar dat deden we in Indië natuurlijk ook. Vier maanden later kreeg mijn man werk bij de Luchtmacht en toen ging zestig procent van zijn salaris naar DMZ. Na veertien maanden kregen we een huis in de Appelstraat; de bewoners emigreerden naar Australië. Je kreeg een meubelvoorschot van 1500 gulden en dat moest je terugbetalen tot de laatste cent. 31 De meubel- en kledingvoorschotten werden verstrekt door de Dienst voor Sociale Belangen in Den Haag. In de Haagse gemeenteraad ontspon zich begin jaren vijftig een discussie over de invloed die de dienst op de bestedingen mocht uitoefenen. Was het haar bijvoorbeeld toegestaan om de repatrianten op bepaalde winkels te wijzen? Was het geoorloofd om mensen te adviseren eerst eens bij de Gemeentelijke blindenwerkplaats te gaan kijken voor een goed, maar goedkoop bed. Of was dat te be-
tuttelend?32 De wethouder van Sociale Zaken, Van den Oever, brak een lans voor duidelijke adviezen. Want liet je de mensen zelf hun gang gaan, dan kwamen ze gegarandeerd in de problemen. Vandaar ook dat hij sterk hechtte aan goede voorlichting. Het is bedroevend als men de wijze ziet, waarop de mensen, die uit Indonesië teruggekeerd zijn, hun inkopen doen . Ik heb ervaring op dit gebied. Ontstellend is dikwijls de wijze waarop tallozen, die nooit in Nederland geweest zijn, - er zijn ook Indo's bij - het geld, dat hier uitgekeerd wordt, besteden. Men heeft geen idee van de prijzen en van de behoeften, die in Nederland gelden. Ik heb het meegemaakt dat de mensen wanneer zij de uitkering ontvingen, altijd er op gewezen werden, denk er om, men moet in Nederland een regenjas hebben. Zij peinsden er niet over. En als er onder vriendelijke druk een regenjas werd gekocht, bleek, dat daaronder een blouse met felle kleuren, een kralenketting en allerlei snuisterijen zaten, die men tegen veel te hoge prijzen had gekocht. Men kent de waarde van het geld niet, zodat voorlichting dringend noodzakelijk is. 33 Tot slot was er in 1958 nog de groep jeugdige gerepatrieerden die onderdak vond in het Internationaal Jeugdhotel aan de Leuvensestraat 85 in Scheveningen. Het ging om jongeren tussen de twee en drieëntwintig jaar, die de reis naar Nederland zonder hun ouders hadden gemaakt. Sommigen hadden hun ouders in de oorlog verloren, anderen waren vooruit gestuurd, omdat ze in Indonesië geen opleiding meer konden volgen. Een ander centrum voor de opvang van alleenreizende jongeren uit Indonesië bevond zich aan de Nieuwe Parklaan. 34 Het was de bedoeling om hen na een kort verblijf in het jeugdhotel in een pleeggezin op te nemen . In een reportage in de LibelIe werden potentiële pleegouders opgeroepen zich te melden bij J. Koenekoop aan de Juliana van Stolberglaan 416 .35 Directeur W. Ruys van het jeugdhotel zag dat vooral de ouderen zich zorgen maakten over hun toekomst, terwijl de jongeren een zorgeloze indruk wekten. Libelle-journaliste
Scheherazade trok daaruit de conclusie dat de jongeren zich gemakkelijker aanpasten aan de Nederlandse samenleving dan volwassenen . Dat proces verliep echter niet helemaal zonder kleerscheuren.
