Veranderende grenzen: nationalisme in Europa in de twintigste eeuw
Leereenheid 2
Veranderende grenzen: nationalisme in Europa in de twintigste eeuw A. Bosch Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Het nationalisme als historisch en actueel probleem Noten Bijlage: Aanvullende bibliografie
1
Veranderende grenzen
De desintegratie van het Sovjet-imperium, het einde van een periode van langdurige `koude oorlog' tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie en hun bondgenoten, steeds verdergaande vormen van supranationale samenwerking en een oplevend nationalisme behoorden in de jaren negentig van de twintigste eeuw tot de belangrijkste ingrediënten van de internationale politiek. Tot dan toe bijna onmogelijk geachte ontwikkelingen, zoals het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en het ogenschijnlijke ideologische failliet van het marxismeleninisme, maakten zonder omhaal een eind aan historisch gegroeide `zekerheden'. Daarvoor in de plaats kwamen uitbarstingen van etnisch geweld in de voormalige Sovjet-Unie en Midden- en Oost-Europa, een opleving van het debat over de nationale identiteit in een aantal West-Europese landen, de toetreding van een aantal (nieuwe) Oost-Europese staten tot de Europese Unie en de in elk geval schijnbare triomf van de liberaal-kapitalistische ideologie. Kortom: politieke instabiliteit, ideologische superioriteit en een hernieuwde zoektocht naar evenwicht in een snel veranderende wereld. Dit beeld leek bevestigd te worden door het verlangen van de Amerikaanse president George Bush senior naar hernieuwde internationale politieke stabiliteit. Een behoefte die hij aan de vooravond van de Golfoorlog in september 1990 vertaalde in een oproep aan de internationale gemeenschap een nieuwe wereldorde te creëren. Hiermee trad Bush in het voetspoor van een tweetal van zijn illustere voorgangers, Woodrow Wilson en Franklin D. Roosevelt, die eerder in deze eeuw, na afloop van respectievelijk de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, nauw betrokken waren bij de totstandkoming van een nieuwe wereldorde. In deze achtereenvolgende Amerikaanse bemoeienissen met de internationale politieke verhoudingen is een aantal overeenkomsten te signaleren. In de eerste plaats is er in alle gevallen sprake van een min of meer krachtige reactie op ontwrichtende, desintegrerende krachten die met name in Europa tot grote spanningen en verwoestende oorlogen aanleiding gaven. Een tweede overeenkomst vinden we in de vorm en inhoud van deze reacties. Zeker in twee van de drie gevallen namen zij de gedaante aan van concrete voorstellen, vastgelegd in vredesverdragen en andersoortige internationale afspraken, waarin aanvankelijk het principe van zelfbeschikking, soevereiniteit en later dat van internationale samenwerking domineerde, steeds gekoppeld aan liberaal-democratische idealen. Ook de voorstellen van George Bush baseren zich op deze principes en idealen, al is er ook een nieuw element, het waarborgen van de mensenrechten.1 Een laatste overeenkomst die we hier noemen is een causale relatie tussen het nationalisme, oorlogen en de pogingen tot vorming van nieuwe wereldorde(n). Alhoewel het historisch gesproken op zijn minst discutabel zou zijn het nationalisme exclusief verantwoordelijk te stellen voor het uitbreken van de oorlogen in deze eeuw, kan evenmin een zekere oorzakelijke relatie in dezen worden ontkend. Een van de drijfveren achter de Amerikaanse bemoeienis met Europa was gelegen in de problemen die het agressieve nationalisme van een aantal staten veroorzaakte en de angst voor toekomstige moeilijkheden en spanningen op vele gebieden indien dit niet beteugeld kon worden. Het slagen van de bolsjewistische revolutie in oktober 1917 en de vrees voor verspreiding van het communisme in Europa (en later in andere werelddelen) voegden hier een extra dimensie hieraan toe en zouden in belangrijke mate de Amerikaanse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw bepalen. De resultaten van de Vrede van Versailles na 1919 en de internationale politieke arrangementen na afloop van de Tweede Wereldoorlog zijn daar mede de vruchten van. 2
Veranderende grenzen: nationalisme in Europa in de twintigste eeuw
Het nationalisme, waarvan de culturele en politieke wortels onder meer te vinden zijn in het gedachtegoed van respectievelijk de Duitse en Franse filosoof Herder en Rousseau (hierover uitvoerig leereenheid 3), heeft in de afgelopen twee eeuwen en tot op heden een vooraanstaande rol gespeeld in de geschiedenis van Europa en zich vanuit dit werelddeel mondiaal verspreid. In de negentiende eeuw werd, zoals in leereenheid 1 is uiteengezet, het nationalisme in toenemende mate een politieke kracht van betekenis. Hierboven is al gewezen op constructieve vormen van nationalisme die de interne samenhang van de oudere natiestaten als Frankrijk en Engeland versterkten en tevens als staatsvormende kracht aan de wieg stond van de Italiaanse (1870) en Duitse (1871) eenwording.
