Leereenheid 5 Opgaven en opdrachten bij leereenheid 3
‘La religion civile’ Nationalisme, nationale staat en modernisering in Europa I.B.M. Matthey Inhoudsopgave Introductie Opgaven Terugkoppeling: uitwerking van de opgaven Noten
1
Veranderende grenzen
INTRODUCTIE Het nationalisme is een kameleontisch verschijnsel, waarvan de gedaantevorm en het effect variëren al naargelang de politieke, sociaal-economische en culturele omstandigheden. Het heeft het verdeelde Italië en Duitsland verenigd, maar is er ook de belangrijkste oorzaak van geweest dat het Ottomaanse rijk en de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie uiteen zijn gevallen. Het nationalisme heeft gediend om regimes te legitimeren en om ze aan te vallen. Er is het nietxenofobe nationalisme van zelfbewuste naties als Groot-Brittannië. Daarnaast bestaat er ook een nationalisme van de gefrustreerden, dat zich nogal eens uitdrukt in vreemdelingenhaat en racisme. Het nationalisme vormt vaak een verbinding met conservatieve ideologieën, maar het kan ook een progressieve kleur aannemen. Op de keper beschouwd heeft het nationalisme van zichzelf betrekkelijk weinig substantie. Labrie spreekt in dit verband van een ‘enigszins schrale ideologie’. Na de meer historische overzichten op hoofdlijnen in de eerste twee leereenheden, biedt leereenheid 3 een theoretische fundament. Na een inleiding waarin het nationalisme als een typisch modern verschijnsel wordt gepresenteerd, bespreekt Labrie in paragraaf 1 een aantal definities van het begrip ‘natie’ en laat hij u kennis maken met de theorieën over het nationalisme van hedendaagse historici en antropologen als Hobsbawm, Gellner, Kedourie, Kohn, Breuilly en Hroch. Paragraaf 2 behandelt eerst de etymologie van het woord ‘natie’ en de historische wortels van het culturele identiteitsbesef. Daarna wordt de genese van het nationalistische gedachtegoed beschreven. Het accent ligt daarbij op Rousseau en de Duitse romantische denkers van omstreeks 1800, met name Herder, Humboldt, Fichte, Arndt en Jahn. Tenslotte plaatst Labrie het nationalisme in het politieke kader van het negentiende-eeuwse Europa. Studeeraanwijzingen 1. De term ‘nationalisme’ wordt door sommige auteurs van de cursus gebruikt in de betekenis van ‘politieke beweging’. Andere gebruiken het woord als aanduiding van een politiek sentiment. U dient dit onderscheid goed in het oog te houden. Een houvast biedt de volgende omschrijving van Gellner: ‘Nationalism is primarily a political principle, which holds that the political and the national unit should be congruent. Nationalism as a sentiment, or a movement, can best be defined in term of this principle. Nationalist sentiment is the feeling of anger aroused by the violation of the principle, or the feeling of satisfaction by its fulfilment. A nationalist movement is one actuated by a sentiment of this kind.’1
2
2. Leereenheid 3 bevat vrij veel citaten in een vreemde taal. Een vertaling van de Latijnse, Franse en Duitse citaten vindt u hieronder. Vertalingen van citaten Deze lijst van vertalingen omvat alle langere Latijnse, Franse en Duitse citaten en enkele Italiaanse uitdrukkingen. Korte citaten zijn alleen vertaald wanneer de betekenis niet direct uit de context blijkt. In alle gevallen betreft het een vrije vertaling die louter tot doel heeft het begrip van de lezer te bevorderen. Begrip ‘allweltliche Judensinn’ ‘Ärmlichkeit der Moralität’ ‘assemblage des individus’ ‘Ce sont les institutions enz.’
‘civitas, res publica’ ‘corps d’associés’ ‘das Reich des Geistes und der Vernunft’ ‘der Allerweltmensch enz.’ ‘Deutschland? Aber wo liegt es? enz.’ ‘Die höchste Form der Religion ist es enz.’ ‘Die Natur erzieht Familien enz.’ ‘die Theorie habe enz.’ ‘Eisen en Feuer’ ‘enfant commun des nations’ ‘Es ist zur größeren Hälfte enz.’ ‘ex nihilo’ ‘halten wir uns an die Jugend enz.’ ‘inscritte dans un seul pays enz.’