West Side Story in Den Haag Toen ze pas op school kwamen, moesten ze in een lagere klasse met veel jonger meisjes, in wier blonde, bleke hoofdjes reeds meer schoolwijsheid stak dan in haar arme bruine kopjes, en die met een zeker air naar de ont-
wikkelde bustes keken van de 'Oosterse nieuwelingen' alsof er persoonlijke schande stak in zulk een vroegtijdige fysieke ontwikkeling, en diezelfde Haagse meisjes vonden onder elkaar, dat Corrie en Nelly er met haar brede neuzen en krachtig gebouwde figuren net uitzagen als bruin gebraden, aangeklede dienstmeisjes; maar het mannelijk deel der schooljeugd dacht daar heel anders over en ontwikkelde een profu sie van kalverliefde, erg hinderlijk voor de donkere zusjes, en alleen gecompenseerd door een regen van geschenken aan potloden, papeteries, ulevellen en chocolaadjes. 36 Zeventig jaar nadat de journalist-romancier P.A. Daum dit schreef, draaide het nog steeds om meisjes, alleen waren het nu de Haagse meisjes die zich in de belangstelling van Indische jongens mochten verheugen. Bovendien was de tijd voorbij dat je meisjes kon veroveren met ulevellen of chocolaatjes; aan de vooravond van de West Side Story (1961) was een andere benadering nodig. Het begon allemaal in de dagen na Koninginnedag 1958. Het was erg onrustig in de stad en de politie sloeg de relletjes tussen Indische en Haagse jongeren nauwlettend gade.37 Later dat jaar zou minister Klompé aan de Daily Telegraph uitleggen dat het allemaal om de gunst van de meisjes draaide en dat de Haagse jongens jaloers waren dat de meisjes als een blok voor de Indische jongens vielen. Volgens de minister was dat een heel natuurlijke zaak en niet iets om je echt druk over te maken. Maar dat deed de Haagse politie wel en in een rapport aan burgemeester Kolfschoten schreef de hoofdcommissaris dat de gerepatrieerden de Haagse jongeren volledig waren gaan domineren. Het ging niet alleen om de omgang met Nederlandse meisjes, hoewel de gerepatrieerden volgens hem een niet te onderschatten fysieke aantrekkingskracht op hen uitoefenden, maar ook om hun bezoek aan dancings of het bezit van bromfietsen. En het begon de Haagse jongeren te irriteren steeds weer het onderspit te moeten delven. 38 De eerste ongeregeldheden deden zich voor op woensdag 7 mei 1958. Op de kermis op het marktterrein aan de Herman Costerstraat maak-
• De Indi sche jongeren showden hun talenten niet alleen in de Scheveningse dancings, maar ook daarbuiten. De foto Rock 'n Roll
op de boulevard maakte Nico Naeff op 30 september19s6. [NFAJ • Het merendeel van de jeugdbende de Plu bestond uit Indo's, die gekleed gingen in pilotenjack, spijkerbroek en enkellaarsjes (kermis 1961). Eerste rij: Roy Coert, Max Meiers en Loet Muis. Daarboven v.l.n.r. Ruud Simons, Harry Doeve, Wout Tjade, Jelle, Anneke Stil en Ron Mui s. [Part.coll.).van PrehnJ
101
ten groepen Haagse jongens de gerepatrieerden uit voor ' blauwe apen' en 'blauwe trekhonden', wat tot een fikse vechtpartij leidde. Ook in de dagen daarna bleef het onrustig rondom het kermisterrein . Bij een aantal vechtpartijen kwam de Haagse groep meer gehavend uit de strijd dan haar tegenstanders , maar van ernstig letsel was geen sprake. Vanaf I1 mei verplaatste het strijdtoneel zich naar de Laan van Meerdervoort, hoek Goudenregenstraat, bij café De Gouden Paraplu, en kwamen er ook messen , ijzeren staven en fietskettingen te voorschijn. De politie greep steeds met harde hand in en hield voldoende agenten in reserve om de gewelddadige incidenten - die zich ook elders in de stad voordeden - te kunnen beperken. Aan het eind van de week namen de ongeregeldhe-
den af en op zondag 18 mei zou er een verzoening tussen de tegenover elkaar staande groepen plaatsvinden. Verzoening was ook precies de gedachte waarmee een leraar van de Handelsdagschool aan de Waldeck Pyrmontkade rondliep. Het was twee dagen later en het liep tegen vieren toen een politiejeep op de brug van de Zuiderparklaan, ter hoogte van de Soestdijksekade, reed. 39 De surveillerende agenten zagen een tiental jongens staan, die op de kademuur het opschrift Welkom gerepatrieerden kalkten. Een iets oudere man, die later de leraar van de jongens bleek te zijn, nam direct de verantwoordelijkheid op zich . Hij woonde op de Meppelweg en fietste een paar keer per dag langs de muur. Hij ergerde zich al een aantal dagen aan het op-
:J 0....