De destructieve kanten van het nationalisme kwamen aan de oppervlakte in OostenrijkHongarije, het Ottomaanse Rijk en het Russische tsarenrijk. Deze grote, multinationale staten herbergden tal van etnische minderheden, die op hun beurt vaak eigen natie-staten nastreefden. Uit dit streven ontstonden tal van confrontaties met het centrale gezag in de desbetreffende staten, die veelal het karakter van een permanente en gewelddadige strijd aannamen. Dit destructieve nationalisme veroorzaakte uiteindelijk in de jaren 1917-1919 het uiteenvallen van de Ottomaanse en Habsburgse (Oostenrijk-Hongaarse) imperia en kortwiekte ook het Russische rijk. Als gevolg hiervan ontstonden op de Balkan en in Midden-Europa nieuwe staten als Hongarije, Joegoslavië en Tsjechoslowakije. In Noord-Europa slaagden de Letten, Esten en Litouwers erin zich van Rusland los te maken. 3
Veranderende grenzen
Het ontstaan van deze nieuwe natie-staten kan niet los worden gezien van de Vrede van Versailles, feitelijk een samenstelsel van verdragen dat in de periode 1918-1923 tot stand kwam en waarin onder meer het hete hangijzer van de schuldvraag en de herstelbetalingen werden geregeld. Een van de hoofdrolspelers in deze onderhandelingen was de al genoemde Amerikaanse president Woodrow Wilson, die een veertien punten tellend plan als blauwdruk voor een nieuwe wereldorde presenteerde. Waar het territoriale kwesties betrof, zag Wilson in een aantal gevallen de oplossing hiervoor in het honereren van de claims op zelfbeschikking van de betrokken volkeren.2 Wilson meende door toe te geven aan het streven van etnische minderheden naar zelfbeschikking, de gifangel uit de Europese verhoudingen te verwijderen en een vreedzame toekomst voor een Europa van soevereine natie-staten te kunnen waarborgen. Dat het aldus gecreëerde nieuwe Europese statensysteem een eigen dynamiek zou genereren waarin nationalistisch geïnspireerde krachten wederom sterk op de voorgrond traden, kon Wilson uiteraard niet voorzien. Desalniettemin moeten de onderhandelingspartners zich al eniger mate bewust zijn geweest van de problemen die welhaast onvermijdelijk uit de vorming van nieuwe nationale staten zouden voortvloeien. Een aanwijzing hiervoor vormt de ratificatie van het zogenaamde Minderhedentractaat op 10 september 1919 in Saint-Germain, dat beschouwd kan worden als een poging potentiële problemen op voorhand het hoofd te bieden. Het tractaat beoogde namelijk de positie van 4
Veranderende grenzen: nationalisme in Europa in de twintigste eeuw
minderheden in nationale staten -- in dit specifieke geval ging het om de Duitse en Hongaarse minderheden in de nieuwe republiek Tsjechoslowakije -- in zoverre te beschermen door hen het vrije gebruik van hun eigen talen te garanderen. In de periode tussen de twee wereldoorlogen manifesteerden nationalistische krachten zich niet alleen in de nieuw gevormde staten. Ook in oudere natie-staten roerden zich partijen en groeperingen die het eigen nationale verleden direct verbonden met actuele politieke eisen en in het verlengde daarvan een grootse toekomst voor de natie zagen weggelegd. Staten als Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland sublimeerden een deel van deze gevoelens in verheven opvoedingsidealen ter `beschaving' van de volkeren in hun koloniale bezittingen.