‘jede Nation hat ihren Mittelpunkt enz.’ ‘La France eternelle’ ‘la mort pour la patrie’ ‘Le principe de toute souveraineté enz.’
Vertaling Kosmopolitische joodse aard Armzalige morele instelling Verzameling individuen Het zijn de nationale instellingen die het genie, het karakter, de smaak en de zeden van een volk bepalen, die het tot zichzelf en niet tot iets anders maken, die het vervullen met deze brandende vaderlandsliefde, gebaseerd op onuitroeibare gewoonten, en die het - ongeacht de genoegens die het daar aantreft en die het zelf ontbeert - van verveling doen omkomen bij andere volken. Gemeenschap Lichaam van deelgenoten Het rijk van de geest en de rede De universele mens, aan wie God de gehele aarde tot vaderland heeft gegeven Duitsland? Maar waar ligt het? Ik weet het land niet te vinden. Waar het geleerde (Duitsland) begint, verdwijnt het politieke. Het is de hoogste vorm van religie om het vaderland hartstochtelijker lief te hebben dan wet en vorst, vader en moeder, vrouw en kind. De natuur is ingedeeld in families; de meest natuurlijke staat is derhalve ook een volk, met één nationaal karakter. Verblind door (de idee van) de mensheid en het individu heeft de theorie de naties niet opgemerkt. IJzer en vuur Gemeenschappelijk kind der naties Het gaat voor het grootste deel om de macht, die hem tot nu toe ontbrak, waarnaar hij verlangt. Uit het niets Houden wij ons aan de jeugd; laat de ouderdom sterven, daar is niets te halen. Ingebrand in (de ziel van) een enkel land, het zijn goden, zijn meesters en beschermheiligen geeft: zij heeft haar dogma’s, haar rituelen en haar uiterlijke cultus welke door de wetten is voorgeschreven; buiten de ene Natie die haar volgt, is alles voor haar ongelovig, vreemd en barbaars; zij laat de plichten en rechten van de mens niet verder gelden dan haar altaren. Elke natie vindt haar centrum van geluk in zichzelf zoals elke kogel zijn zwaartepunt. Het eeuwige Frankrijk De dood voor het vaderland Het principe van alle soevereiniteit berust in wezen op de natie: geen lichaam of individu kan gezag uitoefenen dat niet uitdrukkelijk hieruit voortvloeit.
3
Veranderende grenzen
Begrip ‘les évêques et les seigneurs’ ‘Monumenta Germaniae Historiae’ ‘Nation. Mot collectif enz.’
‘patria est ubicunque bene est’ ‘Reaktion auf Rückständigkeit’ ‘Sanctus amor patriae dat animum’ ‘un interêt réligieux’ ‘un plébiscite de tous les jours’ ‘une âme, un principe spirituel’ ‘Une nation est donc enz.’
‘vita nuova’ ‘volgare’ ‘volonté générale’ ‘Wandervögel’ ‘Wiedergebärerin und Wiederherstellerin der Welt’ ‘Wir wollen durch die neue Erziehung enz.’
Vertaling De bisschoppen en heren Gedenktekens van de geschiedenis van Duitsland Natie. Collectief begrip dat wordt gebruikt om een volk van aanzienlijke omvang aan te duiden, dat een gebied van bepaalde omvang en besloten door zekere grenzen bewoont en dat dezelfde regering gehoorzaamt. Het vaderland is overal waar het goed is. Reactie op (de eigen) achterstand De heilige liefde voor het vaderland bezielt de geest. Een religieus belang Een dagelijkse volksstemming Een ziel, een geestelijk principe Een natie is derhalve een grote gemeenschap, welke berust op het gevoel van de offers die men (reeds) heeft gebracht en die welke men bereid is in de toekomst te brengen. Zij veronderstelt een verleden; zij manifesteert zich echter in het heden door een tastbaar feit: de instemming, het duidelijk uitgedrukte verlangen om het gemeenschappelijke leven voort te zetten. Nieuw leven Volkstaal Algemene wil Trekvogels Het land waaruit de wereld opnieuw zal worden geboren en herschapen Wij willen de Duitsers door de nieuwe opvoeding tot een geheel vormen, dat in al zijn afzonderlijke geledingen door één en dezelfde zaak wordt voortgedreven en geïnspireerd.