:J ([)
0.... ([)
..., llJ
:J 0.... ([)
..., V'I
102
schrift Ga weg Indo's en had in zijn klas met de leerlingen gesproken over de vechtpartijen van de afgelopen weken. Hij had zijn leerlingen ervan kunnen doordringen dat het tij d werd voor een meer positieve instelling. Hij besloot het opschrift te vervangen door een welkomstleus. De agenten legden hem uit dat ook deze actie weer een reactie zou uitlokken en dat hij hier dus niets mee bereikte. Zij konden de leraar van hun standpunt overtuigen en met zijn leerlingen maakte hij de muur tenslotte schoon. 40 In de maanden daarna keerde de rust terug in Den Haag, maar twee jaar later kwamen de Indische en Haagse jongeren opnieuw tegenover elkaar te staan, nu als twee jeugdbendes: de Plu en de Kikkers. Hetwas wederom de Goudenregenstraat waar in september 1960 een groepje jongeren elkaar trof in het huis van de Indische familie Coert. 41 Het café De Gouden Paraplu was inmiddels gesloten en vervangen door een cafetaria, annex automatiek, en toen huize Coert te klein werd, werd die plek het nieuwe verzamelpunt, soms afgewisseld met cafetaria Hablé in de Fahrenheitstraat. Later troffen de jongeren elkaar vooral in de bosjes Van Poot, bij de brandweerkazerne. Hun domein besloeg het gebied tussen de Laan van MeerdervoortGoudenregenstraa t -Sportlaan -Fahrenheitstraa t. Het merendeel van de Plu bestond uit Indo 's en zij konden rekenen op de steun van andere Indische bendes, zoals Insulinde en de Kuntjies (uit Leiden). Gekleed in pilotenjack, spijkerbroek, enkellaarsjes en natuurlijk met het haar in een vetkuif, traden zij hun rivalen tegemoet. Er is wel eens gezegd dat de gevechten met hun tegenstanders de Kikkers, de 'artistiekelingen' uit de Vogelwijk, de eerste Haagse rassenrellen waren. Die interpretatie is met evenveel stelligheid bestreden, want ook bij de Kikkers zaten Indische jongens en het kwam ook voor dat een Kikker-meisje haar groep verliet, omdat ze was gevallen voor een Indo van de Plu. Naast het knokken, de brommers en de meisjes, nam het uitgaan een belangrijke plaats in het leven van de bendeleden in. Den Haag was in die dagen het Mekka van de Indorock, hoewel uit hun eigen gelederen alleen het gelegenheidsbandje The Wings voortkwam. Vaste stek van de Plu was begin jaren zestig de rolschaats-
baan in het Zuiderpark, later de Marathon en De Doelen. Langzamerhand kwamen ook de Scheveningse uitgaansgelegenheden in de belangstelling, zoals Pam Pam, Les Galeries , en Sheherazade. En als de Tielmanbrothers in Palais de Danse optraden ofThe Hot Jumpers op de Pasar Malam, waren ze ook daar te vinden. Net als die enkele keer dat The Crazy Rockers het Duitse podium verruilden voor een Haagse dancing.42
Een Indisch visitekaartje
Op de frontpagina van het Indische blad Tong Tong van 15 juni 1958 zien we de twee djago 's (vechtersbazen) van de Haagse jeugdrelletjes elkaar de hand reiken bij een door de politie georganiseerde verzoening. In een relativerend commentaar wees hoofdredacteur Tjalie Robinson erop dat zulke geschiedenissen wel vaker zullen voorkomen. Wel voorzag hij dat opgeblazen voorvallen als deze de Indische groep in haar geheel zouden blameren, omdat het ontbrak aan acties die haar een goede reputatie bezorgden. Met zijn blad hoopte hij een tegenwicht te bieden. 43 Als er iemand in aanmerking komt voor het predikaat pionier, is het wel Tjalie Robinson: Indisch schrijver, journalist en activist van de belangen van de Indische gemeenschap in Nederland. 44 Hij werd in 1911 geboren als Jan Boon, zoon van de Hollandse KNIL-militair Cornelis Boon en Fela Robinson, de Indische moeder die hij in zijn schrijversnaam liet voortleven. In 1954 kwam hij met zijn gezin naar Nederland ,4s waar hij vier jaar later het Spraakmakende tijdschrift Tong Tong oprichtte, dat na zijn dood in 1974 als Moesson werd voortgezet door zijn weduwe Lilian Ducelle. Hij nam , met anderen, het initiatief tot de Indische Kunst Kring Tong Tong (IKK) en de Pasar Malam Besar, 'de grootste Indische jaarmarkt ter wereld' . Als erflater van de Indische cultuur zal hij ongetwijfeld vooral voortleven door zijn literaire en journalistieke oeuvre. Het leeuwendeel van deze activiteiten verrichtte hij vanuit het huis Prins Mauritslaan 36 in het Statenkwartier, een omgeving waar zijn ogen min-