Daarmee werd op termijn het tegenovergestelde doel bereikt, in die zin dat in de koloniën zelf een verlangen naar zelfstandigheid werd gewekt: met de opvoedingsidealen werd namelijk ook het nationalisme van de koloniale machthebbers geëxporteerd. Dit leidde op den duur, met name in de jaren vijftig en zestig, tot een golf van dekolonisatie- en staatsvormingsprocessen in Azië en Afrika. In West-Europa springen Italië en Duitsland in het oog als de staten waar uit de Eerste Wereldoorlog voortgekomen frustraties zich het meest verbonden met nationalistische gevoelens. Dit samengaan resulteerde mettertijd in totalitaire staten, waarin extreme vormen van nationalisme hoogtij vierden. De hiermee gepaard gaande territoriale expansiedrift werd 5
Veranderende grenzen
gerechtvaardigd met een beroep op in het verleden verloren grondgebied waar zich groepen landgenoten bevonden wier roep om aansluiting bij de eigen natie gehonoreerd diende te worden. Dit resulteerde uiteindelijk in grote internationale spanningen, die culmineerden in de Tweede Wereldoorlog. Na afloop van deze oorlog zochten de geallieerde regeringsleiders de oplossing van het probleem van de wereldorde in het internationalisme. In plaats van de beklemtoning van de nationale soevereiniteit gold in het naoorlogse Europa het parool van internationale samenwerking tussen de staten op het gebied van collectieve veiligheid, conflictbeheersing en economische aangelegenheden, door middel van erkende internationale organisaties. Opnieuw waren het de Verenigde Staten die de aanzet hiertoe gaven, onder meer door economische en financiële hulp bij de wederopbouw van het totaal ontwrichte Europa. Geheel belangeloos was deze handreiking uiteraard niet. Van Amerikaanse zijde ging het namelijk tevens om het streven het communisme geen kans te geven, terwijl met bovendien een groeiende afzet wenste te genereren voor de eigen economie nu deze van oorlogseconomie naar een vredesproduktie diende om te schakelen. Op deze wijze ontstond een Westeuropees, democratisch en kapitalistisch machtsblok als onderdeel van de bipolaire machtsverdeling tussen enerzijds de Verenigde Staten en anderzijds de Sovjet-Unie, die in dezelfde tijd in Midden- en Oosteuropa communistische satellietstaten creëerde.
6
Veranderende grenzen: nationalisme in Europa in de twintigste eeuw
Dit ging daar gepaard met de afschaffing van democratische stelsels, politieke vrijheid en de vrije markteconomie. Tussen beide machtsblokken ontstond al vrij snel een toestand van permanente politieke spanning en wederzijdse militaire dreiging, die ruim veertig jaar lang de wereld in haar greep zou houden. De ontbinding van de Sovjet-Unie en de sterk tanende invloed van het wereldcommunisme sedert het eind van de jaren tachtig van de twintigste eeuw kan thans beschouwd worden als de afsluiting van deze historische periode, die bekend staat als de Koude Oorlog. In hoeverre het nationalisme in die periode een rol van betekenis speelde in zowel de buitenlandse politiek van beide grootmachten als in die van de afzonderlijke staten in Oost- en West-Europa, is tot nog toe amper object van onderzoek geweest. Het lijkt echter niet al te gewaagd aan te nemen dat de nationalistische gevoelens door de invloed van de grootmachten op hun bondgenoten weliswaar aan kracht inboetten, maar nergens verdwenen. Anders zijn immers de vele uitingen van nationalisme die zich parallel aan de ontbinding van de SovjetUnie in de voormalige deelrepublieken en satellietstaten manifesteerden en nog steeds manifesteren, nauwelijks te verklaren. Maar ook West-Europa, waar reeds lang bestaande plannen op het gebied van supranationale samenwerking verwezenlijkt leken te gaan worden na de conferentie van Europese regeringsleiders in Maastricht (december 1991), ziet de discussie over het vraagstuk van nationale identiteit en soevereiniteit in alle hevigheid oplaaien naarmate de Europese Unie zich met nieuwe landen uitbreidt en meer macht vanuit de lidstaten lijkt te worden overgedragen naar diezelfde Unie. Het nationalisme lijkt na ruim twee eeuwen nog weinig van zijn aanvankelijke aantrekkingskracht en vitaliteit verloren te hebben en draagt zowel in letterlijke als figuurlijke zin nog steeds actief bij aan veranderende grenzen.