Opgave 5.1 Hoewel de toon van zijn bijdrage eerder afstandelijk dan polemisch is, laat Labrie op enkele plaatsen een persoonlijk oordeel doorschemeren. a. Met welke van de door hem behandelde hedendaagse auteurs over het nationalisme sympathiseert hij het meest? b. Hoe luidt Labrie’s persoonlijke oordeel over het nationalisme? Is in zijn tekst de in leereenheid 1 van deze cursus geportretteerde Janus-kop van het nationalisme (‘triomf én tragiek’) te herkennen? Opgave 5.2 a. In Zwitserland worden vier talen gesproken: Frans, Duits, Italiaans en Raetoromaans. Is Zwitserland nu wel of geen natiestaat (d.w.z. een staat waarin staat en natie congruent zijn)? Beantwoord die vraag zowel vanuit de objectivistische als de subjectivistische definitie van het begrip ‘natie’. b. Bij uit de negentiende eeuw daterende staten als Griekenland, Duitsland en Italië is de natievorming voorafgegaan aan de staatsvorming. Geldt dit in het algemeen ook voor de staten die in de twintigste eeuw zijn ontstaan? Splits uw antwoord uit naar de nieuwe staten binnen Europa en de voormalige overzeese koloniën.
4
Opgave 5.3: De Vlaamse Wagner Een van de opmerkelijkste figuren uit de geschiedenis van de Vlaamse Beweging is de componist Peter Benoit (1834-1901)2. In de muziekgeschiedenis staat Benoit bekend als een belangrijke vertegenwoordiger van de nationale scholen, een typisch negentiende-eeuwse richting in de muziek die inging tegen de kosmopolitische hoofdstroom. De aanhangers van de nationale scholen wilden een volkse, voor iedereen begrijpelijke muziek creëren waaruit het karakter van de natie zou spreken. Vaak ontleenden zij daarbij motieven aan de volksmuziek. Bekende voorbeelden van nationale componisten zijn Sibelius (Finlandia), Smetana (De Moldau) en Glinka (de opera Een leven voor de tsaar). Ook in Nederland hebben enige componisten zich op het nationale genre toegelegd. Het bekendste voorbeeld is de symfonie Aan mijn vaderland (1890) van Bernard Zweers. De uitgever van die compositie bleef met de meeste partituren zitten, een fiasco dat wel iets zegt over de populariteit van dit soort werken hier te lande.3 In België daarentegen was het genre dank zij Benoit enorm populair. Deze Vlaamse Wagneriaan liet zich vaak inspireren door het landschap (oratoria De Schelde en De Leie) en roemrijke episodes uit het vaderlands verleden (Rubenscantate, lyrische drama’s als De pacificatie van Gent en Karel van Gelderland). Hij wilde een volkse toondichter zijn en slaagde ook in die opzet. Heel Vlaanderen rouwde toen ‘Meester Peter Benoit’ op 8 maart 1901 overleed. De stad Antwerpen verzorgde de begrafenis, die duizenden mensen op de been bracht. Horemans spreekt in zijn hagiografie over ‘een nationale begrafenis door zijn volk’. Het volk vergat de Meester niet. Bij de herdenking van zijn honderdste geboortedag werden in 1934 in heel Vlaanderen Benoitevenementen georganiseerd. Het hoogtepunt van de feestelijkheden was de onthulling van het kolossale Benoit-monument te Antwerpen. Evenals zijn idool Wagner had Benoit cultuurfilosofische pretenties. Hij schreef een aantal artikelen over de relatie tussen taal en muziek, de muzikale superioriteit van de ‘Noorderrassen’ en de strategie die gevoerd moest worden om de Vlaams-nationale muziek tot bloei te brengen. a. In het onderstaande fragment (zie pagina 5) fulmineert Benoit tegen de culturele verloedering, waardoor de eigen Vlaamse muziek in de verdrukking is gekomen. Hij doelt daarbij op het muzikaal kosmopolitisme in het algemeen en in het bijzonder op de populariteit van de Franse en Italiaanse (opera)muziek, die volgens Benoit wordt gekenmerkt door effectbejag en gemis aan diepgang. Benoit vestigt zijn hoop op het gewone volk, dat het oude erfgoed ongeschonden heeft bewaard. Op welke in leereenheid 3 genoemde auteurs is die opvatting over het volk terug te voeren? b. Benoit heeft zich ook uitgesproken over het netelige probleem van de relatie tussen Walen en Vlamingen. Omdat hij de taal als de grondslag van een cultuur beschouwde achtte hij iets als een gemeenschappelijke Waals-Vlaamse cultuur onmogelijk. Wel pleitte hij voor meer wederzijds begrip tussen Walen en Vlamingen, maar tot een ‘versmelting der twee stammen’ mocht het nooit komen. Walen en Vlamingen moesten samen streven naar de vervolmaking van een ‘dubbele nationale kunst’. Benoit is vanwege deze opvattingen zwaar bekritiseerd. Verklaar dat verzet. c. Kunnen de ideeën van Benoit als ‘Herderiaans’ of ‘Rousseauiaans’ worden omschreven? Betrek daarbij zijn loyaliteitsverklaring aan de Belgische staat.