Tjalie Robinson in '959
Dáárom ook heeft Tong Tong zijn grotere waarde: het is ons
in zijn kantoor aan de Prins Mauritslaan 36.
Indisch 'visitekaartje' voor latere generaties. En het is waar wat
[Part.co ll. L. Ducelle]
lezer Jan BalI eens zei: 'Het gaat er niet om hoe belangrijk de dingen zijn die we neerschrijven, maar dát we anyway getuigen.' Omdat we daarmee immers GETUIGEN! En door zo'n getuigenis alleen al voort blijven bestaan, en sfeer scheppen en eventueel zelfs aansporen tot nieuwe en grotere daden. 46 103
stens honderd jaar Indisch-Haags verleden proefden. Niet alleen de Indische en Chinese eethuisjes, ook het profiel van de stad sprak een hem vertrouwde taal: 'Er is geen enkele andere stad, die zoveel variatie heeft in geveltjes , torenspitsjes, koepeltjes, minaret jes - je zou zweren datje in een oosterse stad was.'47 Tjalie, zoals hij in Indische kringen nog altijd wordt genoemd, ontpopte zich na aankomst in Nederland als een vurig pleitbezorger van de Indische cultuur, geschiedenis en identiteit. Hij verzette zich in woord en daad tegen de onverschilligheid die hij om zich heen ontwaarde voor de erfenissen die zijn groepsgenoten volgens hem te gemakkelijk verkwanselden in hun ijver Nederlandser dan de Nederlanders te zijn . Het Indische cultuurpatroon, een samengaan van westerse en oosterse invloeden, achtte hij eigen genoeg om te worden voortgezet. Het verzamelen van Indische objecten, verhalen, herinneringen, het activeren van het besef in een traditie te staan, daar was het hem om te doen met zijn blad en al zijn andere activiteiten. Juist de eerste generatie Indische Nederlanders bestond uit de fakkeldragers van een specifieke Europees-Aziatische mengcultuur, waarvoor hun kinderen geen enkele interesse dreigden te tonen in het Hollandse klimaat van aanpassing en overleving. Hij vreesde dat Indische mensen binnen twintig jaar 'zalig weg-
geassimileerd en uitgewist' en spoorloos verdwenen zouden zijn .48 Assimileren, geliefden, is niet meesjouwen en mee-eten, maar meedoen, presteren, creëren. Dus niet alleen handje ophouden voor rehabilitatie en rappèl. Wie alles vergeten wil van toen, die moet ook vrijwillig afstand durven doen van claim van toen. [En waar blijven de totoks uit Indië, willen jullie T.T. soms een Indo-blad laten worden?] Als we alleen maar naäpen en niets origineels voortbrengen, staan we er bij de thuis-Nederlander net zo op als de apen van Artis voor het kwartjespubliek: 'Ut benne nèt mense!'49 Als een der weinigen zag hij in dat de geschiedenis van Nederlands-Indië onlosmakelijk is verbonden met de vaderlandse historie van Nederland en het daarom waard was vastgelegd te worden door de mensen die er deel van hadden uitgemaakt. Daartoe riep hij dan ook op met zijn blad Tong Tong (later Moesson), waarvan de veertig jaargangen een schatkamer aan informatie over alle mogelijke terreinen van het Indische leven beva tten. Ook Tjalie's andere initiatieven vormden een inspirerende combinatie van sociaal bewustzijn, het steunen van groepsleden, en cultureel besef. Zo organiseerde hij in 1958 een reeks cabaretavonden in de Dierentuin in Den Haag, om het publiek in aanraking te brengen