Het nationalisme als historisch en actueel probleem Hierboven spraken we over de politieke instabiliteit die is ontstaan na de beëindiging van de Koude oorlog en het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie, over het probleem van het `herlevend' nationalisme, alsmede over de hernieuwde oproep voor een nieuwe wereldorde. Dat het verleidelijk is deze actualiteit te verbinden met gebeurtenissen uit het verleden blijkt momenteel uit nogal wat publikaties over de huidige politieke ontwikkelingen. Tot op zekere hoogte lijkt een deel van de geschiedenis zich dan ook te herhalen, nu het zoeken naar nieuwe vormen van stabiliteit en het beteugelen van politieke conflicten waarin ook nationalistische krachten een prominente rol lijken te spelen voor de derde maal in de twintigste eeuw op de agenda van de internationale politiek staan. Opnieuw ziet de internationale gemeenschap zich geconfronteerd met de destructieve kanten van het nationalisme en het `oude' probleem hoe deze demonen te beteugelen. Velen tonen zich pessimistisch over de toekomstige ontwikkelingen en zien in het oplevend nationalisme grote gevaren voor vrede en veiligheid. Sommigen gebruiken daarbij de geschiedenis als grabbelton waaruit zij te pas en te onpas argumenten opvissen ter bekrachtiging van hun eigen standpunten. Zo is het oplaaiend nationalisme in Duitsland gedurende de laatste twee decennia wel rechtstreeks geassocieerd met de opkomst van de 7
Veranderende grenzen
nazi's in de jaren twintig en dertig, terwijl het verzet tegen supranationale samenwerking wordt gelegitimeerd door te verwijzen naar een uniek en historisch gegroeid nationaal karakter van de betrokken natie-staten. Ondanks de ogenschijnlijke plausibiliteit van een aantal van deze beweringen dient men zich af te vragen of degenen die het verleden op dergelijke wijze met de actualiteit verbinden, daarmee niet te veel historische continuïteit suggereren en of zij de rol en invloed van het nationalisme als historische -- en dus dynamische -- categorie wel op een verantwoorde wijze interpreteren. Inmiddels is er een omvangrijke historiografie op dit terrein ontstaan -- de historicus Van Sas spreekt van `een verrassende opleving van het nationalisme-onderzoek' -- die haar eigen stromingen en richtingen kent en worden historici in het nationalisme-onderzoek `beconcurreerd' door onder meer sociologen, politicologen en cultureel-antropologen met eigen methoden en onderzoeksresultaten.3 Ondanks de verschillen in benadering tussen de afzonderlijke disciplines mag niet onvermeld blijven dat sociaal-wetenschappelijke theorieën in het historisch onderzoek zeker een vruchtbare rol spelen als eye-openers, waarmee nieuwe oriëntaties op bestaande opvattingen en bronnenmateriaal mogelijk zijn. Dit laatste is nadrukkelijk het geval met de opvattingen van de Britse antropoloog en filosoof Ernest Gellner, die het nationalisme weliswaar omschrijft als `primarily a political principle, which holds that the political and national unit should be congruent', maar in zijn beschouwingen ook veel aandacht besteedt aan de relatie tussen politiek en cultuur.4 Bij de overgang van traditionele agrarische samenlevingen naar moderne geïndustrialiseerde maatschappijen was volgens Gellner de totstandkoming van een culturele homogeniteit van cruciaal belang. Het karakter van industriële samenlevingen vereist van haar leden immers een hoge mate van flexibiliteit met betrekking tot sociale mobiliteit, schaalvergroting en het vermogen tot het uitoefenen van verschillende functies. Alleen door het creëren van een zo hoog mogelijke culturele homogeniteit -- een high culture in Gellners terminologie -- kon hieraan tegemoet worden gekomen. Via uniforme scholing diende deze