5
Veranderende grenzen
Bron: P. Benoit, ‘Over de nationale toonkunst’. Artikelenreeks, oorspronkelijk gepubliceerd in de Vlaamse Kunstbode (1873, 1874, 1877). Heruitgegeven in: A. Corbet (ed.), Geschriften van Peter Benoit. Antwerpen, 1942, blz. 39-42.
6
Opgave 5.4 In Gellners theorie van het nationalisme speelt het begrip education een prominente rol. Education kan de betekenis van ‘onderwijs’ hebben, maar Gellner vat het op in de veel ruimere zin van ‘vorming’ en ‘cultuur’. Gellner stelt education gelijk aan de modern high culture, die hij omschrijft als het complex van kennis en vaardigheden dat een individu in staat stelt om zijn functies in een moderne samenleving te vervullen. In het onderstaande schema geeft Gellner een overzicht van omstandigheden die het nationalisme bevorderen en afremmen. In deze typologie gaat het om de wisselwerking tussen drie factoren: de verdeling van de politieke macht in een samenleving, de culturele homogeniteit (c.q. de afwezigheid daarvan) en de toegang tot modern-style education. In elke samenleving is sprake van politieke macht en bestaat er een tegenstelling tussen machthebbers en niet-machthebbers. Voor de toegang tot de moderne educatie geldt de tegenstelling alleen in het geval dat een deel van de samenleving daarvan is uitgesloten (culturele discriminatie). In premoderne agrarische samenlevingen doet de tegenstelling zich helemaal niet voor omdat moderne educatie hier ontbreekt. In dit samenlevingstype kan volgens Gellner geen nationalisme - een typisch modern verschijnsel - ontstaan (zie de regelnummers 7 en 8 in het schema). Het schema brengt de acht situaties in beeld die mogelijk zijn wanneer de factor macht (P=Power) wordt gecombineerd met de variabelen ‘toegang tot moderne educatie’ (E=Education) en ‘culturele homogeniteit’ c.q. ‘culturele heterogeniteit (A/A c.q. A/B).
Bron: E. Gellner, Nations and nationalism. Oxford, 1983, blz. 94. Beschrijf aan de hand van dit schema in uw eigen woorden welke situaties bevorderlijk zijn voor het ontstaan van nationalistische bewegingen en welke typen nationalisme daarmee corresponderen. Beargumenteer vervolgens of Kohns onderscheid tussen een oosters en westers nationalisme in de typologie van Gellner is onder te brengen.
7
Veranderende grenzen
Opgave 5.5 Maak een chronologische kapstok met een zestal ‘haken’(kernjaartallen) waaraan de geschiedenis van het negentiende-eeuwse nationalisme kan worden opgehangen. Baseer uw keuze op de jaartallen die in leereenheid 3 voorkomen. Vergelijk uw selectie met die in de uitwerking van deze opgave. Opgave 5.6 a. Herder (1744-1803), Fichte (1762-1814), Humboldt (1767-1835), Arndt (1769-1860) en Jahn (1778-1852) waren tijdgenoten. Geef in schemavorm een overzicht van de bijdragen die deze auteurs hebben geleverd aan de ontwikkeling van het Duitse nationalistische gedachtengoed. b. Zijn Engelse en Franse denkers voor de theorievorming over het nationalisme even belangrijk geweest als de Duitsers? Motiveer uw antwoord.