met Indische musici, voordrachtskunstenaars en cabaretiers.so De opbrengsten waren bestemd voor de duizenden Nederlanders, in het bijzonder de zogenaamde spijtoptanten, die zich in die jaren gedwongen zagen Indonesië alsnog te verlaten. Op het programma stonden krontjong- en calypso-orkesten - ' kunst met een typisch Mestiezenkarakter' -, Indische liedjes door Ben Snijders, kamermuziek van Fred Belloni, een door Vera Tenred gecomponeerd ballet, een eenacter met Johan Fabricius, Rob Nieuwenhuys, Mary Brückel-Beiten en Tj alie zelf, een Indische klucht in de bangsawan-traditie, en een modeshow. Verscheidene ministers waren bij de première aanwezig, 'omdat de gerepatrieerden hier een wezenlijke bijdrage leverden tot hun integratie in de Nederlandse
• Op 28 februari werd in aanwezigheid van minister Klompé de eerste cabaretavond in de Haagse Dierentuin gehouden. Mark (links) en Rogier Boon, de zonen van Tjalie Robinson, openden de avond door verkleed als repatrianten op de Tong Tong te slaan (1958).
[Part. col I.
L. Ducelle]
• In februari/maart 1958 organiseerde Tjalie Robinson een aantal Indi sche cabaretavonden in de Dierentuin om geld in te zamelen voor hulp aa n repatrianten. Samen met Johan Fabricius, Rob Nieuwenhuys en Mary Brückel-Beiten voerde hij de toneel schets Het Oordeel op. [Part. coll. L. Ducelle]
105
De eerste Pasar Malam werd in 1958 in de Haagse Dierentuin gehouden. Het idee kwam van Tjalie Robinson en Mary Brückel-Beiten, die met de winst een fonds wilden oprichten voor de Indische Kunst Kring. [HC)
106
samenleving', en hetzelfde programma werd in het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam bijgewoond door H.M. de Koningin . Later volgden opvoeringen in Maastricht en Zeist. De Indische cabaretavonden mochten een doorslaand succes zijn, het is niettemin bij een 'eenmalig' initiatief gebleven. Alleen de Kunstkring in Den Haag zou een Indisch programma blijven aanbieden, maar dan in eigen kring en niet langer met het doel een breed Hollands publiek te trekken. Dat lag anders met de Pasar Malam Besar, die in 1998 zijn veertigjarig jubileum vierde. sl Het idee voor een Indische jaarmarkt kwam van Tjalie en Mary Brückel-Beiten, de eerste voorzitster van de rKK. Zij wilden met de winst een fonds oprichten voor de Kunstkring. Het initiatief sloeg echter zozeer aan, dat een herhaling niet kon uitblijven. Een succesformule was geboren. Tjalie's zoon Rogier Boon kwam net
van de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam (de latere Rietveldacademie) en ontwierp het geheel, zoals hij ook het gezicht van het tijdschrift Tong Tong van meet af aan bepaalde. Over de beginjaren van de Pasar herinnert Lilian Ducelle zich: De eerste pasars waren heel eenvoudig. Allemaal stands met Indische mensen, er was toen immers nog geen contact met Indonesië. Dat kwam pas na de dood van Soekarno langzaam op gang. Ik had destijds goede contacten met een vriendin in Singapore en met het materiaal dat zij aanleverde, maakte ik de prachtigste modeshows, met kleding van India tot Timor. We trokken al snel zo'n 15 tot 20.000 bezoekers. Vooral de jaren in de Houtrusthallen hadden allure. Allemaal echt Indische stands. Superb eten ook. IJs-Shanghai voor een gulden. Heerlijke tijden. s2
Ellen Derksen begon in 1958 als vrijwilligster bij de Stichting Tong Tong. Zij was in 1936 in Den Haag geboren tijdens het verlof van haar ouders en in 1951 repatrieerde zij van Indonesië naar N ederland. 53 Vanaf de tweede Pasar Malam Tong Tong regelde Ellen de standverhuur en sinds 1971 is zij zakelijk leidster. De eerste Pasars werden gehouden in de Dierentuin, maar binnen een aantal jaren bleek het gebouw te klein voor de stromen bezoekers. Houtrust vormde vanaf 1963 het nieuwe decor voor de tropische jaarmarkt en 25 jaar later werd de overstap gemaakt naar tenten op het Malieveld. Voor Indisch Nederland is de Haagse Pasar Malam Besar het belangrijkste jaarlijkse trefpu nt. In de ach tergrond van de inmiddels meer dan honderdduizend bezoekers zien we ook steeds meer de gevarieerde samenstelling van de Haagse samenleving terug. Naast Indische Nederlanders, Molukkers, Indonesiërs en Hollanders komen er ook steeds meer Surinamers op af.