high culture door de staat te worden gegenereerd, zodat er binnen de afzonderlijke staten cultuurgemeenschappen konden ontstaan waarvan de leden niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk in die zin `dezelfde taal spreken' dat zij zich in toenemende mate eenzelfde `nationaal normen- en waardenpatroon' eigen maakten. Op deze vruchtbare bodem nu kon het nationalisme, dat volgens bovenstaande aanhaling immers streeft naar politieke en culturele eenheid van natie en staat, uitstekend gedijen. Het nationalisme, dat we in navolging van Gellner omschrijven als het streven naar eenheid van natie en staat, maar waaronder we eveneens de bestendiging en versterking van bestaande natie-staten kunnen verstaan, wordt wel een `kameleontisch' verschijnsel genoemd. Deze laatste kwalificatie betreft de eigenschap van het nationalisme vele gedaanten aan te nemen en allerlei functies te vervullen. Het nationalisme heeft zich zowel in de negentiende als in de twintigste eeuw verbonden met de meest uiteenlopende politieke stromingen en idealen. Zo was het in deze eeuw niet alleen verbonden met het communisme, fascisme en nationaalsocialisme, maar speelde het ook in oudere `burgerlijke' democratiën als Frankrijk, Engeland en Nederland een niet te onderschatten rol in de politieke cultuur. Buiten Europa, in de door Europese koloniale machten bezette gebieden in Afrika en Azië, kreeg het nationalisme vaak de functie van verzetsideologie en vormde het tevens een bindende kracht voor de naar 8
Veranderende grenzen: nationalisme in Europa in de twintigste eeuw
onafhankelijkheid strevende volken. Vanaf het einde van de Koude Oorlog grepen de zelfstandig geworden deelrepublieken van de voormalige Sovjet-Unie, de van het sovjet-juk bevrijde landen in Midden- en Oost-Europa en de etnische groeperingen op de Balkan naar het nationalisme als middel om hun verworven of nog te verwerven onafhankelijkheid, zowel naar binnen als naar buiten toe, kracht en legitimiteit te verlenen. Binnen deze symbiotische relaties tussen nationalisme en andere ideologieën kunnen al naar gelang de specifieke omstandigheden vormen van meer politiek, economisch of cultureel bepaald nationalisme worden onderscheiden. Deze multifunctionaliteit van het nationalisme, de vele gedaanten die het kan aannemen en de vele te onderscheiden varianten, maken het onmogelijk zonder meer te spreken over `het nationalisme' en dit verschijnsel in een enkele universele definitie of theorie te omschrijven en te verklaren. In zekere zin is het dan ook misleidend te spreken over `het' nationalisme' zonder nadere preciseringen van tijd, plaats en omstandigheden. Immers, alleen al binnen één land kunnen in hetzelfde tijdsgewricht verschillende uitingsvormen van nationalisme naast elkaar voorkomen. Vaak wordt voornamelijk gesproken over de politieke dimensie van het nationalisme, over de natie-bevestigende kant ervan. De opvatting dat de uiteenlopende verschijningsvormen van nationalisme alleen een politieke lading dekken, doet evenwel onrecht aan de culturele dimensie die iedere uitingsvorm van nationalisme in zich draagt. De laatste decennia valt er in het wetenschappelijk nationalisme-onderzoek zelfs een uitgesproken belangstelling voor de culturele dimensie van het nationalisme waar te nemen.5 Een van de centrale vragen die daarbij aan de orde komen is die naar de functie die het culturele nationalisme speelde in processen van natievorming. In Gellners opvatting was het de culturele homogenisering van de bevolking door de staat die eerst het besef van een gemeenschappelijke culturele identiteit deed ontstaan en zo het proces van natievorming in gang zette. Cultureel nationalisme is zo opgevat aanvankelijk het produkt van