8
TERUGKOPPELING Uitwerking van de opgaven Opgave 5.1 a. Labrie spreekt zijn voorkeur uit voor de theorie van de antropoloog Gellner, die hij als uitgangspunt kiest voor zijn betoog. b. Labrie stelt vast dat pogingen om in het polyetnische Midden- en Oosteuropa zuiver nationale staten te vestigen onvermijdelijk leiden tot oorlogen, verbanning en genocide. Hij beroept zich daarbij op ‘het inzicht, dat het vage concept van de natie geen richtsnoer kan bieden voor een stabiele politieke orde’. Een inzicht waaraan het Wilson bij de voorbereiding van het vredesverdrag van Versailles heeft ontbroken. Even verderop heeft hij ‘t over de ‘toch enigszins schrale ideologie’ van het nationalisme, dat vaak moet fungeren als verklaring voor het onrecht in de wereld. Uit al die uitlatingen spreekt een zekere intellectualistische reserve. Anders dan in leereenheid 1 worden er in de tekst van Labrie geen positieve kanten van het nationalisme benadrukt (gezonde stimulans tot culturele wedijver, cohesie bevorderende factor; de staatsvormende kracht komt wel ter sprake, maar wordt niet expliciet als een verdienste van het nationalisme aangemerkt). Toch verklaart Labrie zich tegen een ‘eenvoudige veroordeling’ omdat het nationalisme zich ook in onschuldige vormen kan manifesteren. Bovendien valt een categorische afwijzing moeilijk te combineren met de afstandelijkheid die vereist is om dit intrigerende verschijnsel historisch in kaart te brengen. Opgave 5.2 a. Volgens de objectivist vormt het spreken van dezelfde taal - een objectief gegeven - een wezenlijk, zo niet het meest essentiële element van een natie. Linguïstische en etnische pluriformiteit zijn onverenigbaar met nationale eenheid. Daarom is Zwitserland wel een staat, maar geen natiestaat. Aanhangers van het extreme subjectivistische standpunt kijken alleen naar de gevoelens van de betrokkenen zelf. Als de onderscheiden groeperingen in een staat zelf van oordeel zijn dat zij om welke reden dan ook een natie vormen, dan is dat ook zo. Wanneer die overtuiging ontbreekt kan niet van een natie worden gesproken, ook niet in het geval van linguïstische en/of etnische homogeniteit. De gematigde subjectivisten voegen aan de subjectieve overtuiging een objectieve voorwaarde toe: het collectieve gevoel een eenheid te vormen moet berusten op een gemeenschappelijke cultuur. Die gemeenschappelijke cultuur kan etnisch en/of linguïstisch van aard zijn (zoals in de objectivistische definitie), maar ook wortelen in het gevoel van historische verbondenheid. De Zwitsers vormen een natie omdat zij dat wat hen bindt (het verleden) belangrijker vinden dan de taalverschillen. b. In het geval van de gedekoloniseerde staten heeft zich de omgekeerde figuur voorgedaan: de natievorming volgde hier op de staatsvorming. De grenzen van de koloniën waren doorgaans op volstrekt arbitraire wijze tot stand gekomen, getuige bijvoorbeeld de op tal van plaatsen lineaalrechte grenzen van de voormalige koloniën in Afrika (zie ook KAART ). De Europeanen hebben in Azië en Afrika bestuurlijke territoria gevormd zonder zich iets aan te trekken van etnische en culturele verschillen. Deze volkomen artificiële grenzen zijn ten tijde van de dekolonisatie door de rechtsopvolgers van de koloniale mogendheden meestal ongewijzigd overgenomen, met alle gevolgen van dien. Een nationaal sentiment dat de onderlinge verdeeldheid zou kunnen intomen ontbrak ten enenmale. Een van de belangrijkste taken van de nieuwe, autochtone regimes was dan ook het gevoel van nationale verbondenheid alsnog te implanteren. Bij de staten die zijn afgesplitst van het Ottomaanse en Oostenrijks-Hongaarse rijk is aan de staatsvorming doorgaans wél natievorming voorafgegaan, zij ‘t dat de contouren van de naties die de grondslag zouden moeten vormen van de nieuw te vormen staten lang niet altijd duidelijk vaststonden. Zo was bijvoorbeeld de samenvoeging van Tsjechië met Slowakije etnisch en cultureel gezien allerminst vanzelfsprekend.