Een geestelijk leidsman
107
In de jaren vijftig arbeidde in Den Haag ook een dominee die zich opmerkelijk verdienstelijk maakte voor de Indische gemeenschap. Aanvankelijk preekte hij buiten de officiële kerkelijke orde om op zondag in een bioscoop voor zijn repatriërende landgenoten . Kamerlid Van de Wetering vond in 1954 dat de overheid niet alleen platonisch haar instemming met zijn activiteiten moest betuigen, maar ook financiële steun diende te verlenen . Het sympathieke voorstel werd evenwel niet gehonoreerd.54 Maar ook zonder een politieke handreiking wisten ds . G. van Haasen en zijn Indische Gideonsbende de geest levend te houden .55 Al op 7 maart 1952 had hij de stichting Protestants Indisch Geestelijk Leven (PIGL) opgericht, die 45 jaar na dato nog altijd bestaat en in huize Modjo wekelijks op dinsdag bijeenkomt. De man die meende dat de Indische gemeenschap een spiritueel leidsman uit eigen kring ontbeerde, had een lange weg afgelegd alvorens de Heer naar behoren te kunnen dienen. 56 Van Haasen werd in 1904 geboren in Singosari, een
plaatsje in het binnenland van Java. Na zijn middelbare schoolopleiding wilde hij naar de Koninklijke Militaire Academie in Breda om officier in het KNIL te worden. Zijn zwakke gezondheid deed hem echter in het ziekenhuis in Haarlem belanden, waar hij op 18-jarige leeftijd zijn roeping vond. In Blitar maakte hij zich vervolgens langs autodidactische weg de grondslagen van de theologie eigen, waarna hij zich aansloot bij de Gereformeerde Kerk. Ook kwam hij bij de Salatiga-zending op Midden-Java te werken, waar hij zowel in het Javaans als in het Maleis preekte. Pas jaren later, na het examen voor godsdienstleraar te hebben afgelegd, trad hij toe tot de Protestantse Kerk in Nederlands-Indië. Een studie aan de Hogere Theologische School in Batavia ten slotte stelde hem in staat te worden bevestigd als Indisch predikant. Het was inmiddels 1943 en kort daarop wachtten hem enige jaren in de Japanse kampen. Na de capitulatie en een interneringsperiode tijdens de bersiap door de In donesische nationalisten kreeg Van Haasen toestemming om met zijn gezin naar Nederland te repatriëren. In november 1946 kreeg hij, nauwelijks gearriveerd in Den Haag, het aanbod om in dienst van het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen de geestelijke verzorging van gerepatrieerden op zich te nemen . Toen dit nieuw gevormde instituut na twee jaar werd opgeheven, nam hij het initiatief om zijn eigen huis voor diensten open te stellen. Op Goede Vrijdag 1948 had de eerste godsdienstoefening van zijn Indische gemeente plaats in de Van Beuningenstraat 50. Later huurde hij een ruimte in het gebouw van het Indo Europees Verbond op het Thomsonplein 16, vervolgens in het gebouw Excelsior in de Zeestraat 57, vandaar naar het West- End-theater in de Fahrenheitstraat (voor de zondagsdiensten) en gebouw Eltheto (voor samenkomsten door de week) . In die tijd trad Van Haasen ook op als hulpprediker van de Haagse Hervormde Gemeente en richtte hij PIGL op. In 1954 werd hij officieel aangesteld als predikant, met als opdracht het werk onder Indische Nederlanders te verzorgen .57 Het jaar daarop hield hij voor het eerst een samenkomst in het Werkcentrum Modjo , Stad-
Vl ()
=r
ro ::J
ro 0...