staatsinterventie. Andere onderzoekers stellen daar tegenover dat cultureel nationalisme in eerste instantie niet door de staat maar door de betrokken volkeren zelf werd gegenereerd. Ondanks dit verschil van opvatting over het ontstaan bestaat er in de literatuur een hoge mate van consensus over de essentiële rol die het cultureel nationalisme speelde in het proces van natievorming. Literatuur, poëzie, muziek en schilderkunst vormen zowel belangrijke inspiratiebronnen voor, als uitingsvormen van het culturele nationalisme. Volkeren zochten -- en vonden -daarin een bevestiging van hun etnische identiteit. Dit cultureel nationalisme dient ter legitimering van de politieke wens tot het stichten van een eigen natie-staat. Taal, etnische herkomst en een als gemeenschappelijk ervaren verleden zijn daarbij de drijfveren achter en deels het instrumentarium voor het stichten van de eigen natie-staat met duidelijke grenzen, die het unieke en onaantastbare van eigen volk en natie naar de buitenwereld nog eens extra beklemtonen. In dit verband introduceerde de Britse historicus Hobsbawm de term invention of tradition.6 Hobsbawm stelt dat nationalisten bewust een gemeenschappelijke traditie construeerden waarmee zij zichzelf en de massa van een nationale identiteit voorzagen. Dit gebeurde bijvoorbeeld door de cultivering van unificerende factoren als geschiedenis en taal en het instellen van nationale symbolen in de vorm van gedenkplaatsen, vlaggen, monumenten, enzovoort. Ook na de verwerkelijking van de `nationale droom' bleef de 9
Veranderende grenzen
culturele factor een belangrijke plaats innemen bij de instandhouding van een nationale cultuur waaromheen de burgers zich konden scharen en waarmee zij hun behoefte naar `nationale zelfbevrediging' -- door Hobsbawm aangeduid als het belijden van een civic religion -- konden stillen. Zo bleven staat en natie tot op zekere hoogte gewaarborgd van elkaars loyaliteit en ontstonden er vormen van officieel staatsnationalisme. Dit officiële nationalisme was meestentijds echter niet zo homogeen als op het eerste gezicht lijkt. Het vormde op zijn beurt immers vaak een steen des aanstoots in de ogen van etnische, politieke en/of religieuze minderheden binnen een bepaald staatsverband. Uit onvrede hiermee ontwikkelden deze minderheden op basis van hun specifieke politieke en culturele denkbeelden en tradities alternatieve opvattingen over het ideale vader- of moederland, waaruit dan weer de claim op een eigen natie-staat kon voortkomen. Een dergelijke dynamiek heeft eigenlijk tot op heden -- denk aan het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de problemen in Midden- en Oost-Europa en op de Balkan – geresulteerd in een voortdurende verandering van de eigen grenzen en niet alleen in de letterlijke betekenis van het woord. Ook op politiek, sociaal-economisch, cultureel en ideologisch niveau worden mede onder invloed van het nationalisme telkens weer grenzen verlegd.
10
Veranderende grenzen: nationalisme in Europa in de twintigste eeuw
NOTEN 1. Zie hiervoor Stanley Hoffmann, `Delusion Of World Order', in: The New York Review of Books, xxxix, 7 april 1992, pp. 37-44. 2. Zie voor een beknopte uiteenzeting over de Veertien Punten: J.W. Schulte Nordholt, Woodrow Wilson. Een leven voor de wereldvrede. Een biografie (Amsterdam 1990), pp. 254-267. 3. N.C.F. van Sas, `De mythe Nederland', in: De negentiende eeuw 16 (1991), nr. 1, pp. 5 en 6. 4. E. Gellner, Nations and nationalism (Oxford 1983; New York 19913), p. 1 en passim. 5. Zie Van Sas, `De mythe Nederland', p. 6 e.v. 6. E. J. Hobsbawm en T. Ranger (ed.), The invention of tradition (Cambridge 1983) en E. J. Hobsbawm, Nations and nationalism since 1870. Programme, myth, reality (Cambridge 1990).