9
Veranderende grenzen
Opgave 5.3 a. Tot in de achttiende eeuw keek de intellectuele elite op het gewone volk neer. De encyclopedisten brachten daar enige verandering in en Rousseau borduurde daarop voort. Hij werkte als eerste de gedachte uit van het onbedorven gewone volk dat in tegenstelling tot de gedegenereerde burgerij en adel het erfgoed van de oerdeugden heeft bewaard. Een vergelijkbare idealisering van het (gewone) volk treffen we aan bij Herder. Benoits woorden en daden komen overeen met de Herderiaanse visie op de taak van de intelligentsia, die de culturele regeneratie op gang moet brengen door aan het gewone, makkelijk te misleiden volk leiding te geven. De ideeën over een völkische toonkunst heeft Benoit waarschijnlijk rechtstreeks geput uit de geschriften van de door hem verafgode Wagner. b. Benoits ontkenning dat een culturele eenheid mogelijk was bezorgde hem in bepaalde kringen het odium van separatist. Als in het land, dat al door de tweetaligheid was verdeeld, ook nog eens de culturele scheiding zou worden gepropageerd, werd het vooruitzicht op het voortbestaan van de Belgische staat wel zeer twijfelachtig. Terecht vroegen de tegenstanders van Benoit zich af of de politieke instellingen (waaronder het koningshuis) zonder het fundament van een gemeenschappelijke cultuur de desintegratie van de nog jonge Belgische staat zouden kunnen tegenhouden. c. Benoits nadruk op taal als primaire factor in de vorming van een cultuur is typisch Herderiaans. Hij heeft daaruit echter niet de consequentie willen trekken het bestaansrecht van de Belgische natie (staat) te ontkennen, de tweetaligheid ten spijt. De loyaliteit aan de Belgische natie valt theoretisch alleen te rechtvaardigen met het natieconcept van Rousseau, waarin de betekenis van gemeenschappelijke politieke instellingen en tradities als bindende factor hoger wordt aangeslagen dan linguïstische en/of etnische eenheid. Opgave 5.4 Alleen de regelnummers 2, 4 en 6 geven situaties weer die het ontstaan van nationalistische bewegingen bevorderen. Zonder culturele heterogeniteit (A/B) kan er binnen een staatkundig territorium geen nationalisme ontstaan. In de situaties 2 en 6 gaat de culturele heterogeniteit samen met ongelijkheid in de toegang tot de moderne cultuur. In situatie 2 zijn de politieke machthebbers ook de culturele machthebbers. Situatie 6 kan zich voordoen wanneer een van de politieke macht uitgesloten minderheidsgroepering een economisch en tegelijk cultureel overwicht heeft opgebouwd en om die reden wordt gediscrimineerd. Voorbeelden daarvan zijn joden, Armeniërs en Chinezen. Een dergelijke onderdrukking werkt diaspora-nationalisme in de hand. In de situatie van regelnummer 4 wordt het nationalisme bevorderd doordat de politieke machtsongelijkheid samengaat met culturele heterogeniteit en gelijkheid in de toegang tot de moderne cultuur. Deze omstandigheden koppelt Gellner aan het klassieke westerse nationalisme, dat een unificerend karakter draagt en wortelt in een liberale traditie. Voorbeelden zijn de negentiende-eeuwse Duitse en Italiaanse eenheidsbewegingen. In de typologie van Gellner worden het Duitse en Italiaanse nationalisme (situatie 4) dus niet over een kam geschoren met het Oost- en Zuidoost-Europese nationalisme (situatie 2), zoals in het model van Kohn.
10
Opgave 5.5 Vergelijk uw keuze met het onderstaande chronologisch overzicht. De geschiedenis van het negentiende-eeuwse nationalisme in zes jaartallen 1807/08
Fichtes Reden an die deutschen Nation. Deze invloedrijke redevoeringen zijn exemplarisch voor de nationalistische gevoelens die de Napoleontische bezetting in heel Europa losmaakt.
1821
Begin van de Griekse onafhankelijkheidsoorlog, die een snelle desintegratie van het Ottomaanse rijk inluidt.
1830
Nationalistische beroeringen in heel Europa. Afscheiding van België.