ro
.., ~
::J
0...
..,ro Vl
Dominee G. van Haasen nam vanaf 1946 de geestel ij ke verzorgi ng van repatrianten op zich. Daarvoor huurde hij onder meer een ruimte in het gebouw van het Indo Europees Verbond op het Thomsonplein 16. [Part. coll. P.P. van Haasen]
VI
n ::r
ro :::J
ro
houderslaan 94, en kreeg hij de gelegenheid zijn stem te laten horen in de 's-Gravenhaagse Kerkbode, waar hij in het juni -nummer schreef: 'Dit is een nieuwe rubriek van de Indische dominee, niet van de Indonesische.' Blijkbaar waren er vrij wat Nederlanders die van de specifiek Indische achtergrond weinig begrepen en dachten dat hun landgenoten Indonesiërs waren. Van Haasen legde uit dat zij juist door hun verknochtheid aan Nederland en Oranje in grote moeilijkheden waren gekomen, en door de Indonesische revolutie gedwongen werden hun geboorteland te verlaten. Vandaar dat zij zo geraakt werden als men hen voor Indonesiërs aanzag. Een klacht die nog altijd wordt geuit in Indische kringen. Van een dergelijke uitgesproken betrokkenheid bij de problemen van Indische nieuwkomers is in de jaren daarna weinig terug te vinden in de rubriek van dominee van Haasen. Zijn houding kenmerkte zich veeleer door grote godsvrucht en maatschappelijke afzijdigheid.
CL
ro ~
:::J
CL
.,ro VI
110
Hij was een lange, slanke, Indische man, een beetje profetisch. In zijn gebaren kon je bijna een Javaanse danser terugzien . En een enorme flux de bouche. Hij kon heel dromerig en beschouwend praten. Hij gebruikte veel vergelijkingen, erg oosters. Hij kwam vaak terug op zijn Indische ervaringen, in zijn jeugd of als volwassene. Dat hadden de mensen in die tijd waarschijnlijk ook hard nodig. Er zijn weliswaar meerdere Indische predikanten geweest, maar die sloegen nooit zo aan. Die waren meer Hollands gestempeld, als ik het zo mag zeggen. Hij had het overigens niet over actuele thema's. Niet zo maatschappelijk betrokken, meer een voorganger. Een dienaar van het Woord. Geen pastor die veel bij mensen op bezoek ging. De mensen kwamen naar zijn kerk, een echte prediker. Een bindende man in de Indische gemeenschap. De mensen hadden veel aan hem, omdat ze in die tijd geen aansluiting hadden in de lokale kerken. In de geloofsgemeenschap waarbij ze eigenlijk wilden horen, daar voelden ze zich niet prettig. En toen hij daar begon, startte de grote run van de Indische groep. ss
Slechts een enkele maal heeft Van Haasen zich wel openlijk uitgesproken, zoals in juli 1956 toen hij de Generale Synode van de Nederlands Hervormde Kerk kapittelde over de wijze waarop zij zich had uitgelaten over de ophanden zijnde afscheiding van Nieuw-Guinea. Hij wist dat de spanning in dat gebiedsdeel hoog was opgelopen en dat de Nederlanders die er leefden beducht waren voor discriminatie door het nieuwe bewind. Dat gold zijns inziens ook voor de situatie op de andere eilanden van de Archipel, waar represaillemaatregelen vielen te verwachten zodra de conflicten tussen Indonesië en Nederland uit de hand zouden lopen (hetgeen in 1957 ook daadwerkelijk gebeurde). Van Haasen had tien jaar daarvóór aan den lijve ervaren tot welke uitwassen die tweespalt kon leiden. Met oud-testamentische retorica ging hij in de Kerkbode tekeer. In welk een vreselijke tijden leven wij toch. Door deze nood leren de Indische Nederlanders een beetje begrijpen wat Israël geleden moet hebben de eeuwen door, van eigen huis en haard verjaagd en zwervend door de wereld. Is hier iets uit te leren? Ja, velen roep ik toe: 'Zoekt het niet alleen horizontaal, richt uw ogen ten hemel, vanwaar uw verlossing alleen maar kan komen. Hier beneden is het niet. De wereld heeft niets anders gedaan dan vruchteloos en hopeloos vechten in bloed en tranen, in een zee van ellende, om het ideale koninkrijk tot stand te brengen, maar zolang de volkeren Gods banden van tucht, zijn gouden teugels verwerpen, is de wereld een chaos, een duister labyrint, waaruit niemand ontkomt.' Emigreren is goed, maar emigreer in de juiste richting. In Joh. 14 is de WaarachtigBetrouwbare Emigrant aan het woord, die ons voorgegaan is en plaats heeft bereid.S9 In 1957 speelde zijn zwakke gezondheid , nog verder ondermijnd door kampervaringen tijdens de Japanse bezetting, de dominee opnieuw parten. Er werd een longziekte geconstateerd en Van Haasen moest een jaar in het Zwitserse Davos doorbrengen alvorens hij terug kon keren naar Den Haag, waar hij het spreekgestoel-
-
---
-----
- - - - - -- - -
in '954 werd dominee G. van Haasen officieel aangesteld als predikant bij de Haagse Hervormde Gemeente met als opdracht het werk onder indische Nederlanders te verzorgen. Hier de inzegening van een huwelijk begin jaren vijftig. [Part. coil. P.P. van Haasen)
111
te weliswaar opnieuw heeft betreden, maar niet voor lang. Zijn fysieke conditie stond hem dat niet toe en in 1969 kwam hij te overlijden. Wel had hij toen de basis gelegd, niet alleen voor de pastorale belangen van protestantse Indische repatrianten, maar ook voor talloze sociaal-diaconale activiteiten, waaronder bazars, bijbellezing, kook- en handwerkcursussen, koor en technische cursussen voor de jeugd. Dat alles naast de gewone kerkelijke diensten met Indische hapjes toe, zoals nasirames, gado-gado en Indische gebakjes en koekjes. Een traditie die in de decennia na zijn dood zou worden voortgezet, zij het dat de gemiddelde leeftijd van de PIGL-ers zich heden ten dage nauwelijks meer leent voor activiteiten waarin ook de Indische jeugd zich kan herkennen. Peggy en Herman Meijer behoren nog steeds tot de vaste kern van het langzaam slinkende gezelschap.
De formule is: één ernstige dag, één vrolijke dag. Eens in de maand komt er een predikant die de bijbel uitlegt. Veel van de PIGL-tjes wonen namelijk in bejaardenhuizen en zijn niet meer in staat om zondags naar de kerk te gaan vanwege het vervoer. Naar PIGL worden ze gebracht door gepensioneerde vrienden. De vrolijke ochtend gaat over de PIGL-tjes die om de wereld reizen. Maar soms ben ik moe hoor van altijd maar die sawahs en klapperbomen. Dan zeg ik: volgende keer krijgen jullie iets over Wales of Schotland te horen. Ik pas het wel aan, want ze houden nogal van 'magie'. Dan vertel ik iets over de legendes, bijvoorbeeld over Tristan en Isolde. Dat vinden ze zo mooi. Het moet een beetje geheimzinnig zijn. 6o