11
Veranderende grenzen
BIJLAGE LEEREENHEID 2: Aanvullende bibliografie
Zoals in de bijlage aan het slot van leereenheid 1 al is benadrukt, wordt er doorlopend veel gepubliceerd over het nationalisme. In onderstaande bibliografie is een selectie gemaakt uit de meer algemene werken die in de jaren 1992-1997 zijn verschenen, en niet voor case-studies van het nationalisme in verschillende landen. Voorts zijn enkele artikelen opgenomen waarin aanvullende literatuur wordt gesignaleerd en besproken. Archard, David, ‘Myths, lies and historical truth: a defence of nationalism’, in: Politicalstudies 43 (1995), pp. 472-481. Alter, Peter (ed.), Nationalismus. Dokumente zur Geschichte und Gegenwart eines Phänomens (München 1994). Ben-Israel, Hevda, ‘Nationalism in historical perspective’, in: Journal of international affairs 45 (1992), pp. 367-397. Berkel, Klaas van, ‘Twee eeuwen nationalisme in Europa’, in: Spieghel historiael 29 (1994), pp. 417-420. Biddis, Michael, ‘Nationalism and the moulding of Modern Europe’, in: History 79 (1994), pp. 412-432. Brubaker, Rogers, Nationalism reframed. Nationhood and the national question in the New Europe (Cambridge enz. 1996). Canadian review of studies in nationalism I (1981) – … (tijdschrift over nationalisme en aanverwante onderwerpen). Caplan, Richard, en John Feffer (eds.), Europe's new nationalism. States and minorities in conflict (New York enz. 1996). Chabot, J.-L., Le nationalisme (2de herziene druk, Parijs 1993). Couwenberg, S.W, Nationaliteit en nationalisme: bron van integratie en desintegratie (Den Haag 1994). Dahbour, Omar, en Micheline R. Ishay (eds.), The nationalism reader (Atlantic Highlands, N.]. 1995). Detrez, Raymond, en Jan Blommaert (red.), Nationalisme. Kritische opstellen (Berchem/Breda 1994). Franzinetti, Guido, “’Nationalisme”, “Nationalismus”, “nationalism”: a footnote’, in: Storia della storiografia, rivista internazionale 29 (1996), pp. 127-132. Gellner, Ernest, Encounters with nationalism (Oxford 1994)' Geistlinger, Michael (ed.), Dissonanzen in Europa. Der neue Nationalismus und seine Folgen (Wenen 1994). Greenfeld, Liah, Nationalism. Five roads to modernity (Cambridge, Mass. 1992). Guibernau, Montserrat, Nationalisms. The nation-state and nationalism in the twentieth century (Cambridge 1996). Hall, John A., ‘Nationalisms: classified and explained’, in: Daealus 122 (1993), pp. 1-22. Hermet, G., Histoire des nations et du nationalisme en Europe (Parijs 1996). Hobsbawm, E.]., Nations and nationalism sinee 1780. Programme, myth, reality (Cambridge 1990; herziene uitgave 1992). Hobsbawm, E.J., ‘Nationalisme aan het eind van de twintigste eeuw’, in: Spieghel historiael 29 (1994), pp. 421-423. Hutchinson, John, Modern nationalism (Londen 1994). Hutchinson, John, en Anthony D. Smith (eds.), Nationalism (Oxford 1994). Keane, John, ‘Nations, nationalism and citizens in Europe’, in: International social science journal 46 (1994), pp. 169-184. Kittel, Bernhard, Moderner Nationalismus. Zur Theorie politischer Integration (Wenen 1995). Koenigsberger, H.C., ‘The past and future history of nationalism’, in: European history quarterly 26 (1996), pp. 591-602. Kupchan, Charles A., Nationalism and nationalities in the New Europe (Ithaca, NY, 1995). Lange, Herman de, ‘De toren van Babel. Nieuwe literatuur over nationalisme’, in: Transaktie 25 (1996), pp. 264-278. Leidschrift II, (1995), pp. 1-174 (themanummer over nationalisme, met een bibliografie op pp. 171-174). Pearson, Raymond, The Longman companion to European nationalism, 1789-1920 (Londen 1994). Pfaff, William, The wrath of nations. Civilization and the furies of nationalism (NewYork enz.1993). 12
Veranderende grenzen: nationalisme in Europa in de twintigste eeuw
Roshwald, Aviel, ‘Untangling the knotted cord: studies of nationalism’, in: Journal of interdisciplinary history 24 (1993), pp. 293-303. Sabourin, P., Les nationalismes européens (Parijs 1996). Sas, N.C.F. van, Talen van het vaderland. Over patriottisme en nationalisme (Amsterdam 1996). Senghaas, Dieter, ‘Vom Nützen und Elend der Nationalismen im Leben von Völker’, in: Aus Politik und Zeitgesehiehte. Beilage zur Wochenzeitung ‘Das Parlement’ 31(1992), pp. 23-32. Smith, Anthony D., Nations nad nationalism in a giobal era (Oxford 1995). Smith, Anthony D., ‘The resurgence of nationalism? Myth and memory in the renewal of nations’, in: British journal of sociology 47 (1996), pp. 575 - 598. Tamir, Yael, ‘The enigma of nationalism’, in: World politics 47 (1995), pp. 418-440. Viroli, Maurizio, For love of country. An essay on patriotism and nationalism (Oxford 1995)· Woolf, Stuart (ed.), Nationalism in Europe, 1815 to the present. A reader (Londen 1996).
13