1848
Meirevolutie in het Duitse en Oostenrijk-Hongaarse rijk. Even ziet het er naar uit dat alle Duitstalige gebieden tot één natie verenigd zullen worden. Van dat groot-Duitse rijk komt niets terecht, van het klein-Duitse voorlopig evenmin. Wel maakt de revolutie van het nationalisme een massabeweging. Voordien was het een aangelegenheid van een liberale elite geweest.
1870/71
Afronding Italiaanse eenwording en vestiging van de kleinDuitse bondsstaat. De nederlaag tegen Duitsland leidt tot een blijvende frustratie van de Fransen (revanchisme). Het integraal nationalisme speelt daarop in.
1878
Congres van Berlijn. Kaart van Oost-Europa ingrijpend gewijzigd ten koste van het Ottomaanse rijk. Roemenië, Servië en Montenegro onafhankelijk. Stichting van het aan de sultan schatplichtige vorstendom Bulgarije.
Verreweg de meeste landen die in de negentiende eeuw onafhankelijk zijn geworden liggen niet in Europa maar in Midden- en Zuid-Amerika. De Spaanse en Portugese koloniën profiteerden van de omstandigheden in Europa door in opstand te komen tegen het moederland. Vanuit mondiaal oogpunt gezien zou het jaar 1809 zeker een plaats in dit chronologische overzicht hebben verdiend. Toen begon namelijk in Ecuador de golf van Latijns-Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaringen, die werden gerechtvaardigd met een beroep op het gedachtengoed van de Franse Revolutie. Na Ecuador volgden Columbia (1810), Mexico (1810), Paraguay (1811), Venezuela (1811), Argentinië (1816), Costa Rica (1821), El Salvador (18121), Guatemala (18121), Brazilië (1822), Bolivia (1825) en Uruguay (1825).
11
Veranderende grenzen
Opgave 5.6 a. Het x-teken geeft aan dat de betrokkene het corresponderende element heeft ingebracht, althans het sterkst heeft benadrukt. Op grond van de informatie in de tekst zijn de ‘primeurs’ niet altijd duidelijk toewijsbaar. Dat geldt met name voor de ideeën van Arndt en Jahn.
b. Aan de theoretische discussie over het nationalisme hebben de Engelsen weinig bijgedragen. Labrie noemt behalve Acton ook nog Mill, die kleine naties niet levensvatbaar achtte en daarom de Basken, Schotten en Welshmen gelukkig prees dat zij in een groter verband waren opgenomen. Van de Franse politieke filosofen heeft vooral Rousseau de nationalistische theorievorming beïnvloed. In gebieden waar het nationaliteitenprobleem het meest urgent was bestond uiteraard de meeste belangstelling voor het theoretische aspect. Behalve de Duitsers en de Italiaan Mazzini zijn het vooral de Russische slavofielen geweest die zich in de negentiende eeuw intensief met de theoretische kant van het nationalistische vraagstuk hebben bezig gehouden.
12
NOTEN 1. E. Gellner, Nations and nationalism. Oxford, 1983, blz. 1. 2. De belangrijkste biografie is A. Corbet, Peter Benoit. Leven, werk en beteekenis. Antwerpen, 1944. Korte biografische overzichten zijn onder meer te vinden in Die Musik in Geschichte und Gegenwart. Deel 1, Kassel-Basel, 1949, herdruk 1969, kolom 1665; Algemene Muziekencyclopedie. Deel 1, Bussum, 1979, blz. 306-309; Biographie Nationale. Supplement deel 1. Brussel, 1957, kolom 236-268. Als specimen van de Benoit-cultus is interessant: J. Horemans, Peter Benoit, 1834-1904. Een levensbeeld voor de Vlaamse jeugd. Antwerpen, 1934. Over het Benoit-monument te Antwerpen: L. Ploegaerts & S. Puttemans, L' oeuvre architecturale de Henry van de Velde. Brussel, 1987. 3. E. Reeser, Een eeuw Nederlandse muziek. Amsterdam, 1950, blz. 207-212. E. van Zoelen, De muziekuitgeverij A.A. Noske. z.p., 1987. J. Bank. Het roemrijk vaderland. Cultureel nationalisme in Nederland in de negentiende eeuw. ‘s-Gravenhage, 1990, blz. 24